Kern Schoot
Bestemmingsplan - Gemeente Cranendonck
Vastgesteld op 21-09-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
Het bestemmingsplan 'Kern Schoot' met identificatienummer NL.IMRO.1706.BPBSC2004-VAS1 van de gemeente Cranendonck.
1.2 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanbouw/uitbouw:
Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, dan wel als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw (door de vorm) onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding:
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
Grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan-huis-verbonden-beroep
De uitoefening van een beroep aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen terrein, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt.
1.7 archeologisch onderzoek
In een schriftelijke rapportage vastgelegd bureau- en/of veldonderzoek naar de materiële neerslag van menselijke aanwezigheid en menselijk handelen in het verleden.
1.8 archeologisch verwachtingsvol gebied
Door burgemeester en wethouders aangewezen terrein waarvan op grond van historische gegevens of door archeologische vondsten en onderzoek vermoed wordt dat het van algemeen belang is wegens zijn betekenis voor de archeologische monumentenzorg.
1.9 archeologische waarde
De aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit in het verleden, tenminste ouder dan 50 jaar.
1.10 bebouwing:
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.11 bebouwingspercentage
Een in dit plan aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, het deel van een bouwvlak of het deel van een in de regels nader bepaald deel van een bouwperceel, dat maximaal mag worden bebouwd.
1.12 bedrijf
Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.13 bestaand
- a. bebouwing: zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;
- b. gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
1.14 bestemmingsgrens:
De grens van een bestemmingsvlak.
1.15 bestemmingsvlak:
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.16 bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Hieronder vallen bijgebouwen alsmede aan- en uitbouwen en overkappingen.
1.17 bijgebouw:
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.18 bouwen:
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.19 bouwgrens:
De grens van een bouwvlak.
1.20 bouwlaag:
Het doorlopende geheel van op gelijke of nagenoeg gelijke vloerhoogte gelegen ruimten in een gebouw met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder, onderbouw, zolder en vliering.
1.21 bouwperceel:
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.22 bouwperceelgrens:
De grens van een bouwperceel.
1.23 bouwvlak:
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.24 bouwwerk:
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.25 bruto vloeroppervlakte
De totale oppervlakte van de ruimte of ruimtes die worden gebruikt ten dienste van een kantoor, winkel, horecagelegenheid of bedrijf, met inbegrip van de daarbij behorende opslag- en magazijnruimte en overige dienstruimten.
1.26 carport
Een op de grond staande overkapping van één bouwlaag bij een woning, die bedoeld is als een overdekte stallingsruimte voor personenauto's.
1.27 cultuurhistorische waarde
De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon of de architectuur.
1.28 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.29 dienstverlening
Het verlenen van diensten aan derden, waarvan de uitoefening geschiedt in een rechtstreeks contact met het publiek (al dan niet door middel van een baliefunctie), met uitzondering van een seksinrichting.
1.30 gebouw:
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.31 hoofdgebouw:
Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.32 horecabedrijf
Een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van of het ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken of het exploiteren van zaalaccommodatie of nachtverblijf, een en ander gepaard gaande met dienstverlening. Tot de hieronder genoemde begrippen Horeca 1 tot en met Horeca 5 worden mede begrepen de niet genoemde, maar naar aard, omvang en uitstraling op het woon- en leefmilieu vergelijkbare horecasoorten:
- a. Horeca 1 (daghoreca): vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen en waarvan de activiteiten primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van etenswaren of alcoholische en niet-alcoholische dranken voor nuttiging al dan niet ter plaatse en waarvan de exploitatie doorgaans geen of slechts in lichte mate een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken, zoals broodjeszaken, ijssalons, eethuisjes en lunchrooms;
- b. Horeca 2 (maaltijd- en logiesverstrekkers): vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse alsmede daaraan ondergeschikt het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken of het bedrijfsmatig verstrekken van logies en waarvan de exploitatie doorgaans geen aantasting van het woon- en leefklimaat veroorzaakt, zoals restaurants, bistro's, grand cafés, hotels en pensions;
- c. Horeca 3 (spijsverstrekkers): vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van etenswaren voor nuttiging al dan niet ter plaatse alsmede daaraan ondergeschikt het verstrekken van licht-alcoholische dranken en niet-alcoholische dranken voor nuttiging ter plaatse en waarvan de exploitatie doorgaans in enige mate een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken, zoals cafetaria's, automatieken en afhaalhoreca;
- d. Horeca 4 (drankverstrekkers): vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken voor gebruik ter plaatse van alcoholische en niet-alcoholische dranken en waarvan de exploitatie doorgaans een lichte aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken, zoals cafés en bars, al dan niet in combinatie met zaalverhuur;
- e. Horeca 5 (zware horeca): vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig gelegenheid bieden van dansen op elektrisch versterkte muziek alsmede op het ter plaatse nuttigen van alcoholische en niet-alcoholische dranken en etenswaren, en waarvan de exploitatie een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals discotheken, nachtclubs en dancings.
1.33 huishouden
één of meer personen die een gezamenlijke huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid;
1.34 kamerbewoning
het gebruik van niet-zelfstandige woonruimte(n) voor bewoning door één of meer personen die een afzonderlijk huishouden vormen, niet zijnde logies voor recreatief verblijf;
1.35 kunstwerken
Bouwwerken geen gebouwen zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke.
1.36 lichte bedrijvigheid
Het op ambachtelijke wijze vervaardigen, herstellen, onderhouden of bewerken van producten en/of diensten in de vorm van bedrijven die voorkomen in de van deze planregels deel uitmakende 'Staat van bedrijfsactiviteiten - milieucategorie 1 en 2 bij wonen'.
1.37 maatschappelijk
Educatieve, (sociaal-)medische, (sociaal-)culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, waaronder tevens begrepen een kinderdagverblijf en peuterspeelzaal, alsmede voorzieningen ten behoeve van sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en ondersteunende horeca ten dienste van deze voorzieningen.
1.38 niet-zelfstandige woonruimte
een woonruimte die geen eigen, afsluitbare toegang heeft vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte en/of waarbij de wasgelegenheid, kookgelegenheid en/of het toilet niet aanwezig zijn binnen de woonruimte maar deze wordt/worden gedeeld met derden;
1.39 ondergronds bouwwerk
Een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.
1.40 overkapping
Een bouwwerk met een dak en ten hoogste twee wanden.
1.41 peil
- a. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst; de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.42 prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.43 seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.44 vloeroppervlakte
De totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond.
1.45 voorgevel
De gevel van een gebouw, die is gekeerd naar de weg, het openbaar gebied of figuur 'gevellijn' waarop het bouwperceel overwegend georiënteerd is.
1.46 voorgevellijn
De denkbeeldige lijn die getrokken kan worden door, én samenvalt met, de voorgevel van een gebouw en het verlengde daarvan.
1.47 voorgevelrooilijn
De grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd en het verlengde daarvan.
1.48 voorzieningen van algemeen nut
Voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.
1.49 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer en waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten et cetera.
1.50 wonen:
Het bewonen van een woning door niet meer dan één afzonderlijk huishouden.
1.51 woning:
Een complex van ruimten, dienend voor de huisvesting van één huishouden waarbij de volgende onderverdeling van toepassing is:
- a. aaneengebouwde woning: een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen;
- b. gestapelde woning: een woning of wooneenheid die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen;
- c. geschakelde woning: woning waarvan het hoofdgebouw door middel van bijbehorende bouwwerken met een andere woning is verbonden.
- d. twee-aaneengebouwde woning: een woning waarbij het hoofdgebouw aan één zijde een gemeenschappelijke wand heeft met het naastgelegen bij- of hoofdgebouw van een andere woning;
- e. vrijstaande woning: een woning waarbij het hoofdgebouw geen gemeenschappelijke wand heeft met een bij- of hoofdgebouw van een andere woning;
- f. patiowoning: woning met een kleine ommuurde privé-buitenruimte;
- g. zorgwoning: een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw, over het algemeen gelijkvloers en rolstoeltoegankelijk, voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen, gericht op het verlenen van zorg.
1.52 zelfstandige woonruimte
een woonruimte die een eigen, afsluitbare toegang heeft vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte en waarbij de wasgelegenheid, kookgelegenheid en het toilet aanwezig zijn binnen de woonruimte en deze niet worden gedeeld met derden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
De kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de zijdelingse grens van het bouwperceel.
2.7 De bebouwde oppervlakte van een bouwperceel
De gezamenlijke oppervlakten van de gebouwen, die op hetzelfde bouwperceel zijn of mogen worden opgericht op grond van verleende vergunning of zijn opgericht op grond van artikel 2.3, lid 1 Bor juncto artikel 3 van bijlage 2 Bor, met inbegrip van de oppervlakten van (gedeelten van) gebouwen die volledig onder peil zijn gelegen.
2.8 De lengte, breedte en diepte van een gebouw
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken of de harten van scheidsmuren.
2.9 De ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
Vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.10 Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, erkers en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. bermen;
- c. speelvoorzieningen;
- d. extensief recreatief medegebruik;
- e. in- en uitritten;
- f. onverharde wegen;
- g. kunstobjecten;
- h. voorzieningen voor langzaam verkeer;
- i. voorzieningen van algemeen nut.
- j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbij behorende:
- k. kunstwerken;
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuin, behorende bij de op de aangrenzende woonbestemming gelegen hoofdgebouwen;
met de daarbij behorende:
- b. erven en terreinen;
- c. verkeers- en parkeervoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. voorzieningen van algemeen nut;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en pleinen;
- b. voet- en fietspaden;
- c. verkeers- en parkeervoorzieningen;
- d. terrassen, behorende bij aangrenzende horecagelegenheden;
- e. ter plaatse van de aanduiding:
- f. 'bijgebouwen': bijbehorende bouwwerken ten dienste van hoofdgebouwen in de aangrenzende bestemming 'Wonen';
- g. speelvoorzieningen;
- h. groenvoorzieningen;
- i. ambulante detailhandel;
- j. kunstobjecten;
- k. voorzieningen van algemeen nut;
- l. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbij behorende:
- m. kunstwerken;
- n. erven en terreinen;
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen in woningen;
- b. aan-huis-verbonden beroepen;
- c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- d. detailhandel ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' tot een gezamenlijk maximum van 250 m2 detailhandel en dienstverlening;
- e. dienstverlening ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening' tot een gezamenlijk maximum van 250 m2 detailhandel en dienstverlening;
met de daarbij behorende:
- f. tuinen, erven en terreinen;
- g. verkeers- en parkeervoorzieningen;
- h. groenvoorzieningen;
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
6.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om onbenutte of deels onbenutte bouwvlakken te verwijderen of het maximum aantal wooneenheden te verminderen,indien:
- a. het een onbebouwd bouwvlak betreft, waar binnen 5 jaar na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan ter plaatse van het bouwvlak met een omgevingsvergunning geen woonbebouwing is opgericht, danwel in oprichting is;
- b. er binnen 5 jaar na sloop van een hoofdgebouw ter plaatse van het bouwvlak met een omgevingsvergunning geen nieuwe woonbebouwing is opgericht, danwel in oprichting is;
- c. er binnen 5 jaar na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan met een omgevingsvergunning minder wooneenheden zijn opgericht danwel in oprichting zijn dan volgens de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' op de locatie is toegestaan.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 4
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' (gebied met een hoge archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
- a. Bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en)mogen uitsluitend worden opgericht indien:
- 1. de oppervlakte maximaal 500 m2 bedraagt; en/of
- 2. de verstoringsdiepte ten hoogste 0,30 meter ten opzichte van het maaiveld bedraagt, dan wel ten hoogste 0,50 meter ten opzichte van het maaiveld bij esdekken en agrarische gebieden.
- b. In afwijking van het bepaalde in sub a mogen bouwwerken die een grotere oppervlakte hebben dan bedoeld in sub a, onder 1 en die tevens een grotere verstoringsdiepte hebben dan bedoeld in sub a, onder 2 worden opgericht indien deze bouwwerken dienen ter vervanging van bestaande bouwwerken en de bouwwerken maximaal 2,50 meter uit de bestaande fundering worden opgericht.
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
7.4 Afwijken van de bouwregels
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
7.7 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Algemene bepaling met betrekking tot ondergronds bouwen
9.2 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
10.1 Strijdig gebruik
Het is verboden de in Hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die is nader aangeduid in de bestemmingsomschrijving. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een erotisch (getint) bedrijf of (straat)prostitutie;
- b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning voor bewoning;
- c. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- d. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Algemeen
Indien niet op grond van een andere bepaling kan worden afgeweken van deze regels kan het bevoegd gezag door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het volgende:
- a. de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%;
- b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10,00 meter;
- e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40,00 meter, onder de volgende voorwaarden:
- 1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:
- buiten de bebouwde kom en in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten, bedrijventerreinen en horecagelegenheden;
- binnen de bebouwde kom op bedrijventerreinen en sportparken.
- 2. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
- op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zonodig in overleg met de monumentencommissie;
- tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten.
- 1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:
11.2 Bed and breakfast
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bestemmingsplanregels ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en/of bijgebouwen bij de woning voor bed and breakfast-voorzieningen, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- a. de voorzieningen dienen te worden gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing;
- b. het maximaal aantal personen dat logies en ontbijt kan worden geboden bedraagt vier;
- c. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
- d. er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
- e. aangetoond dient te worden dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen bestaan, waaronder in ieder geval wordt begrepen belemmeringen in verband met geurhinder;
- f. er mag geen afbreuk worden gedaan aan de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en bedrijven.
11.3 Ontmoetingsplaatsen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bestemmingsplanregels voor het gebruik van een deel van een gebouw dan wel het oprichten van een gebouw voor een ontmoetingsplaats, met dien verstande dat:
- a. de oppervlakte van de ontmoetingsplaats niet meer bedraagt dan 20 m2;
- b. de bouwhoogte van de ontmoetingsplaats niet meer bedraagt dan 3,00 meter.
11.4 Voorwaarden
- a. Een omgevingsverguning als bedoeld in 11.1 tot en met 11.3 kan uitsluitend worden verleend indien hierdoor de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en de stedenbouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast.
- b. Er zal sprake zijn van een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige samenhang indien:
- 1. de bebouwingstypologie (vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd, patio) wordt aangetast;
- 2. de karakteristiek van de openbare ruimte onevenredig wordt aangetast;
- 3. historische of stedenbouwkundige betekenis van bebouwing wordt aangetast.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Algemene wijzigingsbevoegdheden
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag niet meer bedragen dan 3,00 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag niet meer bedragen dan 3,00 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- c. het wijzigen van de in de bijlage opgenomen Staten van Bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
- d. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Parkeren en laden/lossen
Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Een omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien wordt voldaan aan de volgende regels:
- a. In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
- b. In het geval van functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
- c. Voor het bepalen van de benodigde parkeergelegenheid dient te worden voldaan aan het het parkeerbeleid van de gemeente Cranendonck, zoals opgenomen in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan 2016, vastgesteld door de gemeenteraad op 7 maart 2017. Indien de gemeentelijke beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt de aanvraag omgevingsvergunning getoetst aan het gewijzigde parkeerbeleid zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
- d. De parkeervoorzieningen als bedoeld onder a en b dienen in stand te worden gehouden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- c. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Kern Schoot' van de gemeente Cranendonck.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Midden in de kern Budel-Schoot, op de hoek van de Grootschoterweg en de Pater Ullingsstraat, bevinden zich de oude locatie van groentewinkel Agnita, de voormalige kleuterschool en het braakliggend terrein waar voorheen het Rabobankkantoor was gevestigd. De voormalige kleuterschool en de oude vestiging van groentewinkel Agnita staan al lange tijd leeg, waardoor de staat van onderhoud sterk achteruit is gegaan.
