Bedrijventerreinen actualisatie 2013
Bestemmingsplan - Gemeente Lingewaard
Vastgesteld op 27-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Bedrijventerreinen actualisatie 2013 van de gemeente Lingewaard.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1705.94-VG01 met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.7 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.8 agrarisch bedrijf
een bedrijf, dat is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.9 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.10 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.
1.11 bedrijfs- of dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.12 bedrijfsgebonden kantoren
gedeelten van een bedrijf waarbinnen administratieve en daarmee gelijk te stellen bedrijfsactiviteiten ten behoeve van dat bedrijf worden uitgeoefend.
1.13 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.14 beperkt kwetsbaar object
- a. 1. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare;
2. dienst- en bedrijfswoningen van derden; - b. kantoorgebouwen, voorzover zij niet onder lid 1.41 sub c, vallen;
- c. hotels en restaurants, voorzover zij niet onder lid 1.41 sub c, vallen;
- d. winkels, voorzover zij niet onder lid 1.41 sub c, vallen;
- e. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet onder onderdeel lid 1.41 sub c, vallen;
- f. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voorzover zij niet onder lid 1.41 sub d, vallen;
- g. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet onder onderdeel lid 1.41 sub c, vallen;
- h. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en;
- i. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.15 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.16 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.17 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.18 Bevi-inrichting
bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.19 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.20 bouwen
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.21 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.22 bouwlaag
een (boven peil gelegen) doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.23 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.24 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.25 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.26 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.27 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.28 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
1.29 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.
1.30 extensieve dagrecreatie
die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, picknicken, kanoën, survivaltochten en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte.
1.31 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.32 geluidsgevoelige objecten
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.33 geluidszone - industrie
de met de gebiedsaanduiding 'geluidszone - industrie' aangegeven zone, zoals bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder.
1.34 gezoneerd industrieterrein
terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van bedrijven en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
1.35 grootschalige detailhandel
detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen en detailhandel in ABC-goederen (auto's, boten en caravans), tuincentra, bouwmarkten, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair alsmede woninginrichting waaronder meubels, die vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling (en uit dien hoofde niet binnen de aangewezen winkelconcentratiegebieden gevestigd kunnen worden).
1.36 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.37 horecabedrijf
een onderneming gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.38 inwoning
het wonen in een huis van iemand anders.
1.39 kamerbewoning
het wonen in een kleine onzelfstandige ruimte die door de aard van de inrichting en gebruik het privédomein is van een bewoner die daarbij is aangewezen op het gebruik van gemeenschappelijke voorzieningen.
1.40 kantoor
voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.41 kwetsbaar object
- a. woningen, voor zover zij niet onder lid 1.14 sub a vallen, woonschepen en woonwagens (meer dan 2 per hectare);
- b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten:
- 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen;
- 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- 4. sociale werkplaats.
- c. gebouwen waarin grote aantallen van personen gedurende een groot gedeelte van de dag plegen te zijn:
- 1. kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object;
- 2. complexen, waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk brutovloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, en winkels met een totaal vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per object, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
- d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen van het jaar.
Objecten die onderdeel uitmaken van een Bevi-inrichting (als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen) maken hiervan geen onderdeel uit.
1.42 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.43 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.44 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.45 risicovolle inrichtingen
- a. inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
- b. andere inrichtingen waarvan de plaatsgebonden risicocontour PR10-6 of de bij Besluit vastgestelde veiligheidsafstand buiten de perceelsgrenzen is gelegen.
1.46 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.47 slopen
het geheel of gedeeltelijk afbreken van een bouwwerk.
1.48 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'
de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' die van deze regels deel uitmaakt.
1.49 Staat van Horeca-activiteiten
de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.
1.50 Wgh-inrichting
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
1.51 zelfstandige kantoren
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij de dienstverlening niet ten dienste staat van en verbonden is aan de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, maar een afzonderlijke eenheid vormt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2': bedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
- b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1': bedrijven tot en met categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
- c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2': bedrijven tot en met categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
- d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1': bedrijven tot en met categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
- e. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2': bedrijven tot en met categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
- f. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 5.1': bedrijven tot en met categorie 5.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
- g. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 5.2': bedrijven tot en met categorie 5.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
- h. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - 1 tot en met 17': tevens een bedrijfsactiviteit met SBI-code zoals hierna in de tabel genoemd, uit de ten hoogste voor de bedrijfsactiviteit in de tabel aangegeven categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein':
aanduiding | SBI - code | uit ten hoogste milieucategorie | |
specifieke vorm van bedrijf - 1 | 2562 / 3311 | 3.2 | |
specifieke vorm van bedrijf - 2 | 101 / 102 | 3.2 | |
specifieke vorm van bedrijf - 3 | 45204 | 3.2 | |
specifieke vorm van bedrijf - 4 | 41 / 42 / 43 | 3.2 | |
specifieke vorm van bedrijf - 5 | 310 | 3.2 | |
specifieke vorm van bedrijf - 6 | 162 | 3.2 | |
specifieke vorm van bedrijf - 7 | 222 | 4.1 | |
specifieke vorm van bedrijf - 8 | 4623 | 3.2 | |
specifieke vorm van bedrijf - 9 | 46722 / 46723 | 3.2 | |
specifieke vorm van bedrijf - 10 | 101 | 4.2 | |
specifieke vorm van bedrijf - 12 | 2399 | 4.2 | |
specifieke vorm van bedrijf - 13 | 251 / 331 | 3.2 | |
specifieke vorm van bedrijf - 14 | 494 | 3.2 | |
specifieke vorm van bedrijf - 15 | 237 | 3.2 | |
specifieke vorm van bedrijf - 16 | 27/28/33 | 3.2 | |
specifieke vorm van bedrijf - 17 | 2363, 2364 | 4.2 |
- i. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' tevens één bedrijfswoning, tenzij anders aangeduid;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'grootschalige detailhandel': tevens grootschalige detailhandel;
- k. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': tevens zelfstandige kantoren;
- l. ter plaatse van de aanduiding 'horeca': tevens een horecabedrijf uit ten hoogste categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten;
- m. ter plaatse van de aanduiding 'risicovolle inrichting': tevens een risicovolle inrichting;
- n. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg': tevens een verkooppunt van motorbrandstoffen met lpg;
- o. ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt lpg': tevens een vulpunt ten behoeve van een verkooppunt motorbrandstoffen met lpg;
- p. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': tevens nutsvoorzieningen;
- q. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - 1' tevens activiteiten in het kader van de veerexploitatie, zoals stalling en reparatie van vaartuigen;
- r. bedrijfsgebonden kantoren;
- s. voorzieningen ten behoeve van scheepvaartbeheer en scheepvaartverkeersbegeleiding zoals lichten, verkeerstekens en bakens;
- t. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
- u. aan de bestemming ondergeschikte bouwdelen zoals silo's, kranen, liften en afzuiginstallaties;
met de daarbij behorende:
- v. tuinen, erven en terreinen;
- w. parkeervoorzieningen;
- x. groenvoorzieningen;
- y. waterlopen en waterpartijen;
- z. duikers.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van bouwwerken ten opzichte van perceelsgrenzen, indien dit noodzakelijk is in verband met:
- a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden van de nabijgelegen gronden;
- c. de inrichting van de onbebouwde terreinen voor wat betreft de aan- en afvoerroutes van goederen en de parkeerruimte voor (vracht)verkeer.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 om af te wijken van de voorgeschreven afstand tot de perceelsgrens, mits:
- a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de met naburige panden verbonden belangen en aan deze gronden toegekende bestemmingen;
- b. de brandveiligheid gewaarborgd blijft.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. risicovolle-inrichtingen zijn niet toegestaan, tenzij anders is aangeduid;
- b. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- c. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan, tenzij anders is aangeduid;
- d. grootschalige detailhandel is niet toegestaan, tenzij anders is aangeduid;
- e. seksinrichtingen zijn niet toegestaan;
- f. windturbines zijn niet toegestaan;
- g. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- h. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. bermen en beplanting;
- c. paden;
- d. speelvoorzieningen;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. kunstwerken;
- g. waterlopen en waterpartijen;
- h. duikers;
- i. water en voorzieningen voor de waterhuishouding ten behoeve van de waterhuishoudkundige situatie;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'natuur- en landschapswaarde' tevens voor:
- 1. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurwaarden waaronder de aanleg van natuurvriendelijke oevers;
- 2. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van landschappelijke waarden;
- 3. het behoud, het herstel en/of ontwikkeling van de instanhoudingsdoelstellingen van het aangrenzende Natura 2000-gebied;
- 4. de bescherming en het herstel van de wezenlijke kenmerken en/of waarden van het gebied in verband met de natuurontwikkelingsdoelstellingen van de aangrenzende Ecologische Hoofdstructuur.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- c. parkeervoorzieningen.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie zowel gericht op verblijf als op de afwikkeling van het doorgaande verkeer, waarbij het bestaande aantal rijstroken niet wordt vermeerderd;
- b. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen en bermen;
- c. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
met bijbehorende gebouwen, waaronder bestaande nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.3 voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een doelmatig wegbeheer met een maximale hoogte van 15 m.
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. rivieren, waterlopen en waterpartijen;
- b. afwikkeling van scheepvaartverkeer;
- c. het verbeteren en vergroten van de afvoercapaciteit;
- d. duikers, kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden;
- e. het behoud, het herstel en/of ontwikkeling van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied;
- f. de bescherming en het herstel van de wezenlijke kenmerken en/of waarden van het gebied in verband met de natuurontwikkelingsdoelstellingen van de Ecologische Hoofdstructuur;
- g. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurwaarden waaronder de aanleg van natuurvriendelijke oevers;
- h. het uitoefenen van activiteiten gericht op watersport;
- i. steigers, pontons, meerpalen en afmeervoorzieningen;
- j. recreatief medegebruik in de vorm van extensieve (dag)recreatie;
- k. kunstobjecten en kunstwerken;
- l. ter plaatse van de aanduiding 'laad en losplaats': scheepskranen, laad-, los- en reparatieinstallaties- en voorzieningen;
- m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - 1' tevens activiteiten in het kader van de veerexploitatie, zoals stalling en reparatie van vaartuigen.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen met betrekking tot de situering van bouwwerken, indien en voor zover dat noodzakelijk is teneinde te voorkomen dat een toekomstige vergroting van de afvoercapaciteit voor water, sediment en ijs feitelijk wordt belemmerd.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Wonen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep-aan-huis, met een maximum van 45 m²;
- b. inwoning met dien verstande dat maximaal 60 m² van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en aangebouwde bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van inwoning;
met daarbij behorende:
- c. tuinen;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. waterlopen en waterpartijen;
- f. duikers.
7.2 Bouwregels
7.3 Specifieke gebruiksregels
7.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 onder a voor de uitoefening van aan-huis-gebonden bedrijfsmatige activiteiten in het hoofd- of bijgebouw, met dien verstande dat:
- a. omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, die valt in categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein';
- b. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
- c. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
- d. maximaal 40% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn, zulks met een maximum van 45 m²;
- e. een seksinrichting niet is toegestaan.
Artikel 8 Leiding - Gas
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. de instandhouding van een ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding in de bestaande druk en diameter;
- b. bijbehorende voorzieningen.
8.2 Bouwregels
- a. op of in de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bedoelde bestemming worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit het oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid;
- b. de oppervlakte respectievelijk de bouwhoogte van een bouwwerk als bedoeld onder a mogen niet meer dan 10 m² respectievelijk 3 m bedragen.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen ven een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 onder a, teneinde het bouwen van bouwwerken overeenkomstig andere bestemmingen mogelijk te maken, voorzover:
- a. de bouwwerken de veiligheid van de aardgastransportleiding en de energieleveringszekerheid niet schaden;
- b. geen kwetsbaar object wordt toegelaten, en;
- c. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of de bouwwerken de belangen, bedoeld onder a, schaden en welke beperkingen en regels bij de omgevingsvergunning dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 9 Leiding - Hoogspanningsverbinding
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.2 Bouwregels
9.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, mits:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
- b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder van de betreffende hoogspanningsverbinding.
Indien door de bouw, de situering dan wel de hoogte van het bouwwerk schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de betrokken verbinding, wordt geen omgevingsvergunning verleend.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 10 Leiding - Riool
10.1 Bestemmingsomschrijving
10.2 Bouwregels
10.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, mits:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
- b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 11 Waarde - Archeologie 1
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van beschermde archeologische monumenten, beschermd door de Monumentenwet 1988.
Artikel 12 Waarde - Archeologie 3
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.
12.2 Bouwregels
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 13 Waarde - Archeologie 4
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.
13.2 Bouwregels
13.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 14 Waarde - Archeologie 5
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.
14.2 Bouwregels
14.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 15 Waarde - Archeologie 6
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.
15.2 Bouwregels
15.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 16 Waterstaat - Waterkering
16.1 Bestemmingsomschrijving
16.2 Bouwregels
16.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, mits:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
- b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 17 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
17.1 Bestemmingsomschrijving
17.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:
- a. ten behoeve van deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. De bouwhoogte hiervan bedraagt maximaal 2 m.
- b. er mag worden gebouwd ten behoeve van de onderliggende enkelbestemming. Voor het bouwen wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de waterbeheerder.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 18 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 19 Algemene Bouwregels
19.1 Ondergronds bouwen
19.2 Bestaande maten
Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:
- a. voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
- b. in geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
- c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
Artikel 20 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:
- a. een gebruik van gronden als stort- en of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
Artikel 21 Algemene Aanduidingsregels
21.1 Geluidszone - industrie
- a. De met de aanduiding 'geluidszone - industrie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een zone industrielawaai als bedoeld in artikel 40 en 52 van de Wet geluidhinder.
- b. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze regels, mogen binnen het gebied met de aanduiding 'geluidszone - industrie' geen nieuwe woningen en andere in de zin van de Wet geluidhinder gevoelige gebouwen worden gebouwd.
21.2 Gezoneerd industrieterrein
Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gezoneerd industrieterrein' zijn geluidshinderlijke inrichtingen toegestaan.
21.3 Vrijwaringszone - dijk
21.4 Veiligheidszone - lpg 1
21.5 Veiligheidszone - lpg 2
21.6 Vrijwaringszone - Vaarweg
- a. ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - Vaarweg' zijn de gronden naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, aangeduid ten behoeve van de vaarweg;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - Vaarweg' mogen geen bouwwerken of opgaande beplanting worden gerealiseerd;
- c. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 21.6 onder b, met inachtneming van de volgende regels:
- 1. het gebruik van de gronden binnen de vrijwaringszones langs de vaarweg mogen geen belemmeringen vormen voor:
- de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
- het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
- de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten;
- het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg.
