Buitengebied, Schansdijk 5 te Zevenbergen
Bestemmingsplan - Gemeente Moerdijk
Vastgesteld op 01-11-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan "Buitengebied, Schansdijk 5 te Zevenbergen" met identificatienummer NL.IMRO.1709.BGSchansdijk5-BP40 van de gemeente Moerdijk;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.4 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 agrarisch aanverwant bedrijf
een bedrijf, nader onder te verdelen één of meer van de navolgende bedrijfsactiviteiten:
- agrarisch hulp- en nevenbedrijf;
- agrarisch loonbedrijf;
- agrarisch groothandelsbedrijf;
1.8 agrarisch hulp- en nevenbedrijf
een bedrijf dat gericht is op het verlenen van diensten en/of het toeleveren van zaai- en pootgoed, gewasbeschermingsmiddelen en/of andere producten en/of machines aan agrarische bedrijven en hoveniersbedrijven (agrarische handels- en exportbedrijven en agrarische loonbedrijven daaronder niet begrepen), inclusief verhuur van machines;
1.9 agrarisch loonbedrijf
een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur en/of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen of -apparatuur;
1.10 archeologisch onderzoek
onderzoek naar de geschiedenis en de archeologische waarde van een locatie, verricht en gerapporteerd conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) (of diens rechtsopvolger), uitgevoerd door een vergunninghoudende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet 1988 (incl. de RCE).
1.11 archeologische waarden
alle vóór tenminste zestig jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde.
1.12 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.13 bed and breakfast
een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bed & breakfast ondergeschikt is aan de hoofdfunctie;
1.14 bedrijfswoning
een woning, in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een of meerdere personen wiens huisvesting daar gelet op de bedrijfsvoering noodzakelijk moet worden geacht;
1.15 begane grondlaag
bouwlaag van een gebouw, ter hoogte van het peil. Deze bouwlaag wordt gekenmerkt door de hoofdontsluiting van het gebouw;
1.16 bestaand
- a. t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning;
- b. t.a.v. bebouwing ten behoeve van grondgebonden veehouderijen en intensieve veehouderijen, niet zijnde bestaande bedrijfswoningen:
- 1. de bebouwing die op 21 september 2013 aanwezig of in uitvoering was, of
- 2. de bebouwing die gebouwd mag worden krachtens een verleende omgevingsvergunning, of
- 3. de bebouwing die is gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke bouwaanvraag die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan per 21 september 2013;
- c. t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
1.17 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.18 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 bijgebouw
een op zich zelf staand gebouw, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.20 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.21 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.22 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.23 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal welke, hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.25 consumentenvuurwerk
vuurwerk voor particulier gebruik;
1.26 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.27 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.28 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.29 horeca
onder horeca wordt verstaan het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf;
1.30 huishouden
een persoon of groep personen die een duurzaam gemeenschappelijke huishouding voeren;
1.31 internetwinkel
het verhandelen van goederen via internet, zonder fysieke bezoekmogelijkheid en showroom, met de daarbij behorende administratieve activiteiten en opslagfaciliteiten;
1.32 inwoning
twee of meer huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van één of meer voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn;
1.33 kampeermiddel
- a. een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan;
- b. enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is;
een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;
1.34 kantoor
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied;
1.35 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend;
1.36 landschapskwaliteitsplan
het Landschapskwaliteitsplan, zoals die op 14 juli 2016 door de gemeenteraad van de gemeente Moerdijk is vastgesteld of haar rechtsopvolger;
1.37 logiesgebouw
een gebouw, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met - al dan niet - als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse;
1.38 nevenactiviteit
onderdelen van een bedrijf, waarvan de gezamenlijke productieomvang een ondergeschikt (minder dan de helft) deel uitmaakt van de totale productieomvang van het bedrijf, met dien verstande dat de productieomvang van de nevenacitiviteit afzonderlijk in geen geval meer dan 70% van de minimale omvang van een zelfstandig volwaardig bedrijf in de desbetreffende bedrijfstak mag bedragen;
1.39 opslag
het bewaren van goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;
1.40 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;
1.41 peil
- a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan de weg;
- b. voor andere gevallen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.42 permanente bewoning
bewoning van een recreatieverblijf als hoofdverblijf;
1.43 praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, (para)medisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied;
1.44 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.45 statische opslag
onder statische opslag wordt verstaan opslag van naar hun aard statische goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven zoals (antieke) auto's, boten, caravans en dergelijke. De opslag mag niet bestemd zijn voor de handel dan wel worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;
1.46 visie buitengebied
De Visie Buitengebied die op 14 juli 2016 door de gemeenteraad van de gemeente Moerdijk is vastgesteld of haar rechtsopvolger;
1.47 volwaardig agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf in de omvang van ten minste één volledige arbeidskracht met een daarbij passende bedrijfsomvang;
1.48 voorgevelrooilijn
de lijn die - evenwijdig aan de openbare weg - in het verlengde ligt van de voorgevel van het gebouw, dat het dichtst bij de weg is gelegen, gebouwen kleiner dan 6 m2 niet meegerekend;
1.49 woning
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
1.50 wooneenheid
gedeelte van een woonfunctie dat bestemd is voor afzonderlijke bewoning;
1.51 zone industrielawaai Industrieterrein De Koekoek
een geluidszone zoals bedoeld in de Wet geluidhinder waarbuiten de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein De Koekoek de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan en die is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrielawaai';
1.52 zorgvuldige landschappelijke inpassing
een zodanige vormgeving en inpassing dat deze optimaal is afgestemd op bestaande danwel nog te ontwikkelen ruimtelijke, natuurlijke en cultuurhistorische landschapskwaliteiten.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstanden
afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde
tussen het hoogste punt van het bouwwerk en het peil;
2.3 de bouwhoogte van een gebouw
tussen de bovenkant van het gebouw, met uitzondering van antenne-installaties, schoorstenen en andere ondergeschikte bouwdelen, en het peil;
2.4 de bouwhoogte van een ondergrondse ruimte
de ruimte tussen de vloer van de ondergrondse ruimte en de bovenzijde van de begane grondvloer;
2.5 de goothoogte van een gebouw
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.6 de inhoud van een gebouw
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van de daken en dakkapellen;
2.7 de oppervlakte van een gebouw
tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren;
De in dit plan gegeven regels omtrent plaatsing, afstanden en maten van bouwwerken, zijn niet van toepassing op goot- en kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels, luifels, schoorstenen, lichtkoepels, emissiekanalen luchtwassers en soortgelijke ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Agrarisch Aanverwant
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Agrarisch aanverwant' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een agrarisch hulp- en nevenbedrijf/agrarisch loonbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - agrarisch loonbedrijf';
- b. agrarische nevenactiviteiten in de vorm van akkerbouw, vollegrondstuinbouw, fruitteelt, sierteelt en boomkwekerij;
- c. nevenactiviteiten, met dien verstande dat:
- 1. maximaal 400 m2 van de de bedrijfsgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de nevenactiviteit, tenzij onder 2 anders is bepaald;
- 2. uitsluitend de navolgende nevenactiviteiten zijn toegestaan:
- het gebruik ten behoeve van akker- en vollegrondstuinbouw binnen alle bedrijfsgebouwen;
- het gebruik ten behoeve van fruitteelt, sierteelt en boomkwekerij binnen alle bedrijfsgebouwen;
- ambachtelijke bedrijvigheid zoals een kaasmakerij en bewerking en verwerking van agrarische producten uitsluitend binnen bedrijfsgebouwen, mits de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel';
- agrarisch aanverwante bedrijven welke zijn opgenomen in categorie 1 en 2 van Bijlage 1Staat van bedrijfsactiviteiten uitsluitend binnen bedrijfsgebouwen, mits de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel';
- opslag en stalling van agrarische en niet-agrarische producten, goederen en materialen uitsluitend in de bestaande gebouwen tot een maximale oppervlakte van 1.000 m2, ten behoeve van particulieren of het ter plaatse gevestigde bedrijf, mits de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel';
- de verkoop van op het eigen bedrijf of in de regio geproduceerde agrarische producten uitsluitend binnen bedrijfsgebouwen, mits de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m2;
- hoefsmederij uitsluitend binnen de bestaande gebouwen;
- d. bedrijfswoning, met dien verstande dat:
- 1. het aantal bedrijfswoningen niet meer mag bedragen dan 1 per bouwvlak;
- 1. het aantal bedrijfswoningen niet meer mag bedragen dan 1 per bouwvlak;
met inachtneming van het volgende:
- e. Indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' dan zijn uitsluitend activiteiten voor zover deze voorkomen in ten hoogste categorie 3.1 van de de in Bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten;
met daarbij behorende:
- f. toegangswegen, -paden en overig verblijfsgebied;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. groenvoorzieningen;
- i. erven en tuinen;
- j. waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie 5
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden.
4.2 Bouwregels
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor ‘Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden die bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen, indien het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in verdere bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
- b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor ‘Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden die bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
- 1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
- 2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 6
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden.
5.2 Bouwregels
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de als ‘Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden die bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen, indien het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in verdere bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
- b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de op de plankaart als ‘Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden die bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
- 1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
- 2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Bebouwingsoppervlakten
Een op de verbeelding aangegeven bebouwingsoppervlakte geeft aan hoeveel van het bouwvlak van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met bedrijfsgebouwen. Bij het ontbreken van een bebouwingoppervlakte mag het bouwvlak volledig worden bebouwd, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald.
7.2 Bestaande maten
- a. Indien afstanden op het tijdstip van inwerkingtreding dit plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge de bepalingen van dit plan is voorgeschreven, mogen de bestaande afstanden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
- b. In die gevallen dat hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bouwwerken die op een legale wijze tot stand zijn gekomen op het moment van inwerkingtreding van dit plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge de bepalingen van dit plan is voorschreven, mogen de bestaande maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden;
- c. Ingeval van herbouw is het bepaalde onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
- a. Onder gebruik in strijd met dit plan wordt in ieder geval verstaan onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken:
- 1. als opslagplaats voor bagger en grondspecie;
- 2. als opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen;
- 3. als uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen en (zee)- containers;
- 4. voor het houden van wedstrijden met motorvoertuigen of bromfietsen;
- 5. als plaats voor het (laten) landen of opstijgen van ultralight-vliegtuigen;
- 6. voor groeps- en natuurkamperen;
- 7. als ligplaats voor woonschepen, tenzij in hoofdstuk 2 van deze regels anders is bepaald;
- 8. als seksinrichtingen;
- 9. voor de productie, opslag, stalling en dumping van:
- een verboden middel zoals bedoeld in lijst I of II van de Opiumwet;
- grondstoffen ten behoeve van en afvalstoffen afkomstig uit het productieproces van de onder de eerste bullet genoemde verboden middelen;
- b. Onder gebruik in strijd met dit plan wordt in ieder geval verstaan gebouwen en andere bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken voor:
- 1. seksinrichtingen;
- 2. speelautomatenhallen;
- 3. inrichtingen ten behoeve van het verstrekken van verdovende middelen vallende onder de Opiumwet;
- 4. voor de productie, opslag, stalling en dumping van:
- een verboden middel zoals bedoeld in lijst I of II van de Opiumwet;
- grondstoffen ten behoeve van en afvalstoffen afkomstig uit het productieproces van de onder de eerste bullet genoemde verboden middelen;
- 5. opslagplaats voor meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;
- 6. permanente bewoning, indien het geen woningen en bedrijfswoningen, uitgezonderd bijgebouwen, betreft.
- c. Onder strijdig gebruik als bedoeld in onder a wordt niet verstaan:
- 1. vormen van gebruik als bedoeld in onder a, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de betrokken grond ingevolge de bestemming(en), de daarbij behorende bestemmingsomschrijving(en) en/of de overige bepalingen mag worden gebruikt, mits de gronden zijn gelegen ter plaatse van het bouwvlak;
- 2. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de betrokken bestemming(en);
- 3. de stalling van ten hoogste één toercaravan of boot bij een woning of bedrijfswoning;
- 4. het gebruik als ligplaats voor vaartuigen voor de duur van ten hoogste 24 uur;
- 5. het gebruik als ligplaats voor vaartuigen voor de duur van meer dan 24 uur indien ter plaatse een steiger aanwezig is;
- d. Onder gebruik in strijd met dit plan wordt in ieder geval verstaan de gronden welke niet zijn gelegen ter plaatse van het bouwvlak te gebruiken of te laten gebruiken voor:
- 1. opslag van hooi, mest en kuilvoer.
- 1. opslag van hooi, mest en kuilvoer.
