TAM-omgevingsplan Hoodstuk 22a- Wanneperveen - kindcentrum en woningbouw
Bestemmingsplan - gemeente Steenwijkerland
Vastgesteld op 21-01-2025 - geheel in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Aanvraagvereisten
De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepasing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk. Daarnaast geldt dat bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactivtiteit de aanvrager dient te motiveren waarom hij/zij van oordeel is dat voldaan wordt aan de beoordelingsregels.
Artikel 2 Algemene Begripsbepalingen
Begripsbepalingen die zijn opgenomen in:
- a. bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving;
- b. bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;
- c. bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving
- d. bijlage I bij het Omgevingsbesluit; en
- e. bijlage I bij de Omgevingsregeling;
zijn van toepassing op dit hoofdstuk.
Artikel 3 Aanvullende Begripsbepalingen
Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden de volgende begripsbepalingen:
3.1 TAM-omgevingsplan
het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a- Wanneperveen - kindcentrum en woningbouw met identificatienummer NL.IMRO.1708.WNPUitbreidnrdOP-VA01 van de gemeente Steenwijkerland;
3.2 omgevingsplan:
het omgevingsplan van de gemeente Steenwijkerland;
3.3 aan huis verbonden bedrijf:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid dat op kleine schaal in een woning of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, niet zijnde detailhandel, behoudens de ondergeschikte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;
3.4 aan huis verbonden beroep:
den dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in een woning of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, niet zijnde detailhandel, behoudens de ondergeschikte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;
3.5 aanbouw/uitbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt;
3.6 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
3.7 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
3.8 aaneengebouwde woning:
een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee aaneengebouwde woningen, niet zijnde gestapelde woningen;
3.9 archeologisch deskundige:
de provinciaal, gemeentelijk of regionaal archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie;
3.10 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden;
3.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
3.12 bebouwingspercentage:
het percentage dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
3.13 bed and breakfast:
het aanbieden van recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt binnen bestaande gebouwen gericht op kortdurend verblijf, niet zijnde de uitoefening van een hotel, pension of ander bedrijf. Hieronder wordt niet verstaan overnachten, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijk of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;
3.14 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten. Aan huis verbonden beroepen en bedrijven niet daaronder begrepen;
3.15 bedrijfsmatig:
via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon deelnemen aan het economisch verkeer al dan niet met winstoogmerk, en activiteiten die hiermee naar aard, omvang en regelmatig zijn gelijk te stellen;
3.16 beeldkwaliteit:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde met betrekking tot de bouwkundige vormgeving en ruimtelijke en functionele aspecten;
3.17 begane grond:
het gedeelte van een gebouw dat gelijk is aan het natuurlijk oppervlak van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging. Is er sprake van hoogteverschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aansluitende maaiveld of de gemiddelde hoogte;
3.18 bestaand:
de op legale wijze gerealiseerde of realiseerbare bebouwing of het op legale wijze gerealiseerde of realiseerbare gebruik ten tijde van de inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a- Wanneperveen - kindcentrum en woningbouw;
3.19 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
3.20 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
3.21 bijgebouw:
een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
3.22 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
3.23 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
3.24 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, dakopbouw of setback;
3.25 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
3.26 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
3.27 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
3.28 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
3.29 buitenopslag/open opslag:
het opslaan, of opgeslagen houden van voorwerpen, stoffen of producten en andere materialen op de onbebouwde gronden van de bedrijfspercelen, daaronder mede begrepen de uitstraling ten verkoop, verhuur en dergelijke;
3.30 carport:
een bouwwerk met ten minste een dag en niet, of aan maximaal twee zijden van wanden voorzien, inclusief bestaande wanden;
3.31 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat in de loop van de geschiedenis is ontstaan door het gebruik dat de mens van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt;
3.32 dak:
een uitwendige scheidingsconstructie als bovenafsluiting van een bouwwerk;
3.33 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop, te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren, van goederen aan diegenen die, die goederen kopen respectievelijk huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
3.34 eerste bouwlaag:
bouwlaag ter plaatse van de begane grond;
3.35 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht en ruimtelijke opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
3.36 erfafscheiding:
afscheiding welke op een grens tussen twee erven is geplaatst;
3.37 erker:
een ondergeschikte uitbouw op de begane grond van de woning, die strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan de verblijfsruimte en zorgt voor een verbijzondering van de voorgevel zonder de architectuur wezenlijk aan te tasten. Een erker heeft een diepte van maximaal 1,00 meter en is aan drie zijden geheel of gedeeltelijk voorzien van glas;
3.38 evenement:
een activiteit in de openlucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden;
3.39 gastouderopvang:
kinderopvang binnen een gezinssituatie in een woning waar de gastouder zijn hoofdverblijf heeft, als bedoeld in artikel 1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;
3.40 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
3.41 gevellijn:
de bouwgrens die (nagenoeg) gelijk loopt aan de as van de weg of het water waarin een (of meer) gevel(s) van een gebouw is (zijn) geplaatst en die is gelegen aan de weg grenzende perceelsgrens, ofwel de gevellijn als aangeduid op de kaart;
3.42 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
3.43 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren en/of logies;
3.44 houtopstand:
één of meer bomen, hakhout, een houtwal, een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken, een beplanting van bosplantsoen, een struweel of een heg;
3.45 huishouden:
een persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Kenmerken van continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid zijn:
- voor onbepaalde tijd samenleven;
- een ieder neemt deel aan het gezinsleven, bijvoorbeeld samen eten en verdeling huishoudelijke taken;
- eigen kamer, maar gemeenschappelijk sanitair, keuken en woonkamer;
- personen worden niet door een isntelling geplaatst, er vindt geen behandelingstraject plaats;
3.46 kampeermiddel:
een middel ten behoeve van recreatief nachtverblijf, waaronder wordt begrepen een tent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren;
3.47 karakteristieke beplanting:
beeldbepalende en/of waardevolle beplanting welke kenmerkend is voor en past bij de omgeving;
3.48 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;
3.49 maaiveld:
bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging;
3.50 mantelzorg:
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
3.51 nevenactiviteit:
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht ondergeschikt is aan de op de ingevolge deze beheersverordening toegestane hoofdfunctie op een perceel;
3.52 normale onderhoudswerkzaamheden:
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden en bouwwerken. Daaronder worden mede verstaan werken of werkzaamheden die deel uitmaken van de aciviteiten die worden uitgevoerd in het kader van een beheersplan, zoals bedoeld in de Wet natuurbescherming;
3.53 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
3.54 oever:
de langs een vaarweg aanwezige natuurlijke oever of aangebrachte oevervoorziening met inbegrip van de daarvoor noodzakelijke verankering;
3.55 ondergeschikte functie:
een functie dit qua omvang en uitstraling ondergeschikt is aan een op dezelfde plaats voorkomende (hoofd)functie, maar indien dat in de bestemmingsomschrijving niet expliciet is aangegeven aan die functie niet ten dienste hoeft te staan c.q. daar functioneel mee verbonden hoeft te zijn;
3.56 ondergronds bouwwerk:
een bouwwerk waarvan de bovenkant vloer is gelegen beneden peil;
3.57 onderkomens:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief verblijf;
3.58 opslag:
het bewaren van goederen, materialen en stoffen, al dan niet in combinatie met de productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;
3.59 opslag:
het bewaren van goederen, materialen en stoffen, al dan niet in combinatie met de productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;
3.60 parkeervoorzieningen:
een al dan niet overdekte c.q. ondergrondse stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer:
- a. openbare parkeerplaatsen: parkeerplaatsen die in beginsel openbaar toegankelijk zijn;
- b. particuliere parkeerplaatsen: parkeerplaatsen die in beginsel niet openbaar toegankelijk zijn, zoals bijvoorbeeld parkeerplaatsen op eigen terrein;
3.61 parkeren:
het gedurende een aaneengesloten periode plaatsen van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen;
3.62 patiowoning:
een eengezinswoning met een geheel of gedeeltelijk omsloten binnenplaats of binnentuin, gevormd door de gevels van belendende, dan wel op het eigen bouwperceel aanwezige bebouwing;
3.63 peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (N.A.P.) of het ter plaatse geldende waterpeil;
3.64 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
3.65 recreatief medegebruik:
het medegebruik van gronden voor recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, ruitersport en kanovaren, sportvisserijen, alsmede route-ondersteunende voorzieningen, zoals picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten;
3.66 recreatief nachtverblijf:
het verblijf dat plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;
3.67 recreatieve bewoning:
de bewoning door derden, niet zijnde de eigenaar van de woning, voor verblijfsrecreatieve doeleinden;
3.68 ruimtelijke kwaliteit:
de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte;
3.69 seksinrichting:
de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waar in bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
3.70 sociale veiligheid:
een ruimtelijke situatie die overzichtelijk, herkenbaar en sociaal controleerbaar is;
3.71 stedenbouwkundig beeld:
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte;
3.72 terras:
een plek van een horecagelegenheid waar men buiten kan zitten;
3.73 twee-aaneengebouwde woning:
een grondgebonden woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee woningen, waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar zijn gebouwd;
3.74 verblijfsrecreatie:
het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats, waarbij recreatief nachtverblijf centraal staat;
3.75 verdieping:
een bouwlaag die is gelegen boven de eerste bouwlaag welke is gelegen op de begane grond;
3.76 verkeersveiligheid:
de veiligheid voor het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
3.77 verkoopvloeroppervlakte:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel, niet zijnde de netto-vloeroppervlakte;
3.78 voorgevel:
gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg of het water en die ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt;
3.79 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit, zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen en inlaten;
3.80 weg:
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en daarbij behorende parkeerplaatsen;
3.81 wonen:
het houden van verblijf, het huren of het gehuisvest zijn in een woning als bedoeld in 3.82;
3.82 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
3.83 woningsplitsing:
het bouwkundig en functioneel splitsen van een bestaande woning in twee of meer zelfstandige woningen ten behoeve van de vestiging van meer dan één huishouden.
Artikel 4 Toepassingsbereik
- 1. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid.
- 2. De regels in hoofdstuk 22 blijven van toepassing en voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a- Wanneperveen - kindcentrum en woningbouw gaan de regels uit hoofdstuk 22 voor.
- 3. De regels in dit TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a- Wanneperveen - kindcentrum en woningbouw zijn van toepassing op de locatie school en woningbouw Wanneperveen waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1708.WNPUitbreidnrdOP-VA01.
Artikel 5 Meet- En Rekenbepalingen
De meet- en rekenbepalingen uit artikel 22.24 van het omgevingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit hoofdstuk in m, m2 of m3 zijn uitgedrukt, voor zover hiervan niet is afgeweken in 5.1 tot en met 5.8.
5.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is;
5.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
5.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
5.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
5.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
5.6 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand;
5.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
5.8 de ondergeschikte bouwdelen:
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1,00 m.
Hoofdstuk 2 Functies En Activiteiten
Artikel 6 Groen
6.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locatie die op de verbeelding zijn aangewezen als Groen.
6.2 Functieomschrijving
Een als 'Groen' aangewezen locatie mag gebruikt worden voor:
- a. groenvoorzieningen, zoals trapvelden, speelplaatsen, plantsoenen, waterpartijen, met de daarbij behorende voet- en fietspaden en andere voorzieningen;
- b. structurele beplantingen;
- c. behoud, herstel en ontwikkeling van het structureel groen en/of de aanwezige landschappelijke waarden, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - waardevol groen';
- d. parkeerplaatsen, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
- e. ontsluitingsverhardingen;
- f. recreatief medegebruik;
- g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- h. openbare nutsvoorzieningen.
6.3 Bouwregels
6.4 Aanvullende beoordelingsregels voor vergunningplichtige bouwactiviteiten
De omgevingsvergunning in de zin van artikel 22.26 wordt ook verleend ten behoeve van het bouwen van gebouwen ten dienste van nutsvoorzieningen met een grotere bouwhoogte dan opgenomen in artikel 2.29 Bbl, indien:
- a. de goothoogte maximaal 3,00 meter bedraagt;
- b. de bouwhoogte maximaal 6,00 meter bedraagt;
- c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de milieusituatie;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.5 Vergunningplichtige gebruiksactiviteiten
6.6 Vergunningsplichtige overige activiteiten
Artikel 7 Maatschappelijk
7.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locatie die op de verbeelding zijn aangewezen als Maatschappelijk.
7.2 Functieomschrijving
Een als 'Maatschappelijk' aangewezen locatie mag gebruikt worden voor:
- a. jeugd- en kinderopvang;
- b. onderwijs;
- c. speelvoorzieningen en speelterrein ter plaatse van de aanduiding 'speelterrein';
met daaraan ondergeschikt:
- 1. groenvoorzieningen;
- 2. parkeervoorzieningen;
- 3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.3 Bouwregels
7.4 Verboden gebruiksactiviteiten
Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken voor en/of als:
- a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, met dien verstande dat parkeren ten behoeve van personeel en bezoekers is toegestaan;
- b. gebouwen voor recreatieve bewoning;
- c. buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik en dan niet voor de voorgevel van het hoofdgebouw.
Artikel 8 Tuin
8.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locatie die op de verbeelding zijn aangewezen als Tuin.
8.2 Functieomschrijving
Een als 'Tuin' aangewezen locatie mag gebruikt worden voor:
- a. tuinen behorende bij op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;
- b. parkeren;
- c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbij behorende voorzieningen.
8.3 Bouwregels
8.4 Verboden gebruiksactiviteiten
Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken voor en/of als:
- a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, een en ander met uitzondering van parkeren ten behoeve van het op de bestemming gerichte gebruik;
- b. buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor op de bestemming gericht tijdelijk gebruik.
Artikel 9 Verkeer
9.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locatie die op de verbeelding zijn aangewezen als Verkeer.
9.2 Functieomschrijving
Een als 'Verkeer' aangewezen locatie mag gebruikt worden voor:
- a. verkeersdoeleinden;
- b. speelvoorzieningen;
- c. paden, wegen en straten;
met daaraan ondergeschikt:
- d. groenvoorzieningen;
- e. straatmeubilair;
- f. kunstwerken;
- g. herdenkingsmonumenten;
- h. afvalinzameling;
- i. nutsvoorzieningen;
- j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.
9.3 Verboden gebruiksactiviteiten
Het is verboden gronden of bouwwerken te gebruiken voor en/of als:
- a. parkeervoorzieningen.
9.4 Bouwregels
9.5 Aanvullende beoordelingsregels voor vergunningplichtige bouwactiviteiten
Artikel 10 Wonen
10.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locatie die op de verbeelding zijn aangewezen als Wonen.
10.2 Functieomschrijving
10.3 Bouwregels
10.4 Aanvullende beoordelingsregels voor vergunningplichtige bouwactiviteiten
De omgevingsvergunning wordt ook verleend in afwijking van het bepaalde in artikel 10.3.2 onder g voor het verminderen van de dakhelling tot 0° ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - patiowoningen', indien dat dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is.
10.5 Algemene regels aan huis verboden beroepen
Een aan huis verbonden beroep, zoals opgenomen in het overzicht in Bijlage 2, is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
- a. een aan huis verbonden beroep uitsluitend wordt uitgeoefend in de woning of in de bijgebouwen;
- b. maximaal in totaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte van de woning en de bijgebouwen wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep(en);
- c. de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;
- d. er mogen maximaal 2 personen werkzaam zijn, waarbij minstens één persoon tevens de bewoner van de woning is;
- e. er is ten hoogste één reclame-uiting toegestaan met een maximale afmeting van 20 x 30 centimeter;
- f. het gebruik mag geen (ernstige of onevenredige) hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
- g. in de parkeerbehoefte wordt in voldoende mate voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
- h. er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van detailhandel in aan het betreffende beroep gerelateerde producten, waarvoor maximaal 10% van de voor het aan huis verbonden beroep gebruikte oppervlakte mag worden gebruikt, tot een maximum van 10 m2.
