Steenwijk - Piet Heinstraat en Van Speykstraat
Bestemmingsplan - Gemeente Steenwijkerland
Vastgesteld op 06-03-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Steenwijk - Piet Heinstraat en Van Speykstraat met identificatienummer NL.IMRO.1708.STWPHeinenVSpeykst-VA01 van de gemeente Steenwijkerland;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanbouw/uitbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan huis verbonden bedrijf:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid dat op kleine schaal in een woning of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, niet zijnde detailhandel, behoudens de ondergeschikte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;
1.7 aan huis verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in een woning of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, niet zijnde detailhandel, behoudens de ondergeschikte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;
1.8 ambacht(elijk):
het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, ver-/bewerken, herstellen of installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die ter plaatse worden vervaardigd, ver- of bewerkt, ondergeschikt aan de woonfunctie. Wanneer deze activiteit in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen plaatsvindt, dient de omvang van de activiteit zodanig te zijn dat de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd;
1.9 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden;
1.10 bebouwde kom in verband met archeologie:
voor het bepalen van de bebouwde kom als genoemd in artikel 40 en artikel 41 wordt aangesloten bij de bebouwde kom volgens de Wegenwet;
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.12 bed & breakfast:
het aanbieden van recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt binnen bestaande gebouwen gericht op kortdurend verblijf, niet zijnde de uitoefening van een hotel, pension of ander bedrijf. Hieronder wordt niet verstaan het overnachten, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijk of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;
1.13 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten. Aan huis verbonden beroepen en bedrijven niet daaronder begrepen;
1.14 bedrijfsmatig:
via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon deelnemen aan het economisch verkeer al dan niet met winstoogmerk, en activiteiten die hiermee naar aard, omvang en regelmaat zijn gelijk te stellen;
1.15 begane grond:
het gedeelte van een gebouw dat gelijk is aan het natuurlijk oppervlak van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging. Is er sprake van hoogteverschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aansluitende maaiveld of de gemiddelde hoogte daarvan;
1.16 bestaand:
situatie ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 bevoegd gezag:
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.20 bijgebouw:
een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.21 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.22 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.23 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.24 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.25 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.26 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.27 carport:
een bouwwerk met tenminste een dak en niet, of aan maximaal twee zijden van wanden voorzien, inclusief bestaande wanden;
1.28 coffeeshop:
een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voor gebruik ter plaatse of gebruik elders;
1.29 consument verzorgend ambacht/consument verzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten:
het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het aan huis verbonden beroep, gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk en waarbij de omvang van de activiteit zodanig is dat als deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd;
1.30 corsotent:
tijdelijk bouwwerk, dat dient als onderkomen voor de opbouw van praalwagens die deelnemen aan het jaarlijkse corso;
1.31 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat ontstaan is door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt;
1.32 dak:
een uitwendige scheidingsconstructie als bovenafsluiting van een bouwwerk;
1.33 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop, te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren, van goederen aan diegenen die, die goederen kopen respectievelijk huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.34 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
1.35 erfafscheiding:
afscheiding welke op een grens tussen twee erven is geplaatst;
1.36 erker:
een ondergeschikte uitbouw op de begane grond van de woning, die strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan de verblijfsruimte en zorgt voor een verbijzondering van de voor- of zijgevel zonder de architectuur wezenlijk aan te tasten. Een erker heeft een diepte van maximaal 1,00 meter en is aan drie zijden geheel of gedeeltelijk voorzien van glas;
1.37 evenement:
een activiteit in de openlucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden;
1.38 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.39 herdenkingsmonument:
een gedenkteken ter nagedachtenis van een gebeurtenis;
1.40 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.41 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren en/of logies;
1.42 kampeermiddel:
- a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren;
- b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is. Eén en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.43 karakteristieke bebouwing:
te handhaven gebouw of bouwwerk, dat vanwege zijn architectonische vormgeving, schaal en cultuurhistorische waarde als kenmerkend voor een gebied kan worden beschouwd;
1.44 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;
1.45 maaiveld:
bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging;
1.46 maatvoeringsvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten;
1.47 mantelzorg:
zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende door één of meerdere leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale relatie;
1.48 natuurlijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;
1.49 nevenactiviteit:
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een perceel;
1.50 nutsvoorziening:
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
1.51 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.52 onderkomens:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief verblijf;
1.53 opslag:
het bewaren van goederen, materialen en stoffen, al dan niet in combinatie met de productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;
1.54 parkeervoorzieningen:
een al dan niet overdekte c.q. ondergrondse stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer:
- a. openbare parkeerplaatsen: parkeerplaatsen die in beginsel openbaar toegankelijk zijn;
- b. particuliere parkeerplaatsen: parkeerplaatsen die in beginsel niet openbaar toegankelijk zijn, zoals bijvoorbeeld parkeerplaatsen op eigen terrein;
1.55 parkeren:
het gedurende een aaneengesloten periode plaatsen van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen;
1.56 peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (NAP) of het ter plaatse geldende waterpeil;
1.57 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.58 recreatie:
activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding;
1.59 recreatief nachtverblijf:
verblijf door recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.60 recreatieve bewoning:
de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie waarbij elders hoofdverblijf wordt gehouden;
1.61 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waar in bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.62 sociale veiligheid:
een ruimtelijke situatie die overzichtelijk, herkenbaar en sociaal controleerbaar is;
1.63 stedenbouwkundig beeld:
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte;
1.64 straatmeubilair:
de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, oplaadpunten voor elektrische auto's, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, abri's, openbaar urinoir, en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken;
1.65 terras:
een plek van een horecagelegenheid waar men buiten kan zitten;
1.66 vaartuig:
alle soorten van varende en drijvende voorwerpen welke gebezigd kunnen worden e/of ingericht zijn voor vervoer te water van personen en /of goederen waaronder mede vaartuigen dienende tot beoefening van de watersport of in gebruik ten behoeve van de sportvisserij, evenals vaartuigen dienende tot uitvoering van werkzaamheden onder in of boven water zoals baggermolens, zandbakken,vlotten en drijvende inrichtingen, elevators, dokken, sleepboten, duwboten en daarmee gelijk te stellen vaartuigen alsmede woonschepen;
1.67 verkeersveiligheid:
de veiligheid voor het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
1.68 vloeroppervlak:
de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en bijgebouwen op de begane grond;
1.69 voorgevel:
gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg of het water en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt;
1.70 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.;
1.71 weg:
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerplaatsen;
1.72 woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.73 woningsplitsing:
het bouwkundig en functioneel splitsen van een bestaande woning in twee of meer zelfstandige woningen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand;
2.6 de ondergeschikte bouwdelen:
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1,00 meter;
2.7 de ondergrondse diepte van een bouwwerk:
vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, zoals trapvelden, speelplaatsen, plantsoenen, waterpartijen met de daarbij behorende voet- en fietspaden en andere voorzieningen;
- b. structurele beplantingen;
- c. recreatief medegebruik;
- d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. openbare nutsvoorzieningen;
- f. herdenkingsmonumenten;
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden voor en/of als:
- a. de aanleg van terrassen;
- b. het houden van evenementen.
