KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie 7
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Aanpassingen Moederplan
2.1 Aanpassingen Prins Hendrikstraat 2
2.2 Aanpassingen Burgemeester Vogelstraat (20, 32, 34 & 36)
2.3 Regeling Basisnet
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Nationaal Beleid
3.3 Provinciaal/regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieuonderzoek
4.1 Inleiding
4.2 Cultuurhistorie
4.3 Archeologie
4.4 Bodem
4.5 Ecologie
4.6 Geluid
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Water
4.9 Besluit Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Ruimtelijk Plan
5.2 Juridische Regeling
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
7.2 Voorverleg Ex. Artikel 3.1.1 Bro
7.3 Vaststelling
Bijlage 1 Natuurtoets
Bijlage 2 Standaard Advies Stikstofdepositie Omgevingsdienst Mwb
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek

Basisnettransformatie 5 percelen spoorzone centrum Zevenbergen

Bestemmingsplan - Gemeente Moerdijk

Ontwerp op 12-12-2023 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

Het bestemmingsplan 'Basisnettransformatie 5 percelen spoorzone centrum Zevenbergen' met identificatienummer NL.IMRO.1709.ZBBN5PERC-BP30 van de Gemeente Moerdijk.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan- en uitbouw:

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan-huis-verbonden beroep:

het uitoefenen van een dienstverlenend beroep, dat in een woning en/of in bijbehorende bouwwerken door de bewoners wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.8 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.9 archeologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo):

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.12 beperkt kwetsbaar object:

beperkt kwetsbaar object zoals bedoeld in artikel 1, lid 1 sub b van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

1.13 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen:

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen/mogen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bevoegd gezag:

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.17 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.18 bijgebouw:

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.20 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.21 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.24 bouwwerk, geen gebouw zijnde:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.25 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.26 erf:

het gedeelte van het bouwperceel voor zover gelegen achter de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 1 m achter de bebouwingsgrens dan wel binnen het bouwvlak, met dien verstande dat de maximaal toegestane oppervlakte van het hoofdgebouw niet tot het erf wordt gerekend.

1.27 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.28 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.29 huishouden:

een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen met een zekere mate van verbondenheid en continuïteit in de samenstelling daarvan. Van een onderlinge verbondenheid is sprake indien de personen binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree.

1.30 kamergewijze verhuur:

het bedrijfsmatig verhuren of aanbieden van onzelfstandige woonruimtes voor bewoning.

1.31 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

het in een woning en/of in bijbehorende bouwwerken door maximaal twee bewoners op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.32 kwetsbaar object:

kwetsbaar object zoals bedoeld in artikel 1, lid 1 sub l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.33 mantelzorg:

Langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt (artikel 1 Wmo).

1.34 NEN:

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.35 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van openbaar vervoer, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.36 onzelfstandige woonruimte:

woonruimte die geen eigen toegang heeft of die niet door een huishouden kan worden bewoond, zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten die woonruimte.

1.37 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.38 parkeerbeleid:

de beleidsregels met betrekking tot het parkeren van voertuigen zoals die zijn neergelegd in de "Nota parkeernormen" van de gemeente Moerdijk, en zoals deze gelden op het moment van de ontvankelijke aanvraag van een omgevingsvergunning.

1.39 peil:

  1. a. voor gebouwen binnen 5 m afstand van een weg: de hoogte van de kruin van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.40 seksinrichting:

het bedrijfsmatig – of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt – gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een voertuig, verrichten van seksuele handelingen.

1.41 voldoende parkeergelegenheid:

het aanwezig zijn van voldoende parkeerplaatsen betekent dat wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de "Nota parkeernormen" van de gemeente Moerdijk.

1.42 wonen:

het houden van verblijf, het huren of het gehuisvest zijn in een woning.

1.43 woning:

een complex van ruimten, niet zijnde onzelfstandige woonruimte, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 afstand:

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte, diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.4 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de van de bovenkant goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 inhoud van een bouwwerk:

tussen de bovenzijde van de afgewerkte vloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 vloeroppervlakte:

de gebruiksoppervlakte volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen, water, bruggen, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden;
  2. b. opritten;
  3. c. nutsvoorzieningen:
  4. d. ondergrondse bouwwerken;
  5. e. extensief recreatief medegebruik;
  6. f. kunstwerken;
  7. g. parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. in uitzondering op het bepaalde onder a mogen gebouwen voor nutsvoorzieningen worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 20 m²;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
  3. c. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 8 m;
  4. d. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt ten hoogste 5 m;
  5. e. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m;
  6. f. de bouwhoogte van kunstwerken bedraagt ten hoogste 6 m;
  7. g. ondergrondse bouwwerken niet dieper dan 6 m.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen;
  2. b. aan-huis-verbonden beroep: en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten: voor zover het vloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 60 m²;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, water nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Waarde - Archeologie 7

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 7' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden.

5.2 Bouwregels

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

  1. a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de als ‘Waarde - Archeologie 7' aangewezen gronden die bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen, indien het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in verdere bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
  2. b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de op de plankaart als ‘Waarde - Archeologie 7' aangewezen gronden die bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
    1. 1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
    2. 2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

  1. a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een bouwvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten en dat kennelijk is bedoeld voor de in het plan ingevolge de bestemmingsomschrijving bedoelde gebruik, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. In geval van herbouw is sub a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan in Overgangsrecht niet van toepassing.

7.2 Ondergronds bouwen

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

7.3 Parkeren

  1. a. Bij het bouwen op grond van de in hoofdstuk 2 genoemde bestemmingen geldt dat:
    1. 1. een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, uitsluitend kan worden gebouwd indien op het bouwperceel of in de directe omgeving daarvan in voldoende parkeergelegenheid is voorzien, zoals blijkt uit Parkeerbeleid Moerdijk welke is vastgesteld op 8 oktober 2015 door de gemeenteraad van de gemeente Moerdijk of haar rechtsopvolger, en deze parkeergelegenheid als zodanig in stand wordt gehouden;
    2. 2. bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, zoals blijkt uit Parkeerbeleid Moerdijk welke is vastgesteld op 8 oktober 2015 door de gemeenteraad van de gemeente Moerdijk of haar rechtsopvolger.
  2. b. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a, sub 1 en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden voor de opslag van (aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  2. b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  4. d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  5. e. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor verblijfsfuncties;
  6. f. de kamergewijze verhuur van kamers in woningen en/of bijbehorende bouwwerken.

8.2 Parkeren

  1. a. Bij het wijzigen van het bestaande gebruik op grond van de in hoofdstuk 2 genoemde bestemmingen geldt dat:
    1. 1. het gebruik van gronden en bouwwerken uitsluitend gewijzigd kan worden indien op het bijbehorend bouwperceel of in de directe omgeving daarvan in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en deze parkeergelegenheid als zodanig in stand wordt gehouden;
    2. 2. bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
    3. 3. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse.
  2. b. Het bepaalde onder a, sub 1 en 2 geldt niet voor het vergunde bestaande gebruik van gronden en bouwwerken op het moment van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

9.1 Veiligheidszone - Basisnetroute

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken - een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels voor overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, bouwhoogten en andere maten, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Een en ander onder de volgende voorwaarden:
    1. 1. de overschrijding mag niet meer bedragen dan 1 m;
    2. 2. het bouwvlak mag per bouwperceel met niet meer dan 5 % worden vergroot;
    3. 3. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
  2. b. De omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
  3. c. De omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt ook niet verleend, indien daardoor niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 9.1.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 1 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 5% worden vergroot.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

De regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Basisnettransformatie 5 percelen spoorzone centrum Zevenbergen'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Basisnet Spoor

Het Basisnet Spoor heeft onder meer tot doel de bereikbaarheid van belangrijke industriële locaties te garanderen. Daar hoort ook het transport van gevaarlijke stoffen ten behoeve van die locaties toe. Bij een ongeluk met gevaarlijke stoffen zouden die stoffen vrij kunnen komen en dat zou tot slachtoffers kunnen leiden. Ondanks de veiligheidseisen op het spoor in Nederland moet het risico op een dergelijk scenario aanvaardbaar klein zijn.
Het ruimtelijk gebruik en de ontwikkelingen langs het Basisnet Spoor dienen, hiermee rekening houdend, op een verantwoorde wijze plaats te vinden. Het doel van het Basisnet Spoor is een robuust en knelpuntvrij basisnet tot stand te brengen waarin ruimte is voor de ontwikkeling van het vervoer én voor ontwikkelingen langs het spoor.
De externe veiligheidswetgeving hanteert een normering voor het risico dat een persoon die nabij het spoor aanwezig is, mag ondervinden. Deze norm heet het plaatsgebonden risico en wordt ruimtelijk weergegeven met de PR 10-6-contour. De breedte van deze contour is aangegeven in de Regeling basisnet. Deze afstand bedraagt 18 meter ter hoogte van de betrokken percelen.