Het plan is om de oude vestiging van groentewinkel Agnita en een deel van de voormalige kleuterschool te slopen en samen met het terrein waar voorheen het Rabobankkantoor stond, te herontwikkelen. De herontwikkeling leidt tot een forse ruimtelijke kwaliteitsverbetering.
Het plan bestaat uit het realiseren van:
- 4 sociale levensloopbestendige woningen;
- een appartementengebouw met maximaal 10 woningen, waarbij op de begane grond ook commerciële en/of maatschappelijke functies zijn toegestaan;
- 3 levensloopbestendige seniorenwoningen;
- 4 ééngezinswoningen.
De herontwikkeling past niet binnen het geldend bestemmingsplan 'Budel-Schoot en Gastel'. Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van het gewenste woningbouwplan mogelijk.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt midden in de bebouwde kom van Budel-Schoot, op de hoek van de Grootschoterweg en de Pater Ullingsstraat. De overige grenzen worden gevormd door het woonperceel aan de Grootschoterweg 96a aan de zuidzijde en basisschool De Wereldwijzer aan de westzijde. In figuur 1.1 en 1.2 is de ligging en begrenzing op luchtfoto's weergegeven.
![]() |
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: StreetSmart)
![]() |
Figuur 1.2 Begrenzing plangebied (bron: StreetSmart)
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Budel-Schoot en Gastel', vastgesteld door de gemeenteraad op 3 juli 2018. Daarnaast geldt het paraplubestemmingsplan 'Wonen', vastgesteld door de gemeenteraad op 17 november 2020. De inhoud van de regeling zoals opgenomen in de parapluherziening Wonen is verwerkt in dit bestemmingsplan. In figuur 1.3 is een uitsnede van het geldend bestemmingsplan weergegeven.
![]() |
Figuur 1.3 Uitsnede geldend bestemmingsplan'Budel-Schoot en Gastel'
Voormalige kleuterschool - Pater Ullingsstraat 1
Dit perceel is bestemd tot 'Maatschappelijk'. Deze gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor maatschappelijke voorzieningen en zorgwonen. Een deel van het perceel heeft een bouwvlak. De bestaande hoofdbebouwing is aangemerkt als 'karakteristiek'. Tevens geldt op dit perceel 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 5' waarmee de bestemming onder voorwaarden met een wijzigingsprocedure kan worden gewijzigd in de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' ten behoeve van de bouw van maximaal 6 grondgebonden woningen.
Voormalige vestiging van groentewinkel Agnita- Grootschoterweg 92
Dit perceel is bestemd tot 'Wonen'. Een deel van het perceel heeft een bouwvlak. De bestaande hoofdbebouwing is aangemerkt als 'karakteristiek'. Ter plaatse is één woning toegestaan. Tevens geldt op dit perceel 'wetgevingszone - afwijkingsgebied 1' waarmee met een omgevingsvergunning de volgende functies kunnen worden toegestaan:
- bedrijven (categorieën 1 en 2);
- horecabedrijven (categorieën Horeca 1, 2 en 3);
- dienstverlening;
- kantoren; en/of
- maatschappelijke voorzieningen.
Voormalige Rabobanklocatie
Dit perceel is bestemd tot 'Woongebied'. Deze gronden zijn bestemd voor herontwikkeling van de locatie ten behoeve van de bouw van maximaal 4 woningen. De gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor wonen, met de daarbij behorende erven en terreinen, wegen, straten en pleinen, voet- en fietspaden, verkeer- en parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen.
Dubbelbestemming archeologie
Daarnaast is het plangebied voor een deel bestemd met de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4'. Dit ter bescherming van de archeologische verwachtingswaarde. In de noordoosthoek van het plangebied is geen archeologische dubbelbestemming aanwezig.
De herontwikkeling is niet mogelijk binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan en de daarin opgenomen wijzigings- en afwijkingsmogelijkheden. Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken, dient een nieuw bestemmingsplan met bijbehorende onderzoeken te worden opgesteld.
1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan 'Kern Schoot' bestaat uit drie delen:
- een verbeelding, waarop onder meer de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven;
- regels, waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen;
- een toelichting, waarin de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt nader zijn gemotiveerd en verantwoord. In de toelichting is ook beschreven wat het vigerende beleid inhoudt en hoe bij de ontwikkeling met (milieu)planologische aspecten rekening is gehouden.
De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
1.5 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 is de huidige situatie van het plangebied beschreven. In dat hoofdstuk wordt ingegaan op de historische ontwikkeling en huidige ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied. Hoofdstuk 3 bestaat uit de planbeschrijving. In hoofdstuk 4 wordt het initiatief getoetst aan het relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de milieuhygiënische en planologische aspecten met betrekking tot de ontwikkeling. Hoofdstuk 6 bevat een uiteenzetting van de inhoud van de bestemmingsregeling. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Historische Ontwikkeling
Rond 1880 was Budel-Schoot nog geen zelfstandige dorpsgemeenschap. Het bestond uit twee gehuchten aan de rand van de Looser- en Weerterheide: Groot Schoot rond de kruising van de huidige Hamonterweg, Poelderstraat en Pater Ullingsstraat en Klein Schoot rond de kruising van de huidige Heuvel en Klein-Schoot. Langs de huidige Grootschoterweg stond in deze periode nauwelijks bebouwing. De Grootschoterweg was in deze periode ook niet de hoofdverbinding met Budel: de Poelderstraat en Klein Schoterstraat vormden destijds de verbinding tussen Budel en Midbuul enerzijds en Groot Schoot en Klein Schoot anderzijds.
In de 19e eeuw vonden in de omgeving van Budel-Schoot ingrijpende ontwikkelingen plaats, met als gevolg dat zich rond de Grootschoterweg een dorpskern vormde, die zich ontwikkelde tot een kerkdorp van Budel. In 1826 was de aanleg van de Zuid-Willemsvaart afgerond, een belangrijke waterweg die indirect grote invloed heeft gehad op de uitbreiding van Budel-Schoot rond de eeuwwisseling. Aan de geïsoleerde ligging van Groot-Schoot en Klein-Schoot kwam in 1879 een einde met de openstelling van de spoorlijn 'IJzeren Rijn' Antwerpen-Mönchengladbach.
In de periode tot de Tweede Wereldoorlog bleef de ontwikkeling van Budel-Schoot beperkt tot realisering van bebouwing langs de centraal gelegen Grootschoterweg, de westelijk daarvan gelegen Poelderstraat/Hamonterweg en de oostelijk gelegen Pastoor Verbakelstraat/Parallelweg. Ook langs de verbindingswegen tussen deze wegen - de Pater Ullinggstraat en de Dwarsstraat - werd bebouwing gerealiseerd.
In de jaren ’50, ’60 en ’70 werd met name gebouwd aan de oostzijde van de Grootschoterweg, waarna in de jaren ’80 en ’90 de gronden aan de westzijde van de Grootschoterweg werden bebouwd. Kenmerkend is het verschil in ruimtelijke opzet tussen de woonbuurten in het oostelijk deel van Budel-Schoot, met een rechthoekige wegenstructuur, en het woonerfkarakter met gebogen straatverloop in het westelijk deel van de kern.
2.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur
De oorspronkelijke dorpsopbouw van Budel-Schoot is nog zichtbaar in de huidige bebouwingsstructuur. De bebouwingsstructuur in Budel-Schoot kenmerkt zich door een duidelijk waarneembare opbouw, waarbij tussen de centraal gelegen Grootschoterweg en de dorpslinten Hamonterweg en Pastoor Verbakelstraat verdichting van de bebouwingsstructuur heeft plaatsgevonden door invulling met planmatige woningbouw. De bebouwingsstructuur langs de historische linten bestaat uit een mix van historische panden en recenter gerealiseerde woningen. Langs de dorpslinten staan veelal vrijstaande woningen op ruime percelen, die met name langs het noordelijk deel van de Grootschoterweg nog rechtstreeks grenzen aan het buitengebied.
In het hart van het dorp staat de bebouwing dichter opeen en komen naast vrijstaande woningen ook halfvrijstaande woningen, aaneengebouwde woningen en enkele appartementengebouwen voor. In de woongebieden aan weerszijden van de Grootschoterweg is sprake van een afwisseling van vrijstaande, halfvrijstaande en aaneengebouwde woningen. Naast woonbebouwing komen op enkele locaties in het dorp grootschaligere gebouwen voor, met name rond de kruising Grootschoterweg/Pater Ullingsstraat (kerk, basisschool), nabij de kruising Grootschoterweg/Parallelweg (supermarkt met appartementen) en in de vorm van bedrijfskavels langs de Grootschoterweg en de Pater Ullingsstraat.
De noordelijke entree van Budel-Schoot wordt gevormd door de lintbebouwing aan de Grootschoterweg. Het dorp heeft hier een landelijk karakter door het aanwezige groen en de ruime percelen. In het hart van het dorp en in de woongebieden is sprake van een hogere bebouwingsdichtheid. Met name langs de Grootschoterweg varieert de hoogte van de gebouwen tussen de 8 en 12 meter, wat onder meer wordt veroorzaakt door de menging van functies langs deze hoofdstraat en de aanwezigheid van niet-woonfuncties. In de woongebieden is sprake van een uniformer karakter, bestaande uit woningen van veelal anderhalf à twee bouwlagen met kap.
De bebouwing in Budel-Schoot heeft overwegend een woonfunctie. De niet-woonfuncties binnen de dorpskern zijn hoofdzakelijk geconcentreerd aan de Grootschoterweg. Budel-Schoot heeft, gezien de omvang van de kern, relatief veel detailhandelsvestigingen. Er is onder andere een supermarkt gevestigd. De locatie van de winkelvoorzieningen past goed binnen de ruimtelijke structuur van het dorp. De horecavoorzieningen zijn relatief kleinschalig en passen bij het karakter van de dorpskern. Aan de Grootschoterweg zijn daarnaast maatschappelijke voorzieningen (de kerk met begraafplaats, gemeenschapshuis De Reinder en vereniging Jong Nederland) gevestigd en komen bedrijfsactiviteiten voor. Buiten de Grootschoterweg komen verspreid over de kern enkele niet-woonfuncties voor. Het betreft een aantal bedrijven (de wasserij aan de Pater Ullingsstraat en enkele kleinschaligere bedrijven of aan-huis-verbonden bedrijven) en maatschappelijke voorzieningen. Aan de Grootschoterweg is een minicamping aanwezig.
2.3 Huidige Situatie Plangebied
Het plangebied ligt midden in de kern Budel-Schoot, op de hoek van de Grootschoterweg en de Pater Ullingsstraat. Hier bevinden zich de oude vestiging van groentewinkel Agnita, de voormalige kleuterschool en het braakliggend terrein waar voorheen het Rabobankkantoor was gevestigd. In figuur 2.1 is een luchtfoto van plangebied met aanduidingen weergegeven.
![]() |
Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied (bron: StreetSmart)
Voormalige vestiging van groentewinkel Agnita (Grootschoterweg 92)
Het voormalige winkelpand is omstreeks 1900 gebouwd op de hoek van de Grootschoterweg en Pater Ullingsstraat. Het gebouw bestaat uit twee bouwlagen met een zadeldak en een eenlaagse uitbouw aan de achterzijde. Er zijn nog diverse cultuurhistorische elementen bewaard gebleven. Mede doordat het pand in de afgelopen jaren heeft leeggestaan is de staat van onderhoud sterk achteruit gegaan. In figuur 2.2 is de locatie vanuit het straatbeeld weergegeven.
![]() |
Figuur 2.2 Voormalige vestiging van groentewinkel Agnita (bron: StreetSmart)
Voormalige kleuterschool (Pater Ullingsstraat 1)
Dit schoolgebouw is in 1951 gerealiseerd, in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog. Kenmerkend voor deze wederopbouwperiode is de eenvoudige bouw met eenvoudige materialen. De school heeft alle bouwstijlelementen die van toepassing zijn in de wederopbouwperiode. Mede doordat het pand in de afgelopen jaren heeft leeggestaan is de staat van onderhoud achteruit gegaan. In figuur 2.3 is de locatie vanuit het straatbeeld weergegeven.
![]() |
Figuur 2.3 Voormalige kleuterschool (bron: StreetSmart)
Voormalige Rabobanklocatie
Het kantoorpand aan de Grootschoterweg is in 2007 gesloopt. Sindsdien ligt het terrein braak in afwachting van herontwikkeling. In figuur 2.4 is de locatie vanuit het straatbeeld weergegeven.
![]() |
Figuur 2.4 Voormalige Rabobanklocatie (bron: StreetSmart)
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Afweging sloop
Aangezien de panden al geruime tijd leegstaan, is de staat van onderhoud achteruit gegaan en is verrommeld de aanblik van de prominente hoeklocatie in de kern Budel-Schoot. Een nieuwe invulling van de bestaande bebouwing ligt niet voor de hand, gelet op de langere periode van leegstand. Daarom is gekozen om de locatie te herontwikkelen.
De bestaande panden bezitten bepaalde cultuurhistorische elementen. Er is een afweging gemaakt in hoeverre deze behouden dienen te blijven, waarbij rekening is gehouden met de waarde van de cultuurhistorische elementen, de staat van onderhoud, de geschiktheid voor de nieuwe functie en de haalbaarheid van plan. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 5.9 Cultuurhistorie.
Uit de afweging wordt geconcludeerd dat de noordvleugel van de oude kleuterschool behouden blijft en de achtervleugels gesloopt worden. Tevens wordt het voormalige winkelpand van Agnita gesloopt.
Van belang is dat de nieuwbouw passend is in de omgeving en aansluit bij omliggende bebouwingsstructuren en bebouwingsmassa's rekening houdend met de cultuurhistorische waarden. Hierdoor gaat de nieuwe bebouwing goed op in het bestaande straatbeeld en wordt het op een stedenbouwkundig verantwoorde manier ingepast.
In navolgende figuur is een impressie van de gewenste situatie opgenomen.
![]() |
Figuur 3.1 Stedenbouwkundig plan (bron: Buro Hofsteden)
Hoeklocatie Grootschoterweg-Pater Ullingsstraat - voormalige locatie pand Agnita
Op de hoeklocatie van de Grootschoterweg-Pater Ullingsstraat wordt een appartementengebouw gerealiseerd met maximaal 10 één- a tweepersoons appartementen (circa 50 tot 70 m2). Op de begane grond is 250 m2 aan voorzieningen mogelijk. Toegestaan is detailhandel (met uitzondering van supermarkten), maatschappelijke voorzieningen, lichte bedrijvigheid en horeca 1 (zoals een lunchroom of ijssalon), al dan niet in combinatie met elkaar.
Het pand wordt teruggebouwd in de rooilijn van het bestaande te slopen pand. De nieuwbouw bestaat uit 3 bouwlagen waarvan de bovenste bouwlaag is uitgevoerd met een kap. Het gebouw wordt, gelet op de ligging op de hoeklocatie en situering ten opzichte van het overig deel van het plangebied, alzijdig ontworpen. Geconcludeerd wordt dat het pand in ruimtelijk opzicht goed past op deze hoeklocatie in het dorp.