- 1. het gebruik van de gronden binnen de vrijwaringszones langs de vaarweg mogen geen belemmeringen vormen voor:
Artikel 22 Algemene Afwijkingsregels
22.1 Afwijking van maatvoeringen en overschrijdingen
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. van de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. van deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
- d. de regels en de bouw toestaan van niet voor bewoning bestemde gebouwen met een inhoud van ten hoogste 50 m³ en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m ten dienste van het openbaar nut, zoals schakelhuisjes, wachthuisjes, transformatorhuisjes, telefooncellen, alsmede andere bouwwerken, zoals muurtjes, standbeelden en lichtmasten; gasdrukmeetstations en verkooppunten voor motorbrandstoffen uitgezonderd;
- e. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
- 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
- 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.
22.2 Verlening
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 22.1 kan slecht worden verleend, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van de betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
- c. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
Artikel 23 Algemene Wijzigingsregels
23.1 Wijzigingsmogelijkheden
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor:
- a. het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- 1. bestemmingsgrenzen mogen niet meer dan 5 m worden verschoven;
- 2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- 3. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
- b. het toestaan van de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen met een hoogte van ten hoogste 3,5 m en een inhoud van ten hoogste 75 m³ ten dienste van het openbare nut en overige openbare dienstverlening.
23.2 Voorwaarden wijzigingsbevoegdheid
Ten aanzien van de in dit plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden zal de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moeten zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden dat:
- a. bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden;
- b. met betrekking tot (spoor)wegverkeersgeluid aan aanvaardbaar woonklimaat wordt gerealiseerd;
- c. met betrekking tot de luchtkwaliteit een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd, dan wel dat geen onevenredige verslechtering plaatsvindt;
- d. met betrekking tot de externe veiligheid een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd, dan wel dat geen onevenredige verslechtering plaatsvindt;
- e. beschermde planten- en diersoorten en biotopen niet onevenredig worden geschaad;
- f. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
- g. het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is.
Artikel 24 Overige Regels
24.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 25 Overgangsrecht
25.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
25.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 26 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Bedrijventerreinen actualisatie 2013'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Lingewaard heeft besloten tot de integrale herziening van de bestemmingsplannen voor haar bedrijventerreinen Gendt/Bemmel, Houtakker I, Pannenhuis I, Agropark I en Looveer. De bedrijventerreinen liggen verspreid binnen de gemeente. De bedrijventerreinen zijn weliswaar verschillend, maar toch vergelijkbaar met betrekking tot de aanwezige bedrijvigheid. Door het vaststellen van één bestemmingsplan voor deze bedrijventerreinen wordt tevens het aantal bestemmingsplannen verminderd en de regeling geactualiseerd. Hierdoor wordt de gebruiksvriendelijkheid en de toegankelijkheid van het bestemmingsplan bevorderd.
Voor de toekomst van de bedrijventerreinen is het van belang dat ingespeeld kan worden op eigentijdse ontwikkelingen van buitenaf (onder andere verscherping milieueisen en aandacht voor meervoudig ruimtegebruik) en dat ruimte kan worden gegeven aan initiatieven die binnen het plangebied reeds worden ontplooid.
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Dit wil zeggen dat nieuwe ontwikkelingen met dit bestemmingsplan niet mogelijk worden gemaakt.
Duurzaam en intensief ruimtegebruik
Om optimaal gebruik te kunnen (blijven) maken van de bedrijventerreinen, is het wenselijk om in te zetten op duurzaam en intensief ruimtegebruik. Bedrijventerreinen kenmerken zich door een relatief hoge mate van belasting met geluid, industriële geur, stof en (hogere) risico's op het gebied van externe veiligheid. Duurzaam gebruik van de bedrijventerreinen uit zich in het toelaten van (binnen de kaders van de regelgeving) passende bedrijven uit de maximale milieucategorie met bijbehorende bouwmogelijkheden.
Actualisatieverplichting
Met dit bestemmingsplan wordt aan de actualiseringsverplichting vanuit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voldaan. Deze wetgeving verplicht om eens in de 10 jaar een bestemmingsplan te actualiseren. De bestemmingsregeling van de vigerende plannen voldoet immers niet geheel meer aan de huidige inzichten, wetgeving, jurisprudentie en het (boven)gemeentelijk ruimtelijke ordeningsbeleid.
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
Het plangebied bestaat uit de bestaande bedrijventerreinen Gendt/Bemmel, Houtakker I, Pannenhuis I, Agropark I en Looveer. De begrenzing van deze terreinen die samen het plangebied vormen is weergegeven in figuur 1.1.
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Totdat het voorliggende plan rechtskracht verkrijgt, gelden in het plangebied de volgende bestemmingsplannen:
Houtakker I
- Bestemmingsplan De Houtakker 1981, vastgesteld op 27 mei 1982.
Gendt-Bemmel
- Bedrijventerrein Gendt/Bemmel, vastgesteld op 28 januari 1986.
Agropark I
- Bestemmingsplan Overklap Karstraat, eerste fase, vastgesteld op 18 maart 1999.
Looveer
- Bestemmingsplannen Looveer, vastgesteld december 1973 en oktober 1995.
Pannenhuis I
- Bestemmingsplan Bedrijventerrein Bemmel/Huissen, vastgesteld 23 februari 1989;
- Bestemmingsplan Bedrijventerreinen Bemmel-Huissen, vastgesteld 13 november 1985;
- Bestemmingsplan Karstraat 1990, vastgesteld 12 februari 1992;
- Bestemmingsplan Afronding bedrijventerreinen Bemmel/Huissen I, vastgesteld 25 april 1991;
- Bestemmingsplan Afronding bedrijventerrein Bemmel/Huissen II, vastgesteld 25 november 1991;
- Bestemmingsplan Nijverheidsstraat 48 t/m 66, vastgesteld 18 september 2003.
1.4 Leeswijzer
In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 de bestaande situatie beschreven en wordt in hoofdstuk 3 aandacht besteed aan het relevante beleid. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de sectorale aspecten (onderzoeken) welke voor dit bestemmingsplan relevant zijn. In hoofdstuk 5 wordt een beschrijving gegeven van de juridische planopzet. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid is opgenomen in hoofdstuk 6.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de bestaande situatie besproken van de bedrijventerreinen waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft.
Bedrijventerrein Looveer
Bedrijventerrein Looveer ligt langs het Pannerdensch Kanaal, ten oosten van de kern Huissen. Het terrein ligt aan weerszijden van de N838 richting de pont over de rivier. Van oudsher liggen hier watergebonden bedrijven, die voor de aan- en afvoer van grote hoeveelheden grondstoffen aan het water liggen. Aan de noordwestzijde van het terrein ligt het Zwanewater: een zandwinningslocatie. Het terrein is niet openbaar toegankelijk. In principe worden alle ruimtelijke opgaven op het terrein opgelost, ook het parkeren.
Het bedrijventerrein bestaat vooral uit enkele, zeer grote kavels waarop onder andere een asfaltcentrale en betonelementenfabrieken zijn gehuisvest. De terreinen op Looveer worden gekenmerkt door enkele zeer grote gebouwen en hoge bouwwerken zoals betonmolens en kranen en de ruime hoeveelheid buitenopslag van zowel grondstoffen als de betonelementen voor onder andere weg-, water- en woningbouw (prefab). De productiehallen zijn tot meer dan 200 m lang. Overige bouwwerken zijn grote silo's, kranen, puinbrekers en een loskade. Het is een gezoneerd bedrijventerrein met bedrijven in de hogere milieucategorie en aan de randen woningen en kleinschaligere bedrijvigheid, zoals een handelsonderneming voor de maritieme sector. Het grootste aanwezige bedrijf is VBI. VBI produceert kanaalvloerplaten en is op zijn gebied de grootste in Europa. VBI heeft ook een hoofdkantoor op Looveer.
Het Looveer is het enige gemengde zware lokale bedrijventerrein in de gemeente Lingewaard. Het terrein ligt in de Huissende uiterwaarden en grenst aan het Natura 2000-gebied c.q. Nationaal Landschap de Gelderse Poort. Centraal op het terrein nabij het landingspunt van de pont, staat een cluster met enkele (dienst)woningen.
Bedrijventerrein Agropark I
Het Agropark ligt aan de noordzijde van de N839 tussen Huissen en Bemmel. Het bedrijventerrein wordt met een rotonde ontsloten via de Azalealaan. Agropark I is reeds aangelegd en nagenoeg geheel gevuld. In de volgende fase wordt nu Agropark II uitgegeven. Agropark II valt buiten het plangebied van dit bestemmingsplan.
Agropark is vooral een terrein voor agro-gelieerde bedrijven (in brede zin), hoewel er op enkele plekken ook andere bedrijven zijn toegelaten, zoals een keukenhandel. Op het Agropark I worden naast agribusiness bedrijven ook andere bedrijven toegelaten, zoals bedrijven die vanwege milieu- en of planologische redenen niet langer in de kernen en of het buitengebied gehuisvest kunnen worden.
De wegenstructuur op het terrein is eenvoudig en bestaat uit een lus waar de bedrijven aan zijn gevestigd. Het parkeren wordt zoveel mogelijk opgelost op eigen terrein. Momenteel worden wel vrachtwagens en trailers op straat geparkeerd, maar dit is echter geen gewenste situatie gezien de invloed hiervan op de ruimtelijke kwaliteit en de verkeersveiligheid.
Het terrein kent een rechthoekige verkavelingsstructuur waarin kleine en grotere bedrijven passen. De bedrijven staan min of meer in een rooilijn, afhankelijk van de diepte van de parkeerruimte aan de bedrijvenstraat. De terreinen zijn ingericht met voor het merendeel eenvoudige/functionele bedrijfsgebouwen en daaromheen parkeerruimte voor werknemers en bezoekers en manoeuvreerruimte voor vrachtwagens. De bedrijven hebben een beperkte hoogte van circa twee bouwlagen: totaal maximaal 10 m.
Het terrein heeft aan de entree een vrij groene uitstraling door de brede bermen en de centrale waterpartij tussen de Floralaan. De overige straten hebben vooral een functioneel profiel. Aan de Gloxinialaan en Primulalaan zijn richting de N839 meer representatieve gebouwen geplaatst met een groot aandeel etalage of kantoorruimte.
Bedrijventerrein Pannenhuis I
Tussen Huissen en Bemmel ligt aan de zuidzijde van de N839 het bedrijventerrein Pannenhuis met centraal daarin het voormalige veilingterrein. Het voormalige veilingterrein maakt geen onderdeel uit van het plangebied. Voor de herontwikkeling van dit terrein wordt een apart bestemmingsplan opgesteld. Pannenhuis is een regulier gemengd bedrijventerrein met allerhande soorten bedrijvigheid, diensten, productie en handel en consumentgerichte grootschalige winkels (perifere detailhandel).
Het terrein wordt op drie punten, namelijk de Nijverheidsstraat, Veilingweg en de Kamervoort, op de N839 (Karstraat) ontsloten. De Nijverheidsstraat en de Veiligweg worden verbonden door de Handelsstraat. Overige delen worden via deze straten met inprikkers of lussen ontsloten. Her en der wordt er in de openbare ruimte binnen het straatprofiel geparkeerd. Uitgangspunt is echter dat op eigen terrein geparkeerd wordt. Binnen het ontwerp van de profielen is hiervoor echter weinig ruimte gereserveerd.
Het terrein kent eveneens een rechthoekige verkavelingsstructuur waarin bedrijven van verschillende omvang zijn opgenomen. Er zijn duidelijke rooilijnen gehanteerd, met uitzondering van de rand langs de N839. De terreinen zijn ingericht met bedrijfsgebouwen en daaromheen parkeerruimte voor werknemers en bezoekers en manoeuvreerruimte voor vrachtwagens. Er is relatief veel opslag in de buitenlucht aanwezig. Het grootste deel van de bedrijven heeft een beperkte bouwhoogte van circa 8 m. Op enkele plekken komen hogere gebouwen voor, zoals aan de entree van het terrein aan de Nijverheidsstraat. Ook aan de Weteringseweg staat een houtverwerkingsbedrijf met enkele hoge hallen tot circa 14 m. Verspreid over het terrein zijn op de kavels bedrijfswoningen aanwezig.
Het terrein heeft een beperkt aandeel groen. Dit terrein is vooral functioneel vormgegeven.
Bedrijventerrein Houtakker I
Houtakker I is een lokaal gemengd bedrijventerrein aan de noordoostzijde van de kern Bemmel. Het bedrijventerrein bestaat uit één straat: de Houtakker, die van de Karstraat naar de Papenstraat loopt. Via deze weg vindt ook de ontsluiting van het terrein plaats. Het parkeren vindt over het algemeen aan de voorzijde van de bedrijfspanden op eigen terrein plaats. In het openbaar gebied is geen ruimte voor parkeren gereserveerd. Door de aanwezigheid van enkele groenvoorzieningen langs de weg heeft het bedrijventerrein een redelijk groen aanzicht. De bebouwing op het bedrijventerrein bestaat voornamelijk uit bedrijfspanden met een bouwhoogte tot maximaal 12 m.
Op het bedrijventerrein zijn, gezien de ligging ten opzichte van de woonbebouwing van de kern Bemmel, voornamelijk lichte bedrijfsactiviteiten aanwezig. Aan de oostzijde van het bedrijventerrein bevinden zich diverse autodealers en -reparatiebedrijven. Tevens is op de hoek van de Houtakker en de Papenstraat een tankstation aanwezig. Daarnaast zijn een aantal volumineuze detailhandelsvestigingen en (dienst)woningen aanwezig.
Bedrijventerrein Gendt/Bemmel
Het bedrijventerrein Gendt/Bemmel ligt tussen de kernen Gendt en Bemmel en grenst aan de N839. Het bedrijventerrein ligt ingeklemd tussen de provinciale weg en de dijkzone van de Waal. Zowel aan de noord- als aan de zuidzijde van het bedrijventerrein zijn van oudsher bebouwingslinten aanwezig. In deze bebouwingslinten zijn zowel (agrarische) bedrijven als woningen gelegen.
De wegenstructuur kent een heldere rechthoekige structuur. De ontsluiting van het terrein vindt voornamelijk via de Henri Dunantstraat en de Langstraat plaats op de N839. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein. Binnen het profiel van de openbare ruimte is geen ruimte voor parkeren in het openbare gebied. Het bedrijventerrein kent over het algemeen weinig groen. Van oost naar west loopt wel een afwateringssloot, maar deze sloot kent een smal profiel en is vanaf de openbare weg niet tot nauwelijks waarneembaar.
