KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Horeca
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 9 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Initiatief
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieu
4.2 Water
4.3 Ecologie
4.4 Verkeer
4.5 Cultuurhistorie En Archeologie
4.6 Explosieven
4.7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Wijze Van Bestemmen
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 Algemeen
6.2 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
6.3 Verslag Inspraak Ex Artikel 3.1.6 Bro
6.4 Verslag Zienswijzen
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijven
Bijlage 2 Lijst Van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Advies Akoestiek
Bijlage 3 Advies Veiligheidsregio Midden-gelderland
Bijlage 4 Resultaat Watertoets
Bijlage 5 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 6 Aanvullend Vleermuisonderzoek
Bijlage 7 Voortoets Stikstofdepositie
Bijlage 8 Parkeeronderzoek
Bijlage 9 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 10 Programma Van Eisen
Bijlage 11 Aanmeldnotitie M.e.r.
Bijlage 12 Reactienota Inspraak, Vooroverleg En Ambtshalve Wijzigingen
Bijlage 13 Reactienota Zienswijzen

Wapen van Bemmel

Bestemmingsplan - gemeente Lingewaard

Vastgesteld op 24-05-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Wapen van Bemmel met identificatienummer NL.IMRO.1705.249-VG01 van de gemeente Lingewaard.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.6 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.7 bedrijf aan huis:

het door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;

1.8 beroep aan huis:

het door de bewoner van de woning beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebieden, alsmede kappers, schoonheidssalonnen, hondentrimsalonnen en pedicures, die door hun beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;

1.9 begane grondvloer:

de vloer, die nagenoeg op het niveau van het peil ligt.

1.10 bestaand:

  • bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.14 bijgebouw:

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw, dat door zijn ligging, constructie of afmeting ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw;

1.15 bouwen:

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk;

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 coffeeshop:

gelegenheid waar handel in en/of gebruik van softdrugs plaatsvindt;

1.22 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.23 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met een baliefunctie;

1.24 erf:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.25 erker:

een bijgebouw in één bouwlaag aan de voor- en/of zijgevel van een woning;

1.26 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.27 gestapelde woningen:

boven dan wel beneden en/of naast elkaar gesitueerde woningen waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau, gewaarborgd is;

1.28 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.29 horecabedrijf:

een bedrijf dat tot doel heeft het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van een zaalaccommodatie, een en ander gepaard gaande met dienstverlening, niet zijnde coffeeshops;

1.30 inwoning:

het bewonen van een woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen, met dien verstande dat dit slechts toegestaan is in het hoofdgebouw, dan wel in met het hoofdgebouw verbonden bijgebouwen en dat woningsplitsing en/of kamerbewoning niet toegestaan is;

1.31 kamerbewoning:

het gebruik van een hoofdgebouw of met het hoofdgebouw verbonden bijgebouwen door meer dan twee onzelfstandige huishoudens;

1.32 kelder:

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,5 m boven peil;

1.33 maatschappelijk:

het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder:

  • gezondheidszorg; en/of
  • zorg en welzijn; en/of
  • jeugd/kinderopvang; en/of
  • onderwijs; en/of
  • religie; en/of
  • uitvaart;/begraafplaats en/of
  • bibliotheken; en/of
  • openbare dienstverlening; en/of
  • verenigingsleven;

1.34 nutsvoorziening:

voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

1.35 omgevingsvergunning:

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.36 ondergeschikt bouwdeel:

een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een bouwwerk, zoals een balustrade, dakkapel of dakopbouw, met uitzondering van een uitgebouwd gedeelte van een gebouw dat dient ter uitbreiding van het oppervlak;

1.37 overkapping:

een bouwwerk met een open constructie zonder eigen wanden;

1.38 peil:

de hoogte van de aan het plangebied grenzende weg, in dit geval de Dorpsstraat (12.50 m +NAP);

1.39 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.40 slopen:

geheel of gedeeltelijk afbreken;

1.41 terras:

een buiten de besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt;

1.42 voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;

1.43 wet/wettelijke regelingen:

indien en voorzover in deze voorschriften wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald;

1.44 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

1.45 zorgwoning:

een gebouw dat bestaat uit meerdere wooneenheden, al dan niet zelfstandig, waarbij gemeenschappelijke voorzieningen, zorgvoorzieningen en verpleegvoorzieningen zijn toegestaan.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat balkonhekken tot 1 m bij aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen hierbij niet worden meegerekend.

2.4 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Horeca

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Horeca’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. horeca, categorie 1 van Bijlage 2 Lijst van horeca-activiteiten;
  2. b. wonen op de verdieping voor zover aanwezig ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan;

met de daarbij behorende

  1. c. niet overdekte terrassen;
  2. d. wegen en paden;
  3. e. groenvoorzieningen;
  4. f. parkeervoorzieningen;
  5. g. waterlopen en waterpartijen;
  6. h. duikers.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. seksinrichtingen;
  2. b. coffeeshops.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis, met dien verstande dat maximaal 40% van het grondvloeroppervlak van de woning mag worden gebruikt ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep, met een maximum van 45 m²;
  2. b. inwoning met dien verstande dat maximaal 60 m² van het grondvloeroppervlak van een woning mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;
  3. c. een ondergrondse parkeergarage met bergingen is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - parkeergarage';

met de daarbij behorende:

  1. d. tuinen;
  2. e. parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen;
  3. f. waterlopen en waterpartijen;
  4. g. duikers.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 en toestaan dat de aldaar genoemde maten tot maximaal 10% van die maatvoering wordt vergroot danwel verkleind met dien verstande dat dit stedenbouwkundig inpasbaar moet zijn.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen

7.2 Bestaande afstanden en maten

Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

Artikel 9 Algemene Procedureregels

9.1 Nadere eisen

Bij het opnemen van nadere eisen als bedoeld in deze regels gelden de volgende procedureregels:

  1. a. het ontwerpbesluit met daarin opgenomen de nadere eisen ligt gedurende twee weken voor een ieder ter inzage;
  2. b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid;
  3. c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging zienswijzen naar voren te brengen bij Burgemeester en wethouders tegen de nadere eisen als opgenomen in het ontwerpbesluit;
  4. d. indien tegen de nadere eisen in het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
  5. e. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

10.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Wapen van Bemmel'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan

Het Wapen van Bemmel is van oudsher een horecagelegenheid in het centrum van Bemmel, bestaande uit een grand café en een restaurant. Het voornemen is om ter plaatse van het voormalige zalencentrum een woongebouw te realiseren met maximaal 20 appartementen.

Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen op het terrein tussen de Dorpsstraat, Loostraat en De Pollenbrink in het centrum van Bemmel. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.249-VG01_0002.png"

Globale ligging van het plangebied (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het Initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige Situatie

Op de hoek van de Dorpsstraat 52 en de Loostraat in het centrum van Bemmel ligt het huidige grand café-restaurant 'Het Wapen'. Daarachter ligt het voormalige zalencentrum, gelegen aan de Loostraat. De omgeving is een typisch centrumgebied met een mix van winkels, horeca, dienstverlenende functies en wonen.

Aan de Dorpsstraat liggen over het algemeen wat oudere, vaak individuele panden. Het straatbeeld oogt vrij kleinschalig en gevarieerd. De bebouwing aan de Loostraat dateert uit de jaren '80 en bestaat uit een plint van diverse functies op de begane grond met wonen op de verdieping daarboven. Aan de zuidwestkant van het plangebied staat een appartementengebouw aan De Pollenbrink, gebouwd in vier lagen.

Bijgevoegde luchtfoto geeft de huidige situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.249-VG01_0003.png"

Luchtfoto van het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

2.2 Toekomstige Situatie

Het bestaande zalencentrum zal worden gesloopt en op deze locatie zal een nieuw appartementencomplex worden gerealiseerd. Deze zal bestaan uit maximaal 20 appartementen in de vrije sector. Het gebouw wordt opgetrokken in vier lagen, waarbij de bovenste bouwlaag in de kap wordt geïntegreerd.

In de kelder van het pand wordt een stallingsruimte gerealiseerd voor 20 auto's, zodat elk appartement één eigen parkeerplaats heeft. Aan de Pollenbrink ligt ook de toegang naar de parkeerkelder.

Onderstaande afbeeldingen geven een indruk van de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.249-VG01_0004.png"

Schetsontwerp nieuwe bebouwing (ontwerp: Qwartier Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.249-VG01_0005.png"

Impressie van de nieuwe gevel aan Loostraat (ontwerp: Qwartier Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.249-VG01_0006.png"

Impressie van de nieuwe gevel aan De Pollenbrink (ontwerp: Qwartier Architecten)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro. Vanuit nationaal beleid zijn er geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.

Ladder duurzame verstedelijking

De realisatie van maximaal 20 appartementen is een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom dient de ladder voor duurzame verstedelijking te worden doorlopen.

Behoefte
De provincie Gelderland stuurt op een gezonde regionale woningbouwprogrammering. Hiervoor is de provincie ingedeeld in regio's. Lingewaard valt binnen de regio Arnhem-Nijmegen en deze regio vormt ook het verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkelingen in Lingewaard. Er zijn afspraken gemaakt met de Regio Arnhem-Nijmegen over de groei van de woningvoorraad (dus: aantallen nieuwbouw) en over de 'kwaliteiten', zoals het aandeel huur- en betaalbare woningen. Dit is vertaald naar subregio's.

Uit een tweetal onderzoeken naar ontwikkelingen op de woningmarkt (Actualisering woningmarktonderzoek (april 2019) en Woningmarktonderzoek 2019 Regio Arnhem-Nijmegen (oktober 2019), beide uitgevoerd door Companen) blijkt dat er zowel in de regio Arnhem-Nijmegen als in de subregio Arnhem nog veel behoefte is aan nieuwe woningen. Voor de subregio Arnhem en omgeving (gemeenten Arnhem, Lingewaard, Overbetuwe, Renkum, Rheden en Rozendaal) is behoefte voor de periode 2017-2027 naar een netto toevoeging van circa 13.500 te realiseren woningen zoals opgenomen in de Subregionale Woonagenda (zie ook paragraaf 3.3.1). Voor Lingewaard gaat het om 1622 woningen tot 2027. In dit aantal zit nieuwbouw maar ook woningen die worden gerealiseerd in bijvoorbeeld bestaande leegstaande panden (transformatie). Het aantal wordt niet gezien als hard maximum. Om de twee jaar wordt dit aantal geactualiseerd naar aanleiding van de meest recente provinciale huishoudens- en bevolkingsprognose. Daarnaast vindt om de 3 jaar een nieuw woningbehoefteonderzoek plaats om vraag en aanbod naast elkaar te kunnen zien.

Op dit moment zijn in Lingewaard plannen voor ongeveer 950 woningen tot 2023, waarvan circa 450 in zgn. 'harde' plannen. De vraagtoename tot 2023 is ca 1.000 woningen. In Bemmel groeit de woningbehoefte de komende jaren met zo'n 455 woningen (periode tot 2033), waarvan 265 in de eerste vijf jaar (tot 2023). De ambitie is om meer te bouwen voor starters en senioren. In de kern Bemmel wordt ingezet op het bouwen van extra woningen om te voorzien in de vraag van mensen die zich hier willen vestigen. Op dit moment zijn er in de kern Bemmel te weinig (harde) plannen om in de komende jaren de vraag naar woningen te faciliteren.

Uit de 'Actualisering woningmarktonderzoek' van 19 april 2019 komt het volgende naar voren:

Ontwikkeling kwantitatieve woningbehoefte:

  • Woningbehoefte: 1.725 woningen in de periode 2018 tot 2033, accent in komende 5 jaar (1.000 woningen) in verband met regionale afspraken en tempoversnelling;
  • Kernen: concentratie in Huissen (455 in eerste 5 jaar), Bemmel 265 woningen, Gendt 155 woningen, overige kernen 35 à 45 per kern.

Ontwikkeling kwalitatieve woningbehoefte:

  • Focus op koop: ongeveer driekwart van de aanvullende vraag in de periode tot 2033 bestaat uit koopwoningen, ongeveer een kwart uit huurwoningen;
  • Koopsector: goedkopere tweekappers (tot ca € 300.000; Gendt, Bemmel, Haalderen) en goedkope en middeldure rij-/hoekwoningen (tot € 200.000 en tot € 300.000; Huissen). Vrijstaande woningen: accent op duurdere woningen (boven de € 300.000; Angeren, Doornenburg), maar ook naar vrijstaande woningen onder € 300.000 (Gendt, Bemmel);
  • In vergelijking met het woningmarktonderzoek in 2015: hogere vraag naar goedkope rijwoningen, mede doordat goedkope starterswoningen beperkt vrijkomen (beperkte doorstroming);
  • Huursector: ongeveer twee derde sociaal en een derde vrije sector. Vraag naar grondgebonden woningen, voornamelijk in het sociale huursegment (deels oudere huishoudens: zij wensen vaak kleine grondgebonden woningen met een klein tuintje). Vraag naar huurappartementen is zowel afkomstig van jonge huishoudens die een eerste stap in hun wooncarrière willen zetten als van ouderen. Zij zoeken een sociale huurwoning of een huurwoning in de vrije huursector in het segment van € 700 tot € 900;
  • In vergelijking met het woningmarktonderzoek in 2015: meer vraag naar grondgebonden huurwoningen onder meer door grotere woningbehoefte van oudere huishoudens;
  • Middenhuur: starters en oudere huishoudens. Starters met een hoger inkomen hebben geen toegang tot de sociale huursector, maar hebben vaak ook nog niet de financiële mogelijkheden om te kopen. Zij zijn aangewezen op een huurwoning in de vrije sector. Voor ouderen is de middenhuur een oplossing als zij geen toegang tot de sociale huur hebben en niet (opnieuw) willen kopen.