Grootschoterweg - voormalige Rabobanklocatie
Op deze locatie zijn 4 levensloopbestendige sociale huurwoningen gepland, bestaande uit twee bouwlagen waarbij een deel van de woning is voorzien van een kap. De rijwoningen staan haaks op de Grootschoterweg. Door deze situering ontstaat ruimte voor een groene ruimte tussen de woningen en het appartementengebouw. De entrees van de rijwoningen zijn gericht op de groenvoorziening, met uitzondering van de woning aan de Grootschoterweg, deze woning krijgt de entree aan de zijde van de weg.
Zuidwesthoek
Op deze locatie zijn 4 ééngezinswoningen gepland, bestaande uit drie bouwlagen waarbij de bovenste bouwlaag is uitgevoerd in een kap. De voorgevels van de woningen zijn gericht op het groene middenterrein van het plangebied.
Pater Ullingsstraat - voormalige kleuterschool
Op deze locatie worden 3 levensloopbestendige woningen gerealiseerd. Deze zijn voorzien in de noordvleugel van de voormalige kleuterschool. Bij elke woning is een lage uitbouw aan de achterzijde voorzien om voldoende woonprogramma op de begane grond te kunnen realiseren.
Groen
De grondgebonden woning zijn alle voorzien van een achtertuin. Bij het appartementengebouw zijn voor een aantal appartementen tuinen voorzien. Tussen de sociale huurwoningen en het appartementengebouw en de ééngezinswoningen is een groenvoorziening aanwezig. Deze groenvoorziening is duidelijk beleefbaar vanaf de Grootschoterweg en zorgt voor 'lucht' in het plan. Deze groenvoorziening draagt bij aan:
- het tegengaan van hittestress door schaduwwerking van beplanting en ruimte tussen bebouwing;
- het opvangen, bufferen en infiltreren van hemelwater, waardoor wateroverlast bij hevige regenbuien, maar ook verdroging kan worden voorkomen;
- groen in de wijk; de bewoners van de woningen hebben (naast hun eigen tuin) zicht op groen.
Verkeer
In de zuidwesthoek van het plangebied is een parkeerkoffer gerealiseerd. Hiervoor zijn gronden van de naastgelegen basisschool nodig (zie verder paragraaf 7.2). Deze wordt ontsloten via de Pater Ullingsstraat. Voor het overige blijft het plangebied vrij van autoverkeer. Voor langzaam verkeer is het plangebied wel goed toegankelijk. Het schoolpad, gelegen aan de zuidzijde van het plangebied, blijft bestaan.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De structuurvisie schetst ontwikkelingen en legt de ambities tot 2040 vast. De ambities zijn:
- Concurrentiekracht;
- Bereikbaarheid;
- Leefbaarheid en veiligheid.
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.
De MIRT-regio Brabant en Limburg omvat de provincies Noord-Brabant en Limburg met daarin de Brainport Zuidoost-Nederland als belangrijk economisch gebied. Opgaven van nationaal belang in dit gebied zijn:
- Het verbeteren van het vestigingsklimaat van de Brainport Zuidoost-Nederland (waaron-der Brainport Avenue rond Eindhoven) en Greenport Venlo door het optimaal benutten en waar nodig verbeteren van de (internationale) bereikbaarheid van deze gebieden via weg, water, spoor en lucht (o.a. verdere ontwikkeling Eindhoven Airport en uitvoering Programma Hoogfrequent Spoorvervoer);
- Versterking van de primaire waterkeringen (hoogwaterbeschermingsprogramma) en het samen met decentrale overheden uitvoeren van de gebiedsgerichte deelprogramma's Zuidwestelijke Delta, Rijnmond-Drechtsteden en Rivieren van het Deltaprogramma;
- Het samenwerken met decentrale overheden in de generieke deelprogramma's Veiligheid, Zoetwater en Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma;
- Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden;
- Het (internationaal) buisleidingennetwerk vanuit Rotterdam en Antwerpen naar Chemelot en het Ruhrgebied ruimtelijk mogelijk maken;
- Onderzoek uitvoeren naar het goederenvervoer op het spoor op de langere termijn inclusief uitvoeren afspraken uit de MIRT-verkenning Antwerpen-Rotterdam hierover;
- Uitvoeren onderzoek naar ruimtelijke en infrastructurele opgaven rond de Greenport Venlo;
- Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV) over de grens;
- Het aanwijzen van voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie in het westelijk deel van Noord- Brabant.
Toetsing plan
De structuurvisie regelt geen specifieke zaken op provinciaal of lokaal niveau. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn de 13 nationale belangen uit de SVIR opgenomen, die juridische borging vereisen. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
In het Barro komen de volgende dertien nationale belangen terug:
- 1. Rijksvaarwegen;
- 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- 3. Kustfundament;
- 4. Grote rivieren;
- 5. Waddenzee en waddengebied;
- 6. Defensie;
- 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
- 8. Elektriciteitsvoorziening;
- 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
- 10. Ecologische hoofdstructuur (EHS);
- 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
- 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Toetsing plan
Geen van de nationale belangen heeft betrekking op het plan. Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ontwikkeling binnen de gestelde kaders van het Barro past.
4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Sinds 2012 is in het Bro in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de “ladder duurzame verstedelijking”).
Sinds 2017 is de 'nieuwe' Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. De traditionele opeenvolgende treden van de Ladder zijn hierbij komen te vervallen. Deze wijziging heeft als doel de regeling te vereenvoudigen, waarbij de effectiviteit van het instrument behouden moet blijven. Een onderzoek naar de behoefte heeft slechts tot doel na te gaan of een ruimtelijke ontwikkeling c.q. de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Concreet betekent dit dat met betrekking tot de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of economische gevolgen van die vestiging ruimtelijke effecten (bijv. leegstand) relevant zijn.
Artikel 3.1.6. lid 2 van het Bro luidt als volgt:
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
Dat betekent: eerst bepalen of een nieuwe ontwikkeling een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft, vervolgens kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, en daarna analyseren of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt.
Toetsing
Behoefte
Regionale afspraken
De provincie Noord-Brabant stelde in het verleden jaarlijks de bouwopgave per regio vast. Deze verdeling is gebaseerd op de meest recente prognoses. In de Regionale Agenda Wonen wordt deze opgave jaarlijks geactualiseerd, vastgesteld en verdeeld binnen de verschillende sub-regio's. Cranendonck participeert in de sub-regio A2-gemeenten. Binnen de regio vindt de verdere afstemming van de aantallen en de programmering per gemeente plaats. Uitgangspunt hierbij is goed op elkaar afgestemde woningbouwplannen, in en een divers segment, afgestemd op de vraag per gemeente en op de regio als totaal, met circa 30% vrije ruimte voor toekomstige transformatieplannen.
Jaarlijks worden plannen in mei regionaal uitgewisseld om het vervolgoverleg te kunnen voeren. Na actualisatie in 2017 is voor de periode tot 2025 regionaal afgestemd dat in de gemeente Cranendonck circa 700 woningen worden gerealiseerd. Voor de periode tot 2030 is bepaald dat in Cranendonck nog eens 115 woningen worden gerealiseerd. De regionaal afgestemde woningbouwopgave bedraagt daarmee 815 woningen in de periode 2016-2029. Op basis van cijfers van het CBS kan worden geconcludeerd dat de woningvoorraad in de gemeente Cranendonck is toegenomen met 106 woningen sinds vaststelling van de regionale afspraken. Er dienen in Cranendonck dus nog ruim 700 woningen te worden gerealiseerd conform de regionale woningbouwafspraken.
Woningbouwprogramma
Op 31 januari 2017 heeft de raad de Uitvoeringsparagraaf van de Structuurvisie geactualiseerd en vastgesteld. Dit kader biedt voor het college de basis voor een verdere uitwerking van de behoefte en programmering in een woningbouwprogramma. In deze programmering zijn voor deze locatie (locatie 'De Ark') 8 woningen opgenomen. Het aantal voor deze locatie is in de woningbouwprogrammering inmiddels vastgelegd op 22 wooneenheden. In voorliggend bestemmingsplan zijn maximaal 21 woningen voorzien. De extra woningen bovenop het aantal van 8, vallen onder de vrije ruimte van circa 30% voor toekomstige transformatieplannen op basis van de regionale afspraken.
Vanwege de specifieke eigenschappen van de verschillende kernen in de gemeente is het gerechtvaardigd dat onderscheid wordt gemaakt in de specifieke behoefte per dorp. Het credo luidt dan ook 'de juiste woning op de juiste plek'. Er is dringend behoefte aan woningen voor met name starters en ouderen als gevolg van de lokale huishoudensontwikkeling. Dit plan voorziet in een bijdrage aan de invulling van de kwalitatieve behoefte.
Bestaand stedelijk gebied
De ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaand stedelijk gebied. Het plan is om de oude vestiging van groentewinkel Agnita en een deel van de voormalige kleuterschool te slopen en samen met het terrein waar voorheen het Rabobankkantoor stond, te herontwikkelen. Hiermee wordt vrijkomend vastgoed en vrijkomend terrein herontwikkeld voor een nieuwe functie. Deze inbreidingsopgave sluit aan bij de gedachte voor duurzaam ruimtegebruik en voldoet daarmee aan het tweede afwegingscriterium van de Ladder.
Conclusie
Het plan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Brabantse Omgevingsvisie
Net als het Rijk beschikt de provincie Noord-Brabant vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet over een omgevingsvisie: de Brabantse Omgevingsvisie. Deze visie is op 14 december 2018 vastgesteld door provinciale staten van Noord-Brabant. De Brabantse Omgevingsvisie bevat de ambities van de provincie Noord-Brabant voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de periode tot 2050. De omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen, die doelen zijn nog steeds opgenomen in bijvoorbeeld de SVRO. Bij een eventuele strijdigheid tussen de SVRO en de omgevingsvisie is de omgevingsvisie leidend.
De Brabantse Omgevingsvisie zet in op behoud en verdere ontwikkeling van een veilige, gezonde en duurzame fysieke leefomgeving. De provincie richt zich met de Brabantse Omgevingsvisie op vier hoofdopgaven:
- 1. De energietransitie.
- 2. Ontwikkeling van een Noord-Brabant dat om kan gaan met klimaatverandering.
- 3. Noord-Brabant als slimme netwerkstad.
- 4. Behouden en verder ontwikkelen van een concurrerende en duurzame economie.
Net als het Rijk streeft de provincie met de Brabantse Omgevingsvisie naar een manier van het benaderen van initiatieven in de fysieke leefomgeving die uitgaat van vertrouwen en het gezamenlijk met publieke en private partijen zoeken naar mogelijkheden om een initiatief te realiseren. Daarbij moeten initiatieven een bijdrage leveren aan de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
4.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
De omgevingsverordening bevat regelgeving die ook anticipeert op de komst van de Omgevingswet en kan gezien worden als een uitwerking van de ambities uit de Brabantse Omgevingsvisie in regels. De omgevingsverordening integreert regels uit zes provinciale verordeningen (waaronder de Verordening ruimte Noord-Brabant). De Interim omgevingsverordening trad op 5 november 2019 in werking.
De omgevingsverordening heeft een beleidsneutraal karakter. Dat houdt in dat de omgevingsverordening geen nieuwe beleidswijzigingen doorvoert tenzij dit nieuwe beleid reeds opgenomen is in vastgestelde beleidsdocumenten. De omgevingsverordening is een interimdocument en daarmee een tussenstap naar een definitieve provinciale omgevingsverordening. Gelet op het beleidsneutrale karakter van de omgevingsverordening is het plangebied in de omgevingsverordening net zo aangeduid als in de Verordening ruimte Noord-Brabant.
![]() |
Figuur 4.1 Interim omgevingsverordening: kaart stedelijke ontwikkeling en erfgoed (Provincie Noord-Brabant)
Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling
Lid 1
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:
- a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
- b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
Lid 2
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
- a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
- b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
- c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
- d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
- e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
- f. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.
Toetsing
De ontwikkeling bevindt zich binnen het Stedelijk gebied. Het plan past binnen de regionale woningbouwafspraken. In paragraaf 4.1.3 is de ontwikkeling getoetst aan de regionale behoefte. Hiermee kan worden geconcludeerd dat toepassing wordt gegeven aan duurzame stedelijke ontwikkeling.
Een nadere onderbouwing van de duurzame stedelijke ontwikkeling is beschreven in paragraaf 4.3.4 en hoofdstuk 3.
Conclusie
Voorliggend plan past binnen de regels van de Interim Omgevingsverordening.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Strategische visie
In mei 2009 is het visiedocument 'Cranendonck 2009-2024' vastgesteld. Deze visie dient als kader voor het ontwikkelen van nieuw beleid, de inzet van middelen en het maken van keuzes. In de strategische visie wordt de gemeentelijke koers voor de komende 15 jaar bepaald. Cranendonck focust vooral op het behouden en versterken van de rustieke, fijne leef- en woonomgeving. Het 'eigene' van elke kern moet zoveel mogelijk blijven bestaan. Uitgangspunt is dat Budel een centrumfunctie heeft en dat voorzieningen in de verschillende kernen behouden blijven voor zover deze zichzelf bedruipen. De markt doet zijn werk en de gemeente intervenieert vooral functioneel door scherp te anticiperen op kansen en ontwikkelingen, door te faciliteren, door partijen bij elkaar te brengen en door de sociale cohesie te versterken.
Voor wat betreft 'wonen' focust de gemeente zich op het beter tegemoet komen aan de wensen van met name jongeren en ouderen. De financiële basis om deze zaken te kunnen realiseren, ligt hoofdzakelijk bij het duurzaam doorontwikkelen van de economie en het beter benutten van de recreatieve mogelijkheden in de verschillende kernen. Bij dat laatste is het van belang dat het rustieke en groene karakter van Cranendonck te allen tijde behouden blijft. In de visie worden de focuspunten beschreven aan de hand van de volgende vijf thema's:
- wonen en leven;
- werk en economie;
- recreatie en toerisme;
- onderwijs;
- zorg.
Toetsing
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een flexibel kader om de huidige en toekomstige woonwensen van met name jongeren en ouderen optimaal te kunnen faciliteren. Daarmee wordt aangesloten bij de ruimtelijk relevante uitgangspunten die in de Strategische Visie zijn opgenomen.
4.3.2 Structuurvisie 2024
In de Structuurvisie wordt het ruimtelijk wensbeeld voor Cranendonck tot en met het jaar 2024 beschreven. Aan de hand van de vijf thema's van de Strategische Visie en het zesde nieuwe thema Ruimtelijke kwaliteiten zijn de ruimtelijke keuzes in themakaarten verwerkt. De structuurvisie bestaat uit drie delen:
- de structuurvisie: deze geeft het ruimtelijke toekomstbeeld weer.
- de uitvoeringsparagraaf: dit is de concrete doorvertaling van de structuurvisie. In de uitvoeringsparagraaf is beschreven welke projecten worden uitgevoerd en welke financiële middelen hiervoor beschikbaar zijn. Voorliggende ontwikkeling is opgenomen in de projectenlijst behorend bij de structuurvisie. Tevens is een planning opgenomen. De uitvoeringsparagraaf dient ieder jaar opnieuw te worden vastgesteld.
