KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Wonen
Artikel 7 Leiding - Gas
Artikel 8 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Ontheffingsregels
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 13 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planologisch Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Aanpassing Uitwerkingsplan
3.1 Inleiding
3.2 Maatschappelijk Belang
3.3 Alternatieve Locaties
3.4 Behoud Van Waarden / Compensatie Van Waarden
3.5 Conclusie
Hoofdstuk 4 Gebiedsanalyse
4.1 Historie
4.2 Huidige Situatie Omgeving Plangebied
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Bedrijvigheid
5.2 Geluid
5.3 Luchtkwaliteit
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Kabels En Leidingen
5.6 Bodem
5.7 Water
5.8 Flora En Fauna
5.9 Archeologie En Cultuurhistorie
Hoofdstuk 6 Randvoorwaarden En Uitgangspunten
6.1 Algemeen
6.2 Randvoorwaarden En Uitgangspunten
Hoofdstuk 7 Planbeschrijving
7.1 Stedenbouwkundig Ontwerp
7.2 Beschrijving Op Onderdelen
7.3 Duurzaam Watersysteem
Hoofdstuk 8 Beeldkwaliteit
8.1 Algemeen
8.2 Bebouwingsleidraad
Hoofdstuk 9 Juridische Vormgeving
9.1 Inleiding
9.2 Verbeelding
9.3 Regels
Hoofdstuk 10 Uitvoerbaarheid
10.1 Financiële Uitvoerbaarheid
10.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Locatieonderzoek Natuurwaarden
Bijlage 2 Bodemonderzoeken
Bijlage 2 Bodemonderzoeken (Bijlagen 4 Tm 9)
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 5 Archeologische Onderzoeken
Bijlage 6 Advies Waterhuishouding En Bouwrijp Maken

pompers

Bestemmingsplan - gemeente Cranendonck

Vastgesteld op 11-02-2010 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan "De Pompers" van de gemeente Cranendonck.

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1706.BPSRD6003-VAST met de bijbehorende regels en de staat van bedrijfsactiviteiten.

1.3 aanbouw:

een aan een hoofdgebouw toegevoegde, afzonderlijke ruimte die qua afmetingen en/of visueel opzicht (onder meer voor wat betreft goothoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoodgebouw.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.7 aan huis gebonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.8 achtergevelrooilijn

de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd. Indien er geen sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak is aangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw - zonder aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen - alsmede het verlengde daarvan.

1.9 afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht.

1.10 archeologische waarde

een aan een gebied toegekende waarde die aangeeft dat ter plaatse de trefkans op archeologische vondsten hoog is dan wel dat het belang van de mogelijke archeologische waarden en/of vondsten hoog is.

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.12 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.13 bestaande situatie:

  • t.a.v. bebouwing:
    bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, danwel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • t.a.v. gebruik:
    het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bijgebouw:

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zich daarvan door zijn constructie en/of geringere afmetingen visueel onderscheidt.

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.21 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering op gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.24 carport

een op de grond staande overkapping van een bouwlaag bij een bestaande woning, die bedoeld is als een overdekte stallingsruimte voor personenauto's.

1.25 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.26 eerste bouwlaag:

de bouwlaag die rechtstreeks wordt ontsloten vanaf het straatniveau danwel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1,5 meter boven peil is gelegen.

1.27 functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.29 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken.

1.30 maaiveld:

hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op de woning.

1.31 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.32 ondergeschikte activiteit:

een activiteit van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft.

1.33 ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

1.34 overkapping:

een bouwwerk op het erf van een gebouw, dat strekt tot de vergroting van het woongenot van het gebouw en dat minimaal aan twee zijden open is, met uitzondering van een overkapping welke wordt gebouwd tegen een gebouw op het belendende perceel.

1.35 tuin:

de gronden van een bouwperceel behorende bij een woning, voor zover gelegen buiten het op de verbeelding aangewezen bouwvlak.

1.36 uitbouw:

de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.37 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan een naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodangi dient te worden aangemerkt.

1.38 werk

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.

1.39 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één of meer personen.

1.40 zijgevellijn:

de lijn waarin de zijgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 het bebouwd oppervlak van een perceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

2.3 de breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 het peil:

  • voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.

2.9 ondergeschikte bouwdelen

bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden onder geschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. bermen en beplanting;
  3. c. paden;
  4. d. langzaamverkeersverbindingen;
  5. e. speelvoorzieningen;
  6. f. nutsvoorzieningen;
  7. g. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. h. verhardingen;

met daarbij behorende:

  1. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.2.1 voor de plaatsing van gebouwen ten behoeve van ontmoetingsplaatsen, mits:

  1. a. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 20 m2;
  2. b. de hoogte niet meer bedraagt dan 3 meter.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van parkeerplaatsen.

3.5 Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.4 onder a voor de aanleg van parkeerplaatsen, met dien verstande dat:

  1. a. de noodzaak voor de parkeerplaatsen dient te worden aangetoond;
  2. b. de belangen van derden niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen, inclusief;
  2. b. verharding;
  3. c. parkeervoorzieningen;

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonstraten;
  2. b. paden voor langzaam verkeer;
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. groenvoorzieningen;
  5. e. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen;
  6. f. nutsvoorzieningen;

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. aan huis gebonden beroep;
  3. c. tuinen, erven en verharding;
  4. d. parkeervoorzieningen;
  5. e. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen;

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

6.4 Ontheffing van de gebruiksregels

Artikel 7 Leiding - Gas

7.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Leiding-Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. een hoge druk gasleiding;
  2. b. beheer, onderhoud en bescherming van de leiding;

met de daarbij behorende:

  1. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2 Bouwregels

7.3 Ontheffing van de bouwregels

7.4 Aanlegvergunning

Artikel 8 Waarde - Archeologie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. behoud en bescherming van verwachte waardevolle archeologische informatie in de bodem;

8.2 Bouwregels

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

8.4 Ontheffing van de bouwregels

8.5 Aanlegvergunning

8.6 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

10.1 Ondergronds bouwen

Het bepaalde in deze regels en op de verbeelding omtrent de situering, de horizontale diepte en de oppervlakte van bouwwerken is op overeenkomstige wijze van toepassing op ondergronds bouwen, met dien verstande dat:

  1. a. de verticale diepte van ondergrondse bouwwerken niet meer dan 4 meter mag bedragen;
  2. b. ondergronds bouwen slechts onder bebouwd oppervlak is toegestaan.

10.2 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  6. f. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 11 Algemene Ontheffingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, ontheffing verlenen van:

  1. a. de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, voor zover daarvoor in deze planregels geen bijzondere ontheffingsbevoegdheden zijn opgenomen;
  2. b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. d. de planregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    1. 1. de oppervlakte per gebouw niet meer dan 10 m² zal bedragen;
    2. 2. de goothoogte niet meer dan 3 meter zal bedragen;
    3. 3. de bouwhoogte niet meer dan 6 meter zal bedragen;
  5. e. de planregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
    1. 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 40 meter;
    2. 2. ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 40 meter, mits:
      • geen onevenredige beperking van de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden plaats vindt;
      • dit niet leidt tot een aantasting van de ruimtelijke kwaliteit;
      • dit niet in strijd is met de belangen van verkeersveiligheid;
      • de mogelijkheden van gezamenlijk gebruik niet worden beperkt;
    3. 3. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 meter;
  6. f. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten wordt vergroot, mits:
    1. 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% vanhet betreffende bouwvlak zal bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.

De hierboven geregelde ontheffingen kunnen worden verleend indien hierdoor de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en de stedenbouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast. Er zal sprake zijn van een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige samenhang indien:

  • de bebouwingskarakteristiek (vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd) wordt aangetast;
  • de karakteristiek van de open ruimte wordt aangetast;
  • historische of stedenbouwkundige betekenis van bebouwing wordt aangetast.

Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten aanzien van de plaats van de bestemmingsgrens, voor zover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op de praktische uitvoering gerechtvaardigd is respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 13 Algemene Procedureregels

13.1 Procedure bij ontheffing en nadere eisen

Indien burgemeester en wethouders een ontheffing willen verlenen als bedoeld in deze regels, dienen in ieder geval de volgende procedureregels in acht te worden genomen:

  1. a. het ontwerp-besluit tot het verlenen van ontheffing en/of het ontwerp-besluit tot het stellen van nadere eisen ligt gedurende tenminste 6 weken ter gemeentesecretarie voor een ieder ter inzage;
  2. b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging van het ontwerp-besluit tevoren bekend in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
  3. c. de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het naar keuze schriftelijk of mondeling indienen van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het ontwerp-besluit gedurende de onder a. genoemde termijn;
  4. d. burgemeester en wethouders delen aan hen, die zienswijzen hebben ingediend, de beslissing daaromtrent mede.

13.2 Procedure bij wijziging

Indien burgemeester en wethouders gebruik maken van een wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in deze regels, dienen de volgende procedureregels in acht te worden genomen:

  1. a. het besluit tot wijziging wordt voorbereid overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht;
  2. b. in afwijking van artikel 3:18, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht nemen burgemeester en wethouder binnen 8 weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit tot wijziging en/of uitwerking van bestemming.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

14.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan De Pompers

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van [invullen datum raadsvergadering].

De voorzitter, De griffier,

……………… ………………

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte CV (hierna: ORR) en de gemeente Cranendonck zijn voornemens om een woningbouwlocatie aan de oostzijde van de kern Soerendonk te realiseren. Om de ontwikkeling van de woningbouwlocatie mogelijk te maken en te voorzien in een actueel juridisch kader, is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.

Voorliggend bestemmingsplan 'De Pompers' bestaat uit de volgende onderdelen:

  1. 1. De toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten zijn weergegeven;
  2. 2. De planregels, deel uitmakende van het plan, waarin de doeleinden van de bestemmingen zijn omschreven en bepalingen zijn opgenomen ten aanzien van het bouwen en het gebruik van bouwwerken en onbebouwde gronden;
  3. 3. De 'verbeelding' (plankaart), waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de oostzijde van de kern Soerendonk en is ruim 3,5 hectare groot (zie figuur 1.1). De locatie wordt aan de noordzijde begrensd door de weg De Pompers en in het zuiden door de Van Sevenbornlaan. Aan de westzijde van het plangebied liggen de achtertuinen van de woningen aan de Heuvel. De oostzijde wordt 'begrensd' door het open agrarische landschap. Aan deze zijde is ruim zicht op het Landschapspark Baronie Cranendonck.

In de huidige situatie (zonder nieuwbouw) is het plangebied in gebruik als agrarisch gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6003-VAST_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Tot het moment waarop het voorliggende bestemmingsplan 'De Pompers' in werking treedt, geldt in het plangebied het bestemmingsplan 'Buitengebied West' dat op 24 november 1987 door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Maarheeze is vastgesteld en op 23 juni 1988 door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd. De gronden hebben de bestemming 'Agrarisch kernrandgebied met landschappelijke waarden'.

Sinds begin 2007 is een nieuw bestemmingsplan 'Buitengebied' in voorbereiding. In dit nieuwe bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch gebied met landschapswaarden' gekregen, met gedeeltelijk de aanduiding 'agrarisch bouwblok'. Op plankaart 2 van het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan is het gebied aangewezen als 'extensiveringsgebied overig', waar uitbreiding, hervestiging of nieuw vestiging van in ieder geval intensieve veehouderij niet mogelijk is.

De voorgenomen woningbouw past niet binnen het vigerend bestemmingsplan en niet in het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "Buitengebied". Planologisch gezien is de locatie als kernrandzone te beschouwen, waarbij bouwen in het kader van de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling een passende ontwikkeling kan zijn. Dit gezien de structuur van de kern Soerendonk, waarbij reeds bestaande lintbebouwing aanwezig is, tegen de bestaande bebouwing gebouwd wordt en de structuur van de kern inclusief bedrijventerrein wordt afgerond.

Om woningbouw ter plaatse van het plangebied mogelijk te maken, is een nieuw bestemmingsplan nodig. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet hierin en biedt de juridische basis voor de beoogde ontwikkelingen.

1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken

Ten behoeve van het bestemmingsplan zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd. De resultaten van deze onderzoeken zijn opgenomen in de volgende rapporten, die alle als bijlage zijn toegevoegd:

  • Locatieonderzoek natuurwaarden Pompers, (Grontmij Nederland bv, Eindhoven, 2 juni 2005, 163766/51/F001b, revisie 0);
  • Verkennend bodemonderzoek, Locatie “De Pompers” te Soerendonk, gemeente Cranendonck (Grontmij Nederland bv, Eindhoven, 7 juli 2004, 163766/LaWa/R001, revisie 00);
  • Bodemonderzoek, 'De Pompers en Van Sevenbornlaan te Soerendonk', gemeente Cranendonck (Grontmij Nederland bv, Eindhoven, 19 september 2008, 163766.rev00);
  • Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai De Pompers (Grontmij Nederland bv, Eindhoven, 18 februari 2008, 163766.ehv.212.R001);
  • Onderzoek luchtkwaliteit gemeente Cranendonck 2007, actualisatie op basis van Wet luchtkwaliteit, opgesteld door SRE Milieudienst, afdeling Helmond, projectnummer 455015, d.d 26 februari 2008;
  • Archeologisch onderzoek locatie Pompers te Soerendonk, Inventariserend veldonderzoek verkennende fase locatie Pompers te Soerendonk, gemeente Cranendonck, (Grontmij Nederland bv, Eindhoven, maart 2008, 163766/EHV/GAR12, revisie 0);
  • Wonen, werken en sterven te Soerendonk; Inventariserend veldonderzoek waarderende fase, door middel van proefsleuven waarderende fase, plangebied De Pompers te Soerendonk, gemeente Cranendonck, Grontmij archeologische rapporten 803 (Grontmij Nederland bv, Roermond, januari 2010, 163766/RM/GAR803/revisie C).
  • Advies waterhuishouding en bouwrijp maken (Grontmij Nederland bv, Eindhoven, 16 juni 2009, 163766.ehv.219.R001).

1.5 Leeswijzer

In deze toelichting wordt de opzet van het plan beschreven en zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en gedachten vermeld. Tevens wordt er verslag gedaan van de resultaten van het over het plan gevoerde overleg en inspraak.

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het vigerende beleid (Europese richtlijnen, rijksbeleid, provinciaal en gemeentelijk beleid). Hoofdstuk 3 geeft een nadere toelichting op de noodzakelijke herziening van het Uitwerkingsplan Zuidoost-Brabant / Regionaal Structuurplan regio Eindhoven.

In hoofdstuk 4 volgt een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied. Hoofdstuk 5beschrijft de voor het bestemmingsplan relevante milieuaspecten. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de randvoorwaarden en uitgangspunten die ten grondslag hebben gelegen het stedenbouwkundig ontwerp. Een beschrijving van het stedenbouwkundig ontwerp is in hoofdstuk 7weergegeven. Een beschrijving van de bebouwingsleidraad is in hoofdstuk 8 opgenomen. In hoofdstuk 9 wordt vervolgens een toelichting gegeven op de juridische regeling. In hoofdstuk 10volgt een beschrijving van de economische haalbaarheid van het plan, evenals de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan waarin onder meer de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro en de inspraak conform de gemeentelijke inspraakverordening zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Planologisch Beleidskader

In dit hoofdstuk is ingegaan op het vigerende beleid dat geldt voor het plangebied. Hierbij is onderscheid gemaakt in beleid en regelgeving op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 5 en 9 van dit bestemmingsplan is ingegaan op de noodzakelijke onderzoeken die voortvloeien uit het beschreven beleid en op welke wijze hiermee rekening is gehouden in de planregels.