Woningbehoefte en plancapaciteit:

  • Een groot deel van de planvoorraad in Lingewaard bestaat uit zachte plannen. Om in de woningbehoefte te voorzien dienen alle harde plannen in de kernen tot uitvoer te worden gebracht en daarnaast een substantieel deel van de zachte plannen;
  • In Haalderen en Bemmel zijn te weinig plannen ten opzichte van de woningbehoefte voor de komende jaren. In andere kernen van de gemeente Lingewaard bestaan voldoende plannen voor de komende jaren;
  • Voor de langere termijn (na 2023) zijn er in Bemmel, Doornenburg, Gendt en Haalderen te weinig plannen om de extra vraag naar woningen te faciliteren. De gemeente oriënteert zich op nieuwe in- en uitbreidingslocaties.

Uit deze actualisering van het marktonderzoek blijkt dat er in de kern Bemmel een duidelijke behoefte is aan meer woningbouw, zowel in de huur- als koopsector. Er is op dit moment een tekort aan (harde en zachte) woningbouwplannen.

In de Nota Wonen 2020 - 2025 van de gemeente Lingewaard wordt nogmaals de ambitie uitgesproken om versneld te bouwen. In de periode tot 2030 moeten er 1710 woningen bij komen, waarvan het grootste deel (1280) in de komende vijf jaar. Hiervan moet 50% in de categorie sociaal, middenhuur en betaalbare koop worden gerealiseerd, de overige 50% kunnen duurdere woningen zijn.

Zie voor de verdere behoefteonderbouwing ook het provinciale beleid (paragraaf 3.2), het regionale beleid (paragraaf 3.3) en gemeentelijke beleid (paragraaf 3.4) welke mede dienen ter onderbouwing van de behoefte aan het type woningen in dit plan.

Locatie

Bij de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking dient ook te worden ingegaan op de locatie van het initiatief. Het nieuwe appartementengebouw wordt gerealiseerd in bestaand stedelijk gebied op de locatie van een voormalig zalencentrum. Hiermee is er sprake van duurzaam hergebruik van de ruimte. De ladder voor duurzame verstedelijking is hiermee succesvol doorlopen.


Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal Beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

Artikel 2.2 van de omgevingsverordening stelt dat een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk kan maken indien deze passen in een vastgestelde regionale woonagenda. Zoals hiervoor is beschreven in paragraaf 3.1 passen de nieuwe woningen binnen de 'Subregionale Woonagenda Arnhem en omstreken', waar ook de gemeente Lingewaard onder valt. Verder stellen de provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening geen specifieke eisen aan voorliggende locatie. Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen het provinciale beleid.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Subregionale Woonagenda Arnhem e.o. 2017-2027

In de subregionale woonagenda zijn afspraken over het thema wonen tussen provincie en samenwerkende gemeente in de subregio Arnhem vastgelegd. Uitgangspunten zijn:

  1. 1. Betaalbaar en beschikbaar (sociale huur, middeldure huur, bijzondere doelgroepen);
  2. 2. Op en top duurzaam (verduurzaming bestaande voorraad, gasloze nieuwbouw bij nieuwe plannen, naar een energieneutrale en klimaatbestendige woonomgeving, faciliteren zelfstandig thuis blijven wonen en realiseren 'tussenvormen');
  3. 3. Verschil maken (naar een kleurrijker palet aan woonmilieus en woonvormen).

Met de subregionale woonagenda wordt de regionale afstemming van woningbouwplannen en een aantal bijbehorende ambities vastgelegd. Dit om samen te werken aan voldoende beschikbare, passende en kwalitatief goede (duurzame en levensloopgeschikte) woningen nu en straks, in leefbare wijken en dorpen, ongeacht leeftijd, huishoudens samenstelling en inkomen.

Planspecifiek

Vanuit kwalitatief oogpunt hebben de samenwerkende gemeenten van de subregio Arnhem enkele toetsingscriteria opgesteld. Deze subregionale kwalitatieve randvoorwaarden dienen als kader om lokale bouwplannen aan te toetsen. Voor dit plan zijn de volgende kwalitatieve randvoorwaarden relevant:

  • inspelen op bijzondere doelgroepen;
  • inbreiding gaat voor uitbreiding;
  • ambities m.b.t. duurzaamheid en levensloopbestendigheid.

De toekomstige appartementen spelen daarbij onder andere in op een vraag naar geschikte woonruimte voor starters en voor mensen van 55 jaar en ouder. Er is sprake van een grote vraag naar deze categorie woningen.

Kwantitatief streeft de subregio Arnhem naar een netto toevoeging van ca. 13.500 woningen in de periode 2017-2027. De Subregionale Woonagenda geeft niet aan hoe deze woningen kwantitatief inpasbaar zijn, dat wordt uitgewerkt door de gemeente. In paragraaf 3.4 is dit vanuit de gemeente Lingewaard nader toegelicht.

Het initiatief is passend binnen de subregionale woonagenda.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie Lingewaard 2012 - 2022

In de Structuurvisie Lingewaard 2012-2022 zijn de ingrediënten opgenomen hoe Lingewaard zich op ruimtelijk vlak in de toekomst wil ontwikkelen. Die toekomst wordt mede bepaald door hoe met ruimte wordt omgegaan; welke bestaande kwaliteiten worden versterkt en welke nieuwe functies willen we op vrijkomende terreinen? Uitgangspunt is het landschap met haar historische kwaliteiten waarin gewoond, gewerkt en gerecreëerd wordt. Dit aangevuld met de ambities die de gemeente heeft.

In 2004 zijn er binnen de Stadsregio afspraken gemaakt over woningbouwcontouren waarbinnen gebouwd mag worden. Dezelfde contouren zijn in de nieuwe verstedelijkingsvisie van de regio (geldend tot 2020) ongewijzigd overgenomen. Uitbreidingen buiten deze contouren zijn onder voorwaarden op enkele plaatsen toegestaan. Na vaststelling van de Structuurvisie Lingewaard 2012-2022 zijn de woningbouwcontouren van de Stadsregio losgelaten. Plannen dienen aan de ladder van duurzame verstedelijking worden getoetst.

