Begraafplaats Klundertseweg in Zevenbergen
Bestemmingsplan - Gemeente Moerdijk
Vastgesteld op 09-07-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
De gemeente Moerdijk is verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van begraafcapaciteit voor haar inwoners. De huidige algemene begraafplaatsen in Klundert en Zevenbergen dreigen op niet al te lange termijn vol te raken. De gemeente wil de begraafcapaciteit zeker stellen tot minimaal 2040 en dient daarvoor nieuwe ruimte te creëren.
Op 6 juni 2013 heeft de gemeenteraad van Moerdijk gekozen voor de aanleg van een nieuwe algemene begraafplaats op de locatie Klundertseweg te Zevenbergen. De aanleg van de begraafplaats past niet binnen het geldende bestemmingsplan Buitengebied, waarin de gronden zijn bestemd als 'Agrarische doeleinden'. Met dit bestemmingsplan wordt de aanleg van de begraafplaats juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen ten westen van Zevenbergen aan de Klundertseweg. Ten oosten van het plangebied zijn sportvelden gelegen. Daarnaast bevindt zich ten zuiden van de Klundertseweg een aantal woningen. Voor het overige deel grenst het plangebied aan agrarische gronden van het buitengebied.
Figuur 1.1: ligging en globale begrenzing plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied' zoals vastgesteld op 13 december 2004 en (gedeeltelijk) goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 11 juli 2005.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt in de gebiedsvisie ingegaan op de bestaande en toekomstige situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de juridische planbeschrijving gegeven. Daarin komen onder andere de planvorm en gebruikte systematiek aan bod. Vervolgens is het nationaal-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid dat van toepassing is op de ontwikkeling opgenomen in hoofdstuk 4. De relevante omgevingsaspecten die voor de ontwikkeling van belang zijn komen in hoofdstuk 5 'Milieuonderzoek' aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven. Tot slot is in hoofdstuk 7 inzicht gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Bestaande Situatie
Plangebied
Het plangebied is op dit moment in gebruik als akkerland, met direct aan de Klundertseweg een paardenwei (zie figuur 2.2). Op de grens van het plangebied aan de oost-, zuid- en westzijde zijn watergangen gelegen.
Figuur 2.1: luchtfoto huidige situatie plangebied
Figuur 2.2: foto huidige situatie plangebied met paardenwei aan de voorzijde
Omgeving
Aan de oostzijde van het plangebied is het sportcomplex De Meeren gelegen, met tussen de sportvelden en het plangebied een watergang en bomenrij. Op figuur 2.3 is de overgang naar de sportvelden weergegeven. Daarnaast is aan de zuidzijde van de Klundertseweg een aantal woningen gelegen. Op figuur 2.4 is de Klundertseweg ter hoogte van het plangebied weergegeven.
Figuur 2.3: foto plangebied met begrenzing sportvelden
Figuur 2.4: foto Klundertseweg ter hoogte van plangebied
2.2 Toekomstige Situatie
Opgave
De gemeente Moerdijk is (conform de Wet op de Lijkbezorging) verplicht binnen haar gemeente begraafcapaciteit aan te bieden. Op de huidige twee algemene begraafplaatsen in Klundert en Zevenbergen ontstaat op korte termijn gebrek aan begraafcapaciteit. Dit is reeds in 2002 naar voren gekomen op basis van de in dat jaar opgestelde beleidsvisie voor het beheer van alle begraafplaatsen in de gemeente Moerdijk. In de navolgende jaren is vervolgens onderzoek gedaan voor de locatiekeuze en haalbaarheid. Uit het haalbaarheidsonderzoek blijkt dat er in Zevenbergen begraafcapaciteit aanwezig is tot circa 2019 en in Klundert tot circa 2017. Gelet op de behoefte aan graven is er voor een nieuwe begraafplaats een reservering nodig van circa 3 ha en met inbegrip van een parkeerterrein en andere voorzieningen in totaal circa 4 ha nodig voor de aanleg.
Met dit bestemmingsplan stelt de gemeente de begraafcapaciteit binnen de gemeente tot minimaal 2040 veilig. De gemeenteraad heeft op 6 juni 2013 gekozen voor de realisatie van een nieuwe begraafplaats van 4 ha aan de Klundertseweg te Zevenbergen. Wel blijven de twee huidige begraafplaatsen hun functie van begraafplaats behouden, maar vanaf de ingebruikname van de nieuwe begraafplaats worden daar in principe geen nieuwe graven meer uitgegeven. Hoe gekomen is tot de locatie aan de Klundertsweg wordt in onderstaande paragraaf toegelicht. Voor een uitgebreide beschrijving van locatiekeuze en haalbaarheidsstudie wordt verwezen naar bijlage 1.
Haalbaarheidsonderzoek en locatiekeuze
Naar aanleiding van het bovenstaande is in de jaren na 2002 aanvullend onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om het tekort op te kunnen vangen. Daar is een aantal uitgangspunten uit naar voren gekomen. Mede op basis van die uitgangspunten is vervolgens in 2007-2008 een locatieonderzoek uitgevoerd ter verkenning van de mogelijkheden voor het realiseren van een nieuwe begraafplaats. De locaties die als meest geschikt zijn aan te merken op basis van dit dit onderzoek zijn vervolgens met de provincie besproken in het planteamoverleg. De locatie aan de Klundertseweg is een van de twee voorkeurlocaties van de provincie. Vervolgens is in 2009 een haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd om te beoordelen of de realisatie op een van de voorkeurlocaties uitvoerbaar is. Op basis van dit onderzoek is de locatie aan de Klundertseweg als meest geschik naar voren gekomen. Zoals hierboven reeds beschreven heeft de gemeenteraad vervolgens op 6 juni 2013 besloten de locatie aan de Klundertseweg te willen ontwikkelen voor het invullen van de gemeentelijk opgave om ook in de toekomst te kunnen blijven voldoen aan de verplichtingen uit de Wet op de Lijkbezorging.
Uitbreiding begraafplaats Klundert
De gemeenteraad heeft in zijn besluit van 6 juni 2013 aangegeven ook in Klundert de bestaande begraafplaats uit te willen breiden. Na circa 15 jaar is de uitbreiding vol en dient uitgeweken te worden naar de nieuwe begraafplaats in Zevenbergen. Het betreft dan ook uitsluitend een voorziene uitbreiding van capaciteit. Deze uitbreiding volgt een separate planologische procedure.
Nieuwe begraafplaats
In het door de gemeente opgestelde vlekkenplan (zie figuur 2.5) wordt uitgegaan van een begraafplaats van 4 ha, waarbij de entree aan de westzijde van het perceel vanaf de Klundertseweg is gelegen en waarbij een hoogwaardige voorziening inclusief rouwcentrum kan worden gerealiseerd aan de noordwestelijke zijde van het terrein. Gekozen wordt voor een begraafplaats, waar tweediep begraven kan worden.
Figuur 2.5: vlekkenplan ontwerp nieuwe begraafplaats (januari 2014)
Hoge kwaliteit nieuwe begraafplaats
Hoogwaardige kwaliteit heeft ook betrekking op de inrichting en ruimte. De beide bestaande algemene begraafplaatsen zijn sober qua inrichting. Voor de nieuwe begraafplaats wordt een ruimtelijke inrichting met siergroen gerealiseerd, en lokt uit tot het maken van een wandeling over de begraafplaats en biedt daarbij de mogelijkheid tot bezinning en rouwverwerking op een mooi vormgegeven plek. Bezoekers ervaren het bezoek aan een ruimtelijk ontworpen begraafplaats als rustgevend. Een dergelijke esthetisch mooi in het groen ontworpen begraafplaats vraagt uiteraard meer ruimte dan een begraafplaats, waarbij de grafvelden niet met beplanting van elkaar zijn gescheiden. De oppervlakte van circa 4 ha is daarvoor toereikend.
Breed scala aan hoogwaardige voorzieningen
Op de nieuwe begraafplaats wordt voorzien in een breed scala aan begraafmogelijkheden (zoals traditionele dubbelgraven, individuele graven, bezinningstuin, apart kindergedeelte) en diverse mogelijkheden voor urnenbijzettingen. Dit draagt bij aan een toename van het totaal aantal bijzettingen (begraven en asbestemmingen).
Realisatie rouwcentrum/aula
De aanwezigheid van een rouwcentrum/aula verhoogt de kwaliteit van de begraafplaats. Het gebruik van een aula (bijvoorbeeld voor afscheidsdienst voorafgaand aan de ter aardebestelling, catering na afloop, toiletgebruik) wordt door nabestaanden zeer gewaardeerd. Voor de realisatie van een rouwcentrum/aula is in het bestemmingsplan een bouwvlak opgenomen in de noordwestelijke hoek van het plangebied. Zodoende is deze op ruime afstand gelegen van de aanwezige bebouwing in de omgeving en wordt eventuele hinder voorkomen.
Ontsluiting en parkeren
De begraafplaats wordt via een toegangsweg aan de westzijde van het plangebied ontsloten op de Klundertseweg. Deze weg kan ook worden gebruikt door de agrariër ten behoeve van de bereikbaarheid van de achtergelegen gronden ten noorden van de begraafplaats. Tevens kan de toegangsweg, in geval van een incidenteel heel druk bezochte begrafenis, fungeren als parkeeroverloop door ‘parkeren in de berm’.
Naast het voorzieningengebouw worden circa 72 parkeerplaatsen aangelegd als reguliere parkeerplaats. Daarnaast worden circa 26 parkeerplaatsen in de 'berm' aangelegd als overloop. De combinatie van reguliere parkeerplaatsen en de overloop in de berm resulteert in circa 98 parkeerplaatsen in totaal. Gemiddeld kan worden volstaan met circa 30 parkeerplaatsen per ceremonie en wordt met 98 parkeerplaatsen ruim voldaan aan de norm. De berekening en onderbouwing van het verkeer en parkeren is opgenomen in paragraaf 5.3.
Inpassing in de omgeving
De begraafplaats wordt aan de rand van Zevenbergen gerealiseerd, op een gepaste afstand van de in de omgeving gelegen woningen. Met een afstand van bijna 30 meter tot de meest dichtbij gelegen woningen tot de begraafplaats wordt daaraan voldaan. Daarbij moet worden opgemerkt dat de begraafplaats door middel van een groene afscheiding wordt aangelegd, waardoor de afstand van de woningen tot het feitelijk gebruik (de graven) groter is. Verder is voor de realisatie van het voorzieningengebouw rekening gehouden met de ligging van het bouwvlak op een minimale afstand van 100 meter tot de woningen in de omgeving. Het bouwvlak ligt namelijk op een afstand van 106 meter tot de dichtsbijgelegen woning (Klundertseweg 25).
Kwaliteitsverbetering en landschappelijke inpassing
Uitgangspunten en randvoorwaarden
De Klundertseweg vormt een divers historisch lint gekenmerkt door verspreid gesitueerde bebouwing, agrarische percelen en erven. De combinatie van deze functies leidt tot een gevarieerde en waardevolle uitstraling van en naar het omliggend landelijk gebied. Vanuit de Klundertseweg is tevens een mooi zicht aanwezig op de huidige kernrand van Zevenbergen. Ten zuiden van de Klundertseweg vormt de wijk Lindonk een groen beeld, in combinatie met bebouwing. Hierbij wordt aangesloten op de groen omlijste sportvelden ten noorden van de Klundertseweg.
Om de bestaande ruimtelijke kwaliteit te behouden en te versterken dient het planvoornemen landschappelijk te worden ingepast. De doelstelling is om extra coulissen te realiseren die het aanwezige landschap versterken. De locatie en de gekozen inpassing en invulling zorgen ervoor dat:
- De bestaande woningen en voorzieningen langs de Klundertseweg geen overlast hebben van geparkeerde auto's. In het plan is een ruime parkeervoorziening opgenomen om parkeren langs te Klundertseweg te voorkomen.
- De bestaande woningen en voorzieningen langs de Klundertseweg geen overlast hebben van licht. De ingang van de begraafplaats bevindt zich niet tegenover een woning waardoor geen overlast van koplampen ontstaat. Deze vorm is in overleg met de bewoners gekozen.
- De extra groene coulissen beperken overlast van licht vanuit de huidige sportvelden en sportvoorzieningen.
- De extra coulissen geven ruimte voor veel struweelvogels, insecten en kleine zoogdieren als habitat en mogelijkheden voor nieuwe foerageerroutes voor onder andere vleermuizen.
Figuur 2.6: beeld vanaf Klundertseweg
Landschappelijke inpassing
Het perceel waarop de begraafplaats wordt gesitueerd bestaat uit een brede vierkante kavel. Hiervoor is gekozen om de historische agrarische lijn te respecteren alsmede een samenhangend geheel te creëren tussen de diverse elementen van de begraafplaats. Bovendien leidt deze verkaveling tot een rendabele agrarische bedrijfsvoering op de resterende agrarische gronden.
De begraafplaats zelf bestaat uit een centrale kern waar traditioneel begraven wordt en de toepassing van urnenmuren en/of urnenzuilen mogelijk wordt gemaakt. Deze wijze van begraven oogt over het algemeen “rommelig”. Deze begraafclusters worden dan ook omzoomd met hagen, zodat er vanuit het landschap en vooral vanaf de Klundertseweg geen direct zicht op is. De centrale kern komt in een parkachtige setting te liggen. Binnen deze parkachtige setting worden begraafplaatsen in een boomweide gerealiseerd. Hierbij moet men denken aan begraafplaatsen tussen bomen die her en der gegroepeerd staan. Omdat hier enkel kleine liggende stenen (ca. 50 bij 50 cm) toegepast mogen worden, die gelijk komen te liggen met het maaiveld, zal men dit gedeelte ervaren als een parkzone.
Voor de beplanting wordt gebruikt gemaakt van inheems plantmateriaal, die op kleigrond goed gedijt. Om een goede overgang naar het landschap te krijgen is als overgang naar het landelijk gebied gekozen voor een informeel en open karakter van de toegepaste beplanting. De overgang naar de wijk Lindonk wordt vormgegeven met een robuustere afschermende groenstructuur, conform de wens van de omwonenden. Aan de stedelijke zijde wordt om deze reden een hoog percentage groenblijvers gebruikt, welke richting de polder steeds minder wordt. Hierdoor ontstaan aan stedelijke zijde een meer gesloten beplanting, terwijl deze richting het landschap steeds losser wordt en uiteindelijk overgaat in hagen met zicht op de open polder.
Figuur 2.7: boven- en zijaanzicht/doorsnede nieuwe begraafplaats
Figuur 2.8: beeldvorming zuid-westrand
Figuur 2.9: sfeerimpressie te realiseren beplanting/uitstraling
2.3 Conclusie
De capaciteit van de huidige algemene begraafplaatsen in Zevenbergen en Klundert is niet toereikend om de vraag voor de komende jaren op te vangen. Naar aanleiding daarvan is gezocht naar de meest geschikte locatie voor de realisatie van een nieuwe begraafplaats. De begraafplaats aan de Klundertseweg kan worden gerealiseerd met minimale hinder voor de omgeving en is dan ook door de raad aangewezen als locatie, dit mede naar aanleiding van het uitgevoerde haalbaarheidsonderzoek en overleg met o.a. het planteam van de provincie. Door de aanleg van een nieuwe begraafplaats kan tot zeker 2040 voldoende capaciteit worden gegarandeerd op een kwalitatief hoogwaardige manier.
Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving
In dit hoofdstuk is beschreven op basis van welke richtlijnen en planvorm het bestemmingsplan is opgesteld. Verder wordt uitleg gegeven over de systematiek die is gebruikt voor het juridische deel van het plan.
3.1 Planvorm
Het bestemmingsplan bestaat uit (bestemmings)planregels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de meest recente wettelijke standaard voor het opstellen van bestemmingsplannen, de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). De planregels zijn daarbij zodanig opgesteld dat wordt voldaan aan de verplichte standaard en daarnaast wordt aangesloten bij bestaande bestemmingsplannen en bij het handboek van de gemeente Moerdijk.
De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken zijn afgestemd op de omgeving en gebaseerd op de gewenste functies.
De bestemmingsplanregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.
De bestemmingsplanregels bestaan zoals verplicht in de SVBP2012 uit vier hoofdstukken, te weten:
- Inleidende regels;
- Bestemmingsregels;
- Algemene regels;
- Overgangs- en slotregels.
In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan. In paragraaf 3.2 is uitleg gegeven over de invulling van de in het plan opgenomen bestemmingen en overige regels.
3.2 Systematiek Bestemmingen
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk omvat de op de afzonderlijke bestemming gerichte regels voor de in het plan opgenomen bestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'.
Artikel 3 Maatschappelijk
Binnen deze bestemming wordt de realisatie van de begraafplaats mogelijk gemaakt inclusief voorzieningengebouw. Om de bestemming specifiek af te stemmen op de begraafplaats is de aanduiding 'begraafplaats' opgenomen voor de gehele bestemming Maatschappelijk. Er zijn geen andere maatschappelijke voorzieningen toegestaan.
Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. De maximale bouwhoogte van gebouwen bedraagt 8 meter en is op de verbeelding door middel van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' weergegeven. Hoewel het gebouw maximaal 8 meter hoog mag worden is het aantal bouwlagen vastgelegd op één laag. Dit is door middel van de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' op de verbeelding weergegeven. Daarnaast mag de totale oppervlakte van gebouwen maximaal 1.200 m2 bedragen. Deze maximale oppervlakte is eveneens op de verbeelding aangegeven binnen het bouwvlak door middel van de aanduiding 'maximum vloeroppervlakte; bvo (m2). De totale oppervlakte van gebouwen binnen het bouwvlak kan zodoende nooit meer bedragen dan de aangegeven oppervlakte. Doordat het bouwvlak groter is dan de maximum te bebouwen oppervlakte is voor de uitwerking van het gebouw de nodige flexibiliteit aanwezig. Verder zijn de realisatie van parkeervoorzieningen, water, groen en andere bijbehorende voorzieningen mogelijk gemaakt.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Deze bestemming geldt voor wegen, straten en pleinen, voet - en fietspaden ten behoeve van de afwikkeling van alle verkeer. Verder zijn binnen deze bestemming ook nuts- en speelvoorzieningen toegestaan, dit overeenkomstig de regeling uit het gemeentelijk handboek voor bestemmingsplannen.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Dit hoofdstuk omvat de volgende artikelen:
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn de algemeen geldende regels opgenomen ten aanzien van strijdig gebruik. Daarin is ondermeer opgenomen dat de gronden en bouwwerken niet gebruikt mogen worden ten behoeve van een crematorium.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is een aantal afwijkingsregels opgenomen. Deze afwijkingen betreffen het overschrijden van bebouwingsgrenzen en een beperkte verschuiving van de bestemmingsgrenzen.
Artikel 9 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel zijn algemene wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het bevoegd gezag om wegen technische redenen het overschrijden van bebouwingsgrenzen en beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen mogelijk te maken.
Artikel 10 Overige regels
De aanvullende werking van de bouwverordening wordt uitgesloten.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:
Artikel 11 Overgangsrecht
Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.
Artikel 12 Slotregel
De regels kunnen worden aangehaald onder de naam: Regels van het bestemmingsplan “Begraafplaats Klundertseweg in Zevenbergen”.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Nationaal Beleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak. Verschillende nationale belangen zijn opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) die samen met de structuurvisie in procedure is gebracht. Hiermee worden de belangen geborgd.
In de SVIR geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de structuurvisie maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.
Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten.
De nationale ruimtelijke belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied door het stellen van de juridische kaders. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het besluit is per 30 december 2011 in werking getreden. In het huidige Barro zijn opgenomen:
- het Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- militaire terreinen en -objecten;
- de Wadden;
- de kust (inclusief primaire kering);
- de grote rivieren;
- de Werelderfgoederen.
Per 1 oktober 2012 is een wijziging van het Barro in werking getreden. In deze wijziging zijn de volgende onderwerpen toegevoegd:
- reserveringen uitbreidingen weg en spoor;
- veiligheid vaarwegen;
- het netwerk voor elektriciteitsvoorziening;
- de buitendijkse uitbreidingsruimte in het IJsselmeer;
- bescherming van de (overige) primaire waterkeringen;
- reservering voor rivierverruiming Maas;
- de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Daarnaast is de ladder van duurzame verstedelijking (SER-ladder) opgenomen in het Barro. Deze is alleen van belang indien stedelijke ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt.
Dit plan heeft geen raakvlak met de bovengenoemde nationale belangen op ruimtelijk gebied. Daarnaast is de ladder van duurzame verstedelijking niet van toepassing op dit plan, zoals nader toegelicht in paragraaf 5.4.
4.2 Provinciaal- En Regionaal Beleid
4.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant
De Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant (SVRO) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). Sinds de vaststelling van de SVRO op 1 oktober 2010 zijn door Provinciale Staten diverse besluiten genomen die tot een verandering hebben geleid in de provinciale rol en sturing en het provinciaal beleid. Vanuit de provincie Noord-Brabant is derhalve besloten om de SVRO te actualiseren. Er is hierbij een bewuste keuze gemaakt om niet een geheel nieuwe visie op te stellen. Dit omdat de bestaande structuurvisie recent is vastgesteld en de visie en sturingsfilosofie voor het overgrote deel nog actueel zijn. Er vindt slechts op onderdelen bijsturing plaats welke zijn doorvertaald in de structuurvisie ruimtelijke ordening – partiële herziening 2014, welke op 7 februari 2014 door Provinciale Staten is vastgesteld.
De structuurvisie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie Noord-Brabant en vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De SVRO gaat in op de ruimtelijke kwaliteiten van de provincie Noord-Brabant. Mens, markt en milieu zijn binnen de provincie in evenwicht. Daarom kiest de provincie in haar ruimtelijke beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en voor een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in de structuurvisie de 'rode' draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt. De provincie wil het contrastrijke Brabantse landschap herkenbaar houden en verder versterken. Daarom wordt ingezet op de ontwikkeling van robuuste landschappen, een beleefbaar landschap vanaf het hoofdwegennet en behoud en versterking van aanwezige landschapskwaliteiten.
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Binnen deze structuren worden de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen opgevangen. Samen vormen deze structuren de provinciale ruimtelijke structuur. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk.
Op de 'Structurenkaart' van de Structuurvisie is het gebied aangeduid als 'accentgebied agrarische ontwikkeling'.
Figuur 4.1: uitsnede SVRO 'structurenkaart'
Accentgebied agrarische ontwikkeling
Vanuit provinciaal perspectief zijn vier accentgebieden agrarische ontwikkeling aangeduid waar de provincie ruimte en kansen ziet om de agrarische productiestructuur te verduurzamen en te versterken. Het plangebied en de omgeving maakt hierbij onderdeel uit van het zeekleigebied van Steenbergen tot Geertruidenberg.
De provincie beschouwt het hele landelijk gebied als een gebied waarbinnen een menging van functies aanwezig is: het gemengd landelijk gebied. De mate van menging varieert daarbij van de gebieden waarbinnen meerdere functies in evenwicht naast elkaar bestaan tot gebieden waar de land- en tuinbouw de dominante functie is.
Rondom steden, dorpen en natuur is er in de meeste gevallen feitelijk sprake van een gemengde plattelandseconomie. Binnen het gemengd landelijk gebied is multifunctioneel gebruik het uitgangspunt. In de gebieden rondom steden en dorpen, de kernrandzone, is daarbij meer ruimte voor de ontwikkeling van niet-agrarische functies die zich richten op de inwoners van die kernen. In de kernrandzones is een toenemende menging van wonen, voorzieningen en kleinschalige bedrijvigheid mogelijk indien ontwikkelingen rekening houden met hun omgeving en bijdragen aan een versterking van de gebiedskwaliteiten.
Conclusie
De voorgestane ontwikkeling van het plangebied voorziet in de vergroting van de benodigde begraafcapaciteit binnen de gemeente Moerdijk met de realisatie van een nieuwe begraafplaats op de overgang tussen de kern Zevenbergen en het landelijk gebied. Het initiatief veroorzaakt geen hinder of beperkingen naar de omliggende agrarische en niet-agrarische functies en draagt bij aan de instandhouding van het afwisselende karakter van het landschap door zorg te dragen voor een robuuste groene overgang.
Het voorliggend initiatief past hiermee binnen de beleidsuitgangspunten van de provinciale structuurvisie.
4.2.2 Verordening Ruimte 2014
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is vastgelegd hoe de bevoegdheden op het gebied van ruimtelijke ordening zijn verdeeld tussen Rijk, provincies en gemeenten. De provincie kan door middel van een planologische verordening regels formuleren waarmee gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening moeten houden. De provincie Noord-Brabant heeft hiertoe de Verordening Ruimte opgesteld. De Verordening Ruimte is op 14 maart 2014 door Provinciale Staten vastgesteld en op 18 maart 2014 in werking getreden.
In de Verordening ruimte 2014 zijn regels opgenomen waarvan de provincie het belangrijk vindt dat die door iedere gemeente worden toegepast bij ruimtelijke besluiten. Hierbij is geprobeerd om (verdere) vereenvoudigingen door te voeren. Daarnaast zijn er ook inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd. Op de kaarten behorende bij de Verordening Ruimte is het projectgebied aangeduid als 'Gemengd landelijk gebied'.
Figuur 4.2: uitsnede Verordening Ruimte 2014 (ontwerp), themakaart 'agrarische ontwikkeling en windturbines'
In de overige artikelen zijn geen relevante regels opgenomen met betrekking tot de voorgestane ontwikkeling van het plangebied. Hierna wordt nader ingegaan op de, voor het planvoornemen, relevante aspecten:
Gemengd landelijk gebied (artikel 7)
In het landelijk gebied stimuleert de provincie het mengen van functies voor een sterke plattelandseconomie. Hierbij is vooral de ontwikkeling van landbouw van belang, naast andere vormen van bedrijvigheid, natuur, landschap, recreatie en wonen.
Voor de vertaling op bestemmingsplanniveau is alleen het gemengd landelijk gebied relevant. Hierbij worden twee mogelijke ontwikkellijnen aangeduid in het agrarisch gebied: een gemengde plattelandseconomie en een agrarische economie. De aanduiding van een gebied als gemengde plattelandseconomie impliceert hierbij meer ruimte voor niet-agrarische functies. Het gaat daarbij onder andere om het zoeken naar nieuwe economische dragers voor een vitaal platteland.
Met betrekking tot een initiatief in het gemengd landelijk gebied is in artikel 7.14 bepaald dat een bestemmingsplan kan voorzien in een vesting van een horecabedrijf of van een maatschappelijke voorziening, mits de omvang van het bouwperceel van de beoogde ontwikkeling ten hoogste 1,5 hectare bedraagt. Op basis van de bovenstaande uitgangspunten is het voorliggend initiatief niet haalbaar. In afwijking hiervan kan conform artikel 4.12 een wijziging van het bestaand stedelijk gebied door het college van burgemeester en Wethouders verzocht worden.
Wijziging grenzen bestaand stedelijk gebied op verzoek (artikel 4.12)
Omdat ruimtelijke ordening dynamisch is, hebben provinciale staten besloten om de Verordening ieder jaar -op verzoek- te herzien. Gemeenten kunnen jaarlijks een verzoek indienen bij Gedeputeerde Staten om grenzen van gebieden te veranderen of nieuwe gebieden aan te wijzen. Naast deze jaarlijkse actualisatie zijn er in de verordening ook mogelijkheden opgenomen voor Gedeputeerde Staten om de (grenzen van de) kaarten te wijzigen. Dit kan alleen als dat ook specifiek in de verordening is bepaald. Het gaat dan meestal om kleinere aanpassingen die gelijk oplopen met een bestemmingsplan waarvoor de wijziging wordt gevraagd.
Ingeval van een beperkte afronding van bestaand stedelijk gebied kan een gemeente aan Gedeputeerde Staten verzoeken om de grens van het bestaand stedelijk gebied te wijzigen. Hierbij kijkt Gedeputeerde Staten vooral of er sprake is van een logische afronding van de stedenbouwkundige opzet en of er geen waarden van provinciaal belang worden aangetast. De algemene procedure voor wijziging van grenzen op verzoek staat in artikel 36.5.
De regels omtrent kwaliteitsverbetering van het landschap (artikel 3.2) dienen hierbij eveneens te worden nageleefd. In dit artikel is opgenomen dat een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, gepaard dient te gaan met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van het gebied.
Zoals in het onderhavige bestemmingsplan is aangetoond, houdt het initiatief op een goede wijze rekening met voornoemde aspecten en past de ontwikkeling binnen de omgeving. In paragraaf 2.2 is nader ingegaan op het planvoornemen en de bijbehorende landschappelijke inpassing.
Procedure wijziging van grenzen op verzoek (artikel 36.5)
Het voornemen om een verzoek te doen voor de wijziging van de grenzen 'bestaand stedelijk gebied' maakt onderdeel uit van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van een bestemmingsplan. Een verzoek wordt na afloop van de terinzagelegging bij Gedeputeerde Staten ingediend in combinatie met een beschrijving waaruit blijkt dat is voldaan aan de gestelde voorwaarden waaronder wijziging van de begrenzing mogelijk is. Een bestemmingsplan ten behoeve waarvan de gemeente een verzoek om wijziging van de begrenzing heeft gedaan, wordt pas vastgesteld nadat Gedeputeerde Staten hebben besloten tot wijziging van de begrenzing.
Conclusie
Ten behoeve van de wijziging van de grenzen 'Bestaand stedelijk gebied' is in het onderhavig bestemmingsplan inzicht gegeven in de bestaande situatie alsmede de beoogde stedenbouwkundige opzet voor de realisatie van een begraafplaats aan de Klundertseweg, als onderdeel van het bestaande stedelijk gebied van de kern Zevenbergen. Het bestemmingsplan voorziet hierbij in een passende juridische en planologische regeling voor de realisatie van een begraafplaats, inclusief voorzieningengebouw. Daarnaast is conform artikel 36.5 een gebiedsaanduiding opgenomen voor de in de Verordening Ruimte toe te voegen gebiedscategorie alsmede de te verwijderen gebiedscategorie.
De voorgestane ontwikkeling van het plangebied past hiermee binnen het provinciale beleid, zoals dat geformuleerd is in de Verordening Ruimte Noord-Brabant.
4.2.3 Provinciaal Waterplan 2010 - 2015
Op 1 oktober 2010 is het Provinciaal Waterplan 2010-2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het Provinciaal Waterplan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2010-2015. Naast het beleidskader is het waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water.
Om met de diverse waterbelangen te kunnen omgaan, hanteert de provincie in het waterplan de principes van de people-planet-profit-benadering.
Vanuit de sociaal-maatschappelijke invalshoek (people) krijgen veiligheid tegen overstroming, bescherming tegen wateroverlast, een betrouwbare drinkwatervoorziening en goede recreatievoorzieningen aandacht. Vanuit de economische invalshoek (profit) heeft het plan aandacht voor onder meer een goede watervoorziening voor industrie en landbouw en voor het transport over water.
Bij de derde invalshoek (planet) wordt uitgegaan van water als voorwaarde voor een gezonde leefomgeving voor mens en natuur. Belangrijke thema's hierbij zijn de verbetering van de waterkwaliteit, de verdrogingsbestrijding en de meer natuurlijke inrichting van de provinciale watersystemen. Voor dit plan is het proces van de watertoets doorlopen en een waterparagraaf opgesteld. In paragraaf 5.6 is beschreven op welke wijze rekening is gehouden met de waterhuishouding.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Structuurvisie Moerdijk 2030
De Structuurvisie Moerdijk 2030 is op 9 juni 2011 vastgesteld door de gemeenteraad van Moerdijk. Deze structuurvisie vervangt de Structuurvisie Plus Moerdijk uit 1999.
De structuurvisie is een handleiding, geen blauwdruk, voor de toekomstige ruimtelijke koers van de gemeente met heldere uitgangspunten (spelregels) voor de verschillende partijen. De structuurvisie bestaat uit een visiegedeelte en uitvoeringsparagraaf. De structuurvisie heeft een planhorizon tot 2030 en omvat een integrale ruimtelijke ontwikkelingsvisie met een richtinggevend en programmatisch karakter.
In de structuurvisie is het plangebied aangewezen als behouden en versterken van het agrarisch gebied. De ontwikkeling is in de structuurvisie niet specifiek benoemd. De ontwikkeling was ten tijde van het opstellen van de structuurvisie nog niet concreet genoeg om op te nemen in de visie.
In de structuurvisie is aangegeven dat er een onderscheid is tussen het oosten van de gemeente met stedelijke kwaliteiten en het westen van de gemeente met landelijke kwaliteiten. Daarnaast is het behoud van kwaliteiten in de kleine kernen belangrijk waarbij de basisfuncties als onderwijs, ontmoetingsfunctie, binnen- of buitensport en zorgfunctie in kernen aanwezig dienen te zijn. De overige functies (zoals een begraafplaats) zijn geconcentreerd in de grotere kernen.
4.3.2 De Strategische Visie voor Moerdijk 2030
De gemeente Moerdijk wordt met een aantal ingrijpende ontwikkelingen geconfronteerd, zoals vergrijzing, ontgroening, de globalisering van de toeristisch-recreatieve en agrarische sector, schaalvergroting in de omgeving waarin de gemeente opereert en niet in de laatste plaats de voortgaande decentralisatie van rijksoverheidstaken. Deze en andere ontwikkelingen stellen de gemeente op korte en (middel)lange termijn voor grote opgaven.
De uitvoering van de visie en het beleid rondom die opgaven wordt voor de periode van 2009-2030 op robuuste wijze ingezet. Dit doet de gemeente, door in een visie op de (middel) lange termijn - op strategisch niveau- richting te geven aan de ontwikkelingen in de samenleving en aan de eigen positie in de regio.
De opgaven waarvoor de gemeente gesteld staat (onder andere vanwege vergrijzing, vergroening en globalisering van toeristisch-recreatieve sector) wenst zij in de periode van 2009-2030 uit te voeren. Deze strategische visie bevat een aantal fundamentele keuzes voor de gewenste toekomstrichting van de gemeente Moerdijk. Daarnaast bevat het een aantal nieuwe randvoorwaarden op hoofdlijnen en voor de langere termijn. De strategische visie bevat de missie van de gemeente Moerdijk op weg naar 2030 en een strategie om deze te bereiken. Het is de rode draad voor het totale beleid van de gemeente Moerdijk. Door middel van de realisatie van een nieuwe begraafplaats wordt ingespeeld op de vraag tot 2040 en wordt zodoende voor de (middel)lange termijn rekening gehouden met de ontwikkelingen in de samenleving en de bevolking van de gemeente Moerdijk.
4.4 Conclusie
Het toevoegen van de begraafplaats op deze locatie wordt niet primair benoemd in het gestelde beleidskader, maar past wel in de geest van het gemeentelijk beleid. Door een goede landschappelijke inpassing en door kwaliteitsverbetering zorgt de aanleg van de begraafplaats voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse en draagt daarnaast bij aan het voorzieningenniveau van de gehele gemeente Moerdijk.
Hoofdstuk 5 Milieuonderzoek
5.1 Inleiding
Met betrekking tot een (ontwerp-)bestemmingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: ‘bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen’. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek.
Daarnaast is bepaald dat, op basis van regelgeving uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), als procesvereiste dient te worden getoetst aan de ‘ladder van duurzame verstedelijking’. Tenslotte moet ook worden getoetst aan het Besluit m.e.r. Ten behoeve van de voorgenomen realisatie van het beoogde bouwplan heeft onderzoek plaatsgevonden naar een aantal uitvoeringsaspecten.
Hieronder wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het gepleegde onderzoek. De onderzoeksrapporten zijn als (separate) bijlagen gevoegd bij dit bestemmingsplan. Achtereenvolgens worden behandeld:
- MER;
- verkeer en parkeren;
- ladder van duurzame verstedelijking;
- bodem;
- waterhuishouding;
- cultuurhistorie;
- archeologie;
- flora en fauna;
- akoestiek;
- bedrijven en milieuhinder;
- externe veiligheid;
- luchtkwaliteit;
- geluid;
- kabels en leidingen.
5.2 Mer
Volgens het Besluit m.e.r. is het verplicht een milieueffectrapportage uit te voeren:
- wanneer de activiteit(en) voorkomt in kolom 1 van de C-lijst van het Besluit m.e.r., en
- het een besluit betreft dat bij de betreffende activiteit in kolom 4 van de C-lijst van het Besluit m.e.r. staat, en
- de omvang van die activiteit groter of gelijk is aan de (eventueel gestelde) drempelwaarde, en
- daarover het aangewezen besluit wordt genomen.
Op grond van bovenstaande regeling geldt voor de ontwikkeling van de begraafplaats geen m.e.r.-plicht.
5.3 Verkeer En Parkeren
Inleiding
De realisatie van een begraafplaats heeft invloed op verkeersafwikkeling. Daarnaast ontstaat er een bepaalde vraag naar parkeerplaatsen. In juni 2009 is een haalbaarheidsstudie uitgevoerd, waarbij aandacht is besteed aan bereikbaarheid van de locatie, wegfunctie van toeleidende wegen, capaciteit(toename) van het verkeer en de inpassing van parkeren. Bij het verkeersonderzoek is uitgegaan van de realisatie van een begraafplaats waar twee begrafenissen tegelijkertijd kunnen plaatsvinden.
Onderzoek
Parkeren
Een van de gevolgen van het realiseren van een nieuwe functie is het ontstaan van een bepaalde behoefte aan parkeerplaatsen. Voor een begraafplaats hanteert het CROW een parkeerkencijfer van 15 tot 30 parkeerplaatsen per begrafenis. De gemeentelijke parkeernorm (conform het Parkeerbeleidsplan Moerdijk 2010 - 2013) is 30 parkeerplaatsen per gelijktijdige begrafenis.
Bij de ontwikkeling van de begraafplaats wordt het mogelijk gelijktijdig twee plechtigheden plaats te laten vinden. In totaal bedraagt het aantal benodigde parkeerplaatsen, op basis van het gemeentelijk parkeerbeleid, 60 parkeerplaatsen. Daarnaast dient voor het personeel rekening te worden gehouden met een beperkt aantal parkeerplaatsen.
In het meest recente schetsontwerp zijn 72 plaatsen voorzien. Bij gelijktijdige ceremonies kan in extreme gevallen geparkeerd worden langs de toegangsweg naar de begraafplaats. Hier zijn nog eens 26 parkeerplaatsen voorzien. Daarmee kan worden gesteld dat met de realisatie van 72 reguliere parkeerplaatsen en daarnaast 26 parkeerplaatsen als overloop in de berm er met in totaal 98 parkeerplaatsen op eigen terrein ruimschoots voldaan kan worden aan de parkeerbehoefte. Hiermee wordt overlast van geparkeerde auto's langs de Klundertseweg voorkomen.
Nieuw verkeer
Rekening houdend met 100% autogebruik, een gemiddelde autobezetting van 2,8 personen en enige motorvoertuigbewegingen door werknemers en de begrafenisondernemer geeft het CROW als verkeersgeneratie voor een begraafplaats per plechtigheid 44,4 motorvoertuigbewegingen. Ook buiten de plechtigheden is sprake van bezoekers aan de begraafplaats. Deze aantallen zijn echter zeer gering.
Voor het gebruik van de begraafplaats wordt uitgegaan van een dag waarop twee begrafenissen plaatsvinden. Dit resulteert in (afgerond) 90 extra motorvoertuigbewegingen per etmaal (mvt/etmaal). Dit is echter een piekbelasting en wordt niet op alle dagen van de week gehaald.
Het 'nieuwe' verkeer heeft slechts een zeer beperkt aandeel in de totale intensiteiten op de wegen waarop de begraafplaats aansluit. Het plangebied sluit aan op de Klundertseweg met een maximale capaciteit van 5.000 mvt/etmaal en een huidige intensiteit van 1.500 mvt/etmaal (toename van circa 6% indien al het verkeer dezelfde route kiest in de worstcase situatie met toename van 90 mvt/etmaal). Een logische vervolgroute loopt vervolgens via de Westrand richting de provinciale weg N285. De Westrand kent een maximale capaciteit van 8.000 mvt/etmaal en heeft in de huidige situatie een intensiteit van circa 3.000 mvt/etmaal (toename circa 3% in de worstcase benadering). Daarmee komt de maximale capaciteit van deze wegen niet in het geding en daarnaast kan ook worden gesteld dat de toename in de worstcase situatie niet noemenswaardig is.
Bereikbaarheid
De exacte herkomst van de bezoekers is niet met zekerheid te bepalen. Het is echter aannemelijk dat een deel van de bezoekers via de A17 en de provinciale weg N285 aan de noordwestzijde van Zevenbergen binnenkomt. Ook wordt een groot aantal bezoekers uit Klundert verwacht, gezien het verzorgingsgebied van de nieuwe begraafplaats. Het plangebied is goed bereikbaar vanuit de (directe) omgeving.
Wegfunctie
De gemeente Moerdijk heeft voor het wegennet een categorisering vastgelegd. Op een gebiedsontsluitingsweg is het doorstromen van het verkeer belangrijker dan het uitwisselen. Het aantal aansluitingen is bij voorkeur beperkt. Een erftoegangsweg heeft de functie om het verkeer te laten uitwisselen en naar gebiedsontsluitingswegen te leiden. De begraafplaats wordt ontsloten op de Klundertseweg, een erftoegangsweg type II, en sluit daarmee aan op de belangrijkste functie van de weg.
Conclusie
Vanuit de wegfunctie, de bereikbaarheid vanuit het verzorgingsgebied en de rust op de begraafplaats zijn er geen belemmeringen voor de realisatie van de begraafplaats. Ook kunnen binnen het plangebied voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd worden om de vraag (zelfs bij gecombineerd gebruik) op te vangen.
5.4 Ladder Van Duurzame Verstedelijking
De ontwikkeling van een nieuwe begraafplaats komt voort uit de lokale vraag naar ruimte voor graven. Dit blijkt uit het haalbaarheidsonderzoek. Er treedt op korte termijn in de kern Zevenbergen een tekort op aan graven en middels het haalbaarheidsonderzoek is gezocht naar de meest geschikte locatie voor een nieuwe begraafplaats. Deze vraag is niet binnenstedelijk op te lossen. Vandaar dat er gekozen is voor een locatie die qua ligging mooi aansluit op de kern Zevenbergen.
Conclusie
Gezien het feit dat de ontwikkeling een lokale vraag betreft is de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde.
5.5 Bodem
Toetsingskader
Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van de onderzoeksresultaten kan vervolgens worden nagegaan of er vervolgmaatregelen getroffen moeten worden, zoals een nader onderzoek of eventueel een (functiegerichte) sanering.
Beoordeling
Voor de nieuwe begraafplaats is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2). Het doel van dit onderzoek is het vaststellen of en waar op de locatie sprake is van verdachte activiteiten en/of eventuele bekende bodemverontreinigingen.
Op basis van het vooronderzoek wordt geconcludeerd dat de verzamelde informatie geen aanwijzingen geeft voor de aanwezigheid van (voormalige) bodembedreigende activiteiten op de locatie. Indien een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd wordt, kan hiervoor de strategie 'onverdacht' voor worden gehanteerd. Op basis van de resultaten van de eerder uitgevoerde bodemonderzoeken in de omgeving dient er rekening te worden gehouden met verhoogde concentraties aan zware metalen in het grondwater.
Conclusie
De bodemkwaliteit is geschikt bevonden voor de voorgenomen activiteit. Op basis van de uitkomst van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat vanuit het aspect bodemkwaliteit het bestemmingsplan uitvoerbaar is.
Wel dient, na vaststelling van het bestemmingsplan, maar voor de bouw van het gebouw nog een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd te worden.
Omdat de bovenste 40 cm uit kleigrond bestaat die ongeschikt is voor begraven, wordt deze laag afgevoerd en vervangen door geschikte grond voor begraven. Omdat het uitgangspunt bij de ontwikkeling van deze begraafplaats, twee diep begraven is, vindt daarom boven op het huidige maaiveld een ophoging plaats van 1,45 meter.
5.6 Waterhuishouding
Inleiding
Voor de realisatie van de nieuwe begraafplaats is het proces van de watertoets doorlopen. De knelpunten en aandachtspunten ten aanzien van de waterhuishouding zijn geïnventariseerd in de bij de watertoets behorende rapportage (zie bijlage 3) zijn de huidige en toekomstige situatie, het beleid en de randvoorwaarden beschreven. Hieronder zijn beknopt de belangrijkste aspecten beschreven.
Randvoorwaarden en uitgangspunten
De volgende randvoorwaarden en uitgangspunten van het waterschap Brabantse Delta en de gemeente zijn van toepassing voor de aanleg van de begraafplaats:
- uitgangspunt bij de uitbreidingen en nieuwbouw is dat dit hydrologisch neutraal gebeurt;
- bij de uitwerking van het plan moet uitgegaan worden van de randvoorwaarden en uitgangspunten die zijn opgenomen in de beleidsregels Hydraulische randvoorwaarden 2009 en Keur van Waterschap Brabantse Delta;
- bij de bouw worden geen milieuvervuilende of uitlogende materialen of stoffen gebruikt, conform de voorkeursvolgorde: schoonhouden, scheiden, zuiveren;
- de voorkeur gaat uit naar het infiltreren en/of bergen in eigen gebied, conform de voorkeursvolgorde: vasthouden/infiltreren, bergen, afvoeren;
- aanlegpeilen dienen afgestemd te worden op de grondwaterstand zodat permanent grondwateronttrekkende voorzieningen niet nodig zijn;
- bij de berekening van de benodigde waterberging wordt uitgegaan van een benodigde berging (voor peilbeheerst gebied) voor de toename van het verhard oppervlak van 604 m3/ha bij een T=100 bui conform de Hydraulische randvoorwaarden 2009 van Waterschap Brabantse Delta;
- de waterberging dient bij voorkeur te worden gerealiseerd boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) of het zomerpeil;
- verdere afstemming met waterschap Brabantse Delta is nodig ten behoeve van de Watervergunning in het kader van de Waterwet.
De wens van de gemeente gaat uit naar het begraven in twee lagen. Het begraven dient volgens de Wet op de Lijkbezorging (2013) te gebeuren, zodat het verteringsproces goed op gang kan komen.
De volgende uitgangspunten zijn, conform de Wet op de Lijkbezorging, van toepassing:
- de gronddekking op de bovenste kist dient minimaal 0,65 meter te bedragen;
- de kistafstand in het verticale vlak is minimaal 0,30 m, de kisthoogte is circa 0,45 meter;
- de gemiddeld hoogste grondwaterstand (hierna: GHG) bevindt zich dieper dan 0,30 meter onder de diepste kist;
- de water- en luchtdoorlatendheid moet dusdanig zijn dat een goede vertering van de begravene gegarandeerd is.
Ontwatering begraafplaats
Voor het begraven in het algemeen geldt dat de lijkkisten droog dienen te liggen. Om aan deze voorwaarde te voldoen zijn er drie opties mogelijk, te weten het ophogen van het terrein, het toepassen van drainage of beide opties gecombineerd.
In het algemeen geldt voor gebieden met een betrekkelijk hoge grondwaterstand dat een horizontaal drainagesysteem onder het terrein nodig is met een ringsloot of ringleiding rondom het terrein. Een ringsloot heeft niet alleen een afschermende functie, maar kan ook deel uitmaken van het waterafvoersysteem. Bovendien maakt een ringsloot het mogelijk het waterpeil te beheersen. Ook kan gekozen worden om het terrein op te hogen om voldoende ontwatering te realiseren.
Bodem begraafplaats
De bodem moet bij voorkeur bestaan uit tamelijk grofzandig materiaal, omdat het poriënvolume voldoende moet zijn om de vereiste gaswisseling op peil te houden. In gebieden met een andere bodemsamenstelling dient men hiermee rekening te houden.
Afwatering begraafplaats
Voor het afwateren van de begraafplaats is toestemming van het waterschap Brabantse Delta om het water op het oppervlakte water te lozen.
Huidige situatie
De maaiveldhoogte in het plangebied is gemiddeld NAP -0,68 meter. In het terrein is een afschot zichtbaar richting de oostelijke en westelijke watergang. De aangrenzende weg (Klundertseweg) ligt ongeveer op NAP +0,25 meter (bron: afdeling landmeten gemeente Moerdijk en Adviesbureau R.I.E.T.).
Oppervlaktewater
Het plangebied is gelegen in het peilgebied Noordt, -Toren, Oost, West, Meerenpolder met een zomerpeil van NAP -1,65 meter en een winterpeil van NAP - 1,80 meter met een beheersmarge van 0,15 meter. Aan de oostzijde en zuidzijde van het plangebied is een Categorie A waterloop aanwezig. Aan de westzijde van het plangebied ligt een Categorie B waterloop.
Toekomstige situatie
Het totale oppervlak van de nieuwe begraafplaats bedraagt circa 4,00 ha waarvan in de toekomstige situatie circa 1,05 ha. verhard wordt (dak- en terreinverhardingen).
Waterkwaliteit
Afwatering verhard oppervlak (dak- en terreinverharding)
Het hemelwater dat terechtkomt op de bebouwing en terreinverhardingen wordt beschouwd als schoon wanneer geen milieuvervuilende of uitlogende materialen of stoffen (zoals lood, koper, zink en zacht PVC) gebruikt worden. Dit schone hemelwater dient gescheiden van het vuilwater te worden verwerkt conform het beleid van de gemeente en het waterschap Brabantse Delta. Hierbij geldt de voorkeursvolgorde: schoonhouden, scheiden, zuiveren.
Afwatering drainage begraafplaats
Het waterschap heeft aangegeven dat het drainwater afkomstig van begraafplaatsen op oppervlaktewater kan worden geloosd (helofytenfilter is niet verplicht). Hiervoor is wel een melding in het kader van het Activiteitenbesluit nodig. Vooralsnog wordt er door het waterschap vanuit gegaan dat het drainwater niet verontreinigd is. Mocht dit in de toekomst wel het geval zijn, kan de waterbeheerder middels maatwerkvoorschriften aanvullende eisen stellen.
Waterkwantiteit
Vuilwater
Het vuilwater afkomstig van de bebouwing (droogweerafvoer: DWA) van de ontwikkeling wordt middels een aan te leggen vuilwaterleiding aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering in de Klundertseweg.
Hemelwater
Met betrekking tot de omgang met hemelwater geldt de voorkeursvolgorde: hergebruik, vasthouden/infiltreren, bergen, afvoeren. Het nieuw verhard oppervlak bedraagt bij deze ontwikkeling circa 10.486 m2. Voor de ontwikkeling betekent dit een benodigde watercompensatie van 633 m3.
Om invulling te geven aan de benodigde watercompensatie van 633 m3 wordt nieuw oppervlaktewater gegraven (extra berging). Aan de noordzijde van het plangebied wordt een nieuwe waterloop gegraven, de waterloop aan de oostzijde van het plangebied wordt verbreed. De waterloop aan de zuidzijde wordt verlegd richting het noorden. Voor bepaling van de benodigde berging (wateroppervlak in relatie tot peilstijging) dient uit te worden gegaan van het wateroppervlak op zomerpeil (NAP -1,65 m). Bij een T=100 neerslagsituatie mag de waterloop volledig gevuld zijn zonder dat dit tot overlast leidt op het laagst gelegen maaiveld langs de waterlopen binnen het peilgebied.
De afstand tussen maaiveld en zomerpeil (drooglegging) bedraagt circa 1 meter, hieruit volgt dat op zomerpeil circa 633 m2 nieuw oppervlaktewater gegraven dient te worden ten behoeve van de uitbreiding van het verhard oppervlak. Een en ander dient nog nader uitgewerkt te worden in het kader van de aan te vragen Watervergunning in het kader van de Waterwet.
Watergangen/-partijen met een A-status hebben in principe een onderhoudspad van 4 meter breed en 5 meter obstakel vrij aan beide zijden van de waterloop. Bij een boveninsteek van de watergang van maximaal 7 meter is eenzijdig onderhoud mogelijk (dient een ontheffing voor te worden aangevraagd middels een watervergunning). Bij een bredere watergang (tot maximaal 14 meter) is tweezijdig een onderhoudspad benodigd.
Ontwatering begraafplaats
Om aan de uitgangspunten te voldoen dient in het plangebied bij dubbeldiepe graven de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (hierna: GHG) op een diepte van 2,15 meter (gronddekking bovenste kist 0,65 meter + kisthoogte 1e laag 0,45 meter + kistafstand verticale vlak 0,30 meter + kisthoogte 2e laag 0,45 meter + 0,30 meter boven GHG) of dieper ten opzichte van het nieuwe maaiveld te zijn.
De huidige situatie van het plangebied voldoet niet aan dit uitgangspunt. Er moeten dan ook maatregelen genomen worden om een goede begraving te garanderen bestaande uit zowel een ophoging als het aanbrengen van een ontwatering (drainage) in het terrein.
Om via vrijverval het drainagewater te kunnen lozen is uitgegaan van het huidige zomerpeil van NAP -1,65 meter met beheersmarge van 0,15 meter. Geadviseerd wordt het terrein aan te leggen met een maaiveldhoogte van NAP +0,75 meter. De drainage komt dan op circa NAP -1,40 meter te liggen en ligt dan nog circa 0,10 meter boven het waterpeil wat kan optreden (NAP -1,65 meter met 0,15 meter beheersmarge).
De netto ophoging binnen het plangebied bedraagt circa 1,45 meter (van gemiddeld NAP -0,68 meter naar NAP +0,75 meter). Hierbij is zetting van het terrein niet meegerekend.
Voor de ophoging wordt geadviseerd gebruik te maken van tamelijk grofzandig materiaal, omdat het poriënvolume voldoende moet zijn om de vereiste gaswisseling op peil te houden. Tevens wordt geadviseerd word om de bestaande kleilaag tussen NAP -0,68 meter en NAP -1,40 meter(diepteligging drainage) ook te verwijderen en te vervangen door grofzandig materiaal.
Conclusie
Voor de aanleg van de begraafplaats (en aanpassingen van het watersysteem) dient in het kader van de Waterwet een watervergunning te worden aangevraagd bij het waterschap. De vergunning heeft betrekking op de volgende onderdelen:
- vergunning voor het aanleggen van waterlopen en afvoerconstructie hemelwater op een waterloop;
- vergunning voor het aanbrengen van verhard oppervlak met een oppervlakte van meer dan 2.000 m2;
- watervergunning voor het dempen en verleggen van leggerwatergangen;
- vergunning voor een eventuele bronneringen / bemalingen (bij de aanleg van bijvoorbeeld de riolering) en het lozen van bronneringswater op een waterloop.
Met inachtneming van de benodige waterwetvergunning is vanuit het aspect waterhuishouding het bestemmingsplan uitvoerbaar.
5.7 Cultuurhistorie
Onderzoek
Met een cultuurhistorische quickscan zijn de cultuurhistorische waarden in het plangebied in beeld gebracht. Resultaat van de quickscan is dat geen cultuurhistorische waarden voorkomen die beschermd zijn in het kader van de Monumentenwet en de Monumentenverordering. Ook komen geen overige, niet beschermde cultuurhistorische waarden voor.
De Klundertseweg is cultuurhistorisch waardevol als toegangsweg van en naar Zevenbergen. Deze is op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie aangewezen als historisch-geografische lijn van zeer hoge waarde. Echter, deze toegangsweg wordt vanuit cultuurhistorie bezien niet negatief beïnvloed door de begraafplaats.
In de directe omgeving van het plangebied liggen enkele cultuurhistorische waardevolle elementen en structuren, zoals historische boerderijen en historische wegen, maar ook deze worden van cultuurhistorie bezien niet negatief beïnvloed door de voorgenomen begraafplaats.
De begraafplaats dient zodanig te worden gerealiseerd dat het historische karakter van de omliggende cultuurhistorische waardevolle structuren en objecten zoals de wegen, de laanbeplanting en de MIP-objecten (monumenten inventarisatie project) zoveel mogelijk behouden blijven. De begraafplaats dient een landelijke uitstraling te krijgen passend in het omliggende gebied. Eventuele bebouwing dient wat betreft stijl bij voorkeur aan te sluiten op de omliggende bebouwing. De wijze waarop de begraafplaats landschappelijk wordt ingepast is beschreven in paragraaf 4.2.2.
Conclusie
Mede gelet op de landschappelijke inpassing van de begraafplaats is vanuit het aspect cultuurhistorie het bestemmingsplan uitvoerbaar.
5.8 Archeologie
Wettelijk kader
In Europees verband is het zogenaamde ‘Verdrag van Malta’ tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Sinds 2007 kent Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, gewijzigde Monumentenwet 1988). Op basis van deze wet zijn gemeenten verplicht een archeologisch beleid te voeren. Daarbij hoort ook dat de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeente inzichtelijk gemaakt moeten worden. Verder stelt de Wamz 2007 dat gemeenten archeologieparagrafen moeten opnemen in bestemmingsplannen.
Beoordeling
De Regio West-Brabant is gevraagd archeologisch advies te geven bij de ontwikkeling van de begraafplaats aan de Klundertseweg te Zevenbergen.
Op de locatie van de nieuwe begraafplaats geldt geen bestemmingsplan waarin archeologie is opgenomen. In dat geval geldt de erfgoedverordening van de gemeente Moerdijk. Op basis van artikel 2 lid d uit de erfgoedverordening volgt hieronder advies aan de gemeente Moerdijk. Bij de afweging om archeologisch onderzoek al dan niet verplicht te stellen kan conform dit artikel de gemeentelijke archeologische verwachtings- of beleidsadvieskaart gebruikt worden en bij het ontbreken daarvan wordt de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de provincie Noord-Brabant of de landelijke Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) gehanteerd. De gemeentelijke archeologische verwachtingskaart is een fijnmazigere kaart dan de CHW of IKAW, daarnaast is deze kaart specifiek opgesteld voor de gemeente Moerdijk en gaat derhalve de voorkeur uit naar het toepassen van deze kaart.Volgens de verordening is archeologische onderzoek bij een lage verwachting verplicht bij bodemingrepen over een oppervlak groter dan 90 m² en bij een hoge en middelhoge en hoge verwachting bij bodemingrepen over een oppervlak groter dan 50 m². De aanleg van de begraafplaats overstijgt deze grenzen.
Figuur 5.1: uitsnede uit de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart. Geel, lage archeologische verwachting. Rode ovaal bij benadering het plangebied. Noord georiënteerd.
Advies
Op de gemeentelijke kaart is te zien dat het plangebied zich in een zone met een lage archeologische verwachting bevindt. Ondanks het gestelde in de erfgoedverordening dat archeologisch onderzoek in deze zone verplicht is bij een verstoringoppervlak groter dan 90 m2, wordt geadviseerd voor dit plangebied geen archeologisch onderzoek uit te laten voeren. Dit omdat hier een zeer geringe kans is op aanwezigheid van archeologische resten.
Melding bij vondst archeologische resten
Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten. Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: telefoon 033-4217456). Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook.
Conclusie
Voor het plangebied hoeft naar aanleiding van het advies van de Regio West-Brabant geen onderzoek uitgevoerd te worden. Voor het bestemmingsplan vormt archeologie dan ook geen belemmering. Wel dient te allen tijde rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van eventueel in de bodem voorkomende archeologische resten.
Vanuit het aspect archeologie is het bestemmingsplan uitvoerbaar.
5.9 Flora En Fauna
Wettelijk kader
Algemeen
De natuurwet- en regelgeving kent twee sporen, namelijk een soortgericht spoor (Flora- en faunawet) en een gebiedsgericht spoor (Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en Natuurbeschermingswet 1998). De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van soorten en de EHS en Natuurbeschermingswet 1998 op de bescherming van gebieden. Met de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 is de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving geïmplementeerd.
Flora- en faunawet
Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Vanuit deze wet is bij ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van de mogelijk voorkomende beschermde natuurwaarden binnen het projectgebied. De Flora- en faunawet gaat uit van het 'Nee, tenzij'-principe. Bepaalde handelingen, waaronder ruimtelijke ingrepen, waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk.
Ecologische hoofdstructuur
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt en vastgelegd in de ruimtelijke verordening. Ruimtelijke plannen moeten hieraan worden getoetst. Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en wetlands zijn beschermd via de Natuurbeschermingswet 1998 en hebben derhalve een wettelijke status. In of in de nabijheid van de EHS en Natuurbeschermingswetgebieden geldt het 'Nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als deze ontwikkelingen de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Natura 2000
Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en wetlands zijn beschermd via de Natuurbeschermingswet 1998 en hebben derhalve een wettelijke status. In of in de nabijheid van de Natuurbeschermingswetgebieden geldt het 'Nee, tenzij'- principe. In principe zijn geen ontwikkelingen toegestaan als deze ontwikkelingen de natuurlijke waarden van het gebied direct of indirect aantasten.
Beoordeling
Gebiedenbescherming
EHS
Het plangebied maakt geen deel uit van EHS. Op circa 800 meter afstand ligt ten noorden van het plangebied een EHS-gebied, dat wordt aangemerkt als 'vochtig bos met productie (gebiedstype N16.02)'. Voor wat betreft de EHS is er alleen bij directe aantasting sprake van vervolgstappen, waaronder compensatie. Er is van directe aantasting van de EHS dan ook geen sprake.
In de omgeving van het plangebied ligt een groot EHS-gebied. Ook significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS in de nabijheid van het project kunnen worden uitgesloten. De aanleg van de begraafplaats heeft een zeer beperkt effect op de directe omgeving van het plangebied. Vanuit dit oogpunt zijn er voor de EHS geen belemmeringen.
Natura 2000
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ('Hollands Diep') ligt op circa 5,2 kilometer afstand van het plangebied. Vanwege de aard en omvang van de ontwikkeling is een negatief effect op het Natura 2000-gebied op voorhand uit te sluiten. De ruimtelijke ontwikkeling heeft een beperkte invloed en mogelijk enkel op de directe omgeving van het plangebied. De effecten volgens de Effectenindicator op de website van het Ministerie van EZ worden niet verwacht op het Natura 2000-gebied. Wegens het ontbreken van negatieve effecten is vergunningplicht vanuit de Natuurbeschermingswet 1998 niet aan de orde.
Soortenbescherming
Er zijn geen negatieve effecten te verwachten op de zwaar beschermde soortgroepen flora, vogels, zoogdieren, reptielen, amfibieën, vlinders, libellen en andere ongewervelden in het plangebied, omdat ze niet zijn aangetroffen tijdens het terreinbezoek en/of niet worden verwacht en de aangetroffen biotopen niet geschikt zijn.
Grote modderkruiper
Tijdens het veldbezoek is in het plangebied wel een beschermde vissoort aangetroffen; het betreft de grote modderkruiper. De grote modderkruiper is een beschermde soort en staat vermeld op tabel 3 van de Flora- en faunawet. De watergangen ten zuiden en ten oosten van het plangebied kunnen voor de soort dienen als zowel voortplantingsplaatsen als vaste rust- en verblijfplaatsen. Van de grote modderkruiper is bekend dat in agrarische gebieden de voortplanting plaatsvindt in kleine greppels en smallere sloten die in verbinding staan met de bredere sloot. De smalle greppel ten westen van het plangebied kan zodoende fungeren als voortplantingsplaats. Door het verbreden van de watergangen is sprake van het verstoren en mogelijk aantasten van vaste rust- en verblijfplaatsen van de grote modderkruiper.
Conclusie
De voorgenomen realisatie van de begraafplaats heeft gezien de omvang en aard van de ontwikkeling, geen negatieve gevolgen voor beschermde gebieden (EHS en Natura 2000-gebieden) in de omgeving. Effecten zijn uitgesloten en eventuele gevolgstappen zijn niet aan de orde.
In het plangebied is een tabel 3-soort in het kader van de Flora- en faunawet aangetroffen die de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling beïnvloedt. Uit de effectbeoordeling is gebleken dat de voorgenomen werkzaamheden aan de watergang mogelijk een negatief effect heeft op de grote modderkruiper. Hiervoor is een ontheffing van de Flora- en faunawet noodzakelijk.
De aanwezigheid van de grote modderkruiper vormt geen belemmering voor de aanleg van de begraafplaats als voor de realisatiefase een ontheffing van de Flora- en faunawet is verkregen voor de grote modderkruiper. Bij de ontheffingsprocedure van de Flora- en faunawet worden mitigerende maatregelen bepaald die tijdig moeten worden uitgevoerd,
Met inachtneming van de ontheffing voor de grote modderkruiper is vanuit het aspect natuur het bestemmingsplan uitvoerbaar.
5.10 Bedrijven En Milieuhinder
Regelgeving
In de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' zijn de verschillende milieucategorieën met daarbij richtafstanden tot gevoelige bestemmingen (woningen) beschreven. De richtafstand (voor geur, stof, geluid en gevaar) geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. In tabel 5.1 zijn de milieucategorieën met de richtafstanden weergegeven.
Tabel 5.1: milieucategorieën met bijbehorende richtafstanden (bron: Bedrijven en milieuzonering editie 2009, VNG)
Milieucategorie | Richtafstand in meters |
1 | 10 |
2 | 30 |
3.1 | 50 |
3.2 | 100 |
4.1 | 200 |
Onderzoek
Een begraafplaats en uitvaartcentrum valt onder milieucategorie 1, wat betekent dat een richtafstand tot woningen wordt gehanteerd van minimaal 10 meter. Geluid is de bepalende factor.
Tabel 5.2: richtafstanden milieu (bron: Bedrijven en milieuzonering editie 2009, VNG)
afstanden in meters | ||||||
Omschrijving | geur | stof | geluid | gevaar | grootste afstand | milieucategorie |
uitvaartcentra | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 1 |
begraafplaatsen | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 1 |
Voor een begraafplaats en een uitvaartcentrum dient tenminste 10 meter afstand aangehouden te worden tot omliggende woningen. De bestemming 'Maatschappelijk' ligt op een afstand van meer dan 10 meter tot omliggende woningen, waardoor aan deze voorwaarde wordt voldaan. Daarbij moet worden opgemerkt dat het uitvaartcentrum op een afstand van meer dan 100 meter vanaf de bestaande woningen is geprojecteerd. Het gebouw kan namelijk uitsluitend binnen het bouwvlak gerealiseerd worden. Het bouwvlak is gelegen op meer dan 100 meter vanaf woningen.
Conclusie
Vanuit het aspect bedrijven en milieuhinder is het bestemmingsplan uitvoerbaar.
5.11 Externe Veiligheid
Wetgeving
Externe veiligheid is de (on)veiligheid in de leefomgeving die veroorzaakt wordt door het opslaan, verwerken en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Risicobronnen zijn bijvoorbeeld vervoersassen, buisleidingen en risicovolle inrichtingen.
Besluiten en circulaires
De regelgeving omtrent externe veiligheid is per soort risicobron vastgelegd in verschillende besluiten en circulaires.
Voor risicovolle inrichtingen is dit vastgelegd in:
- Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
- AMvB ruimte (inrichtingen voor de opslag van ontplofbare stoffen)
- Activiteitenbesluit (windturbines)
Voor transportassen:
- Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
Voor buisleidingen:
- Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Externe veiligheidsbeleid
Het externe veiligheidsbeleid bestaat uit twee onderdelen: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risicobeleid
Het plaatsgebonden risicobeleid houdt in dat binnen de PR 10-6 contour van risicobronnen geen kwetsbare objecten zijn toegestaan en beperkt kwetsbare alleen onder zwaarwegende belangen.
Groepsrisicobeleid
Groepsrisicobeleid houdt in dat groepsrisicoverantwoording verplicht is wanneer binnen het invloedsgebied van buisleidingen of Bevi-inrichtingen een ruimtelijk besluit genomen wordt. Voor transportroutes geldt dit alleen wanneer sprake is van toename van het groepsrisico of overschrijding van de oriëntatiewaarde. Bij windturbines en inrichtingen voor de opslag van ontplofbare stoffen bestaat geen groepsrisicobeleid.
Onderzoek
Plaatsgebonden risico
In het Bevi in artikel 1 worden kwetsbare objecten als volgt gedefinieerd:
- woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde woningen, woonschepen of woonwagens die aangemerkt worden als beperkt kwetsbare objecten. Dit zijn: verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare, en dienst- en bedrijfswoningen van derden;
- gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
- ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- scholen, of
- gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
- kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1500 m2 per object, of
- complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2000 m2 per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en
- kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
Op basis van het bovenstaande wordt de begraafplaats niet als kwetsbaar object aangemerkt. Daarnaast moet worden opgemerkt dat de ontwikkeling niet is gelegen binnen de PR 10-6 contour van risicobronnen. Voor wat betreft het plaatsgebonden risico zijn er geen belemmeringen voor realisatie van de begraafplaats.
Groepsrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van meerdere risicobronnen: buisleidingen, vervoersassen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd en risicovolle inrichtingen. De afstand tussen het plangebied en de risicobronnen is zodanig - meer dan 500 meter - dat bij voorbaat gesteld kan worden dat er geen knelpunten zullen zijn met het plaatsgebonden risico en dat er geen sprake is van toename van het groepsrisico. Wel is groepsrisicoverantwoording verplicht omdat het plangebied zich binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen bevinden.
Omdat de afstand tussen het plangebied en de risicovolle inrichtingen groot is en de ontwikkeling in de zin van personenaantallen relatief klein, kan voor de groepsrisicoverantwoording volstaan worden met een korte beschouwing. Wij nemen deze korte beschouwing op in de toelichting van het bestemmingsplan. Eventueel advies van de veiligheidsregio kan worden ingewonnen tijdens te terinzagelegging van het bestemmingsplan.
Conclusie
Vanwege de afstand van het plangebied tot risicobronnen (minimaal 500 meter) en omdat de ontwikkeling geen significante bijdrage levert aan de toename van het aantal aanwezige personen binnen de kern Zevenbergen, is er geen sprake zijn van een significante toename van het groepsrisico. Desondanks dient op grond van artikel 13 van het Bevi een verantwoording van het groepsrisico te worden opgesteld, omdat het plangebied binnen het invloedsgebied ligt van risicobronnen.
Verantwoording groepsrisico
Op basis van het feit dat het groepsrisico ter hoogte van het plangebied niet tot nauwelijks zal toenemen acht de gemeente de ruimtelijke ontwikkeling verantwoord. Hiertoe zal in overleg met de Regionale Brandweer nog een Verantwoording Groepsrisico worden opgesteld.
Vanuit het aspect externe veiligheid is het bestemmingsplan uitvoerbaar.
5.12 Luchtkwaliteit
Wetgeving
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer, ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd. Deze wijziging van de Wet milieubeheer is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wijziging houdt in dat de in Nederland toegepaste koppeling tussen ruimtelijke ordening en luchtkwaliteit voor een deel wordt losgelaten. Dit maakt het mogelijk om niet voor elk ruimtelijk plan te hoeven toetsen aan de normen. Hierbij is met name het begrip 'in betekenende mate' van belang. Projecten die 'niet in betekende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet meer getoetst te worden aan de grenswaarden zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Wanneer een ontwikkeling minder dan 3% bijdraagt, dan is deze ontwikkeling per definitie 'niet in betekende mate' en hoeft er geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden. Deze 3% komt overeen met een maximale toename van 1,2 µg/m3 voor de concentraties fijn stof en stikstofdioxide.
Onderzoek
In juni 2009 is een onderzoek naar de gevolgen voor luchtkwaliteit uitgevoerd voor de locatie. Onderstaand zijn de belangrijkste bevindingen van het onderzoek opgenomen.
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het toenmalige Ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.
Het grote voordeel van deze NIBM rekentool is dat slechts een beperkt aantal invoergegevens nodig is. Alleen het extra aantal voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer worden ingevoerd. Voor de overige invoergegevens is in de tool uitgegaan van worstcase.
Met beperkte invoergegevens kan dus worden vastgesteld of een plan NIBM is. De onderzoekslasten voor een gemeente kunnen daardoor bij kleinere plannen zeer beperkt blijven.
Het doel van deze tool is:
- Eenvoudig en snel bepalen of een plan in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht;
- Het beperken van de onderzoekslast bij kleinere projecten;
- Het vaststellen van grenzen voor het aantal extra voertuigbewegingen dat niet zal leiden tot een concentratietoename die groter is dan de grens voor niet in betekenende mate.
De NIBM-tool juni 2011 is een excel-applicatie op basis van Rekenmethode 1 (Rbl 2007) en hoeft niet geïnstalleerd te worden. Voor de NIBM-tool is een handleiding beschikbaar waarin het toepassingsbereik en de uitgangspunten zijn toegelicht.
Uit de berekeningen met de NIBM-tool op basis van de 90 extra voertuigbewegingen en 5% vrachtverkeer blijkt dat de realisatie van een begraafplaats een maximale toename van de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 van 0,12 respectievelijk 0,03 µg/m3 tot gevolg heeft. De ontwikkeling van de begraafplaats draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Conclusie
De realisatie van de begraafplaats draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Vanuit het aspect luchtkwaliteit is het bestemmingsplan uitvoerbaar.
5.13 Geluid
Toetsingskader
Een begraafplaats wordt door de Wet geluidhinder niet als geluidsgevoelige bestemming aangemerkt. Akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeerslawaai is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Vanuit het aspect geluid is het bestemmingsplan uitvoerbaar.
5.14 Kabels En Leidingen
Toetsingskader
De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant:
- hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
- buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan mm en een druk van meer dan 16 bar;
- buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
- buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
- buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, risico’s met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken).
Beoordeling
Voor het plan is een KLIC-melding uitgevoerd. Ter plaatse van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en/of leidingen aanwezig.
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen met betrekking tot de aanwezigheid van kabels en leidingen.
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Voortraject
In de aanloop naar dit bestemmingsplan zijn voor de communicatie met bewoners diverse trajecten gevolgd.
De direct belanghebbenden rondom de Klundertseweg zijn gedurende het proces tot en met besluitvorming op 6 juni 2013 diverse malen schriftelijk op de hoogte gesteld van het haalbaarheidsonderzoek naar een nieuwe begraafplaats. Tevens heeft in november 2012 een informatieavond plaatsgevonden voor de direct belanghebbenden, bewoners en sportverenigingen van de locatie Klundertseweg te Zevenbergen. De direct belanghebbenden hebben begrip getoond voor de noodzaak van de aanleg van de begraafplaats en hebben aangegeven mee te willen denken over het ontwerp en de uitstraling van de begraafplaats. Tijdens de informatieavond hebben zij laten weten dat ze eventuele bebouwing (rouwcentrum/aula) liever aan de achterzijde van het terrein (gezien vanaf de Klundertseweg) gesitueerd zien. Ook maken zij zich zorgen over de parkeerdruk en de verkeersafwikkeling op de Klundertseweg bij druk bezochte plechtigheden. Daarbij hebben enkele gesprekken plaatsgevonden met een aantal direct omwonenden van de locatie Klundertseweg. De uitkomst van de gesprekken en de bijeenkomst in 2012 zijn meegenomen bij het aanpassen van het ontwerp van de nieuwe begraafplaats. Het aangepaste ontwerp, waar dit bestemmingsplan op is gebaseerd, is tijdens een informatiebijeenkomst in oktober 2013 gepresenteerd aan de direct belanghebbenden.
6.2 Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan 'Begraafplaats Klundertseweg in Zevenbergen' is gedurende 6 weken (van 22 mei tot en met 2 juli 2014) ter inzage gelegd voor inspraak. In deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld om te reageren op de inhoud van het voorontwerpbestemmingsplan. Het plan is tevens langs elektronische weg beschikbaar gesteld op www.ruimtelijkeplannen.nl. Daarnaast was het plan te raadplegen op de website van de gemeente en is het plan op het gemeentehuis van de gemeente Moerdijk analoog ter inzage gelegd. De bekendmaking van de terinzagelegging is gepubliceerd in de Moerdijkse Bode, Staatscourant en de gemeentelijke website.
Daarnaast is voor belangstellenden een inspraakavond gehouden op 2 juni 2014. Tijdens deze informatieavond worden belangstellenden door middel van een presentatie in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van het plan en een reactie hierop te geven.
Tijdens deze terinzagelegging is er één inspraakreactie ontvangen. Voor de beantwoording van deze reactie wordt verwezen naar bijlage 5.
6.3 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Het voorontwerpbestemmingsplan 'Begraafplaats Klundertseweg in Zevenbergen' is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de volgende overleginstanties:
- Provincie Noord-Brabant, directie ROH
- Waterschap Brabantse Delta
- Brandweer Midden en West Brabant
De provincie en het waterschap hebben een inhoudelijke reactie gegeven. Van de brandweer is geen reactie ontvangen. Voor de beantwoording van deze reacties wordt verwezen naar bijlage 5.
6.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan 'Begraafplaats Klundertseweg in Zevenbergen' heeft gedurende 6 weken (van 4 december 2014 tot en met 14 januari 2015) ter inzage gelegen. Publicatie hiervan heeft op 2 december 2014 plaatsgevonden op de website van de gemeente Moerdijk en in de Moerdijkse Bode, op 3 december 2014 heeft publicatie in de Staatscourant plaatsgevonden. Tijdens deze terinzagelegging zijn er drie zienswijzen ontvangen. De samenvatting van de zienswijzen en de ambtelijke wijzigingen zijn in de Nota van zienswijze opgenomen, welke is opgenomen als bijlage 6.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de Grondexploitatiewet en de wijze waarop de gemeente het plan economisch uitvoerbaar acht.
7.2 Toepassing Grondexploitatiewet
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan, een projectbesluit of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van een of meer woningen en de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.
Door als gemeente alle gronden en opstallen in eigendom te hebben, zelf de grondexploitatie te voeren en de bouwgrond uiteindelijk bouwrijp tegen een marktconforme prijs te leveren wordt ook voldaan aan de eis van verplichte kostenverhaal. De kosten van grondexploitatie worden in dat geval verhaald via de gronduitgifteprijs.
7.3 Economische Uitvoerbaarheid
De realisatie van de nieuwe begraafplaats dient het algemeen belang van de inwoners van Moerdijk. De gemeente heeft dan ook het benodigd budget voor de realisatie (en beheer) gereserveerd. Voor de realisatie van de begraafplaats in Zevenbergen en de uitbreiding van de begraafplaats in Klundert heeft de gemeenteraad € 3,3 miljoen beschikbaar gesteld. Beide projecten kunnen met dit budget worden gerealiseerd.
De gronden in het plangebied zijn gedeeltelijk in eigendom van de gemeente. Met de eigenaar van de overige gronden is inmiddels overeenstemming bereikt over de aankoop van deze gronden. Hierdoor is het verhaal van de kosten van de grondexploitatie verzekerd. Gelet op het vorenstaande is er dan ook geen verplichting om tegelijkertijd met het bestemmingsplan een exploitatieplan op te stellen.
Voor de ontwikkeling is een exploitatieopzet opgesteld. Alle exploitatiekosten zijn in de exploitatieopzet meegenomen. De volledige exploitatieopzet moet als vertrouwelijk worden beschouwd.
De economische uitvoerbaarheid van het plan is daarmee in voldoende mate geborgd.
Bijlage 1 Memo Locatiekeuze
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Watertoets
Bijlage 4 Natuurtoets
Bijlage 5 Commentaarnota Inspraak En Overleg
bijlage 5 Commentaarnota inspraak en overleg
Bijlage 6 Nota Van Zienswijzen
bijlage 6 Nota van Zienswijzen
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Begraafplaats Klundertseweg in Zevenbergen met identificatienummer NL.IMRO.1709.BegraafplaatsZVB-BP40 van de gemeente Moerdijk.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.6 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.7 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.8 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.9 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.10 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.
1.11 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.12 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.13 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.14 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.15 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.16 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van openbaar vervoer, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.17 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.18 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.19 peil
- voor gebouwen binnen 5 m afstand van een weg: de hoogte van de kruin van die weg;
- in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.20 verbeelding
- analoge verbeelding: de verbeelding van het bestemmingsplan "Begraafplaats Klundertseweg in Zevenbergen", bestaande uit 1 kaartblad met het nummer NL.IMRO.1709.BegraafplaatsZVB-BP40.
- digitale verbeelding: een verbeelding van het bestemmingsplan "Begraafplaats Klundertseweg in Zevenbergen", met de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het NL.IMRO.1709.BegraafplaatsZVB-BP40.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 afstanden
afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.4 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- een rouwcentrum en een mortuarium of een daarmee vergelijkbare instelling ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats';
- bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals (ontsluitings)wegen, groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- op deze gronden mag worden gebouwd;
- de gebouwen worden uitsluitend gebouwd in het bouwvlak;
- het aantal bouwlagen boven peil bedraagt ten hoogste het op de verbeelding aangegeven aantal;
- de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte;
- het totale oppervlak (bvo) van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven oppervlakte in m2;
- de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2,5 m;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 4 m.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Verkeer - Verblijfsgebied" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
- bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, groen, water, reclameuitingen en parkeervoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, verkeersaanduiding, wegaanduiding of verlichting bedraagt ten hoogste 5 m.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van de gronden voor de opslag van (aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
- het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
- het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een crematorium;
- het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- het gebruik van schepen en andere vaartuigen voor bewoning;
- het houden van evenementen.
6.2 Voorwaardelijke verplichting
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen:
- het gebruik van de gronden ter plaatse van de aanduiding “begraafplaats” en daarbij behorende voorzieningen zonder de aanleg c.q. instandhouding van de beplanting conform het inrichtingsplan, zoals opgenomen in bijlage 1, teneinde te komen tot een Landschappelijke kwaliteitsverbetering.
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
7.1 overige zone - in Verordening ruimte toe te voegen Bestaand stedelijk gebied
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - in Verordening ruimte toe te voegen Bestaand stedelijk gebied' worden de gronden aangewezen als 'Bestaand stedelijk gebied', zoals bedoeld in de Verordening ruimte Noord-Brabant.
7.2 overige zone - in Verordening ruimte te verwijderen Gemengd landelijk gebied
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - in Verordening ruimte te verwijderen Gemengd landelijk gebied' wordt de aanwijzing als 'Gemengd landelijk gebied', zoals opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant, van de betreffende gronden verwijderd.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Afwijkingen van maten en overschrijdingen van bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken - afwijken van de regels voor overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 1 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 5% worden vergroot.
Omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 1 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 5% worden vergroot.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voorzover het betreft:
- bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
- brandweeringang;
- bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- de ruimte tussen bouwwerken;
- parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
10.2 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk zoals bedoeld in dit lid onder a, met maximaal 10%;
- het lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Begraafplaats Klundertseweg in Zevenbergen'.