2.1 Rijksbeleid

Nota Ruimte

De Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal hebben respectievelijk 17 mei 2005 en 17 januari 2006 ingestemd met de Nota Ruimte. Met de bekendmaking op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte formeel in werking getreden. De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De Nota bevat, in overeenstemming met het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet, de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. De Nota Ruimte gaat uit van een dynamische, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen rijk, provincie en gemeente. Daarbij wordt invulling gegeven aan het motto "decentraal wat kan, centraal wat moet".

Hoofddoel en periode

Het hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is om ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. Het kabinet richt zich op:

  1. 1. versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
  2. 2. bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  3. 3. borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
  4. 4. borging van veiligheid.

In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2030, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn. In de Nota Ruimte wordt een aantal uitgangspunten geformuleerd, die voor de concrete doorvertaling van ruimtelijke ordening op gemeentelijk niveau van belang zijn. Zo wordt een ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie verwacht. Ruimtelijke knelpunten voor economische groei worden in de Nota Ruimte zoveel mogelijk weggenomen.

Voor Cranendonck is vooral het beleid 'ter bevordering van krachtige steden en het streven naar een vitaal platteland' van belang. Het streven naar een vitaal en aantrekkelijk landelijk gebied staat voor het rijk in relatie met het streven naar vitale en aantrekkelijke steden. Het rijk kiest dan ook voor voortzetting van het beleid van bundeling van verstedelijking en economische activiteit. Dit betekent dat nieuwbouw grotendeels geconcentreerd tot stand komt, bij voorkeur in het bestaand bebouwd gebied. De nieuwe bouwopgave dient daarnaast zoveel mogelijk gerealiseerd te worden in bundelingsgebieden (stedelijke regio's). In het landelijke gebied is op beperkte schaal ruimte voor nieuwe ontwikkeling.

Uitgangspunt is dat in iedere gemeente voldoende ruimte wordt geboden om te voorzien in de natuurlijke bevolkingsaanwas. Dat geldt ook voor meer landelijke gebieden, waar vooral starters en ouderen moeite hebben om aan een geschikte woning te komen, waardoor de sociale samenhang onder druk komt te staan. Om dit te kunnen volgen, gaat het rijk de streek- en bestemmingsplancapaciteit voor wonen "monitoren". Behalve voor de eigen bevolkingsaanwas, moet iedere gemeente ook voldoende ruimte bieden voor de lokaal georiënteerde bedrijvigheid.

Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten betekent dat nieuwe bebouwing voor deze functies grotendeels geconcentreerd tot stand komt, dat wil zeggen in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats aan de dorpsrand van Soerendonk aansluitend op het bestaande bebouwde gebied.

2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

2.2.1 Interimstructuurvisie Noord-Brabant

Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 vervalt het Streekplan Noord-Brabant 2002. In verband hiermee hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant op 27 juni 2008 de "Interimstructuurvisie Noord-Brabant" vastgesteld. De hierin opgenomen hoofdlijnen van beleid komen goeddeels overeen met die van het streekplan. De op basis van het vervallen streekplan opgestelde regionale uitwerkingsplannen dienen thans te worden beschouwd als uitwerkingsplannen van de Interimstructuurvisie. Het streven van Brabant blijft gericht op het verder ontwikkelen tot een aantrekkelijk woon-, werk-, en leefgebied met respect voor de natuurlijke leefomgeving waarin de landschappelijke en cultuurhistorische rijkdom centraal staan en waarin het eigen karakter, de specifieke kwaliteiten en contrasten van Brabant duidelijk herkenbaar zijn. Het ruimtelijk beleid moet bijdragen aan een balans tussen het economische, het ecologische en het sociaal-culturele kapitaal van Brabant.

Het provinciaal ruimtelijk beleid blijft gebaseerd op vijf leidende principes:

  • meer aandacht voor de onderste lagen (lagenbenadering);
  • zuinig ruimtegebruik;
  • concentratie van verstedelijking;
  • zonering van het buitengebied;
  • grensoverschrijdend denken en handelen.

Op het gebied van water geldt voor bestaande stedelijke functies dat met name wordt ingezet op het verbeteren van de huidige situatie door de kansen te benutten die er zijn om beter aan te sluiten op het bodem- en watersysteem, bijvoorbeeld als gevolg van herstructurering en renovatie. Stedelijke functies behoren wat inrichting en beheer betreft te voldoen aan de volgende regels:

  • de grondwater-, oppervlaktewater, neerslagwater- en vuilwaterhuishouding worden integraal als één systeem benaderd;
  • neerslagwater wordt zo min mogelijk op de riolering geloosd en zoveel en zolang mogelijk vastgehouden, hergebruikt, zoveel mogelijk geborgen en pas in de laatste plaats afgevoerd;
  • bij de inrichting, het bouwen en het beheer worden zo min mogelijk vervuilende stoffen toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem;
  • aan water gekoppelde natuurwaarden worden versterkt en ontwikkeld.

De kern Soerendonk zelf en de direct aangrenzende gebieden, inclusief het plangebied, zijn gelegen op de grens van het gebied met aanduiding 'AHS-landbouw' en 'Bestaand stedelijk gebied provincie Noord-Brabant (2004)'. Onder 'AHS-landbouw' wordt verstaan dat landbouw in beginsel de ruimte krijgt, om zich in de door haar gewenste richting te ontwikkelen, zonder dat daarbij in het kader van de provinciale ruimtelijke ordening een voorkeur geldt voor bepaalde vormen van landbouw (figuur 2.1).

Het plangebied is niet gelegen in een zoekgebied voor regionale waterberging en evenmin in een beschermingszone voor grondwaterwinning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6003-VAST_0002.png"

Figuur 2.1: Uitsnede Interimstructuurvisie, ruimtelijke hoofdstructuur, plangebied rood omcirkeld

2.2.2 Uitwerkingsplan Zuidoost-Brabant / Regionaal Structuurplan regio Eindhoven

Ingevolge de Paraplunota Ruimtelijke Ordening, door Gedeputeerde Staten vastgesteld op 1 juli 2008, vormt het 'Regionaal Structuurplan Regio Eindhoven (RSP) annex Provinciaal uitwerkingsplan Zuidoost-Brabant' de uitwerking van het provinciaal beleid. Dit plan dient voor zover nodig gelezen te worden naar de bedoeling en de werking van de Wet ruimtelijke ordening en als een uitwerking van de in de Interimstructuurvisie Noord-Brabant opgenomen hoofdzaken van het provinciaal beleid.

Het Regionaal Structuurplan regio Eindhoven is op 7 december 2004 vastgesteld door de regioraad van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE); het Uitwerkingsplan Zuidoost-Brabant is op 8 maart 2005 door Gedeputeerde Staten goedgekeurd. Beide hebben grotendeels dezelfde inhoud.

Het regionaal structuurplan voor de stedelijke regio Eindhoven-Helmond bestaat uit ruimte voor werken, wonen, water, groen en voorzieningen (recreatie). Het regionaal structuurplan voor de subregio Heeze – Leende - Cranendonck bestaat uitsluitend uit ruimte voor werken en wonen. De overige ruimte in de landelijke regio's wordt in het reconstructieplan ingevuld. In het regionaal structuurplan wordt het uitgangspunt gehanteerd dat de landelijke regio zoveel mogelijk gespaard moet blijven van verstedelijking en er alleen gebouwd mag worden voor de eigen behoefte.

Duurzaam Ruimtelijk Structuurbeeld

In het Duurzaam Ruimtelijk Structuurbeeld (DRS) worden de ruimtelijke kwaliteiten en karakteristieken van een gebied in een structuur vastgelegd aan de hand van een lagenbenadering.

De lagenbenadering omvat drie lagen:

  1. 1. het natuurlijke systeem (de eerste of onderste laag);
  2. 2. de infrastructuur (de tweede laag);
  3. 3. de occupatie (de derde of bovenste laag).

In het DRS heeft het plangebied de aanduiding 'Landschapsbeheer'. Het beleid is hier gericht op beheer en behoud van de bestaande landschappelijke verschijningsvorm. Het beleid krijgt verder inhoud in het kader van de revitalisering van het landelijk gebied.

Ruimtelijke ontwikkeling subregio Heeze Leende Cranendonck

Verstedelijking is mogelijk op locaties waar geen cultuurhistorische waarden van grote betekenis worden aangetast. De Groene Hoofdstructuur (GHS) en Ecologische Hoofdstructuur (EHS) moeten zoveel mogelijk gevrijwaard zijn van stedelijke ontwikkeling.

De kernen in de gemeente Cranendonck, waaronder Soerendonk, kennen een historisch herkenbare en waardevolle structuur. Het afronden van de komranden en invulling van kleine resterende restruimten biedt voldoende ruimte voor de komende jaren, waardoor de historische structuur hiermee behouden kan blijven.

Het plangebied is gelegen aan de dorpsrand en wordt omgeven door bestaande bebouwing aan de west- en noordzijde en (agrarische) bedrijven aan de oost- en zuidzijde. Met het stedenbouwkundig ontwerp voor onderhavige woningbouwontwikkeling vindt een duurzame afronding van de komrand plaats en blijft de historische structuur behouden.

Landschappelijk raamwerk subregio Heeze Leende Cranendonck

Met het landschappelijk raamwerk zijn groene en blauwe kwaliteiten van het gebied aangegeven, die behouden en ontwikkeld moeten worden en waarbinnen geen stedelijke functies gesitueerd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6003-VAST_0003.png"

Figuur 2.2: uitsnede Uitwerkingsplan Zuidoost-Brabant, plangebied rood omcirkeld

In het uitwerkingsplan maken het plangebied en de directe omgeving grotendeels onderdeel uit van het landschappelijk raamwerk met aanduiding 'landschapsbeheer' (figuur 2.2). Het beleid is hierbinnen gericht op het beheer en behoud van de bestaande landschappelijke verschijningsvorm. Eventuele stedelijke ontwikkelingen in een dergelijk gebied vallen onder het zogeheten 'nee-tenzij'-principe. Onder stedelijke ontwikkelingen worden ontwikkelingen verstaan, die samenhangen met wonen, werken en voorzieningen. 'Ruimte voor Ruimte'-woningen betreffen ook een stedelijke ontwikkeling, wanneer deze plaatsvindt in de vorm van een planmatige uitbreiding van het stedelijk gebied. Woningbouw is dan alleen toelaatbaar als daar grote maatschappelijke belangen aan ten grondslag liggen en onderzoek heeft aangetoond dat er geen reële alternatieve locaties voorhanden zijn. Daarnaast moet het verlies aan waarden zoveel mogelijk worden beperkt. Voor de voorgenomen ontwikkeling geldt het 'nee-tenzij'-principe. Dit betekent dat gemotiveerd moet worden waarom woningbouw op onderhavige locatie plaatsvindt. In hoofdstuk 3 is dit verder uitgewerkt.

2.2.3 Reconstructieplan/Milieueffectrapport Boven-Dommel

Het reconstructieplan van Boven-Dommel werd, samen met de overige reconstructie- en gebiedsplannen in Noord-Brabant, op 22 april 2005 door Provinciale Staten van Noord-Brabant vastgesteld. Deze plannen zijn op 5 juli 2005 goedgekeurd door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, mede namens de Minister van Verkeer en Waterstaat. Het plan geeft in een integrale visie aan hoe het landelijk gebied van Boven-Dommel zich de komende 12 jaar moet gaan ontwikkelen. Het gebied Boven-Dommel omvat de gemeenten Bergeijk, Cranendonck, Heeze-Leende Valkenswaard, Veldhoven, Waalre en gedeeltelijk Eindhoven en Geldrop-Mierlo (alleen Geldrop). Op 16 mei 2007 heeft de Raad van State uitspraak gedaan over de ingestelde beroepen tegen het in april 2005 vastgestelde reconstructieplan Boven Dommel. Naar aanleiding van de uitspraak is een correctieve herziening opgesteld. Hierin zijn de wijzigingen van het reconstructieplan Boven Dommel opgenomen die naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State noodzakelijk zijn.

In het Reconstructieplan/ Milieueffectrapport Boven-Dommel behoort het plangebied tot deelgebied X 'dekzanddal met dorpenlint'. Het plangebied ligt binnen 'overig extensiveringsgebied'. In dit gebied is uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk of wordt in het kader van de reconstructie onmogelijk gemaakt. De verweving van functies en het grote aantal dorpen in het gebied levert voor de landbouw beperkingen op. Daarom zijn in dit deelgebied geen landbouwontwikkelingsgebieden aangewezen.

De kern Soerendonk is met een aantal andere kernen in Brabant aangewezen als aandachtskern. Dit wil zeggen dat Soerendonk relatief ver van de hoofdkern verwijderd is. In verband hiermee is het wenselijk voor de komende jaren de aandacht op het behoud van de leefbaarheid te richten, bijvoorbeeld door middel van het opstellen van een dorpsontwikkelingsprogramma. Het realiseren van extra woningbouw levert hieraan een positieve bijdrage.

Het plangebied heeft in het Reconstructieplan verder geen bijzondere aanduidingen of bescherming toegekend gekregen voor de aspecten 'water', 'natuur' en 'landschap'.

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het Reconstructieplan. De situering van extensieve woningbouw op onderhavige locatie zorgt voor een duurzame afronding van de kern en een geleidelijke overgang naar het landelijk gebied.

2.2.4 Provinciale 'Ruimte voor Ruimte'-regeling

In het kader van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken komen veel stallen leeg te staan. Omdat dit tot ongewenste activiteiten kan leiden, wordt door middel van subsidie de sloop hiervan bevorderd. Om de sloopsubsidies te kunnen financieren, is de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling in het leven geroepen. De provincies binnen de concentratiegebieden krijgen de mogelijkheid extra woningen te realiseren bovenop de toegekende reguliere bouwtitels, om met de opbrengsten daarvan de sloop van stallen te financieren. Aan de sloop van de stallen zijn meerdere voordelen verbonden. De verstening van het platteland wordt teruggebracht en de ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd.

De gemaakte afspraken brengen met zich mee dat er in de provincie Noord-Brabant 3.000 extra woningen mogen worden gerealiseerd boven op de reguliere aantallen.

Op 31 maart 2000 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant ingestemd met het 'Ruimte voor Ruimte'- beginsel. Tevens is op 3 december 2004 het toenmalige Streekplan 2002 hiervoor gedeeltelijke herzien.

2.2.5 Benodigde dossiernummers

Provincie Noord-Brabant heeft de voorwaarde aan de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling verbonden dat de ontwikkeling van kavels direct dient te worden gerelateerd aan concreet te slopen staloppervlak. Zo mag voor de sloop van 1.000 m² staloppervlak één kavel worden ontwikkeld.