Maatschappelijk is afgesproken dat binnen deze contour geen kwetsbare objecten, zoals woningen, aanwezig mogen zijn. Een bestemmingsplan mag hier ook geen nieuwe kwetsbare objecten toestaan. In een aantal gevallen is er echter sprake van een knelpunt omdat er kwetsbare objecten gelegen zijn binnen de PR 10-6 contour. In Zevenbergen is dit ook aan de orde. In dat kader zijn enkele (5) aantal percelen langs het spoor in Zevenbergen verworven door Rijkswaterstaat om de kwetsbare functies te beëindigen, zodat geen kwetsbaar objecten meer binnen de plaatsgebonden risicocontour zal kunnen plaatsvinden. Het betreft Prins Hendrikstraat 2 en Burgemeester Vogelstraat (20, 32, 34 & 36). Op de Prins Hendrikstraat zal de woonfunctie geheel komen te vervallen. Op de percelen aan de Burgemeester Vogelstraat blijft wonen toegestaan maar dan alleen buiten de risicocontour.

De verwerving is mogelijk op basis van de aankoopregeling zoals genoemd in de Staatscourant van 17 april 2015 (Beleidsregel van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, van 9 april 2015 nr. IENM/BSK-201/69273, betreffende het verwerven van woningen langs basisnetroutes)

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.ZBBN5PERC-BP30_0001.png"

Figuur 1.1: indicatie plangebied in moederplan

Vloeistof kelder

op grond van het basisnet spoor moeten veiligheidsmaatregelen getroffen worden. In afstemming met Prorail en de veiligheidsregio is in 2018 gesproken over een bassin voor opvang van bluswater of vloeistoffen uit wagons bij calamiteiten op het spoor. Deze voorziening wordt in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt nu er fysiek ruimte voor deze maatregel beschikbaar komt.
Vigerend bestemmingsplan

De gemeenteraad van Moerdijk heeft op 17 december 2003 het bestemmingsplan 'Centrum Zevenbergen (Voor Basisnet Spoor uitgesneden gebied)' vastgesteld (hierna 'moederplan'). Het moederplan besloeg oorspronkelijk het gehele centrum van Zevenbergen, maar inmiddels is voor het overgrote gedeelte van dit plangebied op 8 oktober 2015 het nieuwe bestemmingsplan 'Centrum Zevenbergen' vastgesteld. Het moederplan heeft in de huidige situatie uitsluitend betrekking op een gedeelte van het grondgebied rondom het spoor. Het doel van het moederplan is een globaal en zo flexibel mogelijk juridisch kader voor het beheer en de verdere versterking van het centrum van Zevenbergen. Het plan voorziet beperkt in ontwikkelingen, maar is opgesteld met de intentie om ruimte voor toekomstige plannen te behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.ZBBN5PERC-BP30_0002.png"

Figuur 1-1 Globale ligging Moederplan (rode markering)

Voor het plangebied is er ruimte voor wonen in het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken als aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen. De bouwmogelijkheden zijn beperkt via de in het bestemmingsplan opgelegde maten. Er is in het bestemmingsplan alleen een bouwgrens opgenomen aan de voorzijde van de woningen (die mag niet dichter naar de weg worden gebouwd). Aan de zijde van het spoor is er geen beperking.

Doel

Het doel van het bestemmingsplan is het gebruik van de percelen Prins Hendrikstraat 2 (kadastraal bekend als 2550) en Burgemeester Vogelstraat 20, 32, 34 en 36 (kadastraal bekend als 1640, 1811, 1920 & 2018) juridisch-planologisch in overeenstemming te brengen met de maatschappelijke afspraken inzake het plaatsgebonden risico. Daarnaast moet voorkomen worden dat nieuwe situaties ontstaan waarbij (beperkt) kwetsbare objecten zijn gelegen in de risicocontour. In onderhavig bestemmingsplan zijn daarom de gronden van de Prins Hendrikstraat 2 bestemd als 'Groen'. Op de percelen aan de Burgemeester Vogelstraat is de risicocontour opgenomen als Veiligheidszone - Basisnetroute en is bepaald dat binnen deze contour geen kwetsbare objecten zijn toegestaan.

Daarnaast is het voornemen dat op de gronden van de Prins Hendrikstraat 2 een vloeistofkelder wordt gerealiseerd. In het bestemmingsplan is deze ondergrondse bouwmogelijkheid aan dit perceel toegevoegd.

1.2 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan onderbouwd het besluit tot wijzigen van het moederplan voor de bovenbeschreven percelen. In hoofdstuk 2 volgt eerst een korte beschrijving van de aanpassingen van het huidige juridisch kader. In hoofdstuk 3 is een samenvatting van het vastgestelde beleid weergegeven, waarna in hoofdstuk 4 de milieuaspecten beschreven zijn die voor dit plan relevant zijn. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische regeling van dit plan en hoofdstuk 6 en hoofdstuk 7 tenslotte beschrijven de uitvoerbaarheid waarbij de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid zijn onderscheiden.

Hoofdstuk 2 Aanpassingen Moederplan

2.1 Aanpassingen Prins Hendrikstraat 2

De veiligheidszone van 18 meter uit het midden van de spoorbundel valt over het grootste deel van de woning op het perceel Prins Hendrikstraat 2. De woonfunctie is hier niet te handhaven en vervalt volledig. De woning zal na verwerving door Rijkswaterstaat worden gesloopt. In de toekomstige situatie zijn vanwege de veiligheidszone geen kwetsbare objecten toegestaan op het perceel. Op deze locatie is een vloeistofkelder met openbaar groen boven op de kelder beoogd. De hoofdbestemming is in onderhavig bestemmingsplan daarom omgezet naar 'Groen' en in de regels wordt de mogelijkheid voor de vloeistofkelder geborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.ZBBN5PERC-BP30_0003.png"

Figuur 2.1: Woning gelegen aan Prins Hendrikstraat 2 met indicatief de ligging van de risicocontour (blauw)

2.2 Aanpassingen Burgemeester Vogelstraat (20, 32, 34 & 36)

De risicocontour van 18 meter komt niet op de hoofdgebouwen van de percelen aan de Burgemeester Vogelstraat. Op de percelen van de Burgemeester Vogelstraat 20, 32, 34 en 36 ligt een deel van de bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen) binnen de risicocontour. Binnen de risicocontour is de woonfunctie (kwetsbare functie) niet toegestaan. Dat betekent dat de woonfunctie, voor zover gelegen binnen de risicocontour, komt te vervallen. De bijbehorende bouwwerken zullen door Rijkswaterstaat worden gesloopt. De hoofdgebouwen blijven behouden en kunnen ook worden bewoond.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.ZBBN5PERC-BP30_0004.png"

Figuur 2.2 Woning gelegen aan Burgemeester Vogelstraat 20 (rode markering) met indicatief de ligging van de risicocontour (blauw)

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.ZBBN5PERC-BP30_0005.png"

Figuur 2.3 Woningen gelegen aan Burgemeester Vogelstraat 32 t/m 36 (rode markering) met indicatief de ligging van de risicocontour (blauw)

In dit bestemmingsplan wordt de mogelijkheid om op de vier percelen te wonen in stand gehouden. Wel zal de gebruiksmogelijkheid worden beperkt voor de gronden die binnen de Veiligheidszone - Basisnetroute zijn gelegen. Op deze gronden zijn kwetsbare objecten niet meer toegestaan.