- het bijlagenboek: in het bijlagenboek zijn alle beleidskaders op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau opgenomen. Tevens zijn documenten uit het proces, zoals de uitgebreide SWOT-analyse en de uitkomst van de rapporten, weergegeven in de bijlagen.
De structuurvisie is het hoofddocument voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Cranendonck. De voornaamste doelen voor de structuurvisie zijn:
- definiëren van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Cranendonck (2012 - 2024);
- onderbouwen van de programmatische keuzes;
- bieden van een overzichtelijk algemeen toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen;
- doorvoeren van Rijks- en provinciaal beleid;
- onderbouwen van het verhaal van bovenplanse kosten en/of bijdrage ruimtelijke ontwikkeling.
De integratiekaart structuurvisie Cranendonck geeft het ruimtelijke beleid van de gemeente Cranendonck op hoofdlijnen weer. De integratiekaart sluit goed aan op het geschetste wensbeeld uit de Strategische Visie en geeft globaal de structuurvisie weer. Hierna wordt de visie op Budel-Schoot beschreven, specifiek voor het thema 'wonen en leven'.
![]() ![]() |
Uitsnede structuurvisiekaart Cranendonck
Budel-Schoot
Belangrijk is dat het Masterplan Budel-Schoot dat samen met woCom is opgesteld,
wordt uitgevoerd. Het bewerkstelligen van een betere verhouding tussen de sociale
en vrije sector, samen met alle betrokken partijen, is daarbij uitgangspunt. Lege
winkelpanden worden net als in Budel betrokken en omgebouwd naar kwalitatieve
woningen. Hierdoor kan een plus ontstaan voor de uitstraling en leefbaarheid van
deze kern. Om de dan nog ontbrekende schakels aan te vullen wordt voor het
bouwplan gekozen dat het meeste recht kan doen voor Schoot.
Visie, thema Wonen en leven
Cranendonck is een heerlijke plaats om in te wonen en te verblijven. De gemeente zet zich in om te komen tot een rustieke fijne leef- en woonomgeving. Alle zes de kernen moeten hun eigen karakter behouden en waar nodig versterken, dit geldt ook voor de bebouwingsconcentraties in het buitengebied. Stuk voor stuk dragen alle kernen levendigheid uit doordat er altijd wel iets gebeurt en door de aanwezigheid van het grote verenigingsleven. Voor jong en oud zijn er geschikte woningen omdat in iedere kern het woningaanbod gevarieerd is. Hierdoor behoudt Cranendonck haar charme.
Nieuwe grootschalige ontwikkelingen vinden alleen nog plaats in Budel en Maarheeze. Er wordt ingezet op inbreidingslocaties en de uitbreidingslocaties die door de provincie Noord Brabant (zoekgebied verstedelijking) zijn aangewezen. Hierbij geldt kwaliteit gaat voor kwantiteit. Aandachtspunt hierbij is onder meer dat het openbaar groen niet ten koste gaat van de ontwikkelingen. Uitbreidingsgebieden voor wonen zijn onder voorwaarden alleen mogelijk op de door de provincie aangeduide gebieden; 'Zoekgebied verstedelijking' en wanneer de toets aan de ladder duurzame verstedelijking goed doorlopen is.
Toetsing
Het plangebied is in de integrale visiekaart aangeduid als gebied voor 'kleinschalige ontwikkelingen'. In Budel-Schoot wordt ingezet op transformatie van de bestaande voorraad gebouwen (conform het Masterplan Budel-Schoot). Het plan sluit goed aan op deze doelstelling. Het plan is namelijk om de oude vestiging van groentewinkel Agnita en een deel van de voormalige kleuterschool te slopen en samen met het terrein waar voorheen het Rabobankkantoor stond, te herontwikkelen. Het programma van het plan sluit aan bij de kwalitatieve woonbehoefte van de kern. Dit is nader omschreven in paragrafen 4.1.3 en 4.3.3. Geconcludeerd wordt dat dit bestemmingsplan voorziet in uitvoering van het beleid uit de Structuurvisie 2024.
4.3.3 Woonvisie 2018-2030
In de Woonvisie en Structuurvisie wordt gesproken over woonbehoefte, leefbaarheid, zorg en duurzaamheid. De gemeente Cranendonck stimuleert en faciliteert initiatieven van inwoners die gericht zijn op langer zelfstandig en/of duurzaam wonen. Hierbij wordt ingezet op het toevoegen van kwalitatief goede woningen. De visie houdt rekening met het feit dat we steeds ouder worden, wijzigingen in gezinssamenstelling, ruimte voor jongeren en andere doelgroepen, leefbaarheid én duurzaamheid en extra werkgelegenheid in de naaste toekomst. Centrale ambities Cranendonck 2018-2030 zijn:
- Wonen in Cranendonck is voor alle inwoners gezond, passend en goed.
- Bestaande woningvoorraad is uitgangspunt voor de visie. Aandacht wordt gericht op verbetering en transformatie van bestaande locaties naar kwaliteit en invulling die past bij de vraag van de toekomst en inspeelt op stabilisatie van de behoefte.
- Iedere toevoeging is een kwalitatieve, duurzame aanvulling op de segmenten in een specifieke kern of het buitengebied.
Woonbehoefte
De gemeente:
- legt nadruk op het transformeren van bestaande woonvoorraad met aandacht voor het groene, landelijke karakter. Speelt in op behoefte aan maatwerk én meer woningen voor eén- en tweepersoonshuishoudens;
- legt nadruk op slim en flexibel bouwen en op 'meer samen doen vanuit het oogpunt van leefbaarheid';
- zet alleen in op nieuwbouw als er behoefte is én deze nieuwbouw kwaliteit en mogelijkheden toevoegt die er nog niet voldoende zijn;
- sluit voor transformatie en woningbouwplannen aan bij de uitgangspunten van de Nota Omdenken.
Leefbaarheid
De gemeente:
- kiest voor gemixte, gezonde kernen en wijken waarin de verschillende leeftijden en doelgroepen een plaats vinden;
- streeft naar een open samenleving waarin iedereen welkom is en meedoet;
- stimuleert en faciliteert burgerinitiatieven en coöperaties waar inwoners, ondernemers, verenigingen en overheid samenwerken;
- biedt een gezonde en veilige omgeving om te wonen, te werken en te recreëren;
- zet in op herstel van cultuurhistorische waarden, zoals het behoud en in stand houden van monumenten, karakteristieke panden en bepalende dorpsgezichten.
Zorg
De gemeente:
- kiest voor zolang mogelijk zelfstandig wonen;
- biedt voldoende passende huisvesting voor alle inwoners;
- burgerinitiatieven en eigen kracht zijn leidend en er wordt samengewerkt met het sociaal middenveld;
- kiest voor een integrale aanpak en korte lijnen met projectontwikkelaars, zorgaanbieders en corporaties. Zorgaanbieders worden gemotiveerd lokaal zorg aan te bieden;
- anticipeert en innoveert op basis van huidige en toekomstige behoeftes van alle doelgroepen.
Duurzaamheid
De gemeente:
- biedt slimme, flexibele wooninitiatieven voor iedere levensfase;
- wordt koploper op terrein van duurzaamheid en streeft naar de norm Energieneutraal voor wonen in 2030;
- kiest voor maatregelen om verhitting en vernatting te beperken (klimaatadaptatie), energietransitie en een groene omgeving;
- zet in op gasloos en fossielvrij voor woningen en circulaire economie.
Toetsing
Het voorliggend plan sluit aan bij de focuspunten voor woonbehoefte, leefbaarheid, zorg en duurzaamheid. De locatie met leegstaand vastgoed wordt herontwikkeld, waarbij de cultuurhistorische waardevolle bebouwing - waar mogelijk - behouden is. Het programma voorziet in levensloopbestendige woningen en appartementen voor één- en tweepersoonshuishoudens. Voorliggend bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met de Woonvisie 2018-2030.
4.3.4 Beleidsvisie 'Omdenken in Cranendonck'
Op 22 juni 2016 heeft de gemeenteraad de beleidsnota ‘Omdenken in Cranendonck’ vastgesteld.
Bij het realiseren van nieuwe woningen is niet slechts de kwantitatieve opgave, maar met name de kwalitatieve opgave van belang: niet alleen het aantal, maar ook het type woningen moet aansluiten bij de woningbehoefte. Het is daarnaast wenselijk om de resterende woningbouwopgave zorgvuldig in te zetten. Het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking is de eerste voorwaarde die aan nieuwe projecten wordt gesteld. Daarnaast hebben woningbouwplannen die bijdragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit, het oplossen van ongewenste leegstand of het oplossen van de woonzorgbehoefte de voorkeur. In de beleidsnota is een afwegingskader opgenomen om te komen tot prioritering van nieuwe woningbouwprojecten.
Het doel daarvan is om inhoudelijk richting te geven aan de uitvoering van projecten en initiatieven. Er wordt getoetst aan de volgende aspecten:
- de ruimtelijke kwaliteit; De plannen die uitgevoerd worden moeten goed zijn, ruimtelijke kwaliteit toevoegen of verbeteren en een tijd meekunnen. Er is uitgehaald wat erin zit.
- de bijdrage aan transformatie en het oplossen van ongewenste leegstand; De plannen die uitgevoerd worden dragen bij aan transformatie en het oplossen van ongewenste leegstand
- de bijdrage aan het oplossen van de woonzorgbehoefte en specifieke doelgroepen bedienen; De bouwplannen die uitgevoerd worden dragen bij aan de zelfredzaamheid van burgers.
- de bijdrage aan sociale cohesie; De bouwplannen die uitgevoerd worden dragen bij aan het stimuleren van ontmoeten en delen de bijdrage aan duurzaamheid;
- de bijdrage aan duurzaamheid; De bouwplannen die uitgevoerd worden bieden oplossingen op gebied van energie en warmte en gebruik van duurzame
materialen. - de juridisch-planologische status; De kwaliteit van een plan is telkens de maat, ook bij al eerder vastgestelde plannen.
- de financiën; Boekwaarden en prognoses aan kosten- en opbrengsten kant wegen mee.
Toetsing
Het plan is om de oude vestiging van groentewinkel Agnita en een deel van de voormalige kleuterschool te slopen en samen met het terrein waar voorheen het Rabobankkantoor stond, te herontwikkelen. De voorgevel van de oude kleuterschool blijft behouden. Hiermee wordt leegstaand vastgoed herontwikkeld. De cultuurhistorisch waardevolle bebouwing blijft, waar mogelijk, behouden. Het overige programma bestaat uit nieuwbouw waardoor het mogelijk is de bebouwing qua isolatie en energiegebruik duurzaam te realiseren.
Het woonprogramma van het plan sluit aan bij de kwalitatieve woonbehoefte van de kern. Dit is nader beschreven in paragraaf 4.3.3. Een deel van het plan, ter plaatse van het eerder gesloopte Rabobankkantoor, is reeds bestemd voor herontwikkeling.
Voorliggend bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met de nota Omdenken in Cranendonck.
4.3.5 Welstandsnota gemeente Cranendonck
De gemeente Cranendonck heeft de welstandnota in januari 2008 vastgesteld. Met de welstandsnota is de welstandstoetsing objectiever geworden. Voor de onder het welstandsregime vallende gebouwen en gebieden is een welstandsniveau bepaald. Dit is gedaan op basis van de (cultuur)historische en stedenbouwkundige waardebepaling van het gebied, het beleid en de ambities van de gemeente. Uitgangspunt van het gemeentelijke welstandsbeleid is dat welstandstoezicht tot een minimum wordt beperkt. In de gemeente Cranendonck is alleen nog maar sprake van welstandstoezicht bij bouwplannen voor monumenten en de aanliggende percelen en in monumentale gebieden. Bouwplannen die vallen binnen een gebied dat een beeldkwaliteitsplan kent, zullen hieraan worden getoetst. Voor de monumenten en monumentale gebieden wordt welstandsniveau 1 gehanteerd, voor de omliggende percelen geldt welstandsniveau 2. Voor de betreffende methodiek is gekozen om te voorkomen dat naast het te beschermen gebouw een gebouw kan worden gerealiseerd zonder dat hier de relatie met het naastliggende perceel op welstand is onderzocht. Dat is niet wenselijk. Nieuwe ontwikkelingen dienen aan de gestelde randvoorwaarden in het van toepassing zijnde welstandsniveau te voldoen.
Hierna is een uitsnede van de welstandskaart weergegeven.
![]() |
Uitsnede welstandskaart Cranendonck
Toetsing
De voormalige kleuterschool is op basis van de welstandskaart aangemerkt als aanliggend perceel nabij 'ander soortige beschermde, dan wel te beschermen gebouwen'. Voor het westelijk deel van het plangebied geldt welstandsniveau 2. Ten tijde van de bouwaanvraag wordt getoetst aan de welstandscriteria. Voor het oostelijk deel van het plangebied gelden geen welstandscriteria.
Begin 2019 zijn 'Stedenbouwkundige randvoorwaarden en beeldkwaliteitseisen voor de ruimtelijke ontwikkeling van het dorpshart van Budel-Schoot' opgesteld. De bouwplannen wordt verder uitgewerkt binnen dat kader.
Het bouwplan van het nieuwe appartementengebouw is in de voorfase al voorgelegd aan de gecombineerde commissie van welstand en monumenten (d.d. 21-4-2020). De commissie acht het ontwerp in hoofdlijnen goed voorstelbaar op deze locatie en in relatie tot de naast gelegen cultuurhistorische panden. Daarbij is wel een aantal aandachtspunten meegegeven voor verdere uitwerking van het plan. Voor de huidige fase (bestemmingsplanfase) is dit voldoende voor het vastleggen van bepaalde stedenbouwkundige uitgangspunten.
De afweging van de bestaande cultuurhistorische waarden is nader beschreven in paragraaf 5.9.
Om richting te kunnen geven aan de stedenbouwkundige en architectonische uitwerking van het plan is het beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan geeft ruimtelijke en functionele kaders, die in een later stadium gebruikt worden bij de architectonische uitwerking van het plan. Het beeldkwaliteitsplan wordt separaat vastgesteld en zal vervolgens een aanvulling gaan vormen op de gemeentelijke Welstandsnota. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (Erfgoedcommissie) gebruikt het beeldkwaliteitsplan vervolgens om om de bouwplannen te toetsen.
4.3.6 Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan 2016
Op gemeentelijk niveau is er een inspanningsverplichting om een beleidsmatig en uitvoeringsgericht integraal verkeers- en vervoerbeleid te voeren. In het Gemeentelijk Verkeers- en vervoersplan 2016 (GVVP), dat op 7 maart 2017 is vastgesteld door de gemeenteraad, is het verkeer- en vervoersbeleid voor de gemeente Cranendonck verwoord. De beleidsvisie geeft de gemeentelijke visie op de aspecten:
- Bereikbaarheid en toegankelijkheid;
- Verkeersveiligheid en doorstroming van verkeer;
- Parkeren;
- Leefbaarheid en milieu.
De gemeentelijke ambities op het gebied van verkeer en vervoer zijn uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma, dat peridoek wordt geactualiseerd.
