KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waarde - Archeologie 4
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Antidubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 13 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Locaties
2.1 Inleiding
2.2 Beschrijving Locaties
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Bodemkwaliteit
4.2 Externe Veiligheid
4.3 Kabels En Leidingen
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Bedrijven En Milieuzonering
4.6 Water
4.7 Archeologie En Cultuurhistorie
4.8 Vormvrije Mer-beoordeling
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Algemeen
6.2 Opbouw Regels
6.3 De Bestemmingen
Bijlage 1 Svb 'Bedrijventerrein'
Bijlage 1 Ro De Houtakker 38
Bijlage 2 Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 3 Toelichting Milieuzonering
Bijlage 4 Nota Inspraak En Overleg
Bijlage 5 Reactienota Zienswijzen

Bedrijventerreinen Veegplan, Houtakker

Bestemmingsplan - gemeente Lingewaard

Vastgesteld op 14-12-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Veegplan, Houtakker met identificatienummer NL.IMRO.1705.192-VG01 van de gemeente Lingewaard.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.8 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.

1.10 bedrijfs- of dienstwoning

een woning in een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon die een arbeidsrelatie dan wel gelijksoortige betrekking heeft met een bedrijf waarbij minimaal sprake is van het op regelmatige basis verrichten van arbeid tegen betaling van loon, gevestigd in het gebouw of op het terrein of in de nabijheid van de woning.

1.11 bedrijfsgebonden kantoren

gedeelten van een bedrijf waarbinnen administratieve en daarmee gelijk te stellen bedrijfsactiviteiten ten behoeve van dat bedrijf worden uitgeoefend.

1.12 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.13 beperkt kwetsbaar object

  1. a. 1. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare;
    2. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  2. b. kantoorgebouwen, voorzover zij niet onder lid 1.35 sub c, vallen;
  3. c. hotels en restaurants, voorzover zij niet onder lid 1.35 sub c, vallen;
  4. d. winkels, voorzover zij niet onder lid 1.35 sub c, vallen;
  5. e. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet onder onderdeel lid 1.35 sub c, vallen;
  6. f. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voorzover zij niet onder lid 1.35 sub d, vallen;
  7. g. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet onder onderdeel lid 1.35 sub c, vallen;
  8. h. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en;
  9. i. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

1.14 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.15 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 Bevi-inrichting

bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.18 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.19 bouwen

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.21 bouwlaag

een (boven peil gelegen) doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.24 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.25 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.26 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.27 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.

1.28 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.

1.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 geluidsgevoelige objecten

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.31 grootschalige detailhandel

detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen en detailhandel in ABC-goederen (auto's, boten en caravans), tuincentra, bouwmarkten, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair alsmede woninginrichting waaronder meubels, die vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling (en uit dien hoofde niet binnen de aangewezen winkelconcentratiegebieden gevestigd kunnen worden).

1.32 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.33 inwoning

het wonen in een huis van iemand anders.

1.34 kantoor

voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.35 kwetsbaar object

  1. a. woningen, voor zover zij niet onder lid 1.13 sub a vallen, woonschepen en woonwagens (meer dan 2 per hectare);
  2. b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten:
    1. 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. 2. scholen;
    3. 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
    4. 4. sociale werkplaats.
  3. c. gebouwen waarin grote aantallen van personen gedurende een groot gedeelte van de dag plegen te zijn:
    1. 1. kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object;
    2. 2. complexen, waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk brutovloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, en winkels met een totaal vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per object, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
  4. d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen van het jaar.

Objecten die onderdeel uitmaken van een Bevi-inrichting (als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen) maken hiervan geen onderdeel uit.

1.36 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.37 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

1.38 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.39 risicovolle inrichtingen

  1. a. inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  2. b. andere inrichtingen waarvan de plaatsgebonden risicocontour PR10-6 of de bij Besluit vastgestelde veiligheidsafstand buiten de perceelsgrenzen is gelegen.

1.40 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.41 slopen

het geheel of gedeeltelijk afbreken van een bouwwerk.

1.42 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'

de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' die van deze regels deel uitmaakt.

1.43 Wgh-inrichting

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.44 zelfstandige kantoren

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij de dienstverlening niet ten dienste staat van en verbonden is aan de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, maar een afzonderlijke eenheid vormt.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2': bedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1': bedrijven tot en met categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
  3. c. ter plaatse van de aanduidingen:
aanduiding SBI-code uit ten hoogste milieucategorie
specifieke vorm van bedrijf - 3 45204 3.2
specifieke vorm van bedrijf - 22 27, 28, 33, 251, 331, 451, 494, 773, 46722, 46723, 7712, 7739 3.2
specifieke vorm van bedrijf - 23 451, 452, 454 3.1

tevens een bedrijfsactiviteit met SBI-code zoals hierboven in de tabel genoemd, uit de ten hoogste voor de bedrijfsactiviteit in de tabel aangegeven categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';

  1. d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': tevens één bedrijfswoning';
  2. e. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel grootschalig': tevens grootschalige detailhandel;
  3. f. ter plaatse van de aanduiding 'risicovolle inrichting': tevens een risicovolle inrichting;
  4. g. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg': tevens een verkooppunt van motorbrandstoffen met lpg;
  5. h. ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt lpg': tevens een vulpunt ten behoeve van een verkooppunt motorbrandstoffen met lpg;
  6. i. bedrijfsgebonden kantoren;
  7. j. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;

met de daarbij behorende:

  1. k. tuinen, erven en terreinen;
  2. l. parkeervoorzieningen;
  3. m. groenvoorzieningen;
  4. n. waterlopen en waterpartijen;
  5. o. duikers.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van bouwwerken ten opzichte van perceelsgrenzen, indien dit noodzakelijk is in verband met:

  1. a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden van de nabijgelegen gronden;
  3. c. de inrichting van de onbebouwde terreinen voor wat betreft de aan- en afvoerroutes van goederen en de parkeerruimte voor (vracht)verkeer.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 sub d om af te wijken van de voorgeschreven afstand tot de perceelsgrens, mits:

  1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de met naburige panden verbonden belangen en aan deze gronden toegekende bestemmingen;
  2. b. de brandveiligheid gewaarborgd blijft.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. risicovolle-inrichtingen zijn niet toegestaan, tenzij anders is aangeduid;
  2. b. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  3. c. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan, tenzij anders is aangeduid;
  4. d. grootschalige detailhandel is niet toegestaan, tenzij anders is aangeduid;
  5. e. seksinrichtingen zijn niet toegestaan;
  6. f. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  7. g. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie zowel gericht op verblijf als op de afwikkeling van het doorgaande verkeer, waarbij het bestaande aantal rijstroken niet wordt vermeerderd;
  2. b. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen en bermen;
  3. c. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

met bijbehorende gebouwen, waaronder bestaande nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.3 voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een doelmatig wegbeheer met een maximale hoogte van 15 m.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep-aan-huis, met een maximum van 45 m²;
  2. b. inwoning met dien verstande dat maximaal 60 m² van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en aangebouwde bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van inwoning;

met daarbij behorende:

  1. c. tuinen;
  2. d. parkeervoorzieningen;
  3. e. waterlopen en waterpartijen;
  4. f. duikers.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

5.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 onder a voor de uitoefening van aan-huis-gebonden bedrijfsmatige activiteiten in het hoofd- of bijgebouw, met dien verstande dat:

  1. a. omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, die valt in categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein';
  2. b. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  3. c. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
  4. d. maximaal 40% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn, zulks met een maximum van 45 m²;
  5. e. een seksinrichting niet is toegestaan.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 4

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Ondergronds bouwen

8.2 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:

  1. a. voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. b. in geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  3. c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

8.3 Voldoende parkeergelegenheid

  1. a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden overeenkomstig het bepaalde in de vigerende beleidsregels met betrekking tot parkeernormen.
  2. b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:

  1. a. een gebruik van gronden als stort- en of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.

Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels

10.1 Veiligheidszone - lpg 1

10.2 Veiligheidszone - lpg 2

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Afwijking van maatvoeringen en overschrijdingen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. van de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. van deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
  4. d. de regels en de bouw toestaan van niet voor bewoning bestemde gebouwen met een inhoud van ten hoogste 50 m³ en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m ten dienste van het openbaar nut, zoals schakelhuisjes, wachthuisjes, transformatorhuisjes, telefooncellen, alsmede andere bouwwerken, zoals muurtjes, standbeelden en lichtmasten; gasdrukmeetstations en verkooppunten voor motorbrandstoffen uitgezonderd;
  5. e. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
    1. 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.

11.2 Verlening

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.1 kan slecht worden verleend, mits:

  1. a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van de betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  3. c. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels

12.1 Wijzigingsmogelijkheden

12.2 Voorwaarden wijzigingsbevoegdheid

Ten aanzien van de in dit plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden zal de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moeten zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden dat:

  1. a. bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden;
  2. b. met betrekking tot (spoor)wegverkeersgeluid aan aanvaardbaar woonklimaat wordt gerealiseerd;
  3. c. met betrekking tot de luchtkwaliteit een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd, dan wel dat geen onevenredige verslechtering plaatsvindt;
  4. d. met betrekking tot de externe veiligheid een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd, dan wel dat geen onevenredige verslechtering plaatsvindt;
  5. e. beschermde planten- en diersoorten en biotopen niet onevenredig worden geschaad;
  6. f. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  7. g. het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Veegplan, Houtakker'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 27 juni 2013 is het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen actualisatie 2013' door de gemeenteraad vastgesteld. Dit bestemmingsplan betreft een actualisatie van de bestemmingsplannen voor de bedrijventerreinen Gendt - Bemmel, Houtakker I, Agropark I, Pannenhuis I en Looveer. Dit bestemmingsplan is een consoliderend plan in "enge zin" waardoor vrijwel geen nieuwe ontwikkelingsruimte is geboden aan bedrijven.

Vanwege de korte periode die beschikbaar was voor het opstellen van dit bestemmingsplan en het doorlopen van de procedure is ervoor gekozen om hierna een bestemmingsplan op te stellen waarin de gewenste ontwikkelingen die beleidsmatig, ruimtelijk en milieutechnisch aanvaardbaar zijn, kunnen worden meegenomen, ook wel een 'Veegplan' genoemd.

Onderzoek ODRA

Voordat met het opstellen van het Veegplan is gestart heeft het college van burgemeester en wethouders aan de Omgevingsdienst Regio Arnhem (ODRA) opdracht verleend om een inventarisatie uit te voeren waarbij onderzocht is hoe de bedrijfswoningen in het plangebied in gebruik zijn: als 'echte' bedrijfswoning of als burgerwoning. Hierbij is tevens onderzocht of het wenselijk danwel mogelijk is om bedrijfswoningen om te zetten naar burgerwoningen zonder dat de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven daar onder lijdt.

Beroep Raad van State

Tegen het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen actualisatie 2013' is beroep ingesteld bij de Raad van State. Op 18 juni 2014 heeft de Raad van State uitspraak gedaan waarbij het beroep niet ontvankelijk is verklaard.

Door de uitspraak van de Raad van State is het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Actualisatie 2013' onherroepelijk in werking getreden. Dit bestemmingsplan voorziet in een aantal 'witte vlekken'. Deze witte vlekken betreffen percelen die bij de vaststelling door de raad uit het plangebied zijn geknipt, als gevolg van ingediende zienswijzen. Dit zijn met name grote delen van Looveer. Ook is een aantal bedrijfswoningen op de verschillende bedrijventerreinen buiten het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Actualisatie 2013' gelaten.

Veegplan

Het Veegplan voorziet in de invulling van een groot deel van deze witte vlekken. Daarnaast wordt de omzetting van enkele bedrijfswoningen naar burgerwoningen en het vastleggen van de bestemming van bestaande bedrijfswoningen geregeld. Ook zijn enkele correcties met betrekking tot het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen actualisatie 2013' doorgevoerd. Het 'Bedrijventerreinen Veegplan' is vanaf 23 februari 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegd.

Houtakker I

Uit de inspraakreacties die zijn ingediend op het voorontwerpbestemmingsplan Bedrijventerreinen Veegplan is gebleken dat op het bedrijventerrein Houtakker een andere problematiek speelt dan voor de overige bedrijventerreinen. Op de andere bedrijventerreinen (Pannenhuis en Gendt-Bemmel) speelt de problematiek van particuliere bewoning van bedrijfswoningen. Voor de Houtakker geldt dat vanuit ruimtelijk c.q. stedenbouwkundig oogpunt het omzetten van enkele bedrijfswoningen naar burgerwoningen aanvaardbaar wordt geacht gelet op de overwegend omliggende woonbebouwing en de logische afronding van de kom Bemmel. Ook doen zich op het bedrijventerrein Houtakker geen overgangsrechtelijke situaties voor, die wel op de andere bedrijventerreinen spelen. Vanwege deze specifieke situatie is besloten voor dit bedrijventerrein een aparte procedure te doorlopen. Voorliggend Bedrijventerreinen Veegplan, Houtakker heeft daarom enkel betrekking op bedrijventerrein Houtakker I en omvat o.a. de ontwikkelingen die in het Veegplan voor dit bedrijventerrein waren opgenomen.

1.2 Begrenzing Plangebied

Het plangebied bestaat uit zeven op zichzelf staande locaties en de daaraan grenzende percelen die vanwege de nieuwe bestemmingslegging een aangepaste milieuzonering/regeling hebben gekregen. In onderstaande figuur is een overzicht van de verschillende locaties weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.192-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Voor de locaties gelden de volgende bestemmingsplannen.

Locatie Bestemmingsplan Vastgesteld d.d.
1 De Houtakker 4b Bedrijventerreinen actualisatie 2013 27 juni 2013
2 De Houtakker 6 Bedrijventerreinen actualisatie 2013 27 juni 2013
3 De Houtakker 5 en 9 Bedrijventerreinen actualisatie 2013 27 juni 2013
4 De Houtakker 11 en 13 Bedrijventerreinen actualisatie 2013 27 juni 2013
5 De Houtakker 38 De Houtakker 1981 27 mei 1982
6 Karstraat 12 Bedrijventerreinen actualisatie 2013 27 juni 2013
7 Papenstraat 45 Bedrijventerreinen actualisatie 2013 27 juni 2013

De genoemde locaties betreffen uitsluitend de te wijzigen locaties. De aangrenzende percelen waarvan de milieuzonering wijzigt als gevolg van de bestemmingswijziging zijn niet in bovenstaande lijst opgenomen.

1.4 Leeswijzer

In deze toelichting worden, na dit inleidende hoofdstuk, in hoofdstuk 2 de verschillende locaties beschreven waar wijzigingen plaatsvinden, waarbij in een tabel de inhoud en juridische vertaling per plangebied uiteen wordt gezet. Hoofdstuk 3 bevat het beleidskader en in hoofdstuk 4 worden de milieuaspecten bij het plan toegelicht. Tot slot wordt in hoofdstuk 5 de uitvoerbaarheid van het plan uitgewerkt en is in hoofdstuk 6 de juridische planbeschrijving opgenomen.

Hoofdstuk 2 Locaties

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt per locatie de inhoud van de aanpassing/ontwikkeling beschreven. Vervolgens is beschreven wat de reden hiervan is.

Onderzoek ODRA (bedrijfs)woningen

Om een inzicht te krijgen in het aantal woningen dat op bedrijventerrein Houtakker I aanwezig is en hoe deze worden gebruikt is door ODRA een onderzoek uitgevoerd. Het betreft onderzoek naar vijf particulier bewoonde woningen. In de vigerende bestemmingsplannen zijn deze woningen aangeduid als bedrijfswoningen. In het huidige beleid ten aanzien van bedrijventerreinen worden deze bedrijfswoningen echter ontmoedigd.