2.3 Regeling Basisnet

Op basis van de 'Regeling basisnet, Bijlage II Tabel basisnet spoor' is er voor het nabijgelegen spoortraject Zevenbergschenhoek - Roosendaal Oost een PR 10-6-contour aangewezen van 18 meter aan weerszijden van het spoor (gemeten vanaf het midden van de spoorbundel). Ingevolge artikel 5 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) worden bij het vaststellen van een bestemmingsplan binnen de basisnetafstand geen kwetsbare objecten toegestaan. Beperkt kwetsbare objecten zijn in principe niet toegestaan maar zijn op basis van een gedegen afweging eventueel wel mogelijk. Binnen deze veiligheidszone aanwezige kwetsbare functies zijn aangemerkt als knelpunt.

Om de veiligheidszone behorende bij de PR 10-6-contour planologisch te waarborgen is de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - Basisnetroute' op de verbeelding opgenomen. Binnen deze aanduiding zijn geen kwetsbare objecten toegestaan. Bij het opnemen van de aanduiding is een marge in acht genomen die ook met de betrokkenen is afgestemd. De contour ligt op een afstand van 18 meter van het midden van de spoorbundel.

Relevantie voor het plangebied

De percelen die het plangebied bepalen zijn gelegen binnen de PR 10-6-contour en vormen daarmee een knelpunt waar sanering van toepassing is. Met dit bestemmingsplan vervalt de mogelijkheid voor (beperkt)kwetsbare functies op deze percelen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Ten aanzien van een partiële herziening volstaat in de meeste gevallen een actualisatie van het beleidskader. Gezien het moederplan geruime tijd geleden op basis van de Wet op de ruimtelijk ordening (WRO) is vastgesteld is er gekozen de gehele beleidsparagraaf opnieuw op te bouwen op basis van actuele beleidskaders.

3.2 Nationaal Beleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. In de NOVI is de langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland opgenomen. Binnen de NOVI staat het versterken van de omgevingskwaliteit in Nederland centraal. De omgevingskwaliteit is een overkoepeld begrip waarbinnen kwaliteit op de thema's gezondheid, duurzaamheid, veiligheid, milieu en leefomgeving wordt gewaarborgd.

Om keuzes te maken binnen de NOVI wordt er gebruikgemaakt van een omgevingsinclusieve benadering en de volgende drie afwegingsprincipes:

  1. 1. combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  2. 2. kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  3. 3. afwentelen wordt voorkomen.

Binnen de NOVI is een aantal nationale belangen beschreven, de opgaven die hier uit zijn voortgekomen zijn vertaald in vier integrale prioriteiten:

  1. 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Relevantie voor het plangebied

Het voorliggende bestemmingsplan is niet strijdig met de nationale belangen, zoals beschreven in de NOVI.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet. In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Relevantie voor het plangebied

Het plangebied is niet gelegen in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang uit het Barro. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met nationale belangen. Het Barro heeft geen directe gevolgen voor onderhavig plan.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6. Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art 3.1.6. Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog opeen zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijke gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.

Relevantie voor het plangebied

Met voorliggend bestemmingsplan wordt niet voorzien in de toevoeging van een stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing op dit plan.

3.2.4 Beleidsregel I&M verwerven woningen langs basisnetroutes

Algemeen

Op basis van artikel 4:81, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is op 9 april 2015 door de staatssecretaris van het ministerie van Infrastructuur en Milieu een beleidsregel betreffende het verwerven van woningen langs basisnetroutes vastgelegd.

Deze beleidsregel heeft betrekking op het aankoop door het Rijk van:

  1. 1. woningen die op 1 april 2015 geheel of gedeeltelijk binnen een risicozone van een basisnetroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen liggen;
  2. 2. woningen die na 1 april 2015 binnen een risicozone van een basisnetroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen komen te liggen als gevolg van ontwikkelingen op het gebied van infrastructuur of vervoer die van invloed zijn op de omvang of ligging van de risicozone.

Deze beleidsregel hangt samen met de bevoegdheden van de Minister van Infrastructuur en Milieu bedoeld in artikel 14, eerste lid van Wet vervoer gevaarlijke stoffen onderscheidenlijk artikel 9, eerste lid, van de Tracéwet en met de op het laatstgenoemde artikel gebaseerde Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten.

Knelpunten

Deze beleidsregel is in het leven geroepen om huidige en toekomstige knelpunten bij bestaande woningen op te lossen die zijn ontstaan bij de invoering van het basisnet. Dit gaat in essentie om het verwerven van woningen die door de invoering of aanpassing van de risicocontour van het basisnet (gedeeltelijk) binnen deze contour zijn komen te liggen.

Reikwijdte

De aankoopregeling heeft betrekking op:

  1. 1. woningen die:
    1. a. een kwetsbaar object in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen zijn;
    2. b. op 1 april 2015 binnen de bij een basisnetroute behorende risicozone (zijnde de afstand tot de maximale 10-6 contour) liggen; en
    3. c. overeenkomstig het geldende bestemmingsplan worden gebruikt.
  2. 2. woningen als bedoeld onder punt 1, onder a en c, die na 1 april 2015 binnen een risicozone van een basisnetroute komen te liggen als gevolg van:
    1. a. verhoging van het risicoplafond;
    2. b. verschuiving van de ligging van de risicozone door aanpassing van de infrastructuur;
    3. c. opname van infrastructuur in het basisnet.

Rijkswaterstaat

De uitvoering van de aankoopregeling is in handen van Rijkswaterstaat, voor zover het gaat om het oplossen van huidige knelpunten bij bestaande woningen langs een basisnetroute.

Relevantie voor het plangebied

Op basis van deze beleidsregel zijn de woningen in het plangebied door Rijkswaterstaat verworven en kunnen de saneringen worden doorgevoerd. Het bestemmingsplan voorziet in de planologische verankering dat er niet opnieuw een saneringssituatie kan ontstaan op deze percelen.

3.3 Provinciaal/regionaal Beleid

3.3.1 Brabantse omgevingsvisie

Net als het Rijk beschikt de provincie Noord-Brabant vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet over een omgevingsvisie: de Brabantse Omgevingsvisie. Deze visie is in december 2018 vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Brabant. De Brabantse Omgevingsvisie bevat de ambities van de provincie Noord-Brabant voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de periode tot 2050. De omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen, die doelen zijn nog steeds opgenomen in bijvoorbeeld de Structuurvisie ruimtelijke ordening (SVRO). Bij een eventuele strijdigheid tussen de SVRO en de omgevingsvisie is de omgevingsvisie leidend. De Brabantse Omgevingsvisie zet in op behouden en verdere ontwikkeling van een veilige, gezonde en duurzame fysieke leefomgeving. De provincie richt zich met de Brabantse Omgevingsvisie op vier hoofdopgaven:

  1. 1. De energietransitie.
  2. 2. Ontwikkeling van een Noord-Brabant dat om kan gaan met klimaatverandering.
  3. 3. Noord-Brabant als slimme netwerkstad.
  4. 4. Behouden en verder ontwikkelen van een concurrerende en duurzame economie.

Net als het Rijk streeft de provincie met de Brabantse Omgevingsvisie naar een manier van het benaderen van initiatieven in de fysieke leefomgeving die uitgaat van vertrouwen en het gezamenlijk met publieke en private partijen zoeken naar mogelijkheden om een initiatief te realiseren. Daarbij moeten initiatieven een bijdrage leveren aan de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.

Relevantie voor het plangebied

Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in een uitbreiding/ontwikkeling die strijdig is met de belangen uit de Brabantse Omgevingsvisie. Het plan ondersteunt de ontwikkeling van een gezond en veilige leefomgeving.

3.3.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim omgevingsverordening is een voorloper van de Omgevingsverordening voor Noord-Brabant. Tot in werking treding van de Omgevingswet is deze interim verordening van toepassing, dan treedt automatisch de Omgevingsverordening inwerking. Op 25 november 2019 is de Interim omgevingsverordening in werking getreden. Sindsdien vinden periodiek wijzigingen plaats om de interim verordening actueel te houden. De verordening bevat regelgeving die ook anticipeert op de komst van de Omgevingswet en kan gezien worden als een uitwerking van de ambities uit de Brabantse Omgevingsvisie in regels. De omgevingsverordening integreert regels uit zes provinciale verordeningen (waaronder de Verordening ruimte Noord-Brabant).