Planspecifiek

In de structuurvisie wordt de ruimtelijke ambitie uitgesproken om een toekomstbestendige gemeente te zijn. Hierbij horen een aantal duurzame ambities, onder andere gericht op efficiënt ruimtegebruik. In het plan wordt een leegstaand pand in het centrum van Bemmel gesloopt, en worden maximaal 20 nieuwe appartementen gerealiseerd in het bestaand stedelijk gebied. Zoals in paragraaf 3.1 is uitgewerkt past het plan binnen de ladder voor duurzame verstedelijking. De ontwikkeling van deze woningen past binnen de Structuurvisie.

3.4.2 Gids Ruimtelijke Kwaliteit

Op 19 september 2018 heeft de gemeente Lingewaard de Gids Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld, als actualisatie van de Welstandsnota. Het doel van de Gids voor Ruimtelijke Kwaliteit is het waarborgen van bestaande ruimtelijke kwaliteiten en het inspireren van initiatiefnemers bij het realiseren van bouwplannen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen kleine bouwwerken en grotere bouwopgaven. Voor kleine bouwwerken zijn concrete criteria opgesteld. Voor grotere bouwopgaven wordt uitgegaan van 'maatwerk'. Hiervoor zijn richtlijnen opgesteld die op gebiedsniveau nader worden gespecificeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.249-VG01_0007.png"

Uitsnede uit de kaart Gids Ruimtelijke Kwaliteit

Planspecifiek

Het plangebied ligt in de historisch gegroeide kern van Bemmel. De historische kernen hebben hun eigen onderscheidende en waardevolle karakteristiek weten te behouden en dragen bij aan de beeldkwaliteit en identiteit van de gemeente Lingewaard. Ondanks de verwoestingen die de Tweede Wereldoorlog hier heeft aangericht zijn het aantrekkelijke gebieden, waar wederopbouwarchitectuur wordt afgewisseld met oudere bebouwing. In de Gids Ruimtelijke kwaliteit worden zijn ambities en ontwerprichtlijnen voor de verschillende deelgebieden opgenomen. Het bouwplan zal op hierop worden getoetst.

3.4.3 Nota Wonen 2016 - 2020

Deze nota beschrijft het door de gemeente Lingewaard te voeren woonbeleid in de periode 2016-2020. Het geeft onder meer handvatten voor het woningbouwprogramma bij nieuwe projecten. Ook geeft de nota aan welke thema's prioriteit krijgen en welke acties ondernomen worden om de doelen bij die thema's te bereiken. Voor inwoners, woningcorporaties, overige verhuurders en ontwikkelaars wordt het duidelijk wat ze van de gemeente mogen verwachten. Dit heeft geleid tot de volgende beleidsopgaven:

  • De bestaande woningvoorraad. Gestreefd wordt dat de woningen en wijken in Lingewaard hun toekomstwaarde houden en ook op lange termijn kunnen voorzien in de woonbehoefte. Er wordt daarom specifiek aandacht gegeven aan de kwaliteit van de bestaande voorraad zowel uit oogpunt van duurzaamheid als levensloopbestendigheid.
  • Beschikbaarheid en betaalbaarheid sociale huurvoorraad. Samen met Woonstichting Gendt en Waardwonen zorgen voor een huurwoningvoorraad die wat betreft aantal, beschikbaarheid en betaalbaarheid past bij de woningvraag van de huidige en toekomstige inwoners.
  • Ouderen en huishoudens met zorgvraag. De groeiende groep ouderen en de mensen met een zorgvraag ondersteunen om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen in Lingewaard. Dit betekent zorgen voor voldoende woningaanpassingen dan wel geschikte nieuwbouw in de nabijheid van voorzieningen.
  • Leefbaarheid in wijken en kernen. Waar mogelijk zal de leefbaarheid in de kernen en wijken bevorderd worden door woningbouw, door verbetering van bestaande woningen en met aandacht voor de fysieke en sociale woonomgeving samen met de bewoners, de corporaties en de welzijnsinstellingen.
  • Nieuwbouw. Tot 2020 in ieder geval 700 woningen bouwen om aan de groei van de woningbehoefte in onze gemeente te kunnen voldoen. Hiervoor zijn regionale afspraken gemaakt. Voor de jaren 2021-2025 wordt verwacht nog eens circa 250 woningen nodig te hebben.
  • Huisvesting Statushouders. De gemeente Lingewaard wil samen met Woonstichting Gendt en Waardwonen de komende jaren een substantiële bijdrage blijven leveren aan het huisvesten van de grote instroom van statushouders. Zowel in de bestaande voorraad maar ook in (tijdelijke)nieuwbouw. Uitgangspunt is dat de regulier huurwoningzoekende ook een reële kans op een woning houdt.

Als aanvulling op de informatie uit de Nota Wonen is een actualisering van de woningmarkt verricht ('Actualisering woningmarktonderzoek', 19 april 2019). Hieruit volgt dat Lingewaard ongeveer 950 woningen in plannen heeft tot 2023, waarvan circa 450 in harde plannen. De vraagtoename tot 2023 is ca 1.000 woningen. Dit betekent dat er nog steeds sprake is van een vraag naar het toevoegen van kwalitatief goede woningen. Dit staat ook beschreven in de Ladderonderbouwing in paragraaf 3.1).

Planspecifiek

Met het plan worden 20 nieuwe appartementen gerealiseerd in het centrum van Bemmel. Hiermee wordt ingespeeld op de concrete vraag naar woningen in de kern Bemmel. Met dit plan kan een deel van de vraagtoename in de gemeente worden opgevangen.

3.4.4 Nota Wonen 2020 - 2025

De gemeente Lingewaard ziet het als haar taak om naar vermogen alle inwoners passend en goed te huisvesten in een aantrekkelijk woonmilieu. In de afgelopen jaren is de vraag naar woningen zeer sterk toegenomen. Speerpunten in het nieuwe woonbeleid zijn daarom het versnellen van de bouwproductie, betaalbaar houden van de woningen en het realiseren van kwalitatief goed, bij de vraag passende woningen.

De focus wordt gericht op vier thema's:

  • Nieuwbouw: versneld en verantwoord: De ambitie is om 1710 woningen te bouwen in de periode tot 2030, waarvan het grootste deel in de komende 5 jaar. Daarvan dient 50% in de sociale en middeldure huur en betaalbare segment te worden gerealiseerd. De overige 50% kan in de hogere prijsklasse worden gebouwd. De woningen worden zoveel mogelijk levensloopbestendig gebouwd. Inbreiding gaat voor uitbreiding.
  • Aanpak bestaande woningvoorraad: Inspelen op de behoefte aan meer kleine woningen en aandacht voor leefbaarheid in de wijken en verduurzaming van de woningen.
  • Beschikbaarheid (sociale) huursector: met name voor starters, ouderen en middeninkomens moeten er voldoende kansen zijn om een huurwoning te vinden. Naast sociale huur is er ook behoefte een middeldure huurwoningen.
  • Specifieke doelgroepen: vragen extra regie op de woningmarkt. Dit geldt voor starters/jongeren, ouders die zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen, woonvormen met zorg en overige doelgroepen, zoals statushouders, arbeidsmigranten en woonwagenbewoners.