Toetsing
De wegen in het plangebied zijn bestemd als ‘Verkeer – Verblijfsgebied’. Binnen deze bestemming zijn ook de niet-structurele groenvoorzieningen (snippergroen, wegbeplanting) opgenomen. Het bestemmingsplan maakt herinrichting van de openbare ruimte daardoor mogelijk. In de planregels is een parkeerregeling opgenomen. De regeling bepaalt dat het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning (voor bouwen of voor strijdig gebruik) toetst of voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd overeenkomstig het gemeentelijk parkeerbeleid. Op dit moment is het gemeentelijk parkeerbeleid opgenomen in het GVVP 2016. In paragraaf 3.3 van het GVVP is beschreven hoe wordt getoetst of bij nieuwe ontwikkelingen in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Daarvoor wordt gebruikgemaakt van de (gemiddelde) kencijfers van het CROW. In de regels is gebruikgemaakt van een flexibele verwijzing: als het parkeerbeleid of de parkeernormering binnen de planperiode wijzigen, moet bij toetsing worden uitgegaan van het actuele beleid.
4.3.7 Nota Duurzaamheid 2020-2024
De gemeenteraad heeft in december 2019 de Nota Duurzaamheid 2020-2024 vastgesteld. Het doel is dat de gemeente klimaatneutraal is in 2050, wat betekent dat de activiteiten in de gemeente geen negatieve invloed hebben op de leefomgeving. Als tussenstap gelden de doelstellingen energieneutraal wonen in 2030 en een CO2-neutrale gemeentelijke organisatie in 2030.
De doelstelling is breed en is vertaald naar doelstellingen per thema. De thema’s zijn:
- Energietransitie;
- Materiaaltransitie;
- Klimaatadaptatie;
- Biodiversiteit;
- Schone leefomgeving;
- Duurzaam samen leven (welzijn).
In de nota duurzaamheid zijn naast doelstellingen ook concrete acties voor de komende jaren geformuleerd. De acties sluiten aan bij landelijke wet- en regelgeving en dragen voortvarend bij aan afspraken uit het klimaatakkoord van Parijs. Het zwaartepunt ligt de komende jaren vooral op de Regionale Energie Strategie (RES), energiebesparing, duurzame opwekking van energie en de warmtetransitie. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden ontwikkeld met het oog op de doelstellingen uit de nota. Dit betekent dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen duurzaam en ten minste energieneutraal worden ingericht.
Toetsing
Dit bestemmingsplan bevat een aantal (bestaande en nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden. Alle ontwikkelingen vinden plaats binnen het bestaand bebouwd gebied, door herontwikkeling of invulling van open plekken. Daarmee is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Nieuwe woningen worden op basis van de huidige wetgeving gasloos uitgevoerd. Bij nieuwbouw wordt tevens gestreefd naar andere duurzaamheidsmaatregelen, zoals het aanbrengen van zonnepalen op het dak of het realiseren van groene daken. Deze afweging vindt per initiatief plaats.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Bodem
5.1.1 Kader
Voor iedere functie- of bestemmingswijziging, al dan niet naar een gevoelige functie, dient onderzoek te worden verricht naar de bodem- en grondwaterkwaliteit.
5.1.2 Toetsing
Gronden voormalige kleuterschool & voormalige Rabobanklocatie
Door Antea Group is een verkennend bodemonderzoek (Bijlage 1) uitgevoerd conform de NEN 5740, inclusief vooronderzoek conform de NEN 5725.
Grond
Toetsing Wet bodembescherming
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de boven- en ondergrond licht verhoogde gehalten aan zink, cadmium, lood en kwik zijn vastgesteld. Mogelijk bestaat er een relatie met de (voormalige)aanwezigheid van zinkassen.
Toetsing Besluit bodemkwaliteit
De bovengrond wordt indicatief als kwaliteitsklasse ‘Wonen’ geclassificeerd. De ondergrond wordt indicatief als kwaliteitsklasse ‘Achtergrondwaarde’ geclassificeerd.
Grondwater
Uit de onderzoeksresultaten blijk dat in het grondwater een licht verhoogde concentratie aan zink is aangetoond.
Toetsing hypothese
De vooraf opgestelde hypothese 'verdachte locatie' wordt aanvaard, vanwege de licht verhoogde gehalten aan zware metalen in de boven- en ondergrond en het grondwater. De onderzoeksresultaten geven vanuit de Wet bodembescherming geen aanleiding tot het
uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat de gemeten concentraties kleiner zijn dan de betreffende interventiewaarde. Voornoemde conclusies zijn gebaseerd op het vooronderzoek, de zintuiglijke waarnemingen en analyseresultaten van dit onderzoek.
Gronden voormalige vestiging van groentewinkel Agnita
Tritium Advies BV heeft een verkennend bodemonderzoek (Bijlage 2) uitgevoerd conform de NEN 5740, inclusief vooronderzoek conform de NEN 5725.
Zintuiglijk zijn er verdeeld over de locatie in de bovengrond van 0,08 tot 0,5 m-mv bijmengingen aangetroffen met puin, kolengruis en zinkassen. Tevens zijn bij boring 02 bijmengingen met zinkassen en kolengruis in de ondergrond aangetroffen tot een diepte van 2,5 m-mv.
Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond op de locatie heterogeen sterk verontreinigd is met zink, koper en lood. Verder is de ondergrond plaatselijk sterk verontreinigd met zink, lood en koper tot een diepte van circa 2 m-mv. Tevens zijn de boven- en ondergrond licht verontreinigd met cadmium, kobalt, kwik en minerale olie. Het grondwater blijkt licht verontreinigd te zijn met zink. De verontreiniging met zware metalen hangt vermoedelijk samen met de voormalige aanwezigheid van een zinkassenweg nabij de locatie en is waarschijnlijk voor 1987 ontstaan.
De heterogene verontreiniging met zware metalen heeft, binnen de onderzoekslocatie, een oppervlakte van circa 300 m² en is aanwezig vanaf 0,1 m-mv tot plaatselijk een diepte van 2,5 m- mv. De omvang van de sterke verontreiniging met zware metalen wordt geraamd op 215 m³. Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Opgemerkt wordt dat er geen inpandige boringen zijn geplaatst en dat er derhalve geen uitspraak kan worden gedaan over de kwaliteit van de grond onder het pand.
Naar aanleiding van het aantreffen van puinbijmengingen in de bodem is geadviseerd om een verkennend asbestonderzoek conform de NEN 5707 uit te voeren om een uitspraak te kunnen doen over het indicatieve asbestgehalte in de bodem.
Geadviseerd wordt om de sterke verontreiniging te saneren. Hiertoe dient een BUS-melding te worden opgesteld, welke goedgekeurd moet worden door het bevoegd gezag (in dezen de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant).
Conclusie
Nader bodemonderzoek is in uitvoering. Voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan wordt het bestemmingsplan aangevuld met de resultaten van het nader onderzoek.
Voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is rekening gehouden met sanering van de bodem op basis van de informatie van het verkennend bodemonderzoek.
5.2 Akoestiek
5.2.1 Kader
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
5.2.2 Toetsing
Wegverkeerslawaai
Conform de Wet geluidhinder heeft iedere weg een zone. Uitzonderingen daarop zijn wegen die in een 30 km-zone zijn opgenomen en wegen die als woonerf bestemd zijn. De omliggende wegen zijn aangemerkt als 30km/uur-wegen. Nader onderzoek naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeer is niet benodigd.
In het kader van een goed woon- en leefklimaat wordt wegverkeerslawaai wel nader beschouwd. Voornamelijk op de noord- en oostgevels van het hoekpand is enige geluidsbelasting vanwege wegverkeer te verwachten. Vanwege de snelheidsbeperkende maatregelen op de kruising en de beperkte verkeersbewegingen, wordt geen onaarvaardbare hinder verwacht. De appartementen in het hoekpand hebben een buitenruimte (gezamenlijke tuin) aan de achterzijde van het gebouw. Tevens beschikken de meeste appartementen over een gevel aan een meer geluidsluwe gevel. De nieuwbouw zorgt, in vergelijking tot het bestaande pand, vanwege moderne bouwtechnieken voor een betere geluidswering dan de huidige situatie. Voor de appartementen wordt dan ook een aanvaardbaar woon- en leefklimaat verwacht.
Voor de grondgebonden woningen wordt, gelet op de ligging van buitenruimtes en geluidsluwe gevels, ook een aanvaardbaar woon- en leefklimaat verwacht.
Parkeren ten behoeve van de woningen vindt plaats op de parkeervoorzieningen. Aan de zuidwestzijde van het plangebied is een geclusterd parkeervoorziening gerealiseerd. Deze parkeervoorziening is geen grootschalige voorzieningen en wordt passend geacht binnen het normaliter functioneren van de woonomgeving.
Industrielawaai
Het plangebied is niet gelegen binnen een geluidszone industrielawaai. Industrielawaai vormt voor voorliggende ontwikkeling geen belemmering.
Railverkeerslawaai
Ten zuiden van het plangebied is de spoorlijn (Weert-Neerpelt) aanwezig. Op basis van het geluidsregister bedraagt de onderzoekszone 100 meter (geluidproductieplafond: 52,0 dB). De locatie is gelegen op ruim 400 meter gelegen van de spoorlijn. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect akoestiek geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling in het voorliggend bestemmingsplan.
5.3 Luchtkwaliteit
5.3.1 Kader
Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit') bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:
- a. een ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit;
- b. ten gevolge van een ontwikkeling de concentraties van de betreffende stoffen verbeteren of ten minste gelijk blijven;
- c. een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van de betreffende stoffen in de buitenlucht;
- d. een ontwikkeling past binnen een vastgesteld programma (zoals het Nationaal Samenwer-kingsprogramma Luchtkwaliteit).
5.3.2 Toetsing
Voor de stikstofberekening wordt verwezen naar paragraaf 5.6.1 van deze toelichting.
Niet in betekenende mate
Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip 'niet in betekenende mate' is vastgelegd in het 'Besluit niet in betekende mate' en de 'Regeling niet in betekenende mate'.
Met behulp van NIBM-tool (versie 2020) van het ministerie I&M is op een eenvoudige en snelle manier bepaald of het plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan luchtverontreiniging. Als input hiervoor is het gemiddelde aantal motorvoertuigbewegingen/etmaal op een gemiddelde weekdag, zoals op basis van kengetallen van het CROW bepaald, van 272 genomen. Het aandeel vrachtverkeer is op 1% gesteld, vanwege de toegestane voorzieningen. Uit de berekening met de NIBM-tool volgt dat de maximale bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate bijdraagt aan de verontreiniging van de luchtkwaliteit. De maximale bijdrage van het extra verkeer bedraagt voor NO2 0,24 µg/m3 en voor PM10 0,05 µg/m3. De grens voor projecten vanaf welke ze 'in betekenende mate zijn' ligt voor beiden op 1,2 µg/m3. De bijdrage blijft ruimschoots onder de grens.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling in het voorliggend bestemmingsplan.
5.4 Externe Veiligheid
5.4.1 Kader
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten is verbonden voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen.
Het veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):
- Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat één persoon, die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute of nabij een inrichting verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer, de opslag en/of de handeling van gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van het risico een functie van de afstand waarbij geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico. De risico's worden weergegeven in PR risicocontouren.
- Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van een transportroute of een inrichting voor handelingen met gevaarlijke stoffen in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico geldt voor het groepsrisico geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde. Deze oriëntatie-waarde kan gezien worden als een streefwaarde en heeft geen juridische status. Het overschrijden van de oriëntatiewaarde is mogelijk mits dit in de besluitvorming door het bevoegd gezag wordt gemotiveerd.
Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (waaronder lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Om voldoende ruimte te scheppen tussen een risicobron en personen of objecten die risico lopen (kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Het beoordelingskader voor risicovolle inrichtingen wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), waarin de Basis-netten voor weg, spoor en water zijn vastgelegd. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
5.4.2 Toetsing
Risicovolle inrichtingen
In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich geen risicovolle inrichtingen.
Buisleidingen
In de omgeving van het plangebied bevindt zich geen buisleiding voor transport van gevaarlijke stoffen.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Direct ten zuiden van Budel-Schoot ligt een spoorlijn (spoortrajectnummer 320 Weert-Neerpelt, trajectnummer D) waarover in beperkte mate transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Blijkens het Basisnet spoor heeft de spoorlijn een PR 10-6 contour van 5 meter.
Daarnaast is een plasbrandaandachtsgebied (PAG) aanwezig van 30 meter, gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf. Een plasbrandaandachtsgebied is een gebied waarin op grond van het Bouwbesluit bij het realiseren van bebouwing rekening gehouden dient te worden met de effecten van een zogenaamde plasbrand. In dit bestemmingsplan worden binnen het PAG geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Binnen de 200 meter-zone van het spoor dient op basis van art. 8 Bevt inzicht worden gegeven in de gevolgen van het bestemmingsplan voor het groepsrisico.
Het plangebied ligt op ruim 400 meter van de spoorlijn en daarmee buiten de risicoafstanden.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling in het voorliggend bestemmingsplan.
5.5 Bedrijven En Milieuzonering
5.5.1 Kader
Ter bescherming van het woon- en leefklimaat, en om bedrijven voldoende ruimte te bieden om hun bedrijfsvoering uit te oefenen, dient een ruimtelijke scheiding te worden aangebracht tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
Voor het beoordelen van mogelijke hinder tussen (bedrijfs)activiteiten en woningen kan de systematiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) worden gehanteerd. In de brochure is een bedrijvenlijst opgenomen die informatie geeft over de milieukenmerken van diverse typen bedrijven. Vervolgens is in de lijst op basis van een aantal factoren een indicatie gegeven van de afstand tussen bedrijfstypen en gevoelige objecten (zoals woningen), waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Deze afstand is gebaseerd op de grootste indicatieve afstand en is van toepassing op woningen in een rustige woonwijk of een daarmee vergelijkbaar omgevingstype. De lijst is algemeen geaccepteerd als uitgangspunt bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Naast het omgevingstype rustige woonwijk wordt het omgevingstype gemengd gebied onderscheiden. Een gemengd gebied is een gebied met een matig tot sterke functiemenging. Gebieden die direct langs de hoofdontsluiting liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.
5.5.2 Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied betreft de realisatie van woningen. Woningen betreffen geen milieubelastende activiteiten in het kader van Bedrijven en milieuzonering.
In de directe omgeving van het plangebied zijn verschillende functies aanwezig, waaronder horeca, detailhandel en maatschappelijke bestemmingen. Hierdoor is het plangebied aan te merken als 'gemengd gebied'.
De omliggende functies zijn functies in milieucategorie 1 of 2. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter op basis van het omgevingstype 'gemengd gebied'.
Aan deze richtafstand wordt voldaan, met uitzondering van de richtafstand van de naastgelegen basisschool. Op basis van de 'VNG-lijst Staat van bedrijfsactiviteiten' heeft een 'school voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs' een richtafstand van 10 meter op basis van 'gemengd gebied' voor het aspect geluid. Voor de overige aspecten (geur, stof en gevaar) geldt geen richtafstand.
Aangezien de woningen op minder dan 10 meter van de basisschool (waarin ook de peuterspeelzaal en kinderopvang zijn gevestigd) zijn gesitueerd, heeft Antea Group een akoestisch onderzoek (Bijlage 3) uitgevoerd.
Het akoestisch onderzoek zal dan nodig zijn om een goede ruimtelijke afweging te kunnen maken. Het doel van dit akoestisch onderzoek is om geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen te bepalen als gevolg van de relevante geluidbronnen op het terrein van de basisschool. Het gaat hierbij met name om de geluidgevolgen van de kinderen op het schoolplein (stemgeluid).