De omgevingsverordening heeft een beleidsneutraal karakter. Dat houdt in dat de omgevingsverordening geen nieuwe beleidswijzigingen doorvoert tenzij dit nieuwe beleid reeds opgenomen is in vastgestelde beleidsdocumenten. De verordening is een interim document en daarmee een tussenstap naar een definitieve provinciale omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening vormt het toetsingskader voor ruimtelijke procedures.

Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven

In hoofdstuk 2 van de Interim Omgevingsverordening staan rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven. Er gelden onder andere rechtstreeks werkende regels voor activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden en stiltegebieden, voor activiteiten rond provinciale wegen, voor ontgrondingen en voor handelingen die te maken hebben met bepaalde beschermde dier- en plantensoorten. Ook voor het kappen van houtopstanden buiten de bebouwde kom en voor veehouderijen gelden rechtstreeks werkende regels.

Instructieregels voor gemeenten

In hoofdstuk 3 van de Interim omgevingsverordening zijn instructieregels voor gemeenten opgenomen. De instructieregels zijn overgenomen uit de Verordening ruimte Noord-Brabant en gelden voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen waarmee van het bestemmingsplan wordt afgeweken. De regels zijn een doorvertaling van het provinciaal beleid uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

Relevantie voor het plangebied

Vanuit de Interim omgevingsverordening zijn de volgende regels van toepassing:

Kaart 2: Rechtsstreeks werkende regels: landbouw

Vanuit deze kaart is de aanduiding 'Verbod uitbreiding veehouderij' op het plangebied gelegen. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt niet voorzien in de (nieuw)vesting van veehouderij. Zodoende heeft dit geen invloed op het voorgenomen plan.

Kaart 3: Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed

Dit betreft de aanduiding van een landelijke kern en stelt regels voor de verstedelijking ter plaatse, dit heeft geen invloed op het voorgenomen plan.

Kaart 8: Instructieregels voor waterschappen: watersystemen - veiligheid en -berging

Dit betreft een gebied waar een peilbesluit verplicht is en waar een normstelling geldt voor wateroverlast. Dit betreffen instructieregels voor het waterschap en zijn zodoende niet relevant voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie Moerdijk 2030

Op 9 juni 2011 heeft de gemeenteraad van de gemeente Moerdijk de “Structuurvisie Moerdijk 2030” vastgesteld. Deze visie, welke een hoog abstractieniveau kent, is een ruimtelijke vertaling op hoofdlijnen van de missie uit de Strategische Visie 2030. Daarnaast vormt de structuurvisie een ruimtelijk afwegingskader voor toekomstige gemeentelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen en exploitatieplannen. De visie vormt de basis voor gebiedsontwikkeling en geeft aanleiding tot kerngericht werken. De in de strategische visie geschetste maatschappelijke trends komen terug in de structuurvisie.

Relevantie voor het plangebied

Het voorgenomen plan betreft het beperken van de gebruiksmogelijkheden door de risicocontouren van het basisnet, dit is niet in strijd met de Structuurvisie.

3.4.2 Strategische Visie voor Moerdijk 2030

Op 10 december 2009 heeft de gemeenteraad van de gemeente Moerdijk de "Strategische visie Moerdijk 2030” vastgesteld. In deze visie voor de (middel)lange termijn geeft de gemeente richting aan de ontwikkelingen in de samenleving en aan de positie van de gemeente in de regio, waarbij de gemeente ambitieus is, maar wel realistisch.

De strategische visie voor de gemeente Moerdijk heeft tot doel te komen tot een:

  1. 1. ontwikkelingsrichting voor de lange termijn;
  2. 2. kapstok en referentiekader voor integraal afgestemd gemeentelijk beleid;
  3. 3. duidelijke missie die kan worden uitgedragen naar buurgemeenten, provincie en rijk.

De strategische visie maakt het mogelijk om op langere termijn een consistent beleid te voeren, en nieuwe ontwikkelingen snel te combineren met al ingeslagen richtingen, waarmee de gemeente Moerdijk een integraal beleid kan voeren en beter kan anticiperen op veranderingen in de maatschappij, wet of wensen.

De strategische visie bevat een aantal fundamentele keuzes voor de gewenste toekomstrichting van de gemeente Moerdijk. De strategische visie bevat een aantal nieuwe randvoorwaarden op hoofdlijnen en voor de langere termijn. De strategische visie bevat de missie van de gemeente Moerdijk op weg naar 2030 en een strategie om deze te bereiken. Het is de rode draad voor het totale beleid van de gemeente Moerdijk. De missie luidt:

“Moerdijk is in 2030 een gemeente die, gelegen op de as Rotterdam-Antwerpen én als hoogwaardig logistiek centrum van West-Brabant, voor al haar inwoners een leefbare woonomgeving biedt met werkgelegenheid in de nabijheid. Een gemeente met rust, ruimte, recreatie en toeristische mogelijkheden in het westelijke deel en dynamiek, bedrijvigheid en bovenlokale voorzieningen, geconcentreerd in de kern Zevenbergen en het haven- en industrieterrein Moerdijk in het oostelijke deel van de gemeente. Een gemeente waarin de kernen hun eigenheid bewaard hebben, maar ook duidelijk één gemeente vormen. Een gemeente met een sociaal gezicht, waar zorg en basisvoorzieningen dichtbij zijn en de menselijke maat geldt. Een gemeente die op een bewonersgerichte, innovatieve, efficiënte en effectieve wijze wordt bestuurd.”

Relevantie voor het plangebied

Het voorgenomen plan betreft het beperken van de gebruiksmogelijkheden door de risicocontouren van het basisnet, dit is niet in strijd met de Strategische visie.

3.4.3 Ontwerp Omgevingsvisie Gemeente Moerdijk 2040

Vooruitlopend op de Omgevingswet heeft de gemeente Moerdijk op 18 mei 2023 de 'Ontwerp Omgevingsvisie Gemeente Moerdijk 2040' in ontwerp gebracht. Met deze omgevingsvisie schetst de gemeente een ontwikkelperspectief voor Moerdijk in 2040. Hierbij wordt gekeken naar kansen en uitdagingen en hoe daar mee om te gaan. Een veelvoud aan thema's, die relevant zijn voor de fysieke leefomgeving worden behandeld in de Omgevingsvisie. Dat zijn in ieder geval wonen, werken, openbare ruimte, natuur en milieu, gezondheid, duurzaamheid, water, cultuurhistorie en landelijk gebied voor de gemeente Moerdijk. De omgevingsvisie is opgesteld door de gemeente in nauwe samenwerking met inwoners, ondernemers, maatschappelijke (keten)partners en het gemeentebestuur. De gemeente heeft de overkoepelende visie als volgt geformuleerd:

''In 2040 is de gemeente Moerdijk een aantrekkelijk mozaïek, van stad en land, oud en nieuw, groot en klein, rust en reuring. Voortgebouwd op de eigenschappen die al sinds jaar en dag in de gemeente te vinden zijn, is Moerdijk in 2040 een aantrekkelijke plek om te wonen, werken, ondernemen en recreëren. Moerdijk is in 2040 een mozaïek van formaat: met krachtige kernen en gebouwd op duurzame gronden.''

Deze visie is nader uitgewerkt aan de hand van de volgende drie kernambities:

  • versterken van stadse én dorpse leefomgeving;
  • bouwen aan een vitale en gezonde economie;
  • werken aan een groen, duurzaam, veilig en beleefbaar buitengebied.

Relevantie voor het plangebied

Vanuit de kernambitie 'bouwen aan een vitale en gezonde economie' wordt er ingezet op een goede bereikbaarheid, inclusief de omslag naar gezonde, veilige en duurzame vormen van goederen- en personenvervoer. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de risicocontour van het basisnet spoor overeenkomstig gesteld voor het plangebied. Zo wordt de situatie rondom het spoor in Zevenbergen opnieuw ingericht tot een veilig en gezonde situatie. De ontwikkeling is zodoende in lijn met de Ontwerp Omgevingsvisie Gemeente Moerdijk 2040.