Planspecifiek

Met voorliggend plan worden 20 vrije sectorwoningen gerealiseerd in het centrum van Bemmel. Aan het streven om 50% van de nieuwe woningen te realiseren in het betaalbare segment kan hier niet worden voldaan. Dit streven lukt niet op alle locaties. Dit heeft ook te maken dat de herontwikkeling van het Wapen van Bemmel al langer loopt en de uitgangspunten destijds anders waren. De appartementen in voorliggend plan zijn levensloopbestendig en geschikt voor ouderen. De woningen worden gerealiseerd in de hogere prijsklasse. Ook aan deze categorie woningen is behoefte volgens de Nota Wonen.

3.4.5 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kom Bemmel', vastgesteld op 30 mei 2012.

Het plangebied heeft de bestemming 'Horeca'. Op een deel van het plangebied ligt een bouwvlak. Navolgende afbeelding geeft het huidige bestemmingsplan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.249-VG01_0008.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Kom Bemmel, woningbouwontwikkeling blauw omlijnd

De bouw en het gebruik van woningen is strijdig met de huidige bestemming 'Horeca'. Om het initiatief planologisch mogelijk te maken moet het bestemmingsplan worden herzien.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voor het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek is opgenomen in bijlage 1. Uit het onderzoek volgt dat er geen verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de bodemkwaliteit in het onderzoeksgebied te verwachten zijn. De bodemkwaliteit is geschikt voor de nieuwe bestemming.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 729103 (aan de A15 ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

NO2
(stikstofdioxide)
PM10
(fijnstof)
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3) 19,8 µg/m3 19,02 µg/m3 11,96 µg/m3
Grenswaarde concentratie (µg/m3) 40 µg/m3 40 µg/m3 25 µg/m3

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

In het plan worden op deze locatie 20 nieuwe woningen gerealiseerd. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde van 3%. Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. Het plangebied ligt (net) binnen de wettelijke geluidzone van de Herckenrathweg (50 km-weg). Voor de overige wegen in de omgeving bedraagt de maximum snelheid 30 km/uur. Wegen in een 30 km-zone hebben geen geluidszone en zijn daarmee niet onderzoeksplichtig vanuit de Wet geluidhinder.

De gemeente Lingewaard heeft gebiedsgericht geluidbeleid vastgesteld dat ook gaat over 30 km-wegen. Het plangebied ligt in het aangewezen gebied 'Dorpscentrum' waar een hoger geluidniveau ('onrustig') wordt geaccepteerd dan in rustige woonwijken. De geluidambitie is hier maximaal 53 dB.

De Omgevingsdienst Regio Arnhem heeft een indicatieve geluidberekening gemaakt van de geluidcontouren van omliggende wegen (zie bijlage 2). Hieruit blijkt dat de geluidbelasting afkomstig van de Herckenrathweg op het plan voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Ook voor geluidbelasting afkomstig van omliggende 30 km-wegen kan worden voldaan aan de geluidambitie van max. 53 dB die voor het dorpscentrum wordt gehanteerd.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

De omgeving kan worden getypeerd als een 'gemengd gebied' met een menging van detailhandel, dienstverlenende functies, kantoren, horeca en wonen. Bij een 'gemengd gebied' mogen de richtafstanden uit de Staat van bedrijfsactiviteiten van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' met 1 stap/categorie worden verkleind.


De dichtstbijzijnde niet-woonfunctie is de naastgelegen horecagelegenheid (grand café/restaurant). Een dergelijke horecagelegenheid wordt gezien als een categorie 1-bedrijf met een richtafstand van 10 meter. In een gemengd gebied mag de richtafstand met één afstandsstap worden verlaagd naar 0 meter, wat in de praktijk betekent dat horeca en woningen naast elkaar zijn toegestaan. Daarnaast wordt met voorliggend plan een zalencentrum definitief beëindigd, en daarmee een voor de omgeving grotere potentiële bron van hinder.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.249-VG01_0009.png"

Screenshot risicokaart.nl, plangebied blauw omcirkeld

Hieruit is op te maken dat ten noorden en ten oosten van de kern Bemmel twee buisleidingen lopen. Deze liggen op een zodanige afstand dat de nieuwe woningen niet binnen het invloedsgebied van deze leidingen vallen.

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van basisnetroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, namelijk de A15, de spoorlijn Arnhem - Nijmegen en de Betuweroute. Daarmee hebben wijzigingen in het invloedsgebied van deze risicobronnen invloed op de hoogte van het groepsrisico. Doordat de afstand tussen het plangebied en de snelweg groter is dan 200 meter, hoeft er alleen een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgenomen te worden.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Dit advies is opgenomen in bijlage 3.

Als gevolg van de aanwezige risicobronnen kunnen incidentscenario’s zoals explosie, plasbrand en toxische wolk optreden. De kans op een incident is echter klein. Het plangebied ligt binnen de effectafstanden van het relevante scenario toxische wolk. Het plan leidt tot toename van het aantal aanwezigen in de nachtelijke uren. Het ligt in de verwachting dat zij zichzelf in veiligheid kunnen brengen door te vluchten of bescherming te zoeken, mits geïnformeerd en tijdig gewaarschuwd. De VGGM ziet geen aanleiding om te adviseren over de rampenbestrijdig en zelfredzaamheid.

Brandveiligheid

Een brand in een stallingsgarage een grote impact hebben op de bewoners en omwonenden. De VGGM adviseert om bouwkundige, installatietechnische en organisatorische maatregelen te nemen en maatregelen ten behoeve van repressieve inzet. Dit wordt bij de verdere uitwerking van de plannen meegenomen.

4.1.6 Milieueffectrapportage

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:

  • in het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlagen C en D zijn activiteiten aangewezen waarvoor direct een m.e.r.-plicht geldt;
  • een m.e.r.-plicht kan volgen uit een passende beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming;
  • op grond van de provinciale milieuverordening kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen waarvoor een m.e.r.-plicht geldt.

M.e.r.-beoordeling

Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:

  • als de conclusie is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen. Dit wordt in het betreffende plan of besluit gemotiveerd en moet ook formeel bekend worden gemaakt door het bevoegd gezag;
  • als belangrijke nadelige milieugevolgen niet uitgesloten kunnen worden, moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen.

Planspecifiek

Het onderhavige plan maakt de bouw van een appartementencomplex met maximaal 20 woningen mogelijk. Voor het plan is een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld (zie bijlage 11). Hieruit blijkt dat belangrijke milieugevolgen als gevolg van de ontwikkeling kunnen worden uitgesloten. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet m.e.r.-plichtig.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21eeeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Beleid Waterschap Rivierenland

Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen.

Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Het Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel 'Nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak'. Deze heeft als doel de versnelde afvoer van hemelwater als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak te beperkten tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. Een uitbreiding van het verhard oppervlak moet vanuit waterhuishoudkundig opzicht dus waterbalans-neutraal plaatsvinden.

Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Deze vrijstelling geldt alleen voor particulieren.

Er moet voldoende berging zijn bij extremere omstandigheden. Voor ontwikkeling met een toename van verhard oppervlak tot 5.000 m² kan een standaardberekening worden toegepast, waarbij wordt uitgegaan van een maatgevende bui die eenmaal in de 10 jaar voorkomt. Vuistregel daarbij is dat 436 m³ waterberging per hectare verhard oppervlak nodig is.

Uit deze vuistregel volgt de volgende berekening:

Benodigde compensatie = Toename verhard opp (in m²) * 0,0436


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Watertoets

Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. Hieruit blijkt dat er geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen of watergangen in het plangebied liggen. Op basis van deze watertoets heeft het Waterschap een positief advies gegeven voor dit plan. Het resultaat van de watertoets is te lezen in bijlage 4.

Hemelwater

Vanuit het gemeentelijk waterbeleid dient hemelwater op eigen terrein geborgen te worden. Om te bepalen of en hoeveel hemelwaterberging er gerealiseerd dient te worden, is het nodig om de toename van het verhard oppervlak te bepalen. In de huidige situatie is het terrein reeds volledig verhard. Bij de ontwikkeling van voorliggend plan zal het hemelwater apart worden opgevangen en worden afgevoerd via het gescheiden stelsel.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Voor het plan is een Quickscan Flora en Fauna uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek is opgenomen in bijlage 5. De bevindingen van dit onderzoek zijn hieronder weergegeven.

Gebiedsbescherming

De planlocatie maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Gelderland. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake.

Een toename van stikstofdepositie als gevolg van de aanleg en gebruik van het woongebouw kan mogelijk wel effect hebben op de natuurwaarden ter plaatse. Daarom is voor het plan een Voortoets stikstofdepositie uitgevoerd. De rapportage daarvan is opgenomen in bijlage 7. De Voortoets is uitgevoerd vóór inwerkingtreding van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering per 1 juli 2021, en daarom is in de rapportage zowel de aanleg- als de gebruiksfase onderzocht. Sinds invoering van de wet is het echter niet meer nodig om de aanlegfase te modelleren.

Uit de Aeriusberekening blijkt dat zowel de aanleg als het gebruik van de woningen niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000-gebieden. Er is geen sprake van significante effecten in Natura 2000-gebied als gevolg van het plan.

Soortenbescherming

Uit het onderzoek blijkt dat de bebouwing mogelijke verblijfplaatsen biedt voor verschillende soorten gebouwbewonende vleermuizen (gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger). Op het terrein kunnen verder algemene soorten incidenteel voorkomen die aannemelijk geen relatie hebben met de planlocatie.

In het voorjaar en de zomer van 2020 heeft een aanvullend vleermuisonderzoek plaatsgevonden. Het verslag hiervan is opgenomen in bijlage 6. Tijdens dit onderzoek zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen vastgesteld binnen het plangebied. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming. Er is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig. Mits de Algemene zorgplicht en een aantal algemene maatregen worden genomen zijn er geen vervolgstappen noodzakelijk.

Te treffen maatregelen zijn:

  • In de toekomst mag geen additionele lichtuitstraling plaatsvinden richting de westzijde van de locatie ter hoogte van de zomerverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis aan de Pollenbrink 32. Hiermee wordt de functionaliteit van het verblijf gewaarborgd.
  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Algemene zorgplicht).
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • De planlocatie tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur niet verlichten en in de periode april-oktober de werkzaamheden tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes). Mocht verlichting noodzakelijk zijn hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel).
  • Voor rugstreeppad dient het terrein gedurende de ontwikkeling ongeschikt gehouden te worden (bijv. aanbrengen puinbed, voorkomen ontstaan puinhopen, egaliseren terrein e.d.) en/of ontoegankelijk gemaakt te worden voor de soort gedurende de bouwwerkzaamheden. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van schermen van stevig plastic of worteldoek van 50 centimeter hoog en minimaal 10 centimeter ingegraven in de grond. De voorzieningen die getroffen zijn om het gebied ontoegankelijk te maken moeten zodanig geplaatst en beheerd worden dat ze hun functie ten allen tijden kunnen vervullen.
  • De werkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen van vogels (medio maart t/m medio juli). Als de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. E.e.a. op aanwijzing van deskundige. Als dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties buiten het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect ecologie.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

Het plan ligt in het centrum van Bemmel en wordt ontsloten via de Pollenbrink en de Loostraat. Als gevolg van de realisatie van 20 woningen wijzigt het aantal verkeersbewegingen. Voor de berekening van de hoeveelheid verkeer als gevolg van het plan wordt gebruik gemaakt van de kencijfers van het CROW (publicatie 381) bedraagt de verkeersgeneratie van een koopappartement (duurdere segment, centrumgebied, weinig stedelijk) gemiddeld 7,2 verkeersbewegingen per dag. Voor dit plan komt dit neer op circa 144 verkeersbewegingen per dag. De omliggende wegen hebben voldoende capaciteit om dit verkeer op te vangen.

Volgens de nota 'Parkeernormen Lingewaard' (d.d. 14 mei 2020) wordt voor appartementen in het centrum van Bemmel een parkeernorm van 1,4 pp/wo gehanteerd. Dit betekent een extra parkeervraag van 20 * 1,4 = 28 parkeerplaatsen. Hiervan worden er 20 gerealiseerd in de parkeerkelder onder het gebouw. Voor de overige 8 parkeerplaatsen wordt een beroep gedaan op openbare parkeerruimte.

Om te onderzoeken of dit niet leidt tot een te hoge parkeerdruk in de omgeving is een parkeeronderzoek uitgevoerd. In het onderzoek zijn alle openbare parkeerplaatsen binnen een straal van 200 m rondom het plangebied in beeld gebracht. Vervolgens zijn op verschillende tijdstippen in de week parkeertellingen uitgevoerd, waaruit kan worden opgemaakt wat de bezettingsgraad van parkeerplaatsen is. Het rapport van het parkeeronderzoek is opgenomen in bijlage 8.