10.6 Verboden gebruiksactiviteiten
Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken voor en/of als:
- a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen en van al dan niet afgedankte wagens en/of voer- en vaartuigen van derden, anders dan bedoeld in artikel 10.2;
- b. woningsplitsing;
- c. het samenvoegen van woningen;
- d. gebouwen voor recreatieve bewoning,;
- e. horeca;
- f. bewoning van een woning door meer dan één huishouden;
- g. buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik en anders dan bedoeld in artikel 10.2.
10.7 Vergunningplichtige gebruiksactiviteiten
Artikel 11 Waarde - Archeologie
11.1 Functieomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.
11.2 Beoordelingsregels vergunningplichtige bouwactiviteiten
In aanvulling op artikel 22.29 wordt de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit in het gebied Waarde -Archeologie alleen verleend indien in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
11.3 Aanvraagvereisten vergunningplichtige bouwactiviteiten
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit in het gebied Waarde - Archeologie wordt in het geval de aanvraag betrekking heeft op het bouwen en/of vergroten van bouwwerken van/met meer dan 250 m2 in aanvulling op artikel 22.35 door de aanvrager een rapport overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
- a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgelegd, en;
- b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
11.4 Vergunningvoorschriften
Indien uit het in artikel 11.3 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
11.5 Vergunningplichte overige activiteiten
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 13 Aanvullende Beoordelingsregels Voor Vergunningplichtige Bouwactiviteiten
13.1 Meetverschillen
De omgevingsvergunning in de zin van artikel 22.26 wordt ook verleend voor het afwijken van de aangeduide bouwgrenzen indien een meetverschil of onnauwkeurigheid ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, mits de afwijking maximaal 3,00 meter bedraagt.
Artikel 14 Verboden Gebruiksactiviteiten
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
- a. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
- b. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf, voor zover daarvoor door de burgemeester geen gedoogtoestemming is verleend;
- c. straatprostitutie;
- d. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, tenzij de betreffende bestemming daarin wel uitdrukkelijk voorziet.
Artikel 15 Algemeen Gebruiksverbod
Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locatie toegedeelde functies.
Artikel 16 Regels Met Betrekking Tot Evenementen
16.1 Aanwijzing vergunningplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van evenementen die met een zekere regelmaat plaatsvinden en een planologische relevantie hebben vanwege de duur van de activiteit, waaronder het opbouwen en afbreken en/of vanwege de omvang van de activiteit, waaronder het aantal deelnemers/toeschouwers.
16.2 Beoordelingscriteria
De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 16.1 wordt verleend indien:
- a. de evenementen zijn toegestaan overeenkomstig de bepalingen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV);
- b. het evenement maximaal 15 dagen aaneengesloten duurt, inclusief het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement;
- c. een locatie niet meer dan 3 maal per jaar voor een evenement wordt gebruikt;
- d. er geen horeca ter plaatse plaatsvindt, anders dan inherent aan het toegestane evenement;
- e. er geen detailhandel ter plaatse plaatsvindt, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement, met uitzondering van vlooien- en/of rommelmarkten;
- f. er geen recreatief nachtverblijf ter plaatse plaatsvindt;
- g. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien;
- h. aan de van toepassing zijnde milieuwet- en regelgeving wordt voldaan;
- i. het evenement niet leidt tot onevenredige aantasting van de kernkwaliteiten van bestaande natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden niet worden geschaad;
- j. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. de verkeersveiligheid;
- 2. de milieusituatie;
- 3. het woon- en leefklimaat;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 17 Regels Met Betrekking Tot Parkeren
17.1 Aanvullende beoordelingsregels voor vergunningplichtige bouwactiviteiten
- a. In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 geldt voor het bouwen en/of uitbreiden van gebouwen tevens de volgende beoordelingsregel:
- 1. bij de aanvraag is aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor bewoners/gebruikers - en indien van toepassing werknemers en bezoekers - volgens de normering zoals is opgenomen in de beleidsregels van de Nota parkeernormen (Bijlage 3 bij deze regels). Indien deze beleidsregels na vaststelling van het bestemmingsplan worden gewijzigd, moet worden voldaan aan de (parkeer)normen van deze gewijzigde beleidsregels. Deze parkeergelegenheid moet zijn aangebracht in, op of onder het gebouw dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
- b. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
Hoofdstuk 4 Overgangsregels
Artikel 18 Overgangsrecht
18.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a- Wanneperveen - kindcentrum en woningbouw aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
18.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a- Wanneperveen - kindcentrum en woningbouw en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a- Wanneperveen - kindcentrum en woningbouw strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Steenwijkerland is bezig met de ontwikkeling van een nieuwe woonbuurt aan de noordzijde van Wanneperveen. Het gebied bestaat in de huidige situatie uit onbebouwde agrarische gronden. Het plan is om hier maximaal 37 woningen te bouwen.
Verder is er een nieuw kindcentrum gepland in het gebied. De basisscholen De Wennepe en 't Vonder vormen sinds een aantal jaren samenlevingsschool De Lisdodde. Met dit plan wordt het voornemen mogelijk gemaakt om op één locatie in Wanneperveen tot vervangende nieuwbouw van de huidige twee gebouwen te komen. In het nieuwe gebouw wordt een school, een kinderopvang en buitenschoolse opvang gehuisvest.
De ontwikkelingen zijn niet mogelijk binnen de regels van het gemeentelijke omgevingsplan. Om deze reden is er een wijziging omgevingsplan opgesteld. Hierbij wordt er gebruik gemaakt van het Tijdelijke Alternatieve Maatregel systematiek (TAM).
1.2 Leeswijzer
De opzet van deze motivering is in lijn met de instructies van het Handboek Omgevingsplan Steenwijkerland voor het wijzigen van de omgevingsplan middels TAM-IMRO. In hoofdlijnen wordt op basis van het handboek gekeken naar: Wat wil men (lees: planbeschrijving, Hoofdstuk 2), wat moet waar geregeld worden (lees: beleid en regelgeving, Hoofdstuk 3), hoe wil men het regelen (lees: juridische vormgeving, Hoofdstuk 4), de gevolgen van het plan (Hoofdstuk 5) en de uitvoering ervan (Hoofdstuk 6).
Daarnaast komen de volgende aspecten aan bod: kostenverhaal (Hoofdstuk 7), participatie (Hoofdstuk 8), inbreng ketenpartners (Hoofdstuk 9).
Hoofdstuk 2 Wat Willen We Waar Regelen En Waarom
2.1 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt aan de noordrand van de kern Wanneperveen. De gronden zijn nu agrarisch in gebruik. Aan de oost- en zuidzijde wordt het gebied begrensd door respectievelijk de Bovenboerseweg en de Wethouder Vosstraat. Aan de overige zijden bevinden zich onbebouwde agrarische gronden. Op figuur 1 is de globale begrenzing van het plangebied weergegeven.
Figuur 1: Globale begrenzing plangebied (bron: PDOK viewer)
Wanneperveen is een karakteristiek wegdorp binnen het kraggenlandschap, dat oorspronkelijk uit drie dorpen bestond (Westerbuurt, Wanneperveen, Dinxterveen). Aan de Veneweg is de langgerekte, karakteristieke ontstaanswijze nog goed afleesbaar. Het dorp strekt zich als lintbebouwing uit tussen Blauwe Hand en de provinciegrens met Drenthe.
De lintbebouwing was van oorsprong in gebruik voor agrarische doeleinden of als woning voor de veenarbeiders. Met name na de Tweede Wereldoorlog is het agrarisch karakter sterk teruggelopen. Dit heeft geleid tot het verdwijnen van de agrarische verschijningsvorm van de bebouwing. Het karakter van de vervenershuisjes is voor een groot deel al veel eerder veranderd. Met het afnemen van de vervening zijn de huisjes vaak veranderd tot een boerderij. In de laatste decennia is het grootste deel van de nog aanwezige oorspronkelijke bebouwing verbouwd tot riantere woningen. Veelal is de hoofdvorm bewaard gebleven.
Ten noorden van het bebouwingslint heeft een planmatige uitbreiding plaatsgevonden, in de vorm van uitbreidingswijk 't Haagje. Centraal in deze wijk ligt het sportcomplex. In de planmatige uitbreiding komen (half)vrijstaande en aaneengesloten woningen voor.
Figuur 2: Ligging plangebied in Wanneperveen (bron: PDOK viewer)
Het plangebied bevindt zich aan de noordzijde van Wanneperveen, aansluitend aan de hierboven aangehaalde uitbreidingswijk 't Haagje. Het gebied bestaat in de huidige situatie uit onbebouwde agrarische gronden, met groensingels op de westelijke, zuidelijke en oostelijke grenzen van het plangebied.
2.2 Opzet Wijziging Omgevingsplan
Om de realisatie mogelijk te maken is onderliggende wijziging omgevingsplan nodig. Dit gebeurt op basis van een TAM-IMRO.
2.3 Aard Van De Wijziging
De aard van de wijziging betreft een nieuw te ontwikkelen kindcentrum en maximaal 37 woningen. In deze paragraaf is het plan nader toegelicht. In het stedenbouwkundig plan (Bijlage 1) is het plan verder uitgewerkt.
Stedenbouwkundige plan
Het stedenbouwkundige plan (zie Bijlage 1) is gebaseerd op de oorspronkelijke verkavelingsrichting van het gebied. De overgangen van het woongebied naar de omgeving zijn zacht en groen. De ontsluiting van het gebied ligt middenin het plangebied van oost naar west en sluit aan op de Bovenboerseweg in het oosten en een nieuwe aansluiting richting de wethouder Vosstraat in het westen. Hiervoor wordt een doorgang gemaakt in de bossingel. In de weg zit een as-verspringing om de snelheid te reduceren. Vanaf deze centrale ontsluitingsweg worden de woningen ontsloten via, voor autoverkeer doodlopende, woonstraatjes. Voor wandelaar en fietser sluiten de woonstraten aan op fiets- en wandelpaden door het groene casco. De woonstraten liggen in de verkavelingsrichting en vanuit de woonstraten is er zicht op het landschap ten noorden van de planlocatie. Om het verkeer naar het kindcentrum uit de woonbuurt te weren wordt het kindcentrum ontsloten aan de wethouder Vosstraat. De hoofdentree van het kindcentrum is hiermee gericht op het dorp. Rondom het kindcentrum ontstaat zo een veilige en groene schoolomgeving, aansluitend op de groenstructuren in de rest van de woonbuurt. Voor wandelaars en fietsers is het kindcentrum wel ontsloten vanuit de nieuwe woonbuurt.
Het groenblauwe casco omkadert de ruimte voor de ontwikkeling van woningen en het nieuwe kindcentrum in vier segmenten binnen het plangebied. De opzet van de woningen gaat uit van een verdeling van type woning (vrije kavels, patiowoningen en rijwoningen voor starters) per woonvlak. Hierbij worden de verschillende woontypes verspreid over het gebied zodat een menging ontstaat en niet het ene deel van de woonbuurt alleen uit vrije kavels en een ander deel alleen uit rijwoningen bestaat.
De bestaande watergangen in en om het werkingsgebied blijven waar mogelijk gehandhaafd. Dit geldt ook voor de groenstructuren op de westelijke, zuidelijke en oostelijke grenzen van het werkingsgebied. Deze worden zoveel mogelijk behouden en waar mogelijk versterkt.
Figuur 3: Stedenbouwkundig plan (d.d. 22 februari 2024)
Verkaveling en typologie
De verkaveling en type woningen zijn als volgt (zie figuur 2):
- 18 vrije kavels variërend in grootte van ca. 290 tot 450 m² voor particuliere bouw van 8 vrijstaande en 10 twee-onder-één-kapwoningen;
- 13 kavels in drie blokken voor projectmatige bouw van 13 rijwoningen voor starters variërend in grootte van ca. 110 tot 185 m²;
- een kavel van ca. 700 m² voor projectmatige bouw van 6 zogenaamde patiowoningen, dit zijn woningen met slapen en baden op de begane grond. De buitenruimte van de patiowoningen is mandelig eigendom en semi-openbaar.
Figuur 4: Verkavelingsplan (bron: Stedenbouwkundig plan)
2.4 Geldende Bestemmingen / Regels
Voor het plangebied geldt het omgevingsplan gemeente Steenwijkerland. De beheersverordening Buitengebied Steenwijkerland 2014 (vastgesteld 9 december 2014) en de Correctieve herziening beheersverordening Buitengebied (vastgesteld 25 mei 2021) zijn in het tijdelijke deel van het omgevingsplan opgenomen. Op grond van het geldend planologisch kader heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Het realiseren van een kindcentrum en woongebied is niet mogelijk binnen deze bestemming.
2.5 Planvorm
De planvorm betreft een Tijdelijke Alternatieve Maatregel omgevingsplan. Het plan wordt onderdeel van het omgevingsplan.
2.6 Het Doel Van De Wijziging
Het doel van de wijziging is om het voornemen, beschreven in 2.3, planologisch mogelijk te maken. Hierbij wordt de wijziging uiteindelijk in het omgevingsplan opgenomen.
Hoofdstuk 3 Wat Moet Ik Waar Regelen En Waarom
3.1 Rijk
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de inrichting van de fysieke leefomgeving meer over aan de decentrale overheden en komt de gebruiker centraal te staan.
Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van de fysieke leefomgeving. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:
- een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt, bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor militaire activiteiten en het stellen van opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en valleys;
- over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan, bijvoorbeeld het stimuleren van biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of het beschermen van werelderfgoed;
- een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is een ofwel een hoog afwentelrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bij dit laatste gaat het bijvoorbeeld om de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners is op rijksniveau relevant.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
- 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
- 3. sterke en gezonde steden en regio's;
- 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren, dit is echter niet altijd mogelijk. In die gevallen dienen belangen te worden afgewogen. Hiervoor gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies te vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte.
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
- 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze samenleving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties.
Toetsing
Het voornemen past binnen deze afwegingsprincipes. In de volgende paragrafen in dit hoofdstuk wordt hier verder op ingegaan.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl artikel 5.129g) is bepaalt dat de Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna 'de Ladder') als instructieregel van toepassing is op plannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Ladder wordt doorlopen in paragraaf 5.2 van deze motivering.
3.2 Provincie
3.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening
Voor de provincie Overijssel staan twee beleidsdocumenten centraal, de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. De laatste actualisatie voor de Omgevingsvisie Overijssel is van november 2023. Per 2024 is de Omgevingsverordening Overijssel in werking gegaan. Hierin is ook de actualisatie van de Omgevingsverordening voor 2023 meegenomen. Aan deze twee documenten wordt het plan getoetst wat betreft het provinciale beleid.
In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. In dit model draait het om drie vragen die antwoord geven op of, waar en hoe ontwikkelingen uitgevoerd worden. Bij de eerste vraag zijn generieke en gebiedsspecifieke beleidskeuzes van belang. Bij de tweede vraag zijn ontwikkelingsperspectieven richtinggevend en bij de derde vraag gaat het om de inpassing in de kenmerken van het gebied. Onderstaand wordt op deze drie niveaus van het uitvoeringsmodel ingegaan.
Figuur 5: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes bepalen óf ontwikkelingen nodig, dan wel mogelijk zijn. In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema's en locaties. Dit zijn:
- integraliteit;
- toekomstbestendigheid;
- concentratiebeleid;
- (boven)regionale afstemming;
- zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Samen geven deze beleidskeuzes invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking. Deze Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking geeft een nadere invulling aan de stappen die gemeenten in de onderbouwing van nieuwe stedelijke ontwikkelingen op grond van de Ladder voor duurzame verstedelijking moeten doorlopen (paragraaf 3.1.2).