Hoofdstuk 4 Milieuonderzoek

4.1 Inleiding

De beoogde ontwikkeling bestaan uit de gedeeltelijke sloop van vier woningen, de volledige sloop van één woning en het aanleggen van een vloeistofkelder met daarboven op maaiveldniveau gelegen groenvoorzieningen. Het betreffen redelijk beperkte ingrepen op de ruimtelijke omgeving daarom wordt er uitsluitend ingegaan op de aspecten die van toepassing worden geacht op de bovenstaande ontwikkelingen. Gebiedsonderzoeken gericht op het beschermen van gevoelige functies zijn dan ook niet nodig, daar het bestemmingsplan geen percelen bevat waar nieuwe gevoelige functies zijn toegestaan. Aspecten als trillingshinder, bedrijven en milieuzonering, geurhinder zijn daarom niet meegenomen. Tevens heeft geen onderzoek plaatsgevonden ten aanzien van luchtkwaliteit, daar alleen de sloop van een woning en bijbehorende bouwwerken is voorzien. Dat heeft geen effect.

4.2 Cultuurhistorie

Algemeen

De gemeente Moerdijk beschikt over de Cultuurhistoriekaart Moerdijk. Deze kaart biedt een overzicht van het bovengronds cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente. Op de kaart zijn de historische geografische en historische (steden)bouwkundige objecten en structuren, landschappelijke (en stedenbouwkundige) gebieden met cultuurhistorische waarden weergegeven.

Toetsing

Op de Cultuurhistoriekaart is het gebied aangegeven als kleigrondgebied. De spoorlijn, de provinciale weg N285 en de Hazeldonkse Zandweg zijn als historische structuur weergegeven.

Het plangebied kent geen monumenten of bouwkundig waardevolle objecten. Wel zijn in de directe omgeving objecten als zodanig aangewezen. De Prins Hendrikstraat 4 en Prins Hendrikstraat 10 zijn bijvoorbeeld aangewezen als gemeentelijk monument. In de Vogelstraat en de Prins Hendrikstraat zijn verder de bouwwerken op de volgende percelen aangewezen als bouwkundig waardevol:

  • Burgemeester Vogelstraat 1 Woonhuis
  • Burgemeester Vogelstraat 2 Woonhuis
  • Burgemeester Vogelstraat 4; 6 Woonhuis
  • Burgemeester Vogelstraat 8-16 Woonhuis
  • Burgemeester Vogelstraat 20 Woonhuis
  • Prins Hendrikstraat 1 Woonhuis
  • Prins Hendrikstraat 3 Woonhuis
  • Prins Hendrikstraat 24; 26; 28; 30; 32; 34 Woonhuis

Ook in de Stationsstraat en de Stationslaan zijn enkele gebouwen aangewezen als bouwkundig waardevol.

Figuur 4.1 geeft een uitsnede van de Cultuurhistoriekaart Moerdijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.ZBBN5PERC-BP30_0006.png"

Figuur 4.1 Uitsnede Cultuurhistoriekaart Moerdijk

Conclusie

De percelen in het plangebied zijn niet aangewezen met bijzondere cultuurhistorische waarden. In de directe omgeving zijn wel panden als monument aangewezen of als bouwkundig waardevol. Dit heeft echter geen effect op het plan en ook de ontwikkelingen die dit plan mogelijk maken hebben geen effect op de aangewezen waarden.

4.3 Archeologie

Algemeen

Sinds juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Daarom dient er specifiek gekeken te worden naar de archeologische waarden die mogelijk aanwezig kunnen zijn binnen het plangebied.

Toetsing

Vanuit de gemeente Moerdijk is er een gemeentelijke Archeologiekaart opgesteld. Hierop zijn negen archeologische beleidsgebieden vastgesteld met voor elk beleidsgebied aparte beleidseisen. Het plangebied bevindt zich volgens de beleidskaart in Archeologisch beleidsgebied 7.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.ZBBN5PERC-BP30_0007.png"Figuur 4.2 Uitsnede Archeologiekaart Gemeente Moerdijk

Dit beleidsgebied is vertaald in de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 7. Deze dubbelbestemming beschermt de (potentieel) aanwezige archeologische waarden in de bodem. Deze bescherming houdt, met uitzondering van de vastgestelde uitzonderingen, in dat er een archeologisch onderzoeksrapport moet worden opgesteld waarin wordt aangetoond dat:

  1. a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, of is vastgesteld dat deze niet aanwezig zijn; en
  2. b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaarde en/of gedocumenteerd.

Het archeologisch onderzoek is verplicht bij een ontwikkeling met een oppervlak van meer dan 250 m2 en een verstoringsdiepte van 200 cm -maaiveld.

Conclusie

Als bij de aanleg van de vloeistofkelder wordt voldaan aan de gestelde eisen vanuit de archeologische waarde is er vanuit het milieuaspect archeologie geen belemmering voor voorliggend plan.

4.4 Bodem

Algemeen

Bij transformatie van het plangebied naar nieuwe functies dient rekening te worden gehouden met de bodemsituatie. De bodem dient geschikt te zijn voor de beoogde functie, zodat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem.

Toetsing

Voor het aanbrengen van de vloeistofkelder zijn grondroerende werkzaamheden voorzien. Om te voorkomen dat de kwaliteit van de bodem (potentieel) niet toereikend is voor de nieuwe functie of de afgevoerde grond van ongeschikte kwaliteit is om elders te storten, zijn er middels een omgevingsvergunning voor grondverzet voorwaarden verbonden aan grondroerende werkzaamheden. Door middel van deze voorwaarden zijn negatieve gevolgen vanuit het milieuaspect bodem niet aannemelijk.

Voor de overige woningen is er geen sprake van grondroering of aanpassing van het planologische gebruik, waarvoor de kwaliteit van de bodem moet worden getoetst.

Conclusie

Vanuit het milieuaspect bodem zijn er geen belemmeringen voor voorliggend plan.

4.5 Ecologie

Beleid

De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. Op grond van deze wet zijn de Natura 2000-gebieden beschermd. Daarnaast regelt de Wet natuurbescherming ook de bescherming van planten- en dierensoorten en van houtopstanden. In de Wnb is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:

  • soorten van de Vogelrichtlijn;
  • soorten van de Habitatrichtlijn, inclusief bijlage I en II uit Verdrag van Bern en bijlage I uit Verdrag van Bonn;
  • 'andere soorten' (onderdeel A 'fauna' en onderdeel B 'flora').

In de Wet natuurbescherming zijn de EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn). Nationaal beschermde soorten vallen ook onder deze wet. De doelstelling is de bescherming en het behoud van in het wild levende planten en dieren. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zonder ontheffing verboden zijn. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient vooraf onderzocht te worden of en welke beschermde dier- en plantensoorten voorkomen, wat hun beschermingsstatus is en wat de effecten zijn van de ingreep op het voortbestaan van de gevonden soorten.

De Europese Habitat- en / of Vogelrichtlijn bevat ook Natura 2000-gebieden (natuurgebieden van groot internationaal belang). Voor deze gebieden en de daarbij aangewezen soorten en habitattypen zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld. Een activiteit mag niet leiden tot significant negatieve effecten op deze doelen of tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken. Indien op voorhand significante effecten niet uitgesloten kunnen worden dient een Passende beoordeling opgesteld te worden. Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het 'Natuurnetwerk Nederland' (hierna NNN) met provinciale uitwerking in Natuur Netwerk Brabant (NNB). De bescherming van het NNN/NNB verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen) en niet via de natuurwetgeving. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk besluit moet onderzocht worden of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Toetsing

Het bestemmingsplan voorziet in het herbestemmen van 1 perceel en het beperken van de gebruiksmogelijkheden op 4 andere percelen. De op de gronden aanwezige bebouwing, gelegen binnen de risicocontour, zal worden gesloopt. Op het perceel aan de Prins Hendrikstraat wordt een vloeistofkelder gerealiseerd.
Beschermde soorten

Onderdeel van het plan is de sloop van 1 woning en enkele bijbehorende bouwwerken. Verder is de aanleg van een vloeistofkelder beoogd. Het is mogelijk dat in en rondom de bestaande bebouwing beschermde plant- en diersoorten voorkomen. Met een quick scan is beoordeeld of in het plangebied mogelijke (leefgebieden van) beschermde soorten niet worden aangetast met de werkzaamheden.

Onderzoek

In december 2022 heeft veldonderzoek plaatsgevonden door Antea Group. De rapportage van het onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd. Uit het onderzoek komt naar voren dat binnen het plangebied geschikt biotoop is aangetroffen voor beschermde soorten waarvoor geen algemene vrijstelling geldt. In tabel 4.1 zijn de conclusies ten aanzien van deze soorten opgenomen. In de onderzoeksrapportage is een uitgebreide onderbouwing van de conclusies beschreven.

