Haalderen, Oudewei 1-1a
Bestemmingsplan - Gemeente Lingewaard
Vastgesteld op 06-04-2023 - geheel in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Haalderen, Oudewei 1-1a met identificatienummer NL.IMRO.1705.285-VG01 van de gemeente Lingewaard;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.6 bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.7 bedrijf aan huis:
het door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;
1.8 beroep aan huis:
het door de bewoner van de woning beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebieden, alsmede kappers, schoonheidssalonnen, hondentrimsalonnen en pedicures, die door hun beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;
1.9 begane grondvloer:
de vloer, die nagenoeg op het niveau van het peil ligt.
1.10 bestaand:
- bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.14 bijgebouw:
een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw, dat door zijn ligging, constructie of afmeting ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw;
1.15 bouwen:
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk;
1.16 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.18 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.20 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.21 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.22 erf:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.23 erker:
een bijgebouw in één bouwlaag aan de voor- en/of zijgevel van een woning;
1.24 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.25 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.26 huishouden:
persoon of groep personen die een gemeenschappelijke huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;
1.27 inwoning:
het bewonen van een woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen, met dien verstande dat dit slechts toegestaan is in het hoofdgebouw, dan wel in met het hoofdgebouw verbonden bijgebouwen en dat woningsplitsing en/of kamerbewoning niet toegestaan is;
1.28 kamerbewoning:
het gebruik van een hoofdgebouw of met het hoofdgebouw verbonden bijgebouwen door meer dan twee onzelfstandige huishoudens;
1.29 nutsvoorziening:
voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
1.30 omgevingsvergunning:
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.31 ondergeschikt bouwdeel:
een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een bouwwerk, zoals een balustrade, dakkapel of dakopbouw, met uitzondering van een uitgebouwd gedeelte van een gebouw dat dient ter uitbreiding van het oppervlak;
1.32 overkapping:
een bouwwerk met een open constructie zonder eigen wanden;
1.33 peil:
- voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: het aansluitend terrein, ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan een weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein, voor aanvang van de bouwwerkzaamheden, het oorspronkelijke maaiveld;
1.34 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.35 slopen:
geheel of gedeeltelijk afbreken;
1.36 twee-aaneen gebouwde woning:
een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee aaneengebouwde woningen;
1.37 voorgevellijn:
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;
1.38 wet/wettelijke regelingen:
indien en voor zover in deze voorschriften wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald;
1.39 wonen:
het verblijven van één huishouden in een woning;
1.40 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van de voorschriften wordt als volgt gemeten:
2.1 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met kamerbewoning en/of de uitoefening van een beroep aan huis, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw met aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep aan huis, met een maximum van 45 m²;
- b. inwoning met dien verstande dat maximaal 60 m² van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en aangebouwde bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;
met de daarbij behorende:
- c. tuinen;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. waterlopen en waterpartijen;
- f. duikers.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie 4
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen (artikel 3) mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Waterstaat - Waterkering
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, mits:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
- b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen
7.2 Bestaande afstanden en maten
7.3 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. het bouwen bij hoogspanningsverbindingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- d. de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Parkeren
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 vrijwaringszone - dijk 1
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
- c. Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Haalderen, Oudewei 1-1a'
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van
………………………
De voorzitter, De griffier,
………. ………
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De initiatiefnemers (moeder en dochter) zijn eigenaar van het woonperceel Oudewei 1/1A in Haalderen. Op dit perceel is aan de westzijde nog een ongebruikt bouwvlak aanwezig. De geprojecteerde woning valt echter deels binnen de kroonprojectie van een waardevolle notenboom, zodat het bouwvlak verplaatst moet worden.
De initiatiefnemers hebben zich tot de gemeente gewend met het volgende, tweeledige verzoek:
- 1. Het (planologisch) splitsen van het bestaande pand (1/1A) in twee woningen. Op het perceel staat nu een hoofdgebouw (uit 1936) waarbinnen twee zelfstandige woningen aanwezig zijn. Het huidige bestemmingsplan staat echter op die plek alleen een vrijstaande woning toe.
- 2. Het verschuiven van het bouwvlak voor de nieuwe woning in westelijke richting (inclusief het toestaan van een hogere maximum goot- en bouwhoogte).
Op 16 februari 2021 heeft het college besloten om in principe medewerking te verlenen aan dit plan. Om het plan mogelijk te maken, moet het geldende bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied worden herzien. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Oudewei 1/1A in de kern Haalderen en staat kadastraal bekend als gemeente Lingewaard, sectie F, nr's. 2189 (Oudewei 1) en 2151 (Oudewei 1a) en heeft een oppervlakte van circa 5.580 m².
De globale begrenzing van het plangebied is als volgt:
- Noord(west)zijde: de Ringdijk (met ten noorden en westen daarvan de nieuwbouwlocatie Essenpas);
- Zuidzijde: de Waaldijk en de Oudewei;
- Oostzijde: de zijdelingse perceelsgrens met de woningen aan de Dwarsdijk 38 en 28.
Navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding:
Globale ligging plangebied (rode druppel, bron: maps.google.nl)
Globale begrenzing plangebied (zwarte omkadering)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Ter plaatse van de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kom Bemmel', zoals de gemeenteraad dat op 30 juni 2011 heeft vastgesteld. Het plangebied heeft binnen dit bestemmingsplan de bestemming 'Wonen (artikel 12)'. Ter plaatse van de twee bouwvlakken binnen de bestemming 'Wonen' zijn alleen vrijstaande woningen toegestaan.
Uitsnede geldend bestemmingsplan met globale aanduiding plangebied (zwarte omkadering)
Verder geldt voor het hele plangebied de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' (artikel 25).
Aanvullend op het bestemmingsplan 'Kom Bemmel' geldt ter plaatse ook het bestemmingsplan 'Herstelplan komplannen Lingewaard', zoals de gemeenteraad dat heeft vastgesteld op 23 november 2017. Ter plaatse van het plangebied zijn overigens alleen de regels van het bestemmingsplan 'Kom Bemmel' op ondergeschikte onderdelen aangevuld c.q. gewijzigd.
Ingevolge het huidige bestemmingsplan is binnen het bouwvlak waar het hoofdgebouw staat slechts een vrijstaande woning toegestaan. Feitelijk zijn er echter twee zelfstandige woningen aanwezig die bouwkundig en kadastraal van elkaar gescheiden zijn. Om de planologische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie, wordt het bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied herzien. Verder wordt het bestaande bouwvlak (zie rode druppel) verschoven en enigszins anders vormgegeven en de toegestane bouwhoogte beperkt verhoogd, zodat het bestemmingsplan ruimte biedt aan de voorgenomen ontwikkeling, te weten het toevoegen van een vrijstaande woning op het perceel van Oudewei 1/1A te Haalderen.
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen:
Inleiding en beschrijving plangebied
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Bestaande Situatie
In het plangebied bevindt zich op het woonperceel Oudewei 1/1A een hoofdgebouw waarin twee zelfstandige woningen aanwezig zijn. Deze woningen zijn bouwkundig en kadastraal van elkaar gescheiden. Het gehele perceel heeft een gezamenlijke oppervlakte van 5.580 m2 en heeft een groene uitstraling. Centraal op het perceel staat een waardevolle walnotenboom, die een beschermde status heeft en is opgenomen in de gemeentelijke bomenlijst. Verder staan er nog een kas en enkele andere (fruit)bomen.