ODRA heeft daarom onderzocht welke bestaande bedrijfswoningen kunnen worden omgezet naar een burgerwoning. Het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning betekent namelijk beperkingen voor omliggende bedrijven. Concreet betekent dit dat een dergelijke omzetting een beperking geeft in zowel de gebruiks- als de uitbreidingsmogelijkheden van de bedrijven. Door de genoemde omzetting naar een burgerwoning dient de milieucategorie-indeling van de bedrijven te worden verlaagd. Deze bijstelling van de milieucategorie kan de nodige planschade met zich mee brengen, waardoor de omzetting naar burgerwoning in de meeste gevallen niet uitvoerbaar is. Hierdoor is de omzetting van voormalige bedrijfswoningen in een burgerwoonbestemming op grond van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de meeste gevallen niet verdedigbaar.

Naar aanleiding van het door ODRA uitgevoerde onderzoek worden op bedrijventerrein Houtakker I enkele bedrijfswoningen bestemd als burgerwoning. Met het positief bestemmen van burgerwoningen en de omzettingen van bedrijfswoning naar burgerwoning worden de omliggende bedrijven niet geschaad in hun bedrijfsvoering. Daarnaast is het gebruik van een burgerwoning op deze locaties vanuit ruimtelijk c.q. stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar gelet op de overwegend omliggende woonbebouwing. Hiermee vindt een nieuwe logische afronding plaats van de kom Bemmel en zullen de percelen geen onderdeel meer uit gaan maken van het bedrijventerrein.

Nieuwe bedrijfswoningen

Op basis van de Beleidslijn 'Wonen op bedrijventerreinen' (zie ook paragraaf 3.4) kunnen geen nieuwe bedrijfswoningen in dit Veegplan worden opgenomen. Derhalve zijn uitsluitend de reeds bestaande en vergunde bedrijfswoningen voorzien van een aanduiding 'bedrijfswoning'.

Overgangsrecht

Enkele bedrijfswoningen worden al jarenlang als gewone burgerwoning gebruikt. De duur van deze burgerbewoning heeft echter geen relatie met eventuele overgangsrechtelijke bescherming. Overgangsrechtelijke bescherming kan aan de orde zijn, indien de burgerbewoning al plaatsvond ten tijde van het vaststellen van het hiervoor geldende bestemmingsplan. Indien ten tijde van het vaststellen van het voorgaande bestemmingsplan sprake was van een burgerwoning, die onder het overgangsrecht is gebracht van dat plan, is het de gemeente niet toegestaan om deze burgerwoning nogmaals onder het overgangsrecht te brengen.

Tijdens de inventarisatie door ODRA zijn echter geen nieuwe adressen aangetroffen waarvoor het overgangsrecht zou kunnen gelden.

2.2 Beschrijving Locaties

In onderstaande tabellen zijn de in voorliggend Veegplan opgenomen locaties beschreven. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de locaties waarbij de bestaande situatie wordt vastgelegd en de locaties waar een ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.

Bestemmen bestaande situatie

Nr. Locatie Aanpassing Motivatie
1 De Houtakker 4b De bedrijfswoning aan De Houtakker 4b is voorzien van de aanduiding 'bedrijfswoning'. De bedrijfswoning is vergund als bedrijfswoning en wordt ook als zodanig gebruikt. In het nu geldende bestemmingsplan mist deze woning de aanduiding 'bedrijfswoning'.
2 De Houtakker 6 Aan het perceel De Houtakker 6 is de aanduiding 'detailhandel grootschalig' toegekend. Voor het perceel is de aanduiding 'detailhandel grootschalig' opgenomen conform hetgeen in de nota zienswijzen van bestemmingsplan 'Bedrijventerrein actualisatie 2013' is opgenomen.

Bestemmen ontwikkelingen

Nr. Locatie Aanpassing Motivatie
3 De Houtakker 5 en 9 De percelen De Houtakker 5 en 9 zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. Op basis van de resultaten uit het onderzoek van ODRA naar de (feitelijke) aanwezigheid van bedrijfs- en burgerwoningen, en het verzoek van de bewoners, worden deze bedrijfswoningen omgezet naar burgerwoningen.
4 De Houtakker 11 en 13 Aan het perceel De Houtakker 11 is de bestemming 'Wonen' toegekend. Op het perceel De Houtakker 13 is de functieaanduiding en het bouwvlak vervallen. Naar aanleiding van het verzoek van de eigenaar wordt de bedrijfswoning omgezet naar burgerwoning. Daarmee samenhangend komt de bedrijfsbebouwing te vervallen. De milieucategorie is aangepast aan de nieuwe situatie.
5 De Houtakker 38 Aan het perceel is de bestemming 'Wonen' toegekend. De aanwezige woning is vergund als bedrijfswoning en wordt nu als burgerwoning gebruikt. In het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Actualisatie 2013' is het perceel De Houtakker 38 bij de vaststelling door de gemeenteraad uit het bestemmingsplan gehaald. Uit onderzoek blijkt dat omzetting van bedrijfswoning naar burgerwoning in dit geval mogelijk is. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan het verzoek van de bewoners. Deze omzetting is uitsluitend mogelijk en vindt plaats in combinatie met de omzetting op de overige percelen zoals De Houtakker 5 en 9. In de bijgevoegde ruimtelijke onderbouwing (zie bijlage 1) is aangetoond dat hier sprake is van een goede ruimtelijke ontwikkeling.
6 Karstraat 12 De milieucategorie is aangepast. Naar aanleiding van een controlebezoek uitgevoerd door de ODRA is geconstateerd dat bedrijfsactiviteiten plaatsvinden die niet passen binnen de geldende milieucategorie. De milieucategorie is daarom aangepast, rekening houdend met omliggende woningen.
7 Papenstraat 45 Wijzigingsbevoegdheid is opgenomen naar de bestemming 'Wonen'. Na het vervallen van de verkoop van lpg op het perceel De Houtakker 2a kan het perceel Papenstraat 45 van een woonbestemming worden voorzien, overeenkomstig het huidige gebruik. Een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om deze bestemmingswijziging mogelijk te maken. De wijzigingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast als de milieusituatie dit toelaat.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het bestemmingsplan relevante vigerende beleidskader. Hierin wordt tevens per relevante beleidskader aangegeven welke gevolgen deze heeft voor het bestemmingsplan. Paragraaf 3.2 besteedt aandacht aan het rijksbeleid. Het provinciaal- en regionaal beleid wordt weergegeven in paragraaf 3.3 en het gemeentelijk beleid in paragraaf 3.4.

3.2 Rijksbeleid

Barro en SVIR

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Aan artikel 3.1.6.van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd.

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.

Conclusie ten aanzien van het Barro en SVIR

Het Barro en de SVIR bevatten geen relevante passages voor dit bestemmingsplan.

3.3 Provinciaal En Regionaal Beleid

Omgevingsverordening Gelderland (2014)

De omgevingsverordening is op 24 september 2014 door de Provinciale Staten vastgesteld. Op 18 oktober 2014 zijn de Omgevingsvisie en -verordening in werking getreden. In de provinciale verordening zijn voor dit bestemmingsplan de volgende relevante artikelen opgenomen:

Artikel 2.2.1.1 Nieuwe woonlocaties

In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave voor de betreffende regio.

Toetsing aan artikel 2.2.1.1

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het positief bestemmen van bestaande woningen. Er wordt niet voorzien in nieuwe woningen. Deze woning past binnen het Kwalitatief Woonprogramma. De omgevingsverordening staat hierdoor de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

Artikel 2.3.1.1 Kantoren

  1. 1. In bestemmingsplannen worden nieuwe zelfstandige kantoorvestigingen op bedrijventerreinen niet mogelijk gemaakt.
  2. 2. In afwijking van het eerste lid kunnen zelfstandige kantoren in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt indien de betreffende kantoorvestiging goed ontsloten is door een hoogwaardige OV-verbinding.

Toetsing aan artikel 2.3.1.1

In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe kantoorontwikkelingen mogelijk gemaakt. Hierdoor staat dit artikel de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

Artikel 2.3.2.1 Bedrijventerreinen

In bestemmingsplannen wordt de bestemming tot bedrijventerreinen slechts toegestaan indien dit past in de door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale afspraken ten aanzien van de programmering van bedrijventerreinen (Regionaal Programma Bedrijventerreinen).

