1e herziening bedrijventerreinen Airpark en Fabrieksstraat – Randweg-Zuid 8 e.o.
Bestemmingsplan - Gemeente Cranendonck
Vastgesteld op 14-11-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Begrippenlijst
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Meetwijzen
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- en/of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor de navolgende functies die tegelijkertijd en dus ook naast elkaar of anderszins gezamenlijk binnen een bestemmingsvlak zijn toegestaan:
- 1. bedrijven, passend in milieucategorie 2, 3.1 en/ of 3.2 zoals aangegeven in de als Bijlage 1 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van:
- a. inrichtingen als bedoeld in artikel 41 Wet Geluidhinder jo. artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer van de Wet milieubeheer;
- b. risicovolle inrichtingen op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
- 2. kantoren uitsluitend als ondersteunende functie ten behoeve van de bedrijfsfunctie(s), waaronder begrepen de detailhandels- en groothandelsfunctie(s) in dit artikel, met een maximum vloeroppervlakte van 7.300 m² bvo;
- 3. a. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel', detailhandel met een maximum winkelvloeroppervlak van 11.365 m², al dan niet met een magazijnfunctie (bedoeld voor de winkel en overige filialen)
b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus', detailhandel in volumineuze tuinartikelen en volumineuze doe-het-zelf artikelen met een maximum winkelvloeroppervlak van 10.000 m², alsmede de (afhaal)magazijnen, distributie-, opslag-, reparatie-, demonstratie- en testruimten en maximaal 350 m² vloeroppervlak aan ondersteunende horeca ten behoeve van de in dit artikel toegestane detailhandel en groothandel, met dien verstande dat het winkelvloeroppervlak van 'detailhandel' en 'volumineuze detailhandel' als bedoeld in artikel 3.1 onder 3a en 3b tezamen maximaal 19.300 m2 mag bedragen, zulks verminderd met het feitelijk in gebruik zijnde vloeroppervlak aan ondersteunende horeca.
c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - magazijn', (afhaal)magazijnen, distributie-, opslag-, reparatie-, demonstratie- en testruimten ten behoeven van de in dit artikel toegestane detailhandel en groothandel;
- 4. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1', het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten in milieucategorieën 2 tot en met 4.1 zoals aangegeven in de als Bijlage 1 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- 5. parkeervoorzieningen;
- 6. voorzieningen ter ontsluiting van de bedrijven;
- 7. groenvoorzieningen;
- 8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- 9. nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
- 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de:
- a. situering van bedrijven en bedrijfsactiviteiten;
- b. situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- c. situering en afmetingen van percelen;
- d. de hoogte van gebouwen;
- e. inrichting van de gronden waaronder de aanleg en omvang van parkeer- en groenvoorzieningen en de aanleg en profilering van toegangs- en ontsluitingswegen.
- 2. Nadere eisen worden gesteld indien dit noodzakelijk is: ter waarborging van de ruimtelijke en functionele structuur ter plaatse;
- a. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit, beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing;
- b. ter waarborging van de milieuzonering;
- c. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- d. ter waarborging van de verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;
- e. in verband met de gewenste parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang op eigen terrein;
- f. in verband met doorstroming van het verkeer.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
5.1 Bestaande afwijkende maatvoering
Voor een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, aanwezig is, dan wel gebouwd mag worden krachtens een omgevingsvergunning en dat in het plan als gevolg van de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande maten en/of situering afwijken van de (maatvoerings)bepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, gelden ter plaatse van de afwijking die afwijkende maten en/of situering als bepaling van de maatvoering, met dien verstande dat:
- 1. Bestaande maten die meer of minder bedragen als in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, ter plaatse van de afwijking als respectievelijk ten hoogste of ten laagste toelaatbaar worden geacht.
- 2. De (onderdelen van) bouwwerken, waarvan de maten afwijken van wat in hoofdstuk 2 is bepaald, niet mogen worden vergroot of verhoogd.
- 3. Bij herbouw het bepaalde onder 1 uitsluitend van toepassing is, indien herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
- 4. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, het overgangsrecht bouwwerken niet van toepassing is.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:
- 1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- 2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- 3. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
- 4. een gebruik van bijgebouwen bij een (bedrijfs)woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
7.1 Veiligheidszone - vliegveld
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden met een omgevingsvergunning afwijken van:
- 1. de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- 2. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/ of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- 3. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil of afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geven;
- 4. de bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, abris, telefooncellen, gebouwtjes en behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
- a. de oppervlakte per gebouw niet meer dan 10 m2 mag bedragen;
- b. de goothoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen;
- c. de bouwhoogte niet meer dan 6 meter mag bedragen;
- 5. de bestemmingsregels ten aanzien van de (bouw)hoogtes van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de (bouw)hoogte van bouwwerken wordt vergroot, mits:
- a. de bouwhoogte van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 30 meter mag bedragen;
- b. de bouwhoogte van waarschuwings- en communicatiemasten, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 30 meter mag bedragen mits:
- geen onevenredige beperking van de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden plaats vindt;
- er geen aantasting van de ruimtelijke kwaliteit plaats vindt; er geen aantasting van de verkeersveiligheid plaats vindt.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldend plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldend bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan 1e herziening bedrijventerreinen Airpark en Fabrieksstraat – Randweg-Zuid 8 e.o.'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Van Cranenbroek is voornemens zijn bestaande bedrijfsvestiging aan A. Fokkerstraat/Randweg-Zuid te Budel uit te breiden. Het uitbreidingsplan betreft - kort gezegd - de sloop van een vijftal bestaande (kleinere) bedrijfsgebouwen, de bouw van een nieuw hoofdkantoor, de aanleg van twee extra parkeerterreinen voor bezoekers van de winkel, de aanleg van een parkeerterrein voor het personeel, transformatie van het voormalig bedrijfsgebouw (Kennis Machine bouw pand tot opslag / afhaalmagazijn 2 en een uitbreiding van de winkelruimte op een deel van de momenteel nog aanwezige magazijnruimte ten behoeve van de verkoop van volumineuze tuin- en doe-het-zelf-artikelen.
Het uitbreidingsplan is ingegeven door de volgende ontwikkelingen en bedrijfsbehoeften, die een dringende oplossing behoeven.
- In de huidige situatie zijn er met 208 parkeerplaatsen al lange tijd aanzienlijke problemen ten aanzien van het parkeren. De winkel wordt druk bezocht, met als gevolg dat auto's veelvuldig in de berm van de Randweg-Zuid worden geparkeerd. Ook verloopt de verkeersdoorstroming op het parkeerterrein niet vlot vanwege het grote aantal bezoekers en het verhoudingsgewijs beperkte(re) aantal beschikbare parkeerplaatsen. De bedoeling is om de parkeerproblematiek voorgoed op te lossen door twee extra parkeerterreinen voor bezoekers aan te leggen aan de Randweg-Zuid. Voor het personeel wordt een andere parkeervoorziening gerealiseerd, tussen de Meemortel en de Albert Plesmanstraat. Zie figuur 2.2 voor de exacte locatie van de te realiseren parkeervoorzieningen. In totaal worden in de toekomstige situatie 890 parkeerplaatsen aangelegd (ongeveer 5x zoveel dan in de huidige situatie), waardoor ruim wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen voor de in dit bestemmingsplan voorziene uitbreiding en het oplossen van de bestaande parkeerproblematiek, ook op piekmomenten.
- De bestaande, inpandige kantoorruimte aan de A. Fokkerstraat is te klein geworden en voldoet niet meer aan de moderne eisen die aan een hoofdkantoor moeten worden gesteld. De firma Van Cranenbroek is de laatste jaren fors gegroeid (onder andere een nieuwvestiging te Landgraaf), zowel wat betreft de bedrijfsactiviteiten als wat betreft de personele bezetting, waardoor de behoefte aan kantooroppervlakte aanzienlijk is toegenomen. Daarbij heeft de firma behoefte aan een hoofdkantoor, dat voldoet aan de hedendaagse eisen, zowel wat betreft de bouwkundige staat als wat betreft de (architectonische) uitstraling. Bovendien streeft de firma ernaar om ook het nieuwe hoofdkantoor weer in Budel te houden, omdat Van Cranenbroek een Budels bedrijf is en daaraan een grote waarde hecht.
- Om de extra parkeerterreinen en het nieuwe hoofdkantoor te kunnen realiseren, heeft Van Cranenbroek recentelijk enkele aangrenzende bedrijfspercelen aangekocht. Dit betekent dat het uitbreidingsplan geheel op eigen grond (eigendom) kan worden gerealiseerd.
- Van Cranenbroek is voornemens om een omvangrijk afhaalmagazijn te openen op de voormalige Kennis-locatie aan de Geuzendijk, omdat de huidige locatie te weinig ruimte biedt voor de toenemende behoefte aan magazijnruimte. Hierdoor zal het huidige ‘afhaalmagazijn 2’ worden opgeheven. Ook zal de centrale magazijnfunctie die de vestiging te Budel momenteel nog (voor een deel) heeft, binnenkort worden verplaatst naar België. Hierdoor komt een groot deel van de bestaande magazijnruimte leeg te staan, zodat deze ruimte kan worden aangewend voor een uitbreiding van de winkelruimte.
- Hierdoor wordt enerzijds een kostendrager gecreëerd om het nieuwe hoofdkantoor, de aanleg van de nieuwe parkeerterreinen en de hiermee gemoeide grondaankopen te kunnen financieren, maar ook wordt hiermee tegemoet gekomen aan de dringende behoefte om de bezoekers van de winkel beter te kunnen bedienen, onder meer door de winkelopzet aan te passen. In de nieuwe uitbreiding van de winkel kan het (volumineuze) assortiment beter en ruimer tentoongesteld worden, door middel van:
- 1. een aantrekkelijkere presentatie van de (veelal volumineuze) producten;
- 2. bredere gangpaden;
- 3. lagere winkelrekken en stellages;
- 4. meerdere producten voorradig in de winkel.
Al deze aspecten vragen om extra winkelvloeroppervlak.
- Bijkomend voordeel van dit extra winkelvloeroppervlak, waardoor meerdere producten in de winkel voorradig zijn, is dat hierdoor het expeditie(vracht)verkeer naar de locatie zal afnemen, maar ook de expeditiebewegingen van het magazijn naar de winkel. Bovendien zullen de verkeersbewegingen van klanten naar het afhaalmagazijn aanzienlijk afnemen. Door deze afname van verkeersbewegingen op de locatie wordt de verkeersveiligheid vergroot. Bovendien worden de personeelskosten door de afname van het expeditieverkeer verlaagd, wat gunstig is voor de bedrijfsresultaten en daarmee de levensvatbaarheid van het bedrijf voor de lange termijn.
Om de ontwikkeling mogelijk te maken zal het bestemmingsplan op onderdelen herzien moeten worden. Het voorliggend bestemmingsplan omvat een toelichting waarin de ontwikkeling wordt afgewogen en het nieuwe juridisch planologisch kader waarbinnen de ontwikkeling kan plaatsvinden.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt ten zuidoosten van de kern Budel in de gemeente Cranendonck. De globale ligging van het plangebied is aangeduid met rode belijning in figuur 1.1. Het plangebied omvat de huidige vestiging van Van Cranenbroek, het pand van Kennis Machinebouw, een viertal gebouwen ten zuiden van de huidige Van Cranenbroek en een braakliggend terrein.
De deellocaties worden ontsloten door de A. Fokkerstraat, de Meemortel en de Geuzendijk.
Figuur 1.1. Ligging plangebied (GoogleMaps, 2014)
1.3 Geldende Bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Airpark en Fabrieksstraat te Budel', vastgesteld op 25 juni 2013 en naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 22 april 2015, zaaknummer 201309089/2/R3, gerepareerd op 9 juni 2015. In figuur 1.2 is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan opgenomen met in rood de ligging van het plangebied. Binnen het plangebied vigeert de bestemming 'Bedrijventerrein'. Binnen deze bestemming zijn bedrijven, passend in de milieucategorieën 2, 3.1 en/of 3.2 toegestaan, waaronder groothandelsbedrijven, opslaggebouwen en distributiecentra, alsmede kantoren als ondersteunende functie ten behoeve van de bedrijfsvoering, parkeervoorzieningen en voorzieningen ter ontsluiting van de bedrijven. Ter plaatse van de huidige winkel van Van Cranenbroek geldt de functieaanduiding 'detailhandel'. Ter plaatse van deze aanduiding is detailhandel toegestaan met een maximale oppervlakte van 11.365 m². Op de locatie van Kennis Machinebouw geldt de functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1'. Ter plaatse van deze aanduiding zijn bedrijfsmatige activiteiten in milieucategorieën 2 tot en met 4.1 toegestaan, waaronder groothandelsbedrijven, opslaggebouwen en distributiecentra. Daarnaast geldt voor beide bouwpercelen een maximum bebouwingspercentage van 70% en een maximum bouwhoogte van 12 meter.
De beoogde ontwikkeling past vanwege overschrijding van de toegestane winkelruimte niet in het vigerende bestemmingsplan. Het nieuwe hoofdkantoor zal ondersteunend zijn aan de bedrijfsvoering van de firma Van Cranenbroek, omdat de vloeroppervlakte niet meer zal bedragen dan 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw. De bouwhoogte van het nieuwe kantoorgebouw bedraagt circa 13 meter, terwijl het bestemmingsplan rechtstreeks een maximale bouwhoogte van 12 meter toestaat. Binnen het bestemmingsplan is evenwel een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen om eenmalig de maximale bouwhoogte te verhogen tot 15 meter.
Figuur 1.2. Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Airpark en Fabrieksstraat te Budel' (ruimtelijke plannen, 2014) met in rood aangegeven de ligging van het plangebied.
1.4 Leeswijzer
De toelichting van het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 worden de bestaande situatie en de beoogde planontwikkeling beschreven. In de hoofdstukken 3 en 4 wordt ingegaan op het relevante ruimtelijk-planologisch beleidskader en (de resultaten van) de sectorale onderzoeken. Hoofdstuk 5 omvat een toelichting op de nieuwe bestemmingsregeling. Hoofdstuk 6 gaat in op de economisch uitvoerbaarheidsaspecten van het bestemmingsplan en hoofdstuk 7 gaat in op de resultaten van het vooroverleg en de zienswijzenprocedure.
Hoofdstuk 2 Omschrijving Plangebied
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied ligt op het bedrijventerrein 'Airpark'. Ten oosten en zuidoosten van het plangebied ligt het bedrijventerrein 'Airpark' met daarnaast 'Kempen Airport'. Naast het vliegveld ligt natuurgebied de Weerter- en Budelerbergen. Dit gebied is aangewezen als Natura 2000-gebied. De gronden direct grenzend aan het bedrijventerrein zijn voornamelijk in gebruik als landbouwgrond. Ten noorden en ten westen zijn ook intensieve veehouderijen gelegen.
De huidige vestiging van Van Cranenbroek heeft een brutovloeroppervlak (bvo) van circa 26.000 m², waarvan tot voor kort 9.486 m²uit winkelvloeroppervlak (wvo). Inmiddels is dit uitgebreid naar de maximale oppervlakte die volgens het huidige bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Airpark en Fabrieksstraat te Budel' kan worden benut, zijnde 11.365 m².
In de onderzoeken in hoofdstuk 3 en Hoofdstuk 4 ter onderbouwing van de uitbreiding van het winkelvloeroppervlak is gerekend met een toename ten opzichte van het oude winkelvloeroppervlak van 9.486 m². De gehanteerde uitbreiding van ongeveer 10.000 m² tot maximaal 19.300 m² in deze onderzoeken is daarmee 'worst-case' ten opzichte van de huidige winkelomvang van 11.365 m².
Op het voorterrein aan de Randweg-Zuid zijn momenteel 208 parkeerplaatsen gelegen.
Daarnaast zijn binnen het plangebied een vijftal kleinere gebouwen gesitueerd. Op het meest oostelijk gelegen perceel is een groot bedrijfspand aanwezig dat in gebruik was door Kennis Machine bouw. Dit perceel is aangekocht door Van Cranenbroek.
Figuur 2.1. Huidige situatie plangebied (GoogleMaps, 2014)
2.2 Nieuwe Situatie
De beoogde situatie is weergegeven in figuur 2.2. Om deze situatie te realiseren worden er een vijftal bedrijfspanden gesloopt, één bedrijfspand vervangen door nieuwbouw en is er circa 600 m²grond bijgekocht. In figuur 2.4 zijn met rode en blauwe vlakken achtereenvolgens de te slopen gebouwen, de locatie van de vervangende nieuwbouw en de aan te kopen gronden aangeduid.
Aan de Anthony Fokkerstraat is het nieuwe hoofdkantoor beoogd. Dit kantoor omvat de enige nieuwbouw. De overige functies worden ondergebracht in de reeds aanwezige gebouwen. Het kantoor zal bestaan uit drie bouwlagen en circa 13 meter hoog worden. In het kantoor zijn spreekkamers, werkruimtes, een kantine voor de medewerkers en het archief beoogd.
Het huidige vloeroppervlak van de winkel van 11.365 m² zal worden uitgebreid met maximaal 7.935 m²tot circa 19.300 m² wvo (inclusief koffiehoek). Deze uitbreiding van het winkelvoeroppervlak zal volledig en alleen worden aangewend voor het uitbreiden van het volumineuze assortiment in de branches 'tuin' en 'doe-het-zelf', het hoofdassortiment van Van Cranenbroek.
Aan de noordzijde van de winkel wordt afhaalmagazijn 1 gesitueerd en daarnaast wordt het pand van Kennis Machine bouw aan de Geuzendijk getransformeerd tot opslag / afhaalmagazijn 2.
Conform de huidige bouwregels bedraagt het bebouwingspercentage ook in de nieuwe situatie niet meer dan 70%.
Daarnaast worden op het terrein rondom de winkel en aan de Randweg-Zuid nieuwe parkeervoorzieningen aangelegd om in ruim voldoende parkeergelegenheid te voorzien, ook op drukke/piekmomenten.
Figuur 2.2. Nieuwe situatie Van Cranenbroek
Westelijk deelgebied | |||
winkel excl koffiehoek (wvo) | 18.950 m2 | ||
koffiehoek | 350 m2 | ||
winkel incl. koffiehoek (wvo) | 19.300 m2 | ||
magazijn I | 5.430 m2 | ||
magazijn Anthony Fokker nr. 3 | 510 m2 | ||
kantoor | 5.800 m2 | ||
Totaal westelijk deelgebied (bvo) | 31.040 m2 | ||
Oostelijk deelgebied (bestaand gebouw) | |||
afhaalmagazijn II | 6.490 m2 | ||
kantoor (2 bouwlagen) | 1.477 m2 | ||
Totaal oostelijk deelgebied (bvo) | 7.967 m2 | ||
Totaal (bvo) | 39.007 m2 |
Figuur 2.3. Oppervlaktematen nieuwe situatie
Figuur 2.4. Te slopen bebouwing (rood), de locatie van het te transformeren kennisgebouw (groen) en aangekochte grond (blauw)
Parkeren
De parkeerruimte wordt uitgebreid. In de nieuwe situatie is ruimte voor 890 parkeerplaatsen. Deze bestaat uit 90 parkeerplaatsen voor het kantoor (voor bezoekers én kantoorpersoneel), 191 parkeerplaatsen aan de Albert Plesmanstraat voor het personeel dat in de winkel, in het kantoor en in de magazijnen werkt en 609 parkeerplaatsen voor de bezoekers van de winkel.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
SVIR, Barro en Rarro
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk past een decentrale aanpak toe, taken zijn overgedragen aan gemeenten en provincies en de burgers en bedrijven staan centraal.
In de SVIR staan de drie principes 'concurrerend', 'bereikbaar' en 'leefbaar en veilig' centraal:
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
De drie principes van de structuurvisie zijn verder vertaald in een dertiental nationale belangen. De 13 nationale belangen omvatten:
Versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland
- Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren.
- Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie.
- Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.
- Efficiënt gebruik van de ondergrond.
Verbeteren bereikbaarheid: Slim Investeren, Innoveren en Instandhouden
- Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.
- Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen.
- Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.
Waarborgen kwaliteit leefomgeving
- Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
- Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
- Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
- Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
- Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
- Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
Deze belangen hebben een wettelijke verankering gekregen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) en deels ook in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De onderwerpen in het Barro en Rarro betreffen onder andere mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundamenten, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van (rijks)infrastructuur. Daarbij wordt geacht dat de overheden zorgvuldige afwegingen maken en tot transparante besluitvorming komen.
Toetsing en conclusie
In het voorliggende bestemmingsplan zijn geen nationale belangen zoals opgenomen in de Structuurvisie in het geding. Er zal zorg worden gedragen voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Op 1 oktober 2012 is middels artikel 3.1.6 van het Bro de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder zoals genoemd in artikel 3.1.6 Bro bestaat uit 3 tredes:
- In trede 1 wordt de actuele regionale behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling bepaald. Een belangrijk onderdeel - voorafgaand aan het bepalen van de actuele behoefte - is het bepalen van de regio, danwel het verzorgingsgebied, voor de betreffende functie;
- In trede 2 wordt beoordeeld of in de bij stap 1 geconstateerde behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
- Mocht uit trede 2 blijken dat de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, dan moet de locatie multimodaal ontsloten worden.
Toetsing
De huidige planologische bebouwingsmogelijkheden nemen niet toe. Echter kan er ook (conform recentelijke jurisprudentie zoals ABRS 20 april 2016, 201503895/1/R2; ABRS 1 juni 2016, 201506411/1/R1; ABRS 18 mei 2016, 201505716/1/R1) wanneer er geen sprake is van toename van ruimtebeslag mogelijk sprake zijn van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in 3.1.6, tweede lid, van het Bro, daarom is zorgvuldigheidshalve onderstaand getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
- 1. Van Cranenbroek voert een in omvang en samenstelling uniek assortiment aan volumineuze artikelen in de branches 'plant & dier' en 'doe-het-zelf'. De beoogde ontwikkeling van Van Cranenbroek in Budel is gericht op het verbeteren van het 'comfort' in de winkel voor de huidige klanten. Hiertoe wordt het primaire assortiment in niet-levende tuin- en doe-het-zelfartikelen ruimer gepresenteerd, worden meer afmetingen/kleuren van hetzelfde product in de winkel opgesteld, worden de gangpaden verbreed en worden de schappen verruimd. Daarnaast wordt de parkeer- en verkeersituatie verbeterd. De kwantitatieve behoefte wordt ingegeven door de demografische ontwikkeling van het verzorgingsgebied. Als gevolg van bevolkingsgroei neemt de behoefte aan detailhandel in de branches 'plant & dier' en 'doe-het-zelf' toe in het verzorgingsgebied. Op basis van het ruimtelijk-economisch onderzoek (bijlage 7) wordt geconcludeerd dat zowel sprake is van een kwalitatieve – als kwantitatieve behoefte aan de uitbreiding van Van Cranenbroek in Budel. De te verwachten effecten van de uitbreiding van Van Cranenbroek in Budel op de totale detailhandelsstructuur in de gemeente Cranendonck en binnen de betrokken regio zijn beperkt en aanvaardbaar. Uit de economische analyse (bijlage 7) blijkt dat de omzetclaim binnen het verzorgingsgebied relatief beperkt zal toenemen na de uitbreiding. Het bestaande winkelaanbod is in de huidige situatie bekend met de formule van Van Cranenbroek als sterke aanbieder binnen de gemeente en de regio. De opzet en assortiment van de huidige Van Cranenbroek winkel onderscheidt zich al sterk van het winkelaanbod binnen de gemeente Cranendonck en de betrokken regio. Door de beoogde ontwikkeling verandert de positie van deze winkel binnen de gemeente Cranendonck en binnen de regio dan ook nauwelijks. Het verzorgingsgebied van Van Cranenbroek is regionaal van aard, waardoor de te verwachten effecten binnen de branches ook verspreid worden over de regio. De omzet van Van Cranenbroek komt slechts voor een klein deel uit de gemeente Cranendonck zelf. Hoewel de concurrentie in de regio enigszins zal toenemen, zal er geen sprake zijn van onaanvaardbare effecten op het woon-, leef- en ondernemingsklimaat in de gemeente Cranendonck en evenmin elders in de betrokken regio. Er zullen dan ook in beginsel geen winkels de deuren hoeven te sluiten, waardoor de leegstand niet zal toenemen.
- 2. De behoefte wordt opgevangen in bestaand stedelijk gebied door hergebruik van bestaande panden en benutting van beschikbare gronden. Voor de magazijnen en de uitbreiding van de winkelruimte wordt 100% gebruik gemaakt van reeds aanwezige (deels leegstaande) bedrijfspanden en voor de uitbreiding van het hoofdkantoor worden bedrijfspercelen geherstructureerd.
- 3. De beoogde uitbreiding kan worden gerealiseerd door hergebruik en herontwikkeling van het bestaand stedelijk gebied, daarom hoeft trede 3 niet te worden doorlopen.
Conclusie
Aangezien de huidige planologische bebouwingsmogelijkheden niet toenemen, is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in 3.1.6 van het Bro. Zorgvuldigheidshalve is wél getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is sprake van een actuele behoefte die wordt gefaciliteerd binnen het bestaand stedelijk gebied. Er wordt optimaal (zorgvuldig en duurzaam) gebruik gemaakt van de ruimte door hergebruik van bestaande opstallen en herstructurering van bedrijfspercelen, zodat deze voor langere tijd weer een nieuwe invulling krijgen.
3.2 Provinciaal Beleid
Structuurvisie Noord-Brabant 2025
De provincie Noord-Brabant geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). Gemeenten moeten bij hun planvorming rekening houden met de provinciale belangen zoals benoemd in de structuurvisie.
De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem. Met aandacht voor hoogwaterbescherming, droogte en biodiversiteit.
Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen. Met aandacht voor cultuurhistorische waarden en de leefbaarheid van kleine kernen. En een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied, met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden. Met aandacht voor sterke regionale clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden).
Deze hoofdlijnen zijn vertaald in de volgende 14 provinciale ruimtelijke belangen:
- 1. Regionale contrasten;
- 2. Een multifunctioneel landelijk gebied;
- 3. Een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem;
- 4. Een betere waterveiligheid door preventie;
- 5. Koppeling van waterberging en droogtebestrijding;
- 6. Duurzaam gebruik van de ondergrond;
- 7. Ruimte voor duurzame energie;
- 8. Concentratie van verstedelijking;
- 9. Sterk stedelijk netwerk;
- 10. Groene geledingszones tussen steden;
- 11. Gedifferentieerd aanbod aan goed bereikbare vrijetijdsvoorzieningen;
- 12. Economische kennisclusters;
- 13. (inter)nationale bereikbaarheid;
- 14. Beleefbaarheid stad en land vanaf de hoofdinfrastructuur.