Om aan te tonen dat er daadwerkelijk per te ontwikkelen woningbouwkavel 1.000 m² stal oppervlak is gesloopt, stelt de provincie conform afspraken met de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte (ORR) dossiernummers ter beschikking van aanvragen voor sloopsubsidie in het kader van de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling. Het totale plan omvat 26 kavels. In onderstaande tabel is af te lezen wie als initiator optreedt en hoe de verdeling is tussen 'Ruimte voor Ruimte'-titels en reguliere bouwtitels.

Plan RvR-plandeel
Aantal kavels 26 (6 t.b.v. derden) 20
Aantal RvR-titels 1e tranche 16 (incl. 2 via een derde partij) 14
Reguliere titels (gemeentelijk contingent) 10 (waarvan 4 t.b.v derden) 6

Tabel 2.1: verdeling kavels Ruimte voor Ruimte en reguliere bouwtitels

Uit dit overzicht blijkt, dat 20 kavels door ORR worden ontwikkeld, waarvan 14 op basis van 'Ruimte voor Ruimte'-bouwtitels en 6 op basis van reguliere bouwtitels. De benodigde dossiernummers voor het plangebied zijn opgenomen in tabel 2.2. Het betreft dossiernummers voor in totaal 17 'Ruimte voor Ruimte'-bouwtitels, waarvoor 17.000 m² stallen zijn gesloopt. Van deze 17 'Ruimte voor Ruimte'-bouwtitels, worden 14 woningen gerealiseerd binnen het plan De Pompers en 3 elders in de gemeente.

AANVRAAGNUMMER
MESTNUMMER SLOOP M2 TOEGEKENDE SLOOP M2
4528724 111042666 3.314 247
4528728 114009724 2.106 2.106
4528734 114009716 928 928
4528778 115000798 1.468 1.468
4528781 111008530 1.044 1.044
4528798 111012643 2.668 2.668
4528801 113006586 1.084 1.084
4528803 113029306 2.198 2.198
4528806 110187147 2.078 2.078
4528809 112056148 1.150 1.150
4528816 111057477 2.151 1.500
4528843 114051062 1.087 529
Totaal ingebrachte m2 sloop 17.000

Tabel 2.2: RBV-dossiernummers

Daarnaast ontwikkelt een derde partij op zijn perceel 5 kavels, waarvan 2 in relatie met de sloop van zijn stallen en 3 op basis van reguliere bouwtitels. De dossiernummers ten behoeve van deze 2 bouwtitels zijn opgenomen in tabel 2.3.

AANVRAAGNUMMER
MESTNUMMER SLOOP M2 TOEGEKENDE SLOOP M2
4530818 111008069 2.239 2.000
Totaal ingebrachte m2 sloop 2.000

Tabel 2.2: RBV-dossiernummers t.b.v. derde partij

2.2.6 Planologische voortoets provincie

Onderhavig plangebied is aan de provincie voorgelegd ten behoeve van een planologische voortoets om de haalbaarheid van het plangebied te beoordelen. Het plangebied is op basis van deze provinciale ambtelijke beoordeling haalbaar bevonden. Dit is bevestigd in een memo d.d. 13 mei 2004 van de Provincie Noord-Brabant.

2.2.7 Rood-met-Groen koppeling

In de Interimstructuurvisie geeft de provincie Noord-Brabant aan dat uitbreiding van het stedelijk ruimtebeslag ten koste van het buitengebied zoveel mogelijk moet worden voorkomen.

Wanneer uitbreiding van stedelijke ruimtebeslag ten koste van het buitengebied onontkoombaar is, dient deze gecompenseerd te worden met een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit elders in het buitengebied of kernrandzones. De Rood-met-groen koppeling is in onderhavig bestemmingsplan van toepassing op zeven kavels waarvoor een reguliere bouwtitel wordt ingezet. De compensatie vindt plaats binnen het plan, aan de rand van het plangebied (aansluitend aan de kernrandzone c.q. buitengebied). Hier is een groenbuffer opgenomen van circa 4.000 m2, waarvan circa 1.600 m2 wordt ingevuld voor compensatie in het kader van de Rood-met-groenregeling en circa 2.400 m2 voor waterberging. Dit komt neer op een bijdrage in de Rood-met-groenregeling van circa € 5,- per m2 voor de 10 kavels met een gemiddelde oppervlakte van 1.000 m2 .

2.3 Gemeentelijk Beleid

2.3.1 StructuurvisiePlus

In de StructuurvisiePlus wordt gesteld dat zuidoostelijk van de kern Soerendonk verder verstedelijking onwenselijk is door de samenhang tussen het landschapsbeeld en de stedenbouwkundige structuur. Hierbij wordt onder andere gedoeld op de aanwezigheid van een bolle akker, gelegen op een akkercomplex 'de Heuvel', en de waardevolle overgang en zichtrelatie naar het landschap.

Plangebied in relatie tot het beleid

Het plangebied is gelegen ten oosten van 'de Heuvel'. Een bolle akker is niet meer herkenbaar, maar een geëgaliseerd agrarisch gebied. De voorgenomen ontwikkeling gaat derhalve niet ten koste van cultuurhistorisch waardevol landschap.

Het plangebied sluit aan op de gesloten lintbebouwing langs 'de Heuvel'; een doorzicht naar het landschap ontbreekt. Hierdoor wordt de overgang naar het landschap niet waargenomen. Ter plaatse van de wegen De Pompers en Van Sevenbornlaan is wel sprake van een zichtrelatie met het landschap.

In het plan wordt de zichtrelatie van het plangebied met het landschap behouden en versterkt. Verder wordt door middel van extensieve bebouwing en een groene bufferzone een zachte overgang gerealiseerd van de dorpskern naar het landschap.

2.3.2 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan Buitengebied West (gemeente Maarheeze) is op 23 juni 1988 door Gedeputeerde Staten goedgekeurd. In dit bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming 'Agrarisch kernrandgebied met landschappelijke waarden'.

Sinds begin 2007 is een nieuw bestemmingsplan Buitengebied in voorbereiding. In dit nieuwe bestemmingsplan heeft het gebied de bestemming 'Agrarisch gebied met landschapswaarden' gekregen, met gedeeltelijk de aanduiding 'agrarisch bouwblok'. Het aangrenzende oostelijk gelegen gebied wordt aangewezen als 'cultuurhistorisch waardevol gebied'. Het plangebied heeft geen aanduiding in het kader van natuur, dit in tegenstelling tot het gebied ten zuiden van het plangebied, waar de bestemming 'Bos en natuur', met de aanduiding 'leefgebied voor kwetsbare soorten', is toegekend. Op plankaart 2 van het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan Buitengebied is het gebied aangewezen als 'extensiveringsgebied overig', waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij niet mogelijk is.

Plangebied in relatie tot het beleid

De voorgenomen woningbouw past niet binnen het vigerend bestemmingsplan en niet in het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. De locatie is ruimtelijk gezien als kernrandzone te beschouwen. De locatie is namelijk gelegen aan de oostelijke dorpsrand van Soerendonk en wordt aan de west-, noord- en zuidzijde omgeven door bestaande woonbebouwing en (agrarische) bedrijven. Door de voorgenomen ontwikkeling kan een duurzame afronding van de dorpsrand gerealiseerd worden, waarbij de structuur van de kern, inclusief bedrijventerrein Molenheide, wordt afgerond en waarbij aandacht is besteed aan een geleidelijke overgang van het stedelijk naar het landelijk gebied.

2.3.3 Overig beleid

Evenementenbeleid

Het evenementenbeleid van de gemeente Cranendonck bevat eenduidige regels en voorwaarden voor het houden van evenementen binnen de gemeente. De doelstelling van het beleid is om enerzijds het organiseren van evenementen en overige activiteiten doorgang te kunnen laten vinden en anderzijds om, door een duidelijke normstelling, klachten te voorkomen c.q. te verminderen.

In iedere kern binnen de gemeente Cranendonck zijn één of meerdere locaties aangewezen als evenemententerrein. In de kern Soerendonk is het Jan Maasplein, tegenover de kerk, aangewezen als evenemententerrein. Dit is het centrum van Soerendonk. Ook het terrein gelegen bij Gemeenschapshuis Den Donck is in gebruik als evenemententerrein. Op beide terreinen mag tweemaal per maand één evenement worden georganiseerd, voor maximaal vier aaneengesloten dagen. Deze bepalingen gelden overigens niet voor plaatselijke kermissen en carnavalsactiviteiten.

In nieuwe bestemmingsplannen dient voor de evenemententerreinen een regeling te worden opgenomen. In de bestemmingsplannen die op dit moment voor de kernen vigeren, zijn de evenemententerreinen nog niet geregeld. Momenteel staan de gedetailleerde voorschriften van het beleid in het evenementenbeleid. In het evenementenbeleid is een regeling opgenomen, waarin is aangegeven dat evenementen die niet langer duren dan 7 dagen (inclusief op- en afbouw) en niet vaker dan 1 keer per jaar worden georganiseerd, niet strijdig worden geacht met het bestemmingsplan. De benodigde vergunningen/meldingen staan in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).

In het plangebied van voorliggend bestemmingsplan komt geen evenementenlocatie voor. Voor dit bestemmingsplan heeft het evenementenbeleid derhalve geen consequenties.

Beleidsnotitie ondersteunende horeca

In de beleidsnotitie ondersteunende horeca is het gemeentelijk beleid op het gebied van ondersteunende horeca opgenomen. Ondersteunende horeca is gedefinieerd als 'het als nevenactiviteit verkopen van dranken en spijzen voor consumptie ter plaatse, in een openbaar toegankelijk commercieel bedrijf, dat niet als (planologische) hoofdbestemming horeca heeft'. Hierbij is de volgende onderverdeling te maken:

- ondersteunende horeca bij winkels en commerciële consumentverzorgende en zakelijke dienstverlening (zoals een koffiecorner bij de bakker, of horeca bij cursuscentrum);

- ondersteunende horeca bij commerciële sport en culturele voorzieningen (zoals horeca bij commerciële sportscholen);

- ondersteunende horeca bij commerciële toeristische en recreatieve voorzieningen (zoals horeca bij een manege);

- ondersteunende horeca bij commerciële sociaal-maatschappelijke functies (zoals horeca bij een verzorgingstehuis);

- ondersteunende horeca bij agrarische functies (zoals horeca bij kleinschalige vormen van intensieve dagrecreatie bij agrarische bedrijven, waaronder huifkarverhuur en boerengolf).

Kantines in niet-commerciële instellingen (buurthuizen, sportkantines) vallen buiten het beleidskader, omdat hier sprake is van paracommerciële horeca. Ook horeca in de vorm van personeelskantines en bedrijfsrestaurants valt buiten dit kader, omdat deze niet openbaar toegankelijk zijn.

Hoofdstuk 3 Aanpassing Uitwerkingsplan

3.1 Inleiding

In het uitwerkingsplan Zuidoost-Brabant maakt het plangebied deel uit van het "landschappelijk raamwerk" met aanduiding 'landschapsbeheer'. In 2004 is de haalbaarheid van deze locatie onderzocht en heeft de provincie de locatie haalbaar geacht. Aangezien op dat moment het uitwerkingsplan / regionaal structuurplan nog niet van kracht was, was toetsing aan het 'nee-tenzij'-principe nog niet aan de orde. Omdat de aanwezigheid van een geurcontour de planontwikkeling heeft vertraagd, wordt onderhavig initiatief thans met het uitwerkingsplan / regionaal structuurplan geconfronteerd. Hierbij kan worden aangetekend dat de begrenzing van de onderscheiden gebieden door de toegepaste kaartschaal zeer globaal is. Zo zal voor een direct aan de dorpskern grenzende locatie transformatie voor de hand liggen. Dit sluit ook aan op de uitkomst van de door de provincie uitgevoerde voortoets. Desalniettemin zal in dit hoofdstuk worden ingegaan op de afweging die aan de realisatie van een Ruimte voor Ruimte-plan op deze locatie ten grondslag ligt.

3.2 Maatschappelijk Belang

In 2.2.3 al is opgemerkt, dat het van groot belang is om aansluitend aan het beëindigen van veehouderijbedrijven de vrijkomende stallen te slopen. De financiering hiervan dient te worden gegenereerd door de bouw van woningen. In Brabant betreft het een te slopen areaal van 3.000.000 m² ten behoeve waarvan 3.000 Ruimte voor Ruimte-kavels (RvR-kavels) zullen worden ontwikkeld.

De RvR-kavels vormen een aanvulling op het reguliere woningbouwprogramma. Daarmee zijn deze kavels interessant voor aandachtskernen, zoals Soerendonk. Deze kavels zullen een aanvulling vormen op het plan “Dorpsakkers” dat zal voorzien in starters- en seniorenwoningen.

Uit ervaringen met de verkoop van RvR-kavels tot nu toe blijkt dat gemiddeld ruim driekwart van de RvR-kavels wordt verkocht aan dorpsbewoners die willen 'doorgroeien'. Dit bewijst dat deze kavels voorzien in een latent aanwezige behoefte. Bovendien leiden deze kavels tot extra dynamiek op de lokale woningmarkt waarvan ook andere doelgroepen profiteren.

3.3 Alternatieve Locaties

Aangezien ruimte nodig is voor de realisatie van 3.000 kavels, zal elke gemeente in beginsel hieraan een bijdrage moeten leveren. In dit licht heeft de provincie met de Brabantse gemeenten een convenant gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over te verlenen medewerking aan de realisering van plannen voor RvR-kavels. Gelet op het feit dat vooral Oost-Brabantse gemeenten van deze sloopregeling profiteren, ligt het in de rede dat deze gemeenten zich hiervoor bijzonder inspannen. In dit verband zijn vanaf eind 2001 meerdere locatie binnen de gemeente Cranendonck op hun geschiktheid en haalbaarheid beoordeeld. Hierbij zijn locaties betrokken verspreid over de kernen Maarheeze, Budel, Budel-Schoot, Budel-Dorplein en Soerendonk. Op dit moment is slechts onderhavige locatie in Soerendonk uitvoerbaar gebleken. Gezien de provinciale taakstelling worden in de toekomst RvR-locaties in andere kernen niet uitgesloten.

3.4 Behoud Van Waarden / Compensatie Van Waarden

Het landschappelijk raamwerk is opgebouwd uit de elementen natuur, water en landschap. De status van het gebied voor elk van deze elementen is zichtbaar in de afzonderlijke kansenkaarten die behoren bij laag 1 'natuurlijk systeem' van de Technische kaart Bouwstenen vanuit het provinciale beleid. Om de waarden van dit specifieke gebied in beeld te brengen zijn de onderleggers van het landschappelijk raamwerk geanalyseerd. Het betreft de uitgangspunten vanuit de lagenbenadering uit de Interim Structuurvisie. Het beleid van de Interim Structuurvisie vormt een belangrijke bouwsteen voor het Duurzaam Ruimtelijk Structuurbeeld. Bekeken is hoe het plangebied 'scoort' op de verschillende elementen en of woningbouw mogelijk is:

  • natuur: het gebied ligt buiten de GHS en de AHS-landschap, uitbreidingslocatie voor woningbouw is in principe toegestaan;
  • water: het gebied ligt niet in een beschermingszone of boringsvrije zone voor grondwaterwinning. Het plangebied heeft de status "ja": het is volgens de kansenkaart water een intermediair gebied, geschikt voor afweging naar transformatie naar een stedelijk gebied (o.a. woonlocatie);
  • 'natte natuurparel': het plangebied is niet gelegen binnen de beschermingszone van een 'natte natuurparel';
  • cultuurhistorie: het plangebied kent geen specifieke cultuurhistorische waarden behoudens de indicatieve middelhoge tot hoge archeologische verwachtingswaarde. Aangrenzend ten oosten van het plangebied ligt het landgoed Cranendonck, dat staat aangegeven met de status 'hoog' voor wat betreft historische geografie (vlak);
  • landschap: het plangebied heeft de aanduiding "ja": woningbouw is toegestaan;
  • visueel open gebieden: het gebied heeft niet de status van waardevol open gebied;
  • landschapsecologische zones: het gebied is niet aangeduid als landschapsecologische zone.