Op het bedrijventerrein zijn kleine en grotere bedrijven aanwezig. Op de percelen zijn meestal enkele grote loodsen gesitueerd. Rondom deze loodsen is ruimte voor opslag, parkeren en laden- en lossen gereserveerd. De bedrijfsbebouwing heeft over het algemeen een bouwhoogte die varieert tussen de 10 en 15 m.
Aan de zuidwestelijke zijde, aan de Nijverheidsweg en aan de Galgendaal, liggen enkele bedrijfspercelen met bedrijfswoningen. Ook aan de Willem-Alexanderstraat zijn bedrijfswoningen gelegen.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het bestemmingsplan relevante vigerende beleidskader. Paragraaf 3.2 besteedt aandacht aan het rijksbeleid. Het provinciaal- en regionaal beleid wordt weergegeven in paragraaf 3.3 en het gemeentelijk beleid in paragraaf 3.4. In paragraaf 3.5 is de conclusie naar aanleiding van het relevante beleidskader opgenomen.
3.2 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (13 maart 2012)
Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. De voor Lingewaard relevante belangen zijn:
- een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
- het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
- betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
- ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
- ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
Deze belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro (voorheen AMvB Ruimte) bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart) en Erfgoed (Unesco). Het Barro is niet van invloed op dit bestemmingsplan en stelt geen specifieke regels voor het plangebied.
3.3 Provinciaal- En Regionaal Beleid
Structuurvisie Gelderland 2005
Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Het Streekplan Gelderland 2005 is op 29 juni 2005 door Provinciale Staten vastgesteld en in september 2005 in werking getreden. Het Streekplan is na 2005 aangevuld met een aantal uitwerkingen, bijvoorbeeld van de kernkwaliteiten natuur en landschap, van regionale waterberging en van zoekzones voor stedelijke functies (uitbreidingsruimte rond kernen). Uitgangspunt van de Structuurvisie is dat deze niet méér regelt dan strikt nodig is. De provincie zet in op zorgvuldig, zuinig en duurzaam (meervoudig) ruimtegebruik.
Voor de gebiedsgerichte beleidskeuzes is de zogenaamde lagenbenadering als uitgangspunt genomen, waarin water en bodem als ordenende basisprincipes worden gehanteerd en ruimtelijke keuzes meer op mobiliteit en infrastructuur worden afgestemd. De gemeente Lingewaard is hoofdzakelijk gelegen binnen de zonering 'multifunctioneel gebied'. In het provinciaal planologisch beleid is op deze zone geen expliciete provinciale sturing gericht. De vitaliteit van de multifunctionele gebieden wordt bevorderd door planologische beleidsvrijheid te geven aan samenwerkende gemeenten.
Ruimtelijke Verordening Gelderland (2010)
In deze verordening zijn regelingen opgenomen waarvan Provinciale Staten van mening zijn dat de provincie verantwoordelijk is voor de doorwerking daarvan. De Ruimtelijke Verordening is op 15 december 2010 vastgesteld. De verordening bevat instructies ten aanzien van de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen en de toelichting daarbij. Deze instructies zijn gericht aan het gemeentebestuur en vormen een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid.
Relevant voor onderhavig bestemmingsplan is dat in de verordening een regel omtrent grootschalige detailhandel is opgenomen. Deze bepaald dat in een bestemmingsplan vestiging van grootschalige detailhandelsvoorzieningen (bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m²) alleen binnenstedelijk of perifeer wordt toegestaan. In aanvulling daarop is aangegeven dat grootschalige detailhandelsvoorzieningen slechts op perifere locaties kunnen worden toegestaan, indien deze vanwege specifieke ruimtelijke eisen – volumineuze goederen – en veiligheidseisen, binnenstedelijk moeilijk inpasbaar zijn. Ten slotte mag in een bestemmingsplan de vestiging van detailhandel in voedings- en genotsmiddelen op perifere locaties niet worden toegestaan.
In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe bedrijventerreinen dan wel nieuwe grootschalige detailhandelsvoorzieningen mogelijk gemaakt.
Omgevingsverordening Gelderland (Ontwerp 14-05-2013)
De ontwerpomgevingsverordening heeft gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan
'Bedrijventerreinen actualisatie 2013' ter inzage gelegen. In deze provinciale verordening zijn voor het bestemmingsplan de volgende relevante artikelen opgenomen:
Artikel 2.3.7.1 Detailhandel
Lid 1: In een bestemmingsplan worden geen nieuwe locaties voor detailhandel mogelijk gemaakt die ten koste gaan van de bestaande detailhandelsstructuur.
Lid 2: Voor zover er voor het betreffende gebied een regionale afspraak is gemaakt over de programmering van detailhandel (RPD) is de bestemming detailhandel in een bestemmingsplan alleen mogelijk als deze ontwikkeling niet in strijdt is met de door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale afspraken ten aanzien van de programmering van detailhandel (RPD).
Lid 3: In de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangegeven hoe een nieuwe detailhandelsontwikkeling zich verhoudt tot het bepaalde in het eerste lid en een eventuele intergemeentelijke samenwerking ter zake van detailhandel.
Artikel 2.3.7.2 Grootschalige detailhandel
Lid 1: In een bestemmingsplan wordt vestiging van grootschalige detailhandelsvoorzieningen alleen binnenstedelijk of perifeer, buiten bestaande dan wel bestemde winkelgebieden toegestaan.
Lid 2: Grootschalige detailhandelsvoorzieningen kunnen slechts op perifere locaties worden toegestaan, indien deze vanwege specifieke ruimtelijke eisen – volumineuze goederen – en veiligheidseisen binnenstedelijk moeilijk inpasbaar zijn.
Lid 3: In een bestemmingsplan wordt vestiging van detailhandel in voedings- en genotsmiddelen op perifere locaties niet toegestaan.
Lid 4: In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid zijn grootschalige detailhandelsvoorzieningen met een bovenlokale functie niet toegestaan als hierover geen regionale afstemming heeft plaatsgevonden.
Omgevingsvisie Gelderland (Ontwerp 14-05-2013)
In de nieuwe omgevingsvisie heeft de provincie Gelderland twee doelen gedefinieerd. Doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. Deze doelen zijn:
- 1. een duurzame economische structuurversterking;
- 2. het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.
De provincie en haar partners streven samen naar behoud en verdere economische ontwikkeling van Gelderland tot een krachtige, duurzame, innovatieve en internationaal concurrerende regio. Een regio die passende werkgelegenheid beidt voor iedereen die wil en kan werken. De opgaven die zij hierbij zien zijn:
- een gezonde economie die de mensen in Gelderland een behoorlijk inkomen biedt;
- arbeidsparticipatie van de Gelderse beroepsbevolking optimaliseren;
- een gezonde economie die de mensen in Gelderland een behoorlijk inkomen biedt;
- bereikbaar werk voor iedereen.
Kantoren
De provincie en haar partners streven samen naar een gezonde ontwikkeling van de kantorenmarkt waarbij vraag en aanbod in evenwicht zijn, en naar kantoren die op een duurzame locatie worden gebouwd. De opgave die zich aandient is:
- 1. overcapaciteit op de kantorenmarkt terugdringen;
- 2. het benutten van mogelijkheden voor (her)gebruik van leegstaande kantoorpanden.
In de meeste stedelijke gebieden zijn geen nieuwe kantoren meer gewenst. Zelfstandige kantoorvestiging wordt niet toegestaan op bedrijventerreinen, tenzij deze nabij een treinstation liggen. Kantoren met meer dan 1.500 m² bruto vloeroppervlakte kunnen, behalve in de nabijheid van de stationslocaties, ook in elke gemeente worden gerealiseerd indien het onderstaande kantoren betreft:
- kantoren met een lokaal vestigingsgebied, zoals gemeentehuizen en bankfilialen;
- functiegebonden kantoren, zoals haven- en veilinggebonden kantoren;
- uitbreiding van bestaande kantoren;
- opleidings-, congres- en vergaderaccommodaties die als hoofdfunctie worden gebruikt.
Grootschalige en perifere detailhandel
De provincie ziet voor zichzelf een rol om (boven)regionale afstemming te faciliteren en desgevraagd te regisseren. Daarnaast wil de provincie normeren: de provincie houdt de rem op nieuwe plannen voor grootschalige perifere locaties en zet de verordening in om deze ontwikkeling tegen te houden. Grootschalige detailhandel buiten stadscentra is alleen mogelijk op een beperkt aantal locaties waarover regionale afspraken zijn gemaakt.
Bedrijventerreinen
De provincie en haar partners voeren de in de zes regio's en in de Regionale Programma's voor Bedrijventerreinen (RPB's) vastgelegde afspraken (2011 en 2012) uit. Bij de aanpak voor het behoud en verbeteren van kwaliteit op bedrijventerreinen kiest de provincie voor een ondernemersgerichte benadering, in aansluiting op de provinciale economische doelen. De uitgangspunten voor bedrijventerreinen zijn als volgt:
- 1. De ondernemer staat centraal. Om aan de slag te gaan met kwaliteitsverbetering moeten er kansen of knelpunten zijn bij het Gelderse midden- en kleinbedrijf, de maakindustrie of andere topsectoren met een aantoonbare economische urgentie. Zowel voor bedrijfsverplaatsing als herstructurering. De provincie werkt vraag gestuurd.
- 2. Werken in partnerschap. Publieke en private investeringen versterken elkaar. De gemeente heeft primair de verantwoordelijkheid voor de openbare ruimte. Eigenaren en gebruikers hebben de verantwoordelijkheid voor de private ruimte. De provincie verbindt de publieke en private opgave aan elkaar om te komen tot een grotere toegevoegde waarde. De provincie begeleidt het proces en ondersteunt ondernemers via een 'rode loper'-benadering. Beheer en zorg voor de juiste kwaliteit op terreinen moeten meer aandacht krijgen van gebruikers, ontwikkelaars en lokale overheden.
- 3. Revolverende inzet van middelen. Waar mogelijk wil de provincie provinciaal geld revolverend inzetten. In eerste instantie door het benutten van reeds bestaande fondsen. Als dit onvoldoende blijkt dan speelt de provincie daarop in. Bij de herstructurering van bedrijventerreinen bestaan echter ook knelpunten van ondernemers in de openbare ruimte. Het subsidie-instrument blijft bestaan. De provincie wil investeren, mits de partners hun verantwoordelijkheid nemen. Met gerichte investeringen geeft de provincie het benodigde zetje om gebiedsontwikkeling met een grote toegevoegde waarde op gang te brengen.
Structuurvisie bedrijventerreinen en werklocaties (2010)
Op 30 juni 2010 hebben Provinciale Staten de structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt het bedrijventerreinenbeleid uit het Streekplan Gelderland 2005.
De structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties is een aanpassing van het structuurvisiebeleid als gevolg van de volgende ontwikkelingen:
- toekomstprognoses wijzen erop dat na 2020 de vraag naar bedrijventerreinen sterk afneemt. Vanaf 2025 is er zelfs sprake van krimp;
- maatschappelijk is er weerstand tegen de verrommeling van het landschap ontstaan. Dit vertaalt zich in de vraag naar meer regie van de provincie op het (her)ontwikkelen van de juiste kwaliteit bedrijventerreinen op de juiste plek.
Uitgangspunt van het beleid is dat er eerst optimaal gebruik wordt gemaakt van bestaande bedrijventerreinen voordat er nieuwe terreinen worden ontwikkeld. Voldoende ruimte voor bedrijvigheid blijft een beleidsuitgangspunt, maar overschot aan bedrijventerrein moet worden voorkomen. Verder vraagt de provincie Gelderland aan de gemeenten om extra aandacht te besteden aan kwalitatieve aspecten, zoals een goede ruimtelijke inpassing, een zorgvuldige vormgeving en een zo laag mogelijke milieubelasting.
Regionaal Plan Stadsregio Arnhem Nijmegen 2005-2020
Het Regionaal Plan (RP) 2005-2020 van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen vormt het richtinggevend kader voor de Stadsregio Arnhem-Nijmegen op het gebied van ruimte, economie, natuur, mobiliteit en culturele- en sociale ontwikkelingen. Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland hebben het Regionaal Plan 2005-2020 van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen op 27 februari 2007 goedgekeurd. Met het RP wil de stadsregio werken aan een aantrekkelijke, bereikbare en internationaal concurrerende regio. Het doel is bewoners, bedrijven en bezoekers aan de regio te binden door het creëren van een aantrekkelijk woon- en werkklimaat. In dit Regionaal Plan kiest de stadsregio voor herstructurering, herontwikkeling en transformatie van de bestaande ruimte. Dit in tegenstelling tot het vorige regionale structuurplan, dat vooral gericht was op uitbreidingen, nieuwe infrastructuur en nieuwe bedrijventerreinen. Met het Regionaal Plan zet de stadsregio in op het gezamenlijk uitvoeren van tien strategische projecten die van groot belang zijn voor de ontwikkeling van de regio.
Deze Top 10 vormt de agenda voor de stadsregio voor de komende jaren:
- 1. de (inter)nationale positie van de stadsregio versterken door verbetering van de aansluiting op Europese infrastructuurnetwerken (weg, spoor en water);
- 2. het gebruik van het openbaar vervoer stimuleren door bus, trein en aanvullend openbaar vervoer optimaal op elkaar af te stemmen;
- 3. stedelijke ontwikkeling stimuleren rond plekken waar meerdere vormen van (openbaar) vervoer bij elkaar komen, dat wil zeggen daar waar overstap- en verblijfsmomenten ontstaan;
- 4. het regionale vestigingsklimaat stimuleren door herstructurering en intensivering van bestaande bedrijventerreinen;
- 5. het regionale vestigingsklimaat versterken door het stimuleren van innovatieve, creatieve economische activiteiten;
- 6. het profileren van de regio in (inter)nationaal verband door het versterken van het grootstedelijk klimaat van de steden Arnhem en Nijmegen;
- 7. de eigenheid en identiteit van dorpen versterken door de ontwikkeling van dorpen te laten aansluiten op de karakteristieken van de historisch gegroeide dorpsstructuur;
- 8. de ontwikkeling van een regionaal landschapspark, met daar doorheen een fijnmazig regionaal netwerk van recreatieve routes;
- 9. de kwaliteit van de grote natuurgebieden in de regio verbeteren en het tot stand brengen van ecologische verbindingen tussen die gebieden. Daarnaast het aanleggen van een aantal specifieke groengebieden in en rondom de steden;
- 10. de relicten en monumenten uit het cultuurhistorische verleden van de regio zichtbaar en beleefbaar maken.
In het Regionaal Plan heeft de stadsregio ruimte opgenomen voor de uitbreiding van regionale bedrijventerreinen (zie punt 4) die ontwikkeld dienen te worden op basis van de principes van zorgvuldig ruimtegebruik. Het bestemmingsplan voorziet echter in een consoliderende regeling waarbij uitsluitend de bestaande (vergunde) situatie is vastgelegd. Hierdoor is het plan in overeenstemming met het Regionaal Plan.
Economisch Programmerings- en Ontwikkelingsdocument (EPO)
In het kader van de voorbereiding van de Structuurvisie bedrijventerreinen en werklocaties heeft de Provincie Gelderland elke regio gevraagd een Economisch Programmerings- en Ontwikkelingsdocument (EPO) op te stellen. De Regio's spelen namelijk een belangrijke rol bij het vaststellen en realiseren van de doelen uit de structuurvisie. Hierin worden afspraken omtrent (her)ontwikkeling en programmering van bedrijventerreinen in de regio vastgelegd.
De stadsregio heeft een hoge economische ambitie, die zich in de komende jaren zal uitwerken in de regionale economie en van invloed zal zijn op de toekomstige vraag naar bedrijventerreinen. De stadsregio gaat ervan uit dat er sprake is van extra ruimtevraag omdat:
- de stadsregio economisch kerngebied van Gelderland is;
- de stadsregio groeit, ook in bevolkingsaantal, nog door tot 2020 (dit in tegenstelling tot enkele andere Gelderse regio's);
- extra bedrijvigheid en extra werkgelegenheid ontstaat door doortrekking A15 tot aan de A12 bij Zevenaar;
- de regio een overloopfunctie heeft vanuit de Randstad;
- de stadsregio wordt erkend als logistieke hotspot;
- er extra (beleidsmatige- en acquisitie-)inspanningen en investeringen worden gedaan in kansrijke clusters vanuit de economische agenda van de stadsregio;
- er bovenregionale marketing en acquisitie-inspanningen plaatsvinden;
- er extra ruimtevraag is door thematische bedrijventerreinen;
- er een forse transformatieopgave bekend is voor de regio.
Als gevolg van de hoge economische ambitie heeft de stadsregio de verwachting dat de vraag naar ruimte in de komende jaren zal uitstijgen boven de vraagraming van het transatlantic Market (TM) scenario zoals dat door de provincie wordt gehanteerd. De stadsregio gaat daarom uit van het 'TM+ scenario'. De stadsregio wil de planningsopgave die voortkomt uit het TM+ scenario vooral gebruiken als een leidraad en benadrukt dat gemeenten en stadsregio sturen op het aanbieden van voldoende ruimte van de juiste kwaliteit om te kunnen ondernemen (dit is immers niet voor elk bedrijf hetzelfde). Dat wil zeggen dat de stadsregio het te voorbarig vindt om nu al plannen te schrappen, maar zeer zeker wel van mening is dat overaanbod voorkomen dient te worden. De stadsregio wil dan ook de ontwikkelingen van vraag en aanbod blijvend monitoren en de resultaten daarvan gebruiken bij het faseren van zachte plannen.
Dit bestemmingsplan voorziet in een consoliderende bestemmingsregeling en is dus niet van invloed op het EPO.
Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB)
In december 2011 is het Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB) van de stadsregio vastgesteld door de gemeenteraad. In het RPB gaat het om de afstemming tussen vraag en aanbod, zorgvuldig ruimtegebruik, intensivering, fasering, profilering/segmentering, kwaliteit en de herstructurering van verouderde bedrijventerreinen. Aangezien voorliggend bestemmingsplan voorziet in een consoliderende regeling waarbij uitsluitend de bestaande situatie is vastgelegd staat het RPB de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
3.4 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Lingewaard 2012-2022
In de gemeentelijke structuurvisie wordt aangegeven dat de werkgelegenheid in Lingewaard voortkomt uit verschillende sectoren. De meeste werkgelegenheid is afkomstig uit de sectoren zorg, zakelijke dienstverlening, detail- en autohandel en industrie. Qua interne en externe profilering springt de glastuinbouwsector er echter uit. Er is een opmars waarneembaar van werkgelegenheid in de sectoren handel, bouw, zorg en dienstverlening (voornamelijk zakelijke dienstverlening).
In de gemeente bevinden zich verschillende bedrijventerreinen namelijk: Gendt/Bemmel, Pannenhuis I en II, Houtakker I en II, Agropark I en II, Lingewal, Polseweg en Looveer (zie figuur 3.1).
Figuur 3.1 Uitsnede structuurvisiekaart
De bedrijventerreinen zijn gesegmenteerd naar aard, functie en type bedrijvigheid. De bedrijventerreinen hebben een relatief groot ruimtebeslag en zijn niet altijd op landschappelijk logische plekken gesitueerd. Bovendien is de beeldkwaliteit van sommige bedrijventerreinen op delen daarvan onderwerp van discussie. De maatschappelijke kritiek op zowel de beeldkwaliteit als het ruimtebeslag van bedrijventerreinen is de laatste jaren behoorlijk toegenomen. Mede hierdoor geldt dat efficiënt ruimtebeslag noodzakelijk is: inbreiding gaat voor uitbreiding.
Goede bereikbaarheid van een bedrijventerrein is, evenals een goede ontsluiting essentieel. Bereikbaarheid wordt onder andere bepaald door de route vanaf het bedrijventerrein naar de hoofdinfrastructuur. De Karstraat ontsluit een aantal bedrijventerreinen en vormt een belangrijke route voor vrachtverkeer richting hoofdinfrastructuur. Naast een gedegen route naar de hoofdinfrastructuur speelt de afstand tot de hoofdontsluiting vanaf het bedrijventerrein een belangrijke rol. Met name voor de bedrijventerreinen Pannenhuis I en II, Houtakker I en II, Lingewal en Agropark I en II geldt dat de afstand van de bedrijventerreinen tot de hoofdinfrastructuur beperkt en dus gunstig is. Voor de andere terreinen is deze afstand groter.
Het juiste bedrijf op de juiste plaats, segmentering- dan wel clusteringnotitie (2005)
In het kader van de geplande uitbreidingen van de bedrijventerreinen Gendt/Bemmel, Houtakker, Pannenhuis en Agropark en onderzoek naar de mogelijkheid van revitalisering van het Pannenhuis I, is de discussie naar segmentering/clustering zeer actueel geworden. In het provinciale beleid wordt aangedrongen op differentiatie van vooral regionale bedrijventerreinen, maar ook het beleid van het juiste bedrijf op de juiste plaats. Het beleid van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen spreekt over het geven van herkenbare gezichten aan bedrijventerreinen en een differentiatie naar vestigingsmilieus. Segmentering en clustering sluiten aan bij bovengenoemde beleidsvoornemens. In de optiek van de gemeente hadden in 2005 alleen het Agropark en in mindere mate de Houtakker een eigen gezicht met een herkenbare profilering. De overige terreinen waren te kenschetsen als meer van hetzelfde. Dit is gezien de leeftijd en het gemengde karakter van deze terreinen overigens geen verrassing. Toch kan ook op deze terreinen sprake zijn van meer herkenbaarheid en daardoor een verbeterd vestigingsklimaat. Door segmentering/clustering van bedrijventerreinen sluiten de eigenschappen van locaties voor bedrijven beter aan op de behoeften van ondernemers. De aantrekkelijkheid van het economische vestigingsmilieu neemt hierdoor toe. Bedrijven en werkgelegenheid (een van de belangrijkste indicatoren voor de economie van onze gemeente) blijven zo behouden en bedrijven van elders zijn eerder geneigd zich te vestigen. Voor de gemeente Lingewaard is dit laatste aspect vooral van belang voor de agro-business. Clustering naar bedrijfstak is kansrijk op diverse locaties.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een consoliderende regeling die uitsluitend voorziet in de actualisatie van de vigerende bestemmingsplannen. Van sturing en clustering is in dit bestemmingsplan geen sprake.
Prostitutiebeleid
Sinds de opheffing van het bordeelverbod op 1 oktober 2000 is een algeheel bordeelverbod in een gemeente in strijd met artikel 19 van de Grondwet (vrije keuze van arbeid). Voor seksbedrijven geldt in principe vrijheid van vestiging, behoudens de beperkingen die in diverse regelgeving worden gesteld. Met het vervallen van het algemeen bordeelverbod is de noodzaak ontstaan voor regulering. Uitgangspunt van het beleid van de gemeente daarbij is dat de vestiging van een seksinrichting niet past bij het karakter van de gemeente. Vestiging op de bedrijventerreinen is ongewenst. In alle bestemmingsplannen is binnen alle relevante bestemmingen bij strijdig gebruik aangegeven dat het gebruik ten behoeve van een seksinrichting niet is toegestaan.
Gemeentelijk Mobiliteit Plan (GMP)
Met name op het gebied van verkeersveiligheid, ontbreekt op dit moment een actuele visie op de mobiliteitsproblematiek van de gehele gemeente. Een nieuw Gemeentelijk Mobiliteit Plan (GMP) moet hiervoor gaan zorgen. Het GMP moet een integrale visie geven op alle mobiliteitsaspecten en onderwerpen in de gemeente. In de programmabegroting 2007 wordt een aantal doelstellingen op het gebied van mobiliteit genoemd die met name gericht is op verkeersveiligheid en doorstroming. Dit zullen twee van de belangrijkste thema's zijn voor het nieuwe GMP. De doelstelling van de nota is te komen tot een integrale visie op mobiliteit, voor de gehele gemeente. Met aandacht voor alle modaliteiten, met een toekomstvaste en realistische kijk op mobiliteit, waarbij bestaande knelpunten onderzocht worden, en toekomstige knelpunten in een vroeg stadium onderkend worden, om in het uitvoeringsprogramma een maximale verbetering van de mobiliteitsproblematiek aan te dragen. In het GMP staan een aantal thema's centraal, waarbij het streven is om tot een toekomstvaste verkeersstructuur te komen waarbij de kernen zo goed mogelijk bereikbaar blijven met een minimalisatie van de overlast. Daarbij wordt gekeken naar hoe het openbaar vervoer verbeterd kan worden, hoe knelpunten op het gebied van veiligheid en verkeersleefbaarheid kunnen worden opgelost. Ook wordt gekeken naar de verkeerskundige consequenties van het doortrekken van de A15 voor Lingewaard.
Beleidsregels commerciële binnensport op bedrijventerreinen
In de beleidsregels commerciële binnensport op bedrijventerreinen, die in 2011 door de gemeenteraad is vastgesteld, zijn voorwaarden opgenomen waaronder commerciële binnensportvoorzieningen op bedrijventerreinen gevestigd kunnen worden. Hoewel consumentgerichte activiteiten in principe niet op een bedrijventerrein thuishoren, is vanuit het principe van intensief (meervoudig) ruimtegebruik en een herstructureringsbehoefte besloten dat onder andere sportscholen die op de tweede etage van bedrijfsbebouwing zijn gesitueerd, toch op de juiste plek gevestigd zijn. De ruimtelijke schaalvergroting en parkeerbehoefte maken het uitwijken naar locaties buiten de woonwijk steeds meer aantrekkelijk of soms zelfs noodzakelijk. Onder voorwaarden kan middels het verlenen van een (buitenplanse) omgevingsvergunning medewerking worden verleend voor het vestigen van commerciële binnensportvoorzieningen op een bedrijventerrein.
Beleidslijn 'Wonen op bedrijventerreinen'
Geconstateerd wordt, dat wonen op bedrijventerreinen momenteel regelmatig problemen oplevert. Zo ondervinden bewoners overlast van de bedrijfsactiviteiten van anderen, kunnen bestaande bedrijven niet uitbreiden omdat woningen van derden dat vanwege milieuwetgeving beletten of dienen nieuwe bedrijven vanwege de aanwezigheid van woningen aan strengere geluidsnormen te voldoen. Verder komt het ook regelmatig voor dat bedrijfswoningen aan particulieren worden verkocht en dus economisch verzelfstandigd worden. Dit levert strijdigheid met bestemmingsplannen op en kan extra (milieu-)problemen geven. In 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders daarom de beleidslijn 'Wonen op bedrijventerreinen' aangenomen. Hierbij is besloten:
- Dat bij herziening van bestemmingsplannen voor bestaande bedrijventerreinen de mogelijkheid om bedrijfswoningen te bouwen geschrapt wordt;
- In bestemmingsplannen voor nieuwe bedrijventerreinen of uitbreidingen van bestaande bedrijventerreinen de bouw van bedrijfswoningen uitgesloten wordt.
Groenstructuurplan
De gemeente Lingewaard heeft een groenstructuurplan. Dit groenstructuurplan brengt, het huidige groen naar wijze van inrichting en beheer in beeld. Het legt de groenstructuur en de gewenste kwaliteit voor het groen vast. Gedurende de looptijd (2018) is dit plan de leidraad voor beleid, aanleg, reconstructie en het beheren van het gemeentelijke groen. De beleving van een gebied wordt in belangrijke mate bepaald door de aanwezigheid van groen en de vorm van dit groen. Dit groen wil de gemeenteraad zowel kwalitatief als kwantitatief in stand houden. Het moet worden beschermd tegen inbreiding en versnippering. Dit doet de gemeente door de afspraken over gemeentelijk groen vast te leggen in bestemmingsplannen.
In dit groenstructuurplan worden de belangrijkste structuren vormgegeven door bestaande kwaliteiten en waarden te beschermen, kansen te benutten en knelpunten op te lossen. Daarnaast worden voor de groenbeleid- en beheerthema's zoals bomenbeleid, afstoten van snippergroen en kwaliteit van de openbare ruimte, op hoofdlijnen de inhoudelijke koers bepaald.
Het groenstructuurplan heeft geen juridische status, maar met het vaststellen van de inhoud van het plan legt het gemeentebestuur haar beleid met betrekking tot het openbaar groen voor een periode van 10 jaar vast. Het groenstructuurplan wordt daarmee een uitgangspunt in de discussies over het groen en bij het dagelijkse werk van de gemeente.
Uitvoering van het groenstructuurplan
Het groenstructuurplan kent een lange lijst voor het verbeteren, versterken en uitbreiden van het groen. Voor de uitvoering van deze projecten sluiten wij uit kostenoogpunt zoveel mogelijk aan bij andere projecten in de openbare ruimte. Denk hierbij aan reconstructies of groot onderhoud van bijvoorbeeld wegen of rioleringen of een inbreidingsplan. Alle structurele openbaar groenvoorzieningen zijn in dit bestemmingsplan voorzien van een groenbestemming. Hierdoor zijn de bestaande structurele groenvoorzieningen in het bestemmingsplan verankerd.
3.5 Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het rijks-, provinciaal- en regionaal beleid ten aanzien van bedrijventerreinen. Op gemeentelijk niveau wordt door middel van de structuurvisie en de overige beleidsnota's richting gegeven aan de gewenste ontwikkelingen. Dit bestemmingsplan sluit hierbij aan.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
De Wro, Bro en de jurisprudentie stellen eisen aan de inhoud van een bestemmingsplan. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan moet worden aangetoond en er moet sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarom zijn de onderhavige onderzoeken noodzakelijk. De onderzoeken zijn gebiedsdekkend van aard waarbij in de deelconclusies van iedere onderzoeksparagraaf aangegeven wordt of het deelaspect de vaststelling van het bestemmingsplan in de weg staat.
4.2 Water
Waterbeheer en watertoets
De gemeente dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer van regionale wateren en van Rijkswaterstaat (RWS), water- en vaarwegbeheerder van het hoofdwatersysteem. Bij het tot stand komen van deze waterparagraaf is overleg gevoerd met de waterbeheerders over deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van RWS, het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro);
- Nationaal Waterplan (NW);
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
- Waterwet.
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan;
- Provinciale Structuurvisie;
- Verordening Ruimte.
Beleidslijn grote rivieren
Voor het buitendijkse gebied is de Beleidslijn grote rivieren van toepassing. Deze beleidslijn is op 14 juli 2006 in werking getreden en geldt voor alle grote rivieren.
Deze beleidslijn biedt onder strikte voorwaarden meer mogelijkheden voor wonen, werken en recreëren in het rivierbed dan de voormalige Beleidslijn Ruimte voor de rivier. De veiligheid staat hierbij voorop. Belangen worden echter integraal afgewogen, restricties ten aanzien van ontwikkelingen gelden daardoor alleen voor gebieden die van belang zijn voor waarborging van de veiligheid. De voorwaarden die in de beleidslijn gesteld worden hebben betrekking op de afvoercapaciteit van de rivier ter plaatse: nieuwe activiteiten mogen de afvoer niet hinderen en geen belemmering vormen voor toekomstige verruiming van het rivierbed.
Waterplan Gelderland 2010-2015
Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 22 december 2009 in werking getreden. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Voor de realisatie van bepaalde waterdoelen zijn ruimtelijke maatregelen nodig. Hiervoor krijgt het waterplan Gelderland op basis van de nieuwe Waterwet de status van structuurvisie.
Waterschapsbeleid
Het Waterbeheerplan 2010-2015 heeft een integraal en strategisch karakter. De koers voor de komende zes jaren wordt hierin vastgelegd. In de planperiode staan de volgende aspecten centraal:
- het bieden van veiligheid tegen overstromingen;
- het realiseren van de kwantitatieve wateropgave (NBW);
- het realiseren van de waterkwaliteits- en ecologische doelstellingen (KRW);
- het samen met de gemeenten realiseren van de kwantitatieve wateropgave in het stedelijk gebied en het verbeteren van de waterkwaliteit in stedelijke wateren;
- het invulling geven aan de samenwerking in de afvalwaterketen.
Het Waterbeheerplan 2010-2015 borduurt voort op de verschillende beleidsplannen die in de afgelopen jaren zijn vastgesteld. Er is dus geen sprake van een breuk in het waterbeleid maar wel van een verdere intensivering. Het is het eerste volledig integrale waterbeheerplan van het waterschap. Alle beleidsaspecten van waterkeringen, watersysteem en afvalwaterketen zijn in dit plan verwoord. Ook zijn voor het eerst de nationale, provinciale en waterschapsplannen tegelijkertijd opgesteld. Omdat deze verschillende plannen elkaar beïnvloeden is er veel geïnvesteerd in een goede afstemming tussen de verschillende overheden.
Gemeentelijk beleid
Lingewaard heeft door zijn ligging langs de Waal en het Pannerdensch Kanaal van oudsher een sterke band met water. Om te komen tot een duurzaam waterbeheer en betere afstemming tussen het waterbeheer en ruimtelijke ontwikkelingen, heeft de gemeente Lingewaard samen met Waterschap Rivierenland in 2008 een waterplan opgesteld. De nadruk van dit plan ligt op het aanpakken van knelpunten en het pakken van kansen.
Het waterplan Lingewaard bevat een aantal maatregelen die tussen 2009 en 2015 zijn/worden uitgevoerd. Naast deze maatregelen worden door zowel de gemeente als het waterschap verschillende kleinere maatregelen uitgevoerd onder de vlag van het waterplan Lingewaard.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat uit vijf bedrijventerreinen binnen de gemeente Lingewaard, namelijk de bedrijventerreinen Gendt/Bemmel, Houtakker I, Pannenhuis I, Agropark I en Looveer.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit rivierkleigrond. Er is sprake van de grondwatertrappen VI en VII. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,4 en 1,4 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt over het algemeen circa NAP +10 m. Alleen ter plaatse van het bedrijventerrein Looveer is het maaiveld hoger gelegen. Hier ligt het maaiveld op circa NAP +14 m.
Waterkwantiteit
In (de omgeving van) het plangebied zijn verschillende watergangen aanwezig. Het gaat hierbij met name om wateren uit de categorieën A en C. A-wateren zijn van primair belang voor het waterbeheer en worden daarom door het waterschap onderhouden. C-wateren zijn van tertiair belang voor het waterbeheer waarvoor geen jaarlijkse onderhoudsplicht geldt. Rondom de A-wateren liggen beschermingszones. Deze zones dienen vrij te blijven van bebouwing om het onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden.
In de omgeving van het plangebied zijn daarnaast de hoofdwateren de Waal en het Pannerdensch Kanaal gelegen. Het gehele rivierbed van deze watergangen valt onder het beheer van Rijkswaterstaat. Onder rivierbed wordt hier verstaan het gehele gebied dat zich bevindt tussen de buitenste kruinlijn van de primaire waterkeringen. Hier gelden op grond van het Barro beperkingen voor uitbreidings- en/of bouwmogelijkheden om belemmeringen te voorkomen voor de doorvaart van de scheepvaart, voor zichtlijnen van de bemanning, voor het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten, voor de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten en voor het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
De Waal en het Pannerdensch Kanaal behoren tot de Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichamen. De Europese KRW-richtlijn moet ervoor zorgen dat het oppervlakte- en grondwater vanaf 2015 van een goede kwaliteit is en dat ecologische doelen behaald worden. Het waterschap en Rijkswaterstaat hebben doelen en maatregelen geformuleerd die nodig zijn om een goede waterkwaliteit te kunnen garanderen. Voorbeelden van deze maatregelen zijn het aanleggen van dynamische oevers en het herstellen van verbindingen met zijwateren voor het verbeteren van de vismigratie.
Veiligheid en waterkeringen
De gemeente Lingewaard wordt beschermd tegen overstromingen door primaire waterkeringen langs de Waal en het Pannerdensch Kanaal. Een deel van het bedrijventerrein Gendt/Bemmel is gelegen in de kern-/beschermingszone van deze waterkering. Het bedrijventerrein Looveer is daarnaast buitendijks van de primaire waterkering gelegen. Om dit gebied toch bescherming te kunnen bieden tegen overstromingen ligt langs de buitendijkse delen een regionale waterkering.
Figuur 4.1 Waterkeringen in en rondom het plangebied (Waterschap Rivierenland)
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op gescheiden rioolstelsels:
- Gendt/Bemmel: gescheiden stelsel;
- Houtakkker I: gescheiden stelsel;
- Pannenhuis I: verbeterd gescheiden stelsel, met een klein gedeelte ook extra leiding voor dakwater;
- Agropark I: verbeterd gescheiden stelsel;
- Looveer: gescheiden stelsel (drukriool).
Toekomstige situatie
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen van bestaande activiteiten mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.
Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Watervergunning
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij de waterbeheerder (het waterschap of Rijkswaterstaat) vergunning te worden aangevraagd. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. Daarnaast dienen beschermingszones voor watergangen en waterkeringen in acht te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van de waterbeheerder gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd.
Bij het afwegen van alle rivierkundige en/of veiligheidsbelangen voor het bepalen of een watervergunning kan worden afgegeven, richt het waterschap zich in het rivierbed voornamelijk op de toetsing van de belangen/veiligheid van de primaire waterkeringen en Rijkswaterstaat op de rivierkundige belangen op het gebied tussen de dijken.
Water en Waterstaat in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan worden de A-wateren in het plangebied bestemd als 'Water'. De beschermingszone rondom deze watergangen is door middel van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' vastgelegd. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. De gronden die gelegen zijn in de primaire en regionale waterkering langs de Waal en Pannerdensch Kanaal zijn middels een gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk' aangeduid.
Conclusie
Het bestemmingsplan heeft geen gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
4.3 Verkeerslawaai
Wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai
Omdat op grond van dit bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige objecten (bijvoorbeeld (bedrijfs)woningen) mogelijk worden gemaakt en er geen nieuwe wegen of railverbindingen worden voorzien, is onderzoek naar de geluidsbelasting als gevolg van weg- en/of railverkeerslawaai achterwege gebleven.
4.4 Industrielawaai
Beleid en normstelling
Rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die 'in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken', zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder (Wgh), wordt een geluidszone vastgesteld. Dergelijke bedrijven worden ook wel 'grote lawaaimakers' genoemd. In dat kader is voor het bedrijventerrein Looveer een geluidszone vastgesteld die wordt aangeduid als 'Looveer'. Tot de geluidszone behoort het gebied tussen de grens van het gezoneerde industrieterrein en de grens van de zone, zoals in de Wet geluidhinder is vastgelegd. Buiten een geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van het betreffende industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.
Grenswaarden voor nieuwe gevoelige functies
Voor nieuwe geluidsgevoelige functies, zoals woningen, geldt een wettelijke voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Voor nieuwe woningen die binnen de geluidszone liggen, is in het algemeen de vaststelling van een hogere waarde tot 55 dB(A) mogelijk. Op grond van de Wgh kan het college van burgemeester en wethouders de betreffende hogere grenswaarden vaststellen indien blijkt dat maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ondervinden van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard.
Geluidsanering
Voor het gezoneerde industrieterrein Looveer is een saneringsprogramma vastgesteld en uitgevoerd. De geluidsproductie van bedrijven op het industrieterrein is met dat programma zo ver mogelijk teruggebracht. Tevens zijn bij woningen rond het gezoneerde industrieterrein maximaal toelaatbare geluidsbelastingen (MTG's) vastgesteld. Voor toetsing van de geluidsbelasting van bedrijfsactiviteiten geldt dat niet alleen rekening moet worden gehouden met de zonegrens, maar ook met de MTG-punten (adrespunten) en bijbehorende MTG-waarden. De geluidsbelasting vanwege bedrijfsactiviteiten op het gezoneerde terrein mogen de MTG-waarde in geen geval overschrijden.
Onderzoek en conclusie
In de gemeente Lingewaard zijn twee geluidgezoneerde bedrijventerreinen aanwezig: bedrijventerrein Looveer en het terrein van scheepswerf Vahali in Gendt. Het bedrijventerrein Looveer behoort tot het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan, het terrein van de scheepswerf niet. In 1991 is een zonebesluit genomen voor het terrein Looveer (Koninklijk Besluit 28 oktober 1991, nr 91.00969).
Op het gezoneerde terrein zijn bedrijfswoningen aanwezig. Daarnaast zijn enkele burgerwoningen aanwezig op het bedrijventerrein, deze maken geen deel van het gezoneerde terrein en zijn daarom binnen de geluidzone gelegen. Vanwege de korte afstand tot de omliggende bedrijven kan ter plaatse van deze woningen niet aan de hogere grenswaarde van 55 dB(A) worden voldaan. Na vaststelling van de geluidzone is daarom een saneringsoperatie uitgevoerd voor de alle bestaande woningen op het gezoneerde terrein en binnen de geluidzone. Dit heeft geresulteerd in een Saneringsbesluit. In dat besluit is een zogeheten 'maximaal toelaatbare geluidbelasting' (MTG) vastgesteld voor woningen waar na sanering een geluidbelasting van 55 dB(A) of meer optreedt.
De aanwijzing als gezoneerd terrein is nadien verwerkt in het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Looveer dat op 7 mei 1996 door GS van Gelderland is goedgekeurd. Op grond van dat bestemmingsplan zijn grote lawaaimakers toegestaan. De geluidszone is nadien in bestemmingsplannen voor de omgeving van het industrieterrein verwerkt. In figuur 4.2 is de zonegrens van de geluidszone Looveer weergegeven.
Figuur 4.2 Geluidszone Looveer (bron: Royal HaskoningDHV)
Uit het zonebeheermodel blijkt dat op de zonegrens aan de grenswaarde van 50 dB(A) voldaan. Dat betekent dat voor woningen buiten de geluidszone eveneens aan de grenswaarde van 50 dB(A) wordt voldaan.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk. Door middel van het zonebeheer wordt bij milieuvergunningverlening zeker gesteld dat de grenswaarde op de zonegrens of MTG-waarde ter plaatse van woningen niet wordt overschreden.
Conclusie
Het bedrijventerrein Looveer is een gezoneerd industrieterrein. Met behulp van het zonebeheer wordt geluidsruimte voor bedrijfsactiviteiten bewaakt en wordt bereikt dat ter plaatse van woningen in de omgeving wordt voldaan een de grenswaarde voor industrielawaai of de van toepassing zijnde Maximaal Toelaatbare Geluidbelasting. Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk. Geconcludeerd wordt dat het aspect industrielawaai de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
4.5 Luchtkwaliteit
Beleid en normstelling
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de in de Wet milieubeheer (Wm) geïntegreerde Wet luchtkwaliteit. De Wm bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig | ||
stikstofdioxide (NO2)1) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 | ||
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |||
fijn stof (PM10)2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer per jaar meer dan 50 µ/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
- 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
- 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007)
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan, vanuit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens, rekening worden gehouden met de luchtkwaliteit.
Onderzoek
Voor de onderbouwing van het aspect luchtkwaliteit is van belang dat het voorliggende bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk maakt. Er is geen sprake van een verkeersaantrekkende werking waardoor een effect op de luchtkwaliteit kan optreden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteit in de directe omgeving langs wegen is in de ruimtelijke ordening maatgevend voor dat inzicht. Indien direct langs wegen aan de grenswaarden wordt voldaan is dat ook elders in het plangebied het geval. Concentraties van luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate de afstand tot de weg toeneemt. De bijdrage van overige bronnen is in de achtergrondconcentraties, die worden gehanteerd in rekenmodellen, verwerkt.
Voor het inzicht in de luchtkwaliteit wordt verwezen naar de geluid- en luchtkwaliteitskaarten van de gemeente die zijn opgesteld door bureau DGMR (rapport V.2011.1196.00.R001, 18 september 2012). In dat rapport wordt inzicht gegeven in de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 langs wegen voor het jaar 2012 en de prognosejaren 2015 en 2022. Uit het rapport blijkt dat in geen van de onderzochte jaren sprake is van een overschrijding van de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2 en PM10. Voor NO2 geldt dat in 2012 reeds aan de richtwaarde voor 2015 wordt voldaan (die vanaf 2015 geldt als grenswaarde). Voor de prognosejaren 2015 en 2022 geldt dat sprake is van een verbetering van de luchtkwaliteit als gevolg van dalende achtergrondconcentraties. Deze daling is het gevolg van bronbeleid zoals schonere motoren.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat concentraties van luchtverontreinigende stoffen ruimschoots beneden de grenswaarden uit de Wet milieubeheer liggen. Het aspect luchtkwaliteit vormt hierdoor geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd;
- rekening gehouden wordt met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt gebruikgemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In dit bestemmingsplan wordt gebruikgemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein' die is opgenomen in Bijlage 1 bij de regels. Een toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten is opgenomen in Bijlage 1 bij de toelichting.
De richtafstanden uit de SvB gelden ten opzichte van de gebiedstypen 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied'. Ten opzichte van milieugevoelige functies die zijn gelegen in gebieden met een andere typering kunnen kortere richtafstanden worden aangehouden.
De algemene toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten is alleen van belang voor de beoordeling van nieuwe situaties zoals de beoordeling van nieuwe bedrijfsactiviteiten of de ontwikkeling van nieuwe milieugevoelige bestemmingen.
Onderzoek
Het voorliggende bestemmingsplan is consoliderend van aard. De aanwezige bedrijfsbestemmingen worden gehandhaafd. Met het plan worden geen functiewijzigingen mogelijk gemaakt en er worden geen nieuwe bedrijfslocaties ontwikkeld. Voor het bestemmingsplan is wel een actuele milieuzonering uitgewerkt die is gebaseerd op de actuele systematiek voor milieuzonering (zoals opgenomen in de VNG publicatie 2009) en op actuele jurisprudentie. In het voorliggende bestemmingsplan is een inwaartse milieuzonering uitgewerkt op basis van de afstand tot bestaande bedrijfswoningen en burgerwoningen in en om het plangebied. Dit heeft geresulteerd in een algemene toelaatbaarheid voor bedrijfsactiviteiten die wordt aangeduid met categorieën. Een toelichting op deze categorieën is opgenomen in Bijlage 1 bij de toelichting. Onderstaand worden de algemene uitgangspunten voor de milieuzonering toegelicht, vervolgens volgt per bedrijventerrein een korte beschrijving van de algemene toelaatbaarheid.
Burgerwoningen
Het plan maakt geen nieuwe woningen mogelijk. De bestaande verspreid liggende woningen in de omgeving van de bedrijventerreinen worden getypeerd als gemengd gebied. Ook de enkele burgerwoningen die zijn gelegen op het bedrijventerrein Houtakker en het bedrijventerrein Gendt/Bemmel worden vanwege de ligging op het bedrijventerrein getypeerd als gemengd gebied. De richtafstanden worden daarom met één afstandsstap verlaagd en in de directe omgeving worden bedrijfsactiviteiten uit categorie 2 toegestaan. Deze situatie wordt aanvaardbaar geacht gelet op het feit dat de woningen zijn gelegen in een gebied waar overwegend een bedrijfsbestemming aanwezig is. Ten opzichte van deze woningen zijn op een afstand van 30 m bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.1 toegestaan, bedrijfsactiviteiten uit categorie 3.2 op 50 m en 4.1 op 100 m. Woonwijken in de omgeving van de bedrijventerreinen zijn getypeerd als rustige woonwijk waarvoor de standaard richtafstanden worden aangehouden. De richtafstand wordt gemeten vanaf het bouwvlak van de woonbestemming.
Bedrijfswoningen
In het plangebied ligt een groot aantal bestaande bedrijfswoningen. Deze aanwezige bedrijfswoningen worden gehandhaafd. Bedrijven hebben zich in het verleden juist op het bedrijventerrein gevestigd, omdat er zich reeds bedrijfswoningen bevonden en omdat mogelijkheden bestonden om bedrijfswoningen te realiseren. Vanwege de bedrijfsvoering is het in sommige gevallen ook gewenst dat eigenaren/werknemers 24 uur per dag op het bedrijf kunnen zijn. Daarbij komt dat bedrijfswoningen de veiligheid op het bedrijventerrein verhogen. Vanuit het oogpunt van het doelmatig gebruik van het bedrijventerrein, waarbij een zo hoog mogelijke toelaatbaarheid zou moeten worden toegestaan, is het wegbestemmen van de bedrijfswoningen niet noodzakelijk. Nieuwe bedrijfswoningen zijn echter niet toegestaan omdat deze beperkingen opleggen aan de algemene toelaatbaarheid en bedrijfsvoering van bedrijven in de directe omgeving hiervan.
Voor de bedrijfswoningen geldt enerzijds dat er minder hoge eisen worden gesteld aan het woon- en leefklimaat in relatie tot de nabijgelegen bedrijvigheid. Ter plaatse van deze woningen is reeds sprake van een verhoogde milieubelasting, bijvoorbeeld vanwege de nabijheid van het eigen bedrijf. Anderszijds zijn relatief zware bedrijven in de directe omgeving van bedrijfswoningen niet gewenst omdat dan niet langer een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
Voor bestaande bedrijfswoningen is daarom het uitgangspunt gehanteerd dat in de directe omgeving bedrijfsactiviteiten uit categorie 3.1 algemeen zijn toegestaan. Voor bedrijfsactiviteiten uit hogere categorieën zijn de richtafstanden ten opzichte van bedrijfswoningen met één afstandsstap verlaagd. Dat betekent dat bedrijfsactiviteiten uit categorie 3.2 op een afstand van 50 m mogelijk zijn en categorie 4.1 op een afstand van 100 m, tenzij de algemene toelaatbaarheid al wordt beïnvloed door de nabijheid van burgerwoningen.
Inschaling huidige bedrijven
De in het plangebied aanwezige bedrijven zijn geïnventariseerd en ingeschaald in de categorieën van de SvB 'Bedrijventerrein'. Enkele bedrijven vallen in een hogere categorie dan ter plaatse algemeen toelaatbaar wordt geacht of voeren bedrijfsactiviteiten uit die niet in de SvB 'bedrijventerrein' zijn opgenomen. Deze bedrijven krijgen een specifieke bedrijfsbestemming (aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-...'). Dit wordt ook wel een maatbestemming genoemd. Op de locaties met deze aanduiding zijn de aangegeven specifieke bedrijfsactiviteiten toegestaan of activiteiten die vallen onder de algemeen toelaatbare categorieën. Gelet op het huidige functioneren van deze bedrijven op het bedrijventerrein acht de gemeente het niet wenselijk de betreffende bedrijven weg te bestemmen/te verplaatsen. Omliggende bedrijven dienen in hun huidige bedrijfsvoering al rekening te houden met de omliggende (bedrijfs)woningen. In de huidige situatie is ook geen sprake van knelpuntsituaties.
In Bijlage 2 van de toelichting is een overzicht opgenomen van de bedrijven met een specifieke bedrijfsbestemming. In de regels van dit bestemmingsplan is aangegeven wat de bijbehorende bestemmingsregeling is. Alle overige bedrijven, die passen binnen de algemeen toelaatbare categorieën die gelden voor de betreffende bedrijfsgronden, zijn niet opgenomen in het overzicht. Voor deze bedrijven is namelijk geen specifieke regeling noodzakelijk/opgenomen in het bestemmingsplan.
Houtakker
Voor bedrijventerrein Houtakker geldt dat langs de Papenstraat enkele burgerwoningen zijn gelegen. In de directe omgeving is de toelaatbaarheid van nieuwe bedrijfsactiviteiten teruggebracht tot categorie 2, bedrijfsactiviteiten uit categorie 3.1 zijn op een afstand van 50 m toegestaan.
Voor overige bedrijfspercelen geldt dat rekening is gehouden met de woongebieden ten zuiden van de Papenstraat en ten westen van de Karstraat, getypeerd als rustige woonwijk. Op het terrein zijn daarom grotendeels bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 toegestaan. Alleen in het noordelijke deel is ruimte voor bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.1. In de huidige situatie zijn veel bedrijven aanwezig die passen binnen de algemene toelaatbaarheid.
Gendt/Bemmel
In het vigerende bestemmingsplan is in de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten geen rekening gehouden met de aanwezigheid van deze bedrijfswoningen en burgerwoningen op het bedrijventerrein. In het plangebied is sprake van een drietal burgerwoningen, één aan de Langstraat en twee aan de Galgendaal. In de directe omgeving zijn bedrijfsactiviteiten uit categorie 2 toegestaan, bedrijfsactiviteiten uit categorie 3.1 zijn op een afstand van 30 m toegestaan, categorie 3.2 op 50 m en categorie 4.1 op 100 m. De toelaatbaarheid is zoveel mogelijk afgerond naar percelen, in geval van relatief grote percelen is gewerkt met zones met een bijbehorende algemene toelaatbaarheid.
In de directe omgeving van bedrijfswoningen zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.1 toegestaan. De huidige aanwezige bedrijven passen overwegend binnen de nieuwe algemene toelaatbaarheid. Alleen in de omgeving van bedrijfswoningen zijn enkele specifieke bedrijfsbestemmingen opgenomen (langs de Langstraat, Willem Alexanderstraat en de Galgendaal). Vanwege het grote aantal bedrijfswoningen is de toelaatbaarheid op het terrein beperkt tot en met categorie 3.2.
Looveer
Voor industrieterrein Looveer geldt dat ten zuiden van de weg Looveer de toelaatbaarheid wordt beïnvloedt door de aanwezigheid van burgerwoningen op het terrein. Omdat het om een gezoneerd bedrijventerrein gaat zijn ten opzichte van de burgerwoningen richtafstanden gehanteerd die overeenkomen met bedrijfswoningen. Dat betekent dat direct naast de woningen bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.1 zijn toegestaan, op een afstand van 50 m categorie 3.2, op 100 m categorie 4.1, op 200 m categorie 4.2, op 300 m categorie 5.1 en op 500 m categorie 5.2. Ten noorden van de weg Looveer is sprake van een hogere algemene toelaatbaarheid vanwege de grotere afstand tot deze woningen. Voor de aanwezige betoncentrales en voor de asfaltcentrale, die worden ingeschaald in categorie 4.2, is een specifieke bedrijfsbestemming opgenomen.
De toelaatbaarheid wordt verder beïnvloedt door de agrarische bedrijfswoning aan de Looveer 14, direct ten zuiden van het bedrijventerrein. Deze woning is beoordeeld als een bedrijfswoning. In de directe omgeving zijn bedrijfsactiviteiten uit categorie 3.1 toegestaan, op 50 m categorie 3.2 enz.
Agropark-Pannenhuis
Op het bedrijventerrein Agropark-Pannenhuis zijn evenals op bedrijventerrein Gendt/Bemmel veel bedrijfswoningen aanwezig. Op grote delen van het terrein is de algemene toelaatbaarheid daarom beperkt tot categorie 3.1. Aan de zuidzijde is ruimte voor bedrijfsactiviteiten uit hogere milieucategorieën (tot en met categorie 4.1) naarmate de afstand tot bedrijfswoningen toeneemt. Voor bedrijfspercelen in de directe omgeving van een tweetal bedrijfswoningen aan de Nijverheidsstraat en de Weteringseweg geldt dat de toelaatbaarheid is weergegeven in zones. Hiervoor is gekozen omdat in de huidige situatie sprake is van grootschalige bedrijfslocaties waarbinnen meerdere zones voorkomen.
Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen gebruikmaken van een afwijkingsbevoegdheid om bedrijfsactiviteiten uit maximaal twee subcategorieën hoger dan de algemeen toelaatbare categorieën toe te staan, mits uit onderzoek blijkt dat deze bedrijfsactiviteiten (als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze) naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijfsactiviteiten uit de algemeen toelaatbare categorieën.
Agrarisch bedrijf
Verder is ten zuiden van het bedrijventerrein Looveer een agrarisch bedrijf aanwezig. Op agrarische bedrijven wordt geen milieuzonering toegepast. Er zijn wel richtafstanden van toepassing op agrarische bedrijfsactiviteiten ten opzichte van woningen. Gelet op de ruime afstand tot woningen hoeft daar in dit geval niet verder op te worden ingegaan. De huidige agrarische bedrijfsactiviteiten zijn bestemd door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 1'.
Conclusie
In dit bestemmingsplan wordt aan de hand van de gehanteerde milieuzonering, die in de bestemmingsregeling is opgenomen, zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de (bedrijfs)woningen. Tevens is daarmee bereikt dat bestaande en toekomstige bedrijven niet in hun functioneren worden belemmerd. Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.7 Externe Veiligheid
Algemeen
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven in de directe omgeving waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor of water of door leidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas.
Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties een grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en een streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt in nieuwe situaties een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS gewijzigd. Met deze wijzigingen zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Weg, het Basisnet Water en het Basisnet Spoor opgenomen in de circulaire.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Deze AMvB sluit aan bij de risiconormering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR wordt een oriëntatiewaarde als ijkpunt gehanteerd. Het GR in de omgeving van buisleidingen moet worden verantwoord. Dit geldt zowel voor bestaande situaties als voor ontwikkelingen die zorgen voor een toename van het GR. In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situatie:
- 1. het plangebied ligt buiten het gebied behorende bij de afstand waar nog 100% van de aanwezigen kan komen te overlijden of, bij toxische stoffen, het plangebied buiten de grens ligt waarbij het PR 10-8 per jaar is; of
- 2. het GR is kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde; of
- 3. het GR neemt met minder dan 10% toe terwijl de oriënterende waarde niet wordt overschreden.
Bij een beperkte verantwoording kan worden volstaan met het vermelden van:
- de personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding en een uitspraak over de verwachte toekomstige personendichtheid in het geval er concrete ontwikkelingen in het invloedsgebied zijn;
- het GR per kilometer buisleiding en de bijdrage van de ontwikkeling (toegelaten beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten) aan de hoogte van het GR;
- de mogelijkheden tot bestrijding en beperking van rampen;
- de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het plangebied.
Ten aanzien van de laatste twee aspecten dient het bevoegd gezag de regionale brandweer in staat te stellen om een advies uit te brengen.
In verband met de bescherming en het beheer van de leiding wordt tevens een belemmeringenstrook bestemd. Binnen deze belemmeringenstrook is in beginsel geen bebouwing toegestaan.
Onderzoek
Inrichtingen
In het plangebied zijn in de huidige situatie geen inrichtingen aanwezig waar risicorelevante bedrijfsactiviteiten plaatsvinden die onder de werking van het Bevi vallen, behalve een drietal Lpg-tankstations. Onderstaand wordt apart op de externe veiligheidsrisico's van Lpg-tankstations ingegaan.
Daarnaast vinden in het plangebied enkele overige risicorelevante activiteiten plaats, zoals opslag van gevaarlijke stoffen. Ook is bij de inrichting Green & White BV, gelegen aan de Handelstraat, een ammoniakkoelinstallatie aanwezig. Deze installatie valt vanwege de beperkte omvang niet onder het Bevi. Op de inrichting zijn generieke afstanden voor het plaatsgebonden risico van toepassing. Deze overige risicorelevante bedrijfsactiviteiten vallen niet onder het Bevi en worden gereguleerd in het milieuspoor.
Lpg-tankstations
In het plangebied zijn drie lpg-tankstations aanwezig die vallen onder de werking van het Bevi. Het betreft één lpg-tankstation aan de Galgendaal, één aan de Nijverheidsstraat en één aan de Houtakker. Voor de eerste twee verkooppunten van lpg geldt dat de jaarlijkse doorzet van lpg is beperkt tot 500 m³, voor de laatste is een jaarlijkse doorzet tot 1.000 m3 lpg vergund.
Met de toepassing van doorzetbeperkingen is ingespeeld op verkorte afstanden voor het plaatsgebonden risico in de omgeving van de lpg tankstations. Deze afstanden kunnen worden aangehouden nadat bronmaatregelen zijn uitgevoerd zoals het aanbrengen van een hittewerende coating op lpg-tankauto's en het toepassen van verbeterde vulslangen. Bij toepassing van deze maatregelen kunnen kortere afstanden worden aangehouden tot de PR 10-6 contour; 25 m rond het vulpunt bij een doorzetbeperking tot 500 m3 en 35 m rond het vulpunt bij een doorzetbeperking tot 1.000 m3. Deze afstanden zijn voorlopig nog niet in regelgeving vertaald. Tot die tijd zijn de afstanden uit tabel 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI) van toepassing. Dat houdt in dat voor alle tankstations tot 1.000 m3 een afstand tot de PR 10-6 contour van 45 m van toepassing is. Omdat bovengenoemde bronmaatregelen al wel zijn benoemd in het zogeheten lpg convenant wordt in het bestemmingsplan wel rekening gehouden met deze verkorte afstanden. De bestemmingsregeling ziet er daarom als volgt uit:
- Om de ontwikkeling van ongewenste situaties te voorkomen zijn de lpg-vulpunten en de maatgevende PR 10-6-contouren rond deze lpg-vulpunten met een aanduiding opgenomen op de verbeelding en in regels. Met deze (gebieds)aanduiding en de bijbehorende regels wordt het ontstaan van strijdigheid met de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico voorkomen.
- Teneinde rekening te houden met de huidige afstanden tot de PR 10-6 contour en de verkorte afstanden zijn rond de lpg tankstations, meer specifiek rond de vulpunten, twee veiligheidszones opgenomen. De aanduiding 'Veiligheidszone - lpg 1' is opgenomen voor de verkorte afstanden. Binnen deze afstanden zijn kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten onder geen beding toegestaan. Dat geldt zowel voor bestaande als voor nieuwe objecten.
- Voor de gronden met de aanduiding 'Veiligheidszone - lpg 2' is de regel opgenomen dat nieuwe kwetsbare en nieuwe beperkt kwetsbare objecten niet zijn toegestaan. Dit houdt in dat bestaande kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten die zijn gelegen buiten 'veiligheidszone lpg 1' maar binnen 'veiligheidszone lpg 2', kunnen worden gehandhaafd. Ter plaatse ontstaat geen saneringssituatie voor kwetsbare objecten omdat rekening kan worden gehouden met verkorte afstanden die naar verwachting in de toekomst van kracht worden.
Voor alle lpg-tankstations in het plangebied geldt dat er geen aandachtspunt is met betrekking tot het groepsrisico. Uit de professionele risicokaart blijkt dat de oriënterende waarde bij geen van de lpg-tankstations wordt benaderd of overschreden. Op grond van het Bevi is een verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoording is opgenomen in Bijlage 6.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de Betuweroute waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De veiligheidsafstand van maximaal 30 m en het plasbrandaandachtsgebied van eveneens 30 m reiken niet tot het plangebied. Het plan maakt geen ontwikkelingen mogelijk. Uit het Basisnet Spoor en de bijbehorende onderzoeken blijkt dat het GR voor de Betuweroute in Nederland maximaal 0,27 bedraagt (ter hoogte van Gorinchem).
Over de A15, tussen Knooppunt Ressen en de aansluiting op de N839 vindt eveneens vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Gelet op de kortste afstand tot het plangebied, die circa 360 m bedraagt, is de aanwezigheid van personen binnen het plangebied niet van invloed op de hoogte van de risico's. Wel kunnen effecten in geval van een incident reiken tot in het plangebied. In de verantwoording van het groepsrisico wordt op deze effecten ingegaan.
Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal en het Pannerdensch Kanaal is niet relevant. Uit de Circulaire RNVGS blijkt dat beide vaarwegen worden getypeerd als een 'zwarte vaarweg' waarover vervoer van gevaarlijke stoffen met binnenvaartschepen plaatsvindt. Uit de Handleiding risicoanalyse transport (HART) blijkt dat alleen de Waal een hoofdvaarweg vormt, het Pannerdens Kanaal is niet in de Handleiding benoemd. De Waal wordt volgens de schaal met bevaarbaarsklassen (CEMT) ingedeeld in CEMT 6. Op grond van de vuistregels uit de Handleiding geldt dat zowel voor CEMT 5 als CEMT 6 vaarwegen de PR 10-6 contour niet tot de oever reikt.
Voor het groepsrisico kan op grond van de Handleiding eveneens een vuistregel worden gehanteerd. Voor allen CEMT 6 vaarwegen geldt dat de oriënterende waarde voor het groepsrisico, bij een gemiddelde vaarwegsituatie, niet wordt overschreden. Het groepsrisico rond vaarwegen wordt daarom niet nader beschouwd. De Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden gaat in haar veiligheidsadvies ook niet in op het vervoer van gevaarlijke stoffen over water.
Buisleidingen
Op het bedrijventerrein Agropark-Pannenhuis is een hogedruk aardgastransportleiding aanwezig. Het betreft leiding N578-07-KR met een druk van 40 bar en een diameter van 6,25 inch. De leiding vormt een verbinding met het gasontvangstation aan de veilingweg. Voor deze leiding is een dubbelbestemming opgenomen. Binnen de belemmerende strook zijn geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig. Uit recente risicoberekeningen die in opdracht van Milieusamenwerking Regio Arnhem (MRA) zijn uitgevoerd door adviesbureau Save (Externe veiligheid buisleidingen MRA Analyse ten behoeve van toetsing aan het Bevb, 6 februari 2012) blijkt dat de PR 10-6-contour van deze leiding niet buiten de leiding is gelegen. Tevens blijkt uit deze studie dat het groepsrisico ter hoogte van het plangebied 0,01 maal de oriënterende waarde bedraagt. Er is sprake van een verwaarloosbaar groepsrisico, een nadere beschouwing wordt achterwege gelaten.
Ten noorden van het bedrijventerrein Houtakker zijn twee hogedruk aardgasleidingen aanwezig met relatief grote druk en diameter van 66 bar en 47 inch. Voor deze leidingen geldt een invloedsgebied van 540 m. Het plangebied is binnen het invloedsgebied van de leidingen gelegen, de kortste afstand tot het plangebied bedraagt circa 150 m. Uit de professionele risicokaart blijkt dat ter plaatse van het plangebied aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico wordt voldaan, de PR 10-6 contour bedraagt ten hoogste 25 m. Daarnaast blijkt uit het eerder genoemde onderzoek van Save dat het groepsrisico 0,22 maal de oriënterende waarde bedraagt.
Ten zuiden van het bedrijventerrein Gendt/Bemmel is eveneens een hogedruk aardgasleiding aanwezig met een druk van 40 bar en een diameter van 12 inch. Voor de leiding geldt een invloedsgebied voor het groepsrisico van 140 m. De kortste afstand tot objecten in het plangebied bedraagt circa 100 m. De PR 10-6 contour reikt daarom in geen geval tot het plangebied. In de directe omgeving van deze leiding komen geen relevante personendichtheden voor. Voor deze leiding is dan ook geen risicoberekening uitgevoerd door Save. Aangenomen wordt dat het groepsrisico niet kan worden berekend. De leiding vormt daarom geen relevante risicobron.
In de verantwoording van het groepsrisico wordt eveneens ingegaan op de veiligheidssituaties rond buisleidingen.
Verantwoording van het groepsrisico
In Bijlage 6 is een verantwoording van het groepsrisico opgenomen waarin wordt ingegaan op de ongevalscenario's en effectafstanden die behoren bij de relevante risicobronnen. In de verantwoording is tevens ingegaan op maatregelen om de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied te vergroten en de hulpverlening te verbeteren. In deze verantwoording is het advies van de Veiligheid Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM) dat in het kader van de voorbereiding van bestemmingsplan is uitgebracht. Het advies van de VGGM is integraal opgenomen in Bijlage 5.
Conclusie
Het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Uit de verantwoording van het groepsrisico blijkt dat er sprake is van een aanvaardbare risicosituatie. Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
4.8 Kabels En Leidingen
In het plangebied is een hogedruk aardgasleiding aanwezig die is beschreven in de paragraaf 4.7 Externe veiligheid. Verder is ten zuiden van het bedrijventerrein Agropark - Pannenhuis een hoogspanningsverbinding aanwezig. Het betreft het tracé van de 380 kV hoogspanningsverbinding Dodewaard-Doetinchem die wordt beheerd door Tennet. Voor deze leiding geldt een indicatieve zone van 135 m aan weerszijden van de verbinding, gemeten vanaf de hartlijn. Binnen de indicatieve zone worden geen nieuwe gevoelige objecten mogelijk gemaakt (waar kinderen tot 14 jaar verblijven) zodat er geen nader onderzoek nodig is naar de magneetveldsterkte.
Voor de verbinding geldt een zakelijke rechtstrook van 40 m waarbinnen beperkingen gelden voor het gebruik en voor bebouwing. Deze zakelijk rechtstrook is door middel van een dubbelbestemming op de verbeelding opgenomen.
4.9 Bodemkwaliteit
Beleid en normstelling
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
Met het voorliggende plan worden geen functiewijzigingen mogelijk gemaakt. Ten behoeve van het bestemmingsplan is daarom geen bodemonderzoek nodig. Er is weinig bekend over de algemene bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Via het spoor van de omgevingsvergunning voor bouwen of milieu wordt rekening gehouden met de bodem, bij vergunningaanvragen moet veelal een actueel bodemrapport worden overlegd. Aangenomen wordt dat de kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
4.10 Ecologie
Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in Bijlage 4.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit bedrijventerreinen. De bedrijventerreinen zijn grotendeels verhard en bebouwd. Bij de (bedrijfs)woningen zijn tuinen aanwezig en verspreid staan bomen, solitair of in lanen of groenstroken.
Toekomstige situatie
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Dit wil zeggen dat er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Er zijn binnen de juridische regeling geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen mogelijk. Het plan biedt wel ruimte tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. In het kader hiervan is een ecologisch bureauonderzoek uitgevoerd, waarin is aangegeven waar deze kleinschalige ontwikkelingen aan dienen te worden getoetst.
Resultaten onderzoek
Gebiedsbescherming
Het Natura 2000-gebied Gelderse Poort, tevens EHS, ligt op korte en soms zeer korte afstand van de bedrijventerreinen. Aangezien het bestemmingsplan consoliderend is, worden er geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Negatieve effecten kunnen op voorhand worden uitgesloten. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna Ffw) nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.
Conclusie
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen concrete ontwikkelingen voorzien. De Flora- en faunawet staat de vaststelling van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
4.11 Archeologie En Cultuurhistorie
Regelgeving en beleid
Monumentenwet
De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Vanuit nationale wetgeving dienen gemeenten zorg te dragen voor de archeologische waarden in de bodem. Ook de provincie Gelderland onderschrijft in haar structuurvisie dat zorgvuldig dient te worden omgegaan met het bodemarchief.
Onderzoek en bestemmingslegging
Door RAAP is voor de gemeente Lingewaard onderzocht welke archeologische waarden in de gemeente verwacht worden. Deze archeologische verwachtingswaarde is opgenomen in een archeologische beleidskaart (zie figuur 4.2) die een vertaling heeft gekregen in de bij dit bestemmingsplan behorende regels. Deze regeling is gekoppeld aan dubbelbestemmingen die zijn opgenomen op de verbeelding.
Figuur 4.2 Uitsnede Archeologische beleidskaart
De volgende verwachtingswaarden zijn voorzien van een dubbelbestemming:
- Archeologische monumenten ('Waarde - Archeologie 1')
Behouden en beschermen in huidige staat. Bij planvorming is besluitname door het bevoegd gezag wettelijk verplicht (bevoegd gezag is de RCE voor de archeologische rijksmonumenten). Geen (bodem)ingrepen zonder vergunning ex. art. 11 Monumentenwet 1988 toegestaan. Tevens geldt dat eventuele onderzoeksstrategieën en selectiekeuzes in overleg met de RCE vastgesteld dienen te worden.
- Terrein van archeologische waarde/betekenis ('Waarde - Archeologie 2')
Streven naar behoud en bescherming in huidige staat; bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld is inventariserend archeologisch onderzoek verplicht.
Deze dubbelbestemming komt echter niet voor in het plangebied.
- Zeer hoge archeologische verwachting ('Waarde - Archeologie 3')
Streven naar behoud in huidige staat; Inventariserend archeologisch onderzoek is verplicht als het bruto-oppervlak van de ingreep groter is dan 30 m² én de diepte van de ingreep dieper reikt dan 30 cm onder maaiveld.
- Hoge archeologische verwachting ('Waarde - Archeologie 4')
Streven naar behoud in huidige staat; Inventariserend archeologisch onderzoek is verplicht als het bruto-oppervlak van de ingreep groter is dan 100 m² én de diepte van de ingreep dieper reikt dan 30 cm onder maaiveld.