Vanwege de verwachte geringe groei van de bevolking is er een beperkte ruimte voor de uitbreiding van detailhandelsvoorzieningen en is het belangrijk zorgvuldig om te gaan met de bestaande winkelcentra. Dit is een primaire verantwoordelijkheid van de gemeenten. Regionale afstemming rondom ontwikkelingen vindt plaats via de regionale ruimtelijke overleggen. De regionale beleidskaders ten aanzien van detailhandel zijn op dit moment nog niet afgestemd. De provincie stuurt op grootschalige, bezoekersintensieve ontwikkelingen met een bovenregionaal karakter.
Toetsing en conclusie
Voor de herontwikkeling van het plangebied zijn geen provinciale belangen in het geding. De herontwikkeling van het bestaand bedrijventerrein zorgt dat het bedrijf Van Cranenbroek op locatie kan blijven functioneren en dat leegstaande bedrijfspanden weer een nieuwe functie krijgen. Indirect draagt het daarmee bij aan de concentratie van verstedelijking.
Verordening Ruimte 2014 (2015)
De herziene versie van de Verordening Ruimte 2014 (geconsolideerd op 01 januari 2017) is in werking getreden. De Verordening Ruimte 2014 (VR) is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie Noord-Brabant om haar doelen te realiseren. In de verordening vertaalt de provincie de kaderstellende elementen uit het provinciaal en rijksbeleid in regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen. De regels in de verordening gelden voor gemeenten en niet rechtstreeks voor burgers.
In de verordening staat vermeld dat de gemeenten binnen het bestaand stedelijk gebied in het algemeen vrij zijn om te voorzien in stedelijke ontwikkeling. Daarbij zijn er bepalingen opgenomen over de zorgplicht die de gemeenten dragen voor de ruimtelijke kwaliteit. Het plan moet bijdragen aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het betrokken gebied en naaste omgeving.
Conform artikel 1.81 van de Verordening Ruimte definieert de provincie Noord-Brabant een stedelijke ontwikkeling als 'nieuw ruimtebeslag dan wel uitbreiding of wijziging van bestaand ruimtebeslag ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies'. Conform artikel 4.2 van de verordening mag een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling uitsluitend gelegen zijn in het bestaand stedelijk gebied.
De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling bevat, conform artikel 3.1 van de verordening, een verantwoording dat:
- het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid;
- toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.
In artikel 3.1 lid 2 van de verordening staat dat het principe van zorgvuldig ruimtegebruik in ieder geval inhoudt dat:
- uitbreiding van het op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;
- ingeval van stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
Artikel 3.1 lid 3 schrijft voor dat ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit de toelichting bij een bestemmingsplan een verantwoording bevat waaruit blijkt dat:
- in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden;
- de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie, past in de omgeving gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten vanwege milieuaspecten en volksgezondheid;
- een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer is verzekerd, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, inclusief openbaar vervoer, een en ander onder onverminderd hetgeen in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en elders in deze verordening is bepaald.
Het plangebied is conform de themakaart Stedelijke ontwikkeling aangeduid als 'Bestaand stedelijk gebied, kern in landelijk gebied'. Van een aanwijzing, ontwikkeling of een uitbreiding van een bedrijventerrein of een kantorenlocatie als bedoeld in de art. 4.4 en 4.5 van de verordening is geen sprake. Wel gelden de aanvullende regels voor bedrijven in kernen in landelijk gebied die zijn opgenomen in artikel 4.6 van de verordening:
- 1. Een bestemmingsplan gelegen in een kern in landelijk gebied bepaalt dat een bouwperceel van een bedrijf ten hoogste 5.000 m² bedraagt.
- 2. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in een vestiging of een uitbreiding van een bedrijf op een bouwperceel groter dan 5.000 m², mits de toelichting daaromtrent een verantwoording bevat waaruit blijkt dat:
- a. de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken voor het bedrijf om op het in gebruik zijnde bouwperceel tegemoet te komen aan de ruimtebehoefte door middel van zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in artikel 4.4, derde lid;
- b. aantoonbare ruimtelijk-economische belangen voor de lange termijn aanwezig zijn die noodzaken tot uitbreiding of vestiging ter plaatse;
- c. de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om het bedrijf te verplaatsen naar of te vestigen op:
- een bedrijventerrein in een nabij gelegen stedelijk concentratiegebied; of
- een nabijgelegen bovenregionaal bedrijventerrein; of
- wat betreft gemeenten in de regio's Land van Heusden en Altena, De Kempen en Land van Cuijk, een regionaal bedrijventerrein.
Conform artikel 4.8 van de verordening kan een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied voorzien in een ontwikkeling of een uitbreiding van een detailhandelslocatie, tenzij deze ontwikkeling of uitbreiding leidt tot een bovenregionale detailhandelslocatie. Onder een bovenregionale detailhandelslocatie wordt begrepen een detailhandelslocatie waarbij:
- 1. uit onderzoek blijkt dat ten minste 20% van de bezoekers afkomstig is buiten een straal van 35 kilometer vanaf de beoogde detailhandelslocatie; of
- 2. het te verwachten aantal bezoekers ten minste 2.500.000 per jaar bedraagt.
De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ontwikkeling of een uitbreiding van een detailhandelslocatie bevat een verantwoording over de wijze waarop de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg worden nagekomen.
Toetsing
Conform de themakaart 'Water' valt het plangebied niet binnen een grondwaterbeschermingsgebied. Wel is in paragraaf 4.10 een verantwoording opgenomen waaruit blijkt dat de risico's voor de kwaliteit van het grondwater geheel of nagenoeg geheel gelijk blijven.
Conform de themakaart Stedelijke ontwikkeling is het plangebied tevens aangeduid als 'Bestaand stedelijk gebied, kern in landelijk gebied'. Conform artikel 1.81 van de verordening omvat de beoogde ontwikkeling mogelijk een 'stedelijke ontwikkeling' en dient daarom toepassing te worden gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking). De toets aan de ladder is opgenomen in paragraaf 3.1.
Er vindt geen extra ruimtebeslag plaats dan al is toegestaan in het geldend bestemmingsplan. Het bebouwingspercentage is en blijft 70%.
De gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor het plangebied en de naaste omgeving zijn afgewogen in hoofdstuk 4 van de toelichting. Hieruit blijkt dat de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie past in de omgeving. Daarnaast is de afwikkeling van het personen- en goederenvervoer verzekerd. De onderbouwing van dit laatste aspect is opgenomen in paragraaf 4.1.
In het onderhavige geval is er geen sprake van een nieuwvestiging van een bedrijf, omdat Van Cranenbroek een bestaand bedrijf is dat al jaren ter plaatse is gevestigd. De verordening verstaat onder een uitbreiding een ‘vergroting van een bestaand bouwperceel of bestaand bestemmingsvlak’. Onder een ‘bestaand bouwperceel’ verstaat de verordening een ‘bouwperceel waarbinnen het geldend bestemmingsplan het bouwen van gebouwen en bijbehorende bouwwerken met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 100 m² toestaat’. De huidige bedrijfsbebouwing van Van Cranenbroek is al aanzienlijk groter dan 5.000 m², terwijl deze bestemmingsplanherziening slechts voorziet in een herstructurering van bestaande bedrijfsgebouwen binnen hetzelfde bestemmingsvlak, zonder dat het bebouwingsoppervlak (ruimtebeslag) toeneemt. Voor zover dan nog aan artikel 4.6 lid 2 van de verordening getoetst dient te worden, zijn de bouwmogelijkheden van het huidige in gebruik zijnde bouwperceel al volledig benut en ontbreken de feitelijke, financiële en juridische mogelijkheden voor het bedrijf om op het huidige bouwperceel tegemoet te komen aan de toenemende ruimtebehoefte. De ontwikkeling voorziet bovendien in zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in artikel 4.4, derde lid, door herstructurering van naastgelegen gronden en transformatie van bestaande bebouwing. In hoofdstuk 1.1. en in het ruimtelijk-economisch onderzoek (bijlage 7) is de ruimtelijk-economische noodzaak tot uitbreiding ter plaatse onderbouwd. Ten slotte ontbreken, mede gelet op de omvang, aard en specifieke bedrijfsvoering van het (detailhandels)bedrijf en de zeer kostbare investeringen die daarmee in de loop der tijd gemoeid zijn geweest, reële financiële, juridische en feitelijke mogelijkheden om het bedrijf te verplaatsen naar een ander bedrijventerrein.
Ten aanzien van detailhandelsontwikkeling stelt de provincie in artikel 4.8 van de verordening dat een bestemmingsplan niet mag leiden tot ontwikkeling of uitbreiding van een bovenregionale detailhandelslocatie. Er is sprake van een bovenregionaal detailhandelslocatie als uit onderzoek blijkt dat meer dan 20% van de bezoekers afkomstig is van het gebied buiten een straal van 35 km vanaf de ontwikkeling en/of wanneer het te verwachten bezoekersaantal 2.500.000 of meer per jaar bedraagt. Per jaar zullen er minder dan 2.500.000 bezoekers komen. In het ruimtelijk economisch onderzoek (bijlage 7) wordt geconcludeerd dat Van Cranenbroek een bovenlokale/regionale verzorgingsfunctie heeft. Het verzorgingsgebied is bepaald op basis van koopstroomgegevens, waaruit blijkt dat 80% van de omzet uit een straal van 25 kilometer komt. Er is dus te stellen dat minder dan 20% van de bezoekers afkomstig is van het gebied buiten een straal van 35 km vanaf de ontwikkeling.
Geconcludeerd wordt dan ook dat van een bovenregionale detailhandelslocatie in de zin van artikel 4.8 Verordening Ruimte (Noord-Brabant, 2014) geen sprake is. Er is sprake van uitbreiding van een bestaande locatie, waarbij detailhandel gelijk blijft en enkel volumineuze detailhandel wordt uitgebreid. Dit is niet strijdig met het regionaal beleid en kent geen bovenregionale impact, waardoor afstemming met omliggende gemeenten afdoende is. De gemeenten Heeze-Leende en Valkenswaard hebben aangegeven geen bezwaren te hebben tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie
De uitbreiding van de bestaande vestiging Van Cranenbroek is niet in strijd met de provinciale regels zoals opgenomen in de Verordening Ruimte 2014.
Duurzaam bouwen
Brabant heeft duurzaamheid hoog in het vaandel staan. De provincie streeft naar het gebruik van duurzame materialen en innovatieve technieken voor een klimaatneutraal energieverbruik. Denk hierbij aan ledverlichting en bodemenergiesystemen. In paragraaf 4.3 wordt getoetst aan het aspect duurzaamheid.
3.3 Regionaal Beleid
Provincie, regio’s en gemeenten hebben de nieuwe opgave en uitdagingen voor de regio met elkaar besproken met het oog op de veranderde verstedelijkingsopgave en de ladder voor duurzame verstedelijking.
In elk van de 4 Brabantse regio’s werkt men aan duurzame verstedelijkingsafspraken die passen bij de opgave van de eigen regio. Deze afspraken zijn vastgelegd in de regionale Detailhandelsvisie (vastgesteld op 29 september 2015). In 2014 is afgestemd met de gemeente Heeze-Leende en Valkenswaard, deze hebben beide ingestemd met het voornemen.
Het regionale beleid van de A2-gemeenten is er op gericht winkelvoorzieningen te clusteren en een verdere verspreiding van de detailhandel op perifere locaties te voorkomen. De afzonderlijke gemeenten worden daartoe opgeroepen de vestiging van perifere detailhandel op verschillende bedrijventerreinen te beperken. Dit kan door in het kader van de actualisatie van bestemmingsplannen voor één of enkele locaties de vestigingsmogelijkheden middels afwijkingsbevoegdheden te handhaven, maar voor anderen de mogelijkheden te schrappen. Ook kan via leegstandsregelingen de huidige versnippering beperkt worden. Op deze wijze wordt ook op het laagste niveau bijgedragen aan een verdere ruimtelijke concentratie van perifere detailhandel.
In de Regionale Detailhandelsvisie is een aantal regionale afspraken geformuleerd, waaronder de afspraak dat perifere detailhandel (PDV), waaronder begrepen tuincentra en bouwmarkten, met een bovenlokale impact wordt geclusterd op bestaande locaties en dat ontwikkelingen met een bovenlokale impact subregionaal worden afgestemd (nader gespecificeerd in subregionale detailhandelsvisies) en dat ontwikkelingen met een regionale impact regionaal worden afgestemd.
Op 29 september 2015 heeft de gemeenteraad tevens op voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Cranendonck besloten om de ‘Detailhandelsvisie A2-gemeenten’ met bijbehorende ‘beleidsregel detailhandel A2-gemeenten’ vast te stellen. Dit ter nadere uitwerking van de Regionale Detailhandelsvisie. In de beleidsregel is bepaald dat op perifere locaties, zoals bedrijfsterreinen, detailhandel in volumineuze branches is toegestaan, zoals doe-het-zelf-artikelen en tuin- en dierbenodigdheden, en dat de uitbreiding van reeds gevestigde winkels (binnen en buiten deze branches) beoordeeld dient te worden op de ruimtelijke effecten.
Conclusie
Deze bestemmingsplanherziening ziet op een uitbreiding van het bestaande winkelbedrijf van Van Cranenbroek ten behoeve van de verkoop van volumineuze tuin- en doe-het-zelf-artikelen - en dus in een uitbreiding met perifere detailhandel (PDV) - op een bestaande perifere locatie, waarvan de ruimtelijke effecten zijn onderzocht en beperkt en aanvaardbaar zullen zijn (zie bijlage 7; ruimtelijk economisch onderzoek), zodat kan worden voldaan aan de Regionale Detailhandelsvisie en de ‘Detailhandelsvisie A2-gemeenten’ met bijbehorende ‘beleidsregel detailhandel A2-gemeenten’.
3.4 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Cranendonck 2024
De gemeenteraad heeft op 7 juli 2015 de structuurvisie vastgesteld. In de Structuurvisie wordt het ruimtelijk wensbeeld voor Cranendonck tot en met het jaar 2024 beschreven. Dit gebeurt op basis van zes thema's (Wonen en Leven, Werk en Economie, Recreatie en Toerisme, Zorg en Onderwijs, Ruimtelijke kwaliteiten).
Met betrekking tot economie en bedrijvigheid stelt de gemeente dat de financiële basis enerzijds ligt bij de recreatieve mogelijkheden en anderzijds bij het duurzaam doorontwikkelen van de huidige economie. Er wordt ingezet op (grootschalige) duurzame, innovatieve en onderscheidende ontwikkelingen, zodat een voorbeeldfunctie gecreëerd wordt.
De gemeente wil de economische structuur versterken en bestaande potenties (waaronder bedrijventerrein 'Airpark') beter benutten. Daarbij is aandacht nodig voor innovativiteit en originaliteit. Bovendien stelt de gemeente dat het buitengebied een belangrijke economische pijler is en moet blijven. In dit gebied kunnen de wat meer grootschalige bedrijven zich vestigen, terwijl in de kernen juist kleinschalige bedrijven in de dienstverlening hun plek krijgen.
Tenslotte is het uitgangspunt dat Budel de centrumfunctie heeft van de gemeente Cranendonck.
Centrumvisie Budel
De gemeente Cranendonck heeft sinds 2013 een centrumvisie voor Budel. De gemeente geeft aan dat detailhandel zoveel mogelijk in het centrum moet plaatsvinden. Verplaatsing van buiten het centrum naar binnen het centrum wordt bevorderd. Er wordt vooral ingezet op de kwaliteit van het bestaande aanbod, modernisering is hierbij het sleutelwoord. Voor supermarkten geldt dat deze het beste aan de randen van het winkelgebied gevestigd zijn.
Centrumvisie Maarheeze
De raad heeft op 15 september 2015 de Centrumvisie Maarheeze vastgesteld. In de visie wordt gesteld dat het centrum niet eenduidig is af te bakenen en dat er verschillende ‘centra’ zijn die ieder zijn eigen betekenis voor het dorp hebben. De Smits van Oyenlaan wordt aangewezen als het winkelhart. Om het winkelhart te versterken wordt het belang genoemd om de plek optimaal in te richten en tegemoet te komen aan ondernemers en bezoekers. De ambitie bestaat om het voormalige bedrijfsperceel achter de Smits van Oyenlaan te transformeren tot parkeerterrein. Tevens wordt een herontwikkeling geambieerd om de zuidelijke bebouwingswand aan te pakken om een doorsteek naar het toekomstige parkeerterrein te creëren. Daarnaast zal de herontwikkeling bijdragen aan een betere verkeersveiligheid, leefbaarheid en dus een kwaliteitsimpuls geven aan het winkelgebied. Ook zal de openbare ruimte aangepakt worden om een meer ‘groene’ uitstraling te krijgen en de auto meer nadrukkelijk te gast te laten zijn. Tot slot is het zaak om verbindingen te creëren met de overige delen in het centrum (Stationsstraat en oude dorpshart).
Beleidsnotitie ondersteunende horeca Cranendonck
De gemeente Cranendonck had de laatste jaren steeds vaker verzoeken van ondernemers voor het mogen exploiteren van ondersteunende horeca. Hiermee wil men het serviceniveau voor de consumenten verhogen. Om de mogelijkheden en onmogelijkheden duidelijk in beeld te hebben is de "Beleidsnotitie ondersteunende horeca Cranendonck" opgesteld. Onder ondersteunende horeca wordt verstaan het als nevenactiviteit verkopen van dranken en spijzen voor consumptie ter plaatse, in een openbaar toegankelijk commercieel bedrijf, dit bedrijf heeft niet als (planologische) hoofdbestemming horeca.
In de beleidsnota is opgenomen dat zowel positieve als negatieve aspecten bestaan aan het toestaan van het fenomeen ondersteunende horeca. Dit leidt tot de vaststelling dat het weliswaar wenselijk is om ondersteunende horeca mogelijk te maken, maar dan wel onder strikte voorwaarden.
Enkele voorwaarden voor het toestaan van ondersteunende horeca zijn:
- 1. Alleen droge horeca is toegestaan, er mogen dus geen alcoholhoudende dranken worden geserveerd en genuttigd;
- 2. De horeca activiteit is ondergeschikt aan de hoofdactiviteit en mag niet meer dan 49% van het totale overdekte en omsloten bruto vloeroppervlak van de hoofdactiviteit beslaan, met een maximum van 150 m²;
- 3. De openingstijden van de horeca activiteit zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdactiviteit;
- 4. De toegang tot de horeca-activiteit is uitsluitend via het erf / of toegang van de hoofdactiviteit; er is dus geen aparte ingang;
- 5. Er is in het pand een vrij toegankelijke sanitaire ruimte aanwezig;
- 6. Voor de horeca activiteit mag geen aparte reclame worden gemaakt.
Indien voldaan wordt aan bovenstaande voorwaarden mag bij de bedrijfsactiviteiten ondersteunende horeca worden geëxploiteerd.
Beeldkwaliteitsplan bedrijventerrein 'Airpark'
Een beoogde uitstraling van het bedrijventerrein 'Airpark' is vastgelegd in het gelijknamige beeldkwaliteitsplan (Arcadis, juli 2006). Kwalitatieve aspecten zijn richtinggevend bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein. Aangezien het terrein is gelegen aan de Randweg-Zuid, een belangrijk deel van de hoofdinfrastructuur, is beeldkwaliteit uit het oogpunt van representativiteit van groot belang. Dit geldt zowel tijdens de ontwikkeling als in het daadwerkelijk functioneren van het terrein.
In het gebied worden grofweg twee zones onderscheiden:
- 1. De zone aan de zijde van het vliegveld: hier wordt een high tech-uitstraling en architectuur voorgestaan;
- 2. De zone aan de zijde van de kern: deze is meer ingetogen en heeft een aardkleurige uitstraling. Met de inrichting van de openbare ruimte wordt beoogd uniformiteit en samenhang te krijgen. Voor de bedrijfskavels geldt een open voorruimte en daaraan grenzende kantoor- en entreegedeelten. De daadwerkelijke bedrijfsruimten krijgen daarachter hun plek. Ook dient aandacht te worden besteed aan een zorgvuldige afwerking van de achterkanten en het zoveel mogelijk beperken van buitenopslag.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling van Van Cranenbroek is niet in strijd met het gemeentelijk beleid. Volgens de Structuurvisie Cranendonck 2024 moet worden ingezet op (grootschalige) duurzame, innovatieve en onderscheidende ontwikkelingen, zodat een voorbeeldfunctie gecreëerd wordt. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op de ambities van Van Cranenbroek ten aanzien van een duurzame ontwikkeling van het vastgoed en bedrijfsvoering. Daarnaast wil de gemeente de economische structuur versterken en bestaande potenties (waaronder bedrijventerrein 'Airpark') beter benutten.
Er wordt niet geheel voldaan aan de voorwaarden uit de Beleidsnotitie ondersteunende horeca Cranendonck. Het beoogde vloeroppervlak van de ondersteunende horeca-activiteiten is groter dan de gestelde maximale omvang van 150 m². Van Cranenbroek beoogt voor haar bezoekers 350 m² aan ondersteunende horeca-activiteiten te realiseren, wat circa 1% van het totale overdekte en omsloten bruto vloeroppervlak van de hoofdactiviteit en circa 2% van het winkelvloeroppervlak betreft. Bij de reeds bestaande vestigingen van Van Cranenbroek mét koffiehoek, zoals de vestiging in Landgraaf, is de verhouding tussen het winkelvloeroppervlak en de koffiehoek vergelijkbaar (gemiddeld circa 2,2 %). Bij de locatie in Landgraaf (10.000 m² vwo) heeft de koffiehoek, inclusief keuken, een oppervlakte van 220 m² bvo. Deze koffiehoek blijkt in de praktijk vaak vol te zitten en is dus aan de krappe kant. In Budel wordt de winkel maximaal 19.300 m². Om te voorkomen dat in de koffiehoek in Budel dezelfde krapte ontstaat als in Landgraaf, is gekozen voor een koffiehoek met een oppervlakte van 350 m².
Gezien deze verhoudingen in relatie tot de gestelde maximum van 49% van het totale overdekte en omsloten bruto vloeroppervlak van de hoofdactiviteit, kan gesteld worden dat de beoogde omvang van de ondersteunende horeca-activiteiten in lijn ligt met de achterliggende gedachtegang van deze beleidsnotitie. Daarnaast wordt aan de andere vijf voorwaarden zoals gesteld in de nota wél voldaan.
Tenslotte stelt de gemeente dat de ontwikkeling moet voldoen aan de richtlijnen zoals opgenomen in het Beeldkwaliteitsplan bedrijventerrein 'Airpark'. Voor het plangebied zijn de richtlijnen zoals opgenomen voor 'de zone aan de zijde van de kern' van toepassing.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Verkeer En Parkeren
Verkeersontsluiting
De vestiging van Van Cranenbroek (Randweg-Zuid 8), de kantoorlocatie en het perceel waarop (afhaal)magazijn 2 wordt gerealiseerd, liggen op het bedrijventerrein Airpark. Dit bedrijventerrein ligt ten zuidoosten van de kern Budel. De winkelvestiging en de kantoorlocatie worden ontsloten op de Randweg-Zuid. De locatie van (afhaal)magazijn 2 ontsluit op de Geuzendijk.
De Randweg-Zuid gaat in noordelijke richting over in de Randweg-Oost en leidt naar de op- en afritten van de A2. In zuidelijke richting gaat de Randweg-Zuid over in de Fabrieksstraat, welke leidt naar de kern Budel-Dorplein. Tussen de A2 en de kern van Budel-Dorplein is deze route gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg, waarbij van de A2 tot het Airpark een maximum snelheid geldt van 80 km/h en vanaf Airpark tot aan Budel-Dorplein van 60 km/h. De Geuzendijk verzorgt de verbinding tussen Budel en Weert. Ook deze weg is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg en kent een maximum snelheid van 80 km/h.
Vanaf Airpark wordt verder ontsloten naar de kern Budel en een aantal westelijk gelegen kernen via de Meemortel en de route Meemortel – Heikantstraat – Mulkstraat – Midbuulweg. Laatstgenoemde route is, samen met de Grensweg tot aan de grens met België, door de gemeente aangeduid als 'tijdelijke Randweg-Zuid'. Voor de Meemortel, Heikantstraat en Mulkstraat geldt tot aan de komgrenzen een maximum snelheid van 60 km/h. Binnen de kom bedraagt deze 50 km/h.
Voor fietsverkeer vindt de ontsluiting van en naar de vestiging van Van Cranenbroek primair plaats via de Randweg-Zuid. Deze weg beschikt aan één zijde over een vrijliggende (brom)fietsvoorziening in twee richtingen. Het fietspad ligt aan dezelfde zijde van de weg als de winkelvestiging. De (brom)fietsvoorziening langs de Randweg-Zuid sluit ter hoogte van de rotonde Randweg-Zuid – Randweg-Oost – Meemortel – Geuzendijk aan op de verschillende fietsvoorzieningen langs deze aantakkende wegen. De Randweg-Oost beschikt ook over een enkelzijdig twee richtingen (brom)fietspad. De Meemortel en Geuzendijk beschikken aan weerszijden van de weg over (brom)fietsvoorzieningen in één richting. De ontsluiting voor fietsers richting de kern van Budel zal voornamelijk plaatsvinden via de Meemortel.
Mobiliteitstoets
Ten behoeve van de ontwikkeling is, met betrekking tot het aspect verkeer en parkeren, een mobiliteitstoets opgesteld. Binnen deze toets wordt onderbouwd dat:
- op een zorgvuldige wijze naar de mobiliteitsaspecten is gekeken. In dat kader wordt gekeken naar de verkeersontsluiting, de verkeersafwikkeling, verkeersveiligheid en parkeren;
- er tijdig en voldoende maatregelen worden genomen om een goede ontsluiting, bereikbaarheid en verkeersveiligheid te garanderen voor gemotoriseerd en langzaam verkeer;
- In totaal in de toekomstige situatie 890 parkeerplaatsen worden aangelegd (ongeveer 5x zoveel dan in de huidige situatie), waardoor ruim wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen voor de in dit bestemmingsplan voorziene uitbreiding (die ook bestaat uit het creëren van meer ruimte voor dezelfde producten) en het oplossen van de bestaande parkeerproblematiek, ook op piekmomenten.
De resultaten van de mobiliteitstoets ('Mobiliteitstoets uitbreiding vestiging Van Cranenbroek', Rho adviseurs voor leefruimte 2016) is opgenomen in bijlage 1. Achtereenvolgens zijn binnen de toets inzichtelijke gemaakt:
- de verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling op verschillende maatgevende momenten;
- de verdeling van dit verkeer over het omliggend wegennet;
- de verkeersafwikkeling op verschillende maatgevende kruispunten, rekening houdend met de toename van de verkeersintensiteit als gevolg van de ontwikkeling;
- de parkeerbehoefte van de vestiging in de toekomstige situatie en een onderbouwing van de parkeercapaciteit;
- een inrichtinsplan voor het parkeerterrein bij de vestiging in de toekomstige situatie.
Naar aanleiding van de uitgevoerde mobiliteitstoets is geconstateerd dat de verkeersafwikkeling op de verschillende maatgevende kruispunten ook na de uitbreiding van de vestiging van Van Cranenbroek is gewaarborgd. Herinrichting van het parkeerterrein aan de voorzijde van de winkel, waarbij een routing op het parkeerterrein wordt ingesteld en in- en uitritten worden gescheiden, zorgt voor een goede verdeling van het verkeer. Daarnaast is geconstateerd dat de parkeerterreinen in de toekomstige situatie over voldoende capaciteit beschikken om aan de parkeerbehoefte voor bezoekers (winkel en kantoor) en personeel (winkel en kantoor) te voldoen. Tevens is daarbij nog restcapaciteit aanwezig om pieksituaties in de parkeerbehoefte op te kunnen vangen. Door ter hoogte van de in- en uitritten het bestaande hekwerk van het aanwezige fietspad af te plaatsen, wordt zorggedragen voor een verbetering van de verkeersveiligheidssituatie voor het fietsverkeer.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.
4.2 Bedrijven En Milieuhinder
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of visa versa:
- een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen.
Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.
Onderzoek
Bekeken dient te worden of de uitbreiding van Van Cranenbroek gevolgen heeft voor/vanwege omliggende woningen. Het plangebied is gelegen op het bedrijventerrein Airpark en Fabrieksstraat te Budel. Ter plaatse zijn bedrijfsactiviteiten mogelijk tot en met milieucategorie 3.2. De dichtstbijzijnde woningen zijn gelegen op een afstand van circa 150 meter.
De ontwikkeling voorziet in de uitbreiding van Van Cranenbroek. Voor wat betreft milieuhinder is de activiteit te vergelijken met de uitbreiding van een bestaande bouwmarkt of tuincentrum. Een dergelijke functie beschikt over milieucategorie 2 met een bijbehorende richtafstand van 30 meter ten opzichte van woningen in een rustige woonwijk/rustig buitengebied. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan. Milieuhinder is dan ook niet te verwachten.
Conclusie
Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de omliggende woningen sprake blijft van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Tevens wordt geconcludeerd dat het aspect bedrijven geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
4.3 Duurzaamheid
In 2009 heeft de gemeente Cranendonck haar strategische visie voor de periode tot 2024 geformuleerd in de 'Duurzaamheidsnota Cranendonck' (2015). Hierin staat ambities geformuleerd voor 2024 en projecten benoemd tot 2019. Een aantal van deze onderwerpen van de duurzaamheidsnota zijn van toepassing voor het voorgenomen plan.
Eén van de aandachtspunten is het tegengaan van de uitputting van mondiale brandstofvoorraden door energiebesparing. Door de volgende maatregelen wordt mede bijgedragen aan energiebesparing: Voor de nieuwbouw en de verbouwing van de bestaande panden wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met constructies die het verlies van warmte in de winter beperken en in de zomermaanden zorgen dat de warmte buiten blijft. Gemetselde binnen- en buitenmuren zorgen voor extra isolatie en de complete dubbelwandig geïsoleerde betonnen wanden van het nieuwe kantoorgebouw zorgen voor een zeer goede isolatie.
Het gehele gebouw wordt voorzien van ledverlichting die niet 100% maar maximaal 70% van de capaciteit verbruiken. Met behulp van bewegingssensoren wordt in de magazijnen bij onbruik van de verschillende deelruimten het lichtniveau automatisch teruggezet naar 10%.
Afvalreductie blijft in de duurzaamheidsnota een belangrijk streven. Daarom worden de afvalstromen optimaal gerecycled. Het afvalijzer wordt gemalen en hergebruikt. Verpakkingsmaterialen als karton, piepschuim en folie worden hergebruikt. De pallets worden verzaagd en verkocht als kachelhout.
Ook qua vormgeving en materialisatie is ingezet op duurzaamheid zowel qua beleving als onderhoud. De vormgeving is tijdloos en passend in de omgeving. Materialen als baksteen, beton, glas en aluminium zijn zeer onderhoudsarm. Duurzaamheid houdt immers in dat verspilling van grond- en hulpstoffen, water en energie zoveel mogelijk wordt voorkomen.
4.4 Externe Veiligheid
4.4.1 Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water. De concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
4.4.2 Onderzoek
LPG-tankstation
Ten noorden van het plangebied is het LPG-tankstation van Horne BV gelegen. Dit betreft een BEVI-inrichting met een plaatsgebonden risicocontour van maximaal 25 meter, en een invloedsgebied voor het groepsrisico van maximaal 150 meter.
Het plaatsgebonden risico reikt niet tot het plangebied, en vormt dan ook geen belemmering voor de uitbreiding van Van Cranenbroek. Het invloedsgebied voor het groepsrisico is wel over het plangebied gelegen. Binnen dit invloedsgebied zijn enkel parkeerplaatsen voor de personeelsleden voorzien. Dit zorgt dan ook niet voor een significante toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied. Daarmee heeft de uitbreiding van Van Cranenbroek geen significant effect op de hoogte van het groepsrisico van het LPG-tankstation.
Luchthaven Budel
Het plangebied is gelegen naast de burgerluchthaven Budel. De luchtvaart wordt beschouwd als een risicovolle activiteit. In de vigerende Wet luchtvaart is het reguleringsregiem uitgebreid met de milieuthema's externe veiligheid en lucht. Het regiem voor externe veiligheid is voor burgerluchthavens direct in werking getreden.
Regelgeving voor luchthaven Budel
In opdracht van de provincie Noord-Brabant is door het NLR (National Aerospace Laboratory) een analyse gemaakt van de externe veiligheid als gevolg van het vliegverkeer rondom de luchthaven Budel. De luchthaven is één van de luchthavens die met de introductie van de Regeling Burgerluchthavens en Militaire Luchthavens (RBML) onder verantwoordelijkheid valt van de provincie Noord-Brabant.
Eind 2009 is de Regelgeving voor burgerluchthavens en militaire luchthavens (RBML) in werking getreden. Op basis van deze regelgeving is een luchthavenbesluit opgesteld (vastgesteld op 1 februari 2014). Het beperkingengebied ligt voor een klein deel over het terrein van het nieuwe afhaalmagazijn. Als dit pand vernieuwd of uitgebreid wordt in het deel dat binnen het beperkingengebied is gelegen, dan moet de provincie een verklaring van geen bedenkingen afgeven. Het beperkingengebied is opgenomen op de verbeelding.
Plaatsgebonden risico ten gevolge van de luchthaven
Een klein gedeelte van het bedrijventerrein ligt binnen de plaatsgebonden risicocontour van de luchthaven. Deze loopt voor een klein deel over het plangebied en wordt dan ook overgenomen in het bestemmingsplan (verbeelding en regels) met behulp van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vliegveld'.
Buisleiding
Ten westen is op circa 15 meter afstand van het plangebied een ondergrondse hogedruk aardgas transportleiding Z-532 gelegen. Deze hogedruk aardgasleiding beschikt over een werkdruk van 40 bar, en een diameter van 168 mm. Omdat het plangebied binnen het invloedsgebied van deze leiding is gelegen is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) noodzakelijk.
Door Rho is een QRA opgesteld voor de ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding zie bijlage 4. Uit de QRA blijkt dat de PR 10-6 risicocontour geen belemmering vormt voor de ontwikkeling. Uit de berekening blijkt dat het plaatsgebonden risico (10-6) niet buiten de leidingen is gelegen. Voor het groepsrisico geldt dat het groepsrisico zowel in de huidige als toekomstige situatie kleiner is dan 0,1 maal de oriënterende waarde. In de toekomstige situatie blijft het groepsrisico ten gevolge van de beoogde ontwikkeling gelijk ten opzichte van de huidige situatie. Het groepsrisico van de leiding vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Groepsrisico
Bij het vaststellen van dit nieuwe bestemmingsplan moet het groepsrisico, conform artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (bevb) worden verantwoord. Dat houdt in, dat de hoogte van het groepsrisico bekend moet zijn en de bijdrage van het ruimtelijk plan aan het groepsrisico (verhoging/verlaging). Er moet inzicht worden gegeven in de te verwachten dichtheid van personen in de invloedsgebieden van risicobronnen binnen en buiten het plan. Verder moet advies worden gevraagd aan de Veiligheidsregio/brandweer.
Groepsrisicoverantwoording
Medio 2010 heeft de gemeenteraad de visie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is een algemeen verantwoordingskader opgenomen. In het kader van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico wordt een afweging gemaakt ten aanzien van enerzijds het belang van de ruimtelijke ontwikkeling en anderzijds het risico dat een groep mensen komt te overlijden als gevolg van een ramp of incident met gevaarlijke stoffen.
Voor de personendichtheid in het plangebied, de toename ervan en de hoogte van het groepsrisico in de huidige en toekomstige situatie wordt verwezen naar bijlage 4. Dit betreft de QRA voor de gasleiding.
Maatregelen aan de risicobron ter beperking van het groepsrisico
Voor het tankstation is een milieuvergunning verleend. In deze vergunning zijn de Best Beschikbare Technieken (BBT) voorgeschreven. De kans en effect op een ongeval voor de ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen wordt kleiner wanneer deze dieper worden gelegd of door het aanbrengen van voorzieningen boven deze aardgastransportleidingen (b.v. betonplaten). Gezien de kleine risicoafstanden en de hoogte van het groepsrisico is het niet noodzakelijk om deze ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen dieper te leggen.
Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico
Binnen Nederland is de grond schaars. In het belang van zorgvuldig gebruik van de ruimte moet de gemeente daarom de reële mogelijkheden van intensief en meervoudig ruimtegebruik op bedrijventerreinen bekijken en naar de wijze waarop oneigenlijk gebruik kan worden tegen gegaan. Daartoe wordt het plangebied bestemd voor bedrijfsfuncties.
Mogelijke bron- en 'end of pipe'-maatregelen om het groepsrisico te beperken
Binnen het plangebied kunnen twee soorten incidenten voorkomen van zowel het bedrijf als voor de gasleiding:
- explosie (druk);
- brand.
Voor allebei de scenario's gelden andere maatregelen.
Explosie
Bij een explosie komen hoge drukken tot stand. Dicht bij de bron is de druk zo hoog dat maatregelen bijna niet mogelijk zijn. Ondanks dat bij de (voormalige milieuvergunning) omgevingsvergunningen de Best Beschikbare Technieken (BBT) zijn toegepast voor de risicovolle activiteiten, kan druk bij de bron zo hoog zijn dat maatregelen niet mogelijk zijn en/of dermate hoge kosten met zich meebrengen dat niet redelijk is deze maatregelen toe te passen. Wel kan gehard glas bij gebouwen voorkomen dat er extra slachtoffers door rondvliegend glas zullen vallen. Deze maatregelen worden niet getroffen omdat de nadelige gevolgen en kosten niet in verhouding zijn tot het gewenste effect op het gewenste moment:
- Splinterwerend glas + kozijn
Deze maatregel heeft een zeer nadelig effect op het brandveiligheidsconcept. Door de extra bescherming kan bij brand de rook (doodsoorzaak nummer 1) niet weg. De kans op brand is vele malen groter dan de kans op een calamiteit in het kader van externe veiligheid. Mede op basis van dit nadelige effect en de bijkomende kosten (€ 300,00 meerkosten per m²), wordt deze maatregel niet getroffen.
- Explosiebestendig glas + kozijn
De maatregel heeft een nog nadeliger effect als splinterwerend glas op het brandveiligheidsconcept. Daarnaast is er, in tegenstelling tot splinterwerend glas, een norm voorhanden (NEN-EN 13123, met een classificatie explosiebestendigheid van ruiten (EPR1 - EPR4)). Voor de kozijnen bestaat overigens geen norm. Hierdoor kan een situatie ontstaan dat bij een calamiteit de gehele pui (glas + kozijn) als geheel door het pand komt. Hierdoor lopen niet alleen de aanwezigen in de verblijfsruimte direct aan de risicobronzijde, maar ook de personen in de aangrenzende ruimten een zeer groot risico om te overlijden. De meerkosten voor explosiebestendig glas bedragen circa € 700,00 per m² ten opzichte van standaardglas en worden derhalve niet als realistisch beoordeeld.
Hierbij is nog geen rekening gehouden met de extra kosten, in verband met de versterkte gevelconstructie die benodigd is, omdat het gewicht aanzienlijk toeneemt. Op basis van de hierboven staande argumenten wordt deze maatregel niet getroffen.
Brand
Bij een brand komt veel hitte vrij. De effectafstand (1% letaal) van de ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding binnen het plangebied is respectievelijk 75 meter, de hitte op deze afstand bedraagt 12,5 kW/m2. De effectafstand wordt bepaald door een zogenaamde guillotinebreuk.
De kans op een guillotinebreuk is klein. Het meest geloofwaardige scenario is een lek in de ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding. De effectafstand voor een ondergrondse
hogedruk aardgastransportleiding van dit kaliber is klein. Gelet op de kleine kans op een guillotinebreuk en de extra kosten die gemaakt moeten worden aan de nieuwe gebouwen is het niet zinvol dit op te leggen in het bestemmingsplan. Verder zijn de effectafstanden zeer klein bij een lek van een ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding dat het niet zinvol is hier iets voor op te nemen in het bestemmingsplan.
Zelfredzaamheid binnen het plangebied
Bij brief van 17 oktober 2016, kenmerk P020103 (zie Bijlage 6), geeft de Veiligheidsregio Zuidoost Brabant aan dat bij het ontwerp van het bouwwerk rekening gehouden dient te worden met de hittestraling die kan ontstaan bij een fakkelbrand van de hogedruk aardgasleiding. Hierbij kan de 'handreiking bouwkundige voorzieningen externe veiligheid' als handvat worden gebruikt. Daarnaast wordt geadviseerd om de zelfredzaamheid te bevorderen door risicocommunicatie toe te passen.
Bereikbaarheid binnen het plangebied
Uit informatie van de brandweer Cranendonck en uit het op 12 juli 2013 afgegeven preadvies (kenmerk 12.U.03679) blijkt dat de bereikbaarheid van het plangebied voldoende is. Het gebied is te bereiken via meerdere toegangswegen. Ook de bereikbaarheid van de bedrijfsgebouwen is over het algemeen voldoende. Gezien het voorstaande wordt de bereikbaarheid door de Veiligheidsregio Zuidoost-Brabant voldoende geacht.
Conclusie
Het groepsrisico wordt aanvaardbaar geacht.
Conclusie
In het kader van vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is een overlegreactie en advies aan de veiligheidsregio gevraagd. De Veiligheidsregio heeft per brief 'Preadvies ontwerp bestemmingsplan 1e herziening Bedrijventerreinen Airpark en Fabrieksstraat te Budel, d.d. 17 oktober 2016', zoals bijgevoegd in Bijlage 6, aangegeven in te kunnen stemmen met het bestemmingsplan. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
4.5 Kabels En Leidingen
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- 1. gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- 2. aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
- 3. defensiebrandstoffen;
- 4. warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.
Onderzoek en conclusie
In de paragraaf externe veiligheid is reeds ingegaan op de in de omgeving aanwezige risicorelevante leiding. Voor deze leiding geldt een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden. Deze belemmeringenstrook is niet gelegen binnen het plangebied en vormt dan ook geen belemmering. In het plangebied zijn naast deze leiding geen andere planologisch relevante leidingen gelegen. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
4.6 Bodemkwaliteit
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek
Gezien het feit dat er geen sprake is van een bestemmingswijziging maar enkel interne functiewijziging van bestaande gebouwen en gronden is er conform het Besluit ruimtelijke ordening geen noodzaak tot bodemonderzoek
In het kader van de overdracht van de gronden aan de Anthony Fokkerstraat (zie figuur 2.3) is een verkennend bodemonderzoek ter plaatse uitgevoerd (Archimil BV, 2015). Het onderzoek is opgenomen in bijlage 2. Uit het onderzoek volgt dat de grond uit de bovenlaag evenals de grond uit de onderlaag niet verontreinigd is met één van de componenten waarop is onderzocht. Het grondwater is licht verontreinigd met zink en naftraleen. Aangezien direct contact met het grondwater niet te verwachten is, blijft het risico uit oogpunt van volksgezondheid en milieuhygiëne beperkt.
Daarnaast is in het kader van de aankoop van de bebouwing voor afhaalmagazijn 2 aan de Geuzendijk 74 een verkennend bodemonderzoek ter plaatse uitgevoerd (Milon, 2013). Het onderzoek is opgenomen in bijlage 3. Uit het onderzoek volgt dat ten plaatse van deellocatie B (aan de westzijde van het onderzochte gebied) zwakke olie-water-reacties zijn waargenomen en een zwakke onbekende geur. Daarnaast zijn ter plaatse van het overig terrein (deellocatie G, aan noordoostzijde van het onderzochte gebied) in de boven- en ondergrond bijmengingen met puin waargenomen. Voor het overige onderzoeksgebied zijn geen bijzonderheden waargenomen die duiden op een mogelijke verontreiniging van de bodem. Er is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.
Naar aanleiding van de sterk verhoogde concentratie xylenen in de grond ter plaatse van de olie-benzine afscheider (deellocatie B) is aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de ernst en omvang van de verontreiniging. De totale omvang van de verontreiniging is vastgesteld op circa 4 m³, waarvan circa 2 m³ sterk verontreinigd is. Omdat de verontreiniging van 1987 is ontstaan betreft het hier een nieuw geval van bodemverontreiniging en dient deze in zijn geheel te worden gesaneerd. Van Cranenbroek zal de 2 m³ sterk vervuilde grond saneren. Wat betreft de milieuhygiënische bodemkwaliteit bestaat verder geen belemmering voor het huidige en toekomstige gebruik van de locatie.
Conclusie
Omdat er geen sprake is van functiewijziging vormt het aspect bodem geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. In het kader van de overdracht van gronden zijn bodemonderzoeken uitgevoerd. Hieruit blijkt dat sanering ter plaatse van deellocatie B noodzakelijk is.
4.7 Luchtkwaliteit
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig | ||
stikstofdioxide (NO2) 1) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | ||
fijn stof (PM2.5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ | Vanaf 2015 | ||
fijn stof (PM10) 2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
- De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
- Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
- het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
Besluit in niet betekenende mate
In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteitseisen wordt ontwikkeling van 'gevoelige bestemmingen', zoals een school, in de nabijheid van snelwegen en provinciale wegen beperkt. Wanneer de grenswaarden voor fijnstof en stikstofoxide (dreigen te) worden overschreden binnen een zone van 300 meter rond rijkswegen en 50 meter rond provinciale wegen mag het aantal blootgestelden als gevolg van een ontwikkeling van een gevoelige bestemming niet toenemen. Voor bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan.
Onderzoek
Wet milieubeheer
In bijlage 1 is de Mobiliteitstoetsopgenomen. In bijlage 2 van de Mobiliteitstoets is de verkeersgeneratie van de huidige en toekomstige situatie opgenomen. Voor luchtkwaliteit wordt uitgegaan van weekdaggemiddelden. Deze gegevens zijn tevens in onderstaande tabel opgenomen.
Tabel 4.2 Verkeersgeneratie (weekdaggemiddelde)
huidige situatie | toekomstige situatie | toename | |||
Winkel | 3.509 | 4.273 | 764 | ||
Kantoor | 157 | 637 | 480 | ||
Totaal | 3.666 | 4.910 | 1.244 |
Uit de nibm-tool blijkt dat de verkeerstoename van 1.244 mvt/etmaal zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 1,19µg/m³. Hierbij is worst-case uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 1%. In figuur 4.1 is de berekening met de nibm-tool weergegeven. Beide toenames blijven beneden de 1,2 µg/m³. De bijdrage van het verkeer draagt dan ook niet in betekende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en ander onderzoek is niet noodzakelijk.
Figuur 4.1. Berekening nibm-tool
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool 2016 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in Budel en omgeving zowel in 2015 als in 2020 voldaan wordt aan de voor dit jaar geldende normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in tabel 4.1. In afbeelding 4.1 zijn de rekenpunten in en nabij Budel weergegeven. De waarden gelden voor zowel stikstof als fijnstof PM10 in 2015 en 2020.
Figuur 4.2. Uitsnede NSL-monitoringstool.
Direct langs deze wegen wordt aan de grenswaarden voldaan, dit zal ook ter plaatse van de ontwikkeling het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarnaast wordt verwacht dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog lager zal zijn.
Besluit gevoelige bestemmingen
Er is geen sprake van een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen. Dit aspect is verder niet aan de orde.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling. Ter plaatse is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.
4.8 Verkeerslawaai
4.8.1 Wegverkeerslawaai
De ontwikkeling maakt geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk. Daarnaast voorziet de ontwikkeling niet in de aanleg van nieuwe wegen of in aanpassingen van bestaande wegen. Zodoende kan onderzoek naar wegverkaarslawaai in het kader van de Wet geluidhinder achterwege blijven. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel onderzoek gedaan naar het uitstralingseffect van de ontwikkeling. Het gaat daarbij om de effecten van de ontwikkeling met betrekking tot wegverkeerslawaai langs de wegen waarover het verkeer wordt afgewikkeld, daar waar sprake is van een verkeerstoename als gevolg van de daadwerkelijke ontwikkelingen. Voor toetsing van het uitstralingseffect bestaat geen wettelijk kader. In dit onderzoek is als uitgangspunt gehanteerd, dat alle wegen waar sprake is van een intensiteittoename van >25% en waarlangs geluidsgevoelige bestemmingen aanwezig zijn, onderzocht moeten worden. Bij een toename van >25% is er namelijk pas een significant effect op de geluidsbelasting. Bij een toename van de verkeersomvang met minder dan 25% is er sprake van een geluidstoename van minder dan 1 dB. Verder is aangesloten bij het toetsingskader dat geldt bij reconstructiesituaties. Wanneer sprake is van een geluidtoename van afgerond 2 dB of meer dient maatregelonderzoek plaats te vinden en/of dient onderbouwd te worden dat sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Op basis van de berekende verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling en de verdeling daarvan over het wegennet (zie mobiliteitstoets) en gegevens uit verkeerstellingen (opgehoogd op basis van een autonome groei van 1% per jaar) is achterhaald dat voor de relevante wegen (Randweg-Zuid, Randweg-Oost, Geuzendijk, Meemortel en Heikantstraat) geen sprake zal zijn van een verkeertoename van meer dan 25% ten opzichte van de autonome situatie. Zodoende zal als gevolg van de ontwikkeling ook geen sprake zijn van een significante geluidtoename langs deze wegen. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling niet in de weg.
4.8.2 Luchtvaartlawaai
Het plangebied is nabij het vliegveld Kempen Airport gelegen. Hier ontstaat geluidhinder, veroorzaakt door opstijgende en landende vliegtuigen. Voor het vliegveld is een geluidzone vastgelegd. Deze loopt voor een klein deel over het plangebied en wordt dan ook overgenomen in het bestemmingsplan (verbeelding en regels). Bij de bebouwing op het bedrijventerrein is geen sprake van geluidgevoelige functies. Het luchtvaartlawaai vormt dan ook geen belemmeringen voor het voorliggende bestemmingsplan.
4.9 Funnel, Ihcs En Ils
Ten oosten van het plangebied is het vliegveld Kempen Airport aanwezig. Dit betreft het voormalige vliegveld Budel. Ten behoeve van dit vliegveld zijn er gebieden met hoogtebeperkingen gedefinieerd. Hiermee word aangegeven tot welke hoogte gebouwd mag worden rondom het vliegveld. In figuur 4.3 zijn deze hoogtebeperkingen weergegeven. Voor het plangebied geldt dat niet hoger dan 40 meter gebouwd mag worden boven maaiveld.
Figuur 4.3. Gebied met hoogtebeperkingen (paars) luchthaven Kempen Airport
Binnen het plangebied geldt een bouwhoogte van maximaal 13 meter. Aan de hoogtebeperkingen voor wat betreft hoogte wordt dan ook voldaan.
4.10 Water
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap De Dommel, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal:
- Provinciaal Water- en milieuplan 2016-2021
Gemeente:
- Hemelwaterbeleid Cranendonck
Waterschapsbeleid
Het waterbeheerplan 2016-2021 beschrijft hoe het waterschap samen met andere partijen invulling willen geven aan het waterbeheer in de planperiode. Dit waterbeheerplan is een strategisch document. Hierin wordt aangegeven wat de doelen zijn voor de periode 2016-2021 en hoe die bereikt moeten worden. Het betreft alle aspecten rondom het beheer van de watergangen, stuwen, gemalen, transportstelsels en rioolwaterzuiveringen, zowel onder normale omstandigheden als in het geval van calamiteiten.
Het plan is afgestemd op het Nationaal Waterplan2, het provinciaal water- en milieuplan en het Stroomgebiedsbeheerplan. Er wordt een indeling gemaakt in de volgende thema's:
- droge voeten;
- voldoende water;
- natuurlijk water;
- schoon water;
- mooi water.
Om deze taak goed uit te voeren, zijn wettelijke regels nodig, ook op en langs het water. Deze regels staan in de keur van het waterschap en gelden voor iedereen binnen het gebied van Waterschap De Dommel. De regels zijn vastgelegd in de Keur Waterschap De Dommel 2015. De Keur bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater. Zo zijn er bijvoorbeeld verboden opgesteld voor het leggen, verplaatsen of weghalen van duikers, stuwen, bruggen en dergelijke. Ook wordt als plicht bijvoorbeeld genoemd wie onderhoudsplichtig is.
Afwijken van de verboden en verplichtingen is mogelijk. Hiervoor dient een watervergunning aangevraagd te worden.
De verboden in de Keur zijn onder andere:
- Het graven, dempen en verleggen van waterlopen
- Het leggen, verplaatsen of weghalen van duikers, stuwen, bruggen en dergelijke
- Op stroken van vier meter breed naast de hoofdwaterlopen (zgn. A-wateren) obstakels, bouwwerken en beplantingen neerzetten, omdat dit het onderhoud belemmert
- Op stroken van 25 meter langs beken met een natuurfunctie bouwwerken plaatsen die beekherstel bemoeilijken of zelfs onmogelijk maken
- Op kaden ploegen, spitten, graven, motorrijden etcetera. waardoor de kade minder stevig wordt
- Onttrekken van grondwater
- Draineren in en rondom natte natuurparels
De verplichtingen in de Keur zijn onder andere:
- Wie onderhoudsplichtig is
- Het regelmatig schoonmaken van de waterlopen
- Bij beweiding plaatsen van een afrastering
- Het opruimen van specie en maaisel uit de waterlopen nadat deze zijn schoongemaakt
Afwijken van de verboden en verplichtingen is mogelijk. Hiervoor dient een watervergunning aangevraagd te worden.
Waterschap De Dommel hanteert het principe Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen. Hydrologisch neutraal ontwikkelen houdt in dat de ontwikkeling geen hydrologische achteruitgang ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg heeft. Er mogen geen hydrologische knelpunten worden gecreëerd voor de te handhaven en de vastgelegde toekomstige landgebruikfuncties in het plangebied en het beïnvloedingsgebied. Concreet betekent dit dat
- de afvoer uit het gebied niet groter is dan in de referentiesituatie;
- de omvang van grondwateraanvulling in het plangebied gelijk blijft of toeneemt;
- de grond- en oppervlaktewaterstanden in de omgeving gelijk blijven, of verbeteren voor de huidige en toekomstige landgebruiksfuncties;
- de (grond)waterstanden in het plangebied moeten aansluiten op de (nieuwe) functie(s) van het plangebied zelf;
- het plangebied zo moet worden ingericht, dat de gevolgen van vastgestelde toekomstige ontwikkelingen in de omgeving, die van invloed zijn op de (grond)waterstanden, niet leiden tot knelpunten in het plangebied.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is ten oosten van de dorpskern Budel gelegen en bestaat in de huidige situatie uit het bedrijventerrein Airpark en Fabrieksstraat. Het plangebied is in de huidige situatie nagenoeg volledig verhard met uitzondering van het akkerland aan de Meemortel, in het noorden van het plangebied. Er is geen sprake van oppervlaktewater.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zwaklemig fijn zand. Er is sprake van grondwater trap V tot en met VII. Dat wil zeggen dat de gemiddelde laagste grondwaterstand meer dan 1,2 meter onder maaiveld is gelegen, en de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert van minder dan 0,4 tot meer dan 0,8 meter onder maaiveld. Het maaiveld ter plaatse bedraagt circa 32 meter + NAP.
Waterkwantiteit
Aanwezigheid oppervlaktewater
Binnen, of direct langs het plangebied is geen oppervlaktewater gelegen. Ten zuiden van de Randweg is dit wel het geval. Dit betreft semi-geïsoleerd water en een A-watergang. Het plangebied is echter niet gelegen binnen de onderhoudszone van dit water. Op het middenterrein van het bedrijventerrein is een waterbuffer aanwezig. Deze buffer is gerealiseerd om het hemelwater afkomstig van omliggende verharding te kunnen laten infiltreren.
Veiligheid en waterkeringen
Kern-/beschermingszones
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
De aanwezige bedrijven in de huidige situatie zijn aangesloten op de gemeentelijke riolering. Het hemelwater afkomstig van de bestaande parkeerterrein is aangesloten op de hemelwaterriolering. Gebouwen zijn afgekoppeld op de sloot aan de overzijde van de Antony Fokkerstraat en deze sloot is aangesloten op het bezinkbekken.
Toekomstige situatie
Algemeen
De ontwikkeling betreft de uitbreiding van Van Cranenbroek. Hiervoor worden aanwezige opslaggebouwen en kantoren gesloopt en wordt de bestaande winkel uitgebreid. Tevens is er sprake van de realisatie van parkeerterreinen. De ontwikkeling voorziet daarbij planologische niet in een toename van het verhard oppervlak. In het huidige bestemmingsplan is het volledige plangebied opgenomen als bedrijventerrein inclusief een bijbehorend bouwvlak. Ten opzichte van de huidige planologische situatie neemt de verharding dan ook niet toe. Ten opzichte van de feitelijke huidige situatie is er sprake van een toename van 4.925 m². In het huidige bestemmingsplan is daarvoor echter opgenomen dat er een parkachtige zone is ingericht om te fungeren als waterbuffer. Op het bedrijventerrein is een duurzaam (gescheiden) rioolstelsel aangelegd. Via dit stelsel wordt het hemelwater van de daken afgekoppeld naar de buffer. Hier wordt het water tijdelijk geborgen en langzaam geïnfiltreerd in de bodem. Op basis daarvan worden in het kader van deze ontwikkeling dan ook geen watercompenserende maatregelen noodzakelijk geacht.
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
De kwaliteit van het grondwater blijft ter plaatse geheel gelijk, aangezien de functiewijziging in de bestaande bebouwing plaatsvindt en de herstructurering van het naastgelegen terrein geen risico's met zich mee brengt ten aanzien van het grondwater. De ontwikkeling voorziet niet in de realisatie van bodembedreigende activiteiten. Het hemelwater afkomstig van de huidige en nieuwe parkeerterreinen wordt op het hemelwaterriool aangesloten. Hemelwater afkomstig van gebouwen zal, net als in de huidige situatie, afgekoppeld zijn op de sloot aan de overzijde van de Antony Fokkerstraat en de sloot is aangesloten op het bezinkbekken. Op deze wijze wordt de grondwaterkwaliteit niet beïnvloedt als gevolg van de ontwikkeling.
Veiligheid en waterkeringen
Gezien het feit dat de ontwikkeling niet gelegen is binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering, heeft de ontwikkeling geen invloed op de waterveiligheid.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting,
- (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd. Het vooroverleg met het waterschap heeft inmiddels plaatsgevonden en de reacties van het waterschap zijn samengevat weergegeven en beantwoord in de nota vooroverleg welke als Bijlage 10 is gevoegd bij deze toelichting.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
4.11 Ecologie
4.11.1 Toetsingskader
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.
4.11.2 Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 of beschermd natuurmonument. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Nationaal Natuurnetwerk (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur.
Ten noorden en ten zuiden van het plangebied maken gebieden deel uit van het Nationaal Natuurnetwerk (NNN), voorheen EHS, weergegeven in figuur 4.3 als 'ecologische hoofdstructuur'. Het betreft het gebied ten zuidoosten van het vliegveld en de stroken aan de noordwest- en noordzijde van het bedrijventerrein. De strook tussen het bedrijventerrein en het vliegveld is aangewezen als EHS en ecologische verbindingszone. De strook aan de noordwestzijde van het plangebied is in het verleden aangelegd als compensatienatuur. Ook dit deel is inmiddels bestempeld als EHS.
De ontwikkeling is niet van invloed op het functioneren van de verbindingszone of de EHS, aangezien er niet meer verkeer richting het oosten over de Geuzendijk gaat rijden. Het NNN wordt in het vigerende bestemmingsplan beschermd middels de bestemming 'Natuur'. Het plangebied vormt zelf geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status.
Figuur 4.4: Gebiedsbescherming rondom plangebied (Provincie Noord-Brabant, 2014)
Natura 2000
Rondom het plangebied is een aantal Natura 2000-gebieden gelegen, waarvan de Weerter- en Budelerbergen en Ringselven, ten oosten van het plangebied, het dichtstbij is gelegen. In figuur 4.4 is dit Natura 2000-gebied aangegeven met een rode arcering. Vanaf de westelijke locatie van het plangebied tot aan het Natura 2000-gebied is de afstand 1,1 kilometer, vanaf de oostelijke locatie is dit 500 meter. Op figuur 4.5. is de ligging van verder weg gelegen Natura 2000-gebieden te zien.
De voorgenomen ontwikkeling betreft een uitbreiding van een bestaande bedrijfsvestiging. Effecten als vernietiging/areaalverlies en versnippering zijn dan ook niet aan de orde. Vanwege de relatief grote afstand en het feit dat het gaat om een reeds bestaande bedrijfslocatie zullen ook effecten als verandering van de waterhuishouding of verstoring door geluid of licht niet optreden.
Het enige relevante ecologische effect betreft de emissie van stikstof door de extra verkeersgeneratie als gevolg van de uitbreiding. Om de toename van de depositie op de Natura 2000-gebieden te bepalen is het planeffect berekend (het verschil tussen de bestaande en de beoogde situatie). Het rapport is opgenomen in bijlage 8.
Uit het stikstofdepositieonderzoek blijkt dat in geen van de Natura 2000-gebieden de stikstofdepositie toeneemt. Het hoogste planeffect bedraagt -0,00 mol N/ha/jr.. Dat betekent dat significant negatieve effecten kunnen worden uitgesloten. De natuurlijke waarden en kenmerken van de Natura 2000-gebieden worden niet aangetast.
Figuur 4.5. Ligging plangebied (gele cirkel) t.o.v. Natura 2000 en beschermd natuurmonument
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een bureauonderzoek. Op grond hiervan worden de volgende conclusies getrokken over eventuele beschermde natuurwaarden in het plangebied. Het plangebied is grotendeels verhard en er staat bedrijfsbebouwing. De locatie aan de noordzijde waar parkeergelegenheid wordt gerealiseerd, is onverhard en bestaat uit braakliggend grasland. Aan de zuidzijde is een perceel met beplanting aanwezig en langs de westzijde van de A. Fokker is sprake van een beplantingsstrook.
Foto 4.6. Locatie aan de noordzijde
Vleermuizen
De gevels van de bebouwing die wordt gesloopt, bevatten geen open stootvoegen. Daarnaast is de dakconstructie niet geschikt voor vleermuizen. Verder zijn er op het terrein geen bomen aanwezig die een functie kunnen hebben als verblijfsplaats, de bomen zijn daar te jong (dun) voor.
De beplantingsstrook aan de westzijde van de A. Fokkerstraat en de locatie aan de zuidzijde kunnen wel fungeren als foerageergebied. De beplantingsstrook aan de westzijde van de A. Fokkerstraat kan eventueel ook als vaste vliegroute voor vleermuizen fungeren. De voorgenomen ontwikkeling is niet van invloed op het functioneren hiervan, de locatie aan de zuidzijde is dermate gering van omvang dat het hier geen essentieel foerageergebied betreft. Tijdens de (ver)bouwwerkzaamheden dient wel te worden voorkomen dat lichtverstoring optreedt van de strook langs de A. Fokkerstraat. Dit kan bijvoorbeeld door lichtbronnen van de strook af te keren.
Foto 4.7. Groenstrook aan de westzijde van de A. Fokkerstraat
Broedvogels
Aan de zuidzijde van de westelijke locatie staat een aantal jonge bomen en heggen. In deze bomen zijn geen nesten aanwezig van broedvogels met een vaste nestplaats. Mogelijk zijn in de beplantingsstrook aan de westzijde van de A. Fokkerstraat wel nesten aanwezig. Vanwege het feit dat het plangebied grotendeels is verhard, vormt het geen essentieel onderdeel van het leefgebied van eventueel aanwezige soorten met een vaste nestplaats.
Gezien het ontbreken van een dakpannen dak, een hellingshoek van het dak en overstekken zijn de gebouwen ongeschikt als nestplaats voor huismussen en gierzwaluwen. In de omgeving komen mogelijk wel algemene broedvogels zoals de merel voor.
Foto 4.8. Locatie aan de zuidzijde
Vaatplanten
Op de locatie aan de zuidzijde kan de licht beschermde grote kaardebol voorkomen. Andere beschermde soorten worden hier niet verwacht.
Amfibieën
Doordat het terrein nagenoeg geheel is verhard, bestaat uit (braakliggend) grasland of gemaaid gazon heeft het plangebied geen functie voor zwaar beschermde amfibieën, mogelijk dat incidenteel algemeen voorkomende amfibieën, zoals gewone pad en bruine kikker het plangebied betreden.
Zoogdieren
Gelet op de verharding van het plangebied en de overige beperkt aanwezige natuurlijke ecotopen wordt het voorkomen van matig en zwaar beschermde zoogdieren uitgesloten. Incidenteel komen mogelijk de licht beschermde huisspitsmuis, mol, konijn of de niet beschermde huismuis voor.
Overige beschermde soorten
Er zijn, gezien de inrichting van het plangebied, geen beschermde reptielen, vissen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
4.11.3 Maatregelen
De Wet natuurbescherming (Wnb) staat, met inachtneming van de volgende voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg:
- Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de algemeen voorkomende soorten van de Wnb omdat hiervoor in de provincie Noord-Brabant een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Wnb. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
- Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Wnb wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
- Tijdens de werkzaamheden dient extra lichtverstoring van de beplantingsstrook aan de westzijde van de A. Fokkerstraat te worden voorkomen in verband met de mogelijke functie voor vleermuizen.
Deze genoemde maatregelen kunnen eenvoudig worden getroffen.
4.11.4 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat ecologie de realisatie van het plan niet in de weg staat.
4.12 Archeologie
Toetsingskader
Binnen het kader van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg uit 2007 (WAMZ), voortvloeiend uit het Verdrag van Malta uit 1992, is het verplicht om een voorafgaand archeologisch en cultuurhistorisch onderzoek uit te voeren. Een dusdanig onderzoek is noodzakelijk om te kunnen vaststellen of er sprake is van archeologische of cultuurhistorische waarden binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen (bodem) ingrepen kunnen worden aangetast.
Onderzoek
De gemeente Cranendonck heeft samen met de gemeenten Eersel, Reusel-De Mierden, Bergeijk, Oirschot, Bladel, Heeze-Leende, Geldrop-Mierlo, Bladel en Valkenswaard (de zogenaamde 'Kempen en A2-gemeenten') een archeologische beleidskader opgesteld. Hierbij is een intergemeentelijke beleidskaart beschikbaar. Een uitsnede van deze kaart is opgenomen in figuur 4.5.
De beoogde ontwikkeling betreft de sloop en (interne) verbouwing van de huidige panden en nieuwbouw. De plangrens is weergegeven in figuur 4.5 met blauw. Met groen is het nieuw te bouwen pand te zien. Te zien is dat het gehele plangebied in drie verschillende categorieën ligt:
- Hoge verwachtingswaarde: Archeologische onderzoek is vereist bij bodem ingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 500 m² en dieper gaan dan 0,3 meter onder het maaiveld, of 0,5 meter onder het maaiveld als het esdek of agrarische gronden betreft;
- Lage verwachtingswaarde: Archeologisch onderzoek is vereist bij bodem ingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 25.000 m² en die dieper gaan dan 0,4 meter onder het maaiveld, of 0,5 meter onder het maaiveld als het agrarische gronden betreft;
- Verstoord: dit gebied is in het verleden verstoord geraakt door ontgrondingen of diepe grondwerken, hierdoor is er geen verwachting op archeologische vondsten.
Figuur 4.9. Archeologische beleidskaart gemeente Cranendonck
Het grootste gedeelte van het westelijke deel van het plangebied valt binnen de categorie 'verstoord'. de rest van het westelijk deel van het plangebied heeft een lage verwachtingswaarde. De oppervlakte van dit gebied is niet groter dan 25.000 m². Het oostelijk deel valt binnen de lage en hoge verwachtingswaarden. Hier worden echter geen grondwerkzaamheden uitgevoerd.
Daarnaast zijn de (nog aan te kopen) gronden direct naast het hoofdkantoor in het verleden al onderzocht op eventuele aanwezige archeologische resten (zie bijlage 9). Op basis van het bureauonderzoek bestond de verwachting dat in het plangebied bewoningssporen aangetroffen zouden kunnen worden. Het booronderzoek heeft hiervoor echter geen indicaties opgeleverd, noch in de vorm van vondstmateriaal, noch in de vorm van een in tact bodemprofiel over een groter oppervlak. Uit de boringen die gezet zijn in het plangebied kan worden opgemaakt dat het bodemprofiel in een groot deel van de gevallen is verstoord tot op of in het moedermateriaal. De kans op het aantreffen van behoudenswaardige archeologische resten in het plangebied van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Airpark' is hierdoor gering. De provincie Noord-Brabant heeft op 27 juli 2004 ingestemd met de conclusie van het onderzoek (bron: bestemmingsplan 'Bedrijvenparkterreinen Airpark en Fabrieksstraat te Budel', vastgesteld in juni 2013). Nader archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.
Conclusie
Archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling
4.13 Cultuurhistorie
Toetsingskader
Op intergemeentelijk niveau is door de Kempen en A2-gemeenten een archeologische beleidskader opgesteld. In dit beleidskader zijn naast de archeologische (verwachtings)waarden cultuurhistorisch waardevolle gebieden en objecten vastgelegd. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek wordt een advies gegeven of vervolgstappen noodzakelijk zijn. Hierbij vormt het intergemeentelijk archeologisch beleidskader het uitgangspunt.
Onderzoek
In figuur 4.6 is de archeologische beleidskaart van de Kempen en A2-gemeenten te zien dat het plangebied niet valt binnen een cultuurhistorisch waardevol gebied. Wel loopt er door de westelijke locatie een 'object met een zeer hoge cultuurhistorische waarde'. Dit houdt in dat deze objecten worden gezien als belangrijke elementen van de regionale identiteit. Deze cultuurhistorische waarden mogen in principe niet verstoord of vernietigd worden. Bij een nieuwe ontwikkeling moet zo mogelijk de cultuurhistorische waarde versterkt worden.
Over het plangebied loopt één cultuurhistorisch waardevol object. Dit betreft de vroegere ligging van een weg. Echter, zoals in figuur 4.10 te zien is zijn hier geen sporen meer van te vinden. Dit object hoeft daardoor niet behouden of versterkt te worden.
Figuur 4.10. Archeologische beleidskaart met cultuurhistorisch waardevolle elementen (Omgevingsdienst zuidoost-Brabant, 2013)
Figuur 4.11 Locatie voormalige ligging van weg
Conclusie
Cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Hoofdstuk 5 Juridische Planaspecten
5.1 Opzet Van De Planregels
De verbeelding van het geldende bestemmingsplan ‘Bedrijventerreinen Airpark en Fabrieksstraat te Budel’, zoals laatstelijk vastgesteld door de gemeenteraad bij besluit van 9 juni 2015, wordt aangepast op de wijze zoals aangegeven op de bij deze herziening behorende verbeelding. Deze herziene verbeelding ziet slechts op de bij de onderhavige ontwikkeling betrokken bedrijfspercelen van Van Cranenbroek. Dit betekent dat de verbeelding van het geldende bestemmingsplan voor het overige ongewijzigd blijft.
De planregels van het geldende bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Airpark en Fabrieksstraat te Budel' zijn gebruikt als basis voor deze bestemmingsplanherziening, met uitzondering van een aantal in de planregels genoemde afwijkingen/aanvullingen die nodig zijn om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. De artikelen van het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Airpark en Fabrieksstraat te Budel' die van toepassing zijn, zijn opgenomen in de regels.
De belangrijkste wijziging ten opzichte van het geldende bestemmingsplan is dat op de verbeelding een aanduiding 'detailhandel volumineus' wordt toegevoegd ten behoeve van de verkoop van volumineuze tuinartikelen en volumineuze doe-het-zelf artikelen met een maximum winkelvloeroppervlak van 10.000 m². De huidige aanduiding 'detailhandel' met een oppervlakte van 11.365 m² is exact overgenomen in de nieuwe situatie. Teneinde geen onduidelijkheid te laten bestaan over de betekenis van de begrippen tuinartikelen, volumineuze artikelen en winkelvloeroppervlakte, zijn er in de planregels definities opgenomen. Zo kan er geen misverstand over bestaan dat de winkeluitbreiding van Van Cranenbroek alleen ziet op artikelen die vanwege de omvang een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling en/of artikelen die vanwege de omvang of het gewicht door de consument slechts met een auto kunnen worden vervoerd.
Ook wordt in de nieuwe winkel een koffiehoek voor het winkelend publiek mogelijk gemaakt door ondersteunende horeca-activiteiten toe te staan met een maximum vloeroppervlakte van 350 m². Daarnaast zijn er (afhaal)magazijnen, distributie-, opslag-, reparatie- demonstratie- en testruimten ten behoeve van de detailhandelsfunctie en groothandel toegestaan. Dat geldt ook voor het voormalige 'Kennis-terrein' aan de Geuzendijk, die daartoe de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - magazijn' op de verbeelding krijgt.
Daarnaast voorzien de planregels in voldoende parkeervoorzieningen, voorzieningen voor de ontsluiting van de bedrijven, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Ook wordt ter hoogte van Randweg-Zuid 5 de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - uitrit' opgenomen, zodat deze in/uitrit uitsluitend als uitrit gebruikt kan worden.
De gebouwen en overkappingen dienen binnen de bouwvlakken (zoals aangegeven op de verbeelding) te worden gebouwd. De bouwhoogte van de gebouwen en overkappingen is verhoogd van 12 meter naar 13 meter, om het nieuwe kantoorgebouw van Van Cranenbroek mogelijk te kunnen maken. Het bebouwingspercentage van de bouwpercelen blijft ten hoogste 70% bedragen.
5.2 Handhaving
Een bestemmingsplan is voor de gemeente een belangrijk instrument om haar ruimtelijk beleid vorm te geven. Door middel van een combinatie van positieve bestemmingen en het uitsluiten van bepaalde activiteiten en functies kan een sturing plaatsvinden van gewenste en ongewenste ontwikkelingen. Een belangrijk aspect hierbij is de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle bewoners en gebruikers dienen door de gemeente op een zelfde wijze daadwerkelijk aan het plan worden gehouden.
In dit bestemmingsplan is daarom allereerst gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van in het bijzonder de planregels. Hoe groter de eenvoud van de planregels en verbeelding (en daarmee de toegankelijkheid en leesbaarheid), hoe groter in de praktijk de mogelijkheid door de gemeente om toe te zien op de naleving van het bestemmingplan. Bewust zijn in het plan geen detailbepalingen opgenomen die – hoewel misschien op zichzelf niet onwenselijk – in de praktijk niet kunnen worden gehandhaafd. In het verlengde daarvan is zoveel mogelijk afgezien van bepalingen die door de bewoners en andere gebruikers als een onnodige beperking van hun vrijheid kunnen worden gevoeld. Hoe minder knellend de planregels zijn, hoe kleiner de kans dat het met de regels wat minder nauw wordt genomen. In de praktijk worden op den lange duur immers ook alleen die regels gerespecteerd waarvan door de betrokkenen de noodzaak en de redelijkheid wordt ingezien.
Het gemeentebestuur draagt de verantwoordelijkheid om toe te zien op de naleving van de opgenomen regels in het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Wet Ruimtelijke Ordening En Grondexploitatie
Wettelijk kader
In de Wet ruimtelijke ordening is de grondexploitatiewet opgenomen. Deze afdeling regelt verplicht kostenverhaal door de gemeente. Doel hiervan is om bij de ontwikkeling van bouwlocaties een eerlijke verdeling van kosten en opbrengsten voor publieke voorzieningen af te dwingen. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. De kosten worden verhaald via de omgevingsvergunning voor het bouwen. Het exploitatieplan is in feite een publiekrechtelijke terugvaloptie; privaatrechtelijk kan meer geregeld worden.
Kostenverhaal dient te worden verzekerd bij onder andere een bestemmingsplan dat rechtstreeks bouwplannen mogelijk maakt.
Een exploitatieplan is niet vereist indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld door het sluiten van overeenkomsten van grondexploitatie met alle eigenaren in het exploitatiegebied, waar bouwmogelijkheden gerealiseerd kunnen worden of volledig grondeigendom).
In een bestemmingsplan is sprake van kostenverhaal (6.2.3. tot en met 6.2.5. Bro) als een bouwplan (6.2.1 Bro) wordt mogelijk gemaakt. Welke kosten verhaalbaar zijn (kostensoortenlijst) is ook in het Bro geregeld (artikel 6.2.3 tot en met 6.2.5).
Nieuwe ontwikkeling
In het voorliggende bestemmingsplan wordt een ontwikkeling voorzien die wordt aangemerkt als bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro.
Op grond van artikel 6.12 Wro is de gemeenteraad in beginsel verplicht om tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen. Aangezien het kostenverhaal geregeld is via een anterieure overeenkomst tussen Van Cranenbroek (de eigenaar van de gronden) en de gemeente, is het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig.
6.2 Financiële Uitvoerbaarheid
Voor de ontwikkeling die thans rechtstreeks planologisch-juridisch mogelijk worden gemaakt heeft de initiatiefnemer gegevens overlegd aan de gemeente waaruit blijkt dat deze de investeringen financieel kan dragen. Gelet op het vertrouwelijke karakter zijn de financiële gegevens niet in deze paragraaf opgenomen. De gemeente heeft inzicht gehad in de financiële gegevens en is tot de conclusie gekomen dat de ontwikkeling financieel uitvoerbaar is.
De financiële uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is met het oog op het voorgaande afdoende gewaarborgd.
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het concept ontwerpbestemmingsplan 1e herziening bedrijventerreinen Airpark en Fabrieksstraat – Randweg-Zuid 8 e.o. verzonden naar diverse instanties, te weten:
- Waterschap de Dommel
- Omgevingsdienst Zuidoost Brabant
- Gasunie
- Provincie Noord-Brabant
- Brabant Water
- Rijkswaterstaat
- Kempen Airport
- ministerie van Defensie
Overleg reacties zijn gebundeld, samengevat en beantwoord in de nota vooroverleg welke als Bijlage10 is gevoegd bij deze toelichting.
7.2 Vaststellingsprocedure
Het ontwerpbestemmingsplan '1e herziening bedrijventerrein Airpark en Fabrieksstraat, Randweg-Zuid 8 e.o.' heeft overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening van 1 juli 2017 tot en met 30 augustus 2017 ter visie gelegen. Gedurende deze termijn van zes weken kon eenieder een zienswijze indienen. Er zijn geen zienswijzen ontvangen.
In Bijlage 11 is de nota met ambtshalve wijzigingen gevoegd met ambtshalve aanpassingen die bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden doorgevoerd.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Mobiliteitstoets
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek Ant. Fokkerstraat
Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek Ant. Fokkerstraat
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek Geuzendijk
Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek Geuzendijk
Bijlage 4 Qra Buisleiding
Bijlage 5 Brief Veiligheidsregio Dd 19-04-2013
Bijlage 5 Brief veiligheidsregio dd 19-04-2013
Bijlage 6 Brief Veiligheidsregio Dd 17-10-2016
Bijlage 6 Brief veiligheidsregio dd 17-10-2016
Bijlage 7 Ruimtelijk Economisch Onderzoek
Bijlage 7 Ruimtelijk Economisch Onderzoek
Bijlage 8 Berekening Stikstofdepositie
Bijlage 8 Berekening stikstofdepositie
Bijlage 9 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 9 Archeologisch onderzoek
Bijlage 10 Nota Vooroverleg Reacties
Bijlage 10 Nota vooroverleg reacties