Op basis van bovenstaande analyse wordt vastgesteld dat er uitgaande van de onderleggers van het landschappelijk raamwerk ter plaatse van het plangebied geen specifieke waarden aanwezig zijn die door de voorgenomen ontwikkeling zouden worden aangetast. Zeker gezien het feit dat de extensieve kleinschalige ontwikkeling als afronding van de komgrens gezien kan worden en is gelegen tussen bestaande woningen en (agrarische) bedrijven.

3.5 Conclusie

Bouwen/verstedelijking in het landschappelijk raamwerk is slechts mogelijk (nee tenzij) als gemeente aantoont dat er een zware maatschappelijke noodzaak is en als ze aantoont dat alternatieve locaties op haar grondgebied ontbreken. Ook transformatie afweegbaar-locaties moeten in deze zoektocht betrokken worden. Aan het nee-tenzij principe is getoetst. Hierin is het zwaarwegende maatschappelijke belang aangetoond.

Bovendien heeft er vroegtijdig overleg plaatsgevonden met de provincie ten aanzien van de locatie, waarbij de provincie heeft aangegeven in te stemmen met de locatie. Daarnaast is in een overleg met de provincie bevestigd dat wordt overwogen om de status 'transformatie afweegbaar' in de kansenkaart bij de verordening hierop aan te passen.

Hoofdstuk 4 Gebiedsanalyse

4.1 Historie

De kern Soerendonk is ontwikkeld langs de as Zitterd, Dorpsstraat en Molenheide. Dit lint was (en is) omgeven door zogenoemde esdekken. Het huidige landschap met verspreide lintbebouwing en de amorfe verkavelingstructuur herinneren hieraan. Ook het plangebied ligt op dit hoger gelegen esdekkenlandschap. De naamgeving (De Heuvel) getuigt hiervan. De oorspronkelijke bolle akker is echter niet meer als zodanig herkenbaar. Zoals op de historische kaart te zien is (figuur 4.1), vormt de oostgrens van het plangebied min of meer de overgang tussen de hogere gronden en de lagere, natte gronden (het Beemdenlandschap). Typerend element in deze omgeving is het Kasteel Cranendonck, gelegen in het oostelijke, nattere deel. Op de historische kaart is tussen het gehucht Cranendonck en het gebied Pompers een doorgaande verbinding te zien. Momenteel is deze historische route niet meer aanwezig en is De Pompers een doodlopende weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6003-VAST_0004.png"

Figuur 4.1: historische kaart

Soerendonk is ontstaan vanuit aan elkaar gegroeide lintbebouwing. Veelal zijn deze linten nog structurerend in de kern. Typerend zijn de 'groene' achtergebieden, vaak ingesloten door de oude linten. Soms zijn deze nog groen (Damenstraat – Dorpsstraat); soms zijn ze bebouwd. Een voorbeeld is de omgeving St. Jansweg, waar is gebouwd rond een groene ruimte. Doorgaans levert dit aantrekkelijke, deels verborgen gebieden op. Andere karakteristieke eigenschappen zijn:

  • oude lintbebouwing gericht op het lint en met de 'groene' achterkant naar het landschap;
  • diepe, smalle percelen (zie Heuvel / 't Winkel);
  • fraaie hoekoplossingen bij driesprongen en kruisingen: bebouwing diagonaal ten opzichte van wegen of boombeplanting als poort (Van Sevenbornlaan).

4.2 Huidige Situatie Omgeving Plangebied

In de huidige situatie kent het grootste gedeelte van het perceel een agrarisch gebruik. Het zuidelijk deel van de locatie bestaat uit een perceel met een agrarische bedrijfswoning, een stal en een schuur. Aan de noord- en westzijde is de locatie omgeven door woningen. Aan de zuid- en oostzijde door landbouwgronden (akkers, weilanden en agrarische bedrijven). In het noordoosten van de kern is het bedrijventerrein Molenheide gelegen. Dit bedrijventerrein vormt een harde begrenzing van het dorp.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6003-VAST_0005.png"

Figuur 4.2: huidige situatie plangebied (bron: Google Earth)

Het plangebied ligt in het Landschapspark Baronie Cranendonck (figuur 4.3). Het Landschapspark wordt een parkachtig gebied met kansen voor natuur, water, toerisme en recreatie. Het plangebied kan worden gezien als de noordwestelijke entree van het Landschapspark komend vanaf de kern van Soerendonk. Het plan zorgt voor een meer duurzame afronding van de komrand. Het plan zorgt op die manier voor een geleidelijke groene afronding naar het landelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6003-VAST_0006.png"

Figuur 4.3: visie Landschapspark Baronie Cranendonck

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Bedrijvigheid

Nieuwe woningen (en andere functies) mogen de bedrijfsuitvoering van bestaande bedrijven en vestigingsmogelijkheden niet belemmeren. Indien noodzakelijk, is afstemming met deze functies vereist. In deze paragraaf wordt ingegaan op de in de omgeving aanwezige relevante bedrijven.

Zowel het ruimtelijke ordeningsbeleid als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Om te komen tot een verantwoorde ruimtelijke relevante toetsing in milieuhygiënisch opzicht van bedrijfsvestigingen in en rond het plangebied, is nagegaan welke afstand ten opzichte van deze bedrijven moet worden vrijgehouden van milieugevoelige functies, zoals woningen, om hun functioneren niet te belemmeren. De hierbij gehanteerde afstandsmaten zijn ontleend aan de uitgave “ Bedrijven en Milieuzonering” (Sdu / VNG, 2009), waarin per bedrijfssoort wordt aangegeven welke milieu-invloed ervan kan uitgaan. Ruimtelijk relevant (uitgedrukt in indicatieve afstanden) zijn daarin de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste afstandsindicatie bepaalt daarbij uiteindelijk in welke van de zes categorieën een bedrijfssoort is ingedeeld.

5.1.1 Agrarische bedrijvigheid

Rond de omgeving van de kern Soerendonk zijn de onderstaande agrarische bedrijven gelegen waarvoor een hindercirkel geldt:

  • Strijperdijk 1, hindercirkel 100 meter;
  • 't Winkel 1, hindercirkel 100 meter;
  • 't Winkel 15, hindercirkel maximaal 50 meter;
  • Van Sevenbornlaan 2, hindercirkel 120 meter;
  • Reepad 2, hindercirkel 204 meter;
  • Cranendonck 11, hindercirkel 50 meter;
  • Blake Beemd 6;
  • Blake Beemd 4.

Het agrarische bedrijf aan de Van Sevenbornlaan 2 is het enige agrarische bedrijf waarvan de hindercontour of geurcontour over het plangebied gelegen is. Echter, het bedrijf wordt volledig gesaneerd waarbij de agrarische activiteit (intensieve veehouderij) zowel feitelijk als vergunningstechnisch beëindigd wordt door het intrekken van de milieuvergunning en de sloop van de agrarische bedrijfsvoering. Er is een verzoek tot 'intrekking van de milieuvergunning onder voorwaarden' ingediend bij het college van B&W. De hindercontour van 120 meter vervalt daarmee. Op de gronden waar de agrarische opstallen stonden, vindt woningbouw plaats.

Om die reden ondervindt het plangebied dus geen hinder meer van agrarische bedrijvigheid uit de omgeving.

Voor het bedrijf aan de Blake Beemd 6 zijn geurcontouren berekend conform de Wet geurhinder en Veehouderijen. In de geurverordening van de gemeente Cranendonck (Raadsbesluit d.d. 15 april 2008) is bepaald dat voor nieuwe woningbouwprojecten, waaronder De Pompers, buiten de 6 OUE/m³-contour gebouwd dient te worden. Het plangebied is ruim buiten deze contour gelegen. Dit bedrijf vormt dan ook geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.

Voor het bedrijf aan de Blake Beemd 4 (vleesvarkens 252 vleesvarkens) is de geurcontour aanzienlijk kleiner dan die voor de Blake Beemd 6 (1.000 vleesvarkens). Daarnaast is dit bedrijf verder van het plangebied gelegen. Ook het bedrijf aan de Blake Beemd 4 vormt dan ook geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.

5.1.2 Overige bedrijvigheid

Binnen de kern Soerendonk zijn een aantal bedrijven gelegen ten opzicht waarvan een bepaalde afstand moet worden vrijgehouden van een woonfunctie.

Aan Heuvel 24 was een sloopwerken- en grondverzetbedrijf gehuisvest met een hindercirkel van 100 meter. De bedrijfsactiviteiten van dit bedrijf zijn inmiddels beëindigd. De milieuvergunning wordt ingetrokken.

Voor het tegelzetbedrijf aan de Molenheide 21a en het autoherstelbedrijf Schrurs aan de Zitterd 30 geldt een hindercirkel van 50 meter. Alle overige bedrijven in Soerendonk zijn aan te merken als categorie 1- en 2-bedrijven, waarvoor een (indicatieve) afstand van maximaal 30 meter tot de woonfunctie dient te worden aangehouden.

De bedrijven op het bedrijventerrein Molenheide zijn op een zodanig ruime afstand gelegen dat hiervan geen hindercontouren over het plangebied zijn gelegen en deze dus geen belemmering vormen voor de voorgenomen woningbouw.

Conclusie

De afstand van de bedrijven ten opzichte van het plangebied is zodanig dat er geen belemmeringen voor woningbouw bestaan.

5.2 Geluid

De woningbouwlocatie bevindt zich binnen de wettelijke geluidszone van de Heuvel (200 meter) en de Van Sevenbornlaan (250 meter). De overige wegen in de nabijheid van het plangebied zijn opgenomen in een 30 km/zone en vallen daarom buiten het regime en aandachtsgebied van de Wet geluidhinder. In het kader van de bestemmingsplanprocedure is vanwege de Heuvel en de Van Sevenbornlaan een akoestisch onderzoek verricht (zie bijlage). Het onderzoek heeft tot doel de geluidsbelasting op de gevels van de te projecteren woningen te onderzoeken en te toetsen aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder.

Conclusie

Uit de rekenresultaten blijkt dat vanwege de Heuvel en de Van Sevenbornlaan aan de grenswaarde voldaan wordt omdat de woningen buiten de 48 dB-contour zijn geprojecteerd. Om die reden vormt het aspect 'akoestiek' geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.3 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de nieuwe Wet milieubeheer in werking getreden, waaraan luchtkwaliteitseisen (bekend als de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit') zijn toegevoegd. Hierdoor is het Besluit luchtkwaliteit 2005 en bijbehorende regelgeving ingetrokken. Als gevolg hiervan is hets inds 15 november 2007 op grond van de 'Regeling niet in betekenende mate' niet meer nodig om luchtonderzoek uit te voeren voor woningbouwprojecten van 500 woningen of minder bij één ontsluitingsweg. Een dergelijke hoeveelheid wordt verondersteld niet meer dan 1% (0,4 microgram/m3) bij te dragen aan de luchtkwaliteit. Ook het heersende achtergrondniveau is niet langer relevant.

Met ingang van 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit van kracht. In samenhang hiermee is deze grens opgetrokken naar 1.500 woningen.

Conclusie

In voorliggend plan worden enkel 26 woningen gebouwd, dit aantal ligt duidelijk onder de 1.500 woningen. Er kan dus van uit worden gegaan dat de voorgenomen woningbouwontwikkeling niet meer dan 1% bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Om die reden vormt het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Ook heeft de gemeente Cranendonck in 2008 een onderzoek naar de gemeentelijke luchtkwaliteit laten uitvoeren. Het betreft een actualisatie van een in 2007 uitgevoerd onderzoek ('Onderzoek luchtkwaliteit gemeente Cranendonck 2007'). Uit het onderzoek blijkt dat er geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn in de gemeente Cranendonck en dus ook niet in of nabij het plangebied. Luchtkwaliteit vormt dus ook volgens dit onderzoek geen belemmering voor de woningbouwontwikkeling.

5.4 Externe Veiligheid

5.4.1 Vervoer gevaarlijke stoffen

In 2003 is in opdracht van het ministerie van Verkeer en Waterstaat, Adviesdienst Verkeer en Vervoer, een herziene versie van de 'Risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen' uitgebracht. Deze risicoatlas biedt onder meer gemeenten de mogelijkheid na te gaan of er binnen hun grondgebied aandachtspunten zijn met betrekking tot externe veiligheid. Dit aspect wordt wat betreft het wegtransport bepaald door het vervoer van gevaarlijke stoffen. Bij het onderzoek zijn tabellen gevoegd waarin 'aandachtspunten' en 'bijna-aandachtspunten' voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico zijn aangegeven. Het plaatsgebonden risico geeft de kans aan dat iemand die zich een jaar lang continu op een plek bevindt, overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico is kans dat een groep personen door een ongeval bij een risicovolle activiteit overlijdt. In geen van voornoemde tabellen c.q. lijsten komen wegen voor die van invloed zijn op de kom van Soerendonk en het plangebied. De dichtstbijzijnde transportroute voor gevaarlijke stoffen ligt op een voldoende grote afstand van het plangebied (Rijksweg A2 op circa 2 km afstand). De toename van het aantal woningen heeft daarom geen gevolgen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan is om die reden niet strijdig met de geldende risiconormering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De voorgenomen woningbouwontwikkeling wordt niet belemmerd door het aspect 'vervoer gevaarlijke stoffen'.

5.4.2 Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) is op 27 oktober 2004 in werking getreden, inclusief de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen. Het Bevi bevat normen voor het risico rondom inrichtingen die gevaar voor de omgeving met zich meebrengen.

Sinds de inwerkingtreding van het Bevi vallen ook LPG-tankstations onder de werking van dit besluit.

In en in de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die vallen onder het Bevi. Ook kent het plangebied of de omgeving geen bedrijven waar sprake is van grootschalige opslag van gevaarlijke stoffen. Ook ligt in de omgeving van het plangebied geen LPG-tankstation.

Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.5 Kabels En Leidingen

Juist buiten de grens van het plangebied en wel in de noordelijke wegberm van de Van Sevenbornlaan loopt een hoge druk gasleiding met een beschermingszone van 4 meter ter weerszijden van de leiding. Binnen deze zone mag geen bebouwing worden opgericht of opslag plaatsvinden.