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau
Uit de rekenresultaten blijkt dat in de dagperiode kan worden voldaan aan de richtwaarden van 50 dB(A) uit stap 2 van de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’. De ten hoogst gemeten geluidbelasting is 48 dB (A). Maatregelen zijn derhalve niet nodig.
Maximaal geluidniveau
Ten gevolge van het stemgeluid van de spelende kinderen wordt een maximale geluidniveau (LAmax) van ten hoogste 63 dB(A) in de dagperiode berekend. Hiermee wordt voldaan aan de richtwaarde van de richtwaarden van 70 dB(A) voor gemengd gebied uit stap 2 van de VNGpublicatie. Maatregelen zijn derhalve niet nodig.
Verkeersaantrekkende werking
Uit de rekenresultaten blijkt dat het equivalent geluidniveau (LAeq), als gevolg van verkeersaantrekkende werking van de basisschool ten hoogste 39 dB(A) bedraagt op de omliggende woningen. Hiermee wordt voldaan aan de VNG-richtwaarde van 50 dB (A) in de dagperiode. Maatregelen zijn derhalve niet nodig.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling in het voorliggend bestemmingsplan.
5.6 Natuur
Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen worden uitgevoerd indien de werkzaamheden niet in strijd zijn met de Wet natuurbescherming en het beleid van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Daarom is inzicht gewenst in de aanwezigheid van beschermde soorten en beschermde gebieden in de invloedsfeer van het plangebied en de effecten hierop.
5.6.1 Gebiedsbescherming
Binnen het plangebied of grenzend aan het plangebied zijn geen gronden aanwezig die behoren tot een Natura 2000-gebied of tot Natuurnetwerk Brabant (NNB).
Natura2000
Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied is 'Weerter- en Budelerbergen & Ringselven' op een afstand van circa 2,3 kilometer van het plangebied. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling en de afstanden tot Natura 2000-gebieden, zijn directe effecten op voorhand uitgesloten. Indirecte effecten van verzuring en vermesting als gevolg van een toename van stikstofdepositie in de daarvoor gevoelige delen in Natura 2000-gebieden, zijn niet op voorhand uit te sluiten.
Antea Group heeft een stikstofonderzoek (Bijlage 4) uitgevoerd. Om de eventuele stikstofdepositie van voorliggende ontwikkeling op een Natura 2000-gebied te bepalen, is een berekening uitgevoerd.
In de gebruiksfase (verkeersgeneratie) is geen sprake van een bijdrage aan stikstofdepositie op Natura-2000 gebieden, waarmee kan worden gesteld dat significant negatieve effecten ten gevolge van stikstofdepositie zijn uitgesloten.
Natuurnetwerk Brabant
Het is van belang om te bepalen in hoeverre er aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNB kan optreden. Het plangebied ligt niet binnen de NNB waardoor ruimtebeslag op voorhand uitgesloten kan worden. De dichtstbijzijnde gronden die zijn aangemerkt als NNB-gebied zijn gelegen op circa 950 meter. Overige negatieve effecten zijn gelet op de relatief grote afstand tot nabijgelegen NNB, de tussenliggende stedelijk gebied en de aard van de ontwikkeling op voorhand uitgesloten.
5.6.2 Soortenbescherming
Voormalige kleuterschool (Pater Ullingsstraat 1) & Voormalige Rabobanklocatie
CroonenBuro5 heeft een Quickscan natuurtoets (Bijlage 5) uitgevoerd ter plaatse van de voormalige kleuterschool en de voormalige Rabobanklocatie. Ondanks dat in deze quickscan (24 mei 2018) nog is uitgegaan van een eerdere versie van het stedenbouwkundig plan (p.10), zijn er geen gevolgen voor de onderzoekresultaten. Hieronder worden de onderzoeksresultaten beschreven.
Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) vleermuizen en broedvogels aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied.
Algemene broedvogels (zeer waarschijnlijk nestplaatsen).
Gezien de verwachting dat broedvogels mogelijk tot broeden komen in het plangebied of directe omgeving is het in het kader van de zorgplicht van belang dat werkzaamheden die invloed hebben op het broedbiotoop buiten de broedperiode van vogels uitgevoerd wordt. Indien het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen om te werken dan dient het gebied dat beïnvloed wordt vóór het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden voor (broed)vogels. De eventueel te kappen dichte vegetatie dient daarom buiten het broedseizoen plaats te vinden.
Vleermuizen (mogelijk beschermde verblijfplaatsen);
Antea Group heeft in 2018 jaarrond onderzoek (Bijlage 6) gedaan in het plangebied. Daarbij zijn geen verblijfplaatsen aangetroffen van vleermuizen. Waarnemingen van vleermuizen in het plangebied waren vrijwel altijd van korte duur en de dieren toonde geen binding met de gebouwen. Baltsende dieren zijn waargenomen, maar toonde geen binding met de bebouwing in het plangebied. Vleermuizen zijn overvliegend waargenomen, vaak vanuit het zuiden richting het noordwesten, naar een mogelijk foerageergebied. In het plangebied worden geen verblijfplaatsen aangetast en dus zijn effecten op vleermuizen uitgesloten.
Voormalige vestiging van groentewinkel Agnita (Grootschoterweg 92)
Omdat het perceel van de voormalige groentenwinkel Agnita (Grootschoterweg 92) niet is meegenomen in de eerder uitgevoerde onderzoeken, heeft Faunaconsult een Flora- en fauna-inspectie (Bijlage 7) uitgevoerd.
Algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren
In het plangebied komen mogelijk zoogdieren voor, die onder de Wnb zijn beschermd. Het gaat om algemeen voorkomende soorten (zogenaamde A-soorten), waarvoor in Noord-Brabant een vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud (Provinciale staten van Noord-Brabant, 2016). Dit houdt in dat deze soorten verstoord mogen worden, zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen. Wel geldt altijd de zorgplicht.
Vleermuizen: aanvullend onderzoek en mitigatie vooraf
Het gebouw bevat mogelijk vleermuisverblijven. Het slopen van dit gebouw kan daarom leiden tot verstoring of vernietiging van vleermuizen en hun verblijven. Het voorkomen van dergelijke verblijven dient te worden onderzocht.
In oktober 2020 is nader onderzoek uitgevoerd door Faunaconsult (Bijlage 8). Daaruit blijkt voor vleermuizen dat in het plangebied geen vleermuisverblijven zijn gevonden. Tijdens de sloopwerkzaamheden hoeft daarom geen rekening met deze soort te worden gehouden. Er hoeft geen ontheffing op de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd.
Gierzwaluw: aanvullend onderzoek en mitigatie vooraf
In het dak van de hoge bouw broeden mogelijk jaarlijks gierzwaluwen. Omdat gierzwaluwnesten jaarrond beschermd zijn, dient hun voorkomen nader te worden onderzocht.
In oktober 2020 is nader onderzoek uitgevoerd door Faunaconsult (Bijlage 8). Daaruit blijkt voor gierzwaluwen dat in het plangebied geen gierzwaluwnesten zijn gevonden. Tijdens de sloopwerkzaamheden hoeft er daarom geen rekening gehouden te worden met deze soort. Een ontheffing op de Wet natuurbescherming hoeft niet te worden aangevraagd.
Huismus: aanvullend onderzoek en mitigatie vooraf
In het dak van de hoge bouw broeden mogelijk jaarlijks huismussen. Nesten van de huismus zijn jaarrond beschermd. Voordat de bebouwing wordt gesloopt, dient daarom eerst het voorkomen van huismusnesten te worden onderzocht.
In oktober 2020 is nader onderzoek uitgevoerd door Faunaconsult (Bijlage 8). Daaruit blijkt voor huismussen dat in het plangebied geen huismusnsesten zijn gevonden. Tijdens de sloopwerkzaamheden hoeft er daarom geen rekening met deze soort te worden gehouden. Er hoeft geen ontheffing op de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect natuur geen beperkingen oplevert voor de voorgenomen ontwikkeling, als bovenstaande adviezen (t.a.v. algemene broedvogels) in acht worden genomen.
5.7 Water
Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling is het opstellen van een waterparagraaf verplicht, mede in relatie tot de watertoets. In de waterparagraaf wordt verwoord hoe er in het plan met de aspecten water en ruimte rekening wordt gehouden, in relatie tot enerzijds het waterbeleid en anderzijds de waterhuishouding.
5.7.1 Beleid
Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Provinciaal Waterhuishoudingsplan van Noord-Brabant, het Waterbeheerplan van Waterschap De Dommel, het Nationaal Waterplan, WB21, het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water.
Algemeen punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Hierdoor legt water een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. Andere belangrijke elementen uit de genoemde documenten zijn de driestapsstrategieën:
- vasthouden - bergen - afvoeren (waterkwantiteit);
- schoon houden – scheiden - zuiveren (waterkwaliteit).
De achterliggende gedachte hierbij is dat afwenteling zoveel mogelijk moet worden voorkomen en dat de problemen zoveel mogelijk aan de bron moeten worden aangepakt. Tenslotte is de “Beleidsbrief regenwater en riolering” nog relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan en wie waarvoor verantwoordelijk is.
Beleid provincie Noord-Brabant
Het provinciale beleid, zoals opgenomen in het Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2016 - 2021, bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2016 - 2021. Het Provinciaal Waterplan (met name ruimtelijke aspecten hierin) heeft de status van structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
Beleid waterschap de Dommel
Keur
Voor waterhuishoudkundige ingrepen in het plangebied is de 'Keur Waterschap De Dommel 2015' van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Op grond van de Keur is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het waterschap.
Hydrologisch neutraal ontwikkelen
De bouw of uitbreiding van woningen en bedrijven resulteert vaak in een toename aan dak- en erfverharding. Hemelwater dat op deze daken valt wordt meestal óf via het rioolstelsel óf via watergangen afgevoerd. Bij hevige regenval kan op verschillende plaatsen wateroverlast ontstaan doordat in korte tijd veel hemelwater tot afstroming komt. Bovendien zorgt de versnelde afvoer op de hoge zandgronden in Brabant ook nog eens voor verdrogingsproblemen, aangezien het water niet de tijd krijgt om het grondwater aan te vullen. Daarom vraagt het waterschap om voor het hemelwater onderstaande waterkwantiteitstrits toe te passen voor schoon hemelwater, afkomstig van verhard oppervlak:
- 1. Hergebruik
- 2. Vasthouden / infiltreren
- 3. Bergen
- 4. Afvoeren naar oppervlaktewater
- 5. Afvoeren naar een rioolstelsel
Beleid gemeente Cranendonck
Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020
Sinds 1 januari 2008 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het hemelwater, het afvalwater en het grondwater. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan beschrijft de gemeente Cranendonck voor de periode 2016 tot en met 2020 volgens welk beleid invulling wordt gegeven aan stedelijk afvalwater, het afvloeiende hemelwater en het grondwater, en draagt als zodanig bij aan de waterbrede opgaven waar de gemeente voor staat.
De hoofddoelstellingen in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan zijn:
- Doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater;
- Doelmatig inzamelen en verwerken van hemelwater;
- Voorkomen dat grondwater de bestemming van een gebied structureel nadelig beïnvloedt. Voor nieuwbouw geldt als uitgangspunt dat voldoende drooglegging gegarandeerd kan worden ten aanzien van grondwater zodat men in en rond de woning 'droge voeten' houdt.
Hemelwaterzorgplicht en grondwaterzorgplicht uitwerking Cranendonck
Het gemeentelijke beleid ten aanzien van afvoer en verwerking hemelwater is in het document 'Hemelwaterzorgplicht en grondwaterzorgplicht uitwerking Cranendonck' nader uitgewerkt. Hierbij is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het landelijke beleid en het beleid van het waterschap. Het gemeentelijke beleid is erop gericht de kansen voor ontvlechting van hemelwater en afvalwater in de toekomst zoveel als mogelijk aan te grijpen. Bij nieuwbouw wordt tijdens de watertoets gekeken of een gebied geschikt is om te bebouwen. Hierbij wordt gekeken of grondwater belemmerend kan zijn voor de bestemming van het gebied en zo ja welke maatregelen in de inrichtings- en bestemmingsfase nodig zijn. De benodigde maatregelen moeten worden uitgevoerd om grondwateroverlast in de toekomst te voorkomen. Om meer zekerheid te geven worden voortaan bouwpeilen aangegeven door de gemeente. Door bouwpeilen af te geven wordt gestuurd op de hoogteligging van een pand. Hiermee wordt voorkomen dat een pand lager wordt aangelegd dan de omgeving, waardoor de kans op grondwateroverlast (en hemelwateroverlast) wordt verkleind.
5.7.2 Toetsing initiatief
Oppervlaktewater
Op basis van de Keurkaart zijn binnen het plangebied geen A-wateren, beschermde gebieden, attentiegebieden of oppervlaktewater aanwezig.
Afvalwater en Hemelwater uitbreiding woongebied
Bij de bouw van de woningen wordt gebruik gemaakt van niet-uitlogende materialen, zodat vervuiling van bodem en grondwater wordt voorkomen.
Bij woninginbreidingen wordt gekozen voor het afvoeren van het huishoudelijk afvalwater in een DWA-stelsel (Droog Weer Afvoer-stelsel: rioolstelsel waarmee geen regenwater wordt afgevoerd maar alleen huishoudelijk en/of bedrijfsafvalwater) of gemengd rioolstelsel. De keuze hangt af van het rioolstelsel waarop aangesloten moet worden in de omgeving van de inbreiding. Voor de hemelwaterafvoer van particuliere verhardingen is uitgangspunt dat deze op eigen terrein wordt verwerkt met afhankelijk van de situatie een mogelijkheid tot overloop naar een laagte, een gemengd riool, een regenwaterriool of een watergang zodat er bij overbelasting geen problemen ontstaan.
Ook voor verhardingen in de openbare ruimte wordt uitgegaan van verwerking binnen de inbreiding met afhankelijk van de situatie een mogelijkheid tot overloop naar een laagte, een gemengd riool, een regenwaterriool of een watergang zodat er bij overbelasting geen problemen ontstaan.
De bodem bestaat tot de maximaal geboorde diepte van 4,53 meter onder maaiveld volledig uit zand. Het grondwater bevindt zich variërend van 1,52 tot 2,68 meter onder maaiveld. Voor de planuitwerking zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:
- Gelet op de klimaatopgaaf wordt voor de toename van het dakoppervlak (ondanks dat de totaalverharding vermindert) toch berging op eigen terrein van 30mm gerealiseerd. Daarmee wordt invulling gegeven aan het Hemelwaterbeleid gemeente Cranendonck). In de groenstrook wordt een voorziening getroffen waarin minimaal 10m³ kan worden geborgen. Deze infiltratievoorziening zal zo hoog mogelijk boven de hoogste grondwaterstand (1,5 meter onder maaiveld worden aangelegd zodat er voldoende ruimte is voor infiltratie, er geen drainage kan ontstaat en het bergend vermogen van een infiltratie riool behouden blijft;
- De bestrating zal afwateren naar de groenvoorziening en de parkeerplaatsen worden aangelegd met waterdoorlatende verharding;
- Vanuit de infiltratievoorziening wordt een overloopmogelijkheid gerealiseerd zodat, mocht de voorziening vol zijn, het overige water via deze overloop kan uitstromen op trottoir of de straat. Er zal geen aansluiten op de riolering worden aangelegd. De overloop wordt op een laag punt op afstand van de woning gemaakt zodat bij uitstroom geen wateroverlast bij de woning of in de eventuele kruipruimte kan ontstaan. Geadviseerd wordt om voor het bouwpeil van de woning een hoogte van minimaal 30 cm boven de kruin van de weg aan te houden;
- DWA riool (Rond 250 PVC of Beton 300mm) aansluiten op riool Pater Ullingsstraat (Beton rond 1000); (Voorwaarde);
- Aansluiten op bovenkant riool b.o.b. bestaand 31.38, rond 1000mm beton;
- GHG (mv 34.63 - GHG 32.75);
- Geadviseerd wordt om de standleiding van de vuilwaterriolering via het dak te ontsluiten, waarbij de diameter van de ontluchting minimaal 90 mm bedraagt (volgens NTR 3216). Daarbij wordt gezorgd voor goede ontluchting om overlast in de woning door luchtverplaatsing in de riolering te voorkomen. Verder wordt geadviseerd om regenpijpen te voorzien van bladvangers om verstopping van de infiltratievoorziening te voorkomen en om te zorgen voor een juiste ontluchting voor optimaal gebruik.