Deze Ladder voor duurzame verstedelijking stelt immers ook eisen aan het onderbouwen van de (regionale) behoefte en de regionale afstemming van stedelijke ontwikkelingen. De Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, en op welke wijze de regionale afstemming vormgegeven moet worden.
Afweging
In paragraaf 5.2 is de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. Uit de toetsen aan de regionale en gemeentelijke Woonagenda's (zie paragrafen 3.3.1 en 3.4.2) blijkt dat er zowel kwantitatief als kwalitatief behoefte is aan de bouw van de nieuwe woningen. Het plan is daarmee ook in overeenstemming met de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.
Ontwikkelingsperspectief
De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan wáár wat ontwikkeld zou kunnen worden. Volgens de overzichtskaart 'Ontwikkelingsperspectieven' geldt voor het plangebied het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'.
Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).
Afweging
Het plan betreft een, ten opzichte van het agrarisch gebied, relatief kleinschalige uitbreiding van Wanneperveen aansluitend op de bestaande bebouwing en weginfrastructuur. Het vormt daarmee geen onevenredige belemmering voor de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw.
Gebiedskenmerken
De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij de vraag hóé een initiatief ingepast kan worden. Aan een motivering wordt de eis gesteld dat inzichtelijk moet worden gemaakt hoe is omgegaan met de provinciale 'vierlagenbenadering' uit de Catalogus Gebiedskenmerken.
- 1. Natuurlijke laag
In de natuurlijke laag hoort het plangebied tot de 'laagveengebieden (in cultuur gebracht)'. De sturing is in deze gebieden gericht op het behoud van het veenpakket. Het waterpeil is hier niet lager dan voor graslandgebruik noodzakelijk is.
- 2. Laag van het agrarische cultuurlandschap
De tweede laag beschrijft het palet van agrarische cultuurlandschappen met hun dragende structuren en nederzettingsvormen. Het plangebied behoort in deze laag tot de 'laagveenontginningen'. De sturing is hier gericht op instandhouding van de ter plaatse karakteristieke maat en schaal van de ruimte, met onderscheid tussen gebieden met grote open ruimtes en gebieden met een langgerekte kavelstructuur met beplanting. In de laagveenontginningen is het waterpeil niet lager dan voor graslandgebruik noodzakelijk is.
- 3. Stedelijke laag
De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en waterwegen. Het plangebied ligt buiten deze laag.
- 4. Laag van de beleving
In de laag van de beleving wordt het plangebied aangeduid als 'donkerte'. Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De sturing is in de donkere gebieden gericht op alleen minimaal noodzakelijke toepassing van kunstlicht. Dit vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht. Daarnaast moet er veel aandacht zijn voor het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen in het buitengebied.
Afweging
Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit onbebouwde agrarische gronden. Met de stedenbouwkundige opzet voor het plangebied wordt aangesloten op de bestaande kavelrichting (noord-zuid). De bestaande watergangen in en om het plangebied blijven waar mogelijk gehandhaafd. Dit geldt ook voor de groenstructuren op de westelijke, zuidelijke en oostelijke grenzen van het plangebied. Het plan sluit daarmee aan op de karakteristieke maat en schaal van het gebied.
Overstroombaar gebied
Het plangebied ligt op grond van de Omgevingsverordening in overstroombaar gebied. Omgevingsplannen die betrekking hebben op gebieden die zijn aangewezen als overstroombaar gebied voorzien alleen in stedelijke functies binnen dat gebied als door het stellen van voorwaarden is verzekerd dat de veiligheid ook op lange termijn is geborgd.
De onderbouwing van een omgevingsplan bedoeld in het eerste lid bevat een overstromingsrisico paragraaf die inzicht biedt in de risico's bij overstroming en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken. In paragraaf 5.12 wordt hier nader op ingegaan.
3.3 Regionaal
3.3.1 Woonagenda West-Overijssel
De provincie Overijssel, de 11 gemeenten in het westelijk deel van Overijssel (waaronder Steenwijkerland) en hun partners werken al jaren samen aan een kwantitatieve en kwalitatieve balans op de woningmarkt. De partijen maken periodiek meerjarige afspraken over opgaven en ambities. Voor de periode 2021-2025 krijgen die afspraken vorm in de regionale Woonagenda West-Overijssel. In de Woonagenda wordt de opbouw in figuur 3.2 gehanteerd.
Figuur 6: Opbouw Woonagenda
Als ruimtelijke strategie voor de kleine kernen wordt ingezet op ontspannen wonen. Hier is het wonen nauw verbonden met het Overijsselse landschap, het dorpse leven, natuur en landbouw. Het zijn bijzondere en karakteristieke woonomgevingen die worden gekoesterd en met kwaliteiten die zoveel mogelijk worden behouden. De kracht van de gemeenschap en sociale samenhang zijn hier belangrijk. Er liggen kansen om wonen in deze gebieden als vliegwiel in te zetten voor versterking van de vitaliteit van de dorpen, de vestigingsmogelijkheden voor jongeren en de transities in het landschap. Er zijn mogelijkheden om op specifieke plekken nieuw aanbod te creëren, passend bij de leefomgeving en als contramal van wonen in het stedelijk gebied.
Met het regionale woningbouwprogramma wordt ruim baan gegeven aan de lokale behoefte. Dit wordt zoveel mogelijk gedaan door inbreiding, maar daarbij wordt ook gezien dat op sommige plekken uitbreiding nodig is. Ruimtelijke kwaliteit is hierin leidend, het behoud van de unieke landschappen staat voorop.
West-Overijssel wil als regio tot 2030 een groei van 35.000 - 40.000 huishoudens accommoderen. De gemeenten in West-Overijssel hebben samen tot 2030 een kleine 26.000 woningen in harde en zachte plancapaciteit. Dat betekent dat naast het realiseren van harde en zachte plannen ingezet zal worden op het toevoegen van extra plancapaciteit voor 9.000 - 14.000 woningen in West-Overijssel in de periode tot 2030. Hiervan is ongeveer de helft (5.500) voor autonome behoefte en ongeveer de helft voor de extra (verstedelijkings)ambities.
Afweging
Het plan maakt een nieuwe woonbuurt met 37 woningen mogelijk aan de noordrand van Wanneperveen. Omdat er binnen het dorp geen inbreidingsmogelijkheid is voor een buurt van deze omvang, worden de woningen gebouwd aansluitend aan de de bestaande uitbreidingswijk 't Haagje. Met de stedenbouwkundige opzet van het plan wordt aangesloten op de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied. Het plan past dan ook binnen de Woonagenda West-Overijssel.
3.4 Gemeentelijk
3.4.1 Omgevingsvisie Steenwijkerland
Op 20 juni 2017 heeft de raad de Omgevingsvisie Steenwijkerland vastgesteld. De gemeente wil met de Omgevingsvisie de omgevingskwaliteit van Steenwijkerland naar een hoger plan tillen. Omgevingskwaliteit is gedefinieerd als de integrale kwaliteit van ruimtes; het gaat er niet alleen om hoe deze ruimtes eruitzien, maar ook waartoe en op welke manier ze functioneren, hoe ze gebruikt worden en hoe de (functies van de) ruimtes met elkaar samenhangen en bijdragen aan het beter functioneren van de samenleving. De schoonheid van de natuur en de bevaarbaarheid van het water in de Weerribben, het stationsplein van Steenwijk met de verbinding naar werk en voorzieningen, de culturele waarde van Giethoorn en de beleving ervan door grote aantallen buitenlandse toeristen.
De visie draagt bij aan het versterken van de omgevingskwaliteit. Deze kwaliteit is niet te meten. Alleen elementen ervan zijn meetbaar (zoals geluidswaarden) of aanwijsbaar (cultureel erfgoed). Een deel van de omgevingskwaliteit kun je slechts ervaren (sfeer, veiligheid). Het is de som der delen die de uiteindelijke kwaliteit bepaalt. Deze nieuwe definitie is betekenisvol: omgevingskwaliteit is het centrale doel van al het ruimtelijk handelen.
Elke kern heeft zijn eigen karakter. De opgaven in de kernen luiden: leegkomend vastgoed krijgt een nieuwe functie; leefbaarheid krijgt prioriteit; herbezinning uitbreiding capaciteit bedrijventerreinen; aantrekkingskracht Giethoorn zorgvuldig benutten; en kleine kernen bereikbaar houden.
Afweging
Dit plan draagt door de clustering van school, kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang bij aan de leefbaarheid van Wanneperveen, Het toevoegen van een mix van woningtypes waar behoefte aan is draagt ook bij aan de leefbaarheid van het dorp. Het voornemen is daarmee in lijn met de Omgevingsvisie.
3.4.2 Woonagenda
Op 26 januari 2022 is de Woonagenda Steenwijkerland 2022-2026 vastgesteld. In deze woonagenda staat concreet verwoord waar de gemeente in de periode 2022-2026 wat betreft wonen als gemeente op in wil zetten. De woonagenda dient ook als basis voor het maken van nieuwe prestatieafspraken met de woningcorporaties.
In de gemeente Steenwijkerland wordt elke vier tot vijf jaar een woningmarktonderzoek uitgevoerd om een actueel beeld te krijgen van de woningmarkt. Het woningmarktonderzoek dat in 2021 door KAW is uitgevoerd dient als onderlegger voor de woonagenda.
In de woonagenda is aan de hand van vijf thema's aangegeven wat de gemeente wil bereiken en wat ze daarvoor gaat doen:
- Aan de slag met de invulling van de lokale behoefte
- Versnellingsaanpak voor het uitvoeren van woningbouwplannen
- Aan de slag met de bestaande voorraad
- Vergroten van de toegankelijkheid en de slaagkansen op de woningmarkt
- Verkenning van de bovenregionale behoefte
Van de lokale woonbehoefte van 1.735 woningen tot 2031, zijn 1.026 woningen al in harde en zachte plancapaciteit vervat. Dit betekent dat er voor de lokale woningvraag nog voor circa 700 woningen locaties worden gezocht. Hiervoor richt de gemeente zich in eerste instantie op transformatie of herstructurering binnen de kernen. Tegelijkertijd worden de locaties in kaart gebracht die mogelijkheden bieden voor ontwikkeling direct aansluitend aan bestaande kernen. Om woningen toekomstbestendig en op de juiste locaties toe te voegen, worden voor zoeklocaties voor woningbouw aansluitend aan de kernen, ruimtelijke criteria (Natura 2000/vogelweidegebied, hoogte, waterberging/klimaat, bereikbaarheid, etc.) aan de voorkant meegewogen.
Figuur 7: Woningbehoefte, plancapaciteit en programmabijstelling
Om te zorgen dat de woningbouwplannen aan de nieuwe woningvraag voldoen, confronteert de gemeente deze met de uitkomsten van het woningmarktonderzoek. Zo is te zien of de plannen in lijn zijn met de benodigde aantallen en gevraagde woningtypen per voorzieningenkern, basiskern of cluster van woonkernen.
Afweging
Wanneperveen hoort bij het cluster Kleine kernen zuid. Deze wijziging omgevingsplan maakt de realisatie van 37 woningen mogelijk. Dit aantal past binnen de behoefte van 95 tot 125 woningen, ook als de harde en zachte plancapaciteit (respectievelijk 10 en 15 woningen) voor dit cluster wordt meegewogen.
Het plan biedt een mix van woningtypes (rij, twee-onder-een-kap, vrijstaand en patio) in de koopsector. In figuur 7 is te zien dat dit in lijn is met de gevraagde woningtypen. Voor rij- en twee-onder-een-kapwoningen past het aantal plannen bij de vraag. Voor vrijstaande en patiowoningen geldt dat de vraag groter is dan het aanbod.
Het voornemen is daarmee in overeenstemming met de gemeentelijke Woonagenda.
3.4.3 Integraal huisvestingsplan onderwijs
Met het Integraal huisvestingsplan onderwijs Ruimte voor talent (IHP) uit 2017 geven de gemeente en de schoolbesturen gezamenlijk vorm en inhoud aan het streven om te werken aan een aantrekkelijk en duurzaam exploitabel leefklimaat in de gemeente. Hierbij geldt de ambitie, zoals weergegeven in figuur 8.
Figuur 8: Ambitie onderwijshuisvesting
Afweging
PC de Wennepe en OBS 't Vonder in Wanneperveen vormen sinds schooljaar 2017-2018 samenlevingsschool De Lisdodde. Met dit plan wordt het voornemen uit het IHP mogelijk gemaakt om op één locatie in Wanneperveen tot vervangende nieuwbouw van de huidige twee gebouwen te komen. Hierbij wordt rekening gehouden met één fysieke kindcentrum van 945 m2 bruto vloeroppervlak, met 170 m2 aan berging en stalling, voor zo'n 140 leerlingen.
3.4.4 Welstandsbeleid
De gemeente Steenwijkerland wil zorgvuldig omgaan met de bebouwing in de gemeente. Zij wil ook haar inwoners inspireren en stimuleren zorgvuldig om te gaan met verbouwingen aan hun gebouwde eigendommen. De welstandsnota biedt de inwoner en de aanvrager van een bouwaanvraag inzicht en verheldering over de beoordeling van (zijn of haar) bouwplannen.
Het welstandsbeleid is uitgewerkt in gebiedsgerichte welstandscriteria. Het plangebied ligt binnen het laagveenlandschap in het kraggenlandschap. In het gebied komt nauwelijks bebouwing voor en verbouwd of gebouwd wordt er ook nauwelijks. Voor zover dat wel het geval is wordt de welstandstoets gebaseerd op de criteria van gebied Waterstreekdorpen.
Afweging
Het welstandsbeleid biedt geen passend beoordelingskader voor de ontwikkelingen in het plangebied. Om deze reden wordt er een beeldkwaliteitsplan met welstandscriteria opgesteld dat als aanvulling op het welstandsbeleid gaat gelden. Het beeldkwaliteitsplan is opgenomen als Bijlage 1 van de regels van hoofdstuk 22a van het omgevingsplan.
Hoofdstuk 4 Hoe Wil Ik Het Regelen
4.1 Wijziging Omgevingsplan
4.1.1 Omgevingsplan van rechtswege
Op 1 januari 2024 is het omgevingsplan van rechtswege ontstaan. Dit omgevingsplan bestaat uit alle ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen en wijzigingsplannen, en uit de Bruidsschat die de gemeente van het Rijk heeft ontvangen. In deze Bruidsschat zitten onder meer regels voor milieubelastende activiteiten en bouwactiviteiten. Ook twee bodemkaarten en de hogere waarde besluiten maken deel uit van het omgevingsplan van rechtswege. Gemeenten krijgen tot 1 januari 2032 de tijd om het omgevingsplan van rechtswege en andere regels over de fysieke leefomgeving om te zetten naar een nieuw omgevingsplan. Op grond van artikel 2.4 en 22.6 van de Omgevingswet kan de gemeenteraad het omgevingsplan van rechtswege (laten) wijzigen.
4.1.2 Toepassing TAM-IMRO
De Omgevingswet integreert wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Het DSO ondersteunt bij de uitvoering van de wet en bestaat uit lokale systemen van overheden en de landelijke voorziening (DSO-LV), zoals Regels op de kaart en het Omgevingsloket. Er zijn tijdelijke alternatieve maatregelen (TAMs) ontwikkeld voor organisaties die nog geen gebruik kunnen maken van lokale of landelijke onderdelen van het DSO. Een van deze TAMs is TAM-IMRO. Bij TAM-IMRO wordt het omgevingsplan gewijzigd via de - onder de Wet ruimtelijke ordening gebruikte - IMRO-standaard (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de voorziening ruimtelijkeplannen.nl.
Het gebruik van TAM-IMRO is toegestaan tot en met 31 december 2025. Als het ontwerp van een TAM-IMRO omgevingsplan uiterlijk 31 december 2025 ter inzage is gelegd, mag het ook na 1 januari 2025 worden afgemaakt met TAM-IMRO. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Klimaat geeft aan dat TAM-IMRO plannen uiterlijk voor 1 januari 2032 moeten worden omgezet naar de nieuwe Standaard officiële publicaties (STOP) met de bijbehorende Toepassingsprofielen omgevingsdocumenten (TPOD).
De Vereniging Nederlandse Gemeente (VNG) gaat uit van twee varianten van een TAM-IMRO omgevingsplan: de Basisvariant en de Crisis- en herstelwet-variant. Voorliggend TAM-IMRO omgevingsplan is opgezet volgens de Basisvariant. Deze blijft qua vorm en inhoud zo dicht mogelijk bij een bestemmingsplan. Daarbij wordt uiteraard wel aan alle eisen van de Omgevingswet en bijbehorende AMvB's voldaan.
4.1.3 Plangebied
De regels in dit TAM-IMRO omgevingsplan zijn van toepassing op de locatie Wanneperveen - kindcentrum en woningbouw, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand [NL.IMRO.1708.WNPUitbreidnrdOP-VA01] zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl. In paragraaf 2.1 is een overzichtskaart van het werkingsgebied c.q. plangebied opgenomen.
4.1.4 Overzicht wijzigingen
De planregels van het omgevingsplan van rechtswege worden met dit TAM-IMRO omgevingsplan gewijzigd. De regels zoals opgenomen in de beheersverordening Buitengebied Steenwijkerland 2014 en de Correctieve herziening beheersverordening Buitengebied worden vervangen door de regels in dit TAM-omgevingsplan. De wijziging heeft tot gevolg dat de locatie wordt voorzien van de functies wonen, maatschappelijk, groen, tuin en verkeer.
4.2 Artikelsgewijze Toelichting
Preambule
De preambule is direct zichtbaar boven de regels. In de preambule staat dat het TAM-IMRO omgevingsplan gelezen moet worden als hoofdstuk en de artikelen als paragrafen van dat hoofdstuk. Dit om onduidelijkheden met het omgevingsplan van rechtswege te voorkomen.
HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS
Artikel 2 Algemene begripsbepalingen
In dit artikel is een verwijzing opgenomen naar de algemeen geldende begrippen.
Artikel 3 Aanvullende begripsbepalingen
In dit artikel zijn begrippen opgenomen die specifiek gelden voor het TAM-IMRO omgevingsplan.
Artikel 4 Toepassingsbereik
In de toepassingsbereikbepaling wordt in het eerste lid bepaald dat de ruimtelijke plannen uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan niet van toepassing zijn op de locatie waarvoor het TAM-IMRO omgevingsplan is opgesteld.
In het tweede lid is bepaald dat de regels uit de Bruidsschat niet van toepassing zijn, als deze regels in strijd zijn met de regels uit het TAM-IMRO omgevingsplan.
In het derde lid worden de regels uit het TAM-IMRO omgevingsplan gekoppeld aan de bijbehorende verbeelding.
Artikel 5 Meet- en rekenbepalingen
Het omgevingsplan van rechtswege bevat in artikel 22.24 al meetbepalingen. In dit artikel zijn alleen meet- en rekenbepalingen opgenomen die specifiek gelden voor het TAM-IMRO omgevingsplan.
HOOFDSTUK 2 FUNCTIES EN ACTIVITEITEN
Artikel 6 Groen
De structuurbepalende groenzones in het plangebied zijn aangewezen als 'Groen'. Ter bescherming van het waardevolle groen (boomsingels, houtwallen) op de westelijke, zuidelijke en oostelijke grenzen van het plangebied is de aanduiding 'specifieke vorm van groen - waardevol groen' opgenomen. Binnen 'Groen' zijn ook de parkeerplaatsen in het plangebied opgenomen. Deze zijn aangeduid als 'parkeerterrein'.
Artikel 7 Maatschappelijk
De gronden waar het schoolgebouw met kinderopvang en buitenschoolse opvang worden gerealiseerd zijn aangewezen als 'Maatschappelijk'. Hierbinnen is één bouwvlak opgenomen, waarbinnen de school moet worden gerealiseerd. De maximale bouwhoogte is hier 10 meter. Bijgebouwen moeten worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'. Tot slot is er een regel opgenomen waarin staat dat het Beeldkwaliteitsplan aanvullende eisen stelt, zoals natuurinclusief bouwen. Welstand gaat via de welstandtoets zoals genoemd in artikel 22.29 van de Bruidsschat.
Artikel 8 Tuin
Deze gronden zijn bedoeld voor onbebouwde tuinen bij woningen. Het betreft (delen van) percelen behorende bij een woning, maar waarop bebouwing niet gewenst is, meestal de voortuinen.
Artikel 9 Verkeer
De gronden met deze functie zijn gericht op de afwikkeling van het verkeer. De (ontsluitings)wegen en paden binnen het gebied hebben een verkeersbestemming gekregen.
Artikel 10 Wonen
De toekomstige woonpercelen zijn aangewezen als 'Wonen'. Hierbinnen zijn bouwvlakken opgenomen waar de woningen moeten worden gerealiseerd. Per bouwvlak is aangegeven hoeveel woningen er mogen worden gebouwd. In de bouwvlakken waar maar één woning mag worden gebouwd zijn, logischerwijs, alleen vrijstaande woningen mogelijk. Voor de vlakken waar meerdere woningen zijn toegestaan is aangeduid om wat voor type woningen het moet gaan: twee-aaneen, aaneengebouwd of patiowoningen. De maximale goot- en bouwhoogte van de woningen in het zuidelijk deel van het gebied is respectievelijk 7 meter en 11 meter. Die van de woningen in het noordelijk deel respectievelijk 3,5 meter en 9 meter. Voor de patiowoningen geldt een maximale hoogte van respectievelijk 3,5 en 7,5 meter. Tot slot is er een regel opgenomen waarin staat dat het Beeldkwaliteitsplan aanvullende eisen stelt, zoals natuurinclusief bouwen. Welstand gaat via de welstandtoets zoals genoemd in artikel 22.29 van de Bruidsschat.
Artikel 11 Waarde - Archeologie
Ten behoeve van de bescherming van archeologische waarden is een deel van het gebied aangewezen als 'Waarde - Archeologie'. Dit betreft de gronden waar nog een proefsleuvenonderzoek moet plaatsvinden.
HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
In dit artikel is aangegeven dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede keer mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.
Artikel 13 Aanvullende beoordelingsregels voor vergunningplichtige bouwactiviteiten
In dit artikel zijn aanvullende regels voor bouwactiviteiten opgenomen die gelden voor het gehele werkingsgebied.
Artikel 14 Verboden gebruiksactiviteiten
In dit artikel zijn regels voor functies opgenomen die gelden voor het gehele werkingsgebied. In het omgevingsplan geldt dat als er geen regels voor een activiteit zijn opgenomen, deze activiteit zonder meer mag worden uitgevoerd en er geen beperkingen voor die activiteit op grond van het omgevingsplan gelden. Het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het TAM-IMRO omgevingsplan moet nadrukkelijk vergunningplichtig worden gemaakt of verboden. In dit geval is gekozen voor een algemeen gebruiksverbod. Aanvullend gelden enkele specifieke gebruiksverboden.
Artikel 16 Regels met betrekking tot evenementen
In dit artikel zijn regels voor evenementen opgenomen die gelden voor het gehele werkingsgebied.
Artikel 17 Regels met betrekking tot parkeren
In dit artikel zijn regels voor parkeren opgenomen die gelden voor het gehele werkingsgebied.
HOOFDSTUK 4 OVERGANGSREGELS
Artikel 18 Overgangsrecht
In dit artikel zijn de regels voor het overgangsrecht opgenomen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen bouwwerken, functioneel gebruik en overige activiteiten.
Hoofdstuk 5 Gevolgen (Milieu- En Omgevingsaspecten)
5.1 M.e.r.-beoordeling
5.1.1 Wettelijk kader
De wetgeving omtrent de milieueffectrapportage (m.e.r.) is opgenomen in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en in hoofdstuk 11 en bijlage V van het Omgevingsbesluit.
Of een besluit over een project m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig is, kan worden afgeleid uit bijlage V van het Omgevingsbesluit, in samenhang met de artikelen 11.6 en 11.8 van het Omgevingsbesluit. Bijlage V heeft als ingang (eerste kolom) de omschrijving van het project. In de vierde kolom staan de besluiten genoemd waarvoor m.e.r.-verplichtingen gelden. Het gaat om besluiten waarmee de toestemming voor het project wordt verleend. In dit geval is dat het omgevingsplan.
Of er voor het besluit een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, volgt uit de tweede en derde kolom. Als het project voldoet aan de voorwaarden van de tweede kolom, geldt een m.e.r.-plicht. Anders geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht, tenzij ook in de derde kolom voorwaarden staan.
5.1.2 Toetsing
Voor stedelijke ontwikkelingsprojecten (J11 van bijlage V Ob) geldt geen directe m.e.r.-plicht uit kolom 2. Wel geldt bij een aanleg, wijziging of uitbreiding in het kader van een wijziging van het omgevingsplan een m.e.r.-beoordelingsplicht. De m.e.r.-beoordeling voor dit voornemen is opgenomen als Bijlage 1 van deze motivering.
5.1.3 Conclusie
De belangrijkste conclusie van de m.e.r.-beoordeling is dat voor het voornemen, gezien de aard en omvang van de effecten, geen m.e.r. doorlopen hoeft te worden.
5.2 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
5.2.1 Wettelijk kader
Op grond van artikel 5.129g van het Bkl wordt, met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand, rekening gehouden met de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling. Onder een stedelijke ontwikkeling wordt verstaan de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelvoorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is. Er wordt onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingen in en buiten stedelijk gebied, dan wel buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied.
5.2.2 Toetsing
De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
- 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
- 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
- 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
- 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
- 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Het plan is gelet op de omvang van het plan, het realiseren van maximaal 37 nieuwbouwwoningen en een school, kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang, in relatie tot de omgeving aan te merken als een stedelijk ontwikkeling.
Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Het plangebied heeft op dit moment een agrarische bestemming. De transformatie naar woon- en schoolgebied leidt tot een uitbreiding van de bestaande bouwmogelijkheden. Naar aard en omvang zijn er substantiële wijzigingen van de gebruiksmogelijkheden van het gebied ten opzichte van de bestaande mogelijkheden. Er is daarmee sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de behoefte aan die ontwikkeling worden gemotiveerd. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen. Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de woningbouw is hier beperkt tot de gemeente Steenwijkerland. Het verzorgingsgebied voor het kindcentrum is beperkt tot Wanneperveen en directe omgeving.
Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
Zoals hiervoor al staat vermeld, dient de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, te worden beschreven. Het plan is getoetst aan de Woonagenda Steenwijkerland 2022-2026 (met bijbehorend woningmarktonderzoek), de Woonagenda West-Overijssel en het gemeentelijke Integraal huisvestingsplan onderwijs.
Uit de toetsen aan de Woonagenda's (zie paragrafen 3.3.1 en 3.4.2) blijkt dat er zowel kwantitatief als kwalitatief behoefte is aan de bouw van de nieuwe woningen.
PC de Wennepe en OBS 't Vonder in Wanneperveen vormen sinds schooljaar 2017-2018 samenlevingsschool De Lisdodde. Met dit bestemmingsplan wordt het voornemen uit het IHP mogelijk gemaakt om op één locatie in Wanneperveen tot vervangende nieuwbouw van de huidige twee gebouwen te komen. Hierbij wordt rekening gehouden met één fysiek schoolgebouw voor zo'n 140 leerlingen. In het nieuwe schoolgebouw worden ook een kinderopvang en buitenschoolse opvang gehuisvest. Het bruto vloeroppervlak is circa 1.000 m2. Gesteld kan worden dat er een behoefte is aan deze ontwikkeling.
Ligt de ontwikkeling in stedelijk gebied?
De definitie voor stedelijk gebied is onder het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) omschreven als: 'Het samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen en infrastructuur. Het betreft het samenstel van bebouwing dat in een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is toegelaten.'
Het plangebied ligt aan noordzijde van de kern Wanneperveen, aansluitend aan bestaand stedelijk gebied. Het plan is daarmee een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied.
Kenmerkend voor Wanneperveen is dat het dorp zich uitstrekt als langgerekte lintbebouwing tussen Blauwe Hand en de provinciegrens met Drenthe. In dit lint is geen locatie voorhanden voor een inbreiding met het programma van dit plan. Gezien de karakteristieken en ruimtelijke kwaliteiten van het lint is het stedenbouwkundig en landschappelijk ook niet wenselijk om hier in te breiden. Ten noorden van het karakteristieke bebouwingslint heeft in het verleden een planmatige uitbreiding plaatsgevonden, in de vorm van uitbreidingswijk 't Haagje. Uit het stedenbouwkundig ontwerp (Bijlage 1) blijkt dat dit plan in aansluiting op deze wijk zowel kwalitatief als kwantitatief is in te passen.
5.2.3 Conclusie
Uit het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking volgt dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied. Desalniettemin is aangetoond dat er behoefte is aan de ontwikkelingen, binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied, terwijl het plan zich goed inpast op de beoogde locatie. Er daarmee sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties met het oog op duurzame verstedelijking.
5.3 Dienstenrichtlijn
5.3.1 Wettelijk kader
Op grond van de Dienstenrichtlijn mogen er geen economische motieven zijn voor regels voor diensten in een omgevingsplan. In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is hiervoor een instructieregel opgenomen, artikel 5.1a. Het begrip ‘dienst’ moet breed worden geïnterpreteerd. Ook detailhandel is een dienst. De instructieregel bepaalt dat een omgevingsplan voldoet aan artikel 14, aanhef en onder 5, van de Dienstenrichtlijn. Vestigingseisen voor diensten mogen bijvoorbeeld niet gebaseerd zijn op argumenten van concurrentiebeperking. Iedere verplichting, verbod, voor-waarde of beperking die aan toegang en uitoefening van dienstenactiviteiten wordt gesteld, valt onder de Dienstenrichtlijn.
5.3.2 Toetsing
Er wordt met het voornemen geen diensten mogelijk gemaakt waarop beperkende maatregelen worden gebruikt. Daarmee is de dienstenrichtlijn niet relevant voor het voornemen.
5.4 Verkeer & Parkeren
5.4.1 Wettelijk kader
De regels in het omgevingsplan moeten leiden tot een evenwichtige toedeling van functie aan locaties (artikel 2.1 Omgevingswet). Bij een voorgenomen ontwikkeling moet daarom onder meer beoordeeld worden wat de effecten zijn op de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid binnen en rond het plangebied. Het kader voor die beoordeling wordt gevormd door de parkeernormen die in het omgevingsplan zijn opgenomen en/of de kencijfers van de CROW.
5.4.2 Toetsing
Parkeren
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is, waar mogelijk, de Nota parkeernormen van de gemeente Steenwijkerland gehanteerd. In overige gevallen zijn de kencijfers van de CROW gebruikt. Daarbij is in alle gevallen uitgegaan van de normen voor rest bebouwde kom. Op grond daarvan is er sprake van de volgende parkeerbehoefte:
Functie | Hoeveelheid | Parkeernorm | Parkeerbehoefte |
Woning, koop, vrijstaand | 8 woningen | 1,9 per woning | 15,2 |
Woning, koop, twee-onder-een-kap | 10 woningen | 1,8 per woning | 18,0 |
Woning, koop, tussen/hoek | 13 woningen | 1,6 per woning | 20,8 |
Woning, koop, patio | 6 woningen | 1,5 per woning | 9 |
Basisonderwijs | 6 leslokalen | 0,5 per leslokaal | 3,0 |
Kinderdagverblijf | 115 m2 bvo | 1,3 per 100 m2 bvo | 1,5 |
Buitenschoolse opvang | 115 m2 bvo | 1,3 per 100 m2 bvo | 1,5 |
Totaal | 69 |
Voor de buitenschoolse opvang zijn in de Nota parkeernormen geen parkeernormen opgenomen. Er is uitgegaan van dezelfde normen als voor een kinderdagverblijf. De normen voor school, kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang zijn exclusief 'kiss & ride'.