Leiding en beschermingszone zijn op de verbeelding aangegeven. Omdat de leiding buiten het plangebied ligt, is deze niet in de Regels opgenomen. Omdat een klein gedeelte van de beschermingszone binnen het plangebied valt, is in de Regels voor de betreffende bestemming aangegeven dat binnen de beschermingszone geen bebouwing of opslag mag plaatsvinden. Op die manier vormen de leiding en de voorgenomen woningen geen wederzijdse belemmering.

In de directe omgeving van het plangebied (Van Sevenbornlaan en De Pompers) liggen nog een aantal leidingen, welke geen juridisch-planologisch bescherming behoeven. Uiteraard moet bij de uitvoering van werkzaamheden rekening worden gehouden met de ligging van deze leidingen. Deze leidingen vormen geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied.

5.6 Bodem

5.6.1 Bodemopbouw

Volgens de bodemkaart van Nederland, blad 57 Oost, 58 West (Stiboka, 1972) bestaat de bodem ter plaatse van de locatie uit een hoge zwarte enkeerdgrond met leemarm en zwak lemig fijn zand (zEZ21).

In april 2004 heeft Grontmij een bodemkartering uitgevoerd. Op basis van de resultaten van dit veldonderzoek kan de bodemopbouw ter plaatse van de locatie als volgt worden geschematiseerd:

  1. 4. 0,0 – 0,75 à 1,5 m-mv: matig humeus, matig fijn, matig siltig zand (teelaardelaag);
  2. 5. 0,75 à 1,5 – >3,5 m-mv: matig fijn tot matig grof, zwak tot matig siltig zand.

Lokaal zijn leembrokken en resten veen aangetroffen.

Ter plaatse van enkele boringen is op een diepte van circa 2,5 m -mv een 20 cm dik leemlaagje aangetroffen. In een boring is op van 1,8 tot 2,2 m –mv (maximale boordiepte) veen aangetroffen.

De waterdoorlatendheid van de ondergrond is op twee locaties tot 1,5 m -mv bepaald. Op beide locaties bedroeg de infiltratiesnelheid ca. 5 m/d. Daarnaast is tijdens de kartering de doorlatendheid van de bodemlagen geschat. In de teelaardelaag is de doorlatendheid geschat op 0,5 à 1,0 m/d. De waterdoorlatendheid van de daaronder gelegen lagen wordt geschat variërend tussen de 1 en 5 m/dag.

Op basis van de schattingen en bepalingen van de waterdoorlatendheid van de bodem worden de infiltratiemogelijkheden in het plangebied beoordeeld als redelijk tot goed. Ter plaatse van enkele boringen is op een diepte van circa 2,5 m –mv een 20 cm dik leemlaagje aangetroffen. Door de diepe ligging en het beperkte voorkomen wordt geen invloed op de infiltratiecapaciteit verwacht.

5.6.2 Milieuhygiënische kwaliteit

Vanwege de voorgenomen woningbouwontwikkeling in het plangebied is een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. Hierin wordt de huidige milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vastgesteld. Het milieuhygiënisch onderzoek is beschreven in het rapport “Verkennend bodemonderzoek; locatie “De Pompers” te Soerendonk, gemeente Cranendonck”(Grontmij, 7 juli 2004, 163766/LaWa/R001).

Ten behoeve van het verkennend bodemonderzoek is een vooronderzoek uitgevoerd. Op basis van dit vooronderzoek wordt de onderzoekshypothese opgesteld en wordt de te volgen onderzoeksstrategie bepaald. In dit geval is op basis van de beschikbare informatie het plangebied als 'onverdachte locatie' aangemerkt. Naast het vooronderzoek heeft op basis van deze hypothese het daadwerkelijke veldonderzoek plaatsgevonden.

Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor het plangebied opgestelde hypothese “onverdachte locatie” strikt genomen niet juist is. Uit informatie van de gemeente komen verhoogde gehalten aan zink in het grondwater veelvuldig voor, als gevolg van het gebruik van zinkassen in wegen in de regio. In overleg met de gemeente worden de aangetroffen verhoogde gehalten aan zink in het grondwater gezien als verhoogde achtergrondgehalten. Aangezien slechts sprake is van verhoogde achtergrondwaarden aan zware metalen in het grondwater (met name zink) is er geen aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek met een aangepaste hypothese.

Grond ter plaatse van de te slopen agrarische opstallen Van Sevenbornlaan 2

Aangezien de twee te slopen opstallen nog aanwezig zijn, zijn onder deze bebouwing geen boringen verricht en peilbuizen uitgezet. Na de sloop van de stallen dient een aanvullend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Ter plaatse van dit perceel hebben, voor zover bekend, geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden.

Op basis van de uitkomsten van het onderzoek hoeven er vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, voor zover nu bekend, geen beperkingen te worden gesteld aan het toekomstige gebruik van de locatie als woningbouwlocatie. Indien grond van de locatie vrijkomt en wordt toegepast in een ander werk, is een partijkeuring conform de eisen van het Bouwstoffenbesluit noodzakelijk.

5.7 Water

In paragraaf 7.3 is naar aanleiding van de gegevens uit navolgende subparagrafen het nieuwe watersysteem beschreven.

5.7.1 Oppervlaktewater

De locatie valt voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer binnen het beheersgebied van Waterschap De Dommel. Binnen het plangebied zijn geen watergangen gelegen die in beheer of onderhoud van het waterschap zijn. Ter plaatse van de oostgrens is een watergang gelegen. Tevens is centraal in het plangebied, van west naar oost, een watergang gelegen, welke aansluit op de op de oostgrens gelegen watergang. De watergang sluit vervolgens in zuidelijk richting aan op de langs de Sevenbornlaan gelegen schouwsloot. Voorts is langs De Pompers nog een bermsloot gelegen.

5.7.2 Grondwater

Lokaal grondwater

Volgens de bodemkaart van Nederland, blad 57 Oost, 58 West (Stiboka, 1972) bedraagt de grondwatertrap VII en mogelijk langs de rand VI. Dit betekent dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) meer dan 80 cm respectievelijk tussen 40 en 80 cm beneden maaiveld ligt. De gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) ligt meer dan 120 cm beneden maaiveld.

Tijdens het veldonderzoek in april 2004 bevond het grondwater zich op 1,4 à 1,7 m -mv. De GHG en GLG zijn geschat op basis van hydromorfe kenmerken in het boorprofiel. De GHG varieert van 0,8 tot 1,2 m –mv en bedraagt circa NAP +27,40 m. Als ontwerpgrondwaterstand met betrekking tot de ontwatering wordt derhalve een hoogte van NAP +27,50 m gehanteerd. Dit is inclusief een veiligheidsmarge van 0,10 m. De GLG ligt ongeveer op 3,0 m –mv (circa NAP +25,30 m).

Regionaal grondwater

Uit de grondwaterkaart van Nederland Roerdalslenk (DGV-TNO, 1972) en Centrale Slenk (DGV-TNO, 1983) kan worden afgeleid dat de regionale grondwaterstroming in zowel de deklaag als het watervoerend pakket noordelijk is gericht.

Op de digitale atlas RLG 2005 is het gebied aangegeven als intermediair gebied. Dit betekent dat er geen uitgesproken kwel of infiltratie voorkomt.

5.7.3 Riolering

Ter plaatse van de aansluiting van de Van Sevenbornlaan op De Heuvel is een gemengd stelsel aanwezig (Ø 400 mm, bob NAP +26,60 m). De riolering ter plaatse van de weg De Pompers is eveneens van het type gemengd (Ø 200 mm, bob circa NAP +27,23 m). De gemeente Cranendonk geeft aan dat ter plaatse van De Pompers in de huidige situatie bij bui 08 (herhalingstijd van 2 jaar) uit de Leidraad Riolering “water op straat” berekend wordt. Geconcludeerd wordt dat de afvoercapaciteit te beperkt is.

5.8 Flora En Fauna

De natuurwetgeving in Nederland kent twee sporen, de gebieds- en de soortenbescherming. Hieraan wordt via verschillende wetten invulling gegeven, waarvan de Wet Ruimtelijke ordening, de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet de belangrijkste zijn. De onder deze wetten beschermde soorten zijn te onderscheiden in drie categorieën: algemene soorten, overige soorten en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn of bijlage 1 van de AMvB. Vogels vallen niet onder deze categorieën, maar genieten allemaal een gelijke, zware bescherming.

In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen dienen de ter plaatse aanwezige natuurwaarden (gebieden en soorten), evenals de effecten van de ontwikkelingen op de gebieden en soorten in beeld te worden gebracht. Om die reden is het ecologisch onderzoek (Locatieonderzoek natuurwaarden Pompers, (Grontmij Nederland bv, Eindhoven, 2 juni 2005, 163766/51/F001b, revisie 0)) uitgevoerd in het plangebied waarin enerzijds inzichtelijk wordt gemaakt welke natuurwaarden in het plangebied aanwezig zijn en anderzijds wordt duidelijk gemaakt wat eventuele consequenties van de eventueel aanwezige natuurwaarden zijn voor de verdere planontwikkeling.

Onderzoeksopzet

In het onderzoek is een overzicht opgesteld van de waargenomen beschermde soorten flora en fauna binnen het plangebied. Omdat de aldus uitgevoerde inventarisatie echter te weinig concrete resultaten opleverde om een volledig beeld te krijgen van de in het gebied aanwezige beschermde flora en fauna is aanvullend, aan de hand van de aanwezige biotopen en hun omvang, ingeschat welke beschermde soorten in het onderzoeksgebied aanwezig kunnen zijn. Dit is uitgevoerd aan de hand van literatuur over biotoopvoorkeur en verspreidingsgegevens in de regio. Het betreft hier soorten die hoogstwaarschijnlijk eveneens voorkomen op de locaties waar de maatregelen worden getroffen. Aangegeven wordt of het hier gaat om permanent leefgebied, zwervers, foerageergebied, overwinteringsgebied etc.

Resultaten

Op basis van de beschikbare inventarisatiegegevens, aangevuld met de resultaten uit het veldbezoek, kan het volgende worden geconcludeerd:

  • het plangebied is geen onderdeel van gebieden die zijn begrensd in de Habitat- en/of Vogelrichtlijn;
  • het plangebied maakt geen deel uit van de GHS-natuur en GHS-landbouw;
  • het plangebied maakt geen deel uit van de AHS-landschap;
  • binnen het plangebied zijn noch in het vigerend en noch in het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan delen aangewezen als bos en/of natuur;
  • binnen het plangebied komen geen beschermde plantensoorten voor;
  • binnen het plangebied broeden naar verwachting diverse algemene vogelsoorten;
  • het plangebied is zeer waarschijnlijk onderdeel van het leefgebied van zeven beschermde, algemene grondgebonden soorten zoogdieren waarvoor vrijstelling geldt;
  • het plangebied bevat mogelijk vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen;
  • binnen het plangebied komen geen andere beschermde diersoorten voor.

Conclusie

Op basis van de uitkomsten kan worden geconcludeerd dat nog nader onderzoek noodzakelijk is in verband met de eventuele aanwezigheid van rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen. Hiervoor zijn de volgende stappen noodzakelijk:

  • indien met de planontwikkeling gebouwen en/of oude bomen gesloopt of gekapt worden, dienen deze vooraf geïnventariseerd te worden op de aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen;
  • indien vleermuizen aanwezig blijken te zijn, moet het compensatiebeginsel volgens het “nee-tenzij-principe” worden uitgewerkt voor het plegen van ruimtelijke ingrepen in het leefgebied van vleermuizen;
  • indien vleermuizen in het plangebied aanwezig zijn en deze als gevolg van de voorgenomen planontwikkeling negatieve effecten ondervinden, moet een ontheffing (bij het ministerie van LNV) van de Flora- en faunawet worden aangevraagd voor het verstoren en/of vernietigen van actueel leefgebied van vleermuizen;
  • bij de planning van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels (15 maart-15 juli).

5.9 Archeologie En Cultuurhistorie

5.9.1 Archeologie

In 1998 heeft Nederland het Verdrag van Malta medeondertekend. Dit houdt in dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed in de bodem moet worden omgegaan. Dit betekent dat in gebieden waar eventuele archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan met (eventuele) archeologische waarden rekening moet worden gehouden. Ter uitvloeisel van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen, zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. Voor het bestemmingsplan geldt als norm de eis van een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat het belang van het archeologisch erfgoed dient mee te tellen bij de beoordeling en afweging van alle bij de goede ruimtelijke ordening spelende belangen.

In verband met de voorgenomen woningbouwontwikkeling in het plangebied is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (Archeologisch onderzoek locatie Pompers te Soerendonk, Inventariserend veldonderzoek verkennende fase locatie Pompers te Soerendonk, gemeente Cranendonck, (Grontmij Nederland bv, Eindhoven, maart 2008, 163766/EHV/GAR12, revisie 0)). Het onderzoek is uitgevoerd omdat realisatie van de plannen kan leiden tot aantasting of vernietiging van mogelijk aanwezige archeologische resten. Doel van onderhavig onderzoek is het opsporen van eventueel aanwezige archeologische resten en (indien mogelijk) een eerste indruk geven van de kwaliteit (gaafheid en conservering), aard, datering, omvang en diepteligging ervan.

Het archeologisch onderzoek is opgebouwd uit een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek, in de vorm van een karterend booronderzoek.

Op basis van het bureauonderzoek wordt geconcludeerd dat op grond van het bodemtype en de ligging van het plangebied een hoge verwachting geldt voor het aantreffen van archeologische waarden. Aan deze hoge waarde wordt echter afbreuk gedaan door een tweetal bodemverstorende activiteiten die in het plangebied hebben plaatsgevonden, te weten de aanleg van een blusvijver en het gebruik van een (meertandige) diepwoeler. Omdat de mate van verstoring bij aanvang van het veldonderzoek nog niet bekend was, gold voor het plangebied een middelhoge archeologische verwachting voor het aantreffen van archeologische waarden uit de IJzertijd tot en met de Middeleeuwen.

Door middel van het veldonderzoek zijn twee fragmenten handgevormd aardewerk uit de IJzertijd/Romeinse tijd en één uit de Late Middeleeuwen aangetroffen. Dit is grotendeels in overeenstemming met de conclusies van het bureauonderzoek (een middelhoge verwachting voor het aantreffen van archeologische waarden uit de uit de IJzertijd tot en met de Late Middeleeuwen).

Het rapport is namens de gemeente getoetst door het bureau Past2Present Archeologic. In overleg is de conclusie getrokken dat aanvullend onderzoek door middel van proefsleuven dient te worden uitgevoerd. Aan de hand van een vastgesteld programma van eisen is het proefsleuvenonderzoek in maart 2009 uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn verwerkt in het rapport 'Wonen, werken en sterven te Soerendonk' (Grontmij Nederland bv, Roermond, januari 2010, 163766/RM/GAR803/revisie C).

De conclusies uit het proefsleuvenonderzoek duiden er op dat de verstoring beperkter van omvang is dan eerder aangenomen: in grote delen van het plangebied is de E-horizont nog aanwezig en grotendeels nog intact. Daarnaast zijn er in de zuidwest hoek van het plangebied sporen gevonden van een Romeins grafveld, tevens zijn ten oosten van 'de Plaetse' paalsporen gevonden..