3.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Wonen - 2' en/of 'Tuin', ten behoeve van de vergroting van een aan de bestemming 'Groen' grenzende tuin, met dien verstande dat:
- a. de totstandkoming van een aanvaardbaar woonmilieu in de omliggende en bestaande woning(en) gegarandeerd kan worden;
- b. de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets), waarbij geldt dat de bestaande waterhuishouding niet mag verslechteren als gevolg van de ontwikkeling;
- c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. de verkeersveiligheid;
- 2. de milieusituatie;
- 3. het woon- en leefklimaat;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende grond;
- 5. het stedenbouwkundig beeld ter plaatse;
- d. bij de wijziging in de bestemming 'Wonen - 2 en/of 'Tuin' voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 6 en 4.
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen behorende bij op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;
- b. parkeren;
- c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbij behorende voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Gebruiksregels
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verkeersdoeleinden;
- b. speelvoorzieningen;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. paden, wegen en straten;
met daaraan ondergeschikt:
- e. groenvoorzieningen;
- f. straatmeubilair;
- g. kunstwerken;
- h. herdenkingsmonumenten;
- i. afvalinzameling;
- j. terrassen;
- k. nutsvoorzieningen;
- l. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Wonen - 2' en/of 'Tuin', ten behoeve van de vergroting van een aan de bestemming 'Verkeer' grenzende tuin, met dien verstande dat:
- a. de totstandkoming van een aanvaardbaar woonmilieu in de omliggende en bestaande woning(en) gegarandeerd kan worden;
- b. de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets), waarbij geldt dat de bestaande waterhuishouding niet mag verslechteren als gevolg van de ontwikkeling;
- c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. de verkeersveiligheid;
- 2. de milieusituatie;
- 3. het woon- en leefklimaat;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende grond;
- 5. het stedenbouwkundig beeld ter plaatse;
- d. bij de wijziging in de bestemming 'Wonen - 2' en/of 'Tuin' voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 4 en/of 6.
Artikel 6 Wonen - 2
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
met daaraan ondergeschikt:
- b. tuinen;
- c. parkeervoorzieningen op eigen terrein;
- d. groenvoorzieningen;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 7 Waarde - Archeologie 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.2 Bouwregels
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'bouwvlak';
- b. de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan de toegestane oppervlakte van bouwwerken boven peil;
- c. de ondergrondse bouwdiepte mag maximaal 4,00 meter onder peil bedragen;
- d. om het ondergrondse bouwwerk toegankelijk te maken is overschrijding van het bouwvlak toegestaan, mits de voorgevelrooilijn niet wordt overschreden;
- e. de regels van de betreffende bestemmingen zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
10.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
- a. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
- b. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf, voor zover daarvoor door de burgemeester geen gedoogbestemming is verleend;
- c. straatprostitutie;
- d. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, tenzij de betreffende bestemming daarin wel uitdrukkelijk voorziet.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Meetverschillen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de aangeduide bouwgrenzen indien een meetverschil of onnauwkeurigheid ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, mits de afwijking maximaal 3,00 meter bedraagt.
11.2 Omgevingsvergunning evenementen
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels van het plan ten aanzien van het toestaan van evenementen die met een zekere regelmaat plaatsvinden en een planologische relevantie hebben vanwege de duur van de activiteit, waaronder het opbouwen en afbreken en/of vanwege de omvang van de activiteit, waaronder het aantal deelnemers/toeschouwers, mits:
- a. de evenementen zijn toegestaan overeenkomstig de bepalingen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV);
- b. het evenement maximaal 15 dagen aaneengesloten duurt, inclusief het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement;
- c. een locatie niet meer dan 3 maal per jaar voor een evenement wordt gebruikt;
- d. er geen horeca ter plaatse plaatsvindt, anders dan inherent aan het toegestane evenement;
- e. er geen detailhandel ter plaatse plaatsvindt, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement, met uitzondering van vlooien- en/of rommelmarkten;
- f. er geen recreatief nachtverblijf ter plaatse plaatsvindt;
- g. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien;
- h. aan de van toepassing zijnde milieuwet- en regelgeving wordt voldaan;
- i. het evenement niet leidt tot onevenredige aantasting van bestaande natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden;
- j. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. de verkeersveiligheid;
- 2. de milieusituatie;
- 3. het woon- en leefklimaat;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende grond.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 12.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1 sub a met maximaal 10%.
- c. lid 12.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. lid 12.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Overige Algemene Regels
13.1 Voldoende parkeergelegenheid
- a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of gebruikt wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
- b. Bij de afweging omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het
bestemmingsplanSteenwijk - Piet Heinstraat en Van Speykstraat
Behorend bij het besluit van 6 maart 2018
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Stichting Woonconcept is voornemens om aan de Van Speykstraat, de Vondelstraat en de Piet Heinstraat een deel van zijn woningvoorraad (38 woningen) te vervangen voor 27 nieuwe woningen.
In het geldende bestemmingsplan Steenwijk en Tuk is het plangebied al bestemd voor woningen. Deze dienen in dit bestemmingsplan binnen een bouwvlak gebouwd te worden. Deze bouwvlakken zijn afgestemd op de situering van de bestaande woningen. Het toekomstig stedenbouwkundig ontwerp wijkt hiervan af, waardoor de woningen buiten de bouwvlakken komen te liggen.
