bestemmingsplan Zandvoort 21 Gendt
Bestemmingsplan - gemeente Lingewaard
Vastgesteld op 21-03-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begripsbepaling
1.1 plan
het bestemmingsplan ‘Gendt, Zandvoort 21’ van de gemeente Lingewaard;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1705.37-VG01 met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 afwijking van de bouwregels en/of van de gebruiksregels
een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;
1.6 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren;
1.7 aan huis gebonden beroep
een beroepsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publieksgericht zijn, en dat op kleine schaal in de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, zoals een nagelstudio of fysiotherapeut;
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.9 bebouwingspercentage
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.10 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.11 bestaand
- bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.15 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.16 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.17 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.18 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.19 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.20 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.21 bijgebouw
een vrijstaand dan wel aangebouwd gebouw, dat door zijn vorm, functie, situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan dat op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.22 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Horeca activiteiten en detailhandel in volumineuze goederen zijn hieronder niet begrepen;
1.23 erker
een bijgebouw in één bouwlaag aan de voor- en/of zijgevel van een woning;
1.24 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.25 gevellijn
de op de verbeelding als zodanig aangegeven lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd, die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen;
1.26 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.27 inwoning
het bewonen van een woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen, met dien verstande dat dit slechts toegestaan is in het hoofdgebouw, dan wel in met het hoofdgebouw verbonden bijbehorend bouwwerk en dat woningsplitsing en/of kamerbewoning niet toegestaan is;
1.28 kamerbewoning
het gebruik van een hoofdgebouw of met het hoofdgebouw verbonden bijbehorend bouwwerk door meer dan twee onzelfstandige huishoudens;
1.29 omgevingsvergunning:
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 en 2.2 van de wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.30 ondergeschikt bouwdeel
bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen, dakoverstekken, balkons en liftschachten;
1.31 overkapping
een dakconstructie, vrijstaand met maximaal één wand, dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw;
1.32 peil
- a. voor bebouwing in geaccidenteerd terrein voor zover de bebouwing met de gevel is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt (de dijk) en is gesitueerd op of binnen een afstand van 3 m uit de grens van het openbaar gebied: 35 cm boven de kruin van de dijk;
- b. voor overige bebouwing in geaccidenteerd terrein: de bestaande gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar dit direct grenst aan de gevel welke is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt;
- c. voor gebouwen op een bouwperceel in niet geaccidenteerd terrein, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 20 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- d. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
- e. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bouwhoogte van het aansluitend terrein;
1.33 publieksgerichte bedrijfsactiviteit aan huis
een publieksgerichte bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksaantrekkend zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een (bedrijfs-)woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;
1.34 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.35 voorgevel
de meest gezichtsbepalende gevel van een gebouw aan de straatzijde of het openbaar gebied.
1.36 wet/wettelijke regelingen
indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald;
1.37 woning
een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de bovenkant begane grond vloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk;
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de hoogte van een antenne-installatie:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de antenne-installatie.
2.7 Uitzondering bij wijze van meten
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor
- a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
met daaraan ondergeschikt:
- b. nutsvoorzieningen;
- c. infrastructurele voorzieningen;
- d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. waterlopen en waterpartijen;
- f. duikers.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van:
- a. seksinrichtingen;
- b. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- c. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Antidubbeltelbepaling
Grond, die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
- a. Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
- b. Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:
- 1. ondergrondse bouwwerken (waaronder zwembaden) zijn uitsluitend toegestaan binnen de gronden waar volgens de desbetreffende regels hoofd- dan wel bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan;
- 2. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil, vermeerderd met 15 m² ten behoeve van lichttoetreding;
- 3. in aanvulling op het bepaalde in sub a en sub b is maximaal 1 niet-overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:
- het zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevel of het verlengde daarvan en op een afstand van minimaal 1 m¹ van de perceelsgrens;
- de maximale hoogte van de zwembadrand bedraagt 0,5 m¹ boven peil;
- 4. randvoorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding zijn buiten bouwvlakken toegestaan;
- 5. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 m¹ onder peil, met dien verstande dat een randvoorziening ten behoeve van de waterhuishouding (bergbassins) tot maximaal 6 m¹ onder peil gebouwd mag worden.
- c. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub b, onder 5 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m¹ onder peil onder de voorwaarde dat de waterhuishouding niet wordt verstoord.
Artikel 7 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
8.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning en/of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Eenmalig kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10%;
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld als onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld als onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 9 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de titel:
Regels van het bestemmingsplan Gendt, Zandvoort 21 van de gemeente Lingewaard.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van ………………………
De voorzitter, De griffier,
………. ………
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Zandvoort 21 te Gendt, gemeente Lingewaard, was een agrarisch bedrijf (kassenbedrijf) gevestigd. De opstallen zijn reeds gesloopt. Bij de gemeente is een verzoek ingediend om ter plaatse van het voormalige agrarische bedrijf een woning met bijbehorende bouwwerken op te richten. Dit planvoornemen is in strijd met het vigerende bestemmingsplan. De gemeente is voornemens om planologisch medewerking te verlenen aan het initiatief. Met onderhavig bestemmingsplan wordt het initiatief planologisch mogelijk gemaakt.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het perceel Zandvoort 21 te Gendt (hierna: plangebied) is gelegen ten noordwesten van de kern Gendt (gemeente Lingewaard). De Zandvoort verbindt de Langstraat – verbindingsweg tussen Gendt en Haalderen – met de Zandvoortsestraat. Laatstgenoemde weg ontsluit het ten noorden van het plangebied gelegen buitengebied.
De Zandvoort is de oostelijke begrenzing van het plangebied. Aan de overige zijden grenst het plangebied aan agrarisch gebied en belendende woonpercelen. Navolgende afbeelding geeft de globale ligging van het plangebied weer. Voor een gedetailleerde begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de bij voorliggend bestemmingsplan behorende verbeelding.
Afbeelding 1.1: Globale ligging plangebied (bron: Google)
1.3 Bij Het Plan Behorende Stukken
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie (onder)delen: een verbeelding waarop onder meer de bestemming van het plangebied is aangegeven, regels waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de op de verbeelding vermelde bestemming zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven.
De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. Hierin staat ook beschreven wat het vigerende beleid inhoudt en met welke (milieu)planologische aspecten rekening is gehouden.
1.4 Vigerend Bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan "Buitengebied Gendt". De bestemming van het plangebied is “Agrarisch gebied”, met de subbestemming Ak en de nadere aanwijzingen (hg) en (z). Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor land- en tuinbouw met dien verstande dat op deze gronden uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toelaatbaar zijn, welke nodig zijn voor een agrarisch bedrijf. Voor de subbestemming Ak geldt dat op deze gronden opstallen van staand glas met een totale oppervlakte groter dan 2000 m² en een maximale bouwhoogte van 10 meter zijn toegestaan. Op gronden met de aanwijzing (hg) zijn uitsluitend agrarische hulpgebouwen zoals melkstallen, veldschuren, opstallen van staand glas en schuilgelegenheden toelaatbaar. Op de gronden met de nadere aanwijzing (z) zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
Het planvoornemen is in strijd met de gebruiks- en bouwmogelijkheden behorende bij deze bestemming.
1.5 Leeswijzer
De toelichting bestaat uit een aantal onderdelen. In hoofdstuk 2 wordt het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan de binnen het plangebied vigerende regelingen. In hoofdstuk 4 wordt het planvoornemen beschreven in ruimtelijk en functioneel opzicht. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de verschillende omgevingsthema's. In hoofdstuk 6 wordt zowel de juridische als de feitelijke planopzet beschreven en in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Tot slot wordt in hoofdstuk 8 aandacht besteed aan de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Algemeen
Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangssituatie, de bestaande situatie in het plangebied, goed in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk komt aan de orde wat de huidige situatie is met betrekking tot de ruimtelijke structuur en de functionele structuur en op welke wijze deze structuren zijn ontstaan.
2.2 Ontstaansgeschiedenis
De omgeving rondom de kern Gendt is in belangrijke mate bepaald door het meanderen van de Waal. Door de rivier ontwikkelde het oeverwal- en komgrondenstelsel zich. Na de 13e eeuw is het grondgebied van Gendt verschillende malen overstroomt waardoor komgronden gevormd werden. Na de 18e eeuw verplaatste de Waal zich naar het zuiden waardoor de uiterwaarden ontstonden. De bevolking, van de rivierengebieden, vestigde zich van oudsher voornamelijk op natuurlijk gevormde hoogten, zoals oeverwallen, rivierduinen en stroomruggen. In de perioden van hoge waterstanden hebben de bewoners de natuurlijke ruggen opgehoogd. De stroomruggronden en overslaggronden waren voor akkerbouw geschikt. Het wegenstelsel in en nabij Gendt wordt bepaald door een stelsel van dichtgeslibde meanders (van de Waal) en overloopgeulen.