Op basis hiervan zal aan het bevoegd gezag worden voorgesteld om ter plaatse van het grafveld nader onderzoek uit te voeren alsmede ter plaatse van de paalsporen ten oosten van 'de Plaetse'. Dit heeft tot gevolg dat deze archeologische waarden ex situ zullen worden behouden. Nader onderzoek wordt niet uitgevoerd voor het plantsoen (de Plaetse) in het plangebied. De reden hiervan is dat dit gebied als plantsoen zal worden ingericht en er niet gegraven hoeft te worden (kabels en leidingen worden omgelegd). Behoud in situ is hier mogelijk. De hier aanwezige verwachte archeologische waarden zullen worden beschermd middels een dubbelbestemming "Waarde-Archeologie".

Aangrenzend aan het plangebied liggen de wegen De Pompers en Van Sevenbornlaan. Deze wegen hebben volgens de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) van het Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) een archeologische waarde 'redelijk hoog'. Het restant van de historische route van Soerendonk naar Cranendonck via 'De Pompers' is aangeduid met een waarde 'zeer hoog'. Deze wegen worden door de planontwikkeling niet aangetast, waardoor de genoemde archeologische waarden behouden blijven. De waarneembare zichtrelatie met het landschap vanuit de wegen 'De Pompers' en de Van Sevenbornlaan blijft behouden en wordt versterkt. In het ontwerp is hiertoe een groene rand gerealiseerd en zullen de kavels een extensief karakter krijgen, zodat aandacht is voor een geleidelijke groene overgang naar het landschap.

5.9.2 Cultuurhistorie en monumenten

In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. Buiten het plangebied, binnen de kom van Soerendonk, zijn twee rijksmonumenten en drie gemeentelijke monumenten aanwezig die in de vorm van een nadere eisenregeling beschermd zijn in het ter plaatse vigerende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Randvoorwaarden En Uitgangspunten

6.1 Algemeen

Voor het plangebied zijn zowel programmatische als stedenbouwkundige uitgangspunten en randvoorwaarden opgesteld. Randvoorwaarden zijn de punten waar in het plan simpelweg aan voldaan moet worden. Uitgangspunten zijn keuzes die in het verdere planproces een sturende rol vervullen en waarvan, onder omstandigheden, mag worden afgeweken.

6.2 Randvoorwaarden En Uitgangspunten

6.2.1 Randvoorwaarden

  • De locatie wordt voor het autoverkeer ontsloten vanaf de Van Sevenbornlaan. Een tweede ontsluiting voor langzaam verkeer vindt plaats vanaf De Pompers welke in geval van calamiteiten ook gebruikt moet kunnen worden voor gemotoriseerd verkeer;
  • Verkeersstructuur volgens het principe Duurzaam Veilig, uitgaande van een 30 km/h-regime;
  • Parkeernorm: 2 parkeerplaatsen per woning op eigen kavel en 0,5 parkeerplaats per woning in het openbaar gebied;
  • Toepassing van een duurzaam watersysteem.

6.2.2 Uitgangspunten

  • Duurzame afronding van de dorpsrand van Soerendonk, waaronder borging van een kwalitatief hoogwaardige groene overgang naar het landelijk gebied;
  • De richting van de nieuwe structuur dient ontleend te worden aan de karakteristieken van de directe omgeving en het aangrenzende buitengebied;
  • Beeldkwaliteit in het ontwerp wordt afgestemd op de directe omgeving en op referenties uit het ontwikkelingsplan "Landschapspark Baronie Cranendonck";
  • In het wegprofiel wordt een aanstrating of berm opgenomen ten behoeve van bezoekersparkeren;
  • Reserveren van een speelplek in het plangebied (3% van plangebied), die wordt ingericht.

Hoofdstuk 7 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk is de stedenbouwkundige opzet van het plan uiteengezet, evenals het nieuwe watersysteem.

7.1 Stedenbouwkundig Ontwerp

Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten, voortkomend uit de voorgaande analyse van de gebiedskwaliteiten en het huidige planologische beleid, is een planconcept opgesteld (zie afbeelding 7.1). De historisch-landschappelijke gegevens zijn hiervoor leidend geweest. Het ontwerp is opgebouwd rond twee structurerende elementen:

  • de ontsluitingsstructuur door het plangebied;
  • een groene ruimte.

Soerendonk is een landelijke kern die met name bestaat uit een verzameling van linten, die in de vorm van "kransen" in het landschap liggen. In de loop der jaren hebben de open delen achter de linten gedeeltelijk plaatsgemaakt voor nieuwe inbreidingen. Op een aantal plaatsen bijvoorbeeld ten westen van de Heuvel is een deel open gebleven. Dit levert een fraaie ruimte op tussen de nieuwe inbreidingen.

De vormgeving van de nieuwe locatie is gebaseerd op dit principe. Aan de Van Sevenbornlaan wordt een aansluiting voor autoverkeer gerealiseerd. De nieuwe ontsluitingsstructuur vormt de nieuwe noordzuidstructuur tussen de Van Sevenbornlaan en De Pompers. Aan De Pompers wordt een aansluiting gerealiseerd die uitsluitend is bestemd voor voetgangers en fietsers. In geval van calamiteiten zal deze aansluiting ook gebruikt worden door gemotoriseerd verkeer.

In het hart van het plangebied wijkt de ontsluitingsstructuur uit en vormt zich een centrale groene ruimte. Deze kan worden benut voor allerlei collectieve activiteiten. De ruimte kan worden ingericht als ontmoetingsplek en/of speelruimte. Vanuit deze groene ruimte kan een verbinding worden gemaakt met de houtsingel ten oosten van het plangebied en daarmee met de kern Cranendonck.

De nieuwe overgang naar het landelijk gebied wordt vormgegeven als een royale groenstrook waardoor een 'zachte' overgang ontstaat. In combinatie met diepe achtertuinen wordt dit effect versterkt. Op de verbeelding en in de regels is dit vastgelegd door de bouwvlakken dicht bij de openbare weg te projecteren.

De rand naar het landelijk gebied wordt zodanig vorm gegeven dat er een ruime groenstrook als zachte overgang van de private kavels naar het buitengebied ontstaat. De positie van de woningen op de percelen is hierbij belangrijk. De achtertuinen vormen in combinatie met de groenstrook voor een meer groene overgang naar het landelijk gebied.

Daarnaast voorziet het plan in een verbinding met de groenstrook aan de oostzijde. In de toekomst kan die verbinding eventueel in oostelijke richting worden doorgetrokken naar de houtsingel zodat een route voor voetgangers ontstaat naar Cranendonck.

7.2 Beschrijving Op Onderdelen

7.2.1 Bebouwingsstructuur

De hoofdstructuren in het plangebied, de ontsluitingsweg en de groene ruimte vragen beide om specifieke invullingen, waardoor verschillende woonsferen ontstaan. Waar de ontsluitingsweg andere structuren ontmoet, zoals de Van Sevenbornlaan, De Pompers en de groene ruimte, kan de bebouwing voor extra accenten zorgen. Dit kan vormgegeven worden door kleine hoekverdraaiingen, verspringende rooilijnen en kapverdraaiingen. Uiteraard kan dit niet losgezien worden van de vormgeving van de openbare ruimte. De beeldkwaliteit van de woningen sluit aan bij het bestaande dorpse karakter van Soerendonk. Terughoudendheid, afwisseling in architectuur, een beperkt volume en de positionering van de woningen op de kavels vormen hierbij de ingrediënten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6003-VAST_0007.png"

Figuur 7.1: stedenbouwkundig plan De Pompers

7.2.2 Relatie met het landschap

Inpassing in het landschap is een essentieel onderdeel van het plan. De uitstraling van de woonwijk zal groen zijn. Dit wordt niet alleen bepaald door een beperkt aantal royale kavels en handhaving van de aanwezige houtwal, maar ook in de vormgeving van de groenstrook, die de overgang vormt naar het aangrenzende open landschap. Niet alleen de zorgvuldig vormgegeven rand is belangrijk om een goede overgang te maken met de omgeving, maar ook de functionele relatie met het landschap speelt een belangrijke rol.

7.2.3 Openbare ruimte

De openbare ruimte is opgebouwd uit een ontsluitingsweg vanaf de Van Sevenbornlaan, een aantal straten rondom een groene pleinvormige ruimte en een verbinding voor langzaam verkeer met De Pompers. Aan de oostzijde van het plan wordt een wadi gesitueerd. De wadi krijgt een groene inbedding waardoor een goede inpassing van het plan in de omgeving wordt gegarandeerd. Aan de hand van een aantal profielen wordt de openbare ruimte nader toegelicht.

7.2.4 Profielen

Aan de hand van de onderstaande profielen wordt een illustratie gegeven van de toekomstige inrichting van de openbare ruimte:

Profiel 1: Ontsluitingsweg vanaf de Van Sevenbornlaan, zuidelijk van de centrale groene ruimte;

Profiel 2: Woonstraten rondom de centrale groene ruimte;

Profiel 3: Langzaam verkeerverbinding tussen de centrale groene ruimte en De Pompers aan de noordzijde.

Profiel 1 vormt de ontsluiting van het plangebied en is daarmee de belangrijkste verbinding met de omgeving. De sfeer van de omgeving is landelijk en wordt daarom zoveel mogelijk in de woonwijk doorgezet. Aan de westzijde begeleidt de bestaande houtwal de weg. Samen met het opgaande groen in de aangrenzende particuliere tuinen zal een lommerrijk woonmilieu ontstaan.

Het rijprofiel krijgt een breedte van circa 4,5 meter. In principe wordt aan beide zijden een grasberm aangebracht. De oostelijke berm kan, daar waar parkeerplaatsen nodig zijn, voorzien worden van een verharding, gekoppeld aan de inritten. De kabels en leidingen komen onder de grasberm.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6003-VAST_0008.png"

Figuur 7.2: profiel 1: ontsluitingsweg vanaf de Van Sevenbornlaan (maten zijn indicatief)

Profiel 2 heeft betrekking op de wegen rond de centrale groene ruimte, die het hart vormt van de nieuwe woonlocatie. Deze ruimte heeft de strakke vorm van een driehoek en refereert daarmee naar andere soortgelijke Brabantse “plaetsen”. Dit zijn gemeenschappelijke ruimten, begrensd door boerderijen, waar het vee bijeen gedreven werd om te melken en te drenken.

Op de plaetse aanwezige bomen boden beschutting en leverden hout op. De openbare ruimte wordt van de particuliere voortuinen afgescheiden door een (beuken-)haag.

De woonstraat is circa 4,5 meter breed en wordt aan de woningzijde voorzien van een aanstrating met een breedte van circa 2 meter. Deze strook kan mede gebruikt worden voor parkeren. Onder de aanstrating komen de kabels en leidingen te liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6003-VAST_0009.png"

Figuur 7.3: profiel 2: woonstraten rondom de centrale groene ruimte (maten zijn indicatief)

Profiel 3 geeft de verbinding weer voor fietsers en voetgangers vanuit de locatie met De Pompers en het (toekomstige) landschapspark. Daarnaast is de woonlocatie in geval van calamiteiten voor hulpdiensten via deze tweede toegang bereikbaar.

Het profiel is opgebouwd uit een verharding met een breedte van circa 3 meter en aan weerszijden een berm van circa 2 meter. Het totale profiel van 7 meter is ruimschoots voldoende voor hulpvoertuigen. De langzaam verkeerverbinding wordt aan beide zijden fysiek afgesloten voor motorvoertuigen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6003-VAST_0010.png"

Figuur 7.4: profiel 3: langzaam verkeersverbinding De Pompers (maten zijn indicatief)

Aan de zuid-oostzijde van het plein komt een wandelpad, dat een directe verbinding geeft met het landschapspark Cranendonck. Gekoppeld aan de aanwezige houtwal wordt een informeel pad ter breedte van circa 1,5 meter en grasbermen van circa 1 meter aangelegd. Dit pad vervult tevens een functie in het kader van het beheer van de groenstrook, die het woongebied aan de oostzijde begrenst.

7.2.5 Verkeer

In het nieuwe woongebied geldt een snelheidsregime van 30 km/h. Aangezien de interne ontsluitingswegen geringe rechtstanden en krappe bochtstralen hebben, zijn geen extra snelheidsremmende maatregelen noodzakelijk. Om het 30 km/h-gebied op een juiste manier in te passen in de huidige situatie zijn de volgende stappen noodzakelijk:

  • op de aansluiting met de Van Sevenbornlaan moet de overgang van 60 km/h naar 30 km/h plaatsvinden;
  • hiertoe zal de kruising van een plateau worden voorzien;
  • de 30 km/h-borden moeten een plaats krijgen direct na deze kruising op de toegang tot de locatie.

Het plateau past tevens in het terugbrengen van de rijsnelheid van de Van Sevenbornlaan. Bezien wordt of hiervoor extra drempels worden aangelegd.

7.3 Duurzaam Watersysteem

7.3.1 Beleid

In het kader van het huidige overheidsbeleid (4e nota Waterhuishouding) en het beleid van Waterschap de Dommel, verwoord in het Waterbeheerplan II 2001-2004 en de beleidsnota stedelijk water, dient invulling te worden gegeven aan “duurzaam stedelijk waterbeheer”.

Dit betekent dat het actuele grondwater- en oppervlaktewaterregime gehandhaafd moet blijven oftewel er moet hydrologisch neutraal gebouwd worden. Dit heeft tot gevolg dat het gebiedseigen hemelwater vastgehouden moet worden, ofwel een afwateringssysteem met maximale afkoppeling. Volgens dit principe wordt 'schoon' hemelwater niet naar een rioolwaterzuivering afgevoerd, maar via een alternatief systeem opgevangen en afgevoerd naar het grond- dan wel oppervlaktewater. Voor de verwerking van hemelwater dienen de afwegingsstappen hergebruik -vasthouden – bergen - afvoeren als uitgangspunt te worden gehanteerd. Ten aanzien van de waterkwaliteit geldt de reeks: schoon houden- scheiden –zuiveren.

In overleg met Waterschap de Dommel en de gemeente Cranendonk zijn voor het ontwerp van het duurzaam watersysteem de volgende (algemene) uitgangspunten gehanteerd:

  • Het hemelwater wordt niet aangesloten op het vuilwaterriool en dus niet naar de RWZI afgevoerd. Gezien de huidige voorspellingen van toenemende neerslag als gevolg van klimatologische veranderingen wordt de bergingscapaciteit van retentievoorzieningen gedimensioneerd zodat het toereikend is om een bui met een herhalingstijd van 10 jaar te kunnen bergen. Het Waterschap hanteert hiervoor een neerslaghoeveelheid van 40 mm.
  • Het huidige grondwaterregime moet intact blijven. Concreet betekent dit dat er geen of zo beperkt mogelijk grondwateronttrekking plaatsvindt. Er wordt 'water neutraal'gebouwd.
  • Ter voorkoming van de vervuiling van de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem worden er geen uitlogende materialen toegepast.

De locatie is niet gelegen in een verordeningsgebied (Verordening Waterhuishouding Provincie Noord-Brabant, 2005) of in een grondwaterbeschermingsgebied (Provinciale milieuverordening, Provincie Noord-Brabant, 2004).