Op basis van het stedenbouwkundig plan bedraagt het verhard oppervlak 1.913 m2. In de huidige situatie was het verhard oppervlak 2.126 m2. Dit betekent een afname van 213 m2. De nadere uitwerking van de waterhuishouding en benodigde voorzieningen dient te worden uitgewerkt bij de aanvraag omgevingsvergunning. Dit is geborgd in artikel 6.4.4.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect water geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling in het voorliggend bestemmingsplan, waarbij water tevens planologisch-juridisch is geborgd in het bestemmingsplan via een voorwaardelijke verplichting.
5.8 Archeologie
5.8.1 Kader
Europees beleid
Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valetta tot stand gekomen. Het Verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. In 1992 ondertekende Nederland het 'Verdrag van Malta' van de Raad voor Europa. In het verdrag is de omgang met het Europees archeologisch erfgoed geregeld. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer en in september 2007 is de Archeologische monumentenzorg geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988. De essentie is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden.
Rijksbeleid
Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze wet bundelt de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Het betreft daarbij zowel het roerend als het onroerend erfgoed. Samen met de Omgevingswet die naar verwachting in 2022 ingaat, maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Voor het onroerend cultureel erfgoed zijn deze wetten van grote betekenis. Het deel van de Monumentenwet 1988 dat direct raakt aan de fysieke leefomgeving, gaat namelijk op in de Omgevingswet. Het resterende deel van de Monumentenwet gaat op in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet voorziet ook in het nodige overgangsrecht, zodat artikelen uit de Monumentenwet tussen 2016 en 2022 niet zo maar komen te vervallen. De Erfgoedwet en de Omgevingswet regelen de zorg voor ons bodemarchief en zijn de vertaling van het Verdrag van Malta, dat Nederland in 1992 ondertekende. De essentie van deze wetgeving is dat waardevolle archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem behouden blijven.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Cranendonck heeft een rijk en gevarieerd bodemarchief. Ondanks de omvangrijke erosie als gevolg van woningbouw en ontgrondingen, is er nog veel in de bodem bewaard. Cranendonck kent naast terreinen met een beschermde monumentenstatus ook een aantal terreinen met een vastgestelde archeologische waarde. Binnen het grondgebied van Cranendonck worden op de waarden- en verwachtingenkaart daarnaast vier archeologische verwachtingszones onderscheiden op grond van de beredeneerde dichtheid aan archeologische sporen en vondsten. Uitgangspunten van het beleid zijn:
- Eerste uitgangspunt is dat bekende archeologische en cultuurhistorische waarden zoveel mogelijk worden ontzien. In gebieden waar kans is op de aanwezigheid van belangrijke waarden, wordt hier vroegtijdig rekening mee gehouden, zodat bouwprojecten en dergelijke het erfgoed zo min mogelijk schaden.
- Tweede uitgangspunt is dat archeologie geen belemmering mag zijn voor ontwikkeling en gebruik van de grond, om welke reden werkzaamheden wegens onvoldoende vooronderzoek ook niet vertraagd mogen worden door onverwachte vondsten.
- Derde uitgangspunt is dat archeologisch onderzoek waar dat kan, moet leiden tot kwaliteitsvolle beeldvorming en kennisvermeerdering over het verleden van de gemeente Cranendonck. Deze beeldvorming moet tevens toegankelijk zijn voor de inwoners/het publiek.
De bijbehorende beleidskaarten (archeologie, respectievelijk cultuurhistorie) zijn afgeleid van de waarden- en verwachtingenkaarten, maar zijn qua kaartbeeld vereenvoudigd en geschematiseerd. De beleidskaarten worden vertaald op de verbeelding van bestemmingsplannen. Volgens de wettelijke verplichting wordt op deze manier in bestemmingsplannen rekening gehouden met bekende en verwachte archeologische waarden.
Om tot een afgewogen beleid te komen zijn de archeologisch waardevolle gebieden in 7 categorieën verdeeld, waarvan de eerste die van de beschermde rijksmonumenten is. Voor werkzaamheden op deze plaatsen is altijd een vergunning krachtens de Erfgoedwet juncto de Monumentenwet 1988 vereist. Voor de andere categorieën wordt in de planregels bij het bestemmingsplan een onderzoeksplicht vastgelegd, indien een omgevingsvergunning wordt aangevraagd. Of een onderzoeksplicht van toepassing is, verschilt per categorie. Per categorie zijn ondergrenzen voor de omvang en de diepte van de ingreep bepaald. Alleen voor de tweede categorie (na de rijksmonumenten), de gebieden van archeologische waarde, is voor de oppervlakte het wettelijk minimum van 100 m2 genomen. Projecten die over een groter oppervlak de bodem verstoren, zijn onderzoeksplichtig. De Erfgoedwet juncto de Monumentenwet geeft geen minimum voor de verstoringsdiepte.
5.8.2 Toetsing
Archeologische beleidskaart
Voor Cranendonck is voorgesteld geen onderzoeksplicht op te leggen voor werkzaamheden die niet dieper reiken dan 30 cm, of 50 cm in gebieden met een esdek. Voor de andere categorieën zijn de grenzen verruimd (tot 250, 500 of 2.500 m2 oppervlakte, respectievelijk 30/50 cm diepte). Hierdoor zijn alleen de grotere projecten onderzoeksplichtig en geldt voor de meeste projecten geen onderzoeksplicht. Voor de archeologie geldt de afweging dat in deze categorieën alleen grotere onderzoeken tot meerwaarde leiden. Kleinschaligere onderzoeken vormen een grote belasting voor alle betrokkenen en hebben buiten de gebieden van archeologische waarde weinig informatierendement.
![]() |
Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Cranendonck
Het plangebied ligt op basis van de archeologische beleidskaart in categorie 4 en deels in categorie 7. Tevens is de locatie als esdek aangemerkt. Binnen categorie 4 geldt een onderzoeksplicht voor werkzaamheden die dieper reiken dan 50 cm (indien gebieden met een esdek) én de bodemingrepen een grotere oppervlakte beslaan dan 500 m2. Binnen categorie 7 geldt geen onderzoeksplicht. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is daardoor niet nodig.
In februari 2021 heeft Antea Group in opdracht van Gemeente Cranendonck een archeologisch onderzoek uitgevoerd voor het plangebied 'BP Kern Schoot' te Budel-Schoot, gemeente Cranendonck. Het onderzoek heeft bestaan uit een archeologisch bureauonderzoek en vervolgens uit een verkennend archeologisch booronderzoek (zie Bijlage 9).
Het veldwerk heeft de aanwezigheid van dekzandwelvingen bevestigd. De top hiervan is echter door graafwerkzaamheden flink aangetast en deels opgenomen in de bovengrond. Er werd nergens een podzolprofiel aangetroffen. Daarnaast is gebleken dat er geen sprake (meer) is van een (intact) esdek. Ook zijn er geen aanwijzingen gevonden om een vindplaats uit welke periode dan ook te veronderstellen. In tegenstelling tot de verwachtingen dient de archeologische verwachting voor het plangebied naar beneden te worden bijgesteld (voor alle perioden).
Op basis van de resultaten van het veldonderzoek wordt geadviseerd om het plangebied voor wat betreft archeologie vrij te geven ten gunste van de voorgenomen herontwikkeling.
De implementatie van de bovenstaande aanbeveling is afhankelijk van het oordeel van de bevoegde overheid, in deze de gemeente Cranendonck. Deze dient een selectiebesluit te nemen.
5.9 Cultuurhistorie
5.9.1 Kader
Onder de noemer 'Modernisering Monumentenzorg' (MoMo) is de laatste jaren op rijksniveau een verschuiving ingezet van een objectgerichte bescherming naar een gebiedsgerichte bescherming van cultuurhistorische waarden. Per 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening vastgelegd dat in de toelichting van bestemmingsplannen moet worden beschreven hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden en de bescherming daarvan wordt omgegaan.
Op de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de provincie zijn de cultuurhistorische (landschaps)waarden van bovenlokaal belang aangegeven. Het plangebied is gelegen in de regio Kempen. De bewoningsgeschiedenis en de inrichting van deze regio zijn in hoge mate bepaald door de natuurlijke terreingesteldheid. De indeling in agrarische gebruikseenheden (akkers, graslanden en woeste gronden) is op veel plaatsen nog goed herkenbaar. Vooral de beekdalen zijn hier en daar buitengewoon goed bewaard gebleven. In combinatie met de dorpen en buurtschappen en de plaatselijk aanwezige kleinschaligheid verleent dit het gebied een grote landschappelijke en cultuurhistorische waarde.
5.9.2 Toetsing
Provinciale Cultuurhistorische waardenkaart
Op basis van de provinciale Cultuurhistorische waardenkaart betreffen de Pater Ullingsstraat en de Grootschoterweg historische geografische lijnen van redelijk hoge waarde. De nieuwe bebouwing sluit aan in de rooilijnen langs deze wegen. De beoogde herontwikkeling van het plangebied heeft geen gevolgen voor de aanwezige geografische lijnen.
Geldende bestemmingsplan Budel-Schoot en Gastel
In het geldende bestemmingsplan 'Budel-Schoot en Gastel' zijn cultuurhistorisch waardevolle objecten in de kernen gewaardeerd. Beide bestaande gebouwen in het plangebied zijn op basis van deze waardering aangemerkt 'karakteristiek'. Hierna zijn de conclusies van de cultuurhistorische beschrijvingen opgenomen.
Voormalige vestiging van winkel Agnita (Grootschoterweg 92)
Dit dubbelpand met zijn statige uiterlijk (verkropte kroonlijst) zou goed passen in een stedelijke omgeving en is daarom in het landelijke Budel-Schoot een bijzonderheid. Het pand is voor een groot deel nog gaaf. Helaas zijn de winkelpuien in de voorgevel duidelijk ontsierende elementen. De kroonlijst vertoont slijtage. Dit pand verdient op basis van de cultuurhistorische beschrijving een gedegen restauratie. Indien dit pand met zorg gerestaureerd zou worden, zal de monumentale waarde aanzienlijk toenemen.
Voormalige kleuterschool (Pater Ullingsstraat 1)
Dit schoolgebouw is in 1951 gerealiseerd, in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog. Kenmerkend voor deze wederopbouwperiode is de eenvoudige bouw met eenvoudige en goedkope materialen. De school heeft alle bouwstijlelementen die van toepassing zijn in de wederopbouwperiode, zoals de stalen roeden, strekken, Vlaams verband, 1%-kunstuiting, betonnen omlijstingen. Ook de achterliggende vleugels lijken nagenoeg authentiek te zijn. Geadviseerd is om het gehele complex aan te merken als gemeentelijk monument.
Advies welstand/erfgoedcommissie
De A2-erfgoedcommissie heeft (d.d. 11-2-2017) het volgende advies gegeven:
Indien een stedenbouwkundige gebiedsvisie wordt opgesteld voor de percelen Grootschooterweg 92 en Pater Ullingsstraat 1 adviseert de commissie de bestaande gebouwen daarin te handhaven en mogelijk her te bestemmen met behoud van en respect voor de monumentale waarden van beide gebouwen. De commissie wil graag in een vroeg stadium worden betrokken bij de eventuele planvorming.
Vervolgens zijn de plannen verder uitgewerkt in stedenbouwkundige randvoorwaarden (d.d. 27 mei 2019). Hierin is een analyse gemaakt, ruimtelijke ingrepen bepaald, vervolgens vertaald naar een stedenbouwkundig ontwerp met bijbehorende randvoorwaarden. Hierin is bepaald dat sloop van bebouwing met cultuurhistorische waarden mogelijk is onder bepaalde voorwaarden. Dit is vervolgens nader uitgekristalliseerd met de omgeving en welstands-en erfgoedcommissie.
De welstandscommissie acht in het advies (d.d. 21-4-2020) het ontwerp van het hoekpand in hoofdlijnen goed voorstelbaar op deze locatie en in relatie tot de naastgelegen cultuurhistorische panden. Hiermee ontstaat in deze fase (bestemmingsplanfase) een voldoende duidelijkheid over sloop en nieuwbouw. De stedenbouwkundige randvoorwaarden zijn in dit bestemmingsplan vastgelegd.
5.10 Verkeer En Parkeren
5.10.1 Verkeer
Om de toekomstige verkeersgeneratie te kunnen bepalen wordt gebruik gemaakt van kencijfers van de CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkencijfers naar parkeernormen'.
In dit geval is uitgegaan van de stedelijkheidsgraad ‘weinig stedelijk’ en de stedelijke zone is 'rest bebouwde kom'. Op basis van de gemiddelde norm bedraagt de verkeersgeneratie 272 verkeersbewegingen per etmaal.
Om de toename van de verkeersgeneratie te bepalen is de huidige (planologisch toegestane) verkeersgeneratie vergeleken met de nieuwe situatie. Hierna is de verkeersgeneratie weergegeven op basis van de gemiddelde norm.
![]() |
* in deze berekening is uitgegaan van de variant met maximale verkeersgeneratie. Er zijn maximaal 10 appartementen toegestaan, maar bij realisatie van meer dan 6 appartementen wordt het oppervlakte voor voorzieningen op de begane grond van het hoekpand kleiner.
Op basis van de gemiddelde norm (in bovenstaande variant) bedraagt de toename van de verkeersgeneratie 48 verkeersbewegingen per etmaal. De omliggende wegen zijn van voldoende capactiteit om deze beperkte toename op te vangen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling in het voorliggend bestemmingsplan.
5.10.2 Parkeren
Voor het berekenen van het aantal parkeerplaatsen maakt de gemeente Cranendonck in beginsel gebruik van de CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkencijfers naar parkeernormen'. Voor het plangebied wordt uitgegaan van een stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk' in de omgevingscategorie 'rest bebouwde kom'.
Voor de berekening van de parkeerbehoefte is uitgegaan van:
- 7 rijwoningen x 1.4 = 9,8
- 10 appartementen x 1,2 = 12
- 4 sociale huurwoningen x 1,2 = 5
De totale parkeeropgaaf bedraagt 26,8 parkeerplaatsen.
In verband met een goede leefomgeving (bijvoorbeeld klimaatadaptie) is het van belang om ook groen te realiseren binnen het project.