Tabel 4.1 Overzicht conclusies en vervolgstappen soortenbescherming

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.ZBBN5PERC-BP30_0008.png"

In tabel 4.1 is aangegeven dat er nader onderzoek nodig is naar de huismus, gierzwaluw, gebouwbewonende vleermuizen en marterachtigen. De beschrijving van dit nader onderzoek wordt in tabel 4.2 uiteengezet. Op sommige locaties is nader onderzoek niet noodzakelijk mits maatregelen worden getroffen, deze maatregelen zijn in tabel 4.3 uiteengezet.

Tabel 4.2: Beschrijving nader onderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.ZBBN5PERC-BP30_0009.png"

In tabel 4.1 is aangegeven dat een overtreding van de Wnb voor een aantal soorten op voorhand kan worden voorkomen door het treffen van maatregelen. Deze maatregelen zijn in tabel 4.3 uiteengezet. Door het nemen van deze maatregelen worden negatieve effecten voorkomen en zijn geen vervolgstappen noodzakelijk.

Tabel 4.3: Beschrijving maatregelen om overtreding van de Wnb te voorkomen

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.ZBBN5PERC-BP30_0010.png"

Uitvoering nader onderzoek

in opdracht van de gemeente Uit het voorgaande volgt dat op onderdelen nader onderzoek nodig is. Voordat tot sloop wordt overgegaan, zullen eerst de afrondende ecologische vervolgonderzoeken worden uitgevoerd. Vervolgens wordt indien nodig, een ontheffing aangevraagd bij het bevoegd gezag. en de bevindingen worden afgestemd met het bevoegd gezag voor de Natuurwetgeving. Op basis van de informatie uit de quick-scan heeft dat bevoegd gezag reeds geconstateerd dat ontheffing kan worden verleend. Voor zover compensatie nodig is zal de gemeente deze worden gerealiseerd op een wijze zoals aangeven door het Wnb-bevoegd gezag. Er wordt niet gesloopt voordat aan de eisen van het Wnb-bevoegd gezag is voldaan.

Zorgplicht

Uit het onderzoek blijkt dat er in het plangebied soort(groep)en aanwezig (kunnen) zijn waarmee rekening moet worden gehouden in het kader van de zorgplicht voor soorten. Maatregelen waaraan gedacht kan worden bij de invulling van de zorgplicht bij voorliggend planvoornemen zijn weergegeven in tabel 4.4.

Tabel 4.4: Voorbeelden van zorgplicht gerelateerde maatregelen voor soorten

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.ZBBN5PERC-BP30_0011.png"

Beschermde gebieden

Binnen en in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen gebieden die deel uitmaken van het Natuur Netwerk Brabant (NNB). Het dichtstbijzijnde NNB-gebied ligt op een afstand van circa 415 meter. In figuur 4.3 is het gebieden dat deel uitmaakt van het NNB in de buurt van het plangebied weergegeven. Gesteld kan worden dat er geen sprake is van negatieve effecten op het NNB. Een onderbouwing hiervan is beschreven in de rapportage van de natuurtoets (bijlage 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.ZBBN5PERC-BP30_0012.png"

Figuur 4.3: Natuur Netwerk Brabant (in groen de begrensde NNB, rood indicatief het plangebied)

Rondom het plangebied bevinden zich op korte afstand geen Natura 2000-gebieden. Het Natura 2000-gebied Hollands Diep bevindt zich het meest nabij en ligt op een afstand van circa 6 kilometer en het Natura 2000-gebied Krammer-Volkerak bevindt zich op een afstand van circa 15 kilometer. Er kan op deze gebieden sprake zijn van verzuring en vermesting door stikstofdepositie.

Voor wat betreft de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden heeft de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant een standaard advies uitgebracht voor de gemeente Moerdijk. In dit onderzoek (zie bijlage 3) is op basis van worst-case uitgangspunten voor de bouwfase een standaard advies voor beperkte ontwikkelingen opgesteld. Uit dit onderzoek is gebleken dat in de gemeente Moerdijk bij de realisatie van één of twee woningen binnen de bebouwde kom het aanvaardbaar is om geen stikstofonderzoek te verlangen, omdat significante effecten naar verwachting uitgesloten kunnen worden. Dit geldt voor de gehele gemeente maar per kern is de bovengrens verschillend. In Zevenbergen kunnen bij de realisatie van 15 woningen significante effecten naar verwachting worden uitgesloten.

De voorgenomen ontwikkeling betreft de sloop van 1 woning alsmede de sloop van enkele bijbehorende bouwwerken en het realiseren van een vloeistofkelder. Gesteld kan worden dat deze ontwikkeling een beperktere bijdrage levert dat 15 woningen in het kader van stikstofdepositie. Zodoende zijn er vanuit het stikstofdepositie geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie
De voorgenomen ontwikkelingen hebben mogelijk effect op het aspect natuur. Ten behoeve van de bescherming van de soorten is vervolgonderzoek noodzakelijk, dit is geborgd door middel van een voorwaardelijke verplichting. Er zal niet gesloopt worden voordat dit onderzoek is uitgevoerd dan wel de eventueel noodzakelijke compenserende maatregelen zijn getroffen. Daarnaast geldt altijd de zorgplicht (artikel 1.11 Wnb); deze houdt in dat nadelige gevolgen voor dieren en planten altijd zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Voor wat betreft de gebiedsbescherming zijn er vanuit het NNB geen belemmeringen. Van mogelijke gevolgen van stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden is eveneens geen sprake. Vanuit het aspect ecologie zijn geen belemmeringen voor voorliggend bestemmingsplan.

4.6 Geluid

Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) vormt het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer, en industrieterreinen. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidhinder. Conform de Wgh dient een akoestisch onderzoek te worden verricht indien er sprake is van het projecteren van nieuwe geluidsgevoelige bebouwing binnen een geluidzone wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en/of industrielawaai of andersom.

Dit plan gaat uit van het slopen van een woning. De gevolgen van het slopen van bebouwing op de te handhaven geluidgevoelige bebouwing is in de Wgh niet aan een onderzoeksplicht verbonden. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het echter wel noodzakelijk te beoordelen van de gevolgen zijn en of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Om die reden is onderzocht wat het effect van de sloop van de woning is op de geluidsbelasting van de nu nog afgeschermde gevels. Het onderzoek hiervan is opgenomen in bijlage 3 van de toelichting.

Een autonome ontwikkeling is dat in het kader van het meerjarenprogramma geluidsanering (MJPG), door ProRail onderzocht wordt welke geluidsanering nodig is bij het spoor of aanliggende woningen. In dat kader zijn dezelfde woningen bij ProRail in onderzoek en zijn in het kader van het MJPG het realiseren van een geluidscherm langs het spoor in combinatie met gevelmaatregelen voorzien.

Om een goed samenspel tussen de maatregelen van de beide projecten, en daarmee een afdoende bescherming voor de omwonenden, te realiseren, is afstemming tussen omwonenden, de gemeente en ProRail gaande.

Toetsing

Met de sloop van Prins Hendrikstraat 2 vervalt de afschermende werking van dit bouwwerk op bijvoorbeeld Burgemeester Vogelstraat 2. Het akoestisch onderzoek (zie bijlage 3) geeft aan dat daardoor op sommige geveldelen een forse geluidtoename optreedt. Dit kan gecompenseerd worden door het creëren van nieuwe afscherming en gevelisolatie. Omdat beide projecten (MJPG en compensatie van de sloopeffecten) zich richten op maatregelen aan het pand Burgemeester Vogelstraat kunnen deze projecten in uitvoering niet los van elkaar worden gezien.

Om een situatie te voorkomen dat geveldelen van het pand Burgemeester Vogelstraat 2, tussentijds een redelijkerwijs te hoge geluidsbelasting ondergaan (redelijkerwijs omdat hier geen geluidnormen vanuit de Wet geluidhinder gelden), zal het pand aan de Prins Hendrikstraat 2 niet gesloopt worden voordat de maatregelen van een gecombineerde sanering duidelijk zijn en deze met bewoners zijn afgestemd.