7.3.2 Principe hemelwaterverwerking

Voor de verwerking van het hemelwater is een duurzaam gescheiden watersysteem ontwikkeld. Dit betekent onder andere dat het gebiedseigen hemelwater zoveel mogelijk binnen het gebied wordt vastgehouden. Gezien de goede doorlatendheid van de ondergrond (infiltratiecapaciteit tussen de 1 en 5 m/dag), het waterschapsbeleid en wensen van de gemeente, wordt het hemelwater via infiltratie verwerkt.

Het hemelwater afkomstig van daken en wegen wordt via een IT (infiltratie transport) stelsel verzameld en vervolgens naar een infiltratieveld getransporteerd, gelegen aan de oostzijde van het plangebied. Vanuit het IT-riool en het infiltratieveld infiltreert het hemelwater naar het grondwater.

Bij zeer extreme buien (buien met een herhalingstijd van minder vaak dan 1 keer in de 10 jaar) kan de berging vol raken. Om deze reden wordt het infiltratieveld dusdanig aangelegd dat het overtollige water op de naastgelegen sloot overstort. Op deze wijze wordt eventuele wateroverlast voorkomen. Voorts worden alle binnen het plangebied gelegen sloten gehandhaafd. Het gaat daarbij om twee sloten. Eén vormt de oostelijke begrenzing van het plangebied. De andere loopt van west naar oost door het gebied, waar het langgerekt zuidelijk deel van het plangebied aansluit op de rest van het gebied.

7.3.3 Dimensionering van het hemelwatersysteem

Het waterschap hanteert de norm dat een bui met een herhalingstijd van 10 jaar geborgen moet kunnen worden. Het waterschap hanteert hiervoor een neerslaghoeveelheid van 40 mm. De berging dient boven de GHG aangelegd te worden. Dit ter voorkoming van de eventuele afvoer van grondwater of minder beschikbare hemelwaterberging bij hoge grondwaterstanden.

Voor het dimensioneren van het duurzaam watersysteem is het toekomstig verhard oppervlak van belang. Bij het bepalen van het verhard oppervlak zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Bruto oppervlak plangebied: circa 4 ha.
  • Oppervlak uitgeefbaar gebied: 2,7 ha.
  • Verhardingspercentage uitgeefbaar gebied: 35%. Omdat het uitgeefbare gebied uit grote kavels met een oppervlak van gemiddeld ruim 1.000 m2 bestaat, is het verhardingspercentage van het uitgeefbaar gebied bepaald op 35%.
  • Verharding uitgeefbaar gebied: 0,95 ha.
  • Oppervlak verharding/weg openbaar gebied: 0,25 ha.
  • Totaal verhard oppervlak: 1,2 ha (=30% van bruto oppervlak plangebied).

Op basis van bovenstaande uitgangspunten bedraagt de benodigde bergingscapaciteit 480 m3(1,2 ha x 40 mm). Voor het berekenen van de afmetingen van het infiltratieveld zijn de navolgende randvoorwaarden gehanteerd:

  • GHG bedraagt NAP +27,4 m.
  • De maximale waterschijf tijdens een T=10 bedraagt 0,35 m (peilstijging).
  • De waking (afstand tussen maaiveld en waterpeil) is tijdens een T=10 minimaal 0,2 m.
  • Beschikbaar oppervlak: circa 2.400 m2.
  • Talud: variërend tussen 1:2 en 1:10.
  • Er wordt een noodoverlaat op de schouwsloot gerealiseerd.
  • Het IT-riool ligt onder de GHG. De bergingscapaciteit van het IT-stelsel wordt derhalve niet meegerekend.

Met het binnen het stedenbouwkundige ontwerp opgenomen oppervlak aan infiltratiezone en het in figuur 7.5 opgenomen profiel van de zone wordt voldaan aan de genoemde randvoorwaarden en de benodigde bergingscapaciteit. Bij een peilstijging van 0,35 m is in de infiltratiezone 535 m3waterberging beschikbaar. Het infiltratieveld is dusdanig vormgegeven dat het onderhoud van het infiltratieveld en de naastgelegen sloot vanuit het infiltratieveld kan plaatsvinden.

Aan de oostzijde wordt op het talud van de sloot aangesloten, op een niveau dat circa 0,05 m lager ligt dan de westelijke insteek van het infiltratieveld. Ten opzichte van de aanliggende

kavels van het plangebied ligt de oostelijke insteek circa 0,25 m lager. Op deze wijze ontstaat een natuurlijk vormgegeven noodoverlaat op de naastgelegen sloot. In figuur 7.6 is het technisch profiel met bijbehorende afmetingen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6003-VAST_0011.png"

Figuur 7.5: profiel wadi

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6003-VAST_0012.png"

Figuur 7.6: profiel wadi

7.3.4 Regenwaterstelsel

Het transport van het hemelwater afkomstig van de verharding van de wegen en de kavels wordt verzorgd door een IT-riool. Het IT-riool is gelegen onder de GHG waardoor de berging in het IT-riool niet meegerekend wordt. Echter, gedurende een gedeelte van het jaar is het IT-riool gelegen boven het grondwater, waarbij het hemelwater vanuit de leiding kan infiltreren.

Het IT-riool wordt met behulp van twee uitstroomleidingen en twee welputten aangesloten op het infiltratieveld. De uitstroomhoogte van de putten ligt op NAP +27,75 m, dat overeenkomt met 0,10 m boven de bodemhoogte van het infiltratieveld. Hiermee ligt de uitstroomhoogte van de put circa 0,80 m boven de bodemhoogte van het IT-riool en fungeert de put als overstortdrempel van het IT-riool. Met de hoogte van NAP +27,75 m ligt de drempel 0,35 m boven de GHG, die zich gemiddeld op circa NAP +27,40 m bevindt. Wanneer het riool volledig gevuld is, stroomt het regenwater via de putten in het infiltratieveld.

7.3.5 Afvalwaterriolering

Het vuilwater afkomstig van de locatie wordt via een dwa-riolering verzameld en geloosd in het bestaande rioleringssysteem om vervolgens te worden afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI).

Door Royal Haskoning is de mogelijkheid om het vrijkomende vuilwater onder vrij verval naar het vrijvervalstelsel ten noordwesten of ten zuidoosten van het plangebied te leiden, onderzocht (Notitie met kenmerk 9T0365.A0/N001/NKOO/EJA/Nijm). Uit de studie blijkt dat de drukhoogten in het bestaande rioolstelsel bij een maatgevende regenbui in de huidige situatie reeds oplopen tot aan het bestaande maaiveld. Aansluiting van het dwa-stelsel onder vrij verval wordt op grond daarvan en op grond van de verwachte aanleghoogte van de uitbreidingslocatie niet geadviseerd. De kans op luchtinsluiting in het dwa-stelsel en bijbehorende problemen in huizen is veel te groot.

Derhalve is een systeem uitgewerkt waarbij het vuilwater onder vrij verval wordt verzameld en middels een gemaal met persleiding wordt verpompt in het bestaande stelsel van de kern Soerendonk.

In de door Royal Haskoning uitgevoerde studie is voorgesteld om de vuilwaterafvoer aan te sluiten op put 1613007, gelegen ter plaatse van de aansluiting van weg De Pompers op de Heuvel. In overleg met de gemeente Cranendonk is besloten om het injectiepunt inderdaad op deze put aan te sluiten.

In totaal worden in het plangebied 26 woningen gerealiseerd. Uitgaande van een woningbezettin van 2,7 inwoners per woning en een waterverbruik van 12 l/h per inwoner, bedraagt de maximale afvoer uit het plangebied 0,85 m3/h of 0,23 l/s.

7.3.6 Ontwateringsniveau

Om water- en/of vochtoverlast ter plaatse van de nieuwbouw te voorkomen is een minimale ontwatering van 0,7 m -mv boven de hoogst voorkomende grondwaterstanden (GHG) noodzakelijk. Ter plaatse van de tuinen kan worden volstaan met een ontwateringsniveau van 0,5 m -mv. Op grond van de ontwerpgrondwaterstand van circa NAP +27,50 m, voldoet de ontwatering binnen het gehele plangebied. Maatregelen voor een voldoende ontwateringsniveau zijn derhalve niet noodzakelijk.

Bij het bepalen van de aanleghoogten van de woningen en tuinen moet rekening worden gehouden met de bestaande maaiveldhoogten van het omliggende gebied. Hierbij moet met name worden gelet op het ontstaan van knelpunten ten aanzien van de afwatering van de (aangrenzende) percelen.

7.3.7 Watertoets

Op de bestemmingsplanprocedure is de watertoets van toepassing. De watertoets is een verplichting voor de initiatiefnemer om in de planvorming het advies en oordeel van de waterbeheerder te betrekken. Het doel van de watertoets is tweeledig:

  • Afstemming van de plannen met de waterbeheerder;
  • Toetsen van het ontwerp van het watersysteem aan de criteria en doelstellingen van het waterbeleid.

In eerste instantie is bij de gemeente geïnformeerd naar de beschikbare informatie. Vervolgens is bij het waterschap geïnformeerd naar haar eisen voor verwerking van water en de beschikbare informatie. Op basis van de algemene uitgangspunten van het waterschap en de gemeente is invulling gegeven aan het mogelijke watersysteem voor deze locatie.

De uitgangspunten en invulling van het watersysteem zijn opgenomen het duurzaam watersysteem van de planbeschrijving en het advies waterhuishouding en bouwrijp maken (kenmerk: 163766.ehv.219.R001versie02; datum: 16 juni 2009).

Op 22 juli 2009 heeft het waterschap De Dommel ingestemd met het advies waterhuishouding en bouwrijp maken: het advies beschrijft een waterhuishoudkundig systeem dat als hydrologisch neutraal gekarakteriseerd kan worden. Ook heeft het waterschap op 17 juli 2009 de keurontheffing verleend voor de te realiseren toekomstige waterhuishouding.

De instemming met het advies waterhuishouding en bouwrijp maken impliceert dat het waterschap ook instemt met het onder het advies liggende duurzaam watersysteem uit de planbeschrijving.

Hoofdstuk 8 Beeldkwaliteit

8.1 Algemeen

De ligging van het plan De Pompers in de kernrandzone van Soerendonk vraagt om zorgvuldigheid en terughoudendheid. Om het gewenste ambitieniveau daadwerkelijk te kunnen realiseren is het van belang dat van alle betrokkenen extra inspanning wordt gevraagd om de beeldkwaliteit te waarborgen.

Voor de te bouwen woningen op de 2 kavels aan de noordzijde van het plangebied, gesitueerd aan en georiënteerd op de weg De Pompers (zie figuur 8.1), geldt dat er voldaan moet worden aan de eisen en randvoorwaarden zoals gesteld in Welstandnota van de gemeente Cranendonck. Aanvullend op de welstandnota gelden de randvoorwaarden en uitgangspunten zoals beschreven in paragraaf 8.2. Deze paragraaf vormt voor de twee woningen een bindende aanvulling op deze gemeentelijke welstandsnota.

Voor de te bouwen woningen op de overige kavels in het plangebied kan de bebouwingsleidraad als inspiratiebron dienen. Er zijn in dit hoofdstuk verschillende criteria benoemd en beschreven die bepalend zijn voor de uitstraling van de uiteindelijke woonlocatie. Het betreft criteria gericht op de kwaliteit en samenhang van de (openbare) ruimte en op de uitstraling en architectonische kwaliteit van de gebouwen. De gepresenteerde beelden geven uitsluitend een sfeerimpressie.

8.2 Bebouwingsleidraad

8.2.1 Algemeen

Het stedenbouwkundig plan is gebaseerd op een aantal “dorpse bouwstenen”, die bepalend zijn voor het plan:

  • De landschappelijke context bepaalt de uiteindelijke stedenbouwkundige structuur;
  • De stedenbouwkundige structuur is kleinschalig en zowel intern als extern gericht. Harde contrasten met het omringende landschap zijn niet wenselijk, de uitbreiding moet een “natuurlijke toevoeging” zijn;
  • Een verscheidenheid in sferen, “wonen aan het lint”, “wonen in het hart van het plan rondom de groene pleinvormige ruimte” en “wonen langs de nieuwe ontsluitingsstructuur”;
  • Een variatie in voortuinen;
  • Diepe achtertuinen, die zorgen voor een groene omzoming van de nieuwe dorpsuitbreiding;
  • De woningen sluiten qua massa aan op een dorpse schaal, waarbij de bebouwing ondergeschikt is aan het perceel.

Een juiste positionering en omvang van de woningen op de kavels is bepalend voor de gewenste sfeer van de nieuwe uitbreiding. Hiertoe zijn specifiek per kavel bouwvlakken op de verbeelding aangegeven waarbinnen de bebouwing plaats dient te vinden. De positie en omvang van de bouwvlakken varieert per kavel. De bebouwingsgrens is hierbij vastgelegd en is in alle gevallen georiënteerd op de interne ontsluitingsstructuur, op de Van Sevenbornlaan of op De Pompers. De achtertuinen vormen de overgang naar het omringende landschap, waardoor aansluiting wordt gezocht op de huidige bebouwingsrand, die door smalle diepe achtertuinen een groene dorpsrand vormen.

In het plangebied kunnen twee woningtypologieën worden benoemd, passend binnen de bovengenoemde bouwstenen: "Wonen aan de linten" (figuur 8.1) en "Wonen rondom de plaetse" (figuur 8.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6003-VAST_0013.png"

Figuur 8.1: Wonen aan de linten

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6003-VAST_0014.png"

Figuur 8.2 Wonen rondom de plaetse

8.2.2 Wonen aan de Linten

Beeldkwaliteitscriteria zijn:

  • architectuur woningen: traditioneel, dorps;
  • kappen: zadeldak met variatie in nokrichtingen overeenkomstig stedenbouwkundig plan zoals aangegeven in de figuur 8.1;
  • materiaal- en kleurgebruik gevels: metselwerk in donkere bruintinten, combinatie met hout is mogelijk;
  • materiaal- en kleur daken: donkergrijze dakpannen of natuurlijk riet;
  • zorgvuldige detaillering.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6003-VAST_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6003-VAST_0016.png"

Figuur 8.3: Sfeerbeelden "Wonen aan de linten"

8.2.3 Wonen rondom de "plaetse"

Beeldkwaliteitscriteria zijn:

  • Architectuur woningen: traditioneel, dorps;
  • Kap: zadeldak;
  • Variatie in kaprichtingen overeenkomstig stedenbouwkundig plan, zoals aangegeven in de figuur 8.2;
  • Materiaal- en kleurgebruik gevels: wit gekeimd metselwerk of wit stucwerk;
  • Materiaal- en kleur daken: donkergrijze dakpannen;
  • Zorgvuldige detaillering.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPSRD6003-VAST_0017.png"

Figuur 8.4: Sfeerbeelden "Wonen rondom de plaetse"

8.2.4 Hagen

Op de percelen van particuliere voor- en zijtuinen langs de plaetse zal een haag worden aangebracht aan de wegzijde. Voor deze hagen wordt uitgegaan van een zogenoemde onderhoudshoogte van 1 meter.