Verder bevindt zich binnen het plangebied op korte afstand van het hoofdgebouw (circa 8 m) nog een bouwkavel waarop nog geen woning is gerealiseerd.
Het perceel wordt omringd door nieuwbouwwijk Essenpas.
Impressie bestaande situatie met globale aanduiding plangebied (zwarte omkadering), Bron BGT
Hieronder volgen enkele foto's van de omgeving en het woonperceel Oudewei 1/1a:
Zicht vanaf de zuidzijde van de Waaldijk op woonperceel en nieuwbouw Essenpas
Zicht vanaf de westzijde van de Waaldijk op nieuwbouw Essenpas en woonperceel
Zicht vanaf het woonperceel op nieuwbouw Essenpas
Waardevolle walnotenboom
2.2 Toekomstige Situatie
2.2.1 Uitgangspunten inrichtingsplan
In haar principebesluit van 16 februari 2021 heeft de gemeente aangegeven dat bij de uitwerking van het inrichtingsplan aandacht zal moeten zijn voor:
- 1. Openbare ruimte, behoud landschappelijke overgang perceel met omgeving;
- 2. Perceel, ruimtelijke inpassing vrijstaande woning binnen erfopzet perceel en behoud monumentale boom;
- 3. Bebouwing, de te ontwikkelen woning zal wat betreft beeldkwaliteit aan moeten sluiten en passen in de erfopzet van het perceel.
2.2.2 Inrichtingsschets
Stedenbouwkundige opzet
In het nieuwe voorstel krijgt de walnotenboom een centrale plaats op het gemeenschappelijk erf tussen het bestaande pand (met daarin twee woningen) en de nieuwe woning. Ten opzichte van het huidige bouwvlak wordt de nieuwe woning naar achteren geschoven parallel aan de Waaldijk waardoor er geen verslechtering plaatsvindt voor de beschermingszone van de dijk en de bestaande kas kan worden behouden. De walnotenboom krijgt een prominente plek op het woonperceel. Twee kleinere fruitbomen worden verwijderd. Aan de westzijde van het perceel worden nieuwe bomen geplaatst die bijdragen aan de versterking van de landschappelijke inpassing. In deze nieuwe situatie wordt nadrukkelijker verschil gemaakt tussen het noordelijk deel van het woonperceel aan de zijde van de nieuwbouwwoningen en het zuidelijk deel aan de zijde van de Waaldijk.
Als onderdeel van de mogelijkheid van het verschuiven de bouwkavel is aan de gemeente gevraagd meer hoogte toe te laten dan in het geldende bestemmingsplan is opgenomen. Binnen het huidige bouwvlak wordt slechts een goothoogte van 3,0 m en een bouwhoogte van 6,0 m toegestaan. Deze hoogten worden beschouwd als te beperkend voor een optimaal woonprogramma binnen de beschikbare voetprint van de woning. Voorgesteld wordt uit te gaan van één bouwlaag met kap, in de vorm van een maximum goothoogte van 3,5 m en een maximum bouwhoogte van 8,0 m. Daarmee blijft de nieuwe woning nog ruim onder de maximum hoogten van het huidige hoofdgebouw (goothoogte 6,0 m en bouwhoogte 10,0 m) en de maximum hoogten van de direct aangrenzende nieuwbouw waaronder ook vrijstaande woningen (goothoogte 9,0 m en bouwhoogte 12,0 m). Daarnaast gelden bijvoorbeeld ook voor de drie vrijstaande nieuwbouwwoningen aan de oostzijde, Oudewei 8, 10 en 12 ruimere hoogten; een maximum goothoogte van 4,0 m en een maximum bouwhoogte van 10,0 m.
Bestaande situatie met huidig bouwvlak (gestippeld) over bestaande walnotenboom en kas (Bron: Buro Waalbrug, d.d. 26 november 2020)
Voorstel met nieuwe woning en inrichting perceel (Bron: Buro Waalbrug, d.d. 26 november 2020)
Nieuw voorstel in samenhang met de nieuwbouwlocatie Essenpas en de oostelijke percelen aan de Oudewei en Waaldijk binnen het bestemmingsplan 'Herstelplan Komplannen Lingewaard' uit 2017.
Beeldkwaliteit
In aansluiting op de Gids ruimtelijke kwaliteit en de inpassingstekening is een beknopte beeldkwaliteitsparagraaf met beeldkwaliteitseisen opgesteld voor de in westelijke richting verschoven bouwmogelijkheid voor één vrijstaande woning:
- De nieuwe woning is ondergeschikt aan de 'hoofdwoning' aan de oostzijde van het plangebied;
- Er is sprake van een compacte erfopzet waarin samenhang bestaat tussen de nieuwe woning (=hoofdgebouw) en (het) bijbehorende bijgebouw(en);
- Het nieuwe hoofdgebouw heeft een eenduidige hoofdmassa en bestaat uit één bouwlaag met kap;
- De bijgebouwen zijn qua plaatsing en schaal ondergeschikt aan het hoofdgebouw; het is hierbij toegestaan om de bijgebouwen onder de kap van de woning te realiseren;
- Uitgangspunt is een landelijk architectuurbeeld, eventueel gecombineerd met eigentijdse elementen;
- Er wordt in basis gebruik gemaakt van natuurlijke materialen in traditionele ingetogen kleuren zoals rood(-bruine) baksteen, hout en een antraciet kleurige kap. Een eenvoudige basis met eventuele accenten op onderdelen;
- Er is aandacht voor circulair bouwen en voor het gebruik van duurzame, bij voorkeur bio-based materialen of hergebruik van materialen.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie 3.1.2.
Planspecifiek
Dit ruimtelijke plan heeft geen relatie met de nationale belangen zoals deze in de SVIR zijn opgenomen.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Planspecifiek
Dit ruimtelijke plan heeft geen relatie met de nationale belangen zoals deze in het Barro zijn opgenomen.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder wordt in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
In het kader van de ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.
Planspecifiek
Onderhavig initiatief betreft het planologisch splitsen van een woning (in twee woningen) en de realisatie van een nieuwe woning binnen een verschoven bouwvlak. Daarmee is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en hoeft niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Desondanks kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de regionale woonagenda, zie verder subparagraaf 3.3.3.
3.1.4 Conclusie
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Algemeen
Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten van Gelderland de 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland' vastgesteld. De bijbehorende geactualiseerde 'Omgevingsverordening Gelderland (december 2021)' hebben Provinciale Staten op 15 december 2021 vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren.
De Omgevingsvisie en -verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie twee keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast.
3.2.2 Omgevingsvisie
De komende decennia komt er veel op Gelderland af: het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. De provincie zet in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden.
De dynamiek op de woningmarkt is groot. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. Het grootste deel van de woningen die in 2050 in Gelderland nodig zijn, staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden. Gelderland heeft de ambitie om een aanbod aan woningtypen en woonmilieus te hebben, dat past bij de diversiteit van de woningvraag; voor iedereen een passende (levensloopgeschikte), duurzame woning.
Voor de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De meeste woningen zijn verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Daarnaast is de provincie met haar partners in gesprek over hoe het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer aangepakt kan worden. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van de Gelderlanders.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling sluit aan bij het vertrekpunt dat zoveel mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied wordt gebouwd. Het plangebied ligt in Haalderen.
Daarnaast wordt de nieuwe woning, aansluitend op de provinciale duurzaamheidsambities zonder aardgasaansluiting en volgens de recente BENG-normen gerealiseerd. Tevens wordt voorzien in een landschappelijke inpassing waarmee de biodiversiteit wordt vergroot en het hemelwater wordt op het eigen perceel geborgd.
De Omgevingsvisie doet verder geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor de voorliggende ontwikkeling. De Omgevingsvisie vormt daarom geen belemmering voor de nieuw te bouwen vrijstaande burgerwoning.
3.2.3 Omgevingsverordening
De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.
Planspecifiek
Het plangebied ligt in het Nationaal Landschap (artikel 2.56 van de Omgevingsverordening), namelijk in het gebied Gelderse Poort. Dit bestemmingsplan ziet niet op een wijziging van de bestemming Wonen, maar op een verschuiving van een bouwvlak dat sinds 1999 bestond. Er wordt dus geen andere bestemming mogelijk gemaakt ten opzichte van het op 17 oktober 2014 geldende bestemmingsplan.
Ten aanzien van 'Wonen' is in artikel 2.2 is opgenomen dat een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk maakt als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
In de toelichting wordt hierbij aangegeven dat voornoemde betrekking heeft op alle nieuwe woningen die in een ruimtelijk plan worden opgenomen; dus ook woningen die ontstaan door woningsplitsing of woningen die in het kader van functieverandering van kantoren, scholen, zorggebouwen, nieuwe (zorg-)landgoederen, vrijkomende agrarische bebouwing en dergelijke worden gerealiseerd.
Zoals in subparagrafen 3.3.2 en 3.3.3 is beschreven, past de beoogde ontwikkeling zowel binnen de gemeentelijke woonvisie alsmede binnen de nota verruiming woonbeleid. Daarmee is het plan passend binnen de omgevingsverordening.
3.2.4 Conclusie
Het bestemmingsplan is daarmee tevens passend in de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Gemeente Lingewaard 2012 - 2022
Het landschap in Lingewaard wordt continu onderworpen aan veranderingen. Om ervoor te zorgen dat dit op een gestructureerde manier gebeurt, fungeert een structuurvisie als leidraad zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Dit houdt in dat er een beeld wordt geschetst hoe de gemeente haar omgeving wil ontwikkelen. In de structuurvisie Lingewaard 2012 - 2022 zijn de ingrediënten opgenomen hoe Lingewaard zich op ruimtelijk vlak in de toekomst wil ontwikkelen. Die toekomst wordt mede bepaald door hoe met de ruimte wordt omgegaan; welke bestaande kwaliteiten worden versterkt en welke nieuwe functies kunnen worden gerealiseerd op vrijkomende terreinen. Uitgangspunt is het landschap met haar historische kwaliteiten waarin gewoond, gewerkt en gerecreëerd wordt.
Het woningbouwbeleid van de gemeente is gericht op een efficiënt ruimtegebruik, wat inhoudt dat de gemeente zoveel mogelijk binnen de afgesproken contouren wil blijven bouwen. Efficiënt ruimtegebruik, levensbestendigheid van de woning en daarmee flexibel bouwen worden als belangrijk uitgangspunten gezien voor nieuwe ontwikkelingen binnen de woningbouw. Het is wel van wezenlijk belang dat het bouwen binnen die contouren geen afbreuk doet aan de kwaliteiten die de kernen bezitten. Belangrijk voor de kwaliteit van het woonmilieu en dus ook de aandachtspunten voor nieuwe ontwikkelingen zijn:
- 1. De historisch gegroeide omgeving en de structuren die daarin bepalend zijn. Dit geldt voor bebouwing, maar ook de openbare ruimte, stratenpatronen en groen;
- 2. De mate waarin duurzaamheidsaspecten zijn meegenomen in ontwerp, bouwen en beheer;
- 3. De nabijheid en toegankelijkheid van het groen buiten de woonkern en de mogelijkheden om er te recreëren of te genieten van stilte en natuur;
- 4. De mogelijkheden om snel en comfortabel naar werk of voorzieningen buiten de eigen woonkern te gaan, de toegankelijkheid van hoofdwegen, openbaar vervoer en fietsroutes;
- 5. De leefbaarheid en het voorzieningenniveau in de omgeving.
De kernen binnen de gemeente worden gekenmerkt door een variatie aan woonmilieus. In Haalderen is sprake van een dorps woonmilieu. Haalderen vormt een soort tussenmaat tussen de westelijk gelegen Bemmel en Huissen (die het dichtst bij de steden liggen en het best bereikbaar zijn) en het oostelijk gelegen Doornenburg (waar veel rust, ruimte en natuur aanwezig is).
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling houdt rekening met de historisch gegroeide omgeving en de structuren die daarin bepalend zijn. Door het verschuiven van het bouwvlak op het perceel kan de waardevolle walnotenboom worden behouden. Het ensemble van de bestaande bebouwing met de nieuwe woning rond het gemeenschappelijk erf voegt zich op een passende wijze binnen de groene omlijsting van het huidige woonperceel van 5.580 m2.
Gelet op het voorgaande is de voorliggende ontwikkeling passend binnen de kaders van de structuurvisie.
3.3.2 Nota Wonen 2020 - 2025
De Nota Wonen beschrijft het door de gemeente Lingewaard te voeren woonbeleid in de periode 2020 - 2025. De nota vormt het kader om samen met bewoners, zorginstellingen, ontwikkelaars, corporaties, huurdersorganisaties en andere overheden er voor zorg te dragen dat inwoners, de juiste woning op de juiste plek en op het juiste moment beschikbaar hebben. De gemeente wil haar huidige en nieuwe inwoners de kans geven binnen de gemeente een wooncarrière te doorlopen. De gemeente ziet het als haar taak om naar vermogen alle inwoners passend en goed te huisvesten in een aantrekkelijk woonmilieu. Passend huisvesten houdt in dat het woningaanbod is afgestemd op de financiële mogelijkheden die mensen hebben. Goede huisvesting betekent dat ook in het betaalbare segment sprake is van een goede kwaliteit en toekomstwaarde van de woningen. De focus ligt op versneld bouwen, een flexibel nieuwbouwprogramma, actiever regisseren, de primaire doelgroepen senioren en starters, ook kleinere woningen en meer (particuliere) woningen mogelijk maken.
De belangrijkste thema's in de nota zijn:
- Nieuwbouw: versneld en verantwoord;
- Aanpak bestaande woningvoorraad;
- Beschikbaarheid (sociale) huursector;
- Specifieke doelgroepen: starters/jongeren, ouderen, wonen met zorg, overige doelgroepen.
Voor het plangebied is vooral het thema nieuwbouw van belang.
Nieuwbouw
De woningbouwopgave in Lingewaard bestaat van 2020 tot 2030 uit circa 1.710 woningen, waarvan 55 woningen in Haalderen en 50% in de duurdere prijsklasse. De opgave in Haalderen is het sturen op tijdige realisatie van de plannen die in voorbereiding zijn.
Bij nieuwbouw worden verschillende uitgangspunten genoemd, waarbij vooral de volgende relevant zijn voor het plangebied:
- aandacht voor duurzaamheid en klimaatadaptatie;
- inbreiding gaat in principe voor uitbreiding.
Planspecifiek
In het kader van duurzaamheid en klimaatadaptatie zal de nieuw te bouwen vrijstaande woning gasloos worden uitgevoerd en voldoen aan de BENG-norm. Ook wordt ruimte geboden aan een zo groen mogelijke inrichting met verschillende soorten beplanting ter verbetering van de biodiversiteit, waardoor een bijdrage wordt geleverd aan een gezonde leefomgeving. Het terugplanten van enkele verschillende soorten bomen draagt, evenals de walnotenboom die gehandhaafd blijft, bij aan een gezonde leefomgeving en versterkt daarnaast het gewenste, groene karakter van het plangebied.
De nieuw te bouwen woning vindt plaats op het bestaande woonperceel aan de Oudewei 1/1A in Haalderen waardoor sprake is van inbreiding.
3.3.3 Nota verruiming woonbeleid
In de Nota verruiming woonbeleid biedt de gemeente Lingewaard ruimte aan particuliere woningbouwontwikkeling op basis van de 'Ja, mits' benadering vanuit de Omgevingswet. Met een particulier initiatief wordt onder andere het onderhavige individuele initiatief bedoeld voor het toevoegen van een woning op eigen terrein. Op basis van de verruiming is het binnen de kernen mogelijk om een bestaand woonperceel te splitsen ten behoeve van de toevoeging van maximaal twee woningen, mits dit ruimtelijk inpasbaar is. De beoogde ruimtelijke inpasbaarheid wordt mogelijk geacht op grote percelen, groter dan 1.000 m2, waar woningen aan de woonstraat gerealiseerd kunnen worden.
Planspecifiek
Het voorliggende plangebied ligt in Haalderen en heeft een oppervlakte van circa 5.580 m2. De planologische splitsing van het hoofdgebouw (in twee woningen) vindt plaats aan de voorzijde van het erf, dichtbij de woonstraat. De realisatie van de andere woning vindt plaats op een verschoven bouwvlak. Hiermee wordt dus aan de voorwaarden voldaan.
3.3.4 Conclusie
De realisatie van de voorgenomen ontwikkeling is passend binnen het gemeentelijke beleid.
3.4 Conclusie
Dit bestemmingsplan is passend binnen het beleid van de verschillende overheden.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.1.1 Regelgeving
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.
4.1.2 Doorvertaling bestemmingsplan
In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Omdat het aantal woningen in de toekomstige situatie ten opzichte van het geldende bestemmingsplan met maximaal één wooneenheid toeneemt, is er geen m.e.r.-beoordeling conform het Besluit m.e.r. noodzakelijk. Gelet hierop, wordt geconcludeerd dat de drempelwaarden niet worden overschreden, waardoor in onderhavig plan kan worden volstaan met het uitvoeren van een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij wordt geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.
Het college van burgemeester en wethouders heeft daarom op 8 november 2022 besloten om geen milieueffectrapportage of uitgebreide m.e.r.-beoordeling op te stellen voor het bestemmingsplan.
4.2 Bodem
4.2.1 Regelgeving
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/herzien van een bestemmingsplan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
4.2.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Voor de ontwikkeling van het plangebied, meer specifiek het verschuiven van het bouwvlak ten behoeve van de bouw van een nieuwe woning, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 1 bij de toelichting gevoegd.
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat er maximaal licht verhoogde gehalten zijn aangetroffen. Deze liggen beneden het criterium voor nader onderzoek. De milieuhygiënische bodenkwaliteit is afdoende vastgesteld en levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen bestemmingsplanherziening.
4.2.3 Conclusie
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.3 Geluid
4.3.1 Regelgeving
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) moeten bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in artikel 82 t/m 85 van de Wgh in acht worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in artikel 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:
- de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in artikel 1 Wgh en art 1.2 Bgh - het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
- de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
- functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).
De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in artikel 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat, indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.
Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in artikel 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk. Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.
4.3.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Wegverkeerslawaai
Omdat het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van de Waaldijk (60 km/u) en binnen de invloedssfeer van de Ringdijk (30 km/u), is er een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.
Hogere waarden
Een hogere waarde is niet nodig omdat alle berekende geluidsniveaus komende van de omliggende gezoneerde wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijden.
Bouwbesluit en woon- en leefklimaat
Benodigde gevelwering (wegverkeerslawaai)
De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt ten hoogste 53 dB. Voor de geveldelen van de gewenste woningen bedraagt de vereiste karakteristieke geluidwering Ga;k dan maximaal 53 - 33 = 20 dB (standaardeis uit het Bouwbesluit). Een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels is niet nodig.
Woon- en leefklimaat
De milieukwaliteit wordt geclassificeerd als ‘Zeer Goed’ tot ‘Redelijk’. Het woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van de woningen wordt als acceptabel aangemerkt. Op basis van de toelichting in de subparagrafen 3.5.1 en 3.5.2 van het onderzoek kan gesteld worden dat de cumulatieve geluidbelasting (wegverkeer) een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat niet in de weg staat.
Railverkeerslawaai
De nieuwe woning is niet gelegen binnen de zone van een spoorlijn. Akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai is daarom niet benodigd.
Industrielawaai
De nieuwe woning is niet gelegen binnen de zone van een geluidgezoneerd industrieterrein. Akoestisch onderzoek naar industrielawaai is daarom niet benodigd.
4.3.3 Conclusie
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Regelgeving
In het kader van een planologische procedure moet worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij moet het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld worden gebracht.
De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
Projecten moeten worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
4.4.2 Doorvertaling bestemmingsplan
In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Voorliggend initiatief maakt de realisatie van één extra wooneenheid ten opzichte van het huidige bestemmingsplan mogelijk en valt daarmee ruimschoots binnen de NIBM-regeling. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het plangebied. Met de NSL-monitoringstool zijn langs de belangrijkste wegen, in casu de Van der Mondeweg, (peiljaar 2020) de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. Uit deze tool blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m³ (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m³ (voor PM2,5) niet worden overschreden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
4.4.3 Conclusie
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.5 Milieuzonering
4.5.1 Regelgeving
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken.
Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) gebruikt. Daarbij wordt o.a. gekeken naar de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar en zo nodig naar het risico op bodem- of luchtverontreiniging. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Tabel 4.1: Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien er sprake is van een kortere afstand dan de richtafstand, is aanvullend onderzoek noodzakelijk.
4.5.2 Onderzoek
In (de directe nabijheid van) het plangebied komen geen (agrarische) bedrijven voor met een milieucontour die tot in het plangebied reikt. In de directe omgeving van het plangebied zijn uitsluitend burgerwoningen gelegen.
4.5.3 Conclusie
Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.6 Externe Veiligheid
4.6.1 Regelgeving
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's dienen te worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt dat hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1.000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.
Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
4.6.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Het bestemmingsplan voorziet in de planologische splitsing van een woning en het realiseren van een nieuwe woning binnen een verschoven bouwvlak. Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom het plangebied, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. Op navolgende afbeelding is een uitsnede opgenomen van de provinciale risicokaart:
Uitsnede provinciale risicokaart (geraadpleegd op 2 juni 2021) met het plangebied zwart omkaderd.
De informatie van de provinciale risicokaart levert de volgende inzichten op:
Plaatsgebonden risico
Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een Bevi inrichting, transportroute en hogedruk aardgastransportleiding. Dit vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Groepsrisico
Het plangebied ligt in het invloedsgebied van de Betuweroute, de toekomstige snelweg A15 en de hogedruk aardgasleiding N-578-20. Daarmee hebben wijzigingen in het invloedsgebied van deze risicobronnen invloed op de hoogte van het groepsrisico. Doordat de afstand tussen het plangebied en de risicobronnen Betuweroute en toekomstige snelweg A15 groter dan 200 m is, heeft de wetgever aangegeven dat het groepsrisico alleen beperkt verantwoord hoeft te worden. Ten aanzien van de hogedruk aardgasleiding, doordat het plangebied buiten de 100%-letaalgrens ligt, heeft de wetgever aangeven dat ook hiervoor het groepsrisico alleen beperkt verantwoord hoeft te worden. Gezien de geringe omvang van het plan hoeft alleen kwalitatief ingegaan te worden op de hoogte van het groepsrisico.
Beperkte verantwoording groepsrisico
Het plan is gelegen in het invloedsgebied groepsrisico van de Betuweroute, de toekomstige snelweg A15 en de aardgastransportleiding N-578-20. Conform geldende wetgeving moet de gemeente het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat het om de wettelijke verplichting op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) artikel 7 en 9 vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de transportroutes (onderdeel c en d) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) artikel 12 vanwege een aardgastransportleiding. De gemeente heeft bij het invullen van de verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de veiligheidsregio adviesrecht. Bij het invullen van de verantwoordingsplicht is gebruikgemaakt van het advies van de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM) van 7 oktober 2021 (kenmerk 2021-005770). Navolgend een beschouwing van deze aspecten:
A. Personendichtheid
Het plangebied voorziet in de realisatie van één nieuwe woning (2,4 personen per woning). De toename van het aantal personen zal daarom op 2,4 personen uitkomen in zowel de dag als nachtperiode.
B. Hoogte groepsrisico
Het aantal personen in het invloedsgebied neemt toe met 2,4 personen. Gelet op de beperkte toename en dat de ontwikkeling buiten de 100% letaal zone is gelegen heeft dit geen gevolgen voor het groepsrisico.
C. Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om de effecten ten gevolge van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden dicht bij de bron. De mate van bestrijdbaarheid wordt vooral bepaald door de aanwezige veiligheidsvoorzieningen. De VGGM is hiervoor voor advies gevraagd. Uit het advies is naar voren gekomen dat de VGGM geen aanleiding ziet om aanvullend te adviseren ten aanzien van bestrijdbaarheid. De mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
D. Zelfredzaamheid
Met de term 'zelfredzaamheid' wordt bedoeld: het vermogen om jezelf en/of anderen in veiligheid te brengen bij (een dreiging van) een gevaarlijke situatie. Bij het bepalen van de mate van zelfredzaamheid spelen onder andere de fysieke gesteldheid en zelfstandigheid van de aanwezigen, de alarmeringsmogelijkheden en vluchtmogelijkheden een rol.
- Het plan ligt binnen de effectafstand van het scenario fakkelbrand en toxisch. De kans daarop is klein. Bij deze scenario’s is naar verwachting schuilen het te adviseren handelingsperspectief. Hierbij zijn bepaalde aspecten wel afhankelijk van het verloop van het incident en de brandwerendheid van het gebouw. Het plan leidt tot een beperkte toename van het aantal aanwezigen. Het ligt in de lijn der verwachting dat de aanwezigen zichzelf in veiligheid kunnen brengen, mits geïnformeerd en tijdig gewaarschuwd.
- De VGGM adviseert ter verbetering van de zelfredzaamheid rekening te houden met de ontvluchtbaarheid van het gebied op planniveau en aandacht te hebben voor risicocommunicatie, ook bij werkzaamheden aan de aardgastransportleiding.
Ten aanzien van risicocommunicatie is er NL-Alert. Hiermee zijn mensen binnen een bepaald gebied gericht te informeren door het sturen van een bericht naar mobiele telefoons. Verder is het plan via de openbare wegen ‘Oudewei’ en ‘Waaldijk’ per auto en voet te ontvluchten. Omdat het geadviseerde van de VGGM enkel ter verbetering is, acht de gemeente het niet noodzakelijk om verdere maatregelen te treffen om de zelfredzaamheid te verbeteren. Daarnaast zijn de geadviseerde maatregelen van de VGGM niet ruimtelijk relevant.
Conclusie
Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plan in het invloedsgebied van de Betuweroute, de toekomstige snelweg A15 en de aardgastransportleiding N-578-20. Op basis van de beperkte verantwoording groepsrisico kan worden geconcludeerd dat het ruimtelijke initiatief geen significant effect heeft op het groepsrisico, dan wel op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Het geadviseerde van de VGGM was enkel ter verbetering en niet ruimtelijk relevant.
4.6.3 Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.7 Waterhuishouding
4.7.1 Regelgeving
Nationaal beleid
Het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid tot 2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Rijk speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.
Beleid waterbeheerder
Het beleid van het waterschap staat in het waterbeheerprogramma 2022 - 2027 'Versterken, verbinden, vergroenen'. Met dit programma blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Bij de uitvoering van het programma beweegt het waterschap mee met de (klimaat)veranderingen om ons heen en benut zij de kansen die zich voordoen in de regio. Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het waterschap in de planperiode wil bereiken en hoe zij dat willen bewerkstelligen. De speerpunten van het Waterbeheerprogramma zijn:
- Veel dijkverbeteringen: in het waterbeheerprogramma staat bescherming tegen overstromingen voorop. In de komende jaren zullen veel dijkverbeteringen in het rivierengebied plaatsvinden. Daarbij houdt het waterschap rekening met nieuwe normen voor waterveiligheid en met de belangen van de omgeving. Dijkverbeteringen worden op veel plaatsen innovatief uitgevoerd. Hierdoor kan het waterschap de overlast voor de omgeving beperken en efficiënter werken.
- Innovatie bij zuivering afvalwater: rioolwater is niet langer alleen maar afvalwater; het is ook een bron van nuttige energie en grondstoffen. In het waterbeheerprogramma neemt het waterschap zich voor steeds meer technieken toe te passen om grondstoffen en energie terug te winnen uit het afvalwater.
- Klimaatbestendig watersysteem: het klimaatbestendig maken van het watersysteem is een van de aandachtspunten in het beheerprogramma.
Watertoets
In de brochure “Partners in Water” is het beleid van het waterschap Rivierenland verwoord. De brochure gaat in op de inhoud van de watertoets en behandeld de volgende thema’s:
- waterneutraal inrichten;
- schoon inrichten;
- veilig inrichten;
- bijzondere wateren en voorzieningen.