8.2 Parkeren
Bij het wijzigen van het bestaande gebruik op grond van de in hoofdstuk 2 genoemde bestemmingen geldt dat:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken uitsluitend gewijzigd kan worden indien op het bijbehorend bouwperceel of in de directe omgeving daarvan in voldoende parkeergelegenheid is voorzien, zoals blijkt uit Parkeerbeleid Moerdijk welke is vastgesteld op 8 oktober 2015 door de gemeenteraad van de gemeente Moerdijk of haar rechtsopvolger, en deze parkeergelegenheid als zodanig in stand wordt gehouden;
- b. bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, zoals blijkt uit Parkeerbeleid Moerdijk welke is vastgesteld op 8 oktober 2015 door de gemeenteraad van de gemeente Moerdijk of haar rechtsopvolger;
- c. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse;
het bepaalde onder sub a en b geldt niet voor het vergunde bestaande gebruik van gronden en bouwwerken op het moment van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
8.3 Aan-huis-verbonden beroepen, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en internetwinkels
Het gebruik van gedeelten van woningen en de daarbij behorende bijgebouwen voor kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van aan-huis-verbonden beroepen, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en internetwinkels is toegestaan, mits:
- a. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
- b. het vloeroppervlak in gebruik voor kantoor- en/of praktijkruimte, de bedrijfsmatige activiteit of de internetwinkel ten hoogste 60 m2 bedraagt;
- c. parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
- d. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- e. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgeoefend.
8.4 Bed and breakfast
- a. Bed and breakfast is toegestaan in een (bedrijfs)woning of bijgebouw behorende bij de bedrijfswoning, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- 1. de eigenaar van de bed and breakfast is zelf woonachtig in de (bedrijfs)woning;
- 2. maximaal 40% van het totale vloeroppervlak van de (bedrijfs)woning mag worden gebruikt voor de bed and breakfast tot een maximum van 60 m2 (gemeenschappelijke ruimtes buiten beschouwing gelaten);
- 3. het aantal slaapplaatsen mag niet meer bedragen dan 4;
- 4. een zelfstandige kookgelegenheid voor de gasten is niet toegestaan;
- 5. parkeren vindt plaats op eigen terrein;
- b. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a ten behoeve van het vergroten van de omvang van de bed and breakfast, mits:
- 1. de eigenaar van de bed and breakfast zelf woonachtig is in de (bedrijfs)woning;
- 2. maximaal 40% van het totale vloeroppervlak van de (bedrijfs)woning en de bijbehorende bijgebouwen wordt gebruikt voor de bed and breakfast tot een maximum van 100 m2 (gemeenschappelijke ruimtes buiten beschouwing gelaten);
- 3. het aantal slaapplaatsen niet meer bedraagt dan 10;
- 4. een zelfstandige kookgelegenheid voor de gasten niet is toegestaan;
- 5. parkeren op eigen terrein plaats vindt;
- 6. de voorziening door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet functioneert als een zelfstandige woning;
- 7. de bed and breakfast geen onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert;
- 8. de bed and breakfast geen afbreuk doet aan de gebruiksmogelijkheden van de omliggende functies.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 geluidzone - industrie
Binnen de als 'geluidzone - industrie' aangegeven gronden mogen geen nieuwe woningen of andere geluidgevoelige functies worden gebouwd, tenzij een hogere waarde is vastgesteld.
9.2 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1 ten behoeve van het realiseren van nieuwe woningen of andere geluidgevoelige functies, mits:
- a. voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder;
- b. sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Algemene afwijkingsregels
- a. Tenzij dit plan elders al over afwijkingen bij een omgevingsvergunning voor overschrijding van maatvoering beschikt, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de bepalingen in het plan voor:
- 1. overschrijding van – voor bouwen geldende – afstands-, oppervlakte-, inhouds- en hoogtematen met ten hoogste 15%, met dien verstande dat overschrijding van de oppervlaktematen niet is toegestaan voor bedrijven op gronden met de bestemmingen 'Agrarisch', 'Bedrijf' en ''Bedrijf - Agrarisch aanverwant';
- 2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen;
- b. De afwijking bij een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt niet verleend indien daardoor onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
10.2 Carnavalswagens
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in Hoofdstuk 2 van deze regels ten behoeve van het gebruik van een bestaand gebouw voor het bouwen van een carnavalswagen, met dien verstande dat:
- a. de afstand van het gebouw als bedoeld in de aanhef tot de dichtsbijzijnde woning welke is voorzien van de bestemming 'Wonen' mag niet minder bedragen dan 50 m;
- b. de in gebruik te nemen oppervlakte mag niet meer bedragen dan 200 m2;
- c. bouwactiviteiten na 22.00 uur zijn uitsluitend toegestaan in de maanden september tot en met maart.
10.3 Bouwwerken ten behoeve van duurzame energie opwekking
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in Hoofdstuk 2 van deze regels ten behoeve van het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van duurzame energie opwekking met een maximale bouwhoogte van 15 m, met dien verstande dat:
- a. de bouwwerken, geen gebouwen zijnde als bedoeld in de aanhef uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch aanverwant';
- b. de gebruikssituatie op de aangrenzende gronden niet onevenredig mag worden aangetast;
- c. er een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij het verlenen van de omgevingsvergunning;
- d. de bouwwerken, geen gebouwen zijnde passen binnen de ontwerprichtlijnen uit het Landschapskwaliteitsplan.
10.4 Inwoning
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in Hoofdstuk 2 van deze regels ten behoeve van het vergroten van de inhoud van een (bedrijfs)woning inclusief aanbouwen, tot maximaal 850 m3, mits dit ten behoeve van inwoning noodzakelijk wordt geacht.
10.5 Logies en kamerverhuur
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in Hoofdstuk 2 van deze regels ten behoeve van de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur) of tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoensarbeiders in een (bedrijfs)woning, met dien verstande dat:
- a. parkeren op eigen terrein plaats vindt;
- b. er geen afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de omliggende functies.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Algemene wijziging
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen.
11.2 Wonen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden met de bestemming 'Bedrijf -Agrarisch aanverwant' te wijzigen in de bestemming 'Wonen', indien is komen vast te staan dat ter plaatse geen bedrijf meer is gevestigd, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- a. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
- 1. indien de oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak 'Wonen' niet meer dan 1.500 m2 bedraagt en de bebouwde oppervlakte aan bijgebouwen niet meer bedraagt dan 400 m2 en hiertoe alle overtollige bebouwing wordt gesloopt, dan is geen aanvullende kwaliteitsverbetering vereist;
- 2. indien de oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak 'Wonen' groter is dan 1.500 m2, maar niet meer bedraagt dan 5.000 m2, en de bebouwde oppervlakte aan bijgebouwen niet meer bedraagt dan 500 m2 en hiertoe alle overtollige bebouwing wordt gesloopt, dan dient te worden voorzien in de realisatie en instandhouding van een goede landschappelijke inpassing overeenkomstig de ontwerprichtlijnen uit het Landschapskwaliteitsplan;
- 3. indien de oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak 'Wonen' groter is dan 5.000 m2 en/of de bebouwde oppervlakte aan bijgebouwen meer bedraagt dan 500 m2, dan dient er sprake te zijn van een versterking van de ruimtelijke kwaliteit, waarbij wordt voldaan aan het afwegingsprincipe bijdrage aan de kwaliteit van het landschap uit hoofdstuk 7 van de Visie Buitengebied;
- b. in afwijking van het bepaalde in sub a, mag ten behoeve van statische opslag en stalling maximaal 1.000 m2 van de bestaande gebouwen worden gebruikt, mits:
- 1. alle overtollige bebouwing wordt gesloopt;
- 2. de oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak 'Wonen' niet meer bedraagt dan 5.000 m2;
- 3. er geen sprake is van buitenopslag of buitenstalling, en
- 4. wordt voorzien in de realisatie en instandhouding van een goede landschappelijke inpassing overeenkomstig de ontwerprichtlijnen uit het Landschapskwaliteitsplan;
- c. indien er sprake is van uitsluitend één bij de voormalige bedrijfswoning aangebouwd bedrijfsgebouw, dit bedrijfsgebouw één architectonisch geheel vormt met de woning en in goede bouwkundige staat verkeert, dan behoeft geen sloop plaats te vinden;
- d. de inhoud van de woning mag niet meer bedragen dan 750 m3;
- e. er dient sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat in de woning, waaronder in elk geval wordt verstaan dat dient te worden voldaan aan de wettelijke eisen ten aanzien van de milieuaspecten geluidhinder, geurhinder en luchtkwaliteit;
- f. de bestemmingswijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven;
- g. er dient voldoende parkeergelegenheid op eigen erf aanwezig te zijn.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Werking wettelijke regels
De wettelijke regelingen en verordeningen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan of diens rechtsopvolger.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde in lid 13.1 onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde in lid 13.1 onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.2 onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde in lid 13.2 onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Buitengebied, Schansdijk 5 te Zevenbergen".
Aldus vastgesteld op: ....
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Landschappelijk Inrichtingsplan
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Plan
Voorliggend plan betreft een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied Moerdijk" van gemeente Moerdijk ten behoeve van de omschakeling van het agrarisch bedrijf aan de Schansdijk 5 te Zevenbergen naar een agrarisch aanverwant bedrijf, zijnde een loonwerkbedrijf, waarbij eveneens sprake is van een uitbreiding van het bouwvlak ten behoeve van de bouw van een nieuwe loods en wasplaats bij het bedrijf.
In het hoofdstuk "Planbeschrijving" (hoofdstuk 2) wordt het initiatief verder toegelicht, daar is ook een situatietekening van de nieuwe situatie opgenomen.
De ontwikkeling past niet binnen het bepaalde in het geldende bestemmingsplan. De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen met de ontwikkeling, mits hiervoor een partiële herziening op het bestemmingsplan wordt opgesteld conform artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Voorliggend document dient als toelichting waarin nader wordt gemotiveerd waarom de ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt en deze niet zal leiden tot onevenredige bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak.
1.2 Planlocatie
De planlocatie is gelegen aan de Schansdijk 5 te Zevenbergen en ligt aan de noordkant van Zevenbergen in het landelijk gebied van gemeente Moerdijk. De locatie is kadastraal bekend onder gemeente Zevenbergen, sectie L, nummer 3746. In de volgende figuur is de topografische ligging van de locatie weergegeven.
Uitsnede topografische kaart locatie.
Bron: J.W. van Aalst, www.opentopo.nl.
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
Ter plaatse is het bepaalde uit het bestemmingsplan "Buitengebied Moerdijk" van de gemeente Moerdijk, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 1 maart 2018, onverkort van toepassing.
Zoals te zien in de volgende figuur is ter plaatse de bestemming 'Agrarisch' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' toegekend. Om de locatie heen is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' van toepassing. Tevens zijn ter plaatse de aanduidingen 'geluidszone - industrie' en 'specifieke bouwaanduiding - bouwstede' van toepassing.
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.
Binnen deze bestemming is een (grondgebonden) agrarische bedrijfsvoering mogelijk. Het uitvoeren van een loonwerkbedrijf is als neventak mogelijk bij de agrarische bedrijfsvoering (tot maximaal 400 m2). Een loonwerkbedrijf is echter niet rechtstreeks als hoofdtak toegestaan. De als neventak uitgevoerde akkerbouwactiviteiten zijn wel rechtstreeks mogelijk binnen deze bestemming.
Net als in het huidige bestemmingsplan mag een agrarisch bedrijf zich binnen een bouwstede ontwikkelen tot een maximale oppervlakte van 1,5 hectare, waarbij eveneens geldt dat de langste zijde van het denkbeeldig rechthoekig bestemmingsvlak niet meer mag bedragen dan 150 meter. Bij de ontwikkeling is een uiteindelijk bouwvlak nodig van maximaal ongeveer 0,8 hectare. Dit past binnen de maximaal toegestane oppervlakte.
In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor omschakeling naar een agrarisch verwant bedrijf. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
"3.6.3 Bedrijf - Agrarisch aanverwant
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden met de bestemming 'Agrarisch' ter plaatse van het bouwvlak of de bouwstede, voor zover deze niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel', te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch aanverwant', indien is komen vast te staan dat ter plaatse geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- a. de verkeersaantrekkende werking en de ontsluitingsmogelijkheden passend zijn bij het gebied waar de ontwikkeling plaatsvindt, waarbij wordt voldaan aan het afwegingsprincipe zonering dynamiek-luwte-rust uit hoofdstuk 7 van de Visie Buitengebied;
- b. ten behoeve van agrarisch-technische hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven mag maximaal 2.500 m2 van de bestaande gebouwen worden gebruikt, mits:
- c. alle overtollige bebouwing wordt gesloopt;
- d. geen sprake is van buitenopslag of buitenstalling, en
- e. wordt voorzien in de realisatie en instandhouding van een goede landschappelijke inpassing overeenkomstig de ontwerprichtlijnen uit het Landschapskwaliteitsplan;
- f. indien er sprake is van uitsluitend één bij de voormalige bedrijfswoning aangebouwd bedrijfsgebouw, dit bedrijfsgebouw één architectonisch geheel vormt met de woning en in goede bouwkundige staat verkeert, dan behoeft geen sloop plaats te vinden;
- g. de oppervlakte van het bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 1,5 ha;
- h. de bestemmingswijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de omliggende functies;
- i. er dient voldoende parkeergelegenheid op eigen erf aanwezig te zijn."
Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Visie Buitengebied gemeente Moerdijk" kan met de ontwikkeling worden voldaan aan de uitgangspunten uit de Visie Buitengebied gemeente Moerdijk.
Er is momenteel ongeveer 1.600 m2 aan bebouwing aanwezig. Dit past binnen de maximaal toegestane 2.500 m2 die kan worden omgeschakeld. Er is daarmee geen sprake van overtollige bebouwing.
Momenteel is sprake van stalling van machines in de buitenlucht. Om dit te verhelpen is sprake van een nieuw te bouwen loods en wasplaats. Na realisatie van het project zal geen sprake meer zijn van opslag of stalling in de buitenlucht.
Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het Landschap in deregio West-Brabant" (paragraaf 3.3.4) en de paragraaf "Landschappelijke inpassing" (paragraaf 2.2.2) is sprake van een goede landschappelijke inpassing.
De oppervlakte van het bouwvlak zal ongeveer 0,8 hectare bedragen. Dit past binnen de maximaal toegestane oppervlakte.
Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Milieuzonering" (paragraaf 4.1.1) zullen met de ontwikkeling geen functies worden geschaad.
Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Verkeer en parkeren" (paragraaf 4.4) zal met de ontwikkeling sprake zijn van parkeren op eigen terrein.
De ontwikkeling past daarmee binnen de gestelde voorwaarden.
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting is als volgt opgebouwd:
- Hoofdstuk 2 gaat in op de huidige situatie en de situatie na realisatie van het project en bevat een beschrijving van de situatie ter plaatse zoals momenteel bekend en de situatie ter plaatse na realisatie van de plannen van de initiatiefnemer.
- Hoofdstuk 3 gaat in op de vigerende beleidskaders. Hierin worden de plannen van de initiatiefnemer getoetst aan het ruimtelijk beleid van het rijk, de provincie en de gemeente.
- Hoofdstuk 4 gaat in op de toetsing van het plan aan de aspecten milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie, verkeer en parkeren en water. Hierin worden verschillende bureaustudies beschreven en, indien van toepassing, uitgevoerde aanvullende onderzoeken beschreven.
- Hoofdstuk 5 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. Hierin worden de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan getoetst en wordt kort ingegaan op het aspect handhaving.
- Hoofdstuk 6 bevat de wijze van bestemmen. Hierin wordt nader gespecificeerd welke onderdelen een bestemmingsplan hoort te bevatten en welke bijzondere bepalingen ten aanzien van voorliggend plan van toepassing zijn.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.1.1 Gebiedsprofiel
De locatie is gelegen in het landelijk gebied van gemeente Moerdijk.
De omgeving van de locatie bestaat voornamelijk uit een agrarisch landschap met landbouwgronden. De verkavelingsstructuur betreft een strokenverkaveling met een grootschalige opzet. De onderlinge kavels worden gescheiden door kavelsloten en lijnen in het landschap.
In de nabije omgeving van de locatie is een voormalig chemisch fabrieksterrein gelegen. Daarnaast zijn, op wat grotere afstand van de locatie, in de omgeving enkele burgerwoningen gelegen.
2.1.2 Ruimtelijke structuur
De ontwikkeling is noodzakelijk om een aantal redenen. Op de locatie is reeds geruime tijd (ongeveer 30 jaar) een loonwerkbedrijf gevestigd. Dit is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Er is in het verleden verschillende keren gepoogd dit loonwerkbedrijf positief te bestemmen. Tot op heden is dat, vanwege het ruimtelijk beleid, echter nog niet gelukt.
Naast de werkzaamheden als loonwerkbedrijf voert de initiatiefnemer, bij wijze van nevenactiviteit, agrarische akkerbouwactiviteiten uit. Hiervoor heeft de initiatiefnemer landbouwgronden in eigendom.
Op de locatie zijn momenteel een werkplaats en enkele loodsen voor de bedrijfsvoering aanwezig. Daarnaast is een bedrijfswoning aanwezig.
Ter plaatse is een bouwstede toegekend. Een bouwstede is geen afgekaderd vlak, maar een aanduiding waarbinnen agrarische bedrijven zich binnen een denkbeeldig bestemmingsvlak tot een maximum van 1,5 hectare (waarbij de langste zijde niet meer dan 150 meter mag bedragen) kunnen ontwikkelen.
De huidige bebouwing past binnen een denkbeeldig bestemmingsvlak van ongeveer van ongeveer 75 bij 80 meter (ongeveer 6.000 m2/0,6 hectare). Dit past binnen de maximale mogelijkheden van een bouwstede.
In de volgende figuur is een luchtfoto opgenomen van de huidige situatie.
Luchtfoto huidige situatie ter plaatse.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.
2.2 Situatie Na Realisatie Van Het Project
2.2.1 Ruimtelijke structuur
De gemeente is, op verzoek van de initiatiefnemer, voornemens ter plaatse het reeds geruime tijd uitgevoerde loonwerkbedrijf positief te bestemmen. Op basis van nieuw ruimtelijk beleid van de gemeente kan de ontwikkeling mogelijk worden gemaakt, mits aan de uitgangspunten uit de nieuwe "Visie Buitengebied gemeente Moerdijk", van de gemeente Moerdijk kan worden voldaan. Dit wordt nader in deze toelichting aangetoond.
Om de loonwerkzaamheden mogelijk te maken dient de agrarische bestemming ter plaatse te worden gewijzigd naar een bestemming voor een loonwerkbedrijf. Het is daarbij van belang dat de akkerbouwactiviteiten, welke als nevenactiviteit bij het loonwerkbedrijf worden uitgevoerd, binnen deze nieuwe bestemming uitgevoerd mogen blijven worden.
Ten behoeve van de stalling van machines, waarvoor in de huidige situatie onvoldoende ruimte beschikbaar is, zal de initiatiefnemer een nieuwe loods van ongeveer 850 m2 oprichten. Daarnaast zal de initiatiefnemer een wasplaats met vloeistofdichte vloer realiseren tussen de nieuw te bouwen loods en de bestaande bebouwing.
In de volgende figuur is de situatie na realisatie van het project in een situatietekening weergegeven. Een volledige situatietekening op schaal alsmede een bouwtekening op schaal is als bijlage 1 bij deze onderbouwing opgenomen.
Situatietekening situatie na realisatie van het project.
Bron: Bouwbedrijf Vrolijk B.V..
De huidige bouwstede, zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan, biedt eventueel nog ruimte voor uitbreiding van het bedrijf tot een oppervlakte van 1,5 hectare. Dit is meer dan voldoende voor de nieuwe loods en wasplaats. Echter zal de volledige 1,5 hectare niet noodzakelijk zijn voor de uitbreiding. Ook is een bouwstede voor een loonwerkbedrijf niet mogelijk. Om deze reden zal de locatie worden voorzien van een bouwvlak. Naar verwachting zal een bouwvlak van ongeveer 8.000 m2 (0,8 hectare) voldoende zijn voor de ontwikkeling van het bedrijf.
2.2.2 Landschappelijke inpassing
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang dat de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving niet verloren gaat maar, als mogelijk, juist wordt versterkt. Tevens is vanuit het ruimtelijke beleid een goede landschappelijke inpassing een vereiste.
Om te onderzoeken of de ontwikkeling mogelijk kan bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving is door een landschapsdeskundige een tekening opgesteld waarop is aangegeven hoe de ontwikkeling landschappelijk zal worden ingepast. Deze tekening is in de volgende figuur weergegeven.
Tekening landschappelijke inpassing.
Bron: Reijrink/Heijmans Landschapsinrichting.
Deze tekening maakt onderdeel uit van een landschappelijk inrichtingsplan dat ten behoeve van de ontwikkeling is opgesteld. In dit landschappelijk inrichtingsplan is opgenomen op welke manier de ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast en welke soorten beplanting daarvoor worden toegepast. Daarnaast is in het landschappelijk inrichtingsplan een berekening opgenomen van de mate van investering in de ruimtelijke kwaliteit, welke noodzakelijk is vanuit het regionale beleid voor de ruimtelijke kwaliteit van West-Brabant (zie hiervoor de paragraaf "Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van hetLandschap in de regio West-Brabant", paragraaf 3.3.4). Voor het gehele landschappelijk inrichtingsplan wordt verwezen naar bijlage 2 van deze onderbouwing.
Hiermee kan worden gesteld dat ter plaatse wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing.
De uitvoering en de instandhouding van de landschappelijke inpassing zoals voorgesteld in het landschappelijk inrichtingsplan wordt geborgd door een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit plan (artikel 3.2.3) en door middel van een aparte overeenkomst die wordt gesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de SVIR maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.
Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. Het Rijk wil de beperkte beschikbare middelen niet versnipperen. Het investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio’s rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen. Om nieuwe projecten van de grond te krijgen zoekt het Rijk samenwerking met marktpartijen en andere overheden.
Zo lang er geen sprake is van een nationaal belang zal het rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen dus aan de provincies en gemeenten overlaten. De uitgangspunten uit de SVIR zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven.
Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de belangen uit de SVIR dient daarom verder getoetst te worden aan het Barro. Verdere toetsing aan ruimtelijke en milieutechnische belangen vindt plaats aan het provinciaal beleid.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten. De locatie is niet in een van de aangewezen projectgebieden gelegen.
Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.
3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking
Ingevolgde artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de zogenaamde Ladder voor duurzame verstedelijking, dient de toelichting bij een bestemmingsplan, waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt maakt, te voldoen aan een drietal voorwaarden, ook wel 'treden' genoemd.
Onderdeel a (Trede 1) verplicht overheden om nieuwe stedelijke ontwikkelingen af te stemmen op de geconstateerde actuele behoefte en de wijze waarop in die behoefte wordt voorzien ook regionaal af te stemmen. Op deze wijze wordt over- en ondercapaciteit zoveel mogelijk voorkomen.
Onderdeel b (Trede 2) vraagt om te beoordelen of de beoogde ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied in de betreffende regio kan worden gerealiseerd. Dit betekent dat wordt bezien of binnen bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien door middel van herstructurering, transformatie of anderszins. Onderdeel hiervan is dat wordt bekeken of leegstaande verstedelijkingsruimte door het treffen van kwalitatieve maatregelen in de behoefte kan voorzien.
Onderdeel c (Trede 3) bepaalt dat moet worden beoordeeld in hoeverre de ontwikkeling mogelijk is op locaties die al ontsloten zijn of ontsloten worden door verschillende modaliteiten op een schaal die passend is bij de beoogde ontwikkeling.
Een stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd:
"ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."
Bij de ontwikkeling is, op basis van deze definitie, geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Verdere toetsing aan de Ladder duurzame verstedelijking is daarmee niet vereist.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 - partiële herziening 2014
Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie Noord-Brabant in werking getreden. In 2013 is deze herzien met een partiële herziening (Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 - Partiële Herziening 2014) om het toekomstig gewenst beleid ten aanzien van duurzame veehouderijen hierin op te nemen. Hiermee voldoet de provincie Noord-Brabant aan de eis conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) waarin provincies verplicht worden gesteld voor het gehele grondgebied een structuurvisie op te stellen. De structuurvisie bevat ruimtelijk beleid tot 2025 met een doorkijk naar de lange termijn (2040) en is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
Het grondgebied van de provincie is opgedeeld in verschillende typen gebieden waarbij per (deel)gebied eigen beleidsuitgangspunten gelden. Volgens de visiekaart en structurenkaart van provincie Noord-Brabant, zoals te zien in de volgende figuren, is de projectlocatie gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 'Zeekleipolders', 'Economisch kenniscluster' en 'Accentgebied agrarische ontwikkeling'.
Uitsnede visiekaart Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 - partiële herziening 2014.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.
Uitsnede structurenkaart Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 - partiële herziening 2014.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.
Binnen de zeekleigebieden is ontwikkeling mogelijk, mits het reliëf en de structuur van het landschap zoveel mogelijk behouden blijft. Het streven hierbij is dat de agrarische functie van het landschap voor de toekomst behouden dient te blijven. Hierbij is het van belang dat de ontwikkelingen bijdragen aan de verbetering van een schone, groene en gezonde woon- en leefomgeving.
Bij de ontwikkeling is sprake van het positief bestemmen en uitbreiding van een loonwerkbedrijf. Naast loonwerkzaamheden worden akkerbouwwerkzaamheden uitgevoerd. Een loonwerkbedrijf is een agrarisch verwant bedrijf en draagt bij aan de agrarische economie in het gebied. Ook de als nevenactiviteit uitgevoerde akkerbouwactiviteiten bij het bedrijf dragen bij aan de agrarische economie.
Daarnaast mag de ontwikkeling geen nadelige invloed hebben op de woon- en leefomgeving. Zoals nader aangetoond in het hoofdstuk "Ruimtelijke- en milieuaspecten" (hoofdstuk 4) is met de ontwikkeling geen sprake van aantasting van de in het gebied voorkomende waarden en/of sprake van onevenredige hinder aan de omgeving. Hiermee past de ontwikkeling binnen de uitgangspunten zoals zijn opgenomen voor de zeekleigebieden.
De economische kennisclusters richten zich vooral op de grote kenniseconomie op de bedrijventerreinen in de grote steden en zijn voor het landelijk gebied niet zo van belang. De ontwikkeling zal de versterking van de kenniseconomie niet in de weg staan.
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de ontwikkeling past binnen de beleidskaders zoals zijn verwoord in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 - partiële herziening 2014 van de provincie Noord-Brabant.
3.2.2 Verordening Ruimte Noord-Brabant
De provincie Noord-Brabant heeft op 17 februari 2014 de Verordening Ruimte Noord-Brabant vastgesteld. Deze is op 19 maart 2014 in werking getreden. De verordening is enkele keren aangepast en geactualiseerd. De meest recente versie is op 15 juli 2017 geconsolideerd en in werking getreden.
De Verordening Ruimte is een juridische verankering van het beleid uit de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening. In de Verordening zijn beleidsregels opgenomen ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen in zowel het stedelijk als het landelijk gebied. De regels zoals zijn opgenomen in de verordening zijn per gebied nader gespecificeerd.
De locatie is gelegen in het gemengd landelijk gebied en een zoekgebied voor windturbines. Daarnaast is een deel van de locatie, zoals te zien in de volgende figuur, gelegen in een reserveringsgebied voor waterberging.
Uitsnede kaart Verordening Ruimte 2014.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.
Het zoekgebied voor windturbines zal niet leiden tot beperkingen maar biedt mogelijkheden voor het oprichten van een windturbine. Hiervan is met de ontwikkeling echter geen sprake.
Door de ligging in een reserveringsgebied voor waterberging dient bij ruimtelijke ontwikkelingen aangetoond te worden dat de geschiktheid van het gebied voor waterberging behouden blijft. Bij de ontwikkeling zal hydrologisch neutraal worden ontwikkeld. Dit is nader uitgewerkt in de paragraaf "Wateraspecten" (Paragraaf 4.5). Hiermee zal de ontwikkeling niet leiden tot een aantasting van de waterhuishouding ter plaatse. Het gebied zal daarmee geschikt blijven voor waterberging.
De als nevenactiviteit uitgevoerde akkerbouwactiviteiten zijn vanuit de regels van de verordening rechtstreeks mogelijk. Hierbij geldt dat er geen sprake mag zijn van een bouwvlak van meer dan 1,5 hectare. Dit is bij de ontwikkeling niet het geval.
In het gemengd landelijk gebied is omschakeling of vestiging van een niet-agrarische functie mogelijk. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
"7.10 Niet-agrarische functies
- 1. Een bestemmingsplan dat is gelegen in gemengd landelijk gebied kan voorzien in een vestiging van een niet-agrarische functie, anders dan bepaald in de artikelen 7.7 tot en met artikel 7.9 mits:
- a. de totale omvang van het bouwperceel van de beoogde ontwikkeling ten hoogste 5.000 m2bedraagt;
- b. dit bijdraagt en past binnen de beoogde ontwikkeling van gemengd landelijk gebied als bedoeld in artikel 7.1;
- c. is verzekerd dat overtollige bebouwing wordt gesloopt;
- d. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een bedrijf, behorend tot de milieucategorie 3 of hoger;
- e. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot twee of meer zelfstandige bedrijven;
- f. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;
- g. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 200 m2;
- h. is aangetoond dat de ruimtelijke ontwikkeling ook op langere termijn past binnen de op grond van deze verordening toegestane omvang;
- i. de beoogde activiteit niet leidt tot een grootschalige ontwikkeling.
- 2. Een bestemmingsplan kan voorzien in een uitbreiding of wijziging van een bestaande niet-agrarische functie onder overeenkomstige toepassing van de bepalingen in het eerste lid.
- 3. In afwijking van het eerste lid, onder a, d en i, kan een bestemmingsplan voorzien in een uitbreiding van een bestaande niet-agrarische functie, mits de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat:
- a. de ontwikkeling in redelijke verhouding staat tot de bestaande omvang en/of bestaande aantallen bezoekers/overnachtingen;
- b. overeenkomstige toepassing is gegeven aan artikel 4.6 tweede lid (uitbreiding bedrijven in kern landelijk gebied) indien vestiging van het bedrijf vanwege de aard van de activiteiten op een bedrijventerrein in de rede ligt;
- c. de ontwikkeling in redelijke verhouding staat tot de op grond van artikel 3.1 vereiste zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit."
Volgens de betreffende regels is een niet-agrarische functie mogelijk tot maximaal 5.000 m2 en in een milieucategorie niet hoger dan 2. Omdat een loonwerkbedrijf van meer dan 500 m2 al een bedrijf is in milieucategorie 3.1 houdt dit in dat voor een loonwerkbedrijf de bedrijfsoppervlakte niet meer dan 500 m2 zou mogen bedragen.
In artikel 7.11 is echter een afwijking op deze bepalingen opgenomen. Deze luidt als volgt:
"7.11 Afwijkende regels voor agrarisch-technische hulpbedrijven en agrarisch-verwante bedrijven
- 1. In afwijking van artikel 7.10, eerste lid onder a en d (niet-agrarische functies), kan een bestemmingsplan dat is gelegen in gemengd landelijk gebied voorzien in een vestiging van een agrarisch-technisch hulpbedrijf of een agrarisch verwant bedrijf mits de omvang van het bouwperceel van de beoogde ontwikkeling ten hoogste 1,5 hectare bedraagt.
- 2. Voor een bestaand bedrijf als bedoeld in het eerste lid is artikel 7.10, derde lid (redelijke uitbreiding), overeenkomstig van toepassing."
Bij de ontwikkeling is sprake van omschakeling van een agrarische bestemming naar een agrarisch verwante bestemming ten behoeve van een loonwerkbedrijf. Vanuit artikel 7.11 kan worden voorzien in vestiging of in uitbreiding van een agrarisch verwant bedrijf, waarbij bij een uitbreiding eveneens aan het derde lid uit artikel 7.10 dient te worden voldaan. In de begrippen van de verordening is vestiging als volgt omschreven:
"1.91 vestiging
mogelijk maken van een ruimtelijke ontwikkeling, die op grond van het geldende planologische regime niet is toegelaten, op het bouwvlak van een bestaand bouwperceel."
Omdat het uitvoeren van loonwerkzaamheden op het huidige agrarische perceel vanuit het bestemmingsplan, en daarmee het geldende planologische regime, niet is toegelaten is bij de ontwikkeling sprake van vestiging (en niet van uitbreiding) van een agrarisch verwant bedrijf en dient te worden voldaan aan het eerste lid uit artikel 7.11. Hiermee kan omschakeling van het bedrijf tot een omvang van maximaal 1,5 hectare mogelijk worden gemaakt. Bij de ontwikkeling zal een bouwvlak van ongeveer 0,8 hectare nodig zijn. Dit past binnen de maximaal toegestane oppervlakte.
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de ontwikkeling past binnen de regels zoals zijn opgenomen in de Verordening Ruimte Noord-Brabant van de provincie Noord-Brabant.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Strategische Visie voor Moerdijk 2030
De gemeente Moerdijk wordt met een aantal ingrijpende ontwikkelingen geconfronteerd, zoals vergrijzing, ontgroening, de globalisering van de toeristisch-recreatieve en agrarische sector, schaalvergroting in de omgeving waarin de gemeente opereert en niet in de laatste plaats de voortgaande decentralisatie van rijksoverheidstaken. Deze en andere ontwikkelingen stellen de gemeente op korte en (middel)lange termijn voor grote opgaven.
De uitvoering van de visie en het beleid rondom die opgaven wordt voor de periode van 2009-2030 op robuuste wijze ingezet. Dit doet de gemeente door in een visie op de (middel) lange termijn - op strategisch niveau - richting te geven aan de ontwikkelingen in de samenleving en aan de eigen positie in de regio.
De strategische visie voor de gemeente Moerdijk heeft tot doel te komen tot een:
- 1. ontwikkelingsrichting voor de lange termijn;
- 2. kapstok en referentiekader voor integraal afgestemd gemeentelijk beleid;
- 3. duidelijke missie die kan worden uitgedragen naar buurgemeenten, provincie en rijk.
De strategische visie maakt het mogelijk om op langere termijn een consistent beleid te voeren, en nieuwe ontwikkelingen snel te combineren met al ingeslagen richtingen, waarmee de gemeente Moerdijk een integraal beleid kan voeren en beter kan anticiperen op veranderingen in de maatschappij, wet of wensen.
Missie:
"Moerdijk is in 2030 een gemeente die, gelegen op de as Rotterdam-Antwerpen én als hoogwaardig logistiek centrum van West-Brabant, voor al haar inwoners een leefbare woonomgeving biedt met werkgelegenheid in de nabijheid. Een gemeente met rust, ruimte, recreatie en toeristische mogelijkheden in het westelijke deel en dynamiek, bedrijvigheid en bovenlokale voorzieningen, geconcentreerd in de kern Zevenbergen en het haven- en industrieterrein Moerdijk in het oostelijke deel van de gemeente.
Een gemeente waarin de kernen hun eigenheid bewaard hebben, maar ook duidelijk één gemeente vormen. Een gemeente met een sociaal gezicht, waar zorg en basisvoorzieningen dichtbij zijn en de menselijke maat geldt. Een gemeente die op een bewonersgerichte, innovatieve, efficiënte en effectieve wijze wordt bestuurd."
De missie geeft de strategische visie drie dimensies als uitgangspunt voor de discussie rond de verschillende thema's: samenleving, leefmilieu en economie. Dit wordt ook wel het 'Triple P' mechanisme genoemd (people, planet, profit) of de Telos-Driehoek. Het idee achter de 'Triple P' gedachte is dat het optimaliseren van de economische kracht, de (lokale) leefomgeving en de sociaalmaatschappelijke kant op termijn leidt tot een duurzame gemeente.
Vanuit deze gedachte is het gemeentelijke beleid in gebundeld en zijn er drie paraplunota's opgesteld.
3.3.2 Structuurvisie "Moerdijk 2030"
De structuurvisie “Moerdijk 2030”, vastgesteld door de gemeenteraad op 9 juni 2011, is een integrale visie die inspeelt op de ontwikkeling van de beide werelden van Moerdijk: het grootschalige (inter-)nationale Moerdijk enerzijds en het ruime, rustige, agrarische Moerdijk met een veel kleinschaliger karakter anderzijds. De visie beoogt ook deze twee werelden samen te brengen zodat ze elkaar kunnen aanvullen en versterken.
Het grootste deel van de gemeente wordt gevormd door het mooie agrarische buitengebied. Rust en ruimte staan hier voorop. De landbouw(er) is altijd de drager geweest van het landschap en dat blijft zo. Wel staat dit soms op gespannen voet met de voortgaande schaalvergroting en de ontwikkelingen in de 'agro-industriële' bedrijven. Tegelijkertijd zet de gemeente in op de ontwikkeling van een groenblauw raamwerk: de dijken worden beplant met lanen en oude kreekstructuren worden hersteld. Zo ontstaat een sterk en fraai landschappelijk raamwerk. Om dit te realiseren wordt zoveel mogelijk de combinatie gezocht tussen landbouw, recreatie en natuur.
Voor het buitengebied gelden de volgende belangrijke opgaven:
- De aanleg van fiets- en wandelpaden.
- Het stimuleren van de aanleg van groenzones, dijkbeplantingen en ecologische verbindingszones.
- Het functioneel en toeristisch-recreatief ontsluiten van de relicten van de Zuiderwaterlinie.
- Kleinschalige ontwikkelingen zijn mogelijk mits deze bijdragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijk zijn ingepast.
De ontwikkeling zal, gezien de aard, de aanleg van fiets- en wandelpaden niet in de weg staan. Er is immers sprake van ontwikkeling/omschakeling van een bedrijf op een reeds bestaand erf. Ook de aanleg van groenzones, dijkbeplantingen en ecologische verbindingszones zal met de ontwikkeling niet worden belemmerd. De ontwikkeling heeft, gezien de ligging, geen invloed op de relicten van de Zuidwaterlinie.
Bij de ontwikkeling is sprake van een kleinschalige ontwikkeling. Deze kan, op grond van het gestelde in de opgaven, mogelijk worden gemaakt mits sprake is van een bijdrage aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit en sprake is van een goede landschappelijke inpassing. Zoals nader omschreven in de paragraaf "Landschappelijke inpassing" (paragraaf 2.2.2) is bij de ontwikkeling sprake van een goede landschappelijke inpassing die bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit. Hiertoe is door een landschapsdeskundige een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld (zie hiervoor bijlage 2 van deze toelichting). Hiermee is sprake van een versterking van de ruimtelijke kwaliteit en een goede landschappelijke inpassing, waarmee de ontwikkeling past binnen de opgaven zoals zijn gesteld in de Structuurvisie Moerdijk 2030 van de gemeente Moerdijk.
3.3.3 Visie Buitengebied gemeente Moerdijk
Op 14 juli 2016 heeft de gemeente Moerdijk, tegelijkertijd met het Landschapskwaliteitsplan en de Visie Bebouwingsconcentraties, de Visie Buitengebied gemeente Moerdijk vastgesteld. De visie biedt de basis voor het bestemmingsplan voor het buitengebied en dient als afwegingskader bij nieuwe ruimtelijke initiatieven.
In de visie wordt uitgegaan van het zogenaamde “ja, mits” principe. De kwaliteit van het buitengebied staat centraal en niet het type ontwikkeling. Ontwikkelingen worden hierbij niet op voorhand uitgesloten, maar mogen niet ten koste gaan van de kwaliteit van het buitengebied.
In beginsel worden nieuwe ontwikkelingen alleen toegestaan op bestaande erven. Alleen in de bebouwingsconcentraties, zoals opgenomen in de gelijktijdig vastgestelde Visie Bebouwingsconcentraties, zijn nieuwe erven onder voorwaarden voorstelbaar. Bij de ontwikkeling is sprake van een bestaand erf. Er hoeft daarmee geen nieuw erf te worden toegekend.
De visie bevat voor ontwikkelingen een dynamisch afwegingskader. Nieuwe ontwikkelingen worden aan dit dynamisch afwegingskader getoetst. Het afwegingskader bestaat uit vijf afwegingsprincipes, zijnde:
- 1. zonering prioritaire functies;
- 2. zonering dynamiek-luwte-rust;
- 3. behoud van de balans;
- 4. bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit;
- 5. invloed op de kwaliteit van de leefomgeving.
3.3.4 Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het Landschap in de regio West-Brabant
Gemeente Moerdijk heeft in samenwerking met de verschillende gemeenten in de regio West-Brabant en de provincie het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het Landschap in de regio West-Brabant vastgesteld, waarin het beleid ten aanzien van de bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ontwikkelingen is opgenomen.
In het afsprakenkader is nader uitgewerkt op welke wijze voorzien dient te worden in een investering in de ruimtelijke kwaliteit bij verschillende initiatieven. In het afsprakenkader is onderscheid gemaakt in drie categorieën. Deze zijn als volgt:
- Categorie 1: Ruimtelijke ontwikkelingen met nauwelijks tot geen landschappelijke invloed en waarbij geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap wordt geëist;
- Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen met weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden. De kwaliteitsverbetering vindt plaats in de vorm van landschappelijke inpassingsmaatregelen. Deze categorie is niet limitatief;
- Categorie 3: Ruimtelijke ontwikkelingen welke niet tot categorie 1 of 2 behoren. De kwaliteitsverbetering wordt berekend op basis van de bestemmingswinst.
Bij de ontwikkeling is sprake van een wijziging van een agrarische bedrijfsbestemming naar een bestemming die de uitvoering van het ter plaatse gevestigde loonwerkbedrijf (agrarisch verwant bedrijf) mogelijk maakt. Volgens het afsprakenkader is dit aan te merken als een ontwikkeling in categorie 3.
Hierbij dient de investering in de ruimtelijke kwaliteit op basis van de bestemmingswinst te worden berekend. Hierbij dient 20% van de waardevermeerdering van de grond die de bestemmingswijziging met zich meebrengt te worden geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit. Voor het bepalen van de waardevermeerdering van de grond wordt gebruik gemaakt van forfaitaire bedragen. Deze zijn als volgt:
- Agrarisch onbebouwde grond: € 5,- per m2;
- Agrarisch grond met bouwmogelijkheden (bouwvlak): € 25,- per m2;
- Bedrijfsbestemming voor een loonwerkbedrijf: € 45,- per m2.
Voor het deel van de locatie dat van agrarisch bebouwde grond wordt omgeschakeld naar een bedrijfsbestemming ten behoeve van een loonwerkbedrijf is sprake van een waardevermeerdering van de grond met € 20,- per m2.
Ter plaatse is een bouwstede toegekend. Hierbinnen mag binnen een denkbeeldig vlak van maximaal 1,5 hectare (waarbij de langste zijde niet meer dan 150 meter lang mag zijn) een agrarisch bedrijf zich ontwikkelen. In feite is dit vergelijkbaar met een bouwvlak van 1,5 hectare. In de huidige situatie is daarmee sprake van 1,5 hectare agrarische grond met bouwmogelijkheden. In de huidige situatie heeft de grond daarmee een waarde van € 375.000,- (€ 25,- x 15.000 m2).
Bij de ontwikkeling is sprake van het omschakelen van een deel van de huidige bouwstede naar een bedrijfsbestemming voor een loonwerkbedrijf. Het gaat hierbij om ongeveer 0,8 hectare. De overige gronden zullen worden teruggebracht tot agrarisch onbebouwde grond. De waarde van de situatie na realisatie van het project is daarmee als volgt:
- Bedrijfsbestemming voor loonwerkbedrijf: € 360.000,- (€ 45,- x 8.000 m2);
- Agrarische bestemming zonder bouwmogelijkheden: € 35.000,- (€ 5,- x 7.000 m2);
Totaal: € 395.000,- (360.000 + 35.000).
Er is bij de ontwikkeling daarmee sprake van een waardevermeerdering van € 20.000,- (395.000 - 375.000). Hiervan dient 20% te worden geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent dat een investering van € 4.000,- nodig is.
Ten behoeve van de ontwikkeling is een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld waarin is aangegeven op welke wijze wordt voorzien in landschappelijke inpassing van het initiatief. Daarbij is een berekening gemaakt van de mate van investering in de ruimtelijke kwaliteit. Uit de berekening, welke onderdeel uitmaakt van het landschappelijk inrichtingsplan waarvoor wordt verwezen naar bijlage 2 van deze toelichting, blijkt dat met de voorgenomen landschappelijke inpassing een investering in de ruimtelijke kwaliteit wordt gedaan van € 4.017,-. Dit is voldoende om aan de gestelde investeringseis van € 4.000,- te voldoen.
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat met de ontwikkeling kan worden voldaan aan hetgeen is opgenomen in het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant van de gemeente Moerdijk in samenwerking met de andere gemeenten in de regio en de provincie Noord-Brabant.
De uitvoering van de landschappelijke inpassing zoals voorgesteld in het landschappelijk inrichtingsplan wordt geborgd door een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit plan (artikel 3.2.3) en door middel van een aparte overeenkomst die wordt gesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente.
3.3.5 Parkeerbeleid Moerdijk
In augustus 2015 heeft de gemeente Moerdijk het Parkeerbeleid Moerdijk vastgesteld. Het parkeerbeleid betreft een actualisatie van het parkeerbeleidsplan 2010-2013 en bevat het beleid van de gemeente ten aanzien van parkeren, waarbij voor bepaalde ontwikkelingen parkeernormen worden gegeven.
Om te bepalen of er in een gebied voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn, moet sprake zijn van een acceptabele parkeersituatie. Van een acceptabele parkeersituatie is sprake als de zoektijd naar een parkeerplaats beperkt blijft en voldoende parkeerplaatsen niet gebruikt worden, waardoor parkeerwisselingen kunnen worden opgevangen. Wanneer de zoektijd toeneemt, zal de bereikbaarheid van een locatie afnemen en de verkeersoverlast door zoekverkeer in de omgeving toenemen. De acceptabele parkeer-situatie vormt hiermee een kwaliteitsmaat voor de 'vol-ervaring' bij parkeerders.
Om ervoor te zorgen dat bij (ver)bouwplannen voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd, is het toepassen van parkeernormen noodzakelijk. Op die manier wordt de extra parkeervraag ten gevolge van het (ver)bouwplan niet zonder meer afgewenteld op het bestaande openbare parkeeraanbod.
De gemeente Moerdijk heeft, in plaats van aan te sluiten bij de richtwaarden voor parkeernormen van het CROW, gekozen eigen parkeernormen vast te stellen. Hiermee is veel meer duidelijkheid ontstaan in de waardes die worden gehanteerd. De parkeernormen zijn nader uitgewerkt in de bij de nota Parkeerbeleid behorende nota Parkeernormen. Vanuit de Nota Parkeernormen geldt voor locaties buiten de bebouwde kom dat parkeren geheel op eigen terrein plaats moet vinden.
De in de nota Parkeernormen opgenomen parkeernormen zijn minimum normen. Dit betekent dat ten minste het aantal aangegeven parkeerplaatsen gerealiseerd moet worden. Niet voor alle functies zijn parkeernormen opgesteld. Alleen voor de veel voorkomende en voor Moerdijk specifieke functies zijn parkeernormen geformuleerd. Voor de overige functies worden de gemiddelde CROW-parkeerkencijfers als uitgangspunt gehanteerd.
Voor agrarisch aanverwante bedrijven en loonwerkbedrijven zijn geen concrete parkeernormen opgenomen. Voor loonwerkbedrijven moet daarom worden aangesloten bij de normen voor bezoekers extensieve en arbeidsextensieve bedrijven. Dit is echter meer een richtlijn voor bedrijven op een industrieterrein dan voor loonwerkbedrijven. Zeker op een bedrijf als dat van de initiatiefnemer, waarin de meeste werkzaamheden door de initiatiefnemer zelf worden uitgevoerd en slechts sprake is van een beperkte personele bezetting, sluit een parkeernorm voor dergelijke bedrijven wellicht niet altijd even goed aan. Bij het bedrijf van de initiatiefnemer zullen, naast de initiatiefnemer, nog maximaal 4 personen fulltime en 1 persoon slechts één dag per week als personeel werkzaam zijn (zie hiervoor ook de paragraaf "Parkeren", paragraaf 4.4.3). De initiatiefnemer heeft geen parkeervoorziening nodig bij het bedrijf omdat deze reeds bij de bedrijfswoning aanwezig is. Voor het personeel zijn daarom maximaal 5 parkeerplaatsen nodig.
Zoals reeds eerder omschreven zullen in de worst-case situatie maximaal 5 auto's op het bedrijf aanwezig zijn. Om rekening te houden met een mogelijke uitbreiding van de parkeerbehoefte in de toekomst is er daarom voor gekozen om 7 parkeerplaatsen feitelijk te realiseren.
Op het bedrijf is voldoende ruimte om te voorzien in de theoretische realisatie van nog veel meer parkeerplaatsen. Mocht het in de toekomst noodzakelijk zijn alsnog meerdere parkeerplaatsen aan te leggen dan zal daarvoor op eigen terrein voldoende ruimte zijn. Hiermee zal parkeren geheel op eigen terrein plaatsvinden.
Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- En Milieuaspecten
4.1 Milieu
4.1.1 Milieuzonering
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geur, stof, geluid en gevaar. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven.
In de VNG handreiking zijn richtafstanden opgenomen op het gebied van geur, stof, geluid en gevaar. Indien niet aan de in de handreiking opgenomen afstanden wordt voldaan is mogelijk sprake van milieuhinder aan de betreffende gevoelige functies. De genoemde afstanden betreffen echter geen harde normen maar richtafstanden waarvan, mits goed gemotiveerd, kan worden afgeweken. Dit houdt in dat wanneer niet aan de afstanden wordt voldaan een nadere motivatie noodzakelijk is waaruit blijkt dat geen onevenredige hinder wordt veroorzaakt.
Bij de ontwikkeling is sprake van het positief bestemmen van een loonwerkbedrijf. Ten aanzien van een loonwerkbedrijf (van meer dan 500 m2) zijn in de handreiking de volgende richtastanden opgenomen:
- Geur: 30 meter.
- Stof: 10 meter.
- Geluid: 50 meter.
- Gevaar: 10 meter.
Daarnaast worden ter plaatse, bij wijze van nevenactiviteit, akkerbouwactiviteiten uitgevoerd. Voor deze activiteiten gelden de volgende richtafstanden:
- Geur: 10 meter.
- Stof: 10 meter.
- Geluid: 30 meter.
- Gevaar: 10 meter.
Het dichtstbijzijnd gevoelig (de burgerwoning aan de Schansdijk 7) object bevindt zich op een afstand van ongeveer 100 meter (gemeten van geplande nieuwe loods tot het bestemmingsvlak van de betreffende burgerwoning). Hiermee wordt ruimschoots aan de gestelde richtafstanden voldaan en zal met de ontwikkeling geen onevenredige hinder worden veroorzaakt aan gevoelige objecten in de omgeving.
Vanuit de visie voor het buitengebied van de gemeente Moerdijk mag in feite alleen sprake zijn van een ontwikkeling in milieucategorie 2. Een loonwerkbedrijf met een oppervlakte van meer dan 500 m2, waarvan in onderhavige situatie sprake is, wordt gezien als een ontwikkeling in milieucategorie 3.1. In de visie voor het buitengebied van de gemeente Moerdijk is echter ook opgenomen dat een ontwikkeling in een hogere milieucategorie dan milieucategorie 2 voorstelbaar is, mits de ontwikkeling, gelet op de aard en invloed op de omgeving, vergelijkbaar is met een ontwikkeling in milieucategorie 2.
De onderbouwing hiervan kan gebaseerd worden op de specifieke werkwijze, bijzondere verschijningsvorm of toetsing aan de milieuaspecten uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
In de VNG handreiking zijn alle activiteiten met een richtafstand voor geluid van meer dan 30 meter aangemerkt als een activiteit in een milieucategorie hoger dan 2. Omdat bij een loonwerkbedrijf sprake kan zijn van geluidsoverlast door de verkeersbewegingen met (zwaar) landbouwmaterieel is voor geluid bij een loonwerkbedrijf met een grotere omvang dan 500 m2 een grotere richtafstand opgenomen. Alleen op basis van het aspect geluid is sprake van een ontwikkeling in een hogere milieucategorie. Voor het overige zijn de werkzaamheden gelijk aan die bij een activiteit in milieucategorie 2.
Bij het bedrijf van de initiatiefnemer worden werkzaamheden grotendeels uitgevoerd voor akkerbouwbedrijven in de omgeving. De verkeersbewegingen die met de werkzaamheden worden gemaakt zijn daarmee in feite ten behoeve van de akkerbouw. Het verschil is dat bij akkerbouwbedrijven de werkzaamheden op het eigen land plaatsvinden en bij loonwerkzaamheden de werkzaamheden op het land van anderen plaatsvinden. Daarnaast is bij een loonwerkbedrijf vaak meer personeel in dienst dan bij een akkerbouwbedrijf en is bij een loonwerkbedrijf vaak meer materieel aanwezig.
De grootste belasting ten aanzien van geluid zal bij het loonwerkbedrijf ontstaan door de verkeersbewegingen met het (soms zware) landbouwmaterieel. De initiatiefnemer wordt echter voornamelijk aangenomen voor meerdaagse klussen (vaak ook in het buitenland). Hierbij zal het landbouwmaterieel (en vaak ook het personeel dat de landbouwmachines bestuurt) op de locatie waar het meerdaagse werk wordt uitgevoerd blijven tot de werkzaamheden zijn afgerond. Er is daarmee dus geen sprake van dagelijkse vervoersbewegingen van de machines op en neer van het bedrijf naar de locatie en andersom. Dit heeft als gevolg dat het aantal verkeersbewegingen van en naar de locatie met zwaar landbouwmaterieel zich sterk beperkt. Ondanks dat meer materieel aanwezig is dan bij een doorsnee akkerbouwbedrijf zijn de verkeersbewegingen beperkt omdat het materieel zich grotendeels niet op de bedrijfslocatie van de initiatiefnemer bevindt. Bij de bedrijfsvoering na realisatie van het project zal (jaarrond beschouwd) sprake zijn van gemiddeld gezien 4 vervoersbewegingen met landbouwmachines per dag die het bedrijf verlaten of, na een meerdaagse klus, terugkomen. In de oogstperiode zal dit aantal wat hoger liggen, maar daar staat tegenover dat in de winterperiode nagenoeg geen verkeersbewegingen plaatsvinden. Daarnaast zal sprake zijn van ongeveer 1 vrachtwagen per week voor brandstof en zal sprake zijn van gemiddeld 2 machines per week die op het bedrijf van de initiatiefnemer worden gerepareerd. Het aantal vervoersbewegingen als gevolg van de bedrijfsvoering van de initiatiefnemer is daarmee beperkt, waarmee de activiteiten niet zullen leiden tot een onevenredig grote geluidsbelasting aan de omgeving. Daarnaast is de locatie op grote afstand van gevoelige objecten gelegen, waarmee ook geen sprake zal zijn van een onevenredige geluidsbelasting op de omgeving. Hiermee kan worden gesteld dat de ter plaatse uitgevoerde activiteiten vergelijkbaar zijn met de belasting van activiteiten in milieucategorie 2.
Naast de verkeersbewegingen als gevolg van de bedrijfsactiviteiten is sprake van woon-werkverkeer van het personeel dat in dienst is. Bij het bedrijf van de initiatiefnemer zijn 4 fulltime werknemers in dienst en 1 werknemer die voor één dag in de week op het bedrijf werkzaam is. Dit resulteert in gemiddeld 8 en maximaal 10 vervoersbewegingen voor woon-werkverkeer per dag. Gezien dit met personenvervoer plaatsvindt zal de geluidsbelasting hiervan echter beperkt zijn. Daarnaast wonen de werknemers op het bedrijf van de initiatiefnemer relatief dichtbij het bedrijf en bij mooi weer zullen zij op de fiets naar het werk komen. In de praktijk zal het gemiddeld aantal verkeersbewegingen voor woon-werkverkeer daarmee lager liggen. De geluidsbelasting vanwege het woon-werkverkeer zal daarmee slechts een beperkte belasting hebben op de omgeving en is derhalve vergelijkbaar met een activiteit in milieucategorie 2.
Ten slotte vinden ter plaatse akkerbouwactiviteiten als neventak bij het loonwerkbedrijf plaats. Akkerbouwbedrijven zijn aangemerkt als bedrijven in milieucategorie 2. De werkzaamheden van het bedrijf zijn daarmee vergelijkbaar met die van een inrichting met milieucategorie 2.
Naast het feit dat een ruimtelijke ontwikkeling geen onevenredige hinder aan gevoelige objecten in de omgeving mag veroorzaken mag deze ook niet leiden tot beperkingen van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven, functies en bestemmingen. Dit is echter vooral van belang wanneer sprake is van het oprichten van nieuwe gevoelige objecten.
Bij de ontwikkeling is geen sprake van het oprichten van een nieuw gevoelig object. Hiermee zullen geen omliggende bedrijven, functies en bestemmingen in de ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.
4.1.2 Geur
Bij de ontwikkeling is sprake van het positief bestemmen van een loonwerkbedrijf met akkerbouwactiviteiten als nevenactiviteit. Een loonwerkbedrijf en akkerbouwactiviteiten veroorzaken geen geurhinder aan de omgeving. Daarnaast worden geen dieren gehouden. Hiermee zal de ontwikkeling niet leiden tot een toename van de geurbelasting aan gevoelige objecten in de omgeving.
4.1.3 Luchtkwaliteit
De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer (Wmb) goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. Met name paragraaf 5.2 uit Wmb is veranderd. Omdat paragraaf 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe paragraaf 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
De Eerste Kamer is op 9 oktober 2007 akkoord gegaan met het wetsvoorstel over luchtkwaliteitseisen. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens het wetsvoorstel niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per kubieke meter lucht (µg/m3) voor fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2).
Projecten die wel 'in betekenende mate' bijdragen, zijn vaak al opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is erop gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daarom is ook een pakket aan maatregelen opgenomen: zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. Bovendien worden alle huidige overschrijdingen tijdig opgelost. In het NSL worden de effecten van alle NIBM-projecten verdisconteerd in de autonome ontwikkeling. Het NSL omvat dus alle cumulatieve effecten van (ruimtelijke) activiteiten op de luchtkwaliteit.
4.1.4 Geluid
De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de Wgh is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. De Wgh kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:
- Woningen.
- Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
- Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen, zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc..
Daarnaast kent de Wgh de volgende geluidsgevoelige terreinen:
- Terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg.
- Woonwagenstandplaatsen.
Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
4.1.5 Woon- en leefklimaat
Wanneer sprake is van het oprichten van gevoelige objecten of wanneer een inrichting wordt opgericht welke mogelijk hinder aan gevoelige objecten in de omgeving veroorzaakt is het van belang te onderzoeken of ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Een ontwikkeling kan niet plaatsvinden indien het niet aannemelijk is dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.
4.1.6 Externe veiligheid
Externe Veiligheid heeft betrekking op de veiligheid rondom opslag, gebruik, productie en transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's dienen aanvaardbaar te blijven.
Het externe veiligheidsbeleid bestaat uit twee onderdelen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers.
In de wet is geregeld wanneer de verantwoordingsplicht van toepassing is. Omdat de wettelijke basis per risicobron verschilt, verschillen per risicobron ook de voorwaarden die verantwoording wel of niet verplicht stellen.
4.1.7 Bodem
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.
Dit is echter vooral van belang wanneer inrichtingen worden opgericht waarbij gedurende een groot deel van de dag mensen zullen verblijven. Bij de ontwikkeling is geen sprake van een inrichting waarin gedurende een groot deel van de dag mensen verblijven. Hiermee kan worden aangenomen dat de bodemgesteldheid ter plaatse geschikt is voor de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging.
4.1.8 Voortoets MER-beoordeling
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Uit dit besluit blijkt dat toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst uit de bijlage van het besluit ontoereikend is om de vraag te beantwoorden of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld. Deze handreiking geeft aan hoe moet worden vastgesteld of een activiteit, met een omvang onder de drempelwaarde, toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst uit de bijlage van het besluit en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt.
Uit deze toets kan een van twee onderstaande conclusies volgen:
- 1. Belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten;
of - 2. Belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uit te sluiten.
In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. Die toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EU-richtlijn milieubeoordeling projecten.
4.2 Ecologie
4.2.1 Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten, de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In de Wet natuurbescherming wordt de bescherming van verschillende dieren- en plantensoorten geregeld. Met name bescherming van kwetsbare soorten is hierbij van belang.
De Wet natuurbescherming kent een vergunningplicht. Een vergunning voor een project wordt alleen verleend als de instandhoudingsdoelen van een gebied niet in gevaar worden gebracht en als geen sprake is van mogelijke aantasting van beschermde planten- en dierensoorten of de leefgebieden van deze soorten.
Voor activiteiten is het van belang om te bepalen of deze leiden tot mogelijke schade aan de natuur. De Wet natuurbescherming toetst aanvragen op drie aspecten, namelijk gebiedsbescherming, houtopstanden en soortenbescherming.
4.2.2 Natuurnetwerk Nederland
Een vorm van gebiedsbescherming komt voort uit de aanwijzing van een gebied als Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het NNN is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, leggen de provincies nieuwe natuur aan. De provincies zijn verantwoordelijk voor begrenzing en ontwikkeling van het NNN en stellen hier zelf beleid voor op.
Het NNN is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor flora en fauna zijn nodig om het uitsterven van soorten te voorkomen. Het netwerk is er daarnaast ook voor rust en recreatie, voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur.
Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot aantasting of beperking van de natuurdoelen. De status als NNN is niet verankerd in de natuurwetgeving, maar het belang dient in de planologische afweging een rol te spelen.
De provincie Noord-Brabant heeft het NNN verwerkt in het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en hier specifieke regels voor vastgesteld.
Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet in het NNB gelegen. Het dichtstbijzijnd NNB-gebied is gelegen op een afstand van ongeveer 194 meter.
Uitsnede kaart NNN/NNB.
Bron: Provincie Noord-Brabant.
Gezien de locatie niet in het NNN is gelegen zal de ontwikkeling geen nadelige invloed hebben op deze gebieden en staat het plan de ontwikkeling van deze gebieden niet in de weg.
4.2.3 Wet ammoniak en veehouderij
Bij de ontwikkeling is geen sprake van een toename van de uitstoot van ammoniak. Er is immers geen sprake van een veehouderij. Omdat de uitstoot van ammoniak niet zal toenemen zal ook geen sprake zijn van een verhoogde ammoniakdepositie op de betreffende gebieden. Hiermee zal geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van Wav-gebieden in de omgeving.
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
4.3.1 Gemeentelijke erfgoedverordening
Op 22 juni 2017 heeft de gemeente Moerdijk de Erfgoedverordening Gemeente Moerdijk 2017 vastgesteld. De erfgoedverordening ziet toe op bescherming van monumenten, cultuurhistorische elementen en archeologische waarden in de gemeente.
In de erfgoedverordening zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van:
- gemeentelijke cultuurgoederen en gemeentelijke verzamelingen;
- gemeentelijke (archeologische) monumenten;
- rijksmonumenten;
- archeologische gebieden (verwachtingswaarde).
De locatie is niet aangemerkt als gemeentelijk monument, archeologisch monument en/of rijksmonument. De locatie is, zoals nader omschreven in de paragraaf "Cultuurhistorie" (paragraaf 4.3.3), niet aangemerkt als cultuurhistorisch goed en/of gemeentelijke verzameling. De locatie is wel in een archeologisch gebied gelegen. Echter zal met de ontwikkeling, zoals nader omschreven in de paragraaf "Archeologie" (paragraaf 4.3.2), geen sprake zijn van aantasting van (mogelijk voorkomende) archeologische waarden.
Hiermee kan worden gesteld dat de ontwikkeling past binnen de uitgangspunten uit de erfgoedverordening van de gemeente Moerdijk.
4.3.2 Archeologie
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Gemeenten stellen, ter bescherming van mogelijk voorkomende archeologische waarden, een eigen beleid op, waarbij de kans op het aantreffen van archeologische resten in de bodem is weergegeven in een archeologische verwachtingskaart. Afhankelijk van de verwachtingswaarde stelt de gemeente Moerdijk voorwaarden voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek.
Volgens de archeologische beleidskaart, zoals weergegeven in de volgende figuur, is de locatie hoofdzakelijk gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 'Archeologisch beleidsadviesgebied 6'. Een klein deel van de locatie is gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 'Archeologisch beleidsadviesgebied 8' en ten slotte is over een deel van de locatie de aanduiding 'Archeologisch beleidsadviesgebied 5' gelegen.
Uitsnede archeologische verwachtingskaart.
Bron: Gemeente Moerdijk.
In het beleidsadviesgebied 6 geldt een onderzoeksplicht bij ontwikkelingen van meer dan 250 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld. Voor beleidsadvies 5 is dit 100 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld. Voor beleidsadviesgebied 8 is dit 10.000 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld.
Bij de ontwikkeling is geen sprake van sloop van bebouwing. Wel zal bij de ontwikkeling een nieuwe loods worden opgericht van ongeveer 850 m2 op te richten. Daarnaast een wasplaats met vloeistofdichte vloer worden aangelegd.
De archeologische verwachtingsgebieden zijn vertaald in dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan voor het buitengebied van de gemeente Moerdijk. Zoals te zien in de volgende figuur zal de nieuwe loods grotendeels in het gebied dat is aangemerkt als beleidsadviesgebied 6 plaatsvinden. Een deel van de loods zal in het gebied dat is aangemerkt als beleidsadviesgebied 5 worden gerealiseerd. In het gebied dat is aangemerkt als beleidsadviesgebied 8 zullen geen ontwikkelingen plaatsvinden.
Uitsnede kaart bestemmingsplan Buitengebied Moerdijk met nieuw te bouwen loods.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl; Bouwbedrijf Vrolijk B.V.; DLV Advies.
Er zal bij de ontwikkeling sprake zijn van een ontwikkeling van meer dan 100 m2 in het gebied dat is aangemerkt als beleidsadviesgebied 5 en van meer dan 250 m2 binnen het gebied dat is aangemerkt als beleidsadviesgebied 6. Indien sprake is van een ontwikkeling met een diepte van meer dan 50 cm onder maaiveld dan zou nader archeologisch onderzoek nodig zijn.
In 1980 zijn ter plaatse de woning en de eerste bedrijfsloods gebouwd. De woning is destijds verhoogd op een kunstmatige terp aangelegd vanwege de verlaagde ligging van de locatie. ook de grond onder de eerste loods is met ongeveer 50 centimeter verhoogd. In 1983 is sprake geweest van een ruilverkaveling waarbij de gronden drastisch zijn aangepakt. Er is toen veel grond met bulldozers verschoven naar de locatie, omdat dit het laagst gelegen punt was in de polder. Door de problematiek met water zijn de gronden destijds met de aangevoerde grond met minimaal 50 centimeter verhoogd. Dit is over de gehele locatie gebeurd. Ter plaatse van de bestaande bebouwing, maar ook ter plaatse van de nieuwbouw. Ten tijde van de bouw van de woning en de werkzaamheden ten behoeve van de ruilverkaveling, waarbij het maaiveld is verhoogd, zijn foto's gemaakt, waarvoor wordt verwezen naar bijlage 4 van deze toelichting.
De wasplaats zal op het verhoogde maaiveld worden aangelegd. Deze zal dus niet op dieper dan 50 cm onder het oorspronkelijke maaiveld worden aangelegd. De loods zal niet worden onderkelderd, maar zal wel worden voorzien van een fundering. Deze wordt doorgaans vorstvrij aangelegd. Het is gebruikelijk een fundering, als deze vorstvrij wordt gelegd, op ongeveer 80 cm onder maaiveld aan te leggen. Omdat het maaiveld ter plaatse al met minimaal 50 cm is verhoogd zal de werkelijke diepte in relatie tot het oorspronkelijke maaiveld ongeveer 30 cm bedragen. Hiermee is geen sprake van een ontwikkeling die dieper zal gaan dan 50 cm onder het (oorspronkelijke) maaiveld.
In overleg met de gemeente is, om zeker te stellen dat met de ontwikkeling geen archeologische resten zullen worden geschaad, alsnog een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat de ontwikkeling geen mogelijk voorkomende archeologische resten zullen worden geschaad. Op basis daarvan wordt geadviseerd het plangebied vrij te geven van archeologische waarden. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 5 van deze toelichting.
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat met de ontwikkeling geen mogelijk voorkomende archeologische resten zullen worden geschaad.
4.3.3 Cultuurhistorie
Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Het cultuurhistorisch erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Daarom is bescherming van deze elementen van belang.
De cultuurhistorische waarden van een gebied zijn in kaart gebracht in de zogenaamde cultuurhistorische waardenkaart. Deze wordt door de provincies beheerd.
Zoals te zien in de volgende afbeelding zijn ter plaatse van de locatie geen cultuurhistorische elementen aanwezig. De locatie is nabij een cultuurhistorisch van belang zijnde geografische lijn van middelhoge waarde gelegen. Dit betreft de Havendijk en de Dikkendijk. Beide wegen en daarmee lijnen, zullen met de ontwikkeling niet worden geschaad.
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart.
Bron: Provincie Noord-Brabant.
De gemeente heeft, naast de provinciale kaart, een eigen kaart met cultuurhistorische waarden opgesteld. Zoals te zien in de volgende afbeelding is de locatie vanuit de gemeentelijke kaart met cultuurhistorische waarden niet gelegen in een cultuurhistorisch waardevol gebied. Wel is nabij de locatie volgens de kaart een molen gelegen.
Uitsnede gemeentelijke kaart cultuurhistorische waarden.
Bron: Gemeente Moerdijk.
Als de luchtfoto wordt bekeken dan is nabij de locatie geen molen gelegen. Ook in de toelichting van de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente is geen vermelding gemaakt van een molen nabij de Schansdijk. Er wordt vermelding gemaakt van een voormalige molen, maar deze was gelegen nabij een terrein van een toenmalige suikerfabriek. Dit is echter een locatie nabij de Blokweg en de Achterdijk en niet nabij de Schansdijk.
Gezien geen molen aanwezig is ter plaatse en volgens de toelichting bij de kaart ook geen molen aanwezig is geweest zal met de ontwikkeling geen sprake zijn van aantasting van (de biotoop van) een molen.
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat met de ontwikkeling geen sprake zal zijn van onevenredige aantasting van cultuurhistorisch waardevolle elementen.
4.3.4 Aardkundig waardevolle gebieden
Het doel van het beleid met betrekking tot aardkundige waarden is om de ontstaansgeschiedenis van het aardoppervlak zichtbaar, beleefbaar en begrijpelijk te houden. Om aardkundige waarden te beschermen zijn aardkundig waardevolle gebieden aangewezen.
Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet in een aardkundig waardevol gebied gelegen.
Uitsnede kaart aardkundig waardevolle gebieden.
Bron: Provincie Noord-Brabant.
Gezien de locatie niet in een aardkundig waardevol gebied is gelegen zal met de ontwikkeling geen sprake zijn van aantasting van aardkundige waarden.
4.4 Verkeer En Parkeren
4.4.1 Infrastructuur en parkeren
Een goede ontsluiting is gerealiseerd op de Schansdijk. De locatie is voorzien van een inrit welke aansluit op de openbare weg. Hierbij heeft het inkomend en vertrekkend verkeer voldoende ruimte om het bedrijf te betreden en verlaten, waardoor geen onnodige verkeershinder op de openbare weg zal plaatsvinden.
Op het terrein zelf is voldoende gelegenheid voor personenauto's en vrachtwagens om te keren. Hierbij hoeft niet op de openbare weg alsnog gekeerd te worden, waardoor geen achteruit rijdende personenauto's en/of vrachtwagens de openbare weg op hoeven rijden. Dit bevordert de verkeersveiligheid.
Bij de ontwikkeling zal uitsluitend gebruik worden gemaakt van de bestaande infrastructuur. Hierbij zal rekening worden gehouden met de capaciteit van de ontsluitingsweg, zodat geen situatie ontstaat waarbij meer verkeer over de ontsluitingsweg rijdt dan dat deze kan verwerken. Hiermee kan worden gesteld dat geen sprake is van aantasting van de bestaande infrastructuur.
In de huidige situatie vindt het parkeren geheel op eigen terrein plaats. Bij de ontwikkeling is het vereist dat het parkeren ook na realisatie van het project geheel op eigen terrein plaatsvindt. Ook na realisatie van het project zal er op eigen terrein voldoende gelegenheid zijn voor zowel vracht- als personenauto's om te kunnen parkeren. Hiermee zal parkeren, ook na realisatie van het project, geheel op eigen terrein plaatsvinden.
4.4.2 Verkeersbewegingen
Bij de ontwikkeling is sprake van een omschakeling van een agrarische bedrijfsbestemming naar een bestemming die de uitvoering van het ter plaatse gevestigde loonwerkbedrijf mogelijk maakt. Het loonwerkbedrijf is reeds geruime tijd (ongeveer 30 jaar) op deze locatie gevestigd. Feitelijk zal er aan het aantal verkeersbewegingen met de omschakeling niets veranderen. De bedrijfsvoering blijft gelijk, alleen zal deze met de omschakeling positief worden bestemd. Omdat echter sprake is van een strijdigheid met het bestemmingsplan dient voor de verkeerssituatie echter te worden gekeken naar de huidige planologische situatie, zijnde een agrarisch bedrijf.
Binnen de huidige bestemming is (grondgebonden) agrarische bedrijfsvoering mogelijk. De mogelijke bedrijfsvormen hierbinnen zijn een grondgebonden veehouderij, paardenfokkerij, akker- en vollegrondstuinbouw, fruitteelt en boomkwekerij.
Een loonwerkbedrijf zal qua verkeersbewegingen het meest vergelijkbaar zijn met een akkerbouwbedrijf. Er zal bij een loonwerkbedrijf namelijk gebruik worden gemaakt van ongeveer dezelfde landbouwmachines als bij een akkerbouwbedrijf. Akkerbouwbedrijven hebben echter voornamelijk verkeersbewegingen ten behoeve van het eigen bedrijf en loonwerkbedrijven hebben voornamelijk verkeersbewegingen ten behoeve van werkzaamheden voor andere bedrijven. Daarnaast is bij een loonwerkbedrijf doorgaans meer (zwaar) landbouwmaterieel aanwezig dan bij een akkerbouwbedrijf.
De initiatiefnemer wordt echter voornamelijk aangenomen voor meerdaagse klussen (vaak ook in het buitenland). Hierbij zal het landbouwmaterieel (en vaak ook het personeel dat de landbouwmachines bestuurt) op de locatie waar het meerdaagse werk wordt uitgevoerd blijven tot de werkzaamheden zijn afgerond. Er is daarmee dus geen sprake van dagelijkse vervoersbewegingen van de machines op en neer van het bedrijf naar de locatie en andersom. Dit heeft als gevolg dat het aantal verkeersbewegingen van en naar de locatie met zwaar landbouwmaterieel zich sterk beperkt. Ondanks dat meer materieel aanwezig is dan bij een doorsnee akkerbouwbedrijf zijn de verkeersbewegingen beperkt omdat het materieel zich grotendeels niet op de bedrijfslocatie van de initiatiefnemer bevindt.
Bij de bedrijfsvoering na realisatie van het project zal (jaarrond beschouwd) sprake zijn van gemiddeld het volgende aantal verkeersbewegingen:
- Levering van brandstof: 1 vrachtwagen per week. Dit leidt tot gemiddeld 2 verkeersbewegingen per week met vrachtverkeer.
- Reparaties aan landbouwmachines: 2 landbouwmachines per week. Dit leidt daarmee tot gemiddeld 4 verkeersbewegingen per week met (zwaar) landbouwmaterieel.
- Vertrekkende en aankomende landbouwmachines: gemiddeld 5 verkeersbewegingen met (zware) landbouwmachines per dag. Omdat de landbouwmachines vaak op locatie blijven zal vaak sprake zijn van alleen vertrek of alleen aankomst van een machine.
- Verkeersbewegingen voor personeel: Maximaal 5 personenauto's per dag. Dit leidt daarmee tot gemiddeld 10 verkeersbewegingen met personenvervoer per dag.
Totaal gezien kan het aantal verkeersbewegingen per dag gemiddeld (jaarrond beschouwd) worden gesteld op ongeveer 15 per dag, waarvan ongeveer 10 met personenvervoer en ongeveer 5 met vrachtverkeer en/of (zwaar) landbouwmaterieel.
In de praktijk zal het aantal verkeersbewegingen in de oogstperiode iets hoger liggen. Daar staat dan tegenover dat in de winterperiode er nagenoeg geen sprake zal zijn van vervoersbewegingen met landbouwmachines. Daarnaast wonen de werknemers op het bedrijf van de initiatiefnemer relatief dichtbij het bedrijf. Bij mooi weer komen de werknemers op het bedrijf dan vaak ook op de fiets, waarmee het aantal verkeersbewegingen ten behoeve van woon-werkverkeer met personenauto's in de praktijk dan ook vaak lager is.
Het aantal verkeersbewegingen is met de ontwikkeling daarmee dan ook beperkt.
Omdat sprake is van meer verkeersbewegingen over de openbare weg dient te worden bekeken of deze wegen de capaciteit aankunnen. Aan de Schansdijk is, tot 2015, altijd de chemische fabriek Caldic gevestigd geweest. Toen deze fabriek nog in volle productie was, waren hier volop verkeersbewegingen met zwaar vrachtverkeer voor de noodzakelijke aan- en afvoer van de fabriek. Het ging daarbij vaak om zeer grote aantallen verkeersbewegingen met op drukke dagen wel 50 vrachtwagens per dag (dit zijn dus 100 verkeersbewegingen per dag, 50 voor de aankomst van de vrachtwagens en 50 voor vertrek van de vrachtwagens). De Schansdijk en de omliggende wegen hebben deze verkeersbewegingen altijd goed doorstaan, waarmee gesteld kan worden dat de omliggende wegen eveneens geschikt zijn voor de verkeersbewegingen als gevolg van de bedrijfsvoering, waarbij aanzienlijk minder verkeersbewegingen zijn dan bij de inmiddels gesloopte fabriek van Caldic.
Hiermee kan worden gesteld dat de Schansdijk en de omliggende wegen voldoende capaciteit hebben om de verkeersdruk vanuit de ontwikkeling te kunnen verwerken en verdragen. Daarnaast is geen sprake van een feitelijke toename van het aantal verkeersbewegingen.
4.4.3 Parkeren
De initiatiefnemer is woonachtig in de bedrijfswoning bij het bedrijf. De bedrijfswoning heeft eigen parkeervoorzieningen, waarmee voor de initiatiefnemer geen parkeergelegenheid op het bedrijf nodig is. Naast de initiatiefnemer zijn 4 personen fulltime werkzaam in het bedrijf en 1 persoon slechts één dag in de week. Deze personen komen, afhankelijk van het weer, met de fiets of met de auto naar het werk. Voor het personeel zijn daarmee maximaal 5 parkeerplaatsen nodig. In de praktijk zullen deze echter niet altijd allemaal worden benut.
Bij de ontwikkeling wordt op het eigen bedrijf voorzien in 7 parkeerplaatsen. Dit is ruim voldoende parkeergelegenheid voor het personeel dat werkzaam is op het bedrijf en voor enkele bezoekers en/of leveranciers die gebruik maken van parkeergelegenheid. Daarnaast biedt het erf voldoende verharding voor bezoekers en/of leveranciers om tijdelijk te parkeren in eventuele uitzonderlijke gevallen als alle parkeervoorzieningen zijn benut.
Hiermee wordt op eigen terrein voorzien in voldoende parkeergelegenheid. De parkeervoorzieningen ten behoeve van de ontwikkeling zijn nader uitgewerkt in het landschappelijk inrichtingsplan dat ten behoeve van de ontwikkeling is opgesteld, waarvoor wordt verwezen naar bijlage 2 van deze toelichting.
4.5 Wateraspecten
4.5.1 Voorgenomen activiteit
Bij de ontwikkeling is sprake van het positief bestemmen van de ter plaatse uitgevoerde loonwerkzaamheden.
Afkoppeling van het hemelwater zal plaatsvinden middels een gescheiden stelsel. Hierbij zal het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak niet op het riool worden afgevoerd, maar middels straatkolken en dakgoten worden afgevoerd naar infiltratie- en/of bergingsvoorzieningen. Van belang daarbij is dat bij een ruimtelijke ontwikkeling hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld.
Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang (waterbergingscompensatie).
Vanuit het beleid van het waterschap geldt het volgende:
Wanneer er sprake is van een toename van verhard oppervlak tussen de 2.000 m2 en 10.000 m2 wordt de rekenregel van het waterschap toegepast en bij toename van meer dan 10.000 m2, of bij het niet voldoen aan de rekenregel, wordt de beleidsregel van het waterschap toegepast. Bij een toename van minder dan 2.000 m2 is geen extra compensatie nodig.
Bij de ontwikkeling zal het verhard oppervlak toenemen met ongeveer 1.000 m2 (ongeveer 850 m2 voor de nieuwe loods en ongeveer 150 m2 voor de nieuwe wasplaats). Vanuit het beleid van het waterschap is voor ontwikkelingen van minder dan 2.000 m2 geen aanvullende compensatie noodzakelijk. Gezien met de ontwikkeling sprake is van een ontwikkeling van minder dan 2.000 m2 is geen aanvullende compensatie nodig en kan worden gesteld dat sprake is van een hydrologisch neutrale ontwikkeling.
Om negatieve effecten op de huidige goede waterkwaliteit te voorkomen en waterbesparing te bereiken wordt/worden:
- zoveel mogelijk maatregelen getroffen om het waterverbruik zo gering mogelijk te laten zijn en verontreiniging van het regenwater en oppervlaktewater te voorkomen;
- duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toegepast;
- een bergingsvoorziening gerealiseerd.
De locatie is voorzien van riolering, waar het afvalwater van de bedrijfswoning op wordt geloosd.
Het bedrijfsafvalwater wordt middels een gescheiden stelsel afgevoerd. Hemelwater wordt hierbij niet afgevoerd op het rioleringssysteem, maar wordt middels dakgoten en straatkolken opgevangen in een bergingsvoorziening. Hiermee is geen sprake van afkoppeling van hemelwater naar Rioolwaterzuiveringsinstallaties.
De wasplaats zal worden voorzien van een vloeistofdichte vloer. Hiermee wordt het lekken van olie en/of andere mogelijke verontreinigende stoffen in de bodem voorkomen en zal geen sprake zijn van verontreiniging van het grondwater. Het spuitwater afkomstig van de wasplaats zal worden afgevoerd naar een biofilter. Vanuit het biofilter zal het gefilterde schone water worden afgevoerd naar een bergingsvoorziening. Een en ander is nader aangegeven in het landschappelijk inrichtingsplan, zoals is opgenomen als bijlage 2 van deze toelichting.
Hiermee zal met de ontwikkeling geen sprake zijn van onevenredige aantasting van de waterhuishouding ter plaatse.
4.5.2 Compenserende waterberging
Ter compensatie van de toename van het verharde oppervlak bij ruimtelijke ontwikkelingen dient compenserende waterberging plaats te vinden om wateroverlast te voorkomen. Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Voorgenomen activiteit" (paragraaf 4.5.1) is voor de ontwikkeling geen compenserende waterberging nodig.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het project. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaar van het project. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van projectkosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van projectkosten zeker te stellen.
Op basis van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeente een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Bro zijn deze bouwplannen nader omschreven:
"Artikel 6.2.1
Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:
- a. de bouw van een of meer woningen;
- b. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
- c. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte of met een of meer woningen;
- d. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
- e. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m2 bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
- f. de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte."
Bij de ontwikkeling is geen sprake van een in het betreffende artikel genoemde bouwplan, waarmee geen exploitatieplan nodig is.
Kosten voor het uitvoeren en doorlopen van de procedure zijn daarnaast voor rekening van de initiatiefnemer. Gemaakte kosten door de gemeente worden middels het heffen van leges op de initiatiefnemer verhaald, zoals is opgenomen in de legesverordening van de gemeente Moerdijk. Daarnaast wordt tussen de gemeente en de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten waarin is geborgd dat de kosten voor de procedure voor de initiatiefnemer zijn en dat de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in het landschappelijk inrichtingsplan dient te worden gerealiseerd en in stand gehouden.
Hiermee kan worden gesteld dat het project financieel haalbaar wordt geacht.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het voorliggend plan betreft een herziening op het bestemmingsplan "Buitengebied Moerdijk" van gemeente Moerdijk en wordt opgesteld conform de Uniforme Voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In het kader van deze procedure wordt eenieder tijdens de terinzagetermijn in de gelegenheid gesteld zienswijzen op het plan in te dienen. Wanneer het plan ter inzage ligt wordt gepubliceerd in de gemeentelijke bladen, op de gemeentelijke website en in de digitale Staatscourant. Tevens wordt het plan voor eenieder digitaal raadpleegbaar gesteld via www.ruimtelijkeplannen.nl.
Ten behoeve van de ontwikkeling heeft de initiatiefnemer een dialoog met omwonenden in de omgeving gevoerd. Daarbij zijn de omwonenden op de hoogte gesteld van de plannen van de initiatiefnemer en zijn zij in de gelegenheid gebracht hier op te reageren. De omwonenden hebben kennis genomen van de plannen en hebben aangegeven geen verdere opmerkingen te hebben. Als bewijs van de dialoog is een handtekeningenlijst toegevoegd. Voor de uitnodiging voor de dialoog met de omgeving en de handtekeningenlijst wordt verwezen naar bijlage 3 van deze toelichting.
5.3 Handhaving
Een bestemmingsplan en/of een omgevingsvergunning is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van de regels in de omgevingsvergunning of het bestemmingsplan ligt bij de gemeente. Het Vergunning-, Toezicht- en handhavingsbeleid van de gemeente Moerdijk (het VTH-beleid), zoals vastgesteld op 2 januari 2017, vormt de basis van de handhaving binnen de gemeentelijke grenzen. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen.
Het doel van handhaving is om de bescherming van mens en omgeving te waarborgen tegen ongewenste activiteiten en overlast. In het kader van een ruimtelijk project heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet. Bij overtreding van deze regels kan gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van een bestemmingsplan of een vrijstelling.
Hoofdstuk 6 Wijze Van Bestemmen
6.1 Doel En Reikwijdte
Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. In artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat twee begrippen centraal staan. Dit zijn:
- 1. goede ruimtelijke ordening;
- 2. uitvoerbaarheid.
Als een plan aan deze twee eisen voldoet, voldoet het aan de wet.
Via een bestemmingsplan worden functies aan gronden gegeven. Vanuit de Wro volgt een belangrijk principe, namelijk toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder, etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan bepaalt uit te oefenen. Dit houdt in dat:
- 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en;
- 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsregels zijn hierbij mede van belang).
6.2 Onderdelen Van Een Bestemmingsplan
Een bestemmingsplan bestaat uit 3 onderdelen. Dit zijn de toelichting, de planregels en de verbeelding (plankaart).
6.2.1 De toelichting
De toelichting wordt opgesteld volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hier staat, in het kort, dat in de toelichting verslag gedaan moet worden van de gemaakte keuzes in het plan. Voor een ontwikkelingsgericht plan vraagt dat een andere motivatie dan voor op beheer gerichte plannen (een plan kan ook zowel ontwikkelingsgericht zijn voor het ene deel en voor een ander deel beheergericht).
Centraal in de toelichting moet staan waarom de functies als opgenomen op de plankaart, met de bijhorende regels, de mogelijkheden bieden en waarom dit past op die locatie.
Bijlagen bij de toelichting:
Bij de toelichting kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan zelf.
6.2.2 De planregels
De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels:
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2) bepaald; - 2. Bestemmingsregels:
In dit hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld; - 3. Algemene regels:
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter die gelden voor het hele plan. Deze moeten daarom altijd goed gelezen worden voordat op basis van de bestemmingregels interpretaties worden verricht; - 4. Overgangs- en slotregels:
In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).
Bijlagen bij de planregels:
Bij de regels kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van de regels.
6.2.3 De verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen zoals gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc.. Via de bijhorende regels in de planregels wordt bepaald wat hier wel en niet is toegestaan.
Belangrijk te weten is dat een digitaal bestand (een '.gml-bestand') leidend is. Dat digitaal bestand bepaalt waar welke bestemming ligt en waar welke aanduidingen etc.. Een afgeleide van dat digitale bestand is bijvoorbeeld een '.pdf-bestand' of een papieren (analoge) verbeelding. Bij twijfel over een '.pdf-bestand' of een papieren versie van de verbeelding geeft het digitale bestand de juridische doorslag.
6.3 Voorliggend Bestemmingsplan
Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.
Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemming:
- 'Bedrijf - Agrarisch verwant', waarbij de functie voor het uitvoeren van een agrarisch verwant bedrijf wordt neergelegd. Middels een functieaanduiding wordt het loonwerkbedrijf binnen deze bestemming mogelijk gemaakt. Binnen de bestemmingsomschrijving is opgenomen dat grondgebonden akker- en vollegrondstuinbouw is toegestaan om zo de reeds aanwezige akkerbouwactiviteiten die als neventak worden uitgevoerd mogelijk te maken. Voor de verdere regels binnen deze bestemming is aangesloten bij de regels uit het bestemmingsplan "Buitengebied Moerdijk" van de gemeente Moerdijk.
Daarnaast zijn in het voorliggende bestemmingsplan de volgende dubbelbestemmingen van toepassing:
- 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 6', waarbij de bescherming van de ter plaatse voorkomende archeologische waarden wordt geborgd. In de regels bij deze dubbelbestemmingen zijn voorschriften opgenomen bij bodemverstorende activiteiten die dienen ter bescherming van archeologische waarden. Als niet aan deze voorschriften wordt voldaan dan kan een bodemverstorende ingreep niet worden uitgevoerd. De inhoud van de regels voor deze dubbelbestemmingen sluiten aan bij het bestemmingsplan "Buitengebied Moerdijk" van de gemeente Moerdijk.
Dit plan kent de volgende noemenswaardige bijzonderheden:
- Aan de agrarisch verwante bedrijfsbestemming is een functieaanduiding voor het uitvoeren van het loonwerkbedrijf worden toegekend. Daarnaast zullen vanuit de bedrijfsbestemming eveneens (agrarische) akkerbouwactiviteiten mogelijk worden gemaakt.
- Middels een maatvoeringsaanduiding op de verbeelding is een maximale oppervlakte van 2.500 m² aan bedrijfsgebouwen toegestaan. Dit sluit aan bij de werkwijze zoals is gehanteerd in het bestemmingsplan "Buitengebied Moerdijk" van de gemeente Moerdijk.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.1 van het Besluit omgevingsrecht (Bro).