In het onderzoeksgebied zijn 503 openbare parkeerplaatsen aanwezig. Door de ontwikkeling van voorliggend plan verdwijnen 15 parkeerplaatsen die nu binnen het plangebied liggen. Hoewel deze op eigen terrein van Het Wapen van Bemmel liggen, worden ze momenteel wel als openbare parkeerplaats gebruikt en zijn daarom ook als zodanig meegenomen in het parkeeronderzoek. In de toekomstige situatie zijn er echter geen 503, maar nog 488 openbare parkeerplaatsen aanwezig.

In de conclusies is rekening gehouden met de komst van de sportschool in het pand aan de overzijde van de Loostraat. Ten tijde van de parkeertellingen was deze sportschool nog niet aanwezig.

Uit het parkeeronderzoek worden de volgende conclusies getrokken:

  • Het maatgevende moment ligt op zaterdagmiddag. Dan is de bezettingsgraad het hoogst: 331 van de 503 aanwezige parkeerplaatsen zijn bezet, de parkeerdruk is dan 66%. Inclusief het parkeren van de sportschool (+13 pp) zijn dat 344 pp, ofwel 68%. Als gevolg van het plan neemt de parkeerdruk toe: een extra vraag naar 9 parkeerplaatsen, terwijl de totale parkeercapaciteit afneemt (503 – 15 = 488). In de nieuwe situatie bedraagt de parkeerdruk op het maatgevende moment 72% (344 + 9 / 488).
  • Een bezettingsgraad van 85% wordt in het algemeen als 'druk' ervaren. Er treedt dan zoekend verkeer op. De geconstateerde bezettingsgraad van 72% ligt duidelijk lager.
  • Het centrum van Bemmel is een blauwe zone. De maximale parkeerduur overdag (m.u.v. zondag) bedraagt 2 uur. Dit maakt het gebied minder geschikt voor het langdurig parkeren van een 2e auto. Deze personen zoeken het mogelijk verderop, bijvoorbeeld in de Van Ambestraat. Zeker in de avond/nacht en in het weekend is hier voldoende plek. Dit terrein loopt door in het grotere parkeerplein Kinkelplein, dat niet meegenomen is in dit onderzoek.
  • De huidige parkeerplaats op de hoek Loostraat-Pollenbrink (15 pp) verdwijnt door het plan. Alternatieven in de directe omgeving zijn de grote parkeerplaats op De Pollenbrink of de parkeergarage onder de Markt. Beide liggen op minder dan 100 meter loopafstand, wat als een acceptabele afstand wordt gezien. Op beide plekken is voldoende ruimte aanwezig. Volgens de uitgevoerde parkeertellingen bedraagt de bezettingsgraad op De Pollenbrink max. 62% (71 van de 114 pp bezet) en in de parkeergarage 72% (101 van de 136 pp bezet).

De eindconclusie van het onderzoek is dat in het centrum van Bemmel op alle momenten voldoende parkeercapaciteit op acceptabele loopafstand aanwezig is om de extra parkeervraag op te vangen. De nieuwbouw van het appartementencomplex leidt niet tot een onacceptabele verhoging van de parkeerdruk op de omgeving.

In het parkeeronderzoek werd nog uitgegaan van de ontwikkeling van 21 woningen. Na behandeling van zienswijzen (zie paragraaf 6.4) is het maximum aantal woningen teruggebracht naar 20. Dit leidt niet tot andere conclusies.

4.5 Cultuurhistorie En Archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het huidige zalencentrum is gebouwd in de jaren '50. Het heeft kenmerken van architectuur uit de wederopbouwperiode maar bezit geen bijzondere cultuurhistorische waarde. Ook de bebouwing in de directe omgeving (Loostraat - De Pollenbrink) heeft geen bijzondere betekenis. De Dorpsstraat heeft nog wel de kenmerken van een historisch lint met individuele panden, maar daar heeft voorliggend plan geen invloed op. Het pand van grand-café Het Wapen blijft in stand.

Archeologie

Het plangebied heeft volgens de Archeologisch beleidsadvieskaart een zeer hoge archeologische verwachting. Het terrein bevindt zich op een rivierduin en binnen de historische kern van Bemmel. Er is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 9). In het plangebied zijn intacte rivierduinafzettingen aangetroffen vanaf een diepte van 150 cm -mv. De top van de afzettingen is donker van kleur en licht kleiïg. Dit wijst op een intacte top en mogelijk antropogene invloed hierop. De rivierduinafzettingen zijn afgedekt met een pakket komafzettingen uit de Waal. Ook is er een minimaal 125 cm dik pakket ophoging aanwezig. Binnen deze ophogingslaag zouden mogelijk archeologische resten uit de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd aanwezig kunnen zijn.

Omdat het bestaande gebouw van het zalencentrum geheel onderkelderd is, is het archeologisch relevante niveau verstoord geraakt. Buiten de bestaande bebouwing is deze nog intact bevonden. Voor het nog onbebouwde deel van het plangebied moet een aanvullend onderzoek uitgevoerd worden in de vorm van een proefsleuvenonderzoek (met doorstartoptie naar een opgraving). Hiervoor is een Programma van Eisen opgesteld en voorgelegd aan het bevoegd gezag (zie bijlage 10).

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot de aspecten cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Explosieven

Tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben binnen de gemeente Lingewaard diverse gevechtshandelingen plaatsgevonden waardoor hoeveelheden Conventionele Explosieven in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Door de geplande werkzaamheden kunnen deze mogelijk ter plaatse aanwezige explosieven een reëel gevaar opleveren voor betrokken medewerkers en de (directe) omgeving. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen moet dus worden nagegaan of explosieven aanwezig zijn.

Planspecifiek

Volgens de risicokaart explosieven van de gemeente Is er in de kern Bemmel een lage kans om niet-gesprongen explosieven aan te treffen in de bodem. Voor dit gebied is geen onderzoek naar mogelijk aanwezige explosieven noodzakelijk. Het huidige pand is na de Tweede Wereldoorlog gebouwd en geheel onderkelderd. Indien er ondanks de lage verwachting toch niet-gesprongen explosieven aangetroffen worden, dient het Protocol toevalstreffer van de gemeente gevolgd te worden.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect explosieven.

4.7 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze Van Bestemmen

Voor de wijze van bestemmen is aangesloten bij de methodiek van het bestemmingsplan 'Kom Bemmel'. Het plangebied omvat het nieuwe woongebouw en vanwege de samenhang met het bestaande horecapand is ook deze in het plan meegenomen.

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

Horeca

Deze bestemming ligt op het bestaande horecapand.

Wonen

Het nieuwe appartementencomplex krijgt de bestemming 'Wonen'. Er mag alleen worden gebouwd binnen het bouwvlak. Met aanduidingen op de verbeelding zijn o.a. het maximaal aantal woonheden, de bouw- en goothoogtes en de ingang naar de parkeerkelder weergegeven.

Peil

Er is een verloop in maaiveldhoogte in het plangebied. De Loostraat daalt in noordwestelijke richting. De Pollenbrink ligt duidelijk lager dan de Dorpsstraat. Om die reden is voor dit bestemmingsplan een eigen definitie van het begrip 'peil' opgenomen (Artikel 1.38).

Peil is hier gedefinieerd als: "de hoogte van de aan het plangebied grenzende weg, in dit geval de Dorpsstraat (12.50 m +NAP)". Zo kunnen (bouw-)hoogtes worden gerefereerd aan een vast punt in de omgeving. Onderstaande illustratie dient ter verduidelijking:

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.249-VG01_0010.png"

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologie

Deze dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van de mogelijke archeologische waarden in de bodem. Het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden is alleen toegestaan met een omgevingsvergunning. Daarvoor dient er eerst een (vervolg-)onderzoek plaats te vinden naar de archeologische waarden van het terrein.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het voorontwerpbestemmingsplan is toegezonden aan de betrokken overleginstanties. Hiervan wordt verslag gedaan in bijlage 12. De reactie van de Veiligheidsregio is verwerkt in het plan. Het Waterschap Rivierenland heeft op grond van de digitale watertoets een positief advies gegeven voor het plan.

6.3 Verslag Inspraak Ex Artikel 3.1.6 Bro

Eerste informatieavond januari 2020

In januari 2020 is een uitnodiging voor een informatiebijeenkomst gestuurd naar ca. 70 adressen aan de Dorpsstraat, Loostraat en de Pollenbrink. Op de informatieavond op 28 januari 2020 waren de bewoners van 16 adressen aanwezig. Van de mogelijkheid om een reactieformulier in te vullen is geen gebruik gemaakt. Wel is een reactie ontvangen van de Vereniging van Eigenaren van het appartementencomplex de Pollenbrink. Men is van mening dat het bouwplan te dicht op het bestaande appartementengebouw komt te staan en uit zorgen over privacy en uitzicht. Naar aanleiding van deze opmerkingen is het bouwplan aangepast en is de toegang naar de parkeerkelder verplaatst naar de zijkant van het gebouw, zodat de bewoners van de Pollenbrink hier geen direct zicht op hebben.

Daarnaast vreest men voor een toename van de parkeerdruk in de omgeving, omdat er 15 parkeerplaatsen verdwijnen. Hoewel deze parkeerplaatsen op eigen terrein van het Wapen van Bemmel liggen worden ze wel als openbare parkeerplaats gebruikt. Er is parkeeronderzoek uitgevoerd (zie bijlage 8) waaruit wordt geconcludeerd dat er in het centrum van Bemmel op alle momenten van de week voldoende parkeercapaciteit op acceptabele loopafstand aanwezig is.

Tweede informatieronde mei - juni 2021

Het aangepaste plan is gepresenteerd op twee besloten informatiebijeenkomsten voor omwonenden op 26 en 27 mei 2021. Vanwege de geldende coronamaatregelen werden deze bijeenkomsten klein gehouden. Deze data vielen samen met de start van de terinzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan (zie hieronder). Vervolgens is er op 15 juni 2021 nog een algemene informatieavond geweest voor geïnteresseerden. Op deze avond waren ook vooral omwonenden van het bestaande complex aan de Pollenbrink aanwezig.

Als belangrijkste bezwaren kwamen wederom de aspecten 'uitzicht' en 'afstand tot de nieuwe kopgevel' naar voren. Daarop werd geantwoord dat vanuit de gemeente (Regiekamer en stedenbouw) en welstand men tot de conclusie is gekomen dat de voorgestelde invulling passend is op de locatie. Voor de locatie zijn stedenbouwkundige randvoorwaarden opgesteld. Deze zijn niet afzonderlijk ter inzage gelegd, maar inwoners konden op bepaalde momenten in het proces hun mening kenbaar maken.

Voorontwerpbestemmingsplan

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Wapen van Bemmel' heeft van 27 mei tot en met 7 juli 2021 ter inzage gelegen. Er zijn in deze periode twee inspraakreacties binnengekomen. In de Reactienota inspraak, opgenomen in bijlage 12, zijn deze samengevat en beantwoord. De inspraakreacties hebben niet geleid tot aanpassingen aan het ontwerpbestemmingsplan.

6.4 Verslag Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 30 december 2021 tot 9 februari 2022 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn twee zienswijzen ingediend. In de Reactienota Zienswijzen in bijlage 13 zijn deze zienswijzen samengevat en beantwoord. Op een aantal punten hebben de zienswijzen geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan:

  • het maximaal aantal appartementen wordt teruggebracht van 21 naar 20 woningen;
  • de mogelijkheid om binnen de bestemming 'Wonen' een deel van de begane grond te gebruiken voor horeca vervalt;
  • de bestemming van het achterterrein wijzigt van 'Wonen' naar 'Horeca';
  • de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - parkeergarage' ter plaatse van het achterterrein vervalt;
  • de maximale bouwhoogte wijzigt naar 13,5 meter.

Bijlage 1 Lijst Van Bedrijven

Bijlage 1 Lijst van bedrijven

Bijlage 2 Lijst Van Horeca-activiteiten

Bijlage 2 Lijst van horeca-activiteiten

Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 2 Advies Akoestiek

Bijlage 2 Advies akoestiek

Bijlage 3 Advies Veiligheidsregio Midden-gelderland

Bijlage 3 Advies Veiligheidsregio Midden-Gelderland

Bijlage 4 Resultaat Watertoets

Bijlage 4 Resultaat watertoets

Bijlage 5 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 5 Quickscan flora en fauna

Bijlage 6 Aanvullend Vleermuisonderzoek

Bijlage 6 Aanvullend vleermuisonderzoek

Bijlage 7 Voortoets Stikstofdepositie

Bijlage 7 Voortoets stikstofdepositie

Bijlage 8 Parkeeronderzoek

Bijlage 8 Parkeeronderzoek

Bijlage 9 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 9 Archeologisch onderzoek

Bijlage 10 Programma Van Eisen

Bijlage 10 Programma van Eisen

Bijlage 11 Aanmeldnotitie M.e.r.

Bijlage 11 Aanmeldnotitie m.e.r.

Bijlage 12 Reactienota Inspraak, Vooroverleg En Ambtshalve Wijzigingen

Bijlage 12 Reactienota inspraak, vooroverleg en ambtshalve wijzigingen

Bijlage 13 Reactienota Zienswijzen

Bijlage 13 Reactienota Zienswijzen