Ten aanzien van het thema Waterneutraal inrichten wordt ingegaan op de benodigde waterberging bij verschillende projecten. Voor kleine projecten in stedelijk gebied is waterberging slechts in beperkte mate noodzakelijk en/of mogelijk. Tot 500 m2 aan extra verharding geldt er voor particulieren een mogelijkheid voor een eenmalige vrijstelling. In alle andere gevallen moeten compenserende maatregelen getroffen worden. Voor projecten tot 5.000 m2 aan extra verharding bedraagt de compensatie 436 m3 per hectare verharding. Voor wadi’s en geïsoleerd open water geldt een norm van 664 m3 per hectare verharding. Bij een toename groter dan 5.000 m2 is maatwerk benodigd. Waterberging moet in principe binnen het plangebied opgelost worden. Indien dit niet mogelijk is kan de waterberging elders binnen het peilgebied worden opgelost.
4.7.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Bestaande situatie
In de huidige situatie is in het plangebied een hoofdgebouw met bijgebouwen aanwezig. Vanaf de straat loopt een inrit naar een verhard erf. Rondom de gebouwen is terreinverharding aanwezig.
Waterkeringen
Ten zuiden van het voorliggende plangebied ligt de Waaldijk. Ter waarborging van de dijk is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' uit het geldende bestemmingsplan overgenomen in onderhavig plan.
Waterschap Rivierenland wil in principe geen nieuwe permanente bouwwerken toestaan in de waterkeringen. De reden van dit verbod is dat bij een volgende dijkversterking deze ruimte van groot belang is om dijkversterking te kunnen uitvoeren.
Het profiel van vrije ruimte geeft de contouren aan van een eventuele toekomstige dijkversterking. Bij het beoordelen van watervergunningsaanvragen voor bouwwerken binnen de in/op een waterkering en bijbehorende beschermingszone, is het belangrijk dat gebouwd gaat worden buiten het profiel van vrije ruimte.
Bouwen nabij de waterkering wordt alleen toegestaan in een leggervlak en/of achter de bouwgrens (polderzijde). De bouwgrens is in de 'Beleidsregels behorende bij de keur' gedefinieerd als: 'een grens die als zodanig op de legger is aangegeven en die een gebied afbakent waarbinnen ter bescherming van een waterstaatswerk een bouwverbod geldt'. Een leggervlak is gedefinieerd als: 'een vlak aangegeven op de legger waarbinnen op basis van het bestemmingsplan bebouwing mogelijk is en die geheel of gedeeltelijk tussen de bouwgrens en de waterkering ligt'.
Door het hanteren van leggervlakken en/of een bouwgrens zijn bestaande bouwrechten gerespecteerd maar wordt ook voorkomen dat langs de waterkering bouwwerken verrijzen die de uitvoering van onderhoud en de versterking in de toekomst bemoeilijken.
Bij een dergelijke bouwgrens verwacht het waterschap eventuele dijkverbetering uit te kunnen voeren tussen de waterkering en de bouwgrens. Daarom hoeft achter de bouwgrens (gezien vanaf de waterkering) niet buiten het profiel van vrije ruimte gebouwd te worden.
Het nog onbenutte bouwvlak is zodanig verplaatst dat het buiten de bouwgrens op de legger waterkeringen is gelegen. Bovendien valt het plangebied tevens binnen een leggervlak.
Riolering
Aansluiting van de nieuwe woning op de bestaande riolering op het perceel wordt in een later stadium in overleg met de gemeente uitgedetailleerd.
Waterkwaliteit
Het toepassen van niet-uitloogbare bouwmaterialen voorkomt dat het hemelwater wordt vervuild. In verband hiermee worden eisen gesteld aan de bij de daken, goten en leidingen te gebruiken materialen. Er mogen geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen gebruikt worden op delen die het hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben). Afkoppeling van hemelwater zorgt ervoor dat het aantal riooloverstorten laag is. Ook dit komt de waterkwaliteit (in de omgeving) ten goede.
Beheer en onderhoud
Het beheer en onderhoud van het inzamelings- en transportstelsel van afvalwater, kortom de riolering, ligt bij de gemeente. Het waterschap is verantwoordelijk voor de zuivering van het aangeleverde afvalwater. Het waterschap is de beheerder van het totale watersysteem en van de waterkeringen. Het onderhoud van de waterkeringen en hoofdwatergangen is tevens de verantwoordelijkheid van het waterschap. Het onderhoud van de overige watergangen ligt bij particulieren, de gemeente en andere instanties.
Oppervlaktewater
Aan de westzijde van het plangebied is een C-watergang aanwezig die overgaat in een B-watergang. Ten noordoosten van, maar buiten, het plangebied is eveneens een watergang C aanwezig. Deze watergangen blijven gehandhaafd.
Watercompensatie
Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan wordt met deze herziening van het bestemmingsplan planologisch gezien geen verharding toegevoegd. Het betreft immers a) het planologisch verankeren van een woningsplitsing in een bestaand woongebouw dat aan de achterzijde ruimschoots voorzien is van terreinverharding en b) het verplaatsen van een al bestaand bouwvlak voor de realisatie van een nieuwe vrijstaande woning. Eenverdere verantwoording is dan ook niet noodzakelijk.
In de praktijk zal de hoeveelheid verharding natuurlijk wel toenemen, omdat er nu invulling wordt gegeven aan een nog onbenut bouwvlak voor de bouw van een vrijstaande woning. De verwachte toename aan terreinverharding om de nieuw te bouwen woning bereikbaar te maken en een terras bij de woning aan te kunnen leggen bedraagt samen circa 350 m².
4.7.3 Conclusie
Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.8 Ecologie
4.8.1 Regelgeving
Soortenbescherming
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien moet voor de start van die werkzaamheden ontheffing worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan moet duidelijk zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.
Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.
- 1. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.
- 2. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:
- a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
- b. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
- c. sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:
- de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
- de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
- 3. Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien:
- a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
- b. indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.
Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.
De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In de gemeente Lingewaard is de provincie Gelderland het bevoegd gezag voor de Wnb.
Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).
Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook moet gelet worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
Gebiedsbescherming
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' moet worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets moeten worden beoordeeld door het bevoegd gezag.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.
4.8.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Soortenbescherming
De beoogde locatie van de nieuwe woning bestaat uit een gemaaid gazon er staat vrijwel geen opgaande beplanting in de vorm van bomen en/of struiken. Er zijn alleen twee kleinere fruitbomen (onderdeel van de bestaande tuininrichting), die verwijderd moeten worden, omdat deze op de locatie van het verschoven bouwvlak liggen. De beplanting, inclusief de walnotenboom, rond het plangebied blijft daarmee grotendeels behouden en wordt aangevuld met andere landschappelijke (gebiedseigen) elementen. Ook is het plangebied geen onderdeel van essentieel leefgebied van beschermde soorten en is het plangebied te midden van woongebied gesitueerd, waar veel menselijke activiteiten plaatsvinden. Naar verwachting zijn vanwege de huidige invulling en ligging van het plangebied geen beschermde of bedreigde planten- en diersoorten aanwezig. Nader onderzoek wordt daarom niet nodig geacht.