2.3 Ruimtelijke Structuur
2.3.1 Bebouwingsstructuur
De stedenbouwkundige structuur van Gendt bestaat uit linten in oost-west en in noord-zuid richting. De Zandvoort is een verbindingsweg tussen de Langstraat – verbindingsweg tussen Gendt en Haalderen – met de Zandvoortsestraat en betreft een noord-zuid lint.
De Zandvoort ligt ten westen van het dorp Gendt en ten oosten van het dorp Haalderen. Langs de weg is lintbebouwing gesitueerd. Deze lintbebouwing bestaat uit zowel woon- als bedrijfsbebouwing. De lintbebouwing is nagenoeg evenwijdig gelegen aan weerszijden van de weg en vormt daarmee een rooilijn. De afstand tussen de bebouwing wisselt. Op enkele plekken is het achterliggende landschap tussen de bebouwing door zichtbaar. De bebouwing staat zowel haaks op als langs de weg. De gevels zijn terra, rood of wit van kleur.
2.3.2 Groenstructuur
Het landschap in de omgeving van het plangebied is redelijk open. Verspreid in het landschap liggen enkele percelen die gebruikt worden voor tuinbouw maar het overwegende gebruik is akker- en landbouw. Ook liggen verspreid in het gebied enkele kassen. Langs de Zandvoort staan verspreid enkele bomen. Zo nu en dan is tussen de lintbebouwing door het landschap zichtbaar.
Door de sloop van de bedrijfsgebouwen in het plangebied is het achterliggende landschap beter zichtbaar geworden. Tussen de kavels in het landschap liggen op enkele plaatsen heggen of groensingels. De overgangen van de woonkavels naar de weg zijn groen en bestaan veelal uit een haag.
2.4 Functionele Structuur
Het plangebied is momenteel in gebruik ten behoeve van wonen en ligt - na de sloop van de agrarische gebouwen - deels braak. Het wonen vindt plaats in een voormalige agrarische bedrijfswoning. De directe omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door woningen en bedrijven liggend in een groene omgeving. De woningen bestaan overwegend uit een bouwlaag en een kap. De bedrijfsgebouwen variëren in hoogte tot circa 6 meter.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid dat van toepassing is op het plangebied en het planvoornemen.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende nota's, zoals:
- de Nota Ruimte;
- de Structuurvisie Randstad 2040;
- de Nota Mobiliteit;
- de Mobiliteits Aanpak;
- de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.
Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:
- de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
- de bereikbaarheid verbeteren;
- zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.
Conclusie
Door het nationale karakter van de Nota Ruimte en de kleine schaal van onderhavig bestemmingsplan, heeft dit plan nauwelijks raakvlak met dit nationaal beleid.
3.2 Nationaal Waterplan
In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.
Het plangebied ligt in het gebied ‘Rivieren’. De grote rivieren bestaan uit het Nederlandse deel van de Rijn inclusief de aftakkingen en de Maas en wordt onderscheiden in bovenrivieren, benedenrivieren en de Maas. De Rijn- en Maasmonding hebben andere hydraulische kenmerken dan het bovenrivierengebied. De rivieren zijn breder en stromen trager en staan onder invloed van het getij. Bij het rivierengebied gaat het om de rivier zelf, het rivierbed en de ruimte binnendijks die nodig is voor rivierverruiming.
De rivier en het rivierbed vormen het ‘buitendijks’ gebied. Iedere rivier(tak) heeft eigen kenmerken en eigenschappen. In de afgelopen eeuwen is door de verschillende gebruiksfuncties veel ruimte aan de rivieren ontnomen, met als gevolg dat de rivieren zijn ingeklemd tussen de dijken, die steeds hoger zijn gemaakt. Door de bevolkingsontwikkeling en economische groei zijn de te beschermen waarden sterk toegenomen. Deze kwetsbaarheid van ons land, tezamen met ongunstige verwachtingen over klimaatverandering en zeespiegelstijging, maken duidelijk dat een duurzame bescherming tegen hoogwater, zowel nu als in de toekomst, hoge prioriteit moet houden.
Conclusie
Door het nationale karakter van het Waterplan en de kleine schaal van onderhavig bestemmingsplan, heeft dit plan nauwelijks raakvlak met dit nationaal beleid.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Structuurvisie: Streekplan Gelderland 2005
Hoofdlijnen ruimtelijk beleid
Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland tot 2015 is vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening. Hierbij heeft de provincie een tweeledige provinciale hoofdstructuur waarbij Gelderland enerzijds ‘hoog dynamische’ functies met een intensieve vorm van ruimtegebruik kent, zoals stedelijke functies en intensieve vormen van recreatie/leisure. Anderzijds kent de provincie ‘laag dynamische’ functies. Deze gebieden zijn kwetsbaar voor intensieve vormen van ruimte gebruik, zoals de ecologische hoofdstructuur, waardevolle open gebieden en ruimte voor water moet worden gecreëerd. Het provinciaal planologisch beleid is er op gericht deze gebieden te vrijwaren van intensieve gebruiksvormen en wordt ook het groenblauwe raamwerk genoemd.
Het multifunctioneel gebied beslaat het grootste deel van de provincie. Dit gebied omvat de steden, dorpen, buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. In het provinciaal planologisch beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing gericht. Op de streekplankaart ligt het plangebied in het ‘multifunctioneel platteland’. Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van de streekplankaart weer.
![]() | ![]() | ![]() |
Afbeelding 3.1: Uitsnede streekplankaart (bron: Streekplan Gelderland 2005)
De vitaliteit van het multifunctionele platteland wordt bevorderd door planologische beleidsvrijheid te geven aan gemeenten wat betreft de grondgebonden landbouw en nieuwe economische dragers voor vrijkomende agrarische bebouwing.
Functieverandering buitengebied
De provincie geeft wat betreft functieverandering van gebouwen in het buitengebied de voorkeur aan het vervullen van de behoefte aan landelijk wonen. Indien hergebruik van de aanwezige gebouwen niet mogelijk is, kan na sloop van alle bedrijfsgebouwen vervangende nieuwbouw plaatsvinden, met een omvang van maximaal 50% van de gesloopte bebouwing.
Vanwege ontwikkelingen in sectoren als land- en tuinbouw, zorg en defensie, verliezen in de komende periode veel (vooral agrarische) gebouwen en bouwpercelen in het buitengebied hun huidige functie, of hebben die functie al verloren. Ook zijn er agrariërs die hun agrarische gebouwen deels willen gebruiken voor niet-agrarische activiteiten. De provincie wil bevorderen dat deze gebouwen op een goede wijze kunnen worden (her)gebruikt.
Door functieverandering kan tegemoet worden gekomen aan de aanwezige behoefte aan wonen en werken in het buitengebied, zonder daarvoor extra bouwlocaties toe te voegen. De doelen van het provinciaal ruimtelijk beleid voor functieverandering van gebouwen in het buitengebied zijn de volgende:
- land- en tuinbouwbedrijven de mogelijkheid geven niet-agrarische nevenfuncties te vervullen;
- de behoefte aan landelijk wonen en werken accommoderen in vrijgekomen gebouwen in het landelijk gebied. Hiermee kan een impuls worden gegeven aan de leefbaarheid en vitaliteit van het landelijk gebied;
- niet-agrarische bedrijvigheid die gebonden is aan de kwaliteiten en de functies van dat buitengebied ruimte bieden;
- verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door vrijgekomen gebouwen te hergebruiken en door per bouwperceel waar functieverandering plaatsvindt de resterende vrijgekomen gebouwen te slopen.
Met de verandering van de functie van gebouwen veranderen ook de ‘eisen’ die door bewoners en gebruikers aan de omgeving en publieke ruimte kunnen worden gesteld. Uitgangspunt is dat door de initiatiefnemer voor de functieverandering wordt bijgedragen aan de verbetering van de omgevingskwaliteit en publieke functies van het buitengebied, gerelateerd aan de locatie waar functieverandering aan de orde is. Het bewerkstelligen van omgevingskwaliteit en verbetering van publieke voorzieningen kan op twee schaalniveaus worden bereikt. Zo is het binnen de vigerende wet- en regelgeving mogelijk om op gebiedsniveau (in de directe omgeving van en gekoppeld aan de locatie waar functieverandering aan de orde is) voorzieningen te treffen ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en daarvoor met een exploitatieovereenkomst een proportionele bijdrage van de initiatiefnemer overeen te komen. Op locatieniveau kan de ruimtelijke kwaliteit worden verbeterd door sloop van overtollige bebouwing, verkleining van het bouwvlak en herbestemming van het vrijkomende deel met een ‘groene’ bestemming, maatregelen ter verbetering van de openbare toegankelijkheid van het buitengebied, maatregelen ter verbetering van de waterhuishouding en uitvoeringsmaatregelen als gevolg van een beeldkwaliteitsplan, waaronder groenvoorzieningen en realisering natuurelementen. Vereveningsbijdragen daaraan kunnen in natura of in financiële zin worden gerealiseerd.