Parkeren vindt plaats op eigen erf (bij vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen) of centraal in parkeerkoffers aan de toegangsweg of woonstraten (voor patio- en rijwoningen). Er zijn 35 openbare parkeerplaatsen in het plan opgenomen, waarvan 2 voor invaliden. Als overloop voorziening worden 8 extra parkeerplekken aangelegd in de centrale groenstrook. Deze plekken worden uitgevoerd in gras zodat ze, als ze niet gebruikt worden, opgaan in het groen. Daarnaast vindt parkeren voor het kindcentrum plaats buiten de woonwijk. Aan de Wethouder Vosstraat wordt hiervoor een parkeervoorziening aangelegd op de plek van de huidige voetbalkooi. De voetbalkooi wordt verplaatst naar de nieuwe woonbuurt (zie figuur 1 of Bijlage 1). Het plan voldoet daarmee aan de parkeerbehoefte.
Verkeer
Het plangebied wordt voor autoverkeer ontsloten op de Bovenboerseweg en Wethouder Vosstraat. Voor fietsers en voetgangers wordt het plangebied daarnaast ontsloten met voet- en fietspaden vanaf de Bovenboerseweg, de Wethouder Vosstraat en het fietspad ten westen van het plangebied. Het aantal verkeersbewegingen is daarnaast geschat aan de hand van kencijfers van de CROW. De gemeente Steenwijkerland heeft een stedelijkheid van 'weinig stedelijk' en het plangebied bevindt zich in rest bebouwde kom. Het gaat hierbij om verkeersbewegingen per etmaal. Er is uitgegaan van de minimale verkeersbewegingen.
Functie | Hoeveelheid | Verkeersbewegingen per etmaal | Totaal |
Woning, koop, vrijstaand | 8 woningen | 7,8 per woning | 62,4 |
Woning, koop, twee-onder-een-kap | 10 woningen | 7,4 per woning | 74 |
Woning, koop, tussen/hoek | 13 woningen | 7,0 per woning | 91 |
Woning, koop, patio | 6 woningen | 7,0 per woning | 42 |
Basisschool | 1 | 175 voor gehele school | 175 |
Kinderdagverblijf | 115 m2 bvo | 33 per 100m2 bvo | 38 |
Totaal | 482,35 |
Voor de buitenschoolse opvang is in de kencijfers geen verkeersgeneratie opgenomen, aangezien deze verkeersbewegingen vaak gekoppeld zijn aan de basisschool. Uit ervaringscijfers wordt aangenomen dat een kindcentrum ongeveer 175 verkeersbewegingen per etmaal heeft. Daarnaast verdwijnt er door de oprichting van het nieuwe kindcentrum ook een deel van het verkeer elders in het dorp. In het nieuwe kindcentrum worden namelijk twee bestaande scholen gehuisvest.
De normen voor de kinderdagverblijf zijn inclusief 'kiss & ride', het grootste deel van het verkeer betreft het brengen en halen van kinderen. Gezien de twee ruime ontsluitingen van het plangebied wordt de hoeveelheid verkeersbewegingen per etmaal als aanvaardbaar geacht.
5.4.3 Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor het planvoornemen. Daarmee is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wat betreft verkeer en parkeren.
5.5 Milieuzonering
5.5.1 Wettelijk kader
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn er instructieregels van het Rijk over onder andere geluid en geur van activiteiten (paragraaf 5.1.4.2 en 5.1.4.6 van het Bkl). Het omgevingsplan moet ervoor zorgen dat het geluid en de geur van activiteiten op geur- en geluidsgevoelige gebouwen (zoals woningen) aanvaardbaar is. In de aanwijzing van geur- en geluidsgevoelige gebouwen is de functie bepalend. Hierbij kan gedacht worden aan wonen, onderwijs of zorg. Voor overige gebouwen of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van bescherming. Daarom moet het omgevingsplan in beginsel hierover regels bevatten. De benodigde regels over geluid en geur van activiteiten zijn opgenomen in de bruidsschat.
Om na te gaan of het geluid door activiteiten op het plangebied aanvaardbaar is, is ervoor gekozen om de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering, editie 2009 te raadplegen. Er is in 2019 een nieuwe VNG-brochure uitgekomen, namelijk de brochure Milieuzonering nieuwe stijl. Omdat deze brochure voor bestaande situaties weinig concreet was (er was bijvoorbeeld geen bedrijvenlijst met richtafstanden opgenomen) en naar verwachting in de loop van 2024 wordt vervangen, is ervoor gekozen in dit specifieke geval, waarin het gaat om toetsing aan bestaande bedrijvigheid, gebruik te maken van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering zoals hiervoor genoemd.
Door middel van zogeheten milieuzonering waarborgt men doorgaans dat er voldoende afstand wordt gehouden tussen hinderveroorzakende functies en gevoelige functies. Richtlijnen voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-brochure zoals hiervoor genoemd.
5.5.2 Toetsing
De omgeving van het plangebied kan worden aangemerkt als een rustige woonwijk met in hoofdzaak woonfuncties. In de omgeving bevindt zich een aantal bestaande milieubelastende functies. Dit gaat om het sportpark ten zuiden en de ijsbaan ten oosten van het plangebied.
Woningen
Het plan maakt de realisatie van, milieugevoelige, woningen mogelijk. Voor een sportcomplex geldt een richtafstand van 50 meter (voor het aspect geluid) tot milieugevoelige functies. De afstand van het sportpark tot de gevel van de dichtstbijzijnde woning in het plangebied is circa 60 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan.
Voor een ijsbaan in de open lucht geldt een richtafstand van 300 meter. De afstand van de ijsbaan tot de gevel van de dichtstbijzijnde woning in het plangebied is circa 80 meter. Formeel gezien wordt niet voldaan aan de richtafstand van 300 meter. Hierbij moet worden opgemerkt dat deze afstand betrekking heeft op permanente volwaardige kunstijsbanen met voorzieningen. Bij de ijsbaan ten oosten van het plangebied gaat het om een stuk grasland dat onder water kan lopen en alleen bij voldoende vorst gebruikt kan worden als ijsbaan. Gezien de beperkte functionaliteit van deze ijsbaan kan gesteld worden dat de richtafstand van 300 meter niet toepasbaar is op de situatie in dit plan. De afstand van 80 meter wordt in dit geval als voldoende beschouwd.
Er zijn in de omgeving geen bestaande milieubelastende functies die belemmerend zijn voor de ontwikkeling. Daarnaast zijn er in de omgeving geen bestaande functies die in hun ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd worden door het plan.
School
Het plan maakt ook de realisatie mogelijk van een milieubelastende functie mogelijk, in de vorm van een school (in deze motivering kindcentrum genoemd). Voor een school geldt een richtafstand tot milieugevoelige functies van 30 meter (voor het aspect geluid). De afstand van het schoolperceel tot de dichtstbijzijnde bestaande woningen aan de Wethouder Vosstraat en de Bovenboerseweg is meer dan 60 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand. De afstand van het schoolperceel tot de dichtstbijzijnde nieuwe woningen in het plangebied is circa 10 meter. Er wordt daarmee niet voldaan aan de richtafstand. Om deze reden is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 5.6). Conclusie hierbij is dat er sprake is van aanvaardbaar geluid.
5.5.3 Conclusie
Met betrekking tot milieuzonering van milieugevoelige gebouwen, namelijk woningen, voldoet het plan aan de richtafstanden. Met betrekking tot milieuzonering van milieubelastende functies maakt het voornemen een kindcentrum mogelijk. Hierbij voldoet het voornemen niet aan de richtafstand, nader onderzoek is nodig. Om deze reden is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (paragraaf 5.6). Conclusie hierbij is dat er sprake is van aanvaardbaar geluid.
5.6 Geluid
5.6.1 Wettelijk kader
In de Bruidsschat (BS) is het onderdeel 'geluid' geregeld in paragraaf 22.3.4. Daarin staan regels over geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. In de Bruidsschat zijn waarden bepaald (zie artikel 22.57 Bruidsschat waar waarden gelden). Daarbij is onderscheid gemaakt in geluid door de volgende activiteiten:
- Activiteiten anders dan door windturbines en windparken en civiele buitenschietbanen, militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen (par. 22.3.4.2 BS);
- Geluid door windturbines en windparken (par. 22.3.4.3 BS);
- Geluid door civiele buitenschietbanen, militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen (par. 22.3.4.4 BS).
De instructieregels uit afdeling 3.5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn van toepassing op de beheersing van geluid door een weg, spoorweg of industrieterrein (artikel 3.18 lid 1 Bkl). De wetgever maakt onderscheid tussen geluidsbronnen met een geluidproductieplafond als omgevingswaarde (gpp) en bronnen met een basisgeluidemissie (bge). Geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen heeft invloed op de omgeving. Het bevoegd gezag beoordeelt geluid van deze bronnen bij geluidgevoelige gebouwen (artikel 3.20 Bkl).
Het rijk stelt voor een aantal gebouwen specifieke regels. Deze instructieregels van het Bkl voor geluid zijn gericht op aangewezen geluidgevoelige gebouwen (artikel 3.20 Bkl) en stiltegebieden (artikel 7.11 Bkl). In de aanwijzing van geluidgevoelige gebouwen is de functie (zoals wonen, onderwijs of zorg) bepalend (artikel 3.20 Bkl). Voor andere gebouwen of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van bescherming tegen geluid. Dat doet de gemeente vanuit haar taak 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties'.
5.6.2 Toetsing
Het onderzoek richt zich op het vaststellen van de geluidbelasting op de geluidsgevoelige bestemmingen binnen het plan als gevolg van het wegverkeer. Daarnaast zal de geluidbelasting van het kindcentrum naar de omliggende nieuwe en bestaande woningen worden vastgesteld. Vanwege deze plannen moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de invloed van het geluid van de school (industriegeluid) en de wegen (wegverkeersgeluid). Deze is uitgevoerd door het Noordelijk Akoestisch Adviesburo (zie Bijlage2).
Beoordeling school, BSO en KDV
In het akoestisch onderzoek moet de invloed van het kindcentrumop de omgeving worden beoordeeld. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de systematiek uit de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (zie ook paragraaf 5.5). Er wordt ook aandacht geschonken aan het stemgeluid als gevolg van het buiten spelen bij het kindcentrum, om uit te gaan van de ergste scenario. Het doel van dit deel van het onderzoek is het beoordelen van de door het nieuwe plan veroorzaakte geluidbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen en buiten het plan.
De geluidbelasting en maximale geluidsniveaus van de te beoordelen geluidsbronnen van het kindcentrum zijn vastgesteld op basis van een opgegeven representatieve bedrijfssituatie. Hierbij zijn voor de geluidsbronnen aannames gedaan van het geluidsvermogenniveau op basis van metingen aan soortgelijke inrichtingen of geluidsbronnen. Het onderzoek betreft een prognose van de nieuwe situatie.
Met behulp van een opgesteld rekenmodel op basis van de situatie van de school met spelende kinderen, installaties en aan- en afvoerbewegingen school en dorpshuis zijn geluidsberekeningen uitgevoerd naar de omliggende woningen.
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op de nieuwe woningen is maximaal 45 dB(A) op de gevels aan de woningen aan de noordzijde. Hiermee wordt voldaan aan stap 2 uit de VNG-publicatie en de toetsingswaarde van 45 dB(A). Bij toetsing aan de standaardwaarden uit het Bkl wordt inclusief stemgeluid al voldaan aan de grenswaarde van 50 dB.
De maximale geluidsniveaus bedragen ten hoogste tot 67 dB(A) op de woningen aan de noordzijde. Deze maximale geluidsniveaus worden veroorzaakt door spelende kinderen op het schoolplein. Hiermee kan niet voldaan worden aan stap 2 van de VNG-publicatie. Aan stap 3 van de VNG-publicatie wordt wel voldaan. In stap 3 moet het bevoegd gezag motiveren waarom deze geluidsniveau aanvaardbaar zijn in deze omgeving. Spelende kinderen buiten het schoolplein, in de wijk of op de openbare weg, kunnen vergelijkbare of hogere maximale geluidsniveaus veroorzaken op de woningen in de omgeving. Het toestaan van de op het schoolplein veroorzaakte maximale geluidsniveaus zijn in deze situatie aanvaardbaar.
Hoewel de bedrijfstijden van de kinderopvang van 06:30 tot 19:30 zijn, is als uitgangspunt voor het kinderdagverblijf aangehouden dat er alleen buiten wordt gespeeld in de dagperiode tussen 07:00 en 19:00. Dit geeft een realistischer beeld van de situatie terplaatste. Daarmee is een aanvullend onderzoek voor deze bron voor de uren 06:30 tot 07:00 en 19:00 tot 19:30 niet nodig.
Daarnaast wordt in de bepaling van het geluid normaal gesproken het stemgeluid van kinderen namelijk niet meegenomen. Het betreft dus een ergste geval scenario.
Beoordeling wegverkeerslawaai
De wegen in en rond het plan hebben allen een maximumsnelheid van 30 km per uur. De wegen zijn beoordeeld ter plaatse van de geluidsgevoelige bestemmingen binnen het plangebied. De geluidbelasting op de nieuwbouw ten gevolge van het wegverkeer op alle wegen tezamen bedraagt ten hoogste 46 dB. Hiermee wordt voldaan aan de standaardwaarde van 53 dB uit het Bkl.
5.6.3 Conclusie
De beoordeling voor wegverkeerslawaai voldoet aan de gestelde standaardwaarde uit het Bkl. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau voor nieuwe woningen voldoet ook. De berekening van de maximale geluidsniveaus zijn uitgegaan van het ergste geval, hierbij is de overschrijding aanvaardbaar gebleken. Op basis hiervan is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wat betreft geluid.
5.7 Luchtkwaliteit
5.7.1 Wettelijk kader
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn instructieregels opgenomen voor luchtkwaliteit. Deze regels zijn gesteld ter bescherming van de gezondheid. In paragraaf 5.1.4.1 Bkl zijn omgevingswaarden voor onder andere stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) opgenomen. Een activiteit is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- het project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- het project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging.
Uit artikel 5.53 en 5.54 Bkl volgt dat een project niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 ug/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties. Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:
- 1. Motiveren dat het project binnen de getalsmatige grenzen van een aangewezen categorie blijft. Onder deze 'standaardgevallen NIBM' vallen kantoren, woonwijken en het telen van gewassen. Dit moet wel onder een bepaalde omvang blijven conform artikel 5.54 Bkl. Valt een project binnen de genoemde categorie, maar niet binnen de gestelde grenzen, dan is het mogelijk om alsnog via detailberekeningen aannemelijk te maken dat de 3%-grens niet wordt overschreden.
- 2. Op een andere manier aannemelijk maken dat een project de 3%-grens niet overschrijdt. Soms kan een kwalitatieve berekening voldoende zijn. Soms kan de zogeheten NIBM-tool gebruikt worden, eventueel aangevuld met detailberekeningen.
In artikel 5.51 lid 2 Bkl zijn aandachtsgebieden aangewezen. Dit zijn locaties met hoge concentraties stikstofdioxide (NO2) en/of fijnstof (PM10). De gemeente Steenwijkerland is niet aangewezen als concentratiegebied.
5.7.2 Toetsing
Niet in betekenende mate
Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van maximaal 37 woningen. Het blijft daarmee ruimschoots onder de nibm-grens. In het nieuwe kindcentrum worden twee bestaande scholen gehuisvest. Het betreft hiermee geen nieuwe functie, maar een verplaatsing van bestaande voorzieningen. Het plan leidt daarmee niet tot extra verkeersbewegingen en kan als 'niet in betekenende mate' van invloed op de luchtkwaliteit worden beschouwd.
Goed woonklimaat
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, moet ook worden bekeken of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland.
De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het projectgebied de achtergrondniveaus voor NO2,PM10 en PM2,5 in alle jaren onder de grenswaarden liggen.
5.7.3 Conclusie
Het plan moet worden beschouwd als een nibm-project. Uit de achtergrondniveaus blijkt dat deze onder de wettelijke normen blijven. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan achterwege blijven. Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wat betreft luchtkwaliteit.
5.8 Geur
5.8.1 Wettelijk kader
In het omgevingsplan moet rekening worden gehouden met geur door activiteiten op geurgevoelige gebouwen. Dit volgt uit artikel 5.92 lid 1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Rekening houden met geur werkt twee kanten op:
- bij het mogelijk maken van het verrichten van activiteiten in de buurt van gevoelige gebouwen;
- bij het toelaten van geurgevoelige gebouwen in de buurt van bestaande geurveroorzakende bedrijven.
Er moet dus overwogen worden wat de beste locatie is voor een geurveroorzakende activiteit. Of de beste locatie voor een geurgevoelig gebouw.
De geur van een activiteit op een geurgevoelig gebouw moet aanvaardbaar zijn (artikel 5.92 lid 2 Bkl). Dit betekent dat beoordeeld moet worden of waarden, afstanden en gebruiksregels in het omgevingsplan leiden tot een aanvaardbaar hinderniveau. De gemeente heeft beleidsvrijheid om te bepalen welke mate van geurhinder aanvaardbaar is.
Bij het bepalen of geurregels in het omgevingsplan worden vastgelegd, spelen de volgende aspecten een rol:
- bestaande toetsingskaders, zoals lokaal geurbeleid;
- geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige gebouwen en locaties;
- aard, omvang en waardering van de geur die vrijkomt van de activiteit;
- historie van het bedrijf en het klachtenpatroon;
- bestaande en verwachte geurhinder van die activiteit;
- kosten en baten van technische voorzieningen en gedragsregels.
Er moet ook rekening worden gehouden met mogelijke cumulatie van geur door meerdere activiteiten.
Voor een aantal activiteiten moet de gemeente geurregels opnemen in het omgevingsplan. Hiervoor staan instructieregels in het Bkl. Dit geldt voor rioolwaterzuiveringsinstallaties (rwzi's), het houden van landbouwhuisdieren en andere agrarische activiteiten. Voor andere geurveroorzakende activiteiten kan de gemeente kiezen welke geurregels ze in het omgevingsplan geurregels stelt. De locatiekeuze bepaalt welke regels moeten gelden.
Als in het omgevingsplan regels over geur vanwege rwzi's of agrarische activiteiten zijn opgenomen, dan moet er ook een bebouwingscontour geur worden vastgelegd. Binnen de bebouwingscontour geldt een 'hoge bescherming', daarbuiten een 'lage bescherming' (artikel 5.97 Bkl). De gemeente wijst in ieder geval een bebouwingscontour aan rond het stedenbouwkundig samenstel van bebouwing. Het gaat hierbij om bebouwing voor:
- wonen;
- dienstverlening;
- bedrijvigheid;
- detailhandel;
- horeca.
Ook de openbare of sociaal-culturele voorzieningen en infrastructuur die bij deze bebouwing horen, vallen onder dit samenstel.
Zolang het tijdelijke omgevingsplan geldt, zijn voor 'geur' de regels uit de Bruidsschat (BS) van toepassing. En dus ook de regels over de bebouwde kom (paragraaf 22.3.6 BS), in plaats van een bebouwingscontour geur. De Bruidsschat bevat regels over:
- Geur door het houden van landbouwhuisdieren en paarden en pony's voor het berijden in een dierenverblijf (par. 22.3.6.2 BS);
- Geur door het houden van fokteven van nertsen (par. 22.3.6.3 BS);
- Geur door andere agrarische activiteiten, zoals o.a. het opslaan van vaste mest, champost of dikke fractie en het composteren of opslaan van groenafval (par. 22.3.6.4 BS);
- Geur door het exploiteren van zuiveringstechnische werken (par. 22.3.6.5 BS). Voor een aantal milieubelastende activiteiten geldt een vergunningplicht op basis van hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). In afdeling 8.5 'Omgevingsvergunning milieubelastende activiteit' van het (Bkl) staan beoordelingsregels. Het bevoegd gezag gebruikt deze beoordelingsregels bij het beoordelen van de vergunningaanvraag. In het Bkl staan algemene beoordelingsregels en specifieke beoordelingsregels voor geur (par. 8.5.1).
5.8.2 Toetsing
Er worden geurgevoelige gebouwen mogelijk gemaakt met het voornemen. Er zijn echter geen geurveroorzakende activiteiten in de nabijheid. Verdere onderzoek naar het aspect geur kan daarom achterwege blijven.
5.8.3 Conclusie
Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wat betreft het aspect geur.
5.9 Trilling
5.9.1 Wettelijk kader
Het aspect 'trillingen' is geregeld in paragraaf 22.3.5 van de Bruidsschat (BS). Daarin worden regels gesteld aan trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz door een activiteit in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw, die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Er gelden maximale waarden voor continue trillingen en voor herhaald voorkomende trillingen. De maximale waarden zijn opgenomen in de tabellen in artikel 22.88 en 5.87a BS.
5.9.2 Toetsing
Er zijn geen bronnen van trillingen in de omgeving van het plangebied. Daarmee is verdere onderzoek overbodig.
5.9.3 Conclusie
Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wat betreft trillingen.
5.10 Bodem
5.10.1 Wettelijk kader
Ter bescherming van de gezondheid en het milieu zijn voor het aspect bodem instructieregels in het Bkl opgenomen. De inhoud van deze regels is via het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet (AbO) opgenomen in paragraaf 5.1.4.5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Het AbO bepaalt voor welke activiteiten kan worden volstaan met een melding. Er worden drie basisvormen van bodemgebruik onderscheiden: landbouw/natuur, wonen en industrie. De kaders die de Omgevingswet voor deze vormen van gebruik stelt, zijn gebaseerd op de risicogrenswaarden die voor de betreffende situaties zijn afgeleid.
De algemene doelstelling van het bodembeleid is het waarborgen van de gebruikswaarde van de bodem en het faciliteren van het duurzaam gebruik van de functionele eigenschappen van de bodem, door:
- het beschermen van de bodem tegen nieuwe verontreinigen en aantastingen;
- een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, rekening houdend met de kwaliteiten van de bodem;
- het duurzaam en doelmatig beheren van de resterende historische verontreinigingen en aantastingen.
Artikel 5.89i Bkl bepaalt dat waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie, opgenomen worden in het definitieve omgevingsplan. Deze waarden kunnen per gebied of per gebruiksfunctie verschillen. Bij een overschrijding van een vastgestelde waarde (zie art. 5.89i Bkl) is het bouwen van een bodemgevoelig gebouw alleen toegelaten als de in het omgevingsplan voorgeschreven sanerende of andere beschermende maatregelen worden getroffen (art. 5.89K Bkl, art. IIIa onder 2 AbO).
Daarnaast zijn er specifieke regels over bodem opgenomen in het AbO en het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal):
- Regels over nazorg van de bodem na saneren op grond van het Bal, het omgevingsplan, een omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift (artikel IIIa, paragraaf 2.3.6a.2 AbO);
- Regels over graven in de bodem (paragraaf 3.2.21 AbO en 3.2.22 Bal);
- Regels over activiteiten op een locatie met historische bodemverontreiniging zonder onaanvaardbaar risico (paragraaf 2.3.6a.4 AbO).
Bij wijzigingen van activiteiten geldt dat de bodem geschikt moet zijn voor het beoogde gebruik. Dit kan betekenen dat een onderzoek moet worden verricht naar de bodem- en grondwaterkwaliteit.
5.10.2 Toetsing
In december 2021 is door Sigma Bouw & Milieu een verkennend bodemonderzoek gedaan naar de milieuhygiënische staat van het plangebied (Bijlage 3). Als toevoeging hierop is er een actualisering gedaan op dit onderzoek in het kader van de Omgevingswet (Bijlage 4).
In de bovengrond en het grondwater zijn enkele stoffen verhoogd gemeten ten opzichte van de achtergrondwaarde en streefwaarde voor de bodemkwaliteitsklasse wonen. Echter overschrijden de deze waarden de indicatiewaarde of signaleringsparameters voor nader onderzoek niet, er is aangetoond dat er geen bijzonderheden zijn. Voor het mogelijk maken van het voornemen is wat betreft de bodem geen nader onderzoek nodig.
5.10.3 Conclusie
Er zijn geen bijzonderheden aangetoond uit het verkennend bodemonderzoek, daarmee vormt het aspect bodem geen belemmering voor het voornemen. Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wat betreft bodem.
5.11 Veiligheid
5.11.1 Wettelijk kader
Omgevingsveiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen en windturbines. Voor omgevingsveiligheid zijn regels opgenomen in paragraaf 5.1.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De paragrafen 5.1.2.2 tot en met 5.1.2.6 van het Bkl gaan over het toelaten van beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties in verband met het externe veiligheidsrisico van een activiteit die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
Plaatsgebonden risico
Grenswaarden en standaardwaarden voor het Plaatsgebonden Risico (PR) ten aanzien van (zeer) (beperkt) kwetsbare gebouwen en (beperkt) kwetsbare locaties zijn opgenomen in artikel 5.6 tot en met artikel 5.11a van het Bkl. Grenswaarden voor kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties (art. 5.7 lid 1 Bkl) worden in een omgevingsplan in acht genomen. Dat geldt ook voor standaardwaarden voor beperkt kwetsbare gebouwen en locaties (art. 5.11 Bkl). Voor het plaatsgebonden risico gelden, afhankelijk van de activiteit, vastgestelde afstanden of te berekenen afstanden (bijlage VII Bkl).
Groepsrisico
Bij groepsrisico is sprake van 'aandachtsgebieden'. Risicovolle activiteiten hebben van rechtswege aandachtsgebieden (art. 5.12 Bkl). Het opnemen van aandachtsgebieden in een omgevingsplan is niet verplicht.
Aandachtsgebieden zijn gebieden rond activiteiten met gevaarlijke stoffen die zichtbaar maken waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen onvoldoende beschermd zijn tegen de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Het gaat om ongevallen vanwege brand, explosie en een gifwolk. Afhankelijk van het type activiteit met gevaarlijke stoffen, zijn voor het aandachtsgebied in de regelgeving vaste afstanden vastgesteld of zijn deze afstanden rekenkundig te bepalen (bijlage VII Bkl). Aandachtsgebieden worden zichtbaar gemaakt in het Register externe veiligheidsrisico's (REV).
Binnen een aandachtsgebied kan sprake zijn van een voorschriftengebied. Een gemeente kan in het omgevingsplan afzien van aanwijzing van een brand- of explosievoorschriftengebied of een kleiner brand- of explosievoorschriftengebied aanwijzen (art. 5.14 Bkl). Als het initiatief ligt in een voorschriftengebied, dan gelden voor nieuwbouw aanvullende bouweisen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (art. 4.90 tot en met 4.96 Bbl.) Voor zeer kwetsbare gebouwen, zoals scholen, kinderdagopvang, en verzorgingshuizen, geldt altijd een voorschriftengebied, en gelden dus aanvullende bouweisen bij nieuwbouw (art. 5.14 Bkl).
Los van een eventueel voorschriftengebied kan de gemeente aanvullende eisen stellen, bijvoorbeeld aan vluchtroutes en de bereikbaarheid van het gebied door hulpdiensten. Dergelijke eisen worden dan opgenomen in de omgevingsvergunning.
Een berekening van het groepsrisico is onder de Omgevingswet optioneel; het is niet meer verplicht om het groepsrisico te bepalen, maar een gemeente mag hier nog wel om vragen (via een voorschrift) om de toelaatbaarheid van de situatie te beoordelen.
Overige bepalingen
Naast bovengenoemde regels over veelvoorkomende situaties zijn voor een aantal specifieke situaties nog de volgende delen van het Bkl van belang:
- Beperkingen in het belemmeringengebied (voormalige belemmeringenstrook in de huidige regelgeving) van buisleidingen: par. 5.1.2.3 Bkl;
- Veiligheid rond opslaan, herverpakken en bewerken van vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik: par 5.1.2.4 Bkl;
- Veiligheid rond het bewerken en opslaan van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik en op militaire objecten: par. 5.1.2.5 Bkl;
- Veiligheid rond luchthavens: par. 5.1.2.6 Bkl.
5.11.2 Toetsing
In het plangebied worden kwetsbare objecten gerealiseerd. Dit betreft een verplaatsing van bestaande scholen en de bouw van nieuwe woningen. De risicokaart (zie figuur 9) is geraadpleegd om eventuele risico's wat betreft omgevingsveiligheid in kaart de brengen.
Buisleidingen
In of nabij het plangebied bevinden zich geen buisleidingen die relevant zijn in het kader van omgevingsveiligheid. De dichtstbijzijnde aardgastransportleidingen bevinden zich op een afstand van circa 500 meter ten zuiden van het plangebied. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze leidingen.
Activiteiten
In of nabij het plangebied bevinden zich geen inrichtingen die relevant zijn in het kader van externe veiligheid.
Transport
In of nabij het plangebied bevinden zich geen wegen, spoorwegen of waterwegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Figuur 9: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)
Uit bovenstaande inventarisatie blijkt dat het plangebied buiten het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, buisleidingen en transporten ligt. Een nadere verantwoording van het groepsrisico wordt gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot risicobronnen niet noodzakelijk geacht.
5.11.3 Conclusie
Er zijn geen risicobronnen in of nabij het plangebied. Verdere onderzoek met betrekking tot omgevingsveiligheid is niet nodig. Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wat betreft omgevingsveiligheid.
5.12 Water
5.12.1 Wettelijk kader
Artikel 5.37 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) stelt dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Naast de specifieke regels als gesteld in paragraaf 5.1.3 Bkl over onderdelen van het watersysteem in het omgevingsplan, worden voor een duiding van de gevolgen voor het beheer van het watersysteem, de opvattingen van het bestuursorgaan dat is belast met het beheer van die watersystemen betrokken. Denk bijvoorbeeld aan (instructie)regels uit de provinciale omgevingsverordening en de waterschapsverordening. Daarnaast bevatten de artikelen 5.38 t/m 5.49 Bkl regels met betrekking tot:
- het voorkomen van belemmeringen voor primaire waterkeringen;
- het bouwen binnen kustfundamenten buiten stedelijk gebied; en
- het ontplooien van activiteiten in en nabij grote rivieren en het IJsselmeergebied.
Het is aan het bevoegd gezag om te bepalen hoe andere bestuursorganen bij de besluitvorming worden betrokken bij de weging van het waterbelang. Zodoende is de oorspronkelijke watertoets niet langer voorgeschreven en is de gemeente vrij om hier zelf invulling aan te geven.
Ten slotte zijn de regels van art. 5.165 Bkl en paragraaf 22.3.8 uit de Bruidsschat van belang met betrekking tot het lozen van (industrieel) afvalwater in het openbaar vuilwaterriool. Artikel 5.165 Bkl schrijft voor in welke gevallen het omgevingsplan lozingen van industrieel afvalwater mag toestaan. Gemeenten kunnen voor sommige lozingen specifieke regels stellen. In het algemeen is de specifieke zorgplicht voor milieubelastende activiteiten die in de Bruidsschat zijn opgenomen voldoende. Met de bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften kan de gemeente voor specifieke bedrijven zo nodig aanvullende eisen stellen die passen bij de bedrijfssituatie.
Overstromingsrisico
Zoals besproken in paragraaf 3.2.1, ligt het plan in een overstroombaar gebied. De provincie Overijssel verplicht initiatiefnemers een overstromingsrisicoparagraaf op te stellen ten behoeve van het ruimtelijke plan.
Onder overstroombaar gebied worden gebieden verstaan die normaal gesproken niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan) als gevolg van een extreme gebeurtenis. Het gaat zowel om buitendijkse gebieden die bij hoogwater overstromen (bijvoorbeeld uiterwaarden) als om de beschermde gebieden achter de dijk (binnendijkse gebieden) die alleen bij een calamiteit onder water komen te staan. Beide vallen onder het toepassingsbereik van de Europese Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR).
Het plangebied bevindt zich in overstroombaar gebied. Bij nieuwe ontwikkelingen is het gewenst dat tijdig wordt nagedacht over voorzieningen dan wel maatregelen die kunnen worden getroffen, waarbij eventuele risico's en nadelige effecten van een overstroming kunnen worden beperkt. Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Op de locatie van de voormalige boerderij wordt enkel bebouwing gesloopt.
5.12.2 Toetsing
Waterhuishouding
Omdat er in de toekomstige situatie veel wordt aangepast aan de waterhuishouding is er een waterhuishoudingsplan voor het plangebied opgesteld door Roelofs (7 juni 2024). Het volledige plan is opgenomen als Bijlage 5 van de motivering.
Uit het plan volgt dat in de toekomstige situatie wordt uitgegaan van een gescheiden afvoer van afvalwater en hemelwater. Het afvalwater van de woningen en het kindcentra wordt afgevoerd via een nieuw DWA-rioolstelsel met een nieuw rioolgemaal in het plangebied. Via een persleiding wordt het afvalwater vervolgens afgevoerd naar het bestaande gemengde rioolstelsel van Wanneperveen.
Voor de opvang en berging van hemelwater wordt gebruik gemaakt van een wadi, een vijver, enkele watergangen en een aantal ondiepe greppels. De vijver krijgt een overloop in de vorm van een stuw met doorlaat naar de watergang aan de noordkant van het plangebied. Om infiltratie te bevorderen worden parkeerplaatsen voorzien van halfverharding met grasbetontegels. De bergingsopgave voor het gebied bedraagt 895 m³, gebaseerd op 80 mm neerslag over 11.186 m² verhard oppervlak. Deze berging wordt gerealiseerd door 104 m³ in de wadi, 57 m³ in ondiepe greppels en 734 m³ in de vijvers en watergangen. Onderstaande figuur geeft een overzicht weer van de berging en afvoer van hemelwater.
Figuur 10: Berging en afvoer hemelwater (bron: Roelofs)
Tussen de vijver en de noordelijke watergang wordt een knijpstuw aangebracht met een hoogte van NAP -0,57 m. De doorlaat voor de landelijke afvoer komt op NAP -1,00 m, wat overeenkomt met het normale waterpeil. Het normale waterpeil in het gebied is vastgesteld op NAP -1,00 m, maar bij extreme situaties kan een tijdelijke peilstijging tot NAP -0,50 m optreden. Met een gepland straatpeil op NAP +0,30 m resulteert dit in een drooglegging van 1,30 m voor wegen en 1,50 m voor woningen. De ontwateringsdiepte komt daarmee op 1,25 m voor wegen en 1,45 m voor woningen. Hiermee wordt er voldoende afvoer en berging van water in het plangebied geborgd. Er wordt voldoende rekening gehouden met extreme neerslagsituaties en drooglegging voor de geplande bebouwing en infrastructuur.
Overstromingsrisicoparagraaf
Risico inventarisatie
De ernst van een overstroming wordt bepaald door:
- de maximale waterdiepte tijdens een overstroming (is af te leiden uit de risicokaart);
- de kans op een overstroming;
- de beschikbare tijd voor evacuatie/noodmaatregelen (hoe lang duurt het tot het water er is?).
Maximale waterdiepte en kans op overstroming
Het plangebied ligt buiten de gebieden met een grote (1/10 jaar) of middelgrote (1/100 jaar) kans op overstromingen. Op de risicokaart komt het volgende kaartbeeld naar voren bij overstromingen van een kleine kans (1/1000 tot 1/10.000 jaar). Dit zijn de overstromingen vanuit het primaire systeem (bijvoorbeeld de IJssel of de Vecht) waar de dijken een strenge norm hebben. Voor de betreffende locatie wordt een waterdiepte van minder dan 0,5 m gevonden.
Figuur 11: Overstromingen - kleine kans (bron: risicokaart.nl)
Evacuatie/noodmaatregelen
Het plangebied wordt via de Bovenboersweg ontsloten op de Veneweg; de meest nabije hoofdontsluitingsweg. Op deze wijze kan de locatie zo snel mogelijk worden geëvacueerd.
Ondanks de kleine kans van voorkomen, wordt er toch voor gekozen om met een overstroming rekening te houden. Voor dit plan worden de volgende voorzieningen/maatregelen toegepast:
- de woon- en maatschappelijke percelen worden opgehoogd tot het niveau van de omliggende wegen;
- voldoende hoog aanbrengen vloerpeil, verhoogde drempels zodat bij geringe wateroverlast de gebouwen droog blijven.
5.12.3 Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor het voornemen. Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wat betreft het aspect water.
5.13 Cultureel Erfgoed
5.13.1 Wettelijk kader
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn ter bescherming van archeologische en cultuurhistorische waarden een aantal beginselen geformuleerd (art. 5.130 Bkl). Deze beginselen richten zich op de omgang met monumenten die op grond van het omgevingsplan zijn beschermd, archeologische monumenten, (voorbeschermde) rijksmonumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en beschermde cultuurlandschappen. Daarnaast zijn in afdeling 8.8 Bkl regels gesteld voor de beoordeling van rijksmonumentenactiviteit en het verplaatsen van gebouwde monumenten.
Het gemeentelijk beleid over archeologie en cultuurhistorie is vooruitlopend op de Omgevingswet opgenomen op de archeologische beleidskaart en de cultuurhistorische waardenkaart. Deze archeologische waarden en verwachtingen en de cultuurhistorische waarden zijn veelal doorvertaald in respectievelijk archeologische dubbelbestemmingen en cultuurhistorische dubbelbestemmingen opgenomen in het (tijdelijk) omgevingsplan of activiteitgericht in het gemeentebrede omgevingsplan. Indien het initiatief in deze (werkings)gebieden is gelegen, wordt hieraan getoetst.
5.13.2 Toetsing
Archeologie
Het plangebied heeft in het tijdelijke deel van het omgevingsplan een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2. Voor deze dubbelbestemming geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bouwwerkzaamheden groter dan 2.500 m2. De ingrepen die deze wijziging omgevingsplan mogelijk maakt, overschrijden deze oppervlakte. Om deze reden is er verkennend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd op het kindcentrum en woningbouwlocatie (Bijlage 6 en Bijlage 7).
Op de schoollocatie zijn daarbij geen archeologische indicatoren aangetroffen. Deze locatie is daarom vrijgegeven. Op een deel van de woningbouwlocatie zijn wel indicatoren aangetroffen. Er is daarom vervolgonderzoek uitgevoerd in de vorm van een aanvullend karterend veldonderzoek (Bijlage 8). In het overgrote deel van het onderzoeksgebied is een deels intact podzolprofiel waargenomen. Daarnaast zijn in verschillende boringen archeologische indicatoren (aardewerk, huttenleem en houtskool) gevonden. Het advies is daarom voor een deel van het onderzoeksgebied een vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek uit te voeren. De uitkomsten van dat proefsleuvenonderzoek worden te zijner tijd verwerkt in het plangebied. Voor het nog te onderzoeken gebied is in de regels een nevenfunctie opgenomen voor de bescherming van archeologische waarden.
Cultuurhistorie
Wanneperveen is een karakteristiek wegdorp binnen het kraggenlandschap, dat oorspronkelijk uit drie dorpen bestond (Westerbuurt, Wanneperveen, Dinxterveen). Aan de Veneweg is de langgerekte, karakteristieke ontstaanswijze nog goed afleesbaar. Ten noorden van het bebouwingslint heeft een planmatige uitbreiding plaatsgevonden, in de vorm van uitbreidingswijk 't Haagje. Behalve deze verdichting van de bebouwing in de kern, strekt de rest van het dorp zich als lintbebouwing uit tussen Blauwe Hand en de provinciegrens met Drenthe.
Het plangebied bevindt zich aan de noordzijde van Wanneperveen, aansluitend aan de hierboven aangehaalde uitbreidingswijk. Het gebied bestaat in de huidige situatie uit onbebouwde agrarische gronden. Met de stedenbouwkundige opzet voor het plangebied wordt aangesloten op de bestaande kavelrichting (noord-zuid). De bestaande watergangen in en om het plangebied blijven waar mogelijk gehandhaafd. Dit geldt ook voor de groenstructuren op de westelijke, zuidelijke en oostelijke grenzen van het plangebied. Het plan sluit daarmee aan op de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het gebied.
Overig cultureel erfgoed
Er bevinden zich geen karakteristieke panden, monumenten, beschermde gezichten of monumentale bomen in het plangebied.
5.13.3 Conclusie
Er is voldoende rekening gehouden met het erfgoedelijke waarde van het gebied. Een gedeelte is daarmee vrijgegeven wat betreft archeologie. Qua archeologie is er onderzoek gedaan naar de archeologische waarde van het plangebied. Een deel van het gebied blijft opgenomen als archeologisch waardevol. Cultuurhistorisch sluit het initiatief aan op de heersende vorm en structuur. Ander erfgoed is niet aan de orde in het gebied. Cultureel erfgoed vormt geen belemmering voor het voornemen.
5.14 Natuur
5.14.1 Wettelijk kader
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn diverse regels ter bescherming van de natuur opgenomen. Deze regels komen grotendeels overeen met de regels die zijn opgenomen in de voormalige Wet natuurbescherming. Het gaat hierbij in de eerste plaats om regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming van plant- en diersoorten (waaronder vogels) en regels ter bescherming van houtopstanden.
Het gebieds- en soortenbeschermingsregime vloeit voor een belangrijk deel voort uit twee Europese richtlijnen, te weten de Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (92/43/EEG).
Gebiedsbescherming
De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn beschermt Natura 2000-gebieden. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wijst de Natura 2000-gebieden aan. Op grond van artikel 2.43 Omgevingswet legt hij ook de instandhoudingsdoelstellingen vast. Dit gebeurt in een aanwijzingsbesluit. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een omgevingsplan in kaart te worden gebracht en beoordeeld. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een omgevingsplan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan alleen worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- 1. Alternatieve oplossingen zijn niet voorhanden;
- 2. Het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
- 3. De noodzakelijke compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
In afdeling 8.6 Bkl staat het beoordelingskader voor de omgevingsvergunning voor Natura 2000-activiteiten.
Stikstof
Stikstofdepositie is geregeld in artikel 22.20 van de Omgevingswet (Ow). De regels van artikel 5.5a van de Wet natuurbescherming (Wnb) blijven gelden tot een bij koninklijk besluit te bepalen datum. Hier vindt, vooralsnog, dus geen verandering plaats ten opzichte van oorspronkelijke wet- en regelgeving. Na de, nader te bepalen, datum dient stikstof te worden gemonitord als omgevingswaarde.
Soortenbescherming
Onder de Ow zijn veel dier- en plantsoorten beschermd. De bescherming richt zich op soorten van Europees belang, die onder de reikwijdte van de Vogel- en Habitatrichtlijn vallen, als om bepaalde soorten van nationaal belang. Soortenbescherming vindt plaats binnen en buiten het Natuurnetwerk Nederland. Dit zal geen vorm krijgen in wet- en regelgeving, maar in fysieke maatregelen die bescherming, vestiging of uitbreiding van een soortenpopulatie stimuleren. Op grond van artikel 2.18 lid 1 sub f Ow zijn in beginsel de provincies hiervoor verantwoordelijk. Echter, ook decentrale overheden kunnen hiervoor actief beleid voeren. Gedacht kan worden aan het vaststellen van bijvoorbeeld een programma voor soortenbescherming.
Door strikte formulering van een flora- en fauna-activiteit moet bij vrijwel alle activiteiten in de fysieke leefomgeving nagegaan worden of:
- er soorten aanwezig zijn; en
- welke soorten dat zijn.
In hoofdstuk 11 van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt bepaald wanneer een vergunning nodig is.
5.14.2 Toetsing
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Het dichtstbijzijnde in Natura 2000-gebied is De Wieden. Dit gebied ligt op circa 220 meter ten noorden van het plangebied. Dit gebied is aangewezen als Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied.
Directe effecten op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied, zoals oppervlakteverlies, versnippering en verstoring, kunnen op voorhand uitgesloten worden, mede gelet op de beperkte omvang van het plan.
Er kan in potentie wel sprake zijn van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, wat negatieve effecten kan hebben op habitattypen of leefgebieden van kwalificerende soorten. Voor zowel de bouw als gebruik kan er sprake zijn van stikstofdepositie. Daarom is een AERIUS-berekening gemaakt.
Uit de berekening blijkt dat er geen sprake is van stikstofdepositie boven de 0,00 mol N/ha/ja in stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden van soorten binnen De Wieden. Het stikstof onderzoek is toegevoegd als Bijlage 9.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het Natura 2000-gebied De Wieden is ook het dichtstbijzijnde NNN-gebied. Dit gebied ligt op circa 220 m ten noorden van het plangebied.
Gezien de terreinomstandigheden, de ligging buiten het NNN, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van de ontwikkeling, kunnen met betrekking tot het voorgenomen plan negatieve effecten op het NNN worden uitgesloten. Het plan is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.
Soortenbescherming
Vogels
In een van de bomen aan de noordrand van het plangebied is tijdens het veldbezoek voor het verkennend ecologisch onderzoek (zie Bijlage 10 en Bijlage 11) een nest waargenomen van waarschijnlijk zwarte kraai. Oude nesten van zwarte kraai kunnen gebruikt worden door boomvalk of ransuil, waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn. Nader onderzoek (zie Bijlage 12) heeft uitgewezen dat dit nest niet in gebruik is als nestplaats van ransuil of boomvalk.
Voor de overige vogelsoorten geldt dat, indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, in gebruik zijnde nesten van algemene vogelsoorten kunnen worden verstoord of vernietigd. Dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen.
Vleermuizen
Het is niet volledig uitgesloten dat negatieve effecten op een essentiële vliegroute van vleermuizen of verblijfplaatsen optreden. Dit hangt af van de werkzaamheden aan de houtsingels. Inzet van verlichting tijdens de aanleg- en gebruiksfase kan er daarnaast voor zorgen dat een mogelijke vliegroute en verblijfplaatsen worden verstoord. Wanneer er in de zuidelijke houtsingel een doorgang van meer dan 30 meter breed wordt gemaakt kan dat er eveneens voor zorgen dat een essentiële vliegroute wordt onderbroken. In die gevallen is nader onderzoek naar een vliegroute van vleermuizen nodig om te bepalen of de doorgang in de bomenrij zorgt voor onderbreking van een essentiële vliegroute.
Grondgebonden diersoorten
Het kan daarnaast niet op voorhand uitgesloten worden dat bij het creëren van doorgangen in de oostelijke en vooral de zuidelijke houtsingel vaste rust- en verblijfplaatsen van kleine marterachtigen, egel en ringslang worden aangetast. De kans bestaat dat dan functioneel leefgebied wordt aangetast en verblijfplaatsen van deze dieren worden vernietigd en verstoord door het verwijderen van de opgaande beplanting en struiken. Daarom is in dat geval nader ecologisch onderzoek naar kleine marters, egel en ringslang nodig om de aan- of afwezigheid aan te tonen.