De gemeente Steenwijkerland wil medewerking verlenen aan het initiatief. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt in het woongebied van Steenwijk-West. De begrenzing van het plangebied is afgestemd op het stedenbouwkundig ontwerp. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven. Figuur 1.2 geeft de begrenzing van het plangebied weer.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (Bron: Geo Web)
Figuur 1.2 Begrenzing plangebied (Bron: Geo Web)
1.3 Planologische Regeling
Op dit moment geldt het bestemmingsplan Steenwijk en Tuk (vastgesteld op 17 september 2013). In dit bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de bestemmingen 'Wonen - 2', 'Tuin' en 'Waarde - Archeologie 2'.
De bouwpercelen hebben in dat bestemmingsplan de bestemming 'Wonen - 2', waarbij de bijgebouwen binnen de aanduiding 'bijgebouwen' gebouwd moet worden.
Binnen deze bestemming wordt met bouwvlakken de situering van de woningen bepaald. Het opgestelde stedenbouwkundig plan past niet binnen deze bouwvlakken. De ontwikkeling is daarom in strijd met het geldende bestemmingsplan. Zodoende is er voor gekozen om een nieuw bestemmingsplan op te stellen.
1.4 Leeswijzer
De toelichting is als volgt opgezet: Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de toekomstige situatie beschreven. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het, voor het plan relevante, beleid. Hoofdstuk 4 gaat in op de planologische- en milieutechnische aspecten die betrekking hebben op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 is de planologisch juridische opzet van het plan behandeld. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit plan komen aan bod in hoofdstuk 6.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie En Ontwikkelingen
2.1 Huidige Situatie Plangebied
Herstructurering opgave
De gemeente Steenwijkerland en Stichting Woonconcept zijn al enkele jaren bezig met de herstructurering van de woonwijk Steenwijk-West. Deze komt gefaseerd tot stand. De meest recente ontwikkeling betreft de woningen aan de Rembrandtstraat (2015) en de Jan van Riebeeckstraat (2016) die nabij het plangebied zijn gebouwd. Onlangs zijn de woningen aan de van Aastraat ook opgeleverd.
Bebouwing in de omgeving
De bebouwing in de omgeving bestaat voornamelijk uit rijwoningen. De woningen hebben een oriëntatie op de straat, waarbij de rooilijn voornamelijk de straat volgt.
Huidige situatie plangebied
In het plangebied staan drie rijen sociale (etage) huurwoningen. In totaal staan in het plangebied 38 sociale huurwoningen. De bouwkundige staat van deze woningen is zeer verouderd en voldoet niet meer aan de huidige wensen op het gebied van wooncomfort. In figuur 2.1 is een vooraanzicht op de woningen aan de Van Speykstraat weergeven. Figuur 2.2. geeft een luchtfoto van de bestaande situatie weer.
Figuur 2.1 Aanzicht op de bestaande woningen aan de Van Speykstraat (bron: Google Street View)
Figuur 2.2 Luchtfoto bestaande situatie (bron: Bing Maps)
2.2 Beschrijving Initiatief
Ambitie
Het doel is om het plangebied te herstructureren. In dit kader worden de woningen in het plangebied gesloopt en vervangen door nieuwe woningen die aan de huidige wensen op het gebied van wooncomfort voldoen. De herstructurering draagt bij aan een zorgvuldig ruimtegebruik doordat er geen sprake is van onnodige uitgifte van nieuwe uitbreidingslocaties.
Programma
Het programma bestaat uit de bouw van 8 (koop) gezinswoningen en 19 kleinere gezinswoningen in de sociale huursector. In totaal worden 27 nieuwe woningen gebouwd. Het exacte programma bestaat uit de bouw van:
- twee rijen van elk vier koop -en/of huurwoningen aan de Piet Heinstraat;
- twee rijen van elk vier huurwoningen aan de Vondelstraat;
- één rij van 6 huurwoningen aan de Van Speykstraat en;
- nog een rij van 5 huurwoningen aan de Van Speykstraat.
Figuur 2.2 geeft een situatietekening van de (beoogde) invulling van het plangebied. De woningen hebben nog geen definitieve vormgeving. Bij de totstandkoming van het ontwerp wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de regels die gelden voor woningen binnen de bestemming 'Wonen -2' uit dit bestemmingsplan, overeenkomstig de systematiek van het bestemmingsplan Steenwijk en Tuk.
Voor alle woningen geldt een afwijkende goothoogte van 6 meter en voor de woningen aan de Piet Heinstraat geldt een afwijkende bouwhoogte van 9,5 meter.
De woningen betreffen betaalbare koop en/of huurwoningen voor voornamelijk twee persoonshuishoudens en jonge gezinnen. Daarnaast wordt ten noorden van de woningen aan de Van Speykstraat een parkeerplaats gerealiseerd met 14 parkeerplaatsen. De achtererven van de woningen zijn daarnaast bereikbaar door een steeg tussen de verschillende rijenwoningen aan te leggen.
Bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de woningen zal een definitief welstandsadvies worden gevraagd.
Figuur 2.2 Gewenste situatie plangebied (bron WVG)
2.3 Inpassing
Met het ontwerp is rekening gehouden met de stedenbouwkundige structuur en de bebouwingskarakteristieken van de woningen in de directe omgeving. Dit houdt in dat de woningen, met zicht op de weg, worden gebouwd met de noklijn dwars op de rooilijn. De rooilijn volgt hierbij de weg. De bijgebouwen worden, zoals in figuur 2.2. te zien, achter de voorgevels van de woningen gebouwd en zijn daarmee ondergeschikt aan het hoofdgebouw (de woning). Geconcludeerd wordt dat er in de herverkaveling sprake is van een goede stedenbouwkundige inpassing. Daarnaast wordt langs de woningen aan de Vondelstraat en gedeeltelijk langs de Piet Heinstraat en de Van Speykstraat een groenstrook aangelegd. Langs deze strook komt geen bebouwing.
2.4 Verkeer En Parkeren
De hoofdontsluiting in de wijk Steenwijk-West wordt gevormd door een interne ringweg (Gasthuislaan, Jan van Riebeeckstraat, Verlaatseweg), die is aangesloten op de hoofdontsluitingsstructuur van Steenwijk. De woningen in het plangebied worden hier goed op ontsloten.
De gemeente Steenwijkerland heeft zijn eigen parkeerbeleid. Op basis van dit beleid zijn in het plangebied 67 parkeerplaatsen benodigd. In dit geval worden 64 parkeerplaatsen in de openbare ruimte gerealiseerd. In de Piet Heinstraat wordt daarnaast bij 5 woningen op eigen terrein geparkeerd. Hierbij is rekening gehouden met zowel de bestaande- als de nieuwe woningen aan de Van Speykstraat, de Vondelstraat en de Piet Heinstraat en daarmee sprake van een goede parkeerbalans.