Conclusie
Voor het planvoornemen zijn de bedrijfsgebouwen (kassen), uitgezonderd de bestaande bedrijfswoning welke gelegen is ten noorden van het plangebied, reeds gesloopt. De gesloopte bedrijfsgebouwen hadden een oppervlakte van circa 5.400 m². Hiervoor wordt één nieuwe vrijstaande woning met aangebouwd bijbehorend bouwwerk teruggebouwd ter plaatse van de gesloopte agrarische bedrijfsgebouwen. De terug te bouwen oppervlakte van de nieuwe woning en de bijbehorende bouwwerken bedraagt minder dan 50% van het gesloopte oppervlakte aan agrarische bedrijfsbebouwing.
Door de initiatiefnemer van het planvoornemen wordt bijgedragen aan de verbetering van de omgevingskwaliteit door de sanering van landschap ontsierend kassencomplex. In de plaats daarvan zal een woning worden opgericht met de daartoe behorende tuinfunctie. Dit sluit aan bij de woningen die reeds aanwezig zijn in de directe omgeving.
3.4 Ruimtelijke Verordening Gelderland
Provinciale Staten hebben in december 2010 de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. Met een verordening kunnen Provinciale Staten regels stellen over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen. Deze regels kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema’s. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De regels in de ruimtelijke verordening zijn gebaseerd op het Streekplan Gelderland 2005.
Deze nieuwe koers leidt overigens niet tot meer regulering. Onder de Wro heeft de provincie geen bemoeienis meer met lokale belangen. Gemeenten worden nu vrij gelaten de lokale aspecten naar eigen inzicht te regelen. In het verleden diende ieder bestemmingsplan door Gedeputeerde Staten te worden goedgekeurd. Onder de Wro is het instrument van de goedkeuring komen te vervallen en heeft dit plaats gemaakt voor algemene regels. Gemeenten dienen deze algemene regels weliswaar in hun bestemmingsplannen te verwerken, maar behouden enige vrijheid in de wijze waarop zij dit doen. Deze algemene regels betreffen alleen onderwerpen met een duidelijk provinciaal c.q. nationaal belang.
Conclusie
Aangezien de verordening een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid vormt, betekent dit dat deze verordening geen beleidswijzigingen bevat. Het planvoornemen is derhalve niet in strijd met de Ruimtelijke Verordening Gelderland.
3.5 Woonvisie Gelderland
De provincie Gelderland heeft op 12 januari 2010 de Woonvisie Gelderland, Keuzevrijheid & Identiteit (KWP 2010-2019) vastgesteld. Het KWP heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte (de vraag) aan woningen. Het KWP 2010-2019 (KWP3) beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio.
Het plangebied is gelegen in de stadsregio Arnhem-Nijmegen. Deze regio bestaat uit de gemeenten Arnhem, Beuningen, Doesburg, Duiven, Groesbeek, Heumen, Lingewaard, Millingen aan de Rijn, Montferland, Nijmegen, Overbetuwe, Renkum, Rheden, Rijnwaarden, Rozendaal, Ubbergen, Westervoort, Wijchen en Zevenaar.
De gemeenten en de woningcorporaties hebben de taak – gezamenlijk in regionaal verband – die regionale woonopgave te realiseren. Hiertoe is per regio een afsprakenkader vastgesteld. In dit kader staan onder meer afspraken over het ontwikkeltraject voor woningbouw in alle gemeenten in de stadsregio Arnhem-Nijmegen.
De uitgangsituatie voor de periode van het KWP3 zijn het provinciale referentiekader en de opgetelde woningbouwprogramma’s van de gemeenten en woningcorporaties in de regio. De gemeenten en de woningcorporaties hebben de taak – gezamenlijk in regionaal verband – die regionale woonopgave te realiseren. Hiertoe is per regio een afsprakenkader vastgesteld. In dit kader staan onder meer afspraken over het ontwikkeltraject voor woningbouw in alle gemeenten in de regio Rivierenland.
De uitgangsituatie voor de periode van het KWP3 zijn het provinciale referentiekader en de opgetelde woningbouwprogramma’s van de gemeenten en woningcorporaties in de regio. Navolgende afbeelding geeft het overzicht weer van de woningbouw opgave voor de stadsregio Arnhem-Nijmegen.
Afbeelding 3.2: De woningbouwprogramma’s van de gemeenten en woningcorporaties (bron: Woonvisie Gelderland).
Het KWP-3 richt zich erop om woningen te bouwen waar volgens de prognose in de toekomst vraag naar is. Uit de tabel in afbeelding 3.2 blijkt dat de netto toe te voegen woningen in het middel dure segment op 44 procent van het totaal toe te voegen woningvoorraad ligt. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er vraag is naar de in dit project geprojecteerde koopwoningen.
Conclusie
Het planvoornemen omvat de bouw van een (koop)woning ter vervanging van agrarische bedrijfsgebouwen. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de woonbehoefte van een burger. Daarnaast zal het planvoornemen, gezien het feit dat sprake is van de realisatie van slechts één woning, geen nadelige gevolgen hebben op het woonaanbod in de regio. Onderhavig plan is daarmee niet in strijd met de Woonvisie Gelderland.
3.6 Waterplan Gelderland 2010-2015
Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is de opvolger van het derde waterhuishoudingsplan Gelderland (WHP3). Het Waterplan krijgt op basis van de Waterwet de status van structuurvisie. In het waterplan is beschreven welke instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening de provincie wil inzetten voor de realisatie van specifieke waterdoelen.
Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet in het waterplan. In het waterplan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaan uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provincie brede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. In het ontwerp waterplan heeft het plangebied de functie ‘landbouw’. Hierbij staat het belang van de landbouw voorop. De doelstellingen zijn:
- afstemmen van de waterhuishouding op de gewenste grondwaterstand voor het landbouwkundig gebruik door minimaliseren van wateroverlast en vochttekorten;
- het zo mogelijk beschikbaar stellen van water voor bijvoorbeeld beregening.
Verder zijn inrichting en beheer bij deze functie gericht op de natuur:
- veilig stellen/verbeteren van verspreid liggende natuur en waardevolle wateren;
- behouden van waardevolle weidevogelgebieden;
- ontwikkelen van ecologische verbindingszones.
Conclusie
Aangezien sprake is van een relatief beperkte ruimtelijke ingreep, is geen sprake van noemenswaardige gevolgen voor de waterhuishouding. Kortheidshalve wordt verwezen naar paragraaf 5.9.
3.7 Regionaal Beleid
3.7.1 Notitie functieverandering buitengebied (2007)
In het Streekplan heeft de Provincie Gelderland generiek beleid opgenomen voor functieverandering van vrijkomende (agrarische) bebouwing (zie hiervoor paragraaf 3.3.1). Onderdeel daarvan is de mogelijkheid een regionale beleidsuitwerking te maken met betrekking tot de maatvoering. Voorwaarde hiervoor is dat per regio één regionale beleidsuitwerking wordt opgesteld voor de gehele regio. In het Regionaal Plan is dit al beperkt opgepakt. De opgenomen beleidsregels maken ruimere nevenfuncties en niet agrarische functies (tot 750 m²) mogelijk bij het recreatief routenetwerk en beperken de mogelijkheden in de gebieden voor grondgebonden landbouw en veehouderij. Ook is in het Regionaal Plan opgenomen dat een regionale beleidsuitwerking zal worden opgesteld, waarin deze beleidsregels zullen worden verwerkt.
Zowel het Streekplan Gelderland als het Regionaal Plan bevatten beleid om op deze ontwikkeling in te spelen. In de notitie ‘Functieverandering buitengebied’ wordt dat regionaal uitgewerkt.
Gebiedstypen voor functieverandering
In de beleidsuitwerking wordt onderscheid gemaakt in verschillende deelgebieden en worden verschillende mogelijkheden geboden om de gewenste kwaliteitsverbetering te bereiken. Om te beoordelen of sprake is van verbetering van de kwaliteit, moet eerst een duidelijk beeld zijn van de typering van het gebied waarin de functieverandering zich afspeelt. Het gebiedstype is mede bepalend voor de aard en omvang van de functieverandering die wordt toegestaan, evenals voor de gewenste verevening.
Sloop en vervangende nieuwbouw
Functieverandering naar wonen is ook mogelijk door sloop van alle voormalige bedrijfsgebouwen en herbouw van een woongebouw. Uitgangspunt hierbij is dat één woongebouw of maximaal twee woongebouwen met meerdere wooneenheden wordt gerealiseerd ter grootte van maximaal 50% van de gesloopte bebouwing. Dit komt dan ter plaatse van de gesloopte bebouwing. Deze vorm van hergebruik is in alle gebiedstypen mogelijk.
In veel gevallen kan het gewenst zijn bij sloop van alle voormalige bedrijfsgebouwen in plaats van één of twee woongebouwen één of twee vrijstaande woningen te realiseren. Het is mogelijk om bij sloop van minimaal 750 m² bedrijfsbebouwing één vrijstaande woning te realiseren in plaats van een woongebouw. Als van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, dient nadrukkelijk aandacht te worden besteed aan een proportionele invulling van de verevening. Ook is een goede inpassing van de nieuwe situatie in de omgeving belangrijk.
Verevening
In het regionale beleid worden de volgende vormen van verevening onderscheiden:
- sloop;
- verkleining bouwvlak / ‘groene’ herbestemming;
- behoud van karakteristieke/monumentale bebouwing;
- natuurontwikkeling;
- landschappelijke inpassing;
- verbetering infrastructuur;
- aanleg recreatieve voorzieningen;
- financiële bijdrage.
Conclusie
Voor het plan is circa 5.400m² aan agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. Hiervoor wordt één vrijstaande woning teruggebouwd ter plaatse van gesloopte agrarische bedrijfsgebouwen. De terug te bouwen oppervlakte van de nieuwe woning en de bijbehorende bouwwerken bedraagt minder dan 2.700m² en derhalve minder dan 50% van de gesloopte oppervlakte aan agrarische gebouwen.
Bij onderhavige planontwikkeling vindt verevening plaats op de volgende aspecten:
- sloop;
- verkleining bouwvlak / ‘groene’ herbestemming;
- landschappelijke inpassing.
Er is sprake van gesloopte agrarische bebouwing, waarbij het bebouwde oppervlak en het bouwvlak aanzienlijk wordt verkleind. Gronden die niet bij het woonperceel worden betrokken behouden de ‘groene’ agrarische bestemming, waarbij geen sprake is van een bouwvlak. Bij het plan is sprake van landschapsverbetering door de aanleg van hagen.
Het plan is in overeenstemming met het regionale beleid voor functieverandering.
3.7.2 Stroomgebiedsvisie Rivierenland
Het waterschap Rivierenland hanteert de ‘Stroomgebiedsvisie Rivierenland’. De inrichting en het beheer van het waterhuishoudkundige systeem met de functie landbouw zijn hierbij allereerst gericht op landbouw. Dit houdt in dat, behoudens extreme situaties een voor de landbouw optimale grondwaterstand wordt gerealiseerd. De waterkwaliteit moet aan het basisniveau voldoen. Daar waar er sprake is van dubbelfuncties worden de eisen die gesteld worden aan de inrichting en beheer van het waterhuishoudkundige systeem aangevuld met de inrichtingseisen voor de betreffende dubbelfunctie.
Conclusie
Aangezien sprake is van een relatief beperkte ruimtelijke ingreep, is geen sprake van noemenswaardige gevolgen voor de waterhuishouding. Kortheidshalve wordt verwezen naar paragraaf 5.9.
3.8 Gemeentelijk Beleid
3.8.1 Structuurvisie Lingewaard 2012-2022
Op 31 mei 2012 is de Structuurvisie Lingewaard 2012-2022 vastgesteld. De structuurvisie beschrijft op hoofdlijnen het ruimtelijk beleid van de gemeente en geeft de hoofdlijnen van de voorziene en gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in Lingewaard voor de komende tien jaren weer. Daartoe zijn een aantal ruimtelijke opgaven geformuleerd waaraan de komende tien jaren wordt gewerkt, te weten:
- verder ontwikkelen natuur en recratie Lingezegen en uiterwaarden
- upgraden HOV-as Arnhem-Nijmegen
- HOV-as Zevernaar-Tiel
- passende ontwikkeling van de knooppunten bij Bemmel
- toekomstbestendige woningbouw
- verder versterken leefbaarheid en identiteit woonkernen
- op peil houden voorzieningenniveau
- behouden/vergroten werkgelegenheid
De structuurvisie geeft inzicht in de wijze waarop die ruimtelijke ontwikkelingen kunnen worden gerealiseerd.
Voor voorliggend bestemmingsplan is met name het gemeentelijke beleid ten aanzien van de woonomgeving alsmede de groene omgeving relevant.
- Woonomgeving: De gemeente richt zowel bij bij herstructurering als bij nieuwbouw meer richten op een toekomstbestendige woon- en leefomgeving. Dat betekent niet alleen dat we moeten focussen op materiaalgebruik, oriëntatie van woningen ten opzichte van de zon, duurzame energielevering of levensbestendige woningen. Ook een klimaatbestendige omgeving met een degelijke groenstructuur is een belangrijk thema voor de komende jaren. Tot slot moeten ontwikkelingen passen in het landschap en bij de cultuur van de gemeente.
- Groene omgeving: Het gemeentelijke beleid is erop gericht dat veranderingen moeten voldoen aan de kwaliteiten die de groene omgeving zo aantrekkelijk maakt. Het historisch gegroeide landschap en de herkenbaarheid daarvan vormen de basis voor die toetsing. Dat betekent dat gelet wordt op de mate waarin een verandering bijdraagt aan de herkenbaarheid van bijvoorbeeld het dijkzonelandschap, de open polder, het typisch Betuwse boomgaarden-landschap. Daarnaast zijn toegankelijkheid en recreatieve mogelijkheden van belang, maar wel zonder dat nieuwe bebouwing of autoverkeer de kwaliteit van het landschap aantast in plaats van verbeterd.
Conclusie
Bij onderhavig planvoornemen is sprake van functieverandering van vrijkomende agrarische bebouwing, waarbij tevens sprake is van behoud van een deel van het agrarisch grondgebruik. Door sloop van de bestaande bebouwing en door de positionering van de nieuwe woning is sprake van behoud en versterking van het open achterliggende groene landschap. Derhalve is het planvoornemen niet in strijd met de gemeentelijke structuurvisie.
3.8.2 Notitie ‘Toepassing regionaal beleid voor functieverandering in het buitengebied’
Het regionale beleid voor functieverandering, zoals beschreven in paragraaf 3.7.1, geeft de maximale mogelijkheden weer van het regionale beleid en stelt nadrukkelijk dat het aan de gemeenten zelf is om deze verzoeken per locatie te beoordelen. Op basis van deze notitie kunnen gemeenten vervolgens zelf bepalen op welke plaatsen en in welke mate gebruik gemaakt kan worden van de mogelijkheden die het regionale beleid biedt. Hiertoe is door de gemeente Lingewaard de notitie 'Toepassing regionaal beleid voor functieverandering in het buitengebied' opgesteld.
Het gemeentelijk beleid sluit aan op de kaders van het provinciale en regionale beleid en geeft hieraan nadere invulling. Het begrip woongebouw vormt mogelijk een discussie. Het gemeentelijk beleid schrijft ten aanzien van nieuwe woongebouwen voor dat appartementencomplexen niet gewenst zijn. Het begrip woongebouw dient derhalve te worden gezien als aaneengesloten woningen die als geheel de uitstraling van een boerderij hebben.
De realisatie van een woning is ook mogelijk. Hieraan wordt medewerking verleent om bedrijfsbeëindiging te kunnen financieren. Vanuit landschappelijk oogpunt wordt ernaar gestreefd zo min mogelijk nieuwe woningen toe te staan in het buitengebied. De voorkeur gaat daarom uit naar vrijstaande, duurdere woningen.
Om de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling optimaal in het landschap in te passen kunnen eisen worden gesteld aan:
- 1. landschap: de ligging van het complex in het landschap;
- 2. kavel: richting van de positionering van de gebouwen en de beplanting;
- 3. gebouwen: vormen, materiaalgebruik en kleurstelling.
In het stedenbouwkundig plan is waar van toepassing rekening gehouden met de gemeentelijke eisen.
In het beleid worden bepaalde gebieden in de gemeente uitgesloten van deelname aan het functie veranderingsbeleid. Onderhavig plangebied valt hier niet binnen.
Conclusie
Ten aanzien van onderhavige ontwikkeling is er ruim 5000 m2 aan glastuinbouw gesloopt. Dit geeft het recht tot het terugbouwen van een woning of woongebouw van maximaal 1200m3. Hiermee voldoet voorgenomen ontwikkeling aan het gemeentelijk beleid.
3.8.3 Waterplan Lingewaard
Lingewaard heeft door zijn ligging langs de Waal en het Pannerdens kanaal van oudsher een sterke band met water. Om te komen tot een duurzaam waterbeheer en betere afstemming tussen het waterbeheer en ruimtelijke ontwikkelingen, heeft de gemeente Lingewaard samen met Waterschap Rivierenland in 2008 een waterplan opgesteld. De nadruk van dit waterplan ligt op het aanpakken van knelpunten en het pakken van kansen, met name in de kernen van Lingewaard. Het waterplan Lingewaard bevat een aantal maatregelen die tussen 2009 en 2015 worden uitgevoerd. Belangrijke maatregelen zijn onder andere:
- in Gendt West wordt extra waterberging gerealiseerd. Dit wordt gecombineerd met natuurontwikkeling;
- bij de verplaatsing van de sportvelden in Angeren wordt extra waterberging gerealiseerd;
- in bepaalde wijken van Bemmel wordt het regenwater los gekoppeld van het riool. Daardoor komt schoon regenwater niet meer in het riool terecht, maar rechtstreeks in sloten en plassen;
- in Bemmel wordt ruimte ingericht om meer water tijdelijk op te kunnen slaan, bijv. na heftige regenval;
- de directe omgeving van het gemeentehuis Bemmel wordt afgekoppeld van het riool, zodat schoon regenwater niet meer in het riool terechtkomt;
- de historische gracht bij het gemeentehuis Bemmel wordt hersteld.
Conclusie
Aangezien sprake is van een relatief beperkte ruimtelijke ingreep, is geen sprake van noemenswaardige gevolgen voor de waterhuishouding. Kortheidshalve wordt verwezen naar paragraaf 5.9.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt aandacht geschonken aan de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied. Het bouwplan dat Architectenbureau Ton Burgers te Gendt in opdracht van de initiatiefnemer van het planvoornemen, heeft ontwikkeld, dient als basis.
4.1 Ruimtelijk
4.1.1 Bebouwing
Het planvoornemen voorziet in de bouw van één nieuwe woning met een bijbehorend aangebouwd bouwwerk op een vrijgekomen locatie tussen bestaande lintbebouwing langs de Zandvoort te Gendt. De woning kan worden gerealiseerd in het kader van functie verandering. Om de woning te mogen bouwen zijn de kassen die voorheen op het plangebied stonden afgebroken. Door de sloop van de ontsierende bebouwing wordt een kwaliteits impuls in het landschap voorzien. Een deel van de waarde vermeerdering die de grond ondergaat door de functieverandering wordt geïnvesteerd in de landschappelijke inpassing van de woning.
De woning is haaks op de Zandvoort gesitueerd en wordt voorzien van een bouwlaag met een kap. De nokhoogte van de woning bedraagt ongeveer 8,5 meter. De woning zal een totale oppervlakte beslaan van ongeveer 160 m². De afstand van de woning tot de Zandvoort is ongeveer 25 meter. Het bijbehorende bouwwerk is verbonden met het hoofdgebouw middels een 'tussenbouw'. De tussenbouw heeft een bouwhoogte van circa 6 meter en een oppervlak van ruim 20m². Het overige deel van het aangebouwde bijbehorende bouwwerk, welke evenals de woning haaks op de Zandvoort is gesitueerd, heeft een bouwhoogte van circa 7,5 meter en een oppervlakte van ruim 100m² . De afstand van het bijbehorende bouwwerk tot de Zandvoort bedraagt circa 30 meter. De afstand tot de noordelijk gelegen perceelsgrens is 6 meter.
Navolgende afbeeldingen geven de situering en de voorgevel van de nieuwe woning met bijbehorend bouwwerk weer.
Afbeelding 4.1: Situering van de nieuwe woning (bron: Architectenbureau Ton Burgers)
Afbeelding 4.2: Voorgevel van de nieuwe woning (bron: Architectenbureau Ton Burgers )
De beoogde bebouwing past in landschappelijk en stedenbouwkundig opzicht goed in de omgeving. Het plangebied maakt deel uit van de lintbebouwing aan de westzijde van de Zandvoort. Hoewel de bestaande woningen nagenoeg evenwijdig aan de weg zijn gesitueerd waardoor sprake is van een (rechte) voorgevelrooilijn, zorgt de te bouwen woning voor een onderbreking. Aangezien sprake is van een onderbreking en geen doorbreking, blijft de rooilijn visueel behouden.
4.1.2 Verkeer
Het plangebied wordt, net als in de huidige situatie, ontsloten op de Zandvoort. Met uitvoering van onderhavig plan zal naar verwachting het aantal verkeersbewegingen, zeker het aandeel zwaar verkeer, afnemen. Verkeersmaatregelen worden dan ook niet nodig geacht.
Het plan beoogt de realisatie van een woning met bijbehorend bouwwerk. Het plangebied biedt ruimte voor de realisatie van meerdere parkeervoorzieningen. Parkeermaatregelen hoeven dan ook niet te worden genomen.
4.1.3 Functioneel
Het planvoornemen voorziet in woningbouw waardoor de huidige functie van het gebied wordt gewijzigd van 'agrarisch' naar 'wonen'. De woningen in de directe omgeving behouden de woonfunctie waardoor de woning past binnen zijn omgeving.
Hoofdstuk 5 Onderzoek En Verantwoording
In dit hoofdstuk worden de relevante milieuaspecten aan de orde gesteld, te weten bodem, bedrijven en milieuzonering, archeologie, externe veiligheid, flora en fauna, geluid, luchtkwaliteit, verkeer en parkeren en water.
In 2009 bestond het voornemen ter plaatse van het plangebied twee woningen te realiseren. In dit kader zijn destijds onderzoeken verricht naar de milieuplanologische haalbaarheid van dat planvoornemen. Aangezien de destijds verrichtte onderzoeken betrekking hebben op onderhavig plangebied, van recente datum zijn en voorts de eerdere ontwikkeling in het plangebied vergelijkbaar is het onderhavig planvoornemen, worden deze onderzoeken ten grondslag gelegd aan voorliggend bestemmingsplan. Dat in de onderzoeken wordt gesproken over de realisatie van twee woningen ter plaatse van het plangebied, doet aan de toepasbaarheid van de onderzoeken niet af.
5.1 Bodem
5.1.1 Inleiding
Voordat een bestemmingsplan wordt vastgesteld voor de toevoeging van functies waar langdurig of frequent mensen verblijven, moet aangetoond zijn dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.
Aangezien ter plaatse van het plangebied sprake is van een functiewijziging van Agrarisch naar Wonen is een bodemonderzoek noodzakelijk.
5.1.2 Onderzoek
Op 18 mei 2009 heeft Aveco de Bondt een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 1. Uit dit onderzoek is het volgende gebleken.
Zintuiglijke waarneming
De bovengrond ter plaatse van het ketelhuis is zwak puinhoudend. In de boven- en ondergrond van het overig terrein zijn geen bijmenging aangetroffen. Tevens zijn op het maaiveld of in de opgeboorde grond zintuiglijk geen asbest verdachte materialen aangetroffen.
Grond
De bovengrond ter plaatse van het ketelhuis bevat een licht verhoogd gehalte aan minerale olie. De bovengrond van het overige terrein bevat plaatselijk licht verhoogde gehalten aan cadmium, lood, zink en PAK.
In de bovengrond van het plangebied zijn geen verontreinigingen aangetoond.
Grondwater
In het ondiepe grondwater zijn lichte verontreinigingen aan barium en zink gemeten.
5.1.3 Conclusie
Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen risico´s voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarde overschreden. De grond wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het huidige gebruik en de voorgenomen herontwikkeling.
5.2 Bedrijven En Milieuzonering
5.2.1 Inleiding
Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.
5.2.2 Onderzoek
Op 25 augustus 2009 is door Aveco de Bondt een quickscan bedrijven en milieuzonering uitgevoerd. Deze quickscan is opgenomen in bijlage 2.
Beoordeeld is of in de omgeving van het plangebied milieubelastende functies zijn gevestigd. Uit bestudering van beschikbare luchtfoto's en de vigerende bestemmingsplankaart is niet gebleken dat zich in de omgeving van het plangebied functies bevinden die mogelijk hinder ondervinden van het planvoornemen.
5.2.3 Conclusie
Aangezien geen sprake is van milieubelastende functies in de omgeving van het plangebied en het planvoornemen dus niet leidt tot beïnvloeding van deze functies, vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
5.3 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
5.3.1 Cultuurhistorie
Het plangebied of in de directe omgeving daarvan herbergen geen cultuurhistorische waarden waarmee in deze planvorming rekening moet worden gehouden.
5.3.2 Archeologie
Inleiding
Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Archeologisch onderzoek zal moeten worden uitgevoerd indien sprake is van een hoge of middelhoge trefkans, of indien het plangebied niet is gekarteerd. Bij de planontwikkeling worden niet verstoorde gronden verstoord, waardoor mogelijk archeologische resten worden aangetroffen. Uit de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart, blijkt dat het plangebied een hoge en middelhoge te verwachten archeologische waarde heeft. Op grond van deze trefkans is een archeologisch onderzoek uitgevoerd.
Onderzoek
Op 29 mei 2009 is door Raap bv een bureau studie uitgevoerd (bijlage 3). Dit onderzoek gaf aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek in de vorm van een inventarisrend veldonderzoek. Dit onderzoek is in maart 2010 uitgevoerd door BAAC bv (Bijlage 4, karterende fase).
Uit het bureauonderzoek is gebleken dat het plangebied is gelegen op de Zandvoort-Zandbaal stroomgordel, die actief was tussen 1250 v. Chr. en het begin van de jaartelling. Het betreft een rivierloop van de Rijn, die in de Bronstijd tot ontwikkeling kwam en in de Late IJzertijd buiten gebruik raakte. In het noordelijk deel van het plangebied komt een fossiele rivierloop van Laat-glaciale ouderdom voor. In het plangebied en de directe omgeving zijn geen archeologisch vondsten bekend. Op het kadastrale minuutplan van 1830 komt binnen het plangebied geen bebouwing voor. Op de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Lingewaard krijgt het zuidelijk deel van het plangebied een hoge archeologische verwachting en het noordelijk deel een middelhoge archeologische verwachting.
Uit veldwaarnemingen is gebleken dat door de aanwezige bebouwing en begroeiing in de tuinen aan het maaiveld geen aanwijzingen zichtbaar waren die zouden kunnen duiden op de aanwezigheid van archeologische resten in de bodem. Ook was geen relevant reliëf aanwezig.
Uit het archeologisch booronderzoek is gebleken dat de bouwvoor uit sterk zandige, zwak humeuze klei bestaat en een dikte heeft van circa 25 – 30 cm. In boring 4 ontbrak een uitgesproken bouwvoor. In de boringen 1, 2, 4 en 5 zijn tot een diepte van 70-80 cm –mv verstoorde bodemlagen aangetroffen. De aangetroffen kenmerken die duiden op verstoring zijn:
- voorkomen van harde puinbrokjes en sintels;
- humeuze vlekken;
- brokken kleiige/zandige afzettingen;
- voorkomen van grind in deze lagen;
In de boringen 1, 2 en 5 gaat de verstoorde laag door tot in grindige beddingafzettingen. In de boring 4 lijkt een natuurlijke laag tussen de verstoring en de beddingafzettingen aanwezig te zijn. Dit zou een oeverafzetting kunnen zijn waar ook wat grind in voorkomt.
In de boring 3 is de bodem anders opgebouwd. Hier zijn tot een diepte van 190 cm –mv voornamelijk sterk siltige kleilagen met soms zandlagen hierin aanwezig. Over het algemeen neemt de korrelgrootte met de diepte toe. Op 190 cm -mv gaan de siltige kleilagen abrupt over in zeer grof zand.
Op basis van het bureauonderzoek werden stroomgordelafzettingen van de Zandvoort-Zandbaal stroomgordel verwacht. De aangetroffen afzettingen komen niet met deze verwachting overeen. Het bodemprofiel dat is aangetroffen in de boringen 1, 2, 4 en 5 kan geïnterpreteerd worden als een afzetting van een vlechtend riviersysteem. Met name het ontbreken van een duidelijk fining upwards profiel is hier aanleiding voor. In dat geval zou ter plaatse van de boringen 1,2 ,4 en 5 sprake kunnen zijn van een terrasrest van een vlechtend riviersysteem. De bodemopbouw in boring 3 zou wel door een meanderende rivier kunnen zijn gevormd en zou goed een kronkelwaardafzetting kunnen zijn. Het kan ook een opvulling zijn van een geul van een vlechtend riviersysteem.
De bodemverstoringen die zijn aangetroffen hangen zeer waarschijnlijk samen met de bouw en sloop van de gebouwen die in het plangebied aanwezig waren.
Naast de sintels en puinbrokken uit de Nieuwe tijd zijn geen aanwijzingen gevonden voor het voorkomen van archeologische resten in de ondergrond.
Conclusie
De hoge archeologische verwachting zoals deze op basis van het bureauonderzoek was opgesteld is in het karterend booronderzoek niet bevestigd. De bodem in het plangebied is grotendeels in de Nieuwe tijd verstoord tot in de beddingafzettingen. Hierdoor zijn geen archeologische resten meer te verwachten. Het aspect archeologie vormt dan ook geen belemmering voor de ruimtelijke uitvoerbaarheid van het plan.
5.4 Externe Veiligheid
5.4.1 Inleiding
Het externe veiligheidsbeleid is gericht op de beperking en/of beheersing van de risico's voor de omgeving vanwege gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het uitgangspunt van het beleid is dat burgers voor de veiligheid van hun omgeving mogen rekenen op een minimum beschermingsniveau (plaatsgebonden risico). Daarnaast moet de kans op een groot ongeluk met meerdere slachtoffers (groepsrisico) worden afgewogen en verantwoord bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van een risicobron.
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (Bevi) van belang. Aanvullend zijn in het Vuurwerkbesluit en Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden. Daarnaast is het toetsingskader voor omgeving van transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgelegd in respectievelijk de "Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb).
5.4.2 Onderzoek
Op 25 augustus 2009 is door Aveco de Bondt een quickscan externe veiligheid uitgevoerd. Deze quickscan is opgenomen in bijlage 2.
Op de uitsnede van de risicokaart van de provincie Gelderland is te zien dat er geen inrichtingen in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn die mogelijk een risico kunnen vormen voor de leefomgeving. Tevens blijkt dat zich in en rond het plangebied geen buisleidingen bevinden voor het transport van aardgas- en/of andere gevaarlijke stoffen welke mogelijk van invloed zijn op de voorgenomen plannen.
Tenslotte is gekeken of het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg mogelijk van invloed kan zijn op het plangebied. Hiervoor is een inventarisatie verricht van wegen rond het plangebied waarover dit vervoer plaats zou kunnen vinden. Naar verwachting zal over de Langstraat, ten zuiden van het plangebied, enig vervoer van gevaarlijke stoffen plaats vinden. Echter bevindt deze weg zich op circa 500 meter afstand van het plangebied en zullen de hoeveelheden zodanig laag zijn dat dit geen knelpunt vormt voor het planvoornemen.
5.4.3 Conclusie
Op basis van de quickscan blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen inrichtingen aanwezig zijn, die leiden tot een knelpunt in het kader van externe veiligheid. Ook ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, water, spoor of via buisleidingen bevinden zich geen knelpunten in de omgeving van het plangebied. Het aspect externe veiligheid leidt dan ook niet tot een belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
5.5 Flora En Fauna
5.5.1 Inleiding
Voordat ruimtelijke ingrepen mogen plaatsvinden moet eerst een onderzoek plaatsvinden in het kader van de Flora- en faunawet en eventueel andere natuurregelgeving.
5.5.2 Onderzoek
Op 8 juli 2009 is door Aveco de Bondt een bureaustudie flora en fauna uitgevoerd. Deze bureaustudie is opgenomen in bijlage 5.
Uit de bureaustudie is gebleken dat er geen effecten te verwachten zijn op speciale beschermingszones zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet. De Natuurbeschermingswet is hierdoor niet aan de orde en een vergunning, zoals bedoeld in artikel 16 (beschermde natuurmonumenten) of 19d (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) is niet benodigd. Voorts heeft het planvoornemen geen effect op nabij gelegen percelen van de EHS. Maatregelen of beperkingen in dit kader zijn hierdoor niet aan de orde.
Vaatplanten, broedvogels en zoogdieren worden het meest van belang geacht voor het plangebied.