- Middelmatige archeologische verwachting ('Waarde - Archeologie 5')
Streven naar behoud in huidige staat; Inventariserend archeologisch onderzoek is verplicht als het bruto-oppervlak van de ingreep groter is dan 500 m² én de diepte van de ingreep dieper reikt dan 30 cm onder maaiveld.
- Lage archeologische verwachting ('Waarde - Archeologie 6')
Geen noodzaak tot het streven naar behoud in huidige staat; inventariserend archeologisch onderzoek is verplicht als het bruto-oppervlak van de ingreep groter is dan 2.500 m² én de diepte van de ingreep dieper reikt dan 30 cm onder maaiveld.
4.12 Milieueffectrapportage
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Onderzoek en conclusie
Het bestemmingsplan maakt geen wijziging of uitbreiding van de bedrijventerreinen mogelijk zoals is opgenomen in categorie D11.3 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Op het bestemmingsplan is daarom geen mer-beoordelingsplicht van toepassing.
4.13 Eindconclusie
Op basis van de onderzochte informatie worden geen bijzondere belemmeringen verwacht voor de vaststelling van het bestemmingsplan ten aanzien van de milieu- en overige aspecten.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze is vormgegeven.
5.1 Algemeen
Zoals in de inleiding is gesteld, is het bestemmingsplan consoliderend van aard, waarbij een globale wijze van bestemmen is toegepast. Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële regelingen, dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd, gepresenteerd en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. De regeling is afgestemd op de Wro, Bro en daarbij behorende ministeriële regelingen. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemming. De omvang van de diverse functies is verankerd in de bestemmingslegging. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.
Bepaalde onderdelen van de regels hebben een zekere ruimtelijke hardheid gekregen, zoals de situering van de toegelaten gebouwen binnen een aantal bestemmingen.
5.2 Opbouw Regels
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
5.3 De Bestemmingen
Bedrijventerrein
De bedrijvigheid heeft de bestemming 'Bedrijventerrein' gekregen, waarbij steeds een categorie uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten is aangegeven. De kookstudio heeft een toepasselijke 'horeca' aanduiding gekregen waarbij wordt verwezen naar de Staat van Horeca-activiteiten (zie Bijlage 2 van de regels). Een toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten is opgenomen in Bijlage 3 van de toelichting.
De toelaatbaarheid van de bedrijven is bepaald, mede aan de hand van de ligging van de bedrijven in de directe omgeving van gevoelige functies. Voor de bedrijven is een passende regeling opgenomen, overeenkomstig de huidige milieucategorie. Voor bedrijven met een hogere dan de algemeen toelaatbare categorie, wordt een maatbestemming gehanteerd. Bij bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing kan zich dan alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat past binnen het algemene toelatingsbeleid. De maatbestemmingen zijn opgenomen middels aanduidingen op de verbeelding en binnen de regels.
Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen, zodat het bevoegd gezag bedrijven kan toestaan uit twee subcategorieën hoger en bedrijven die niet genoemd worden in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, indien het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegelaten categorieën op die gronden. Tevens is het college van burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van de gebouwen, mede in verband met de inrichting van de onbebouwde terreinen voor wat betreft de aan- en afvoerroutes van goederen en de parkeerruimte voor (vracht)verkeer.
Naast de ingeschaalde bedrijven, zijn binnen deze bestemming tevens de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water toegestaan.
De vestiging van nieuwe zelfstandige kantoren, geluidshinderlijke inrichtingen (met uitzondering van Looveer) en (nieuwe) risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan. Aan de bedrijfsgebonden kantoorvloeroppervlakte is een maximum gesteld.
Groen
Hieronder vallen de openbare groenvoorzieningen, voet- en fietspaden alsmede nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Om de groenstroken voor de toekomst veilig te stellen is het enkel mogelijk om bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het groen te realiseren die te maken hebben met de groenfunctie. In deze bestemming is de bouw van kunstobjecten toegestaan. Ter plaatse van de nadere aanduiding 'natuur- en landschapswaarde' geldt tevens een bescherming van de landschappelijke en ecologische waarden van de uiterwaarden.
Verkeer
De in het plangebied aanwezige openbare wegen en parkeervoorzieningen zijn in deze bestemming opgenomen. Binnen de bestemming is ook ruimte voor nuts-, groen- en waterhuishoudkundige voorzieningen. Ten behoeve van deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Deze bestemming richt zich op een groot deel van het openbaar gebied. De bestemming is globaal geformuleerd. De reden daartoe is dat de exacte ligging van de verschillende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen etc. in dit kader niet relevant is. Het herinrichten van wegen kan daardoor op een eenvoudige manier plaatsvinden, zonder dat het bestemmingsplan onwenselijke en ongefundeerde barrières oproept.
Water
Binnen deze bestemming zijn de watergangen opgenomen. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen die ten dienste staan aan de bestemming, zoals constructies voor bruggen, kademuren en duikers, zijn toegestaan.
Wonen
Aan de op de bedrijventerreinen aanwezige burgerwoningen is de bestemming 'Wonen' toegekend. Binnen de bestemming 'Wonen' zijn aan-huis-gebonden beroepen rechtstreeks toegestaan met een maximale omvang van 40% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen met een maximum van 45 m².
Leidingen (dubbelbestemmingen)
In het plangebied liggen planologisch relevante leidingen. De regels (met name aan te houden afstanden) met betrekking tot deze leidingen zijn verankerd in de regels. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is uitsluitend toegestaan na een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, waarbij, teneinde de leiding veilig te stellen, een zorgvuldige afweging van belangen dient plaats te vinden.
Waarde - Archeologie (dubbelbestemmingen)
Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen is voorzien in dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie'. Voor deze gronden geldt dat bouwen en een aantal genoemde werken en werkzaamheden waarbij archeologische waarden in het geding kunnen zijn, slechts mogelijk zijn na voorafgaande toetsing door het college van burgemeester en wethouders aan de archeologische waarden. Vanwege deze archeologische verwachtingswaarde, dient voorafgaand aan werkzaamheden in een aantal gevallen een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau. Indien uit het onderzoek blijkt dat er resten aanwezig zijn, dan dient in overleg met de provinciaal archeoloog te worden bepaald hoe met deze resten wordt omgegaan. Behoud in situ is hierbij echter uitgangspunt.
Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)
In verband met de aanwezigheid van een waterkering in het plangebied is op enkele bestemmingen een dubbelbestemming 'Waterstaat- Waterkering' gelegd, waardoor de belangen van de waterbeheerder worden veiliggesteld. Binnen deze zone is de Keur van kracht en binnen deze zones dient een watervergunning te worden aangevraagd voor alle werkzaamheden.
Waterstaat - Waterstaatkundige functie (dubbelbestemming)
In het bestemmingsplan worden de A-wateren in het plangebied bestemd als 'Water'. De beschermingszone rondom deze watergangen (4 m aan weerszijden) evenals de buitendijks gelegen gronden bij bedrijventerrein Looveer zijn door middel van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' vastgelegd.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan voorziet niet in werken of werkzaamheden. Er is sprake van een consoliderend plan waarbinnen hooguit door particulier initiatief wijzigingen in de bebouwing kunnen ontstaan binnen de bestaande juridisch-planologische kaders. Er wordt geen exploitatieplan (als bedoeld in artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening) vastgesteld, omdat er geen sprake is van een aangewezen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Vooroverleg
In het kader van het vooroverleg heeft overleg plaatsgevonden met het Waterschap, Rijkswaterstaat en de Provincie Gelderland. Met de reacties uit dit vooroverleg is in het Ontwerpbestemmingsplan rekeningen gehouden.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan 'Bedrijventerreinen actualisatie 2013' heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening is de Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) doorlopen en is eenieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan.
Binnen de gestelde termijn zijn 25 zienswijzen ontvangen. De ingediende zienswijzen zijn in de nota zienswijzen samengevat en voorzien van een reactie. Daarbij is tevens aangegeven of de zienswijzen leiden tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan. De aanpassingen naar aanleiding van de procedure zijn verwerkt in het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen actualisatie 2013'.
Naast wijzigingen als gevolg van de zienswijzen zijn ook enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd in het plan. De 'Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen' is opgenomen in Bijlage 7.
Bijlage 1 Svb 'Bedrijventerrein'
Bijlage 1 SvB 'bedrijventerrein'
Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Bedrijveninventarisatielijst
Bijlage 2 Bedrijveninventarisatielijst
Bijlage 3 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 3 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten
Bijlage 4 Flora En Fauna
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen – wat ecologie betreft – moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit vijf bedrijventerreinen. De bedrijventerreinen zijn grotendeels verhard en bebouwd. Bij de (bedrijfs)woningen zijn tuinen aanwezig en verspreid staan bomen, solitair of in lanen of groenstroken.
Toekomstige situatie
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat binnen de juridische regeling geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen mogelijk zijn. Het plan biedt wel ruimte tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. In het kader hiervan is in dit bureauonderzoek aangegeven waar deze kleinschalige ontwikkelingen aan dienen te worden getoetst.
Toetsingskader
Beleid
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Gelderland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
- 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het bedrijventerrein Looveer wordt wel omsloten door het Natura 2000-gebied Gelderse Poort, tevens EHS. Dit Natura 2000-gebied grenst verder aan de gehele noord-, oost- en zuidkant van de gemeente en ligt ook op zeer korte afstand van het bedrijventerrein Gendt/Bemmel.
Figuur B1 Ecologische Hoofdstructuur (bron: Atlas Gelderland, provincie Gelderland)
De Gelderse Poort is de naam van een meer dan 6.000 ha groot rivierenlandschap tussen de Duitse grens en de steden Arnhem en Nijmegen. Het ligt ingeklemd tussen de stuwwallen van Nijmegen en Montferland en omvat de stroomgebieden van de Rijn tussen Tolkamer en Arnhem (Bijlands Kanaal en Pannerdens Kanaal), van de Waal tussen Millingen aan de Rijn en Nijmegen, alsmede van de Oude Rijn tussen Elten (in Duitsland) en het dorpje Loo ten zuidoosten van Arnhem. Het laatste gebied wordt vooral gekenmerkt door verlandende stroombeddingen en oude meanders, omgeven door graslanden, akkers en wilgenbos. Het buitendijkse gebied van Rijn en Waal is sterk vergraven voor klei- en zandwinning en bestaat grotendeels uit open water, moerassen, ruigten, wilgenbos en diverse typen grasland, waaronder stroomdalgrasland op hooggelegen stroomruggen, oeverwallen en dijken. Hier bevinden zich gevarieerde natuurgebieden als de Bemmelse Waard, de Gendtse Waard, de Oude Waal en de Millingerwaard (langs de Waal), en de Lobberdense Waard en de Huissense Waarden (langs de Rijn); in de splitsing van Rijn en Waal ligt de Klompenwaard. Het binnendijkse polderlandschap bestaat voornamelijk uit graslanden, akkers, kleine waterlopen, rietlanden en moerasbos; ook hier bevinden zich enkele oude rivierlopen en tichtelterreinen. Van oorsprong een zeer belangrijk broedgebied voor moerasvogels (roerdomp, blauwborst en grote karekiet) en vogels van natte uiterwaard-graslanden (porseleinhoen en kwartelkoning). De betekenis is het afgelopen decennium sterk teruggelopen ten gevolge van verdroging in combinatie met vegetatiesuccessie. Ook van grote betekenis als broedgebied voor broedvogels van waterrijke gebieden, al dan niet met opgaand bos (aalscholver, dodaars, zwarte stern, ijsvogel). Belangrijk rust- en foerageergebied voor aalscholver, wilde zwaan, kolgans, grauwe gans, slobeend, nonnetje, meerkoet en kievit. Daarnaast van enig belang voor fuut, kleine zwaan, rietgans, smient, krakeend, wintertaling, pijlstaart, tafeleend, visarend, slechtvalk, grutto en wulp. Eén van de belangrijkste gebieden voor kolgans en kievit.
De Gelderse Poort is een Habitat- en Vogelrichtlijngebied. Het is nog niet definitief als Natura 2000-gebied aangewezen.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl).
Vaatplanten
De laanbeplanting, de bermen en groenstroken binnen het plangebied bieden groeiplaatsen aan de beschermde brede wespenorchis. In en langs de waterpartijen zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig. Gezien het intensieve gebruik en beheer van de bedrijventerreinen worden zwaarder beschermde soorten niet verwacht.
Vogels
In de tuinen en groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de buizerd, kraai en grote bonte specht. De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel en konijn. De bomen en bebouwing, met name de bedrijfswoningen, kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De groenstroken en waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen.
Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen, in kelders en als voortplantingsplaats in de waterpartijen. Gezien de voorkomende biotopen komen hier geen zwaarder beschermde soorten voor. Braakliggende, zanderige delen van de bedrijventerreinen vormen mogelijk geschikt leefgebied voor de zwaar beschermde rugstreeppad.
Vissen
De waterpartijen bieden waarschijnlijk leefgebied aan de matig beschermde kleine modderkruiper. Andere beschermde vissoorten zijn hier niet te verwachten.
Overige soorten
Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten in de gebieden. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel B.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel B.1 Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
Nader onderzoek nodig bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen | |||||||
Vrijstellings regeling Ffw | tabel 1 | grote kaardenbol, brede wespenorchis, zwanenbloem en dotterbloem mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel en konijn bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker | nee | ||||
Ontheffings regeling Ffw | tabel 2 | kleine modderkruiper | ja | ||||
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | geen | nee | ||||
bijlage IV HR | alle vleermuizen rugstreeppad | ja | |||||
vogels | cat. 1 t/m 4 | buizerd, gierzwaluw en huismus | ja |
Toetsing en conclusie
Gebiedsbescherming
Het Natura 2000-gebied Gelderse Poort, tevens EHS, ligt op korte en soms zeer korte afstand van de bedrijventerreinen. Aangezien het bestemmingsplan consoliderend is, worden er geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Negatieve effecten kunnen op voorhand worden uitgesloten. Toekomstige ontwikkelingen zullen wel rekening moeten houden met het Natura 2000-gebied en in beeld moeten brengen of er negatieve effecten als gevolg van onder andere, verstoring en vermesting/verzuring (stikstofdepositie) optreden.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen ontwikkelingen voorzien. De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg. Het bestemmingsplan maakt echter altijd indirect (kleine) ontwikkelingen mogelijk. Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.
- Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
- Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Flora- en faunawet wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
- Voorafgaand aan een ontwikkeling dient nagegaan te worden of sprake is van potentieel leefgebied voor de tabel 2 en 3 soorten en broedvogels met vaste nesten. In dat geval is nader veldonderzoek noodzakelijk. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het onderzoeksseizoen, dat over het algemeen tussen maart en oktober ligt.
Bijlage 5 Advies Vggm
Bijlage 6 Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 6 Verantwoording groepsrisico