Gebiedsbescherming
Het plangebied zelf maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Gelders Natuurnetwerk. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie (het 'planologisch toevoegen van een woning') is mogelijk wel sprake van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden. Daarom is er een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 3 bij de toelichting gevoegd.
Uit de berekening van de gebruiksfase blijkt dat de stikstofdepositie op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden niet hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Uit de berekening van de aanlegfase blijkt dat de stikstofdepositie op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden maximaal 0,01 mol/ha/jaar bedraagt. Deze stikstofdepositie treedt echter op slechts 2 hexagonen binnen het Natura 2000-gebied ‘Rijntakken’ op. Gezien de tijdelijke aard van de emissie, de hoogte van de depositie en het kleine oppervlakte van deze bijna overbelast habitats, namelijk 0,09 ha, is een significant effect op voorhand uit te sluiten. Deze conclusie is verder te onderbouwen met het gegeven dat deze habitats nog niet overbelast is. De hoogste totale depositie op het hexagon met receptor id 3875499 bedraagt 1.520,05 mol N/ha/j en de Kritische Depositie Waarde bedraagt 1.571,00 mol N/ha/j. De hoogste totale depositie op het hexagon met receptor id 3883137 bedraagt 1.400,22 mol N/ha/j en de Kritische Depositie Waarde bedraagt 1.429,00 mol N/ha/j.
Er is dus geen sprake van vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb). Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor het plan.
4.8.3 Conclusie
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.9 Archeologie & Cultuurhistorie
4.9.1 Regelgeving
Erfgoedwet
De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen golden, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling. Waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.
In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die naar verwachting in 2021 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de tussenliggende periode. Het gaat daarbij om de volgende zaken:
- Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten.
- Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie.
- Bescherming van stads- en dorpsgezichten.
4.9.2 Onderzoek
Archeologie
Er is een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 4 bij de toelichting gevoegd.
- Op basis van het bureauonderzoek geldt voor het plangebied een hoge archeologische verwachting voor de periode IJzertijd – Late Middeleeuwen. In het plangebied worden oeverafzettingen van de Baal stroomrug verwacht. Deze rivier is actief geworden vanaf de IJzertijd en de oevers van deze rivier zijn vanaf dit moment mogelijk een gunstige locatie voor bewoning geweest. De oevers dekken vermoedelijk oudere komafzettingen uit het holoceen af. Komgebieden vormen over het algemeen geen gunstige locaties voor bewoning vanwege de relatief lage en natte ligging. Hierom geldt een lage archeologische verwachting voor de periode Paleolithicum – Bronstijd. Voor de periode Nieuwe tijd geldt een lage archeologische verwachting vanwege het ontbreken van bebouwing op topografische kaarten. Het plangebied is in gebruik geweest als weiland.
- Op basis van het veldonderzoek kan de archeologische verwachting deels worden bijgesteld. In het plangebied zijn oever- op komafzettingen aanwezig in het uiterste noorden. In de top van de oever- of komafzettingen is een vegetatiehorizont gevormd. Dit is vermoedelijk het oude maaiveld van vóór de 18e eeuw. Gezien de ligging nabij een laatmiddeleeuwse kapel en langs de dijk uit de 12e eeuw is de kans aanwezig dat zich hier nederzettingsresten uit de Late Middeleeuwen bevinden. Oudere archeologische resten vanaf de IJzertijd kunnen ook niet worden uitgesloten. Hierom is in het noorden van het plangebied de hoge archeologische verwachting bevestigd. In het zuiden van het plangebied zijn uitsluitend overslagafzettingen aangetroffen tot een diepte van minimaal 2,4 m -mv. Hier is het archeologisch relevante niveau geheel geërodeerd door een van de dijkdoorbraken in de 18e eeuw. In het zuiden kan de archeologische verwachting naar laag worden bijgesteld vanwege de verstoring.
In het zuidelijke deel van het plangebied geldt een lage archeologische verwachting (zie bijlage 7 van de onderzoekrapportage). Het onderzoeksburo adviseert dit deel van het plangebied vrij te geven voor archeologisch onderzoek.
In het noordelijke deel van het plangebied is sprake van een hoge archeologische verwachting vanaf 0,7 m -mv. Het onderzoeksburo adviseert in deze zone een dubbelbestemming archeologie op te nemen om eventueel aanwezige waarden te beschermen. Het betreft het opnemen van een dieptegrens van 0,4 m; zo blijft er een buffer van 0,3 m tot het archeologisch relevante niveau behouden. Indien de waarden in het bestemmingsplan ten behoeve van de realisatie van de woning overschreden worden, wordt geadviseerd om in de zone met een hoge archeologische verwachting een aanvullend archeologisch onderzoek uit te voeren. Dit kan het beste worden uitgevoerd in de vorm van een karterend booronderzoek (IVO-O). Doel van het karterend booronderzoek is de aan- of afwezigheid van een archeologische vindplaats vaststellen. Totdat de archeologische waarden nader bepaald zijn, is het plangebied, ter bescherming van de mogelijk archeologische waarden, voorzien van een archeologische dubbelbestemming.
De gemeente neemt dit selectieadvies over en besluit conform.
Cultuurhistorie
Op basis van de kaart 'Historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie' van de provincie Gelderland zijn er geen cultuurhistorische waardevolle objecten of structuren in het plangebied aanwezig. Wel is de Waaldijk aangemerkt als ringdijk. Met voorliggende ontwikkeling wordt het bestaande karakter van de Waaldijk echter gerespecteerd. Zodoende vormt het aspect 'cultuurhistorie' geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.9.3 Conclusie
Archeologie
Het aspect 'archeologie' vormt, mits uit het aanvullende archeologisch onderzoek geen te behouden archeologische waarden naar voren komen, geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Cultuurhistorie
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.10 Leidingen
Naast de hiervoor beschreven milieuaspecten kunnen er nog andere belemmeringen in of nabij het plangebied aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op de planvorming. Het gaat bijvoorbeeld om de aanwezigheid van straalpaden, planologisch relevante leidingen (zoals waterleidingen of rioolwatertransportleidingen), beschermingszones en dergelijke.
Er zijn geen planologisch relevante kabels of leidingen in het plangebied aanwezig. Het aspect 'leidingen' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.11 Verkeer En Parkeren
4.11.1 Verkeer
Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling, die met dit bestemmingsplan wordt gefaciliteerd, moet de verkeersaantrekkende werking worden bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 381 ‘Toekomstbestendig parkeren’. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van een gemiddelde weekdag. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 1 nieuwe woning ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. In de parkeernota wordt Haalderen aangeduid als 'weinig stedelijk gebied' in de 'rest bebouwde kom'.
Op basis van de CROW-publicatie gelden qua 'worst-case' scenario de volgende voertuiggeneraties per etmaal uitgaande van het midden van de bandbreedte:
Functie | Aantal | Voertuiggeneratie per woning | Totaal |
Woning (2 onder 1 kap) | 1 | 7,8 | 7,8 |
Totaal | 1 | 7,8 |
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot een onacceptabele verkeerstoename.