Toetsing aan artikel 2.3.2.1

Dit artikel is niet van invloed op de vaststelling van dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan voorziet uitsluitend in de bestemmingslegging van een reeds bestaand bedrijventerrein.

Omgevingsvisie Gelderland (2014)

In de nieuwe omgevingsvisie heeft de provincie Gelderland twee doelen gedefinieerd. Doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. Deze doelen zijn:

  1. 1. een duurzame economische structuurversterking;
  2. 2. het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

De provincie en haar partners streven samen naar behoud en verdere economische ontwikkeling van Gelderland tot een krachtige, duurzame, innovatieve en internationaal concurrerende regio. Een regio die passende werkgelegenheid beidt voor iedereen die wil en kan werken. De opgaven die zij hierbij zien zijn:

  • een gezonde economie die de mensen in Gelderland een behoorlijk inkomen biedt;
  • arbeidsparticipatie van de Gelderse beroepsbevolking optimaliseren;
  • een gezonde economie die de mensen in Gelderland een behoorlijk inkomen biedt;
  • bereikbaar werk voor iedereen.

Bedrijventerreinen

De provincie en haar partners voeren de in de zes regio's en in de Regionale Programma's voor Bedrijventerreinen (RPB's) vastgelegde afspraken (2013) uit. Bij de aanpak voor het behoud en verbeteren van kwaliteit op bedrijventerreinen kiest de provincie voor een ondernemersgerichte benadering, in aansluiting op de provinciale economische doelen. De uitgangspunten voor bedrijventerreinen zijn als volgt:

  1. 1. De ondernemer staat centraal. Om aan de slag te gaan met kwaliteitsverbetering moeten er kansen of knelpunten zijn bij het Gelderse midden- en kleinbedrijf, de maakindustrie of andere topsectoren met een aantoonbare economische urgentie. Zowel voor bedrijfsverplaatsing als herstructurering. De provincie werkt vraag gestuurd.
  2. 2. Werken in partnerschap. Publieke en private investeringen versterken elkaar. De gemeente heeft primair de verantwoordelijkheid voor de openbare ruimte. Eigenaren en gebruikers hebben de verantwoordelijkheid voor de private ruimte. De provincie verbindt de publieke en private opgave aan elkaar om te komen tot een grotere toegevoegde waarde. De provincie begeleidt het proces en ondersteunt ondernemers via een 'rode loper'-benadering. Beheer en zorg voor de juiste kwaliteit op terreinen moeten meer aandacht krijgen van gebruikers, ontwikkelaars en lokale overheden.
  3. 3. Revolverende inzet van middelen. Waar mogelijk wil de provincie provinciaal geld revolverend inzetten. In eerste instantie door het benutten van reeds bestaande fondsen. Als dit onvoldoende blijkt dan speelt de provincie daarop in. Bij de herstructurering van bedrijventerreinen bestaan echter ook knelpunten van ondernemers in de openbare ruimte. Het subsidie-instrument blijft bestaan. De provincie wil investeren, mits de partners hun verantwoordelijkheid nemen. Met gerichte investeringen geeft de provincie het benodigde zetje om gebiedsontwikkeling met een grote toegevoegde waarde op gang te brengen.

Het bestemmingsplan voorziet in een regeling waarbij hoofdzakelijk de bestaande situatie is vastgelegd. De (kleinschalige) ontwikkelingen die worden meegenomen zijn niet in strijd met de Omgevingsvisie Gelderland. De Omgevingsvisie staat hierdoor de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

Regionaal Plan Stadsregio Arnhem Nijmegen 2005-2020

Het Regionaal Plan (RP) 2005-2020 van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen vormt het richtinggevend kader voor de Stadsregio Arnhem-Nijmegen op het gebied van ruimte, economie, natuur, mobiliteit en culturele- en sociale ontwikkelingen. Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland hebben het Regionaal Plan 2005-2020 van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen op 27 februari 2007 goedgekeurd. Met het RP wil de stadsregio werken aan een aantrekkelijke, bereikbare en internationaal concurrerende regio. Het doel is bewoners, bedrijven en bezoekers aan de regio te binden door het creëren van een aantrekkelijk woon- en werkklimaat. In dit Regionaal Plan kiest de stadsregio voor herstructurering, herontwikkeling en transformatie van de bestaande ruimte. Dit in tegenstelling tot het vorige regionale structuurplan, dat vooral gericht was op uitbreidingen, nieuwe infrastructuur en nieuwe bedrijventerreinen. Met het Regionaal Plan zet de stadsregio in op het gezamenlijk uitvoeren van tien strategische projecten die van groot belang zijn voor de ontwikkeling van de regio.

Deze Top 10 vormt de agenda voor de stadsregio voor de komende jaren:

  1. 1. de (inter)nationale positie van de stadsregio versterken door verbetering van de aansluiting op Europese infrastructuurnetwerken (weg, spoor en water);
  2. 2. het gebruik van het openbaar vervoer stimuleren door bus, trein en aanvullend openbaar vervoer optimaal op elkaar af te stemmen;
  3. 3. stedelijke ontwikkeling stimuleren rond plekken waar meerdere vormen van (openbaar) vervoer bij elkaar komen, dat wil zeggen daar waar overstap- en verblijfsmomenten ontstaan;
  4. 4. het regionale vestigingsklimaat stimuleren door herstructurering en intensivering van bestaande bedrijventerreinen;
  5. 5. het regionale vestigingsklimaat versterken door het stimuleren van innovatieve, creatieve economische activiteiten;
  6. 6. het profileren van de regio in (inter)nationaal verband door het versterken van het grootstedelijk klimaat van de steden Arnhem en Nijmegen;
  7. 7. de eigenheid en identiteit van dorpen versterken door de ontwikkeling van dorpen te laten aansluiten op de karakteristieken van de historisch gegroeide dorpsstructuur;
  8. 8. de ontwikkeling van een regionaal landschapspark, met daar doorheen een fijnmazig regionaal netwerk van recreatieve routes;
  9. 9. de kwaliteit van de grote natuurgebieden in de regio verbeteren en het tot stand brengen van ecologische verbindingen tussen die gebieden. Daarnaast het aanleggen van een aantal specifieke groengebieden in en rondom de steden;
  10. 10. de relicten en monumenten uit het cultuurhistorische verleden van de regio zichtbaar en beleefbaar maken.

Het bestemmingsplan voorziet in een regeling waarbij hoofdzakelijk de bestaande situatie is vastgelegd. De (kleinschalige) ontwikkelingen die worden meegenomen zijn niet in strijd met het Regionaal Plan. Het Regionaal Plan staat hierdoor de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

Regionaal Programma Bedrijventerreinen 2013 Stadsregio Arnhem Nijmegen (RPB)

Op 24 oktober 2013 is het Regionaal Programma Bedrijventerreinen 2013 Stadsregio Arnhem Nijmegen door de stadsregioraad vastgesteld.In het RPB gaat het om de afstemming tussen vraag en aanbod, zorgvuldig ruimtegebruik, intensivering, fasering, profilering/segmentering, kwaliteit en de herstructurering van verouderde bedrijventerreinen.

Het bestemmingsplan voorziet in een regeling waarbij hoofdzakelijk de bestaande situatie is vastgelegd. De kleinschalige ontwikkelingen die worden meegenomen zijn niet in strijd met het RPB. Het RPB staat hierdoor de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.4 Gemeentelijk Beleid

Beleidslijn 'Wonen op bedrijventerreinen' (2001)

Geconstateerd wordt, dat wonen op bedrijventerreinen problemen oplevert. Zo ondervinden bewoners overlast van de bedrijfsactiviteiten van anderen, kunnen bestaande bedrijven niet uitbreiden omdat woningen van derden dat vanwege milieuwetgeving beletten of dienen nieuwe bedrijven vanwege de aanwezigheid van woningen aan strengere geluidsnormen te voldoen. Verder komt het ook regelmatig voor dat bedrijfswoningen aan particulieren worden verkocht en dus economisch verzelfstandigd worden. Dit levert strijdigheid met bestemmingsplannen op en kan extra (milieu-)problemen geven. In 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders daarom de beleidslijn 'Wonen op bedrijventerreinen' aangenomen. Hierbij is besloten:

  • Dat bij herziening van bestemmingsplannen voor bestaande bedrijventerreinen de mogelijkheid om bedrijfswoningen te bouwen geschrapt wordt;
  • In bestemmingsplannen voor nieuwe bedrijventerreinen of uitbreidingen van bestaande bedrijventerreinen de bouw van bedrijfswoningen uitgesloten wordt.