Figuur 2.3 Overzicht toekomstige parkeersituatie in en rondom het plangebied (bron: WVG)
Hoofdstuk 3 Beleidskader
In dit hoofdstuk worden relevante planologische beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau beschreven. Deze beleidskaders zijn richtinggevend voor het nieuw op te stellen bestemmingsplan.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen.
In de SVIR is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor (trede 1) de onderliggende vraag in de regio, (trede 2) de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en (trede 3) multimodale ontsluiting.
Het plan stelt een stedenbouwkundige wijziging ten opzichte van de huidige stedenbouwkundige mogelijkheden voor. Ten opzichte van de bestaande planologische mogelijkheden is sprake van een afname van 11 woningen ten opzichte van de huidige woningvoorraad. Op basis van jurisprudentie (uitspraak van 23 december 2015 201408383/1) wordt met dit bestemmingsplan geen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorgesteld. Tevens is sprake van een kwaliteitsslag, waarbij het bouwvolume niet toeneemt.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels voor de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het voornemen raakt geen nationale ruimtelijke belangen. Zodoende staat het rijksbeleid de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
In de Omgevingsvisie Overijssel (2017) wordt de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel geschetst. De visie is daarbij gericht op 2030. Gekoppeld aan de Omgevingsvisie heeft de provincie een Omgevingsverordening (2017) opgesteld. In de Omgevingsverordening worden regels gesteld ten aanzien van het provinciaal belang. De provincie wil de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. Deze leefomgeving moet geschikt zijn voor de grote diversiteit aan activiteiten die mensen in de provincie willen ondernemen.
In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. In dit model draait het om drie vragen die antwoord geven op of, waar en hoe ontwikkelingen uitgevoerd worden. Bij de eerste vraag zijn generieke beleidskeuzes van belang. Bij de tweede vraag zijn ontwikkelingsperspectieven richtinggevend en bij de derde vraag gaat het om de inpassing in de kenmerken van het gebied.
Generieke beleidskeuzes
Het gaat hier om algemene keuzes die bepalen of ontwikkeling nodig, dan wel mogelijk zijn. Voor stedelijke ontwikkeling hanteert de provincie de Ladder voor Duurzame verstedelijking. Dit betekent dat voor ontwikkelingen eerst bestaande bebouwing of herstructurering wordt benut, voordat er uitbreiding plaatsvindt.
Het slopen en vervangen van de bestaande woningen past binnen de genoemde generieke beleidskeuzes van de provincie. De ontwikkeling vindt plaats door een herstructurering van een al bebouwd perceel en de woonfunctie past in de sociaaleconomische structuur van de omgeving. Hierna wordt ingegaan op de gebiedskenmerken en ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Hierbij zijn de gebiedskenmerken van provinciaal belang het uitgangspunt. Hierna wordt een korte samenvatting gegeven van de in het plangebied voorkomende gebiedskenmerken volgens de lagenbenadering:
De natuurlijke laag: Dekzandvlakte
De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen. Dit bestemmingsplan voorziet slechts in een perceelsgebonden ontwikkeling. Er vinden geen ingrepen plaats waardoor sprake is van een aantasting van de oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen.
De laag van het agrarisch cultuurlandschap: Essenlandschap
Samenhangend systeem van open essen, kleinschalige flanken met erven en esdorpen, kleinschalige natte laagtes met beken en voormalige grote open heidevelden. De ordening van het
landschap volgt de natuurlijke ondergrond van hoog en laag en nat en droog en is als een spinnenwebstructuur gegroeid vanuit de nederzettingen. De essen onderscheiden zich door de karakteristieke openheid, de bijzondere bodemkwaliteit met archeologische waarden en het huidige reliëf. Op de flanken ligt een kleinschalig landschappelijk raamwerk van landschapselementen zoals houtwallen, bosjes, zandpaden, karakteristieke erven en beeldbepalende open ruimte daartussen.
Door verschillende uitbreiding van woonbebouwing is dit Essenlandschap ter plaatse van het plangebied niet meer aanwezig.
De stedelijke laag en de lust- en leisurelaag: woonwijk 1955 - nu
De woonwijk waar het plangebied deel van uitmaakt, is planmatig ontworpen en heeft daardoor haar eigen maat en karakter. Kenmerkend is de herhaling van zogenaamde ''stempels'' met dezelfde soort rijwoningen. De naoorlogse woonwijken zijn vaak functioneel gescheiden van de werkgebieden. Met het ontwerp is rekening gehouden met de stedenbouwkundige structuur en de bebouwingskarakteristieken van de woningen in de directe omgeving.
De lust- en leisurelaag: niet van toepassing
Ontwikkelingsperspectieven
Op basis van de gebiedskenmerken zijn verschillende 'ontwikkelingsperspectieven' opgesteld. Een nieuwe ontwikkeling moet passen binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
Het plangebied is gelegen binnen het deel van de stedelijke omgeving waar als ontwikkelingsperspectief het ontwikkelen van een gemengd en divers woon- en werkmilieu is geformuleerd (woonwijk). In het gebied is tevens ruimte voor herstructurering.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel 2017
Hoe aan het beleid uit de Omgevingsvisie uitvoering moet worden gegeven is vastgelegd in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is een uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie en is opgesteld in de vorm van regels. In veel regels is gekozen voor proces- en motiveringsvereisten. In de Omgevingsverordening moet elk inhoudelijk thema geregeld zijn, waar de provincie de mogelijkheid op wil hebben om juridische instrumenten in te kunnen zetten. Het inzetten van juridische instrumenten vindt plaats op basis van de interventieladder.
In hoofdstuk 2 van de verordening worden de regels gegeven die betrekking hebben op de ruimtelijke ordening. In artikel 2.1.5 van de verordening worden regels gegeven gericht op de ruimtelijke kwaliteit van nieuwe ontwikkelingen. Deze moeten bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. In paragraaf 3.2.1 is reeds beschreven dat de ontwikkeling geen afbreuk doet aan de gebiedskenmerken.