8.2.5 Materialisering in de openbare ruimte

Materiaalgebruik, meubilering (bijvoorbeeld verlichting) en toepassing van groen in de openbare ruimte bepalen in hoge mate de gewenste uitstraling van het nieuwe woongebied. Om de gewenste sfeer van landelijk wonen aan de rand van het dorp te ondersteunen wordt gekozen voor een passend materiaalgebruik. Daarnaast wordt verwezen naar bovenstaande ten aanzien van de beeldkwaliteit van de woningen: “baksteen en/of hout en kleuren in bruin- en roodtinten”.

8.2.6 Verharding

De uitstraling van de verharding in de openbare ruimte is voor bovengenoemde kwaliteit een belangrijk gereedschap. Daarnaast moet de verhardingssoort het functionele gebruik ondersteunen. De verharding komt voor in de rijweg, de inritten, de parkeervakken, het wandelpad en de langzaam verkeerverbinding.

Rijweg

Het voorstel is om de rijweg te bestraten met een gebakken klinker, keiformaat in een rood-bruine kleur. Het bestratingspatroon zal uitgevoerd worden in keperverband. De molgoten langs de rijbaan worden bestraat in dezelfde kleur van de klinkers, maar dan in dikformaat. De aanstrating rondom het plein wordt bestraat in klinkers met een mangaankleur.

Inritten

De inritten in de grasbermen worden bestraat in een mangaankleurige klinker, dikformaat in halfsteensverband.

Parkeervakken

De aan de inritten gekoppelde parkeervakken worden bestraat in een gebakken klinker, dikformaat in een mangaankleur. Het bestratingpatroon is in elleboogverband.

Wandelpad

Het voetpad naar Cranendonck wordt niet bestraat maar krijgt een halfverharding. Dit ondersteunt het gewenste landschappelijke karakter. De soort halfverharding zal mede uit beheersaspecten bepaald worden door de gemeente.

8.2.7 Groen

In aansluiting op het Landschapspark Baronie Cranendonck is op deze locatie veel aandacht geschonken aan openbaar groen. Ook de gewenste landelijke sfeer ondersteunt het gebruik van groen. Het groen komt in de openbare ruimte voor als bomen, struiken, hagen en gras.

Bomen

De bomen rondom het groene plein worden op regelmatige afstanden van elkaar geplaatst om de strakke driehoekige vorm te versterken. Hiertoe worden daarom ook de twee laatste bomen van de langste zijde van de driehoek in de wegverharding geplaatst. Ter bescherming worden zij voorzien van een hekwerk. In de ruimte aan de oostgrens worden de bomen op onregelmatige afstanden geplaatst, zodat een meer 'natuurlijke' situatie ontstaat. Hier worden behalve bomen ook meerstammige bomen en forse struiken geplant. De soortkeuze is niet eenduidig en kent naast een hoofdsoort op specifieke plaatsen afwijkende soorten.

De hoofdsoort is de Inlandse eik in het gezelschap van bijvoorbeeld Spaanse esdoorn, Robinia, Meidoorn, Kornoelje en Hondsroos. Daarnaast worden in het retentiebekken (meerstammige) boomsoorten en struiken toegepast die tegen “natte voeten” kunnen. In het aan te vullen gedeelte van de houtwal die het woongebied aan de oostzijde binnenkomt worden dezelfde soorten aangeplant als in het bestaande deel.

Gras

Waar niet geparkeerd hoeft te worden wordt in de bermen gras ingezaaid om het landelijke en groene karakter te benadrukken. Bovendien is gras voor de groeiomstandigheden van bomen te verkiezen boven een verharding.

8.2.8 Verlichting

De keuze voor de verlichting is afhankelijk van de functie. In de openbare ruimte moeten de wegen verlicht worden. Daarnaast zal de langzaam verkeerverbinding vanuit het oogpunt van sociale veiligheid eveneens voorzien moeten worden van verlichting. Het groene plein kan met een sfeerverlichting een extra accent krijgen. Het verlichtingsplan moet in alle gevallen voldoen aan het Politie Keurmerk Veilig Wonen. Selectie van het type verlichtingsarmatuur vindt tijdens de inrichtingsfase plaats.

Hoofdstuk 9 Juridische Vormgeving

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en hoe deze regeling is vormgegeven.

9.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan vormt in eerste instantie het juridische kader waarbinnen in het plangebied een woningbouwontwikkeling mogelijk gemaakt wordt. Het plan heeft betrekking op de ontwikkeling van 26 woningen. Daarnaast is de bestaande agrarische bedrijfswoning Van Sevenbornlaan 2 bestemd als (burger)woning.

Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, vergezeld van deze toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De regels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezig en/of op te richten bebouwing. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.

De te realiseren bebouwing dient te voldoen aan eisen van stedenbouwkundige aard. Deze hebben in de regel betrekking op woningtype, situering en afmetingen. Deze eisen van stedenbouwkundige aard zijn in het bestemmingsplan opgenomen in de vorm van een verbeelding en daarop aansluitende regels. Deze documenten vormen voor het beoordelen van bouwplannen het toetsingskader.

Daarnaast zijn in Hoofdstuk 8 Beeldkwaliteit de oogmerken geformuleerd ten aanzien van zowel de toe te passen architectuur als het materiaal- en kleurgebruik. Voor wat betret de op de 2 kavels aan de weg De Pompers te bouwen woningen zal het gestelde door de raad worden vastgesteld om als toetsingskader te gelden voor een welstandstechnische beoordeling van bouwplannen.

9.2 Verbeelding

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie bevat.

9.3 Regels

De regels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezig en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en regels.

De regels zijn gebaseerd op het 'Handboek digitale bestemmingsplannen Kempengemeenten' (vastgesteld 3 januari 2008) en op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2008, versie december 2008).

De regels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels (paragraaf 9.3.1);
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels (paragraaf 9.3.2);
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels (paragraaf 9.3.3);
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels (paragraaf 9.3.4).

9.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In Artikel 1 ('Begrippen') is een omschrijving gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Vervolgens is in Artikel 2 ('Wijze van meten') een omschrijving gegeven van de te gebruiken wijze van meten.

9.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

De regels in verband met de bestemmingen kennen alle een gelijke opbouw (voor zover van toepassing). De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin limitatief de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan.

De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. In de bouwregels staan uitsluitend bepalingen die betrekking hebben op het bouwen. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om bouwvergunning. De ontheffing van de bouwregels geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om onder voorwaarden ontheffing te verlenen van een specifieke regel. De specifieke gebruiksregels vormen een nadere concretisering van het toegestane gebruik.

Artikel 3 Groen

Tot 'Groen' zijn bestemd de gronden die zullen worden ingericht als centraal plein en de strook grond langs de oostgrens van het plangebied die tevens dienst doet als berging van hemelwater. Op deze gronden zijn geen gebouwen toegelaten, maar wel bouwwerken geen gebouwen zijnde waaronder speelvoorzieningen. Met de bestemming groen wordt tegemoet gekomen aan de eis dat per 1 hectare plangebied, 100 m2 groen gerealiseerd dient te worden ten behoeve van speelgelegenheid. Tevens kan ter plaatse van deze bestemmingen een verbinding voor langzaam verkeer worden gerealiseerd.

Artikel 4 Tuin

De bestemming 'Tuin' heeft betrekking op het gedeelte van de bouwpercelen dat grenst aan de gronden die voor verkeer zijn bestemd. Op deze gronden zijn slechts aanbouwen toegelaten die behoren bij te bouwen woningen, in de vorm van erkers en entreepartijen.

Door middel van de functieaanduiding archeologische waarden (aw) is het gebied begrensd waar nog aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Dit houdt in dat de bestemming Tuin pas mag worden verwezenlijkt nadat ter plaatse aanwezige archeologisch waarden door middel van een opgraving zijn veiliggesteld.

Artikel 5 Verkeer

Voor 'Verkeer' zijn gronden bestemd die worden ingericht voor verkeer. Op deze gronden zijn geen gebouwen toegelaten.

Door middel van de functieaanduiding archeologische waarden (aw) is het gebied begrensd waar nog aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Dit houdt in dat de bestemming Verkeer pas mag worden verwezenlijkt nadat ter plaatse aanwezige archeologisch waarden door middel van een opgraving zijn veiliggesteld.

Artikel 6 Wonen

De bestemming 'Wonen' is bestemd voor het bouwen van vrijstaande woningen en de daarbij behorende aan-, uit- en al dan niet aangebouwde bijgebouwen. Hoofdgebouwen moeten worden gebouwd binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak. De woningen, die moeten zijn voorzien van een kap, moeten in de naar de weg gekeerde grens van het bouwvlak worden gebouwd. Aan- en bijgebouwen mogen ook beperkt buiten het bouwvlak worden gesitueerd.

Door middel van de functieaanduiding archeologische waarden (aw) is het gebied begrensd waar nog aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Dit houdt in dat de bestemming Wonen pas mag worden verwezenlijkt nadat ter plaatse aanwezige archeologisch waarden door middel van een opgraving zijn veiliggesteld.

Artikel 7 Leiding - Gas

In de Van Sevenbornlaan loopt een hoge druk gasleiding met een beschermingszone van 4 meter ter weerszijden van de leiding. Binnen deze zone mag geen bebouwing worden opgericht of opslag plaatsvinden. Omdat de beschermingszone voor een klein gedeelte binnen het plangebied valt is in de regels voor de betreffende bestemming aangegeven dat binnen de beschermingszone geen bebouwing of opslag mag plaatsvinden.

9.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

In Hoofdstuk 3 van de regels is een aantal standaardregelingen opgenomen te weten, de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene ontheffingsregels, algemene wijzigingsregels, en algemene procedureregels.

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 10 Algemene bouwregels

Ondergronds bouwen

In de bestemming 'Wonen' is een regel opgenomen dat ondergrondse bouwen is toegestaan, overeenkomstig het bepaalde in Artikel 10.

Uitsluitende aanvullende werking bouwverordening

In deze bepaling wordt, bij de toepassing van bepalingen van het bestemmingsplan, de aanvullende werking van de bouwverordening uitgesloten. Verder wordt in deze bepaling een opsomming gegeven van onderwerpen, waarop de bouwverordening wel van toepassing is.

Artikel 11 Algemene ontheffingsregels

In dit artikel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om ontheffing te verlenen van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om ontheffingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om gebruik te maken van een bestemmingswijziging. Hierbij gaat het om een wijzigingsbevoegdheid die geldt voor alle bestemmingen in het plan.

Artikel 13 Algemene procedureregels

In deze bepaling is vorm en inhoud gegeven aan de procedure die gehanteerd wordt bij het verlenen van een binnenplanse ontheffing en het stellen van nadere eisen en het gebruiken van een wijzigingsbevoegdheid.

9.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk van de regels is het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

Artikel 14 Overgangsrecht

In deze bepaling is vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht.

Artikel 15 Slotregel

Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze bepaling omschrijft de titel van het plan.

Hoofdstuk 10 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de (economische) uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.

10.1 Financiële Uitvoerbaarheid

Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte CV heeft de kosten en baten in verband met de ontwikkeling van het plan De Pompers geanalyseerd. Uit deze analyse is naar voeren gekomen dat binnen de hiervoor van toepassing zijnde kaders het plan financieel uitvoerbaar is. Bovendien blijkt dat aan deze ontwikkeling voor Gemeente Cranendonck geen risico's zijn verbonden.

De uitkomsten van de analyse zijn aan de gemeente overgelegd.

10.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

10.2.1 Voorbereiding

Tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan heeft op 14 mei 2008 in dorpshuis Den Donck een informatiebijeenkomst plaatsgevonden. Hiervoor waren buurtvereniging en omwonenden uitgenodigd. Tijdens deze bijeenkomst is informatie verstrekt over het onderliggende stedenbouwkundig plan, de beoogde beeldkwaliteit en de te volgen procedure. Tijdens deze bijeenkomst en gedurende de daarop volgende periode konden mondeling en schriftelijk vragen worden gesteld. De uitkomsten zijn zoveel mogelijk in het bestemmingsplan verwerkt.

10.2.2 Inspraak en overleg

Het voorontwerp bestemmingsplan De Pompers heeft - in het kader van de gemeentelijke inspraakprocedure - ter inzage gelegen van 2 oktober 2008 tot en met 12 november 2008. Deze tervisielegging is zoals gebruikelijk gepubliceerd op de gemeentepagina, in het weekblad "Grenskoerier" (d.d. 1 oktober 2008).

Het voorontwerp bestemmingsplan is aan diverse betrokken adviesinstanties en -organen toegezonden. In het kader van overleg ex artikel 3.1.1 Bro.

Er zijn 4 schriftelijke inspraakreacties ontvangen. Daarnaast zijn reacties ontvangen in het kader van overleg. Alle reacties zijn samengevat en van commentaar voorzien. Daarbij is aangegeven of de reactie heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. De Nota inspraakverslag en overleg (inclusief verslag informatieavond) is bijgevoegd in Bijlage 1. De resultaten van inspraak en overleg zijn in het ontwerp bestemmingsplan De Pompers verwerkt.

10.2.3 Vaststelling

Het ontwerp bestemmingsplan De Pompers ligt gedurende 6 weken ter inzage. Gedurende deze periode kan een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen naar voren brengen bij de gemeenteraad.

Binnen 12 weken na ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan stelt de gemeenteraad van Cranendonck het bestemmingsplan vast. De vaststelling van het bestemmingsplan dient in principe binnen 2 weken na de vaststelling bekend te worden gemaakt. Hierop zijn twee uitzonderingen. In de hieronder aangegeven gevallen mag het besluit tot vaststelling pas bekend gemaakt worden nadat 6 weken zijn verstreken:

  1. 1. Gedeputeerde Staten of de Inspecteur van VROM hebben een zienswijze ingediend en deze zienswijze is niet of niet volledig door de gemeenteraad meegenomen in het vastgestelde bestemmingsplan.
  2. 2. De gemeenteraad heeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerp van het bestemmingsplan - met uitzondering van het overnemen van de zienswijze van Gedeputeerde Staten of de Inspecteur van VROM - wijzigingen aangebracht.

10.2.4 Beroep

Na vaststelling van het bestemmingsplan De Pompers kan binnen 6 weken na bekendmaking beroep worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er staat echter geen beroep open als geen zienswijze is ingediend, tenzij het beroep zich richt tegen wijziging bij vaststelling van het bestemmingsplan De Pompers.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Locatieonderzoek Natuurwaarden

Bijlage 1 Locatieonderzoek natuurwaarden

Bijlage 2 Bodemonderzoeken

Bijlage 2 Bodemonderzoeken

Bijlage 2 Bodemonderzoeken (Bijlagen 4 Tm 9)

Bijlage 2 Bodemonderzoeken (Bijlagen 4 tm 9)

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek

Bijlage 4 Onderzoek Luchtkwaliteit

Bijlage 4 Onderzoek luchtkwaliteit

Bijlage 5 Archeologische Onderzoeken

Bijlage 5 Archeologische onderzoeken

Bijlage 6 Advies Waterhuishouding En Bouwrijp Maken

Bijlage 6 Advies waterhuishouding en bouwrijp maken