- Vaatplanten: Ten aanzien van vaatplanten is de verwachting dat enkele algemene soorten voorkomen die geen beschermde status hebben en niet vermeld staan op de rode lijst. Maatregelen of een ontheffing zullen niet benodigd zijn.
- Broedvogels: Broedgevallen van vogels kunnen worden verwacht in dichte begroeiingen, bomen of struiken. Ook in bebouwing kunnen broedgevallen worden aangetroffen, echter is er geen bebouwing meer aanwezig op de locatie.
Omdat alle vogelsoorten een beschermde status hebben op grond van de Flora- en faunawet zullen bij de ruimtelijke ingrepen maatregelen aan de orde zijn. Met het planvoornemen kan artikel 11 (verstoren van vaste rust- en verblijfsplaatsen) van de Flora- en faunawet overtreden worden. Het opzettelijk verontrusten van vogels (artikel 10) is met het planvoornemen niet aan de orde. Voor het verstoren of verontrusten van broedende vogels (artikel 11) kan geen ontheffing verkregen worden. Het verwijderen/snoeien van eventuele dichte begroeiingen, bomen en struiken moet daarom altijd buiten het broedseizoen worden uitgevoerd. Als broedseizoen wordt over het algemeen de periode van half maart tot half juli aangehouden, echter in de Flora- en faunawet wordt deze periode niet genoemd. Broedende vogels buiten deze periode vallen ook onder de bescherming van artikel 11. Op het moment dat geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden zonder een ontheffing of verdere maatregelen worden uitgevoerd. - Zoogdieren: Gebouw bewonende soorten zoals vleermuizen en steenmarters worden door het ontbreken van bebouwing niet verwacht. Wel kunnen zich mogelijk enkele algemene soorten in het plangebied bevinden, zoals muizen, egels en konijnen. Deze soorten zijn beschermd, maar voor ruimtelijke ontwikkelingen, beheer en inrichting geldt voor dergelijke soorten een vrijstellingsregeling. Hierdoor zijn maatregelen en een ontheffing niet aan de orde.
5.5.3 Conclusie
Op basis van de uitgevoerde bureaustudie flora en fauna wordt geconcludeerd dat geen effecten op speciale beschermingszones zijn te verwachten. Maatregelen of een vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet is hierdoor niet aan de orde. Ook zijn geen effecten te verwachten op percelen die zijn aangemerkt als Ecologische Hoofd Structuur (EHS). Maatregelen of beperkingen zijn hierdoor niet aan de orde.
Mogelijk effect kan worden verwacht op broedende vogels door verstoring of verontrusting. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op het moment dat geen broedende vogels aanwezig zijn, kan dit zonder een ontheffing of verdere maatregelen plaatsvinden.
Gelet op het vorenstaande wordt niet verwacht dat het planvoornemen nadelige gevolgen heeft op de bestaande flora en fauna. Nader onderzoek op dit punt wordt niet noodzakelijk geacht.
5.6 Geluid
5.6.1 Inleiding
Wanneer in een plan nieuwe geluidsgevoelige ruimten, zoals woningen worden gerealiseerd, stelt de Wet geluidhinder (Wgh) de verplichting akoestisch onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op de nieuwe woningen. Op basis van Wgh moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met vier geluidsbronnen: luchtvaart, wegverkeer, railverkeer en industrie. Voor alle geluidsbronnen is in de Wgh een voorkeursgrenswaarde en een maximaal te ontheffen waarde opgenomen. Voor wegverkeerslawaai, welke in voorliggend plan relevant is, geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
5.6.2 Onderzoek
Op 16 juni 2009 heeft Aveco de Bondt een notitie opgesteld met betrekking tot de te verwachten geluidbelasting in het plangebied. Deze notitie is opgenomen in bijlage 6.
Door de gemeente Lingewaard is een geluid-contourenkaart opgesteld. Deze contouren geven de geluidbelastingen weer die zullen optreden op woningen ten gevolge van het wegverkeerslawaai voor het peiljaar 2016. Aan de hand van deze kaart kan indicatief bepaald worden wat de geluidbelasting op de nieuw te bouwen woning zal worden.
In het uitgevoerde onderzoek blijkt de situatie te voldoen aan de geluidsnormen. Door het aanpassen van het stedenbouwkundigplan komt de woning meer achter op het perceel te liggen. De nieuw te bouwen woning wordt daarmee meer uit het hart van de weg gesitueerd wat een positief effect heeft op de geluidsbelasting op de gevel. Uit de contourenkaart blijkt dat de geluidbelasting op de gevel van de woning tussen de 43 en 48 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt ten gevolge van het wegverkeerslawaai niet overschreden. Een hogere grenswaarde is niet noodzakelijk.
5.6.3 Conclusie
De geluidbelasting vanwege de Zandvoort op de woning in het plangebied voldoet aan de voorkeursgrenswaarde waardoor geen sprake is van een akoestische belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
5.7 Luchtkwaliteit
5.7.1 Inleiding
De luchtkwaliteitseisen staan gegeven in de Wet luchtkwaliteit (Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2). Als kan worden aangetoond dat aan één of een combinatie van voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid. Deze voorwaarden zijn:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
- een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie van fijn stof en stikstofdioxide;
- een project is genoemd of past binnen het NSL of een regionaal programma van maatregelen.
5.7.2 Onderzoek
Het planvoornemen bestaat uit de bouw van een woning. Hierdoor draagt het plan niet in betekende mate bij aan de luchtkwaliteit.
Maatgevend voor het beoordelen van de luchtkwaliteit zijn de stikstof en fijnstof gehalten in de lucht. Het RIVM heeft de luchtkwaliteit in Nederland in inzichtelijk gemaakt en de achtergrond concentraties in een kaart opgenomen. Ter hoogte van het plangebied gelden voor het jaar 2020 de volgende waarden:
- Stikstof 15-20 µg/m3 grenswaarde 40 µg/m3 jaargemiddelde
- Fijnstof 20-22 µg/m3 grenswaarde 40 µg/m3 jaargemiddelde
Navolgende afbeeldingen geven een uitsnede van de achtergrond concentraties van stikstof en fijnstof in het jaar 2020 ter plaatse van het plangebied weer.
![]() | ![]() |
Afbeelding 4.2: Achtergrond concentratie stikstof (bron: Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland van het RIVM).
![]() | ![]() |
Afbeelding 4.3: Achtergrond concentratie fijnstof (bron: Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland van het RIVM).
Uit bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de grenswaarden niet overschreden dreigen te worden. Een gedetailleerd onderzoek is voor het planvoornemen dan ook niet van toepassing.
Doordat de achtergrondwaarden in een grof grind zijn ingedeeld, kan op lokaal niveau, door de aanwezigheid van puntbronnen, de werkelijke luchtkwaliteit mogelijk de grenswaarden overschrijden. Doordat er in de directe omgeving van het plangebied geen relevante bronnen zijn aangetroffen wordt dit uitgesloten.
5.7.3 Conclusie
Onderhavig plan kan, gezien de zeer beperkte omvang, aangemerkt worden als een project van 'niet in betekende mate'. Gelet hierop en het gegeven dat sprake is van een goed 'woon- en leefklimaat' is een verdere toetsing van het aspect luchtkwaliteit niet noodzakelijk. Ook veranderd de situatie van de luchtkwaliteit ten gevolge van de planologische mutatie niet in die mate dat hierdoor grenswaarden worden overschreden. Het aspect luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig plan.
5.8 Verkeer En Parkeren
5.8.1 Verkeer
Het plangebied wordt evenals het voormalige agrarische bedrijf, ontsloten op de Zandvoort. Gezien het vervallen van de agrarische bedrijfsfunctie zal het aantal verkeersbewegingen, zeker het aandeel zwaar verkeer, naar verwachting afnemen. Het ontsluitingsverkeer kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld van de Zandvoort.
5.8.2 Parkeren
Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. De parkeerbehoefte behorende bij woningen in het buitengebied bedraagt veelal 2 tot 3 parkeerplaatsen. In het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om de parkeerbehoefte op eigen terrein op te lossen.
5.8.3 Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
5.9 Water
5.9.1 Inleiding
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de taken en belangen van het waterschap.
5.9.2 Onderzoek
Op 11 augustus 2009 heeft Aveco de Bondt een watertoets verricht. Deze toets is opgenomen in bijlage 7.
Uit de watertoets is gebleken dat het plangebied in de bestaande situatie een verhard oppervlak heeft van circa 5.400m2. In de nieuwe situatie bedraagt het verharde oppervlak (inclusief straatwerk) circa 600m2. Het oppervlak verharding neemt af met circa 4.800m2.
Het beleid van het Waterschap Rivierenland staat beschreven in het document Partners in water 'De watertoets in Rivierenland'. Hieruit blijkt dat indien de toename van de verharding kleiner is dan 500 m2 het waterschap de ontwikkeling waterhuishoudkundig niet als noemenswaardig beschouwd. Er is dan geen compensatie nodig.
Vanwege het afkoppelbeleid mag hemelwater niet via het gemeentelijk vuilwaterriool worden afgevoerd. Voor de afvoer/ berging van het afstromende hemelwater zal een oplossing gevonden moeten worden.
Uitgaande van de gehanteerde toetsingsbui van het waterschap (T=10 + 10%, ca. 43 mm) dient er met circa 31 m3 afstromend hemelwater rekening gehouden te worden. Hemelwater kan zonder vergunning op een B-watergang of in een infiltratievoorziening worden geloosd.
Grenzend aan het plangebied bevindt zich een C-watergang. Hierop mag niet zonder vergunning van het waterschap hemelwater worden geloosd.
5.9.3 Conclusie
De consequenties van de nieuwbouw worden vanuit het waterschap niet als noemenswaardig gezien. Het is derhalve niet nodig aanvullende maatregelen te treffen wanneer afstromend hemelwater via een gescheiden rioolstelsel, infiltratievoorziening of B-watergang wordt afgevoerd. In de directe omgeving is een C-watergang aanwezig (108.806 C).
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de feitelijke en juridische bestemmingsplanopzet alsmede de bestemmingsplanmethodiek.
6.1 Inleiding
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht gemeenten tot het opstellen van een bestemmingsplan voor het gehele grondgebied. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn regels met een verbeelding en een toelichting daarop. Daarnaast biedt zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet gedacht worden aan: afwijkingsmogelijkheden, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen, etc. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende 10 jaar; de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
6.2 Feitelijke Planopzet
Uitgangspunt bij het opstellen van het bestemmingsplan is dat het plan duidelijkheid biedt. Het moet voor de gemeente en de burgers direct duidelijk zijn of een bepaalde functie wel of niet is toegelaten. Ook moet eenvoudig bepaald kunnen worden wat en hoe er gebouwd kan worden. Afwegingen worden zoveel mogelijk bij het opstellen van het plan gemaakt en niet bij de afgifte van omgevingsvergunningen. Ook moet het bestemmingsplan handhaafbaar zijn ten aanzien van de gebruiksbepalingen. Dit betekent dat de gebruiksmogelijkheden duidelijk zijn benoemd (en gedefinieerd).
Vanwege de gewenste ruimtelijke kwaliteit en helderheid in de plantoetsing is gekozen voor een gedetailleerde juridische regeling. De juridische regeling is zo veel mogelijk ook inzichtelijk gemaakt op de verbeelding. De bestemmingssystematiek is gebaseerd op het gemeentelijke "Handboek actualisering bestemmingsplannen gemeente Lingewaard" (versie 2010).
6.3 Juridische Planopzet
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
1. Inleidende regels;
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels;
4. Overgangs- en slotregels.
Navolgend worden de regels per hoofdstuk toegelicht. Aangezien in de voorgaande hoofdstukken de keuzen om te komen tot bepaalde bestemmingen en regels uitvoerig zijn beschreven, wordt onderstaand volstaan met (enkel) de juridische toelichting op de regels.
6.3.1 Inleidende regels
Hoofdstuk I bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.
6.3.2 Begrippen
Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.
6.3.3 Wijze van meten
De "wijze van meten" geeft onder meer regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
6.3.4 Bestemmingsregels
Hoofdstuk II van de regels bevat de juridische vertaling van de bestemming die voorkomt in het plangebied. Op de verbeelding is de bestemming voor het plangebied aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hieronder worden de verschillende regels toegelicht.
Artikel: 3 Agrarisch
Gronden met de bestemming “Agrarisch” zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf met daaraan ondergeschikt nutsvoorzieningen, recreatief medegebruik, infrastructurele voorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen en duikers.
Voor deze gronden is geen agrarisch bouwperceel opgenomen. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan. Aan de bebouwing zijn in de regels maatvoeringseisen gekoppeld. Zo bedraagt de hoogte van erf- en terreinafscheidingen maximaal 2 m¹, tenzij de oprichting plaatsvindt voor de naar de weg gekeerde gevel van de woning. Alsdan geldt een hoogte van 1 meter. De hoogte van overige bouwwerken is begrensd op 2,5 meter. Door het opnemen van specifieke gebruiksbepalingen wordt ruimtelijk ongewenst gebruik, zoals het gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichtingen en diverse soorten opslag, uitgesloten.
Artikel 4Wonen
De nieuwe woning met bijbehorend bouwwerk alsmede het bijbehorende erf krijgt de bestemming Wonen. Deze gronden zijn bestemd voor het wonen al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep aan huis, met een maximum van 45 m². Daarnaast zijn de gronden bestemd voor onder andere bij de woonfunctie behorende tuinen, parkeervoorzieningen, waterlopen en waterpartijen. Binnen het bestemmingsvlak is één vrijstaande woning toegestaan. Aan het hoofdgebouw zijn in de regels maatvoeringseisen gekoppeld. De goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan op de verbeelding is aangegeven. Daarnaast zijn in de regels bepalingen opgenomen omtrent de situering van de woning. Voorts bevat de bestemming een regeling omtrent bijgebouwen. De gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 130m². Diverse afwijkingsbevoegdheden, die met name betrekking hebben op maatvoeringseisen, zorgen tenslotte voor de nodige flexibiliteit in de bestemming. Door het opnemen van specifieke gebruiksbepalingen wordt ruimtelijk ongewenst gebruik, zoals bijvoorbeeld het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor wonen, uitgesloten.
6.3.5 Algemene regels
Hoofdstuk III bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.
Artikel 5 Antidubbeltelbepaling
De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.
Artikel 6 Algemene bouwregels
Dit artikel regelt enkele algemene aspecten met betrekking tot het bebouwen van gronden.
Artikel 7 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is opgenomen dat het mogelijk is het bestemmingsplan te wijzigen indien wettelijke regelingen worden gewijzigd en deze wijzigingen van invloed zijn op de bestemmingsregels.
6.3.6 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk IV bevat de overgangs- en slotregels.
Artikel 8 Overgangsrecht
Dit artikel regelt ten aanzien van bouwen en gebruik dat bestaande bouwwerken of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.
Artikel 9 Slotregel
In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van de woning zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de bestemmingsplanprocedure alsmede het kostenverhaal van het planvoornemen is volledig geregeld in een anterieure overeenkomst. Uit de overeenkomst blijkt dat het verhaal van de kosten zullen worden gedragen door de initiatiefnemer.
De gemeente heeft met initiatiefnemer een planschadeovereenkomst gesloten om zodoende honorering van eventuele verzoeken om tegemoetkoming in de planschade kan worden afgewenteld op de initiatiefnemer. Het plan wordt derhalve financieel haalbaar geacht.
Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak
8.1 Totstandkoming Bestemmingsplan
De procedure om te komen tot een in werking getreden bestemmingsplan is vastgelegd in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze procedure biedt in de verschillende planstadia voor belangstellenden, belanghebbenden en betrokken instanties de mogelijkheid om kennis te nemen van het bestemmingsplan en hierover hun mening te geven.
8.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties en functionarissen. Van plan tot plan dient te worden beoordeeld met wie dit overleg dient plaats te vinden. In de bijlage is verslag gedaan van de reacties die zijn ingekomen naar aanleiding van het vooroverleg. Tevens is aangegeven of de reactie heeft geleid tot aanpassing van het plan.
Er zijn geen reacties binnen gekomen.
8.3 Zienswijzenprocedure
Met ingang van 27 september 2012 heeft het ontwerpbestemmingsplan "Gendt, Zandvoort 21" conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gedurende 6 weken terinzage gelegen. Gedurende deze periode is een ieder de gelegenheid geboden zienswijzen naar voren te brengen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
De gemeente heeft het plan in de openbare vergadering van 21 maart 2013 het ontwerp bestemmingsplan vastgesteld. het vaststellingsbesluit is opgenomen in
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Quickscan Externeveiligheid En Bedrijven En Milieuzonering
Bijlage 2 Quickscan externeveiligheid en bedrijven en milieuzonering
Bijlage 3 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 3 Archeologisch bureauonderzoek
Bijlage 4 Archeologisch Veldonderzoek
Bijlage 4 Archeologisch veldonderzoek
Bijlage 5 Bureaustudie Flora En Fauna
Bijlage 5 Bureaustudie flora en fauna