4.11.2 Parkeren
Ter waarborging van voldoende parkeervoorzieningen hanteert de gemeente Lingewaard de 'Nota parkeernormen', zoals de gemeenteraad deze heeft vastgesteld op 14 mei 2020. Voor de woningen in het plangebied geldt de parkeernorm zoals opgenomen in de onderstaande tabel (dit is inclusief 0,3 parkeerplaatsen voor bezoekers):
Functie | Aantal | Parkeernorm per woning | Totaal |
Vrijstaande woning | 1 | 2,3 | 2,3 |
2 onder 1 kap woning | 2 | 2,2 | 4.4 |
Totaal | 3 | 6,7 |
De 7 benodigde parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd. De Oudewei is een smalle dijkweg, zodat het niet mogelijk is om het bezoekersparkeren (3 x 0,3 = 0,9 afgerond 1 parkeerplaats) in het openbaar gebied op te lossen. Er is echter voldoende ruimte op eigen terrein om in de benodigde capaciteit te voorzien. Daarmee is de realisatie van voldoende parkeergelegenheid gewaarborgd.
4.12 Duurzaamheid
Het klimaat verandert; de neerslaghoeveelheid (en intensiteit) neemt toe, waardoor er meer kans is op wateroverlast. Daarnaast stijgt de gemiddelde temperatuur en neemt de kans op hittegolven toe, wat in de zomer kan leiden tot hittestress. In Nederland zijn de gevolgen van klimaatverandering waarschijnlijk te beheersen. Hoe groot de problemen straks worden, hangt af van de maatregelen die we nemen. Aan de ene kant moeten we de uitstoot van broeikasgassen verminderen zodat de opwarming beperkt blijft (deze aanpak wordt ‘mitigatie’ genoemd). Aan de andere kant is het verstandig dat we ons aanpassen aan een ander klimaat (dit type maatregelen wordt ‘adaptatie’ genoemd). Beide type maatregelen zijn nodig.
Planspecifiek
In het plangebied neemt groen een belangrijke positie in binnen de opzet van het woonperceel. Dit heeft niet alleen een esthetische en ecologische waarde, maar ook een klimaatadaptieve waarde. De aanleg en het behoud van groen in het plangebied heeft tevens invloed op de gezondheid en het woongenot van de nieuwe bewoners.
Aanvullend hierop zal de nieuw te bouwen woning gasloos worden uitgevoerd en voldoen aan de BENG-norm.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd moeten worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere (recente) bestemmingsplannen van de gemeente Lingewaard. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.
5.2 Inleidende Regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
5.3 Bestemmingsregels
5.3.1 Opbouw bestemmingen
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies, zoals Wonen. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Algemene aanduidingsregels
De (binnen)beschermingszone van de waterkering is voorzien van deze aanduiding met bijbehorende juridische regeling.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
5.3.2 Bestemmingen
In deze paragraaf zijn de feitelijk in het plan voorkomende bestemmingen beschreven. Per bestemming is kort toegelicht welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden.
Artikel 3 Wonen
Alle gronden binnen het plangebied hebben de bestemming Wonen. Binnen de bestemming zijn aan huis verbonden beroepen rechtstreeks toegestaan, met een maximale omvang van 40% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen met een maximum van 45 m². Vanwege de mogelijke invloed van aan huis verbonden bedrijven op de omgeving zijn deze alleen onder voorwaarden via een omgevingsvergunning toelaatbaar.
Inwoning is toegestaan, met een maximale omvang van 60 m2 van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en aangebouwde bijgebouwen.
Binnen het bouwvlak mogen hoofdgebouwen worden opgericht, waarbij het woningtype (vrijstaand dan wel twee-aaneen) en de maximum goot- en bouwhoogte op de verbeelding zijn vermeld.
Er gelden verder specifieke voorwaarden voor bijgebouwen, erkers buiten de aanduiding 'bouwvlak' en 'erf', bouwwerken, geen gebouwen zijnde en overkappingen.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 4
Deze dubbelbestemming heeft tot doel de aanwezige archeologische waarden te beschermen. De dubbelbestemming heeft voorrang boven de andere geldende bestemmingen.
De dubbelbestemming kent een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Een aantal werkzaamheden zijn omgevingsvergunningplichtig gemaakt.
Artikel 5 Waterstaat - Waterkering
De waterkering in het plangebied is voorzien van deze dubbelbestemming. Deze gronden zijn bestemd voor het onderhoud en instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering. De dubbelbestemming legt twee beperkingen op aan de onderliggende bestemmingen. Ten eerste mag binnen de dubbelbestemming in beginsel niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het bevoegd gezag kan echter een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van dit verbod onder bepaalde voorwaarden. Ten tweede mogen binnen de dubbelbestemming bepaalde werken en werkzaamheden niet zonder vergunning worden uitgevoerd, zoals graafwerkzaamheden en het aanbrengen van diepgewortelde beplanting.
5.4 Algemene Regels
Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en bestaande afstanden en maten.
Algemene gebruiksregels
In deze regels is bepaald dat voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid, waarbij een verwijzing naar het geldende gemeentelijke parkeerbeleid is opgenomen.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
5.5 Overgangs- En Slotregels
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. Het voorliggende plan staat een ontwikkeling in de zin van artikel 6.2.1 Bro toe.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waar sprake is van een ontwikkeling in de zin van artikel 6.2.1 Bro, een exploitatieplan vaststelt, tenzij kostenverhaal op een andere wijze is verzekerd.
In dit geval is het kostenverhaal op een andere wijze verzekerd. Alle kosten die gemaakt moeten worden voor het opstellen van het bestemmingsplan en de daarvoor noodzakelijke onderzoeken zijn voor rekening van de initiatiefnemers.
Hiervoor is een anterieure overeenkomst gesloten. Voor het verhaal van de tegemoetkoming in de planschade is een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten. Daarmee is de financiële haalbaarheid voor de gemeente voldoende verzekerd.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Vooroverleg
Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg is het plan voorgelegd aan de volgende partijen:
- Provincie Gelderland;
- Waterschap Rivierenland.
Resultaten
- Naar aanleiding van vooroverleg met de provincie is paragraaf 3.2 van de toelichting aangevuld op de ligging in het Nationaal Landschap.
- Vooroverleg met het Waterschap Rivierenland heeft geleid tot een aanpassing van de verbeelding door de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' op een groot deel van het perceel te vervangen door een gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk 1'.
Subparagraaf 4.7.1 is aangevuld met een passage over het waterbeheerprogramma 2022 - 2027 'Versterken, verbinden, vergroenen'
6.2.2 Ontwerpfase
Het bestemmingsplan heeft van donderdag 24 november 2022 t/m woensdag 4 januari 2023 (gedurende zes weken) ter visie gelegen. Er zijn tijdens deze periode 7 zienswijzen ingediend.
Deze zienswijzen zijn in de 'Reactienota zienswijzen', die als bijlage 5 bij de toelichting is gevoegd, van een gemeentelijke reactie voorzien. Voor een overzicht van de wijzigingen als gevolg van de zienswijzen wordt verwezen naar het overzicht achteraan deze nota.
6.2.3 Vaststellingsfase
Na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijven
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 3 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 4 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 4 Archeologisch onderzoek