Overige soorten
Voor de overige soort groepen is binnen het plangebied geen geschikte biotoop aanwezig of zijn geen negatieve effecten te verwachten.
Nader onderzoek beschermde soorten
Naar aanleiding van bovenstaande is er nader onderzoek gedaan voor de volgende beschermde soorten: Vleermuizen, ringslang, kleine marters en egels (zie Bijlage 13). Uit de inventarisaties komt naar voren dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het leefgebied van egel en dat de houtsingels worden gebruikt als vliegroute voor een aantal soorten vleermuizen (gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger en watervleermuis).
Verblijfplaatsen van egel zijn op basis van de Omgevingswet beschermd, daarnaast is het verboden deze dieren te doden. Er kan niet worden uitgesloten dat door werkzaamheden in de westelijke en zuidelijke houtsingel egels worden gedood of dat verblijfplaatsen worden aangetast. In principe is dan een vergunning flora– en fauna-activiteit benodigd. In bepaalde gevallen kan gebruik worden gemaakt van een vastgestelde gedragscode. Er kan dan worden gewerkt volgens een ecologisch werkprotocol. De gemeente Steenwijkerland is aangesloten bij Stadswerk en kan in dit geval ook gebruikmaken van de Gedragscode soortenbescherming gemeenten. De gemeente zal het project melden bij de provincie en het ecologisch werkprotocol opstellen.
Voor de aanleg van inritten voor het autoverkeer en de aanleg van een plein zullen bomen in de oostelijke bomenrij worden gekapt. Naar verwachting zullen hierdoor geen gaten van groter dan 25 m in de bomenrij ontstaan, waardoor de aanwezige vliegroute van vleermuizen niet wordt onderbroken en de functie nog kan vervullen. Ook het maken van inritten ten behoeve van fiets- en wandelverkeer aan de west- en zuidzijde van het plangebied zal naar verwachting niet zorgen voor een dusdanige onderbreking van de daar aanwezige vliegroute. Wanneer lichtuitstraling op de bomenrijen niet kan worden voorkomen, dan moet hiervoor wel een vergunning worden verkregen.
5.14.3 Conclusie
Mits er rekening gehouden wordt met de voorgaande conclusie uit het nader onderzoek wat betreft soortenbescherming zijn er geen onoverkomelijkheden wat betreft natuur. Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties voor dit aspect.
5.15 Duurzaamheid
5.15.1 Wettelijk kader
In bijlage 1 van de Omgevingswet (Ow) is het begrip duurzame ontwikkeling gedefinieerd. Het gaat om "een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen." Artikel 1.3 en 2.1 Ow borgen het belang van duurzaamheid. In artikel 1.3 zijn de maatschappelijke doelen van de wet verwoord:
"Deze wet is, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu, gericht op het in onderlinge samenhang:
- a. bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, en
- b. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften."
Artikel 2.1 geeft aan dat een bestuursorgaan zijn taken en bevoegdheden op grond van de wet uitoefent met het oog op de doelen van de wet, tenzij daarover specifieke regels zijn gesteld.
Artikel 1.3 geeft ook richting aan de voor burgers en bedrijven opgenomen zorgplicht in artikel 1.6 Ow, namelijk dat men "voldoende zorg draagt voor een goede leefomgeving". Met deze bepalingen wordt een duurzame ontwikkeling voor het gehele domein van de fysieke leefomgeving geborgd. Het vergt een samenhangende benadering vanaf het begin van de planvorming van alle relevante belangen, waaronder: ruimte, water, natuur, gezondheid en wonen.
5.15.2 Toetsing
In het beeldkwaliteitsplan wordt er rekening gehouden met natuurinclusief bouwen. Hierbij wordt rekening gehouden met het toepassing van relatief simpele voorziening voor vogels, vleermuizen en wilde bijen. Daarnaast is de openbare ruimte qua groeninrichting opgezet met inheemse, bij voorkeur streekeigen soorten. Er is een variatie aan beplantingen gebruikt om de biodiversiteit te vergroten. Voor watergangen worden natuurlijke flauwe oevers toegepast. Voor zo ver mogelijk wordt het zogenoemde groen-blauwe casco intact gehouden. Dat wil bijvoorbeeld zeggen dat bestaande houtopstanden, waar mogelijk, behouden worden.
Het voornemen voorziet daarnaast in de behoefte van de huidige generatie door te voldoen aan de woningbehoefte. De woningbehoefte is verwacht om in de toekomst net zo zeer van belang te zijn als nu. Daarmee is het voornemen ook ter vervulling van de behoeften in de toekomst.
Onderliggende motivering is als toelichting op het evenwichtig toedelen van functies aan locaties. Daarmee wordt een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit in stand gehouden.
5.15.3 Conclusie
Het voornemen is in lijn met de doelen van een duurzame ontwikkeling, zoals bedoeld in de Omgevingswet. Hiermee is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wat betreft duurzaamheid.
5.16 Gezondheid
5.16.1 Wettelijk kader
Een van de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet (Ow) is een gezonde fysieke leefomgeving (artikel 1:3 Ow, zie ook 4.4.1). In artikel 2.1 lid 4 Ow is bepaald dat het bevoegd gezag bij de evenwichtige toedeling van functies (in het omgevingsplan) in ieder geval rekening houdt met het belang van het beschermen van de gezondheid. Voorzorg kan daarbij een rol spelen. Naast de gezondheidsbescherming kan het bevoegd gezag het belang van gezondheidsbevordering meewegen. Zo heeft de fysieke leefomgeving positieve gezondheidseffecten als deze uitnodigt tot gezond gedrag en mensen stimuleert tot meer bewegen, gezonder eten en elkaar ontmoeten. De GGD kan hierbij adviseren.
Het Rijk stelt ondergrenzen voor de bescherming van de gezondheid. Bijvoorbeeld via instructieregels of omgevingswaarden voor geluid, luchtkwaliteit, geur en waterkwaliteit. In het omgevingsplan werken deze randvoorwaarden door.
5.16.2 Toetsing
Bij dit initiatief wordt met name gekeken naar een gezond leefmilieu (aanwezigheid van milieuhinder, waterkwantieit en -kwaliteit). Ook aspecten zoals biodiversiteit, natuurinclusief bouwen en een schone bodem zijn relevante onderdelen van een gezond leefmilieu. Zaken zoals geur, geluid, bodem en water worden in de andere paragrafen van dit hoofdstuk nader behandeld.
Met het beeldkwaliteitsplan worden bovenstaande aspecten ook geborgd bij nieuwbouw. Daarmee is er sprake van een toegevoegde waarde wat betreft gezondheid.
5.16.3 Conclusie
Er wordt rekening gehouden met het aspect gezondheid in de planvorming. Hiermee is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wat betreft duurzaamheid en gezondheid.
Hoofdstuk 6 Uitvoering
Procedure en zienswijzen
Van 18 september 2024 tot en met 29 oktober 2024 heeft het Ontwerp TAM-omgevingsplan met de bijbehorende stukken voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen op het ontwerpbesluit. Tegen deze wijziging van het omgevingsplan is 1 zienswijze ingediend. Deze zienswijze is in de reactienota samengevat en van een reactie voorzien. De zienswijze geeft naar het oordeel van de gemeente geen aanleiding om het ontwerp omgevingsplan aan te passen. De reactienota zienswijzen is als bijlage 14 opgenomen.
Hoofdstuk 7 Kostenverhaal
Financiële uitvoerbaarheid
In deze motivering is onderbouwd dat met het voorliggende besluit tot wijziging van het omgevings-plan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt bereikt en dat de toegekende functies binnen een redelijke termijn kunnen worden gerealiseerd. Gelet hierop kan, in het verlengde daarvan, aangenomen worden dat de realisatie economisch uitvoerbaar is. Op voorhand is er geen reden om aan te nemen dat de toegekende functies om financiële redenen niet binnen een redelijke termijn kunnen worden gerealiseerd.
Kostenverhaal
Op grond van artikel 13.11 Omgevingswet is de gemeente verplicht tot kostenverhaal, indien sprake is van een of meerdere aangewezen bouwactiviteiten. Het gaat hier om kostenverhaalsplichtige activiteiten als genoemd in artikel 8.13 Omgevingsbesluit, (hierna: 'een aangewezen bouwactiviteit'). Dit houdt in dat de gemeenteraad kostenverhaalsregels dient vast te stellen in het omgevingsplan, tenzij middels gemeentelijke gronduitgifte en/of een anterieure overeenkomst, co-financiering, subsidies, gemeentelijk krediet, de kosten die het vanwege artikel 8.15 Omgevingsbesluit maakt, anderszins verzekerd zijn dan wel vrijstelling wordt/is verleend voor de kosten in de gevallen genoemd in artikel 8.14 Omgevingsbesluit (Ob).
Nadeelcompensatie
In artikel 8.15 Ob worden de kostensoorten in de tabellen A en B van bijlage IV aangewezen als verhaalbare kostensoorten. In onderdeel A11 staat “Nadeelcompensatie aan derden als bedoeld in hoofdstuk 15 van de wet”. Nadeelcompensatie is een regeling voor schadevergoeding voor rechtmatig overheidsoptreden. Het gaat over schade boven het normale maatschappelijke risico en het bedrijfsrisico die iemand onevenredig zwaar treft. Het kan gaan om directe of indirecte schade. Directe schade is het gevolg van inperking van bestaande rechten van de eigenaar. Indirecte schade wordt veroorzaakt door activiteiten in de omgeving. In titel 4.5 Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan de grondslagen, inhoudelijke eisen en procedurele bepalingen over toekenning van nadeelcompensatie.
Hoofdstuk 8 Participatie
De hieronder beschreven participatie heeft betrekking op de realisatie van een nieuwe woonwijk en een kindcentrum (school en kinderopvang) ten noorden van de sportvelden in Wanneperveen. De ontwikkeling van deze locatie kent een redelijk lange aanloop. Het participatieproces is daarmee ook een langdurig proces geweest en liep van 2022 tot juni 2024.
Fase 1
De gemeente is in gesprek gegaan met de omgeving om tot een zo optimaal mogelijk plan te komen. Hiervoor is een werkgroep samengesteld. De werkgroep bestond in de eerste plaats uit een afvaardiging van Dorpsbelang Wanneperveen. Dorpsbelang bestaat uit actieve inwoners die zich inzetten voor de leefbaarheid van het eigen dorp. Ze willen daarom ook meedenken over ontwikkelingen in Wanneperveen.
Toen in een later stadium is besloten om ook het kindcentrum toe te voegen aan dit plangebied, is de werkgroep uitgebreid met het schoolbestuur van het te realiseren kindcentrum.
De werkgroep had een adviserende rol en de input is gebruikt door een landschapsingenieur en een advies- en ingenieursbureau. Deze input heeft mede geleid tot een beeldkwaliteitsplan.
Er is gekozen voor het participatieniveau adviseren in dit stadium. Door met de werkgroep in gesprek te gaan werden problemen en oplossingen aangedragen, wat een grote rol speelde in de ontwikkeling van het plan. Omdat de werkgroep in een vroeg stadium betrokken is, was er nog veel ruimte voor inbreng. Deze inbreng heeft ook geleid tot aanpassingen van het plan. Zo zijn er bijvoorbeeld extra starterswoningen toegevoegd en hebben de gesprekken ertoe geleid dat het parkeren in de wijk anders wordt opgelost.
Omdat de invulling van het gebied nog niet uitgekristalliseerd was en daarmee nog veel ruimte voor inbreng was, was de adviserende rol van de werkgroep mogelijk en heeft dit een positieve uitwerking op het verloop van het proces gehad.
Fase 2
In de laatste fase is het uitgewerkte plan breed gepresenteerd aan het dorp. Hierbij is gekozen voor een informatiebijeenkomst, waarbij de ruimte was om vragen te stellen. Het primaire doel van deze bijeenkomst was omwonenden en de rest van het dorp te informeren over het plan. Daarnaast had de bijeenkomst ook de functie van een toetsingsmoment; men wilde weten in hoeverre er steun voor het plan is en of er hiaten in zitten.
De bijeenkomst bestond uit een plenaire presentatie over het plan. Deze presentatie was in handen van de gemeente en Dorpsbelang, ondersteund door de Landschapper, die de uitwerking van het beeldkwaliteitsplan heeft toegelicht. Tijdens de presentatie zijn niet alleen de resultaten en het uiteindelijke plan gepresenteerd, maar werd er ook inzicht gegeven in de afwegingen die tot dit resultaat hebben geleid.
Na dit plenaire deel was er ruimte om verduidelijkende vragen te stellen op de verschillende onderdelen:
- tafel 1: onderwijs
- tafel 2: planologie/planning project
- tafel 3: wonen/stedenbouw/groen
- tafel 4: infrastructuur
Met name omdat Dorpsbelang intensief betrokken was bij het maken van de plannen, waren zij bereid het plan vanuit hun perspectief aan aanwezigen te presenteren. Ook de uitnodiging is mede namens Dorpsbelang Wanneperveen verstuurd.
Omdat in de voorgaande fase al veel input is opgehaald en verwerkt, was het passende participatieniveau in deze fase een combinatie van informeren en raadplegen. De gekozen vorm van een informatiebijeenkomst met de mogelijkheid om vragen te stellen is daarbij een passende werkvorm.
Conclusie
Het participatietraject rondom de woningbouw/kindcentrum in Wanneperveen heeft zich in twee fasen afgespeeld. In de eerste fase van het traject was de ruimte voor inbreng nog groot. Hoewel de kaders vastlagen, was er voldoende beïnvloedingsruimte voor de betrokkenen om daadwerkelijk een bijdrage te leveren aan de inhoud van het plan. Er is in deze fase voor gekozen om met het Dorpsbelang als vertegenwoordiger van het dorp te spreken. Na de afronding van deze fase, richtte de tweede fase zich op de direct omwonenden en de rest van het dorp. Doel daarvan was om hen te informeren over de uitkomsten en een presentatie van het plan. Daarnaast was dit een toetsingsmoment. Uit de eerste reacties van de aanwezigen blijken geen grote bezwaren en de algemene reacties tijdens de informatiebijeenkomst waren positief.
Hoofdstuk 9 Inbreng Ketenpartners
Voor het onderhavig omgevingsplan hebben de ketenpartners geen specifieke inbreng aangeleverd.
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Overzicht Aan Huis Verbonden Beroepen
Bijlage 2 Overzicht aan huis verbonden beroepen
Bijlage 3 Nota Parkeernormen
Bijlage 1 M.e.r.-beoordeling
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 4 Actualisatie Bodemonderzoek
Bijlage 4 Actualisatie bodemonderzoek
Bijlage 5 Waterhuishoudingsplan
Bijlage 5 Waterhuishoudingsplan
Bijlage 6 Verkennend Archeologisch Onderzoek Woningen
Bijlage 6 Verkennend archeologisch onderzoek woningen
Bijlage 7 Verkennend Archeologisch Onderzoek Kindcentrum
Bijlage 7 Verkennend archeologisch onderzoek kindcentrum
Bijlage 8 Karterend Archeologisch Onderzoek
Bijlage 8 Karterend archeologisch onderzoek
Bijlage 9 Stikstofonderzoek
Bijlage 10 Natuurtoets Schoollocatie
Bijlage 10 Natuurtoets schoollocatie
Bijlage 11 Natuurtoets Woningbouwlocatie
Bijlage 11 Natuurtoets woningbouwlocatie
Bijlage 12 Nader Ecologisch Onderzoek Ransuil En Boomvalk
Bijlage 12 Nader ecologisch onderzoek ransuil en boomvalk
Bijlage 13 Nader Ecologisch Onderzoek Beschermde Soorten
Bijlage 13 Nader ecologisch onderzoek beschermde soorten