Met voorliggend bestemmingsplan worden uitsluitend de bestaande bedrijfswoningen bestemd door middel van een specifieke aanduiding 'bedrijfswoning'. Enkele bedrijfswoningen die in gebruik zijn als burgerwoning (zie hoofdstuk 2.2) worden bestemd met de bestemming 'Wonen'. Nieuwe bedrijfswoningen worden niet toegestaan.

Structuurvisie Lingewaard 2012-2022

In de gemeentelijke structuurvisie wordt aangegeven dat de werkgelegenheid in Lingewaard voortkomt uit verschillende sectoren. De meeste werkgelegenheid is afkomstig uit de sectoren zorg, zakelijke dienstverlening, detail- en autohandel en industrie. Qua interne en externe profilering springt de glastuinbouwsector er echter uit. Er is een opmars waarneembaar van werkgelegenheid in de sectoren handel, bouw, zorg en dienstverlening (voornamelijk zakelijke dienstverlening).

In de gemeente bevinden zich verschillende bedrijventerreinen namelijk: Gendt - Bemmel, Pannenhuis I en II, Houtakker I en II, Agropark I en II, Lingewal, Polseweg en Looveer (zie figuur 3.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.192-VG01_0002.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.192-VG01_0003.png"

Figuur 3.1 Uitsnede structuurvisiekaart

De bedrijventerreinen zijn gesegmenteerd naar aard, functie en type bedrijvigheid. De bedrijventerreinen hebben een relatief groot ruimtebeslag en zijn niet altijd op landschappelijk logische plekken gesitueerd. Bovendien is de beeldkwaliteit van sommige bedrijventerreinen op delen daarvan onderwerp van discussie. De maatschappelijke kritiek op zowel de beeldkwaliteit als het ruimtebeslag van bedrijventerreinen is de laatste jaren behoorlijk toegenomen. Mede hierdoor geldt dat efficiënt ruimtebeslag noodzakelijk is: inbreiding gaat voor uitbreiding.

Goede bereikbaarheid van een bedrijventerrein is, evenals een goede ontsluiting essentieel. Bereikbaarheid wordt onder andere bepaald door de route vanaf het bedrijventerrein naar de hoofdinfrastructuur. De Karstraat ontsluit een aantal bedrijventerreinen en vormt een belangrijke route voor vrachtverkeer richting hoofdinfrastructuur. Naast een gedegen route naar de hoofdinfrastructuur speelt de afstand tot de hoofdontsluiting vanaf het bedrijventerrein een belangrijke rol. Met name voor de bedrijventerreinen Pannenhuis I en II, Houtakker I en II, Lingewal en Agropark I en II geldt dat de afstand van de bedrijventerreinen tot de hoofdinfrastructuur beperkt en dus gunstig is. Voor de andere terreinen is deze afstand groter.

Het bestemmingsplan voorziet in een regeling waarbij hoofdzakelijk de bestaande situatie is vastgelegd. De (kleinschalige) ontwikkelingen die worden meegenomen zijn niet in strijd met de gemeentelijke structuurvisie. De Structuurvisie Lingewaard staat hierdoor de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Bodemkwaliteit

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Bij een functiewijziging dient aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit ter plaatse voldoende is voor de beoogde functie. Voorliggend plan legt voornamelijk de bestaande situaties vast. Op deze locaties vindt dan ook geen wezenlijke functieverandering plaats waarbij rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit.

Daarnaast vindt op een aantal percelen de bestemmingswijziging plaats van bedrijfswoning naar burgerwoning. Burgerwoningen zijn niet gevoeliger voor bodemverontreinigingen dan bedrijfswoningen. Er kan dus vanuit gegaan worden dat de bodemkwaliteit ter plaatse van de om te zetten bedrijfswoningen voldoende is voor de beoogde functie.

Tevens bestaan de ontwikkelingen uit interne functiewijzigingen waarbij de bodem niet wordt geroerd. Het aspect bodem staat de beoogde ontwikkelingen dan ook niet in de weg.

4.2 Externe Veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek en conclusie

In de directe omgeving van het plangebied zijn verschillende risicovolle bronnen gelegen. Deze worden hieronder behandeld.

Risicovolle inrichtingen

Aan De Houtakker 2 is een lpg tankstation aanwezig. Hierbij is sprake van verschillende PR 10-6 contouren, te weten een contour van 35 m rond het vulpunt, een contour van 25 m rond het ondergronds reservoir en een contour van 15 m rond de afleverinstallatie. Het invloedsgebied van het groepsrisico is 150 m. Uit de risicokaart blijkt dat het groepsrisico niet wordt overschreden. De beoogde ontwikkelingen vinden plaats buiten de PR 10-6 contouren. De ontwikkelingen aan De Houtakker 4b, 5, 6, 9, 11 en 13 vinden wel plaats binnen het invloedsgebied.

De ontwikkelingen aan De Houtakker 4b, 5, 9 en 11 bestaan uitsluitend uit het opnemen van de aanduiding 'bedrijfswoning' en de bestemmingswijziging van bestaande bedrijfswoningen naar burgerwoningen. De woningen zijn hier reeds aanwezig. De ontwikkelingen zijn dan ook niet van invloed op de personendichtheid en daarmee de hoogte van het groepsrisico. Aan De Houtakker 6 wordt de aanduiding 'detailhandel grootschalig' opgenomen. Omdat hier reeds grootschalige detailhandel aanwezig is, is ook deze ontwikkeling niet van invloed op de hoogte van het groepsrisico. De bedrijfsbebouwing op het perceel De Houtakker 13 zal worden gesloopt. Deze ontwikkeling heeft eveneens geen negatieve invloed op de personendichtheid.

Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied dient wel een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgesteld te worden.

In voorliggend Veegplan Houtakker is geanticipeerd op de mogelijkheid dat de verkoop van lpg komt te vervallen door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid. Deze wijzigingsbevoegdheid voorziet in het schrappen van de veiligheidscontouren zodat de bedrijfswoning op het perceel Papenstraat 45 van de woonbestemming kan worden voorzien.

Transport van gevaarlijke stoffen

Ten noorden van De Houtakker zijn twee hoofdtransport aardgasleidingen gelegen (A-524 en A-533). De PR 10-6 risicocontouren zijn niet buiten de leidingen gelegen. Het invloedsgebied van de leidingen is 540 m. De ontwikkelingen aan De Houtakker 4b, 5, 6, 9, 11 en 13, Karsstraat 12 en Papenstraat 45 zijn gelegen binnen het invloedsgebied. In 2012 is voor de buisleidingen een kwantitatieve risicoberekening uitgevoerd. Uit deze rapportage 'Externe veiligheid buisleidingen MRA', 6 februari 2012 (Save-Oranjewoud) blijkt dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt.

Op ongeveer 700 m ten noorden van De Houtakker ligt daarnaast de Betuweroute. De PR 10-6 contour is maximaal 30 m. Het plangebied ligt buiten de PR 10-6 risicocontour. Het plaatsgebonden risico levert dan ook geen belemmeringen op. Door het vervoer van de stofcategorie D4 – zeer giftige vloeistoffen – is het invloedsgebied van de Betuweroute meer dan 4 km. Het invloedsgebied ligt over het plangebied.

De ontwikkelingen aan De Houtakker 4b, 5, 9 en 11 en Papenstraat 45 bestaan uitsluitend uit het opnemen van de aanduiding bedrijfswoning en de omvorming van bestaande bedrijfswoningen naar burgerwoningen. De woningen zijn hier reeds aanwezig. De ontwikkelingen zijn dan ook niet van invloed op de personendichtheid en daarmee de hoogte van het groepsrisico. Aan De Houtakker 6 wordt de aanduiding 'detailhandel grootschalig' opgenomen en aan Karstraat 12 wordt de milieucategorie aangepast op basis van de aanwezige bedrijfsactiviteiten. Omdat deze activiteiten op genoemde locaties al aanwezig zijn, zijn ook deze ontwikkelingen niet van invloed op de hoogte van het groepsrisico.

Vanwege de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van een lpg tankstation, twee aardgasleidingen en de Betuweroute, dient een beperkte verantwoording van het groepsrisico te worden opgesteld. Deze is opgenomen in bijlage 2. Hierin is tevens het advies van de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden verwerkt. De verantwoording is opgesteld voor het Veegplan zoals dat is opgesteld voor de bedrijventerreinen Gendt - Bemmel, Pannenhuis I - Agropark I en Houtakker I.

Conclusie

Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plangebied in het invloedsgebied van diverse risicobronnen. Voorliggend bestemmingsplan is gericht op het mogelijk maken van kleine wijzigingen, waarmee de hoogte van het groepsrisico niet wijzigt. De VGGM geeft in haar advies aan dat het voorliggend plan geen significant effect heeft op de mogelijkheden voor bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Daarmee acht de gemeente het groepsrisico verantwoord en wordt het restrisico geaccepteerd.

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid.

4.3 Kabels En Leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek en conclusie

In paragraaf 4.2 is reeds ingegaan op aanwezige risicovolle leidingen. Er zijn verder geen planologisch relevante buisleidingen, aardgasleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.4 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof toetsing van grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg/m³

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Voorliggend plan legt voornamelijk de bestaande situaties vast. Daarnaast vindt op een aantal percelen de bestemmingswijziging plaats van bedrijfswoning naar burgerwoning. Deze ontwikkelingen hebben geen verkeersgeneratie tot gevolg. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2015 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de N839 (als maatgevende doorgaande weg langs bedrijventerrein Houtakker I) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.192-VG01_0004.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1705.192-VG01_0005.png"

Figuur 4.1 Concentratie stikstofdioxide en fijn stof in de omgeving van het plangebied

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de vaststelling van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.

4.5 Bedrijven En Milieuzonering

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. In bijlage 3 is een toelichting op de aanpak van milieuzonering opgenomen met behulp van de 'standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten'.

Onderzoek

De beoogde ontwikkelingen die met voorliggend plan mogelijk worden gemaakt, zijn met name kleine aanpassingen waardoor de bestaande situatie en de planologische situatie op elkaar worden afgestemd. Bij de beoordeling van het aspect bedrijven en milieuzonering wordt in hoofdlijnen aangesloten bij de uitgangspunten die zijn opgenomen in het bestemmingsplan Bedrijventerreinen actualisatie 2013. Hierna wordt nader ingegaan op de uitgangspunten en de ontwikkelingen.

Uitgangspunten

Burgerwoningen

De bestaande verspreid liggende woningen in de omgeving van het bedrijventerrein worden getypeerd als gemengd gebied. Ook enkele burgerwoningen die zijn gelegen op het bedrijventerrein worden vanwege de ligging op het bedrijventerrein getypeerd als gemengd gebied. De richtafstanden worden daarom met één extra afstandsstap verlaagd en in de directe omgeving van burgerwoningen worden bedrijfsactiviteiten uit categorie 2 toegestaan. Deze situatie wordt aanvaardbaar geacht gelet op het feit dat de woningen zijn gelegen in een gebied waar overwegend een bedrijfsbestemming aanwezig is. Woonwijken in de omgeving van het bedrijventerrein zijn getypeerd als rustige woonwijk waarvoor de standaard richtafstanden worden aangehouden. De richtafstand wordt gemeten vanaf het bouwvlak van de woonbestemming en daar waar geen bouwvlak is aangegeven, vanaf de gevel van de woning.

Bedrijfswoningen

In het plangebied ligt een aantal bedrijfswoningen. Voor bedrijfswoningen geldt dat er minder hoge eisen kunnen worden gesteld aan het woon- en leefklimaat in relatie tot de nabijgelegen bedrijvigheid. Ter plaatse van deze woningen is reeds sprake van een verhoogde milieubelasting, bijvoorbeeld vanwege de nabijheid van het eigen bedrijf. Vanuit het oogpunt van het doelmatig gebruik van het bedrijventerrein waar grotendeels bedrijven uit maximaal categorie 3.1 aanwezig zijn, wordt voor bestaande bedrijfswoningen het uitgangspunt gehanteerd dat in de directe omgeving bedrijfsactiviteiten uit categorie 3.1 algemeen zijn toegestaan. Voor bedrijfsactiviteiten uit hogere categorieën zijn de richtafstanden ten opzichte van de bedrijfswoningen met één afstandstap verlaagd. Dat betekent dat bedrijfsactiviteiten uit categorie 3.2 op een afstand van 50 m mogelijk zijn en categorie 4.1 op een afstand van 100 m enz., tenzij de algemene toelaatbaarheid al wordt beïnvloed door de nabijheid van burgerwoningen.

Ontwikkelingen

Aanduiding bedrijfswoning

Op de locatie De Houtakker 4b wordt de aanduiding 'bedrijfswoning' opgenomen. De bedrijfswoning is hier feitelijk al aanwezig. Omdat in de directe omgeving van deze bedrijfswoning geen bedrijven voorkomen uit een hogere milieucategorie dan categorie 3.1, hoeft de milieuzonering niet te worden aangepast zoals beschreven bij de uitgangspunten 'bedrijfswoningen'. Omdat de bedrijfswoning reeds aanwezig is, dienen de bedrijven in hun huidige bedrijfsvoering reeds rekening te houden met de aanwezige woningen. Ter plaatse van de bedrijfswoning zal dan ook sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en door de ontwikkeling worden de bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

Aanduiding detailhandel grootschalig

Ter plaatse van De Houtakker 6 wordt de aanduiding 'detailhandel grootschalig' opgenomen. Feitelijk is deze grootschalige detailhandel hier reeds aanwezig. Grootschalige detailhandel als bouwmarkten, tuincentra en groothandels in intermediaire goederen behoren tot milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 m in een gemengd gebied. De dichtstbijzijnde woning is gelegen op circa 30 m afstand. Er wordt dus voldaan aan de richtafstand. Ter plaatse van de omliggende woningen is ook na de beoogde bestemmingslegging dus sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Omvorming bedrijfswoning naar burgerwoning

De bestaande woningen aan De Houtakker 5 en 9 worden omgezet naar burgerwoning. In de directe omgeving is over het algemeen een algemene toelaatbaarheid van bedrijven uit milieucategorie 2 aanwezig. Bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 2 zijn activiteiten die relatief weinig milieuhinder met zich meebrengen. Doordat de woningen zijn gelegen binnen een gemengd gebied is er o.a. reeds sprake van een verhoogde achtergrondbelasting qua geluid, geur e.d. Bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 2 worden, zoals is aangegeven bij de uitgangspunten, dan ook direct naast woningen aanvaardbaar geacht.

Ook de woning aan De Houtakker 11 wordt omgezet naar burgerwoning. Gelijktijdig wordt de bedrijfsbebouwing op het achterliggende perceel De Houtakker 13 gesloopt en de milieucategorie voor dit perceel aangepast in categorie 2. De bedrijfsactiviteiten op het perceel De Houtakker 17 vallen in een hogere categorie. De activiteiten vallen volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten in categorie 3.1 ("Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven"). De milieuzonering wordt aan de zuidzijde van het bedrijf aangepast en krijgt een specifieke bedrijfsbestemming (aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 23'), ook wel maatbestemming genoemd, als gevolg van de herbestemming van perceel De Houtakker 11 naar burgerwoning. Op deze locatie zijn hiermee de aangegeven specifieke bedrijfsactiviteiten toegestaan of activiteiten die vallen onder de algemeen toelaatbare categorieën. Hiermee wordt het bedrijf niet in de bedrijfsvoering belemmerd en is ter plaatse van de woning sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Aanpassen milieucategorie Karstraat 12

Op 22 maart 2017 is tijdens het controlebezoek dat is uitgevoerd door de ODRA geconstateerd dat de bedrijfsactiviteiten die plaatsvinden op het perceel Karstraat 12 niet passen binnen de geldende milieucategorie. Het bedrijf is daarom voorzien van een specifieke aanduiding waardoor het bedrijf zijn huidige bedrijfsvoering kan voortzetten.

Tijdens het controlebezoek is gebleken dat de volgende activiteiten plaatsvinden op het bedrijfsperceel:

  1. 1. Op- en overslag van kunststofgranulaat vindt in de hal en op het buitenterrein plaats. Volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten is "groothandel en opslag in metalen en halffabricaten" categorie 3.2.
  2. 2. De voormalige werkplaats van Connexxion is in gebruik voor onder andere opslag van oude vrachtwagens (oldtimers), een speedboot en banden. Volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten is "dienstverlening ten behoeve van het vervoer, opslaggebouwen (verhuur opslagruimte)" categorie 2, "stalling van vrachtwagens" categorie 2 en "caravanstalling" categorie 2.
  3. 3. De voormalige wasstraat van Connexxion is in gebruik genomen als ruimte voor het repareren en herstellen van stalen rijplaten. Volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten is "vervaardigen en reparatie van producten van metaal (exclusief machines / transportmiddelen) in een gesloten gebouw" categorie 3.2 en "in een gesloten gebouw, p.o. < 200 m²" categorie 3.1.

De activiteiten onder 2 zijn in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan Bedrijventerrein Actualisatie 2013. De activiteiten zoals genoemd onder 1 en 3 zijn in strijd met de regels van het geldende bestemmingsplan. In het kader van het Veegplan is daarom de milieuzonering opnieuw uitgewerkt waarbij rekening is gehouden met de bestaande omliggende woningen.

De bestaande woningen ten westen van de Karstraat zijn in het kader van bestemmingsplan Bedrijventerreinen Actualisatie 2013 getypeerd als rustige woonwijk. Dit betekent dat in de directe omgeving de algemene toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten tot categorie 2 is begrensd. Bedrijfsactiviteiten uit categorie 3.1 zijn op een afstand van 50 m toegestaan en bedrijfsactiviteiten uit categorie 3.2 zijn op een afstand van 100 m toegestaan. De richtafstand wordt gemeten vanaf het bouwvlak van de woonbestemming en daar waar geen bouwvlak is aangegeven, vanaf de gevel van de woning.

Voor het perceel Karstraat 12 zijn de aanwezige bedrijfsactiviteiten geïnventariseerd en ingeschaald in de categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein'. De bedrijfsactiviteiten vallen in een hogere categorie (deels 3.1 en 3.2) dan ter plaatse algemeen toelaatbaar wordt geacht. Dit bedrijf krijgt derhalve een specifieke bedrijfsbestemming (aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 22'). Op deze locatie zijn hiermee de aangegeven specifieke bedrijfsactiviteiten toegestaan of activiteiten die vallen onder de algemeen toelaatbare categorieën. Gelet op het huidige functioneren van het bedrijf op het bedrijventerrein acht de gemeente het niet wenselijk het betreffende bedrijf weg te bestemmen/te verplaatsen. Het bedrijf dient in de huidige bedrijfsvoering al rekening te houden met de omliggende (bedrijfs)woningen. In de huidige situatie is ook geen sprake van knelpuntsituaties.

Vervallen lpg verkoop

In voorliggend Veegplan Houtakker is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bedrijfswoning op het perceel Papenstraat 45 om te kunnen zetten naar burgerwoning. Voorwaarden voor deze omzetting zijn dat de verkoop van lpg op het perceel De Houtakker 2a definitief is beëindigd, het lpg vulpunt buiten gebruik is gesteld en bijbehorende veiligheidscontouren en functieaanduidingen worden geschrapt. Wanneer aan deze voorwaarden is voldaan en aan het perceel de bestemming 'Wonen' wordt toegekend, wijzigt ook de milieuzonering op het perceel De Houtakker 2b. Door het opnemen van een maatbestemming zal het bedrijf niet in de bedrijfsvoering worden belemmerd en is ter plaatse van de woning sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van gevoelige functies en worden bestaande bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.

4.6 Water

Waterbeheer en watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkelingen.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

Met het Waterbeheerplan 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Hiermee trekt het Waterschap Rivierenland de lijn door van het vorige waterbeheerplan. Bij de uitvoering van het programma beweegt het waterschap mee met veranderingen en benutten zij de kansen die zich voordoen in de regio. Om inhoudelijke ambities te bereiken ligt het accent in de periode 2016-2021 onder meer op:

  • Gebiedsgericht werken;
  • Waterbewustzijn;
  • Innovatie.

Het waterbeheerprogramma is het centrale beleidsdocument van het waterschap. Het programma biedt houvast voor bestuurders en ambtenaren. De doelen en maatregelen in het waterbeheerprogramma zijn opgesteld samen met provincies, gemeenten en andere partijen. Het waterschap houdt rekening met provinciale functies en werkt mee aan het realiseren van provinciale doelen.

In de Beleidsregels van het waterschap is vuistregel opgenomen voor de compensatie van toename aan verhard oppervlak. Deze vuistregel houdt in dat voor elke hectare nieuw verhard oppervlak er 436 m3 waterberging gerealiseerd moet worden (gebaseerd op de T=10+10% bui). In het stedelijk gebied is de toename voor de eerste 500 m2 verhard oppervlak vrijgesteld van watercompensatie en voor het landelijk gebied is dit 1.500 m2.

Huidige situatie

Algemeen

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op een aantal locaties op bedrijventerrein Houtakker I in de gemeente Lingewaard. De locaties zijn weergegeven in paragraaf 2.2. Het gaat om bestaande (bedrijfs)woningen of bestaand bedrijventerrein.

Kenmerken watersysteem

Ter plaatse van de locaties waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, zijn verschillende aspecten uit het watersysteem van belang. De belangrijkste aspecten worden in onderstaande tabel weergegeven.

Locatie Bodem Grond-
watertrap
Aanwezigheid water Beschermingszone water Kering en beschermingszone
De Houtakker 4b Kalkloze poldervaaggronden; zware zavel en lichte klei VI nee nee nee
De Houtakker 6 Kalkloze poldervaaggronden; zware zavel en lichte klei VI C-watergang nee nee
De Houtakker 5 en 9 Kalkloze poldervaaggronden; zware zavel en lichte klei VI nee nee nee
De Houtakker 11 en 13 Kalkloze poldervaaggronden; zware zavel en lichte klein VI nee nee nee
De Houtakker 38 Kalkloze poldervaaggronden; zware zavel en lichte klei VI nee nee nee
Karstraat 12 Kalkloze poldervaaggronden; zware zavel en lichte klein VI C-watergang nee nee
Papenstraat 45 Kalkloze poldervaaggronden; zware zavel en lichte klein VI nee nee nee

Uit de tabel blijkt dat de bodem in het plangebied bestaat uit kalkloze poldervaaggronden; zware zavel en lichte klei. Er is sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,4 en 0,8 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op meer dan 1,2 m beneden maaiveld is gelegen.

In de nabijheid van een tweetal locaties ligt een watergang. Het plangebied ligt niet binnen de beschermingszone van een watergang waarbinnen op basis van de Keur beperkingen gelden voor bouwen en aanleggen om het onderhoud van de watergangen mogelijk te houden.

Afvalwaterketen en riolering

De locaties in het plangebied zijn aangesloten op een gemengd rioleringsstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkelingen die met voorliggende veegplan mogelijk worden gemaakt, zijn weergegeven in paragraaf 2.2. Het gaat met name om kleine aanpassingen waardoor de bestaande situatie en de planologische situatie op elkaar worden afgestemd. Daarnaast vindt op een aantal percelen de omvorming plaats van bedrijfswoning naar burgerwoning. Het gaat hierbij om interne functiewijzigingen. De ontwikkelingen zijn dan ook niet van invloed op het bestaande watersysteem.

Waterkwantiteit

Bij een toename in verharding dient deze toename te worden gecompenseerd. In het stedelijk gebied is de toename voor de eerste 500 m2 verhard oppervlak vrijgesteld van watercompensatie. Omdat de ontwikkelingen bestaan uit interne functiewijzigingen en de sloop van bestaande bedrijfsbebouwing, zal de oppervlakte verharding ten gevolge van deze ontwikkelingen niet toenemen. Watercompensatie is hiervoor dan ook niet noodzakelijk.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Watervergunning

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder watervergunning gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.7 Archeologie En Cultuurhistorie

Regelgeving en beleid

Erfgoedwet

De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Vanuit nationale wetgeving dienen gemeenten zorg te dragen voor de archeologische waarden in de bodem. Ook de provincie Gelderland onderschrijft in haar structuurvisie dat zorgvuldig dient te worden omgegaan met het bodemarchief.

Onderzoek en bestemmingslegging

Door RAAP is voor de gemeente Lingewaard onderzocht welke archeologische waarden in de gemeente verwacht worden. Deze archeologische verwachtingswaarde is opgenomen in een archeologische beleidskaart (zie figuur 4.2) die een vertaling heeft gekregen in de bij dit bestemmingsplan behorende regels. Deze regeling is gekoppeld aan dubbelbestemmingen die zijn opgenomen op de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.192-VG01_0006.jpg"

Figuur 4.2 Uitsnede Archeologische beleidskaart

Met voorliggend veegplan worden uitsluitend functiewijzigingen doorgevoerd en het plan voorziet niet in werken of werkzaamheden in de grond. De archeologische en cultuurhistorische waarden zullen door de vaststelling van dit plan dan ook niet worden aangetast.

4.8 Vormvrije Mer-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). Ook de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein is mer-beoordelingsplichtig in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 ha of meer.

Voorliggende Veegplan legt voornamelijk de bestaande situaties vast. Daarnaast vindt op een aantal percelen de omvorming plaats van bedrijfswoning naar burgerwoning. De beoogde ontwikkelingen zijn daarmee dusdanig klein dat deze ruim onder de drempelwaarde blijven.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd, dat inzicht gegeven moet worden in de (economische) uitvoerbaarheid van een project. Afdeling 6.4 Wro schrijft voor dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.


De afspraken met betrekking tot de ontwikkelingen zijn vastgelegd in de af te sluiten overeenkomsten tussen initiatiefnemers en de gemeente Lingewaard. De kosten worden via een privaatrechtelijke overeenkomst door de gemeente verhaald, zodat geconcludeerd wordt dat de economische uitvoerbaarheid geen belemmering vormt voor het uitvoeren van de plannen op de locaties.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Inspraak

Op grond van de gemeentelijke inspraakverordening zijn de ingezetenen en belanghebbenden in de gelegenheid gesteld een inspraakreactie in te dienen op het voorontwerpbestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Veegplan' dat voor de bedrijventerreinen Pannenhuis I - Agropark I, Houtakker I en Gendt - Bemmel is opgesteld. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 23 februari 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er is ook een goed bezochte inloopavond georganiseerd op 8 maart 2017.

Zoals beschreven in de inleiding voor het deelgebied Houtakker I, is besloten een afzonderlijk veegplan op te stellen voor bedrijventerrein Houtakker I. In bijlage 4 is daarom enkel een samenvatting en beantwoording opgenomen van de reacties die betrekking hebben op bedrijventerrein Houtakker I. Daarbij is tevens aangegeven of de reacties hebben geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan en zijn ambtshalve aanpassingen opgenomen.

Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg is het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Veegplan ook toegezonden aan de in het Bro genoemde overlegpartners en andere instellingen en instanties. Reacties zijn ontvangen van Waterschap Rivierenland en de Provincie Gelderland. In bijlage 4 zijn beide reacties samengevat en beantwoord. In de beantwoording is aangegeven of de reactie betrekking heeft op bedrijventerrein Houtakker I.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan Bedrijventerreinen Veegplan, Houtakker heeft op grond van het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening met ingang van 24 augustus 2017 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van ter inzage legging zijn twee zienswijzen ingediend. De ingediende zienswijzen zijn in de nota zienswijzen samengevat en voorzien van een reactie. Daarbij is tevens aangegeven of de zienswijzen leiden tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan. De aanpassingen naar aanleiding van de procedure zijn verwerkt in het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Veegplan, Houtakker'. De 'Reactienota zienswijzen' is opgenomen in bijlage 5.

Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving

In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze is vormgegeven.

6.1 Algemeen

Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële regelingen, dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd, gepresenteerd en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. De regeling is afgestemd op de Wro, Bro en daarbij behorende ministeriële regelingen. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemming. De omvang van de diverse functies is verankerd in de bestemmingslegging. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd. Voor de inhoud en opzet van de regels is aangesloten op het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen actualisatie 2013'.

6.2 Opbouw Regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

6.3 De Bestemmingen

Bedrijventerrein

De gronden die overeenkomstig het huidige bestemmingsplan en het huidige gebruik zijn bestemd voor bedrijvigheid zijn bestemd met de bestemming 'Bedrijventerrein', waarbij steeds een categorie uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten is aangegeven. De aanwezige bedrijfswoningen zijn specifiek voorzien van de aanduiding 'bedrijfswoning'. De toelaatbaarheid van de bedrijven is bepaald, mede aan de hand van de ligging van de bedrijven in de directe omgeving van gevoelige functies. Voor de bedrijven is een passende regeling opgenomen, overeenkomstig de huidige milieucategorie. Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen, zodat het bevoegd gezag bedrijven kan toestaan uit ten hoogste twee subcategorieën hoger en bedrijven die niet genoemd worden in de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Voorwaarde hierbij is dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de algemeen toelaatbare categorie.

Naast de ingeschaalde bedrijven en specifiek aangeduide bedrijfswoningen, zijn binnen deze bestemming tevens de bijbehorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water toegestaan.

Verkeer

De in het plangebied aanwezige openbare wegen en parkeervoorzieningen zijn in deze bestemming opgenomen. Binnen de bestemming is ook ruimte voor nuts-, groen- en waterhuishoudkundige voorzieningen. Ten behoeve van deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

Wonen

Aan de burgerwoningen is de bestemming 'Wonen' toegekend. Binnen de bestemming 'Wonen' zijn aan-huis-gebonden beroepen rechtstreeks toegestaan met een maximale omvang van 40% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen met een maximum van 45 m².

Waarde - Archeologie 4 (dubbelbestemming)

Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen is voorzien in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Voor deze gronden geldt dat bouwen en een aantal genoemde werken en werkzaamheden waarbij archeologische waarden in het geding kunnen zijn, slechts mogelijk zijn na voorafgaande toetsing door het college van burgemeester en wethouders aan de archeologische waarden. Vanwege deze archeologische verwachtingswaarde, dient voorafgaand aan werkzaamheden in een aantal gevallen een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau. Indien uit het onderzoek blijkt dat er resten aanwezig zijn, dan dient in overleg met de provinciaal archeoloog te worden bepaald hoe met deze resten wordt omgegaan. Behoud in situ is hierbij echter uitgangspunt.

Algemene wijzigingsregels

In de algemene wijzigingsregels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het perceel Papenstraat 45 van een woonbestemming te kunnen voorzien nadat de verkoop van lpg definitief is beëindigd en het lpg vulpunt definitief buiten gebruik is gesteld. De wijzigingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast als de aanduidingen die samenhangen met de verkoop van lpg worden verwijderd en indien noodzakelijk, de milieuzonering van de omliggende percelen wordt aangepast.

Bijlage 1 Svb 'Bedrijventerrein'

Bijlage 1 SvB 'bedrijventerrein'

Bijlage 1 Ro De Houtakker 38

Bijlage 1 RO De Houtakker 38

Bijlage 2 Verantwoording Groepsrisico

Bijlage 2 Verantwoording groepsrisico

Bijlage 3 Toelichting Milieuzonering

Bijlage 3 Toelichting milieuzonering

Bijlage 4 Nota Inspraak En Overleg

Bijlage 4 Nota inspraak en overleg

Bijlage 5 Reactienota Zienswijzen

Bijlage 5 Reactienota Zienswijzen