In artikel 2.2.2 worden de regels gegeven die betrekking hebben op de realisatie van nieuwe woningen. Woningbouw is toegestaan als hiervoor de behoefte is aangetoond en deze behoefte is vastgelegd in de woonafspraken tussen de provincie en gemeenten. Deze afspraken zijn opgenomen in de Samenwerkingsovereenkomst Woonafspraken West-Overijssel 2016-2020. Dit document is opgesteld op basis van de Regionale Woonvisie West-Overijssel. In de samenwerkingsovereenkomst worden op 5 thema's woonafspraken gemaakt tussen de gemeenten van West-Overijssel en de provincie. De overeenkomst is ondertekend op 27 januari 2016. In deze overeenkomst is afgesproken dat nieuwe ontwikkeling getoetst moeten worden aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking. Dat betekent dat beschreven moet worden dat voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte, in hoeverre deze binnen bestaand stedelijk gebied voorzien kan worden en een beschrijving in hoeverre de toekomstige locatie multimodaal wordt ontsloten.
In dit bestemmingsplan is sprake van een afname van 11 woningen ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden. De nieuw te bouwen woningen voldoet aan de huidige wensen op het gebied van het woongenot. Deze ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Tot slot is het plangebied goed bereikbaar per auto, openbaar vervoer, fiets en per voet. Hierdoor is sprake van een multimodale ontsluiting. Aan de ladder van duurzame verstedelijking wordt derhalve voldaan. De regels uit de verordening verzetten zich dan ook niet tegen de ontwikkelingen in het plangebied.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Strategische Toekomstvisie Steenwijkerland 2030
De gemeente Steenwijkerland heeft de Strategische Toekomstvisie Steenwijkerland 2030 (2009) ontwikkeld. Deze visie bevat een integrale visie op de ontwikkeling van de gehele gemeente tot 2030. De visie gaat uit van het koesteren en versterken van bestaande kwaliteiten. Daarbij gaat het om de kwaliteiten van de landschappen, de stad en de overige kernen en de potenties van het gebied.
In de visie wordt gesteld dat Steenwijkerland een streekfunctie voor wonen, werken en voorzieningen heeft. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan de versterking van Steenwijkerland. Het aantal huishoudens stijgt zeker tot het jaar 2025. Het beleid is om voor de lokale bevolking te bouwen met aantrekkelijke woningen op de juiste plek. Dit bestemmingsplan voorziet slechts in het vervangen van de bestaande woningen door woningen die voldoen aan de huidige wensen op het gebied van het woongenot.Ten opzichte van de bestaande planologische mogelijkheden is sprake van een afname van 11 woningen ten opzichte van de huidige woningvoorraad. Hierdoor is geen sprake van aanpassing van het woningbouwcontingent van de gemeente. De ontwikkeling past daarom ook in het gemeentelijke beleid.
3.3.2 Visie op wonen en leefbaarheid
De Visie op wonen en leefbaarheid – duurzaam vitaal geeft de visie van de gemeente Steenwijkerland weer op het gebied van wonen en leefbaarheid. De visie is door de gemeenteraad van Steenwijkerland vastgesteld op 29 mei 2012.
Ten aanzien van het woonaanbod ziet de gemeente Steenwijkerland een verschuiving van kwantiteit naar kwaliteit. Ook voor de huursector is sprake van een herstructureringsopgave. Voor het plangebied heeft de gemeente samen met Woonconcept de Wijkvisie Steenwijk West 2025 opgesteld. Hierin wordt een vernieuwingsopgave beschreven die is gebaseerd op de volgende vijf uitgangspunten:
- Behoud van de huidige sterke sociale structuur.
- Handhaven van de stedenbouwkundige structuur en het versterken van de groenstructuur.
- Het aanbrengen van meer woningdifferentiatie.
- Het oplossen van de waterproblematiek.
- Het oplossen van de parkeerproblematiek.
De wijkvisie is uitgemond in 15 kleinschalige ingrepen. Met onderhavig bestemmingsplan wordt één van die 15 kleinschalige ingrepen mogelijk gemaakt. Het plangebied is namelijk aangewezen als herstructureringslocatie waarbij de bestaande woningen gesloopt en vervangen worden door nieuwe woningen. Deze zijn voor de periode 2015-2018 ingepland. Met de herstructurering is sprake van een investering in de woningvoorraad door het vervangen van verouderde woningen voor nieuwbouw die aansluit op de woonwensen vanuit de markt en afgestemd is op de doelgroep van Stichting Woonconcept.
3.3.3 Welstandsnota Steenwijkerland
De gemeente Steenwijkerland heeft haar gemeentelijke welstandsbeleid opgenomen in de Welstandsnota. Deze geeft de gemeente de mogelijkheid om de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden die in een bepaald gebied aanwezig zijn, te benoemen en een rol te laten spelen bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen. Hiertoe zijn onder andere voor het plangebied van dit bestemmingsplan een aantal welstandscriteria opgesteld, waaraan het bouwplan moet voldoen.
Hoofdstuk 4 Planologische Randvoorwaarden
In onderstaande paragrafen wordt een overzicht gegeven van de voor het nieuw op te stellen bestemmingsplan relevante milieuaspecten. Milieuaspecten zijn een belangrijk onderdeel van de belangenafweging die ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan. Eventuele milieuaspecten kunnen, voorzover mogelijk en noodzakelijk, vertaald worden in de regeling van dit bestemmingsplan.
4.1 Milieuzonering
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs uit te sluiten is.
In de omgeving van het plangebied overheerst de woonfunctie. Het plangebied ligt in een woonbuurt, tussen andere woonpercelen. Woningen in dit gebied zijn in beginsel dan ook inpasbaar.
Het dichtstbijzijnde bedrijfsactiviteit betreft een basisschool en kinderopvang met een maatschappelijke bestemming. Het bestemmingsvlak ligt op circa 14 meter afstand. Een kinderdagverblijf valt onder milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand van 30 meter geldt. Aan de richtafstand wordt daarmee niet voldaan. Echter in de huidige situatie bevinden zich al woningen rondom de kinderopvang. Het toevoegen van extra woningen, geeft geen extra belemmeringen voor de basisschool en de kinderopvang.