Conclusie

Door de sloop ontstaat op geveldelen bij de Burgemeester Vogelstraat 2 een geluidsbelasting die vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening ongewenst is. Door een gecombineerde sanering wordt die situatie beëindigd. De sloop zal niet eerder plaatsvinden dan nadat de gecombineerde sanering is afgestemd met de bewoners van het pand Burgemeester Vogelstraat 2.

4.7 Externe Veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het relevante beleidskader, voor buisleidingen is dit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het beleid voor transportmodaliteiten staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats onbeschermd aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: Lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar-contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): De afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.ZBBN5PERC-BP30_0013.png"

figuur 4.5: weergave plaatsgebonden risicocontouren, invloedsgebied en groepsrisicografiek met oriëntatiewaarde voor transport

Toetsing

Door het opnemen van de gebruiksbeperkingen binnen de risicocontour voor kwetsbare objecten wordt voldaan aan de vereisten voor het plaatsgebonden risico. Omdat hiervoor echter een ruimtelijk besluit nodig is, en het plangebied binnen 200 meter van het spoor ligt, is artikel 8 Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing. Echter, uit artikel 8 lid 2 volgt dat artikel 8 lid 1 niet van toepassing is omdat het groepsrisico niet meer dan 10% toeneemt (het neemt af omdat de afstand tot de kwetsbare objecten toeneemt) en uit eerder onderzoek van de gemeente is gebleken dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt. Dit betekent dat alleen artikel 7 Besluit externe veiligheid transportroutes beschouwd moet worden. Artikel 7 vraagt de zelfredzaamheid van de personen in het plangebied, en de bestrijdingsmogelijkheden van een calamiteit bij de risicobron te beschouwen.

Het besluit heeft een positief effect op de zelfredzaamheid van de personen doordat de personendichtheid nabij het spoor afneemt. Verder laat het nieuwe bestemmingsplan, evenals het voorgaande bestemmingsplan, geen zeer kwetsbare groepen toe.
Ten aanzien van de bestrijdbaarheid van een incident met gevaarlijke stoffen is relevant dat de veiligheidsregio beschikt over protocollen om dergelijke incidenten te bestrijden. De sloop van de woning Prins Hendrikstraat 2 betekent dat het spoor beter toegankelijk wordt voor hulpdiensten.

De gronden liggen binnen 30 meter van het spoor en maken daarmee onderdeel uit van het plasbrandaandachtsgebied. Er zijn echter geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten toegestaan. Het plasbrandaandachtsgebied levert geen beperkingen op voor het bestemmingsplan.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt de basis voor dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voldoet aan de gestelde voorwaarden, waardoor externe veiligheid geen verdere belemmeringen oplevert voor het plan.

4.8 Water

Beleid

Waterbeheer en watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Brabantse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan vindt afstemming plaats met de waterbeheerder.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Omgevingsvisie
  • Interim-omgevingsverordening Brabant

Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2010-2015

De provincie heeft in het ‘Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2010-2015’ het beleid met betrekking tot de waterhuishouding vastgelegd. Dit plan valt onder de in 2009 ingevoerde Waterwet. De maatschappelijke doelstellingen zijn als volgt:

  • schoon grond- en oppervlaktewater voor iedereen;
  • adequate bescherming van Noord-Brabant tegen overstroming;
  • Noord-Brabant heeft de juiste hoeveelheden water (niet te veel en niet te weinig).

Regionaal water- en bodemprogramma (RWP)

het Regionaal Water en Bodemprogramma is de opvolger van het Provinciaal Milieu en Waterplan. Doel van dit nieuwe RWP is: een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. De Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant - visie op de Brabantse leefomgeving' is het overkoepelend en leidend kader voor het RWP. Om te komen tot een klimaatbestendig en robuust watersysteem zijn zeven handelingsprincipes geformuleerd:

  1. 1. watervoorraad in balans;
  2. 2. elke druppel telt;
  3. 3. niet alles kan overal;
  4. 4. Brabant is in staat extreme weersituaties op te vangen;
  5. 5. bescherming van water- en bodemkwaliteit;
  6. 6. gebruikers zijn maximaal verantwoordelijk;
  7. 7. circulair denken en doen;
  8. 8. Waterschapsbeleid.

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer - waaronder grondwater - heeft daarbij twee doelen: de zorg voor gezond water en de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio. Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; de Keur en de Legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De Legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta. Momenteel is het Waterbeheerprogramma 2022-2027 in procedure. Met het Waterbeheerprogramma 2022–2027 bepaalt Brabantse Delta de doelstellingen en strategie. We werken hiermee samen aan een klimaatbestendig en veerkrachtig waterlandschap voor Midden- en West-Brabant voor de middellange (2027/2030) en lange termijn (2050).

Toetsing

Met het bestemmingplan wordt het oppervlakte voor bebouwing verkleind. Voor de woningen aan de Burgemeester Vogelstraat beperkt zich dat tot de bijbehorende bouwwerken aan de achterzijde van de hoofdgebouwen. Het gebouw aan de Prins Hendrikstraat 2 wordt geheel gesloopt. De bestemming van de gronden wordt dan ook vervangen door de bestemming 'Groen'. Het verhard oppervlak wordt kleiner. Dat leidt niet tot een waterbergingsopgave. Binnen de bestemming 'Groen' is infiltratie van regenwater mogelijk.

Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor voorliggend plan.

4.9 Besluit Milieueffectrapportage

Beleid

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, waardoor het opstellen van een milieueffectrapportage (m.e.r.) of het verrichten van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd.

Voor alle activiteiten zijn drempelwaarden opgenomen. Als een activiteit voorkomt in kolom 1 van de C- of D-lijst en de drempelwaarden uit kolom 2 worden overschreden, is een m.e.r. (onderdeel C) of een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) verplicht. Komt een activiteit niet voor in kolom 1, dan geldt er geen m.e.r-(beoordelings)plicht.
Voor activiteiten die genoemd worden in onderdeel D, maar waarbij de drempelwaarde niet wordt overschreden, geldt de verplichting om na te gaan of tóch een m.e.r.-beoordeling (of een m.e.r.) moet worden uitgevoerd. Het bevoegd gezag moet in zo’n geval nagaan of er sprake is van omstandigheden die - ondanks dat de drempelwaarden niet worden overschreden - aanleiding geven voor het verrichten van een m.e.r.(beoordeling). Voor deze afweging gelden echter geen vormvereisten, daarom wordt de term ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’ gehanteerd.
Activiteit en drempelwaarden

In artikel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is een categorie ‘stedelijk ontwikkelingsproject’ (D11.2) opgenomen. Op grond van het Besluit milieueffectrapportage dient voor de ‘aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’ een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  1. 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  2. 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  3. 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Toetsing
Het plan voorziet in de sloop van 2 woningen en het aanleggen van groen op deze percelen. Het plan heeft een zeer beperkte aard en omvang, waardoor er geenszins sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Conclusie

Aangezien er niet gesproken kan worden van een ‘stedelijke ontwikkeling’ is de activiteit dus niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig en hoeft er ook geen vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld te worden. De activiteit komt niet voor in kolom 1 van de C- of D-lijst uit het besluit.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Ruimtelijk Plan

Dit bestemmingsplan betreft een herziening van het vigerende bestemmingsplan waarbij de veiligheidszone als gevolg van het Basisnet wordt verankerd én waarbij de ruimtelijke consequenties die dat met zich meebrengt zijn geborgd. Het betreft met name een beperking van de gebruiksmogelijkheden behorende bij het vaststellen van de contouren van het Basisnet Spoor. De contouren volgen uit het doen om de risico's op het overlijden van personen als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te beperken. Een uitgebreidere beschrijving van de juridische regeling volgt in paragraaf 5.2, waar per artikel beschreven wordt wat de strekking van de regeling is.

5.2 Juridische Regeling

In deze paragraaf wordt een beschrijving gegeven van de juridische regeling van het bestemmingsplan 'Basisnettransformatie 5 percelen spoorzone centrum Zevenbergen'. De juridische regeling bestaat uit een verbeelding en de regels.

De onderdelen verbeelding en regels zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en dienen dan ook altijd gezamenlijk geraadpleegd en gelezen te worden.

5.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding van het bestemmingsplan zijn alle percelen binnen het plangebied voorzien van een bestemming, waarvoor in de regels bepalingen zijn vastgelegd. Verder zijn op de verbeelding de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 7' en de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - Basisnetroute' weergegeven, zodat duidelijk is op welke gronden de bij deze bestemmingen behorende regels van toepassing zijn.

5.2.2 Regels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 1 zijn de inleidende regels opgenomen (artikel 1 en 2), hoofdstuk 2 omvat de bestemmingsregels (artikel 3, 4 en 5), Verder zijn in hoofdstuk 3 de algemene regels opgenomen en tot slot staan in hoofdstuk 4 de slot- en overgangsregels. Hieronder is een korte toelichting gegeven op de opgenomen inleidende regels, bestemmingen en gebiedsaanduidingen.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen
In artikel 1 zijn de in het plan gebruikte specifieke begrippen verklaard. Daar waar de begrippen niet in dit artikel worden verklaard, geldt de betekenis uit de Dikke van Dale.

Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

Voor perceel Prins Hendrikstraat 2 is de bestemming ‘Groen’ opgenomen. Aangeven is dat ter plaatse geen gebouwen mogen worden opgericht, met uitzondering van nutsvoorzieningen. De vloeistofkelder wordt in deze bestemming ook mogelijk gemaakt als ondergronds bouwwerk met een diepte van maximaal 6 meter. Deze diepte is gekozen om alle flexibiliteit te hebben bij de verdere uitwerking van de voorziening. Deze uitwerking vindt plaats in samenspraak met Prorail, zodat de belangen van de spoorweg onderdeel zijn van het ontwerpproces. Aangezien de voorziening op een zeer korte afstand van het spoor zal komen, zal op grond van de Spoorwegwet aanvullend op het bestemmingsplan nog een omgevingsvergunning benodigd zijn.

Binnen de bestemming is onder andere de aanleg mogelijk van groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.

Artikel 4 Wonen

De bestaande woningen in het plangebied zijn voorzien van de bestemmingen ‘Wonen’. Voor de bebouwingsmogelijkheden wordt een onderscheid gemaakt in het hoofdgebouw van de woning, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 10 meter.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 7

Om de verwachte archeologische waarden te beschermen is een bestemming Waarde - Archeologie 7 opgenomen. In dit artikel is bepaald dat als er sprake is van een verstoringsoppervlak van 250 m2 en een verstoringsdiepte van 200 cm -mv er een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd waaruit blijkt dat de verwachte archeologische waarden niet worden verstoort

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat bepalingen om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. De redactie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en overeenkomstig opgenomen.

Artikel 7 Algemene bouwregels

In dit artikel is een regeling opgenomen voor toegelaten bouwwerken met afwijkende maten. Het lid 'Toegelatenbouwwerken met afwijkende maten' betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen, dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, onder het overgangsrecht komen te vallen.

Verder is in het lid 'Ondergronds bouwen' bepaald dat er voor ondergrond bouwen geen beperkingen gelden.

Tot slot is een lid 'Parkeren' in dit artikel opgenomen waarin is bepaald dat voldoende parkeervoorzieningen moeten worden opgericht wanneer er gebouwd wordt en dat deze in stand gehouden moet worden.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is opsomming opgenomen van het gebruik dat als strijdig wordt beschouwd voor dit plan. Daarnaast is een lid 'Parkeren' opgenomen waarin is bepaald dat voldoende parkeervoorzieningen moeten worden opgericht bij een wijziging van het gebruik en dat deze ook in stand moeten worden gehouden.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

Op de verbeelding staat de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - Basisnetroute' waarmee de risico-contour van het Basisnet Spoor is weergegeven. In de daarbij behorende regeling is bepaald dat kwetsbare objecten niet zijn toegestaan, dat nieuwe beperkt kwetsbare objecten niet zijn toegestaan en dat het niet is toegestaan dat het gebruik van een beperkt kwetsbaar object niet zodanig mag wijzigen dat het aangemerkt moet worden als een kwetsbaar object.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. Bijvoorbeeld een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

Een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen voor het onder voorwaarden toepassen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmeting van bestemmingsvlakken. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 1 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 5% worden vergroot.

Artikel 12 Overige regels

In dit artikel is bepaald dat, voor zover er verwezen wordt naar wettelijke regelingen, de regelingen gelden op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

In de overgangsregel is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerkingtreden van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of het strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. De redactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen.

Artikel 14 Slotregel

In de 'Slotregel' is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan aangehaald worden.

5.2.3 IMRO en SVBP

De regels en verbeelding worden opgesteld volgens IMRO en SVBP 2012. IMRO staat voor Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en heeft betrekking op de inrichting van de ruimtelijke instrumenten van de Wro. Het is het informatiemodel voor het opstellen en het uitwisselen van visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene regels op alle bestuurlijke niveaus. Het model is geschikt voor uitwisseling van informatie tussen de organisatie op het gebied van de ruimtelijke ordening en aanverwante werkterreinen. SVBP staat voor Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen. Doel van deze standaard is het op vergelijkbare wijze inrichten, vormgeven en verbeelden van bestemmingsplannen en de daarbij behorende uitwerkings- en wijzigingsbesluiten.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, waardoor het opstellen van een exploitatieplan niet benodigd is.

De verantwoording van de kosten vindt als volg plaats:

  • de aankoop van de woningen heeft op kosten van Rijkswaterstaat plaatsgevonden;
  • de kosten voor de sloop van de bijbehorende bouwwerken bij de woningen aan de Burgemeester Vogelstraat worden gedragen door Rijkswaterstaat;
  • de kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan worden door de gemeente gedragen;
  • de kosten voor de sloop van de woning aan e Prins Hendrikstraat 2 wordt gedragen door de gemeente;
  • de aanleg van de vloeistofkelder gebeurd op kosten van de gemeente.

De kosten voor de gemeente zijn in de begroting ondergebracht.

Conclusie

Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze overleg heeft plaatsgevonden met betrokken overheidsinstanties, waterschap etc. en op welke wijze inspraak is gehouden.

7.2 Voorverleg Ex. Artikel 3.1.1 Bro

Het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk heeft het voorontwerp bestemmingsplan “Basisnettransformatie 5 percelen spoorzone centrum Zevenbergen” voorafgaand aan het gereedmaken van het ontwerpbestemmingsplan vrijgegeven voor het overleg ex artikel 3.1.1 Bro gevoerd met onder andere de betrokken diensten van rijk, provincie, buurgemeenten en waterschapsbestuur. Voor het vooroverleg zijn de volgende instanties uitgenodigd:

  • Provincie Noord-Brabant
  • Veiligheidsregio Midden- en West Brabant
  • Prorail
  • Rijkswaterstaat
  • Waterschap Brabantse Delta
  • Delta infra BV

Tijdens de overlegperiode is alleen van het waterschap een inhoudelijke vooroverlegreacties ontvangen. Het waterschap Brabantse Delta heeft verzocht een waterparagraaf toe te voegen. Aan dit verzoek is tegemoet gekomen.

7.3 Vaststelling

Het college van burgemeester en wethouders heeft d.d. xxx ingestemd met de vrijgave van het ontwerpbestemmingsplan 'Basisnettransformatie 5 percelen spoorzone centrum Zevenbergen' voor tervisielegging. Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf xxx gedurende zes weken ter visie gelegen. Gedurende deze termijn van tervisielegging is aan een ieder de gelegenheid geboden om een zienswijze bij de gemeenteraad van Moerdijk in te dienen. Binnen eerdergenoemde termijn zijn xxx schriftelijke zienswijzen ontvangen.

De ontvangen zienswijzen zijn in een aparte nota (Nota van zienswijzen) in samengevatte vorm weergegeven. Dit betekent niet dat die onderdelen van de zienswijzen, die niet expliciet zijn genoemd in de samenvatting, niet bij de beoordeling zijn betrokken. De zienswijzen zijn in hun geheel beoordeeld. Per zienswijze is aangegeven of en in welke mate deze aanleiding geven tot aanpassing van het bestemmingsplan. De 'Nota van zienswijzen' maakt deel uit van het raadsbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.

[PM]

Bijlage 1 Natuurtoets

Bijlage 1 Natuurtoets

Bijlage 2 Standaard Advies Stikstofdepositie Omgevingsdienst Mwb

Bijlage 2 Standaard advies stikstofdepositie Omgevingsdienst MWB

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek