Rijk Zwaan - locatie Eerste Kruisweg
Bestemmingsplan - Gemeente Moerdijk
Vastgesteld op 24-11-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Rijk Zwaan - locatie Eerste Kruisweg met identificatienummer NL.IMRO.1709.RZwaanEersteKruisw-BP40 van de gemeente Moerdijk.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan- en uitbouw:
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;
1.6 agrarisch bedrijf:
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
- a. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee waarbij de veehouderij geheel of in overwegende mate afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende agrarische grond als productiemiddel; onder grondgebonden veehouderij wordt tevens verstaan biologische pluimveehouderij waarbij het pluimvee in overwegende mate buiten loopt;
- b. paardenfokkerij: het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij waarbij het africhten van en de handel in paarden in ondergeschikte mate plaatsvindt; onder paardenfokkerij wordt niet verstaan paardenstalling en manege;
- c. akkerbouw- en vollegrondsteelt: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
- d. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen (nagenoeg) zonder weidegang en/of zonder in overwegende mate afhankelijk te zijn van de bij het bedrijf behorende agrarische grond als productiemiddel;
- e. glastuinbouw: de teelt van gewassen nagenoeg geheel met behulp van kassen;
- f. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
- g. sierteelt: de teelt van siergewassen, alsmede van sierstruiken en sierbomen op open grond;
- h. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
- i. boomkwekerij: een bedrijf gericht op het telen van bomen al dan niet gecombineerd met de verhandeling daarvan;
- j. bosbouw: de teelt van bomen ten behoeve van de houtproductie.
1.7 agrarische deskundige:
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen algemeen erkende en onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van landbouw en tuinbouw.
1.8 agrarisch grondgebruik
grondgebruik dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (vollegrondsteelt) en/of het houden van dieren;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bedrijf:
een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren, opslaan of inzamelen van goederen;
1.11 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein;
1.12 bestaand
zoals op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand is gekomen of tot stand zal komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.17 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is;
1.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.23 bijgebouw:
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.24 cultuurgronden:
gronden welke bewerkt en verzorgd worden ten behoeve van vollegrondsteelt;
1.25 dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;
1.26 dakopbouw:
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst;
1.27 deskundige inzake natuur, landschap en/of cultuurhistorie:
een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake natuur, landschap en/of cultuurhistorie.
1.28 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf;
1.29 erf:
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw, 1 meter gelegen achter de denkbeeldige lijn in het verlengde van de lijn van het bouwvlak waar de voorgevel van het hoofdgebouw aan ligt, voorzover deze gronden gelegen zijn buiten het bouwvlak van het hoofdgebouw;
1.30 erfscheiding:
de grens tussen twee percelen.
1.31 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.32 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of overwegend afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de bij het bedrijf behorende gronden;
1.33 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel valt aan te merken;
1.34 kantoor:
voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
1.35 kap:
een gesloten bovenbeëindiging van een gebouw, voor ten minste 2/3 deel bestaande uit een dakconstructie van schuin, bol of hol naar elkaar toelopende dakvlakken, dan wel een dakconstructie van een naar één zijde schuin, bol of hol toelopend dakvlak;
1.36 kas:
een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal en dienend tot kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen;
1.37 landschapswaarde:
de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur;
1.38 natuurwaarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna;
1.39 niet-agrarische nevenfunctie:
niet-agrarische onderdelen van een bedrijf, waarvan de gezamenlijke productieomvang een ondergeschikt (minder dan de helft) deel uitmaakt van de totale productieomvang van het bedrijf;
1.40 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf, waarvan de productie geheel of overwegend plaatsvindt in gebouwen of onafhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de open grond;
1.41 opslag:
het bewaren van goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;
1.42 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;
1.43 paardenbak:
een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining;
1.44 peil:
- a. voor gebouwen binnen 5 m afstand van een weg: de hoogte van de kruin van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.45 permanente hoge teeltondersteunende voorzieningen:
bouwwerken en voorzieningen met een bouwhoogte van meer dan 1,5 m, die ten behoeve van het verbeteren van de productie- en arbeidsomstandigheden en ten behoeve van het matigen van weersinvloeden gedurende het hele jaar aanwezig zijn ter ondersteuning van de vollegrondsgroenteteelt, boomteelt, fruitteelt, bloementeelt, sierteelt, bloembollenteelt en/of zaadteelt/zaadveredeling. Hieronder worden onder meer kassen en permanente hoge tunnels verstaan.
1.46 permanente lage teeltondersteunende voorzieningen:
bouwwerken en voorzieningen met een bouwhoogte van minder dan 1,5 m, die ten behoeve van het verbeteren van de productie- en arbeidsomstandigheden en het matigen van weersinvloeden gedurende het hele jaar aanwezig zijn ter ondersteuning van de vollegrondsgroenteteelt, boomteelt, fruitteelt, bloementeelt, sierteelt, bloembollenteelt en/of zaadteelt/zaadveredeling. Hieronder worden onder meer permanente lage tunnels verstaan.
1.47 reëel agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf met een omvang, passend bij ten minste een halve tot een volledige arbeidskracht, met aannemelijk perspectief op volwaardigheid;
1.48 seksinrichting:
het bedrijfsmatig – of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt – gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een voertuig, verrichten van seksuele handelingen;
1.49 Staat van Bedrijfsactiviteiten:
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.
1.50 tijdelijke hoge teeltondersteunende voorzieningen:
bouwwerken en voorzieningen met een bouwhoogte van meer dan 1,5 m, die ten behoeve van het verbeteren van de productie- en arbeidsomstandigheden en ten behoeve van het matigen van weersinvloeden gedurende maximaal zes maanden worden geplaatst ter ondersteuning van de vollegrondsgroenteteelt, boomteelt, fruitteelt, bloementeelt, sierteelt, bloembollenteelt en/of zaadteelt/zaadveredeling. Hieronder worden onder meer tijdelijke hoge tunnels en stellingen verstaan.
1.51 tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen:
bouwwerken en voorzieningen met een bouwhoogte van minder dan 1,5 m, die ten behoeve van het verbeteren van de productie- en arbeidsomstandigheden en ten behoeve van het matigen van weersinvloeden gedurende maximaal zes maanden worden geplaatst ter ondersteuning van de vollegrondsgroenteteelt, boomteelt, fruitteelt, bloementeelt, sierteelt, bloembollenteelt en/of zaadteelt/zaadveredeling; Hieronder worden onder meer stellingen, agrocover en agryl vliesdoek verstaan.
1.52 verbeelding:
- a. analoge verbeelding: de verbeelding van het bestemmingsplan “Rijk Zwaan - locatie Eerste Kruisweg”, bestaande uit 1 kaartblad(en) met het nummer NL.IMRO.1709.RZwaanEersteKruisw-BP40;
- b. digitale verbeelding: een verbeelding van het bestemmingsplan “Rijk Zwaan - locatie Eerste Kruisweg”, met de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1709.RZwaanEersteKruisw-BP40;
1.53 verblijfsrecreatie:
een vorm van recreatie waarbij de recreant voor een bepaalde tijd, maar ten minste één nacht in het recreatiegebied verblijft, met dien verstande dat geen sprake mag zijn van permanente bewoning;
1.54 volwaardig agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf dat de arbeidsomvang heeft van ten minste één volledige arbeidskracht en waarvan het behoud ook op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd, dat wil zeggen in zowel bedrijfseconomisch opzicht als op milieuhygiënisch verantwoorde wijze;
1.55 voorgevelrooilijn:
de rooilijn van de voorgevel of het verlengde daarvan;
1.56 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
1.57 zaadteelt- en zaadveredelingsbedrijf:
een agrarisch bedrijf, waarvan de bedrijfsvoering in hoofdzaak is gericht op selectieteelt, bewerking en veredeling van zaden en bijbehorende onderzoeksactiviteiten en technologische processen;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstanden:
afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de van de bovenkant goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.5 vloeroppervlakte:
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
2.6 dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.7 inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een volwaardig of reëel agrarisch bedrijf, zoals genoemd in lid 1.6 onder a, b, c, e, f, en g;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zaadteelt- en zaadveredelingsbedrijf' tevens voor een zaadteelt- en zaadveredelingsbedrijf met de daarbij behorende:
- 1. cultuurgronden;
- 2. permanente en tijdelijke (hoge en lage) teeltondersteunende voorzieningen, waaronder in ieder geval kassen en permanente hoge tunnels;
- 3. een spoelplaats en koelhuis;
- 4. bedrijfsgebouwen ten behoeve van kantoren, presentatieruimte, laboratoria, kweekruimte, bedrijfsruimte en verwerkingsruimte;
- 5. voorzieningen voor de opslag van gassen en brandstof;
- 6. voorzieningen voor het opwekken en leveren van energie en/of warmte;
- 7. voorzieningen voor het bergen, leveren en zuiveren van (giet-)water;
- 8. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals watertanks, watersilo's, (natte) koeltorens, warmte/koude-installaties en installaties voor warmtewinning;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - pompgemaal en waterbassin' uitsluitend voor een pompgemaal en waterbassin.
- d. bedrijfswoningen;
alsmede voor:
- e. de landschappelijke inpassing van onder b t/m d genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, groen, water, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
3.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmeting van gebouwen, alsmede de kapvorm van gebouwen en de afstand van bebouwing tot de bestemmingsgrenzen.
- b. De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld indien dit noodzakelijk is voor:
- 1. de gewenste concentratie van de bebouwing op het bouwperceel;
- 2. een goede landschappelijke inpassing;
- 3. een goede stedenbouwkundige inpassing;
- 4. een goede verkeerskundige inpassing.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder a voor het bouwen van een tweede bedrijfswoning binnen het bouwvlak, met dien verstande dat:
- a. de tweede agrarische bedrijfswoning alleen toelaatbaar is voor volwaardige agrarische bedrijven;
- b. de (bedrijfseconomische) noodzaak voor een tweede bedrijfswoning is aangetoond, waarbij advies dient te worden ingewonnen bij een agrarische deskundige;
- c. de uitbreiding milieuhygiënisch aanvaardbaar is.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen voor het eenmalig vergroten van de bestemming 'Agrarisch' en het bijbehorende bouwvlak, met dien verstande dat:
- a. zowel de bestemming 'Agrarisch' als het bouwvlak met ten hoogste 25% vergroot mogen worden;
- b. de (bedrijfseconomische) noodzaak voor de uitbreiding van het bouwperceel is aangetoond, waarbij advies dient te worden ingewonnen bij een agrarische deskundige;
- c. er een landschappelijke inpassing van de uitbreiding moet plaatsvinden, waarbij de openheid niet onevenredig mag worden aangetast;
- d. de vergroting van het bouwvlak ruimtelijk inpasbaar is, gelet op:
- 1. de gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende percelen en bouwwerken;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. het aantal parkeervoorzieningen;
- e. voldaan moet worden aan de onderzoeksverplichting op de volgende onderdelen:
- 1. luchtkwaliteit;
- 2. parkeerbehoefte;
- 3. geluid;
- 4. bodemkwaliteit;
- 5. watertoets;
- 6. archeologie;
- 7. externe veiligheid (afweging van het groepsrisico);
- 8. ecologie, toetsing Flora- en faunawet;
- 9. economische uitvoerbaarheid en kostenverhaal.