In totaal worden er 22 nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd en de resterende opgaaf van 4,8 parkeerplaats wordt opgevangen binnen de bestaande mogelijkheden in het openbaar gebied. Dit past binnen het beleidsuitgangspunt van een acceptabele loopafstand van circa twee tot vijf minuten van een bestemming.
Daarnaast geldt dat de oude functies in het plangebied komen te vervallen (winkel, bank en kleuterschool) waarvoor in het openbaar gebied parkeervoorzieningen aanwezig waren.
Flexibiliteit
Voor de 10 beoogde appartementen geldt een norm van 1,2 per appartement.
Indien een maatschappelijke en/of commerciële voorzieningen wordt gerealiseerd in het appartementen gebouw (kan uitsluitend op de begane grond) in plaats van appartementen, dan zal binnen het aantal van 12 parkeerplaatsen de parkeerbalans worden bepaald, ofwel, de verhouding tussen BVO en het aantal appartementen.
Dat zal gebeuren aan de hand van de actuele parkeernormen die de gemeente op dat moment hanteert.
Een andere mogelijkheid is om, in overleg met en na instemming door de gemeente, extra parkeerplaatsen aan te leggen als de parkeerbehoefte groter is dan twaalf.
In de regels van dit plan wordt geborgd dat ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning aangetoond moet worden dat wordt voldaan aan de parkeernorm.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect parkeren geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling in het voorliggend bestemmingsplan.
5.11 Kabels En Leidingen
In het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied liggen geen kabels en leidingen die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling. Geconcludeerd wordt dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling in het voorliggend bestemmingsplan.
5.12 Besluit Milieueffectrapportage
5.12.1 Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, waardoor het opstellen van een milieueffectrapportage (m.e.r.) of het verrichten van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Als een activiteit op grond van onderdeel D m.e.r.-beoordelingsplichtig is, geldt voor een kaderstellend (bestemmings)plan dat die activiteit mogelijk maakt, een plan-m.e.r-plicht.
Voor alle activiteiten zijn drempelwaarden opgenomen. Als een activiteit voorkomt in kolom 1 van de C- of D-lijst en de drempelwaarden uit kolom 2 worden overschreden, is een m.e.r. (onderdeel C) of een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) verplicht. Voor activiteiten die genoemd worden in onderdeel D, maar waarbij de drempelwaarde niet wordt overschreden, geldt de verplichting om na te gaan of tóch een m.e.r.-beoordeling (of een m.e.r.) moet worden uitgevoerd. Het bevoegd gezag moet in zo'n geval nagaan of er sprake is van omstandigheden die - ondanks dat de drempelwaarden niet worden overschreden - aanleiding geven voor het verrichten van een m.e.r.(beoordeling). De motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor de toets gelden echter geen vormvereisten, daarom wordt de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' gehanteerd.
Op 7 juli 2017 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. De wetswijziging heeft voor vormvrije m.e.r-beoordelingen geen inhoudelijke gevolgen, maar heeft wel een procedurele verandering tot gevolg. Het bevoegd gezag dient op grond van de wetswijziging namelijk voorafgaand aan de terinzagelegging van een ontwerpbesluit of ontwerpbestemmingsplan – net als bij 'formele' m.e.r.-beoordelingen - te besluiten of al dan niet een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Indien sprake is van een particuliere initiatiefnemer, dient deze een aanmeldnotitie in te dienen op basis waarvan het bevoegd gezag kan besluiten of een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Indien het bevoegd gezag zelf initiatiefnemer is -waarvan in dit geval sprake is- geldt geen verplichting tot het opstellen van een aanmeldnotitie.
5.12.2 Activiteit en drempelwaarden
In artikel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is een categorie 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D11.2) opgenomen. De aanleg van nieuwe woningbouwlocaties van enige omvang valt onder dit begrip. Op grond van het Besluit milieueffectrapportage dient voor de 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
- 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
- 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
- 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Dit bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 21 woningen en 250 m2 voorzieningen (detailhandel, horeca, bedrijvigheid, maatschappelijke voorzieningen) mogelijk en het plangebied heeft een omvang van circa 0,35 hectare. De voorgenomen activiteit blijft dus ruimschoots onder de drempel van 2.000 woningen en/of 100 hectare zoals opgenomen in het Besluit milieueffectrapportage. De activiteit is dus niet m.e.r.-beoordelingsplichting. Omdat de activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst, dient wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden verricht.
5.12.3 Toetsing initiatief
Kenmerken van het project
Het plan voorziet in de (gedeeltelijke) sloop van de bestaande bebouwing. De locatie wordt herontwikkeld tot woningbouwlocatie. Het woningbouwproject voorziet in totaal maximaal 21 woningen, 250 m2 voorzieningen (detailhandel, horeca, bedrijvigheid, maatschappelijke voorzieningen) openbaar groen, waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeervoorzieningen. Er is verder geen sprake van cumulatie met andere projecten en de ontwikkeling heeft geen gevolgen voor natuurlijke hulpbronnen. Er wordt bijvoorbeeld geen grondwater onttrokken of grondstoffen in de omgeving gedolven. Er is geen sprake van de productie van afvalstoffen, anders dan regulier huishoudelijk afval.
Plaats van het project
Het plan wordt gerealiseerd op een locatie die in de huidige situatie deels bebouwd is en deels braakliggend is in afwachting van herontwikkeling. Het plangebied beslaat circa 0,35 hectare midden in de kern Budel-Schoot. Het plangebied ligt midden in de bebouwde kom van Budel-Schoot, op de hoek van de Grootschoterweg en de Pater Ullingsstraat. De overige grenzen worden gevormd door het woonperceel aan de Grootschoterweg 96a aan de zuidzijde en basisschool De Wereldwijzer aan de westzijde.
Kenmerken van het potentiële effect
De effecten van het project blijven, zoals ook blijkt uit de voorgaande paragrafen, vooral beperkt tot het plangebied en de directe omgeving daarvan. De effecten buiten de plangrenzen worden voornamelijk veroorzaakt door een beperkte toename van verkeer op de wegen rond het plangebied. De effecten zijn niet significant en de realisatie van het woningbouwplan stuit niet op bezwaren (zie de voorgaande aspecten). Er is zeker geen sprake van 'belangrijke nadelige' milieueffecten.
Conclusie
In het kader van het bestemmingsplan is in voldoende mate inzicht gekregen in de milieugevolgen van de ontwikkelingen. Gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het project en de kenmerken van de effecten van het project, moet worden geconcludeerd dat het project niet leidt tot milieueffecten van dusdanige omvang dat sprake kan zijn van 'belangrijke nadelige milieugevolgen'. Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het doorlopen van een formele m.e.r.- beoordelingsprocedure of m.e.r.-procedure.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied. In dit hoofdstuk is een toelichting op de systematiek en de inhoud van de verschillende bestemmingen van het bestemmingsplan gegeven.
6.1 Plansystematiek
De bij dit plan behorende regels zijn opgenomen in 4 hoofdstukken:
- hoofdstuk 1: Inleidende regels;
- hoofdstuk 2: Bestemmingsregels;
- hoofdstuk 3: Algemene regels;
- hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.
Deze hoofdstukindeling is conform de richtlijnen uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). In hoofdstuk 1 worden ter voorkoming van interpretatieproblemen in de regels gebruikte begrippen nader verklaard. Ook wordt aangegeven op welke wijze in de regels gebruikte afmetingen moeten worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en voor welke doeleinden de in die bestemmingen opgenomen gronden en gebouwen mogen worden gebruikt. Daarnaast zijn per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld. In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn de bepalingen opgenomen die betrekking hebben op meerdere bestemmingen. Hoofdstuk 4 bevat het overgangsrecht en de aanhalingstitel van het bestemmingsplan.
6.2 Beschrijving Van De Bestemmingen
Bestemming 'Groen'
De tot ‘Groen’ bestemde gronden zijn bedoeld voor groenvoorzieningen, bermen en beplantingen, voorzieningen voor langzaam verkeer, inritten, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, geluidwerende voorzieningen, straatmeubilair, kunstobjecten, ontmoetingsplaatsen voor jongeren en/of ouderen, nutsvoorzieningen, (voorzieningen voor) ambulante detailhandel, schuilgelegenheden, vlonders en steigers, en voor evenementen. Via een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels kan het bevoegd gezag de aanleg van voorzieningen voor verkeer en verblijf (parkeerplaatsen) toestaan.
Bestemming 'Tuin'
De tot ‘Tuin’ bestemde gronden zijn bedoeld voor tuinen en groenvoorzieningen bij woningen, inritten en parkeren. Op of in deze gronden mogen uitsluitend uitbreidingen aan een woning op de aangrenzende bestemming ‘Wonen’ worden gebouwd. In de regels is aangegeven hoe groot deze uitbreidingen mogen zijn. Bestaande gebouwen in deze bestemming mogen worden gehandhaafd. Er zijn nadere regels opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Parkeren is niet toegestaan voor de voorgevel van de woning. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van dit verbod.
Bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'
De tot ‘Verkeer’ bestemde gronden zijn bedoeld voor voorzieningen voor verkeer en verblijf, parkeervoorzieningen, groen-, nuts- en speelvoorzieningen, kunstwerken en -objecten, geluidwerende voorzieningen, straatmeubilair, ontmoetingsplaatsen voor jongeren en/of ouderen, terrassen, (voorzieningen voor) ambulante detailhandel, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, en voor evenementen. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Er zijn nadere regels opgenomen voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Bestemming 'Wonen'
De tot ‘Wonen’ bestemde gronden zijn bedoeld voor wonen, aan huis verbonden beroepen of aan huis verbonden bedrijven en gastouderschap, tuinen, erven en verhardingen, groen- en nutsvoorzieningen, ondergeschikte voorzieningen voor verkeer en verblijf, en voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Per bouwperceel mogen niet meer woningen worden gebouwd dan ter plaatse van de aanduiding 'aantal wooneenheden' is aangegeven. Indien geen aanduiding is opgenomen, is ter plaatse slechts één woning toegestaan. Op de verbeelding zijn bouwvlakken opgenomen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen die binnen het bouwvlak worden gebouwd, en gebouwen die buiten het bouwvlak worden gebouwd.
Hoofdstuk 7 Haalbaarheid
In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond. Een bestemmingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.
7.1 Financieel
Wanneer met een bestemmingsplan een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst afgesloten. Door het afsluiten van deze overeenkomst is het verhaal van kosten op basis van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening anderszins verzekerd en is het niet noodzakelijk dat de gemeenteraad een exploitatie-plan vaststelt. Als onderdeel van de anterieure overeenkomst zijn ook afspraken vastgelegd omtrent het afwentelen van kosten verband houdend met planschade. Verder heeft de gemeente, gelet op het besluit van de gemeenteraad van 7 juli 2020, voor het project een bijdrage toegekend uit het Fonds Ruimtelijke Kwaliteit omdat uit de gemeentelijke grondexploitatiebegroting blijkt dat er sprake is van een verliesgevende ontwikkeling. Deze bijdrage is mede bedoeld voor de financiering van compensatiemaatregelen voor De Wereldwijzer in relatie tot de parkeeropgaaf. Op 20 juli 2021 heeft de gemeenteraad aanvullend een bijdrage toegekend aan het project uit het Fonds Ruimtelijke Kwaliteit. In totaal zijn er voldoende middelen beschikbaar om de functiewijziging financieel-economische uit te voeren.
7.2 Maatschappelijk
Omgevingsdialoog
De invulling van de locatie is jaren geleden gestart als buurtinitiatief vanuit het dorp Budel-Schoot. Vanuit het buurtplatform Sterk Schoot is een klankbordgroep betrokken bij de ontwikkeling van het plan Kern Schoot. Op 11 december 2019 is een bijeenkomst gehouden waarbij de omgeving is ingelicht over de plannen en tevens is gevraagd om mee te denken naar een oplossing voor het parkeren. Bij deze bijeenkomst waren circa 120 mensen aanwezig. Opmerkingen vanuit de heemkundekring over cultuurhistorie en opmerkingen van omwonenden over het Schoolpad zijn meegenomen en de plannen zijn hierop aangepast.
Voorafgaand aan de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan heeft er terugkoppeling plaatsgevonden richting de klankbordgroep.
Tijdens de inzageperiode zal een informatiebijeenkomst worden belegd voor de omgeving. Vanwege de maatregelen in relatie tot het Corona-virus zal dit een online bijeenkomst zijn.
Vooroverleg
Het bestemmingsplan 'Kern Schoot' is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties.
De provincie Noord-Brabant heeft een reactie gegeven dat het plan in overeenstemming is met de provinciale belangen.
Ontwerp bestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter visie gelegen, waarbij de mogelijkheid werd geboden om zienswijzen in te dienen.
Na afloop van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan zijn eventuele zienswijzen beoordeeld en wordt nagegaan of de zienswijzen aanleiding geven tot aanpassing van het bestemmingsplan.
De beantwoording van de zienswijzen en de ambtelijke wijzigingen zijn beschreven in de reactienota (zie Bijlage 12).
Vaststelling bestemmingsplan (en mogelijkheid indienen beroep)
Daarna wordt het bestemmingsplan, al of niet in gewijzigde vorm, ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad.
Het vastgestelde bestemmingsplan wordt voor zes weken ter inzage gelegd en gedurende deze termijn kunnen belanghebbenden beroep indienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.
Overleg met De Wereldwijzer
Voor de parkeeroplossing is beoogd om hiervoor een gedeelte van het schoolplein van De Wereldwijzer te betrekken.
Dat betekent dat een deel van de grond onttrokken zal worden aan de huidige functie als speelterrein.
Vanuit De Wereldwijzer en het schoolbestuur (Skozok) is aangegeven dat dit bespreekbaar is, mits tot overeenstemming wordt gekomen over compenserende maatregelen.
Gesprekken hierover worden gevoerd en voor vaststelling van het bestemmingsplan zal er overeenstemming moeten zijn met de school over de te nemen maatregelen en de financiering daarvan.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Milieucategorie 1 En 2 Bij Wonen
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten - milieucategorie 1 en 2 bij wonen
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek Kleuterschool En Rabolocatie
Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek kleuterschool en rabolocatie
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek Agnita
Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek Agnita
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Ivm Naastgelegen School
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek ivm naastgelegen school
Bijlage 4 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 4 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 5 Quickscan Natuurtoets
Bijlage 5 Quickscan natuurtoets
Bijlage 6 Nader Onderzoek Vleermuizen Kleuterschool En Rabolocatie
Bijlage 6 Nader onderzoek vleermuizen kleuterschool en rabolocatie
Bijlage 7 Flora- En Faunainspectie Agnita
Bijlage 7 Flora- en faunainspectie Agnita
Bijlage 8 Nader Onderzoek Vleermuizen En Vogels Agnita
Bijlage 8 Nader onderzoek vleermuizen en vogels Agnita
Bijlage 9 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 9 Archeologisch onderzoek
Bijlage 10 Beeldkwaliteitsplan Kern Schoot
Bijlage 10 Beeldkwaliteitsplan Kern Schoot
Bijlage 11 Zakelijke Beschrijving Anterieure Overeenkomst
Bijlage 11 Zakelijke beschrijving anterieure overeenkomst
Bijlage 12 Reactienota Kern Schoot
Bijlage 12 Reactienota Kern Schoot
Bijlage 13 Behandeling Raadscommissie
Bijlage 13 Behandeling raadscommissie