Daarnaast wordt gesteld dat een basisschool en kinderopvang thuishoort in een woonomgeving. Hier is in onderhavige situatie sprake van. De activiteiten zijn beperkt van omvang en veroorzaken geen belangrijke hinder voor woningen. De grootste hinder die een school en een kinderopvang veroorzaken heeft betrekking op stemgeluid. Echter stemgeluid afkomstig van spelende kinderen op een schoolplein worden bij het bepalen van geluidsniveaus, in het kader van het Activiteitenbesluit, buiten beschouwing gehouden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient echter wel aangetoond te worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Deze afweging is reeds in het geldende bestemmingsplan 'Steenwijk en Tuk' gemaakt. Hierin is namelijk aangegeven dat de geluidsbelasting ten opzichte van de woningen in de omgeving verantwoord en aanvaardbaar wordt geacht. Dit geldt ook voor de woningen aan de Vondelstraat, ten westen van de school. Deze woningen bevinden zich op een kortere afstand dan de toekomstige woningen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. Er wordt derhalve van uitgegaan dat voor de beoogde woningen in dit bestemmingsplan sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten opzichte van het geluid afkomstig van de school/kinderopvang. Daarnaast dient er ook een binnenwaarde van 33 dB te worden gegarandeerd bij de omgevingsvergunning aanvraag voor de woningen. Doordat de toekomstige woningen voldoen aan de minimale eisen ten aanzien van geluid vanuit het bouwbesluit, zal sprake zijn van een goed binnenwaarde niveau. Ook zijn de toekomstige tuinen van de woningen aan de zuidkant gesitueerd. Door de ligging van de woningen tussen de tuin en de kinderopvang/school, zorgen de woningen hier voor een geluidswerende werking ten aanzien van geluid afkomstig van de kinderopvang/school en ontstaat er ook in de achtertuin een goed woon- en leefklimaat. De ontwikkeling voorziet dan ook geen belemmeringen van de scholen en kinderopvang met betrekking tot milieuzonering.
Tevens ligt op ongeveer 185 meter ten noordwesten de bestemmingsgrens van een waterzuiveringsinstallatie (uit milieucategorie 4.2). De werkelijke afstand bedraagt circa 300 meter. Gezien de grote afstand en de reeds tussen liggende woningen wordt geen overlast van de RWZI verwacht. Hierover zijn ook geen klachten binnen gekomen de afgelopen jaren. Gezien het feit dat er tussen het plangebied en de RWZI reeds woningen staan, levert dit bestemmingsplan ook geen belemmeringen op voor de RWZI.
4.2 Ecologie
Bij elk ruimtelijk plan dient met het oog op de natuurbescherming rekening te worden gehouden met de gebiedsbescherming en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 zijn beide aspecten geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierbij dient te worden aangetoond dat als gevolg van de geplande activiteiten de gunstige staat van instandhouding van waardevolle dier- en plantensoorten niet in het geding komt.
Gebiedsbescherming
Met betrekking tot gebiedsbescherming is de ligging van de aangewezen Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur) van belang.
Het plangebied ligt in een binnenstedelijk gebied op ruime afstand van beschermde natuurgebieden. De ontwikkeling heeft, mede gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen negatieve effecten op natuurwaarden die op grotere afstand liggen.
Soortenbescherming
Ten aanzien van de soortenbescherming gelden onder andere algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort.
Het voorkomen van beschermde planten- en diersoorten vormt een te onderzoeken aspect omdat met de plannen effecten kunnen gaan ontstaan op soorten die beschermd zijn via de Wet Natuurbescherming. Op grond hiervan is een verkennend veldonderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van wettelijk beschermde soorten. Dit onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting toegevoegd. Hierna worden de belangrijkste conclusies en aanbevelingen uit het onderzoek besproken.
In verband met het voorkomen van algemene broedvogels is het van belang om rooi werkzaamheden van groen en het slopen van opstallen buiten het broedseizoen uit te voeren of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen (vooraf rooien beplantingen / vogelverschrikkers gebruiken). Hier wordt met de uitvoering van de plannen rekening mee gehouden.
Verder kan het voorkomen van vleermuizen (verblijfplaatsen en vliegroutes) en broedvogels met vaste rust- en verblijfplaatsen (gierzwaluw, huismus) niet worden uitgesloten, effecten op deze soortgroepen kunnen dan ook niet worden uitgesloten.
Op grond hiervan is een gerichte veldinventarisatie (zie bijlage 2) uitgevoerd om eventuele effecten en maatregelen op een adequate manier in te kunnen schatten. Uit een aantal veldbezoeken zijn gewone dwergvleermuizen, gierzwaluwen en huismussen aangetroffen. Voor de soorten is bepaald dat voor de werkzaamheden een ontheffing van de Wet Natuurbescherming is vereist. Hiervoor is ondertussen een ontheffingsaanvraag ingediend met een daarbijbehorende activiteitenplan. De verwachting is dat de ontheffing wordt verleend en dat schade en overlast aan de aanwezige soorten wordt voorkomen.
4.3 Geluid
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones of bij bepaalde veranderingen aan de weg zelf (zoals het verhogen van de maximumsnelheid of het uitbreiden van het aantal rijstroken) moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
Voor de wegen in de omgeving geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. Het plangebied ligt dus niet binnen de geluidszone van wegen. Daarnaast betreffen het wegen die geen belangrijke ontsluitende functie hebben. Daarnaast zijn de wegen rondom het plangebied relatief rustig, met een te verwachten lage verkeersintensiteit. Door de beperkte breedte van de weg en diverse snelheid beperkende maatregelen (middels een drempel en diverse knikken in de weg) zijn de snelheden relatief laag. Het vaststellen van een hogere waarde en/of een akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Daarnaast dient ook een binnenwaarde van 33 dB te worden gegarandeerd bij de omgevingsvergunning aanvraag voor de woningen. Doordat de toekomstige woningen voldoen aan de minimale eisen ten aanzien van geluid vanuit het bouwbesluit, zal sprake zijn van een goed binnenwaarde niveau.
4.4 Bodem
Op grond van het Bro moet in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).
Om de kwaliteit van de bodem te bepalen is in het kader van het bestemmingsplan een bodemonderzoek naar de aanwezigheid van bodemverontreiniging uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 3 bij de toelichting toegevoegd. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat de lichte verontreinigingen die zijn aangetroffen geen belemmeringen voor de voorgenomen herinrichting vormen. De bodemgesteldheid is derhalve geschikt voor de woonfunctie. Hiermee is aangetoond dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaat.
Het aspect bodem staat de vaststelling van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.
4.5 Water
Een belangrijk onderdeel van de planvorming is de Watertoets. Het doel van de Watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het plangebied is gelegen in het beheergebied van Waterschap Drents Overijsselse Delta. Het waterschap is verantwoordelijk voor het watersysteem en het zuiveren van het aangeboden stedelijk afvalwater.
De ontwikkeling is aan het waterschap kenbaar gemaakt via de digitale watertoets (kenmerk: 20170322-35-14889). Op basis van deze toets volgt de korte procedure. Volstaan kan worden met een standaard water paragraaf.
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m2.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Als de hemelwaterafvoer:
- 1. niet wordt aangesloten op een gescheiden rioolstelsel; of
- 2. niet wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel:
is oppervlakkige afvoer en infiltratie in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
Oppervlaktewater
Er wordt rekening gehouden met de wijze van onderhoud (varend of vanaf de kant) en de daarbij geldende voorwaarden. Voor werkzaamheden binnen de aangegeven zones van het waterschap is een vergunning op grond van de Waterwet noodzakelijk.
Het gebruik van materialen
Het waterschap is verantwoordelijk voor een goede waterkwaliteit van het regionale watersysteem. Om verontreiniging van het watersysteem te voorkomen worden materialen zoals lood, koper en zink niet gebruikt.
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. Bij de uitvoering van de toekomstige woningen wordt rekening gehouden met het voorkomen van wateroverlast.
Wetgeving lozen in oppervlaktewater
In het plan vindt een lozing plaats van water in oppervlaktewater. Hemelwater van schone oppervlakken (zoals daken en tuinen) mag rechtstreeks geloosd worden. Hemelwater dat van een parkeerterrein afstroomt (of anderszins) vervuild raakt, dient via een bodempassage af te wateren. Voor het onttrekken van grondwater tijdens de aanleg en het lozen hiervan in oppervlaktewater gelden specifieke regels. Indien hier sprake van is wordt voortijdig contact opgenomen met het waterschap.
Wetgeving grondwateronttrekking
Er vindt in het plan een grondwateronttrekking plaats. Gezien de verschillende belangen is het grondwaterbeheer wettelijk geregeld in de Waterwet. In het kort komt het er op neer dat grote grondwateronttrekkingen vergunningplichtig zijn. Voor kleinere onttrekkingen geldt een meldingsplicht. Indien hier sprake van is wordt voortijdig contact opgenomen met het waterschap.
Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. "De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies".
4.6 Waterveiligheid
Overstromingsrisico's en meerlaagsveiligheid
Waar in het klassieke waterkeringsbeleid wordt uitgegaan van waterkeringsnormen wordt in de nieuwe benadering uitgegaan van overstromingsrisico. Deze nieuwe normen zijn tot stand gekomen met de risicobenadering: de normen hangen niet alleen samen met de kans op een overstroming, maar ook met de gevolgen van een overstroming. Daarbij wordt ingezet op meerlaagsveiligheid. Dit betekent dat de waterveiligheid niet alleen afhankelijk is van de kwaliteit van dijken, dammen en sluizen. In de nieuwe benadering is sprake van waterveiligheid in drie lagen:
- maatregelen om overstromingen te voorkomen (zoals versterking van dijken, dammen en duinen en rivierverruiming);
- gevolgen van overstromingen beperken via ruimtelijke inrichting;
- gevolgen van overstromingen beperken via rampenbestrijding.
Het plangebied ligt op hoger gelegen gronden en ligt niet in een dijkring. Hierdoor vormt het aspect overstromingsrisico geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.7 Cultuurhistorie
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
In het geldende bestemmingsplan zijn de cultuurhistorische waarden beschermd middels de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Het plangebied kent geen specifieke cultuurhistorische waarden en is derhalve ook niet beschermd met de dubbelbestemming. Het plangebied ligt daarnaast ook niet in een cultuurhistorisch waardevolle bebouwingslinten.
De structuren en kenmerken in de omgeving hebben dan ook geen cultuurhistorische betekenis. De herstructureringsopgave in dit bestemmingsplan vindt plaats binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur van de omgeving. Hierdoor wordt geen afbreuk gedaan aan de structuren in de omgeving. De te bouwen woningen zijn afgestemd op de kenmerken van de omgeving. De ontwikkeling past binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur qua functie en volume. Het is dan ook niet noodzakelijk om nadere regels te stellen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.
4.8 Archeologie
Voor archeologische resten in de bodem is de Erfgoedwet van toepassing. Deze wet regelt onder andere dat in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening gehouden wordt met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.
Voor de gehele gemeente is een Archeologische Waarderingskaart vastgesteld. Hierin is per gebied een waardering toegekend ten aanzien van de archeologische waarden. Het plangebied bevindt zich in een gebied met een hoge trefkans op het aantreffen van archeologische resten. Op basis van de hoge trefkans is in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' opgenomen. Voor dergelijke gebieden geldt dat bij ingrepen binnen de bebouwde kom groter dan 250 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is. In dit bestemmingsplan is hier sprake van.
De woonwijk is ontwikkeld in de jaren '50-'60 van de vorige eeuw. Door extra polarisatie van de omliggende verwachtingen heeft het een hoge archeologische verwachting. Op basis van bureauonderzoek door de archeologisch deskundige van de gemeente is echter geadviseerd om hier geen archeologisch onderzoek te verlangen.
In de directe omgeving van het plangebied is archeologisch onderzoek uitgevoerd: aan de Frans Halsstraat en de Jan van Riebeeckstraat. Beide onderzoeken maakten duidelijk dat de bodem geroerd is tijdens de ontwikkeling van de woonwijk toentertijd. Er is geen kans meer op het voorkomen van ongestoorde archeologische resten.
Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Door de ontwikkeling van de woonwijk en de bouw van de huidige woningen zal de bodem al dusdanig geroerd zijn dat er geen kans meer is op het aantreffen van archeologische resten. Daarnaast is nauwelijks sprake van het vergroten van het bebouwde oppervlak .
Wanneer bij de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, geldt op grond van artikel 53 van de Monumentenwet een meldingsplicht.
4.9 Luchtkwaliteit
Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken.
Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn vaak het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
In dit geval is sprake van een afname van het aantal woningen en draagt daarmee niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
4.10 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt het volgende:
Risicorelevante inrichtingen
Uit de risicokaart blijkt dat in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn.
Vervoer gevaarlijke stoffen weg
Er zijn geen (spoor)wegen in de omgeving van het plangebied die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Buisleidingen
Er zijn geen buisleidingen in de omgeving van het plangebied aanwezig die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De dichtstbijzijnde buisleiding ligt op circa 350 ten zuiden van het plangebied. De invloedszone van deze buisleiding overlapt de planlocatie niet waardoor deze buisleiding de beoogde ontwikkeling niet belemmerd. Het invloedsgebied bedraagt namelijk 70 meter.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt voor dit bestemmingsplan dan ook geen beperkingen en aanvullend onderzoek kan achterwege blijven.
4.11 Kabels En Leidingen
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling.
Hoofdstuk 5 Juridische Opzet
In dit hoofdstuk staat een toelichting op de juridische regeling van dit bestemmingsplan. In paragraaf Algemeen staat een algemene toelichting op de betekenis en opbouw van het bestemmingsplan en de achtergronden daarvan. In paragraaf 5.2 wordt de bestemmingsregeling van dit bestemmingsplan toegelicht.
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
De bestemmingen die in dit bestemmingsplan voorkomen zijn afgestemd op het bestemmingsplan Steenwijk en Tuk. Hierbij geldt dat de regeling voor het woonperceel is toegespitst op dit initiatief, waarbij de randvoorwaarden uit het beleidskader, de planologische randwaarden als uitgangspunt gelden. Binnen het plangebied komen de volgende bestemmingen voor:
5.2.1 Groen
De groenstrook langs de woningen aan de Vondelstraat en gedeeltelijk langs de Piet Heinstraat en de Van Speykstraat krijgen de bestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn geen bouwwerken toegestaan.
5.2.2 Verkeer
De gronden ter plaatse van de bestemming 'Verkeer' bedoeld naast de afwikkeling van het verkeer tevens bedoeld als verblijfsgebied. Binnen de bestemming zijn straten, fiets- en voetpaden, groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen toegestaan. Gebouwen zijn niet toegestaan.
5.2.3 Wonen - 2
De bestemming 'Wonen -2' is bedoeld voor grondgebonden woningen. Voor hoofdgebouwen (woningen) geldt dat deze alleen ter plaatse van een bouwvlak mogen worden gebouwd. De bouw- en goothoogte van woningen bedragen maximaal 9,00 en 5,00 meter. Afwijkende hoogtes, zoals beschreven in paragraaf 2.2, zijn op de kaart aangeduid. Voor bijgebouwen geldt dat deze binnen de aanduiding 'bijgebouwen' gebouwd moet worden.
5.2.4 Waarde - Archeologie 2
De bescherming van eventuele archeologische waarden is geregeld in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Deze bestemming is op het gehele plangebied van toepassing. Bij ingrepen groter dan 2.50 m2 en dieper dan 50 cm moet aangetoond worden dat er geen archeologische resten worden verstoord.
5.2.5 Tuin
Om bebouwing aan de voorgevel van de woningen te voorkomen is voor de gronden aan de voorkant van de woning de bestemming 'Tuin' ook in dit bestemmingsplan onverkort van toepassing. Bebouwing is binnen deze bestemming niet toegestaan. Hiermee wordt aangesloten bij de regeling van het geldende bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Deze is gedeeltelijk aangetoond in de voorgaande paragrafen. Ook spelen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid een rol.`
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
De ontwikkeling is een particulier initiatief. De kosten voor de uitvoering van het plan worden gedragen door de aanvrager. Deze beschikt over voldoende financiële middelen om het voornemen te bekostigen. Hiermee is aan de financiële haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond.
Grondexploitatie
Doel van de grondexploitatieregeling is het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal door de gemeente. De gemeente heeft hierdoor meer sturingsmogelijkheden. Daarnaast kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.
In dit bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. In dergelijke gevallen is de grondexploitatieregeling van toepassing, tenzij het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd zijn. Hiervoor is tussen de gemeente en de initiatiefnemers een overeenkomst gesloten. Hierin is onder andere het verhaal van eventuele planschade geregeld. De overige kosten worden via een anterieure overeenkomst verhaald. Hiermee is het voor het plan relevante kostenverhaal anderszins verzekerd. De gemeenteraad besluit daarom bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen grondexploitatieplan vast te stellen.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De resultaten uit de bestemmingsplanprocedure geven inzicht in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan zijn overigens geen grote maatschappelijke belangen gemoeid.
Inspraak en overleg
Het bestemmingsplan heeft overeenkomstig de inspraakverordening van 20 september tot en met 31 oktober 2017 ter inzage gelegen voor inspraak. Tijdens deze periode is het plan ook voorgelegd aan de diensten van Rijk en Provincie en betrokken maatschappelijke organisaties. Enkel de provincie Overijssel heeft van deze gelegenheid gebruikt gemaakt. De provincie heeft aangegeven dat het plan niet in strijd is met het provinciaal beleid en dat er nog voldoende ruimte is binnen de gemaakte woonafspraken. De reactie leidt dan ook niet tot nieuwe niet voorziene uitgangspunten voor het bestemmingsplan.
Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerp bestemmingsplan heeft vervolgens gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn kon eenieder zijn of haar zienswijze kenbaar maken. Er zijn geen zienswijzen kenbaar gemaakt.
Wel is de verbeelding conform het stedenbouwkundig plan enigszins gewijzigd. Langs de Vondelstraat is aan de voorkant van de woningen de bestemming 'Tuin' opgenomen. Daarnaast zijn de voet- en gangpaden bestemd met 'Verkeer' en de verschillende rijenwoningen middels bouwvlakken aangegeven. Naast de woningen aan de Piet Heinstraat is het mogelijk om garages te realiseren ter hoogte van de aanduiding 'bijgebouwen'.
Vaststelling
Op 6 maart 2018 heeft de gemeenteraad van Steenwijkerland het bestemmingsplan "Steenwijk - Piet Heinstraat en Van Speykstraat” (gewijzigd) vastgesteld. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage 1 Overzicht Aan Huis Gebonden Beroepen En Consumentverzorgende En/of Ambachtelijke Bedrijven
Bijlage 1 Overzicht Aan huis gebonden beroepen en consumentverzorgende en/of ambachtelijke bedrijven
Bijlage 1 Verkennend Ecologisch Onderzoek
Bijlage 1 Verkennend ecologisch onderzoek
Bijlage 2 Vervolg Onderzoek En Activiteitenplan Ecologie
Bijlage 2 Vervolg onderzoek en activiteitenplan ecologie