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarisch grondgebruik;
- b. cultuurgronden ten behoeve van een zaadteelt- en zaadveredelingsbedrijf;
- c. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de voorkomende landschaps- en cultuurhistorische waarden in de vorm van grootschalige openheid;
- d. extensief recreatief medegebruik;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, ontsluitingswegen, in- en uitritten, parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag niet worden gebouwd.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 voor de bouw van tijdelijke (hoge en lage) teeltondersteunende voorzieningen, met dien verstande dat:
- a. de oppervlakte ten hoogste 1 ha bedraagt;
- b. geen onevenredig aantasting plaatsvindt van de ter plaatse aanwezige landschapswaarden;
- c. de noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering- of ontwikkeling aanwezig is, waarbij de oppervlakte niet meer mag gaan bedragen dan voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is en advies dient te worden ingewonnen bij een agrarische deskundige;
- d. de positieve en negatieve milieueffecten bij de besluitvorming worden meegewogen.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en van werkzaamheden
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met ten hoogste 2x1 doorgaande rijstrook (opstelstroken en busstroken daaronder niet begrepen);
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidwerende voorzieningen, nutsvoorzieningen, groen, water, reclame-uitingen en parkeervoorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de verkeersregeling, verkeersaanduiding, wegaanduiding of verlichting, bedraagt ten hoogste 12 m;
- c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 4
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 4' (Dorpskernen) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden.
6.2 Bouwregels
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor ‘Waarde - Archeologie 4'(Dorpskernen) aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen, indien het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in verdere bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
- b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor ‘Waarde - Archeologie 4' (Dorpskernen) aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
- 1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
- 2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 6
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 6' (Gebieden met een middelhoge archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden.
7.2 Bouwregels
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor ‘Waarde - Archeologie 6' (Gebieden met een middelhoge archeologische verwachting) aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen, indien het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in verdere bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
- b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor ‘Waarde - Archeologie 6' (Gebieden met een middelhoge archeologische verwachting) aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
- 1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
- 2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 7
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 7' (Gebieden met een middelhoge archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden.
8.2 Bouwregels
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor ‘Waarde - Archeologie 7' (Gebieden met een middelhoge archeologische verwachting) aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen, indien het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in verdere bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
- b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor ‘Waarde - Archeologie 7' (Gebieden met een middelhoge archeologische verwachting) aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
- 1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
- 2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
- a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande, afstands-, hoogte-, inhouds-, en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
- c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
10.2 Parkeren
Bij het bouwen op grond van de in hoofdstuk 2 genoemde bestemmingen geldt dat:
- a. een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, uitsluitend kan worden gebouwd indien op het bouwperceel of in de directe omgeving daarvan in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en deze parkeergelegenheid als zodanig in stand wordt gehouden;
- b. bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
- c. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
11.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden voor de opslag van (aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
- b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
- c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor horeca, detailhandel en/of bedrijvigheid anders dan genoemd in de bestemmingen;
- d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
- f. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor paardenbakken;
- g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidhinderlijke inrichtingen als bedoeld artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Wet milieubeheer;
- h. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
- i. het aanleggen/verharden van wandel-, fiets-, en ruiterpaden met een breedte van meer dan 1 binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden';
11.2 Parkeren
Bij het wijzigen van het bestaande gebruik op grond van de in hoofdstuk 2 genoemde bestemmingen geldt dat:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken uitsluitend gewijzigd kan worden indien op het bijbehorend bouwperceel of in de directe omgeving daarvan in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en deze parkeergelegenheid als zodanig in stand wordt gehouden;
- b. bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
- c. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse;
het bepaalde onder sub a en b geldt niet voor het vergunde bestaande gebruik van gronden en bouwwerken op het moment van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
12.1 Vrijwaringszone - snelweg
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
13.1 Afwijkingen van maten en overschrijdingen van bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 1 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 5% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
14.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 1 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 5% worden vergroot.
Ontheffing wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig kan in afwijking van het bepaalde in dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk zoals bedoeld in dit lid onder a, met maximaal 10%;
- c. het lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Rijk Zwaan - locatie Eerste Kruisweg'.
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan