KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Bestaande Regels Van Toepassing
Artikel 2 Aanvulling Artikel 1
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen - 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Wijzigingsplan
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Toetsing Aan Wijzigingsvoorwaarden Geldend Bestemmingsplan
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Projectomschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Beoogde Ontwikkeling
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.2 Watertoets
4.3 Ecologie
4.4 Cultuurhistorie En Archeologie
4.5 Bodem- En Grondwaterkwaliteit
4.6 Verkeer En Parkeren
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
4.8 Geluid
4.9 Luchtkwaliteit
4.10 Externe Veiligheid
4.11 Leidingen En Laagvliegroutes
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Systematiek Bestemmingen
5.3 Verbeelding
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Memo Stikstofberekening
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 4 Standaardadvies Veiligheidsregio

Wijzigingsplan Bosselaar Zuid 2020

Wijzigingsplan - Gemeente Moerdijk

Vastgesteld op 27-02-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Bestaande Regels Van Toepassing

De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan 'Bosselaar Zuid 2020', zoals vervat in de bestandenset met planidentificatie NL.IMRO.1709.ZBBosselaarZuid-BP40 en de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen) zijn onverkort van toepassing op het wijzigingsplan 'Wijzigingsplan Bosselaar Zuid 2020'.

Artikel 2 Aanvulling Artikel 1

2.1 Aanvulling lid 1.2

Aan artikel 1 lid 1.2 van het bestemmingsplan 'Bosselaar Zuid 2020' wordt het volgende toegevoegd: "en de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels met identificatienummer NL.IMRO.1709.ZBBosselaarWP-BP40"

2.2 Plan

het wijzigingsplan 'Wijzigingsplan Bosselaar Zuid 2020' met identificatienummer "NL.IMRO.1709.ZBBosselaarWP-BP40" van de gemeente Moerdijk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen - 2

De regels in artikel 10 van het bestemmingsplan 'Bosselaar Zuid 2020', zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat binnen het wijzigingsplan 'Wijzigingsplan Bosselaar Zuid 2020' 3 woningen zijn toegestaan.

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen en aan-huis-verbonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover het vloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 60 m²;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder h en afzien van het bouwen met een dove gevel indien wordt aangetoond dat met het treffen van maatregelen de geluidsbelasting als gevolg van spoorweglawaai op de betreffende gevel ten hoogste de wettelijke grenswaarde bedraagt.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

  1. a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

5.2 Parkeren

Bij het bouwen op grond van de in hoofdstuk 2 genoemde bestemmingen geldt dat:

  1. a. een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, uitsluitend mag worden verleend indien op het bouwperceel of in de directe omgeving daarvan in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en deze parkeergelegenheid als zodanig in stand wordt gehouden;
  2. b. bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, waarbij gebruik wordt gemaakt van de Nota Parkeerbeleid van de gemeente Moerdijk als vastgesteld d.d. 8 oktober 2015, of de rechtsopvolger daarvan.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden voor de opslag van (aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  2. b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  4. d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  5. e. het gebruik van schepen en andere vaartuigen voor bewoning;
  6. f. het houden van evenementen;
  7. g. het gebruiken van een bijgebouw als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Afwijjkingen van maten en overschrijdingen van bouwgrenzen

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken - afwijken van de regels voor overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 1 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 5% worden vergroot.

Omgevingsvergunning wordt niet verleend:

  1. a. indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

7.2 Algemene afwijkingsregel duurzaamheidsmaatregelen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen in het plan voor:

  1. a. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor duurzaamheidsmaatregelen;
  2. b. een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  3. c. de overschrijdingen onder a en b mogen echter ten hoogste 1 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 5% worden vergroot;
  4. d. de omgevingsvergunning als bedoeld onder a en b wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;

, tenzij dit plan elders al over een afwijking bij een omgevingsvergunning voor overschrijding van de betreffende maatvoering beschikt.

Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels

8.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 1 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 5% worden vergroot.

Ontheffing wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde in lid 10.1 onder a, een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1 onder a met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde in lid 10.1 onder a, is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.2 onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde in lid 10.2 onder a, is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan 'Wijzigingsplan Bosselaar Zuid 2020'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel Wijzigingsplan

De bouw van de woningen in de nieuwbouwwijk Bosselaar Zuid in Zevenbergen is in volle gang. In het westen van de wijk Bosselaar Zuid aan de Smaragd zijn nog bouwkavels vrij. Vanwege de aanwezigheid van de bedrijven op het bedrijventerrein Molengors konden de woningen in het geldende bestemmingsplan 'Bosselaar Zuid 2020' nog niet worden gebouwd. Met een wijzigingsbevoegdheid kan dat worden aangepast, wanneer de belemmering door de bedrijven weg is. Door het vaststellen van het bestemmingsplan 'Paraplu bestemmingsplan geluid bedrijventerrein Molengors' is de contour vervallen.

In de regels van het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de beoogde bestemmingswijziging mogelijk gemaakt kan worden voor de woningen. De gemeente is bereid planologische medewerking te verlenen aan het verzoek en hiervoor de wijzigingsbevoegdheid toe te passen. In dit wijzigingsplan wordt onder andere aandacht besteed aan de voorwaarden die opgenomen zijn in het bestemmingsplan 'Bosselaar Zuid 2020' om de huidige bestemming om te zetten naar een woonbestemming.

Om toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid, is het noodzakelijk dat een wijzigingsplan wordt opgesteld. Dit document betreft dit wijzigingsplan.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied bevindt zich in de woonwijk Bosselaar Zuid in Zevenbergen. De woonwijk bevindt zich ten zuiden van Zevenbergen. Momenteel wordt er volop gebouwd. Ten westen van het plangebied is de Roode Vaart gelegen. Ten oosten van de woonwijk ligt de spoorlijn Roosendaal - Dordrecht. Ten zuiden van Bosselaar Zuid ligt de open polder. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.ZBBosselaarWP-BP40_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied, rood omkaderd (Bron: Basisviewer Rho)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding behorend bij het geldende bestemmingsplan 'Bosselaar Zuid 2020' vastgesteld d.d. 10 maart 2022 weergegeven. Het plangebied heeft hierin de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor een verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen en de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, groen, water, reclame-uitingen, speel- en verblijfsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.ZBBosselaarWP-BP40_0002.png"

Figuur 1.2 Fragment bestemmingsplan 'Bosselaar Zuid 2020', het plangebied is met een rode pijl aangegeven (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl, bewerking Rho adviseurs)

Daarnaast heeft het plangebied de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1'. In artikel 16.2 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarin het college van burgemeester en wethouders bevoegd is om een wijziging door te voeren bij bedrijfsbeëindiging. De inhoud van deze bevoegdheid luidt:

"Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding "wetgevingszone - wijzigingsgebied 1" bevoegd de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied te wijzigen naar de bestemming Wonen - 2, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. vaststaat dat er een aanvaardbare milieuhygiënische situatie zal zijn ten aanzien van de milieugevoelige objecten/functies en dat bedrijven niet in hun bestaande bedrijfsvoering worden beperkt;
  2. b. het aantal woningen binnen de bestemming Wonen - 2 na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet meer bedraagt dan 305;
  3. c. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt niet meer dan 11 m.

Om de bevoegdheid voor de bestemmingswijziging te kunnen toepassen, zal ten minste aan de wijzigingsvoorwaarden uit het bestemmingsplan moeten worden voldaan (zie paragraaf 1.4). Daarnaast kunnen ook andere eisen of voorwaarden van belang zijn, bijvoorbeeld als er een nieuw planologisch beleid of nieuwe wet- of regelgeving is vastgesteld. Dit zal per geval moeten worden beoordeeld. In hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 wordt hier nader op ingegaan.

1.4 Toetsing Aan Wijzigingsvoorwaarden Geldend Bestemmingsplan

In tabel 1.1 zijn de voorwaarden uit artikel 16.2 vermeld en is de beoogde woningbouwontwikkeling aan de betreffende bepalingen getoetst.

Tabel 1.1 Toetsing aan wijzigingsvoorwaarden geldend bestemmingsplan

Wijzigingsvoorwaarde Toetsing
a. vaststaat dat er een aanvaardbare milieuhygiënische situatie zal zijn ten aanzien van de milieugevoelige objecten/functies en dat bedrijven niet in hun bestaande bedrijfsvoering worden beperkt; Met het vatstellen van het bestemmingsplan Molengors en de daarbij behorende parapluherziening. Liggen de milieucontouren van het bedrijventerrein niet langer over het wijzigingsgebied. Er zal dan ook een aanvaardbare milieuhygiënische situatie zijn ten aanzien van de milieugevoelige objecten/functies en bedrijven worden niet in hun bestaande bedrijfsvoering beperkt. Dit is nader toegelicht in hoofdstuk 4.
b. het aantal woningen binnen de bestemming Wonen - 2 na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet meer bedraagt dan 305; Door middel van dit wijzigingsplan worden 3 woningen gerealiseerd. Na oplevering van deze 3 woningen blijft het aantal woningen binnen de bestemming Wonen - 2 onder de 305 woningen.
c. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt niet meer dan 11 m. De realisatie van de woningen overschrijdt de maximale bouwhoogte niet.

Conclusie

De ontwikkeling voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 1 betreft de inleiding van het bestemmingsplan. In Hoofdstuk 2 wordt het geldende beleidskader uiteengezet en vindt toetsing van de ontwikkeling hieraan plaats. Hoofdstuk 3 gaat in op de huidige situatie en de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt. Hoofdstuk 4 bevat vervolgens een beschrijving van de milieuaspecten en de toetsing aan sectorale wetgeving. In Hoofdstuk 5 is de juridische planbeschrijving opgenomen, waarin de regels van het bestemmingsplan nader worden beschreven en toegelicht. Hoofdstuk 6 gaat ten slotte in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Projectomschrijving

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied is gelegen aan de zuidkant van Zevenbergen. Kadastraal staat het perceel (deels) bekend als ZVB00-N-2557.

Het plangebied is onderdeel van de nieuwbouwwijk 'Bosselaar Zuid' en is gelegen aan de Smaragd. Voor de ontwikkeling van Bosselaar Zuid is in 2007 een stedenbouwkundig plan opgesteld. Vervolgens is de wijk opgedeeld in meerdere deelgebieden. Het plangebied behoort bij deelgebied 3. De drie woningen zijn dan ook al opgenomen in het destijds opgestelde stedenbouwkundig plan. Op het moment van schrijven van de toelichting van dit wijzigingsplan is de wijk in aanbouw. Het plangebied bestaat uit bouwrijpe grond ten behoeve van de ontwikkeling van de wijk Bosselaar Zuid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.ZBBosselaarWP-BP40_0003.png"

Figuur 2.1 Locatie plangebied (Bron: Rho Basisviewer)

2.2 Beoogde Ontwikkeling

Op het perceel aan De Smaragd wordt de huidige bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gewijzigd naar de bestemming 'Wonen - 2'.

De bestemming wordt omgezet zodat ter plaatse van de bouwrijp gemaakte gronden
3 woningen gebouwd kunnen worden. De ontwikkeling betreft een vrijstaande woning en een twee-onder-een-kapper. Deze woningen komen evenwijdig aan de Smaragd te staan en bestaan uit twee bouwlagen en een kap. De woningen zullen qua bouwvorm en massa aansluiten op de bestaande bebouwing die in de wijk in aanbouw is. Ook qua situering wordt aangesloten bij de bestaande bebouwing. Evenals de overige bebouwing aan de Smaragd staan de nieuwbouwwoningen met de voorgevel niet direct aan de straat. De twee-onder-een-kap woningen kennen een langskap, met uitzondering van de vrijstaande woning. Als hoekaccent is de kap hier gedraaid.

De goot- en bouwhoogte van alle drie de woningen zullen respectievelijk 5,8 en 10,8 meter zijn. De goot- en bouwhoogte passen binnen de maximale goot- en bouwhoogte zoals toegestaan in het geldende bestemmingsplan. Alle woningen hebben een eigen tuin aan de achterzijde van de woningen. Parkeren vindt plaats op eigen terrein, zie hiervoor paragraaf 4.6.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.ZBBosselaarWP-BP40_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.ZBBosselaarWP-BP40_0005.png"Figuur 2.2 Voor- en achtergevel beoogde woningen (Bron: Novaedes & van Overbeek)

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.ZBBosselaarWP-BP40_0006.png"Figuur 2.3 Zijaanzichten beoogde woningen (Bron: Novaedes & van Overbeek)

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.ZBBosselaarWP-BP40_0007.png"Figuur 2.4 Doorsnedes beoogde woningen (Bron: Novaedes & van Overbeek)

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.ZBBosselaarWP-BP40_0008.png"

Figuur 2.5 De drie beoogde woningen met rood omkaderd het plangebied (Bron: Aannemersbedrijf Van Agtmaal B.V.)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Aan de hand van een toekomstperspectief 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050

Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten;
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Toetsing en conclusie

Het planvoornemen is op nationaal niveau dermate kleinschalig dat het geen invloed heeft op de nationale belangen. Het beleid inzake het mogelijk maken van een woning wordt dan ook neergelegd bij de decentrale overheden. De beoogde ontwikkeling is niet strijdig met de uitgangspunten van de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent een aantal nationale belangen zoals genoemd in de NOVI. Dit initiatief raakt geen rijksbelangen uit het Barro.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening en de ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuw stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. De reden hiervoor is om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte in Nederland te bevorderen. Een stedelijke ontwikkeling houdt in dat er nieuwe bebouwing wordt toegevoegd aan de huidige bebouwing. De ladder bestaat uit twee stappen: de eerste stap bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. De tweede stap omvat, indien de ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing en conclusie

De ladderonderbouwing is op basis van jurisprudentie pas nodig vanaf 12 nieuwe woningen. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling worden er drie woningen gerealiseerd. Daarnaast ligt de locatie binnen stedelijk gebied, behorende bij de nieuwe wijk 'Bosselaar Zuid'. Gelet op het voorgaande is toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet nodig. Aanvullend is van belang dat in het algemeen kan worden geconstateerd dat er ruime vraag is naar woningen zoals beoogd.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Op 14 december 2018 hebben de Provinciale Staten de omgevingsvisie Noord Brabant vastgesteld. Deze omgevingsvisie vervangt na het inwerking treden van de Omgevingswet de provinciale structuurvisie. Met de omgevingsvisie formuleert de provincie haar ambitie over hoe zij de Brabantse leefomgeving er in 2050 uit wil zien. Daarbij stelt zij tussendoelen voor 2030, maar legt nu nog niet vast hoe zij die doelen wil bereiken. De provincie wilt daarmee ruimte bieden voor inbreng vanuit partijen en disciplines. Om hiermee aan de slag te gaan is volgens de provincie een verdere uitwerking van de ambities nodig in de vorm van programma's.

Met de visie geeft de provincie aan wat zij belangrijk vindt voor de verbetering en duurzame ontwikkeling van Brabant. Daarbij legt zij de focus op vier hoofdopgaven voor de middellange en lange termijn: werken aan energietransitie, een klimaat proof Brabant, de slimme netwerkstad en een concurrerende duurzame economie. Deze vier hoofdopgave staan ten dienste van de basis opgaven: werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit.

Om te komen tot de slimme netwerkstad richt de provincie zich op duurzame verstedelijking. Zij wil daarin richting geven door middel van het bevorderen van regionale afspraken, het sturen op zorgvuldig ruimtegebruik en het periodiek opstellen van prognoses. Verder wil zij een actieve rol spelen om beweging te stimuleren (o.a. door samen te werken bij gebiedsopgaven en bij het opstellen van uitvoeringsprogramma's) en gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken.

Toetsing

Het planvoornemen voorziet in een kleinschalige ontwikkeling, namelijk het realiseren van drie woningen. De Omgevingsvisie Noord-Brabant biedt geen uitgangspunten voor dergelijk kleine ontwikkelingen. Hierdoor is het planvoornemen in overeenstemming met de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

3.2.2 Interim omgevingsverordening

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: Iov N-B) vastgesteld. Op 1 januari 2024 treedt de Omgevingswet in werking. Vanwege de Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Iov N-B is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening, waaronder de huidige Verordening ruimte.

De Iov N-B is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.

In hoofdstuk 3 van Iov N-B zijn de instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Hierin staan de regels die nu nog zijn opgenomen in de Verordening ruimte. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.

In de verordening zijn geen specifieke regels opgenomen ten aanzien van de locatie van het wijzigingsplan.

Wonen

Ten aanzien van de ontwikkeling van wonen is opgenomen dat de ontwikkeling past binnen regionale afspraken en dat sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen. Een duurzame ontwikkeling:

  1. a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
  2. b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
  3. c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  4. d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  5. e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  6. f. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

Het wijzigingsplan voorziet, naast de bestemmingswijziging, in het toevoegen van drie woningen in een bestaande stedenbouwkundige structuur. De drie woningen passen binnen de woningbouwafspraken die zijn opgesteld voor de gemeente Moerdijk en die regionaal zijn afgestemd. Regionale afstemming vindt plaats in de regionale agenda's voor wonen. Het uitgangspunt voor het gemeentelijke reguliere woningbouwprogramma vormt de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose, gebaseerd op demografische ontwikkelingen en trends.

Daarnaast mag de gemeente Moerdijk nog 1.075 woningen bovenop het reguliere woningbouwprogramma bouwen. Op basis daarvan heeft de gemeente een woningbouwcapaciteit van 2550 woningen voor de periode tot 2025. De drie woningen van onderhavig plan passen binnen de woningbouwcapaciteit van de gemeente Moerdijk. Regionaal is dit plan tevens al geagendeerd. Derhalve kan geconstateerd worden dat er sprake is van een behoefte aan onderhavige ontwikkeling.

Daarnaast voldoet het plan ook aan de eisen voor een duurzame ontwikkeling. De ontwikkeling bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, door de verdichting worden geen gebieden buiten bestaand stedelijk gebied aangewend voor realisatie. Daarnaast worden de woningen volgens de laatste normen voor nieuwbouw gerealiseerd. In de duurzaamheidsambitie voor de woningen wordt uitgegaan van de BENG-normering (Bijna-energieneutrale-gebouwen).

De ontwikkeling van drie extra woningen past binnen de eisen voor duurzame stedelijke ontwikkeling, zoals is beschreven in de provinciale verordening.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Strategische Visie voor Moerdijk 2030

De gemeente Moerdijk wordt met een aantal ingrijpende ontwikkelingen geconfronteerd, zoals vergrijzing, ontgroening, de globalisering van de toeristisch-recreatieve en agrarische sector, schaalvergroting in de omgeving waarin de gemeente opereert en niet in de laatste plaats de voortgaande decentralisatie van rijksoverheidstaken. Deze en andere ontwikkelingen stellen de gemeente op korte en (middel)lange termijn voor grote opgaven.

De uitvoering van de visie en het beleid rondom die opgaven wordt voor de periode van 2009- 2030 op robuuste wijze ingezet. Dit doet de gemeente door in een visie op de (middel) lange termijn - op strategisch niveau- richting te geven aan de ontwikkelingen in de samenleving en aan de eigen positie in de regio. De strategische visie voor de gemeente Moerdijk heeft tot doel te komen tot een:

  1. 1. ontwikkelingsrichting voor de lange termijn;
  2. 2. kapstok en referentiekader voor integraal afgestemd gemeentelijk beleid;
  3. 3. duidelijke missie die kan worden uitgedragen naar buurgemeenten, provincie en rijk.

De strategische visie maakt het mogelijk om op langere termijn een consistent beleid te voeren, en nieuwe ontwikkelingen snel te combineren met al ingeslagen richtingen, waarmee de gemeente Moerdijk een integraal beleid kan voeren en beter kan anticiperen op veranderingen in de maatschappij, wet of wensen.

Missie:

"Moerdijk is in 2030 een gemeente die, gelegen op de as Rotterdam-Antwerpen én als hoogwaardig logistiek centrum van West-Brabant, voor al haar inwoners een leefbare woonomgeving biedt met werkgelegenheid in de nabijheid. Een gemeente met rust, ruimte, recreatie en toeristische mogelijkheden in het westelijke deel en dynamiek, bedrijvigheid en bovenlokale voorzieningen, geconcentreerd in de kern Zevenbergen en het haven- en industrieterrein Moerdijk in het oostelijke deel van de gemeente.

Een gemeente waarin de kernen hun eigenheid bewaard hebben, maar ook duidelijk één gemeente vormen. Een gemeente met een sociaal gezicht, waar zorg en basisvoorzieningen dichtbij zijn en de menselijke maat geldt. Een gemeente die op een bewonersgerichte, innovatieve, efficiënte en effectieve wijze wordt bestuurd."

De missie geeft de strategische visie drie dimensies als uitgangspunt voor de discussie rond de verschillende thema's: samenleving, leefmilieu en economie. Dit wordt ook wel het 'Triple P' mechanisme genoemd (people, planet, profit) of de Telos-Driehoek. Het idee achter de 'Triple P' gedachte is dat het optimaliseren van de economische kracht, de (lokale) leefomgeving en de sociaalmaatschappelijke kant op termijn leidt tot een duurzame gemeente.

Vanuit deze gedachte is het gemeentelijke beleid gebundeld in deze visie en zijn er drie paraplunota's opgesteld.

Paraplunota's

De paraplunota's zijn bedoeld als kapstok voor alle gemeentelijke beleidsnotities. Ze zorgen ervoor dat er meer samenhang tussen beleid is en er minder beleidsplannen in algemene zin gemaakt worden. De gemeentelijke ambities en doelen staan centraal in de paraplunota's. Hieraan kan alle beleid en uitvoering verbonden worden. De uitvoeringsstrategie benoemt de hoofdrichting die wordt ingezet om de doelstellingen te realiseren.

Met de paraplunota's zet Moerdijk nadrukkelijk in op een toekomst in het teken van duurzaamheid. De gemeente wil de mens centraal plaatsen als onderdeel van de samenleving. De samenleving is een samenspel van aspecten die de mens zelf betreffen, de leefomgeving en bedrijvigheid. Moerdijk kiest daarom voor de 'definitie' die betrekking heeft op de 'duurzame samenleving' die uiteen valt in drie pijlers Maatschappij (people), Leefomgeving (planet) en Economisch-Klimaat (profit).

  • Paraplunota 'Maatschappij' richt zich op mensen en de omgeving waarin zij met elkaar samenleven. De manier waarop mensen met elkaar samenleven wordt beïnvloedt door de omgeving en andersom.
  • Paraplunota 'Leefomgeving' richt zich op de fysieke leefomgeving en onderscheidt daarin de elementen bodem, water, lucht, grondstoffen, natuur en de samenhang daartussen.
  • Paraplunota 'Economisch Klimaat' richt zich op economie en bedrijvigheid. Economisch Klimaat is het 'klimaat' waarbinnen economische ontwikkeling plaatsvindt.

Paraplunota Maatschappij

De paraplunota Maatschappij richt zich op mensen en de omgeving waarin zij met elkaar samenleven. De manier waarop mensen met elkaar samenleven wordt beïnvloedt door de omgeving en andersom. Wanneer mensen kunnen samenleven in harmonie met hun omgeving hebben zij de mogelijkheid zich te ontwikkelen. 'Maatschappij' heeft betrekking op het sociale gezicht van de gemeente, waar ondersteuning en voorzieningen dichtbij zijn en de menselijke maat geldt. In de paraplunota Maatschappij staan de volgende beleidsthema's centraal:

  • Wonen;
  • Gezondheid;
  • Woonomgeving;
  • Sociale structuur;
  • Ondersteuning.

Wonen

De paraplunota Maatschappij gaat met name in op de kwaliteit van de (bestaande) woningvoorraad. Kwaliteitsaspecten waar de gemeente Moerdijk de komende jaren op inzet zijn levensloopbestendigheid, duurzaamheid en veiligheid. Met de ontwikkeling van drie woningen worden binnen het bestaand stedelijk gebied, door middel van verdichting extra woningen toegevoegd aan de woningvoorraad van Zevenbergen.

Gezondheid

Een goede gezondheid draagt bij aan het welzijn van de inwoners. Het is een belangrijke voorwaarde om te kunnen deelnemen aan de samenleving en er bij te horen. De gemeente zet zich samen met haar partners in om de gezondheid van inwoners te beschermen, te bewaken en te bevorderen. Inwoners hebben een eigen verantwoordelijkheid om te kiezen voor een gezonde leefstijl. De gemeente is verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van betrouwbare (gezondheids-) informatie en zorgen voor gerichte voorlichting. Ten aanzien van gezondheid stelt de gemeente daarmee de volgende doelen:

  1. 1. Inwoners beslissen zelf over leefstijl: kies gezond!;
  2. 2. Gezondheidsproblemen die in toenemende mate bij inwoners voorkomen aanpakken;
  3. 3. Inwoners kunnen vertrouwen op gezondheidsbescherming.

Woonomgeving

Voor de leefbaarheid is het nodig, dat mensen elkaar in een prettige en veilige (woon)omgeving kunnen ontmoeten. De woonomgeving kan worden onderverdeeld in drie elementen. Het gaat om activiteiten in sociaal-maatschappelijke voorzieningen zoals onderwijs, ontmoeting, sport en cultuur, de openbare ruimte met daarin monumenten, speelvoorzieningen en meubilair, groen, wegen en openbare verlichting en de bereikbaarheid van de voorzieningen en de woning. In de wijk Bosselaar Zuid is sprake van een goed voorzieningenpeil. In het midden van de wijk is een Brede School gevestigd met diverse maatschappelijke voorzieningen. In de wijk zijn ook verschillende plaatsen voor onderlinge ontmoetingen, bijvoorbeeld bij speelvoorzieningen. Daarnaast is de wijk gelegen op korte afstand van het centrum van Zevenbergen met diverse voorzieningen.

Sociale structuur

Met sociale structuur wordt de opbouw van de samenleving bedoeld. Deze opbouw bestaat uit individuen, groepen en organisaties. Een stevige sociale structuur is een basis voor levendige kernen. Met de toevoeging van drie woningen ontstaat een goede afronding van de woonwijk Bosselaar Zuid.

Ondersteuning

De gemeente zet in op een sociale structuur waarin mensen voor elkaar zorgen en op een omgeving die dit mogelijk maakt. Niet voor iedereen is dit voldoende. Dan is professionele ondersteuning nodig met als doel om weer zelfstandig te leren, werken, wonen en leven.

Paraplunota Leefomgeving

De Paraplunota Leefomgeving richt zich op de fysieke leefomgeving en onderscheidt daarin de elementen ondergrond, water, lucht, grondstoffen, natuur en de samenhang daartussen. Verder gaat het in de nota over de inrichting en het beheer van de openbare ruimte en het effectief ruimtegebruik.

In de paraplunota Leefomgeving staan de volgende beleidsthema's centraal:

  • Rijke ondergrond;
  • Helder water;
  • Schone lucht;
  • Behoud grondstoffen voor toekomstige generaties;
  • Gevarieerde natuur.

Rijke ondergrond

Ruimte is een kostbaar goed. Er is sprake van een maatschappelijke druk op de grond als "drager" van de ruimte. De gemeente heeft daarom de taak om op een efficiënte manier gebruik te maken van de nog beschikbare grond. Een schone buitenruimte draagt ook bij aan verbetering van de leefomgeving. Naast deze door onszelf veroorzaakte vervuiling kan ook onkruid en wildgroei voor overlast zorgen. Met name binnen de woon- en werkomgeving wordt van de gemeente (en andere overheden) verwacht dat deze vervuiling wordt tegengegaan en verwijderd.

Ten aanzien van de ondergrond stelt de gemeente de volgende doelen:

  1. 1. Effectief ruimtegebruik door afstemming bodemeigenschappen en functie;
  2. 2. Instandhouden en verbetering van de bodemkwaliteit;
  3. 3. Aanpak van de openbare ruimte op basis van de elementen gebruik, inrichting en beheer;
  4. 4. Door bewustwording en betrokkenheid van de burgers en bedrijven op preventieve wijze komen tot een verbetering van de beeldkwaliteit.

De ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op gronden die geschikt zijn voor woningbouw. Dit blijkt uit het bodemonderzoek dat is uitgevoerd voor het bestemmingsplan uit 2008. Er is sprake van effectief ruimtegebruik door binnen bestaande structuur te verdichten.

Helder water

In september 2020 hebben de gemeente en het waterschap Brabantse Delta het onderliggend gemeente rioleringsplan (hierna vGRP) Moerdijk, 2021-2024 vastgesteld. Dit plan heeft betrekking op:

  • al het oppervlaktewater, beken, vennen, kreken, enz.;
  • de waterkeringen;
  • de afval- en hemelwaterstromen;
  • het oppervlakkige grondwater;
  • water in relatie tot (ruimtelijke) ontwikkelingen.

Zoals beschreven in de waterparagraaf (zie paragraaf 4.2) is er geen sprake van een ontwikkeling die onevenredige nadelige gevolgen zal hebben op de waterhuishouding.

Schone lucht

Lucht is één van de levensbehoeften van mens, dier en plant. Daarbij is de luchtkwaliteit van groot belang. Die staat onder druk door de uitstoot van vervuilende stoffen door o.a. industrie en verkeer/vervoer. De nieuwe woningen leiden tot extra verkeer, de bijdrage aan de luchtkwaliteit is niet in betekenende mate. De luchtkwaliteit ter plaatse voldoet aan de normen.

Klimaatstrategie Moerdijk

Het klimaat verandert, ook in Moerdijk. Het wordt warmer, droger, natter en de zeespiegel

stijgt. En het gaat sneller dan we denken. De droge zomers van 2018 en 2019 drukken ons

met de neus op de feiten. De uitdaging, de komende decennia, is om klimaatproof te worden en te zorgen dat de maatschappelijke effecten van klimaatverandering ten minste op een acceptabel niveau beheersbaar zijn.

Onze visie op klimaatadaptatie is:

In 2050 is de gemeente Moerdijk klimaatbestendig en waterrobuust ingericht. We benutten verandering ten behoeve van het klimaat om Moerdijk mooier, welvarender en veiliger te maken. Moerdijk is aantrekkelijk en gezond, en klimaat heeft er zijn plek. Samen

minimaliseren we de gevolgen en iedereen neemt zijn of haar verantwoordelijkheid en draagt bij.

In de klimaatstrategie wordt ingegaan op wat nu en de komende jaren de invloed van

klimaatverandering op onze gemeente is? Hoe gaan we daarmee om; wat kunnen we als

gemeente doen om te zorgen dat de risico’s op korte en langere termijn beheersbaar zijn?

En wat kunnen onze partners doen en onze inwoners? De Klimaatstrategie geeft op hoofdlijnen een uitwerking aan de hoofdopgave ‘Moerdijk klimaatproof’, we schetsen de breedte van de opgave, onze inzet en rol, de uitgangspunten en met wie we hierin zullen samenwerken.

De uitwerking van de visie in een uitvoeringsplan volgt drie strategische lijnen van de

Moerdijkse Klimaatdialoog die 30 juni 2020 digitaal werd gevoerd:

  • Gezond leef-, werk- en leerklimaat: We beschermen tegen de negatieven effecten van klimaatverandering en bevorderen en nemen initiatief bij de doorontwikkeling naar een gezond leef-, werk- en leerklimaat.
  • Klimaat en het productielandschap 2.0: We faciliteren en promoten een transitie naar een nieuwe toekomstgerichte en klimaatbestendig manier van produceren zonder negatieve invloed op de omgeving.
  • Samen met de natuur: We herstellen het evenwicht met de natuurwaarden en creëren ruimte voor natuur en biodiversiteit op elke schaal

Behoud grondstoffen voor toekomstige generaties

Het tegengaan van het gebruik van niet-hernieuwbare grondstoffen ten behoeve van energieopwekking is een speerpunt van het gemeentelijk beleid. Hierbij geldt de "trias energetica" als richtlijn. Dit houdt in:

  • het terugdringen van onnodig energieverbruik;
  • voor de resterende behoefte zoveel mogelijk inzetten op duurzame energie;
  • efficiënt (her)gebruik van fossiele bronnen.

Om aan deze richtlijn te kunnen voldoen stelt de gemeente de volgende doelen:

  1. 1. Actief stimuleren energiebesparing: 2% per jaar;
  2. 2. Lokaal opwekken van duurzame energie (70% in 2030):
    1. a. 30% windenergie in 2030;
    2. b. 10% bio-energie in 2030;
    3. c. 30% zonne-energie binnen de gebouwde omgeving;
  3. 3. Actief stimuleren hergebruik reststromen bij bedrijven;
  4. 4. Afval is grondstof.

De bestemmingswijziging voorziet niet in een ontwikkeling die de doelstellingen voor energieopwekking in de weg zullen staan. De woningen worden gerealiseerd binnen de laatste eisen van het Bouwbesluit waarbij eisen worden gesteld aan energiezuinigheid en isolatiewaarde van de woningen.

Gevarieerde natuur

Biodiversiteit is een belangrijke graadmeter voor de kwaliteit van de natuur en onze leefomgeving. Onder biodiversiteit wordt verstaan de verscheidenheid van het leven op aarde, op het niveau van genen, soorten en ecosystemen. De waarde van biologische diversiteit wordt hierbij niet alleen vanuit het perspectief van de mens bekeken, maar ook vanuit het perspectief van de eigen, intrinsieke waarde van de natuur.

Ten aanzien van een gevarieerde natuur stelt de gemeente de volgende doelen:

  1. 1. Instandhouding en vergroting van oppervlakte (verbonden) natuurgebied;
  2. 2. Vergroting soortenrijkdom van planten en dieren;
  3. 3. Aandacht voor biodiversiteit vergroten.

Aangezien de ontwikkeling van de woningen plaatsvindt op een terrein die voor de ontwikkeling bouwrijp is gemaakt, kan geconcludeerd worden dat er geen beschermde diersoorten aanwezig zijn. Bij de inrichting van de openbare ruimte is voldoende ruimte voor een groene inrichting. Hierbij wordt tevens gekeken naar soortenrijkdom en biodiversiteit.

Paraplunota Economisch Klimaat

De paraplunota Economisch Klimaat richt zich op economie en bedrijvigheid. Economisch Klimaat is het 'klimaat' waarbinnen economische ontwikkeling plaatsvindt. Het bedrijfsleven staat aan de lat om economische groei (toegevoegde waarde, werkgelegenheid) te realiseren, de overheid/gemeente creëert hiervoor de randvoorwaarden.

In de paraplunota Economisch Klimaat staan de volgende beleidsthema's centraal:

  • De economische basis op orde;
  • Levendige kernen;
  • Toeristische bestemming Moerdijk;
  • Hoogwaardig logistiek- en industrieel knooppunt Moerdijk.

Het wijzigingsplan richt zich op het mogelijk maken van drie extra woningen binnen de wijk en maakt geen nieuwe voorzieningen of bedrijven mogelijk.

3.3.2 Structuurvisie "Moerdijk 2030"

De structuurvisie "Moerdijk 2030", vastgesteld door de gemeenteraad op 9 juni 2011, is een integrale visie die inspeelt op de ontwikkeling van de beide werelden van Moerdijk: het grootschalige (inter-)nationale Moerdijk enerzijds en het ruime, rustige, agrarische Moerdijk met een veel kleinschaliger karakter anderzijds. De visie beoogt ook deze twee werelden samen te brengen zodat ze elkaar kunnen aanvullen en versterken.

De structuurvisie geeft de belangrijkste opgaven, ontwikkelingen en karakteristieken weer voor de verschillende kernen binnen de gemeente. In de structuurvisie is de locatie van Bosselaar Zuid opgenomen als ontwikkelingsgebied voor woningbouw. Daarbij is tevens een zoekrichting aangegeven voor extra woningbouw ten zuiden van de nieuwe wijk. Daarnaast past de ontwikkeling van Bosselaar Zuid, met de verdichting, binnen de visie Moerdijk MeerMogelijk. Hierin is onder meer opgenomen dat binnen de kernen gezocht moet worden naar ruimte voor de realisatie van 825 extra woningen. De drie woningen die door middel van de verdichting worden gerealiseerd passen binnen deze doelstelling, zonder dat dit tot extra bebouwd gebied leidt.

3.3.3 Omgevingsvisie Gemeente Moerdijk 2040

Met de Omgevingswet wordt het voor elke gemeente in Nederland verplicht om een omgevingsvisie te hebben. De invulling hiervan is de Omgevingsvisie Gemeente Moerdijk 2040. Het ontwerp Omgevingsvisie Gemeente Moerdijk 2040 is op 18 mei 2023 als ontwerp ter inzage gelegd.

In 2040 is de gemeente Moerdijk een aantrekkelijk mozaïek, van stad en land, oud en nieuw, groot en klein, rust en reuring. Voortgebouwd op de eigenschappen die al sinds jaar en dag in de gemeente te vinden zijn, is Moerdijk in 2040 een aantrekkelijke plek om te wonen, werken, ondernemen en recreëren. Moerdijk is in 2040 een mozaïek van formaat: met krachtige kernen en gebouwd op duurzame gronden. De gemeente Moerdijk heeft hiervoor drie kernambities opgesteld:

  • Versterken van stadse én dorpse leefomgeving;
  • Bouwen aan een vitale en gezonde economie;
  • Werken aan een groen, duurzaam, veilig en beleefbaar buitengebied.

Toetsing

In de kern van Zevenbergen is voldoende vraag naar nieuwe woningen. Daarnaast is de ontwikkeling onderdeel van de wijk Bosselaar Zuid. Alle woningen worden gasloos uitgevoerd waarmee er een bijdrage wordt geleverd aan de doelstellingen voor een duurzaam Moerdijk. Het planvoornemen geeft dan ook uitwerking, en sluit aan bij de doelen uit de 'Omgevingsvisie Gemeente Moerdijk 2040', namelijk de realisatie van levensloopbestendige woningen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aantal van 2.000 of meer. Dit bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van een viertal studio's met een gezamenlijke ruimte en drie vrij in te delen ruimten en is dus niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig. Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet worden gekeken naar de concrete omstandigheden van het geval. Onder meer de aard, de omvang en de milieugevolgen van de stedelijke ontwikkeling zijn relevant. Als een ontwikkeling aanzienlijke negatieve milieugevolgen heeft dan wijst dit op een stedelijk ontwikkelingsproject.

Toetsingskader

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een aaneengesloten gebied met een oppervlakte van 100 hectare of meer, of 2.000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer betreft. De voorgenomen ontwikkeling betreft het realiseren van drie woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu.

Conclusie

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kleinschaligheid van de ontwikkeling zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. De beoogde ontwikkeling is daarom als zodanig niet MER-plichtig. Het planologisch toestaan van de beoogde activiteit veroorzaakt geen milieueffecten naar de omgeving die aanleiding moet zijn om een MER uit te voeren. Bij toetsing aan de milieu- en omgevingsaspecten in dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de effecten van de ontwikkeling op het milieu en op de omgeving.

4.2 Watertoets

Beleid en normstelling

Waterbeheer

De initiatiefnemers van een ruimtelijke ontwikkeling behoren in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen worden toegelaten die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap de Brabantse Delta verantwoordelijk voor het waterkwantiteits-- en waterkwaliteitsbeheer. Bij onderhavige procedure wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De eventuele opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Op Europees en landelijk niveau is het overkoepelende waterbeleid vastgelegd in de Kaderichtlijn Water, het Nationaal Waterplan en het Nationaal Bestuursakkoord Water. De doorvertaling van dit beleid is regionaal vastgelegd in het Provinciaal Waterplan en het Waterbeheersplan van het Waterschap. Daarnaast wordt op gemeentelijk niveau het waterbeleid vastgelegd in een waterplan of een (verbreed) rioleringsplan. Door het waterschap wordt een waterbeheerplan opgesteld waarin het waterschap haar strategische keuzen, de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan beschrijft.

Watertoets

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro ) bepaalt dat bij ruimtelijke plannen zoals deze rekening gehouden dient te worden met de waterhuishouding. Middels het uitvoeren van een Watertoets worden alle relevante zaken met betrekking tot de waterhuishouding afgestemd en besproken met de waterbeheerder(s).

Toetsing
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van drie woningen mogelijk. Deze ontwikkeling heeft betrekking heeft betrekking op verdichting binnen het bestaand stedenbouwkundig raamwerk. De extra verdichting leidt daarmee niet tot extra verharding binnen het plangebied. Ten aanzien van de watergangen binnen het plangebied geldt dat de waterpartij binnen het plangebied zal afwateren met een maximaal debiet van 2,67 l/s/ha.

Voorkomen van grondwateroverlast

De ontwatering (het verschil tussen de maaiveldhoogte en de gemiddelde hoogste grondwaterstand) dient voor het gehele plangebied minimaal 1 m te bedragen om de nodige veiligheid tegen grondwateroverlast te waarborgen. Dit is bij de keuze van het bouwpeil en de inrichting van het watersysteem meegenomen. Daarnaast wordt uitkomende grond afkomstig van de aanleg van nieuw oppervlaktewater gebruikt om het maaiveld op te hogen.

Riolering en waterkwaliteit

In het plangebied is een gescheiden rioolstelsel aangelegd. Het vuilwater wordt aangesloten op de riolering (DWA). Hemelwater van wegen, allen met een lage verkeersintensiteit, en daken wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater binnen het plangebied. Om verontreinigingen van water en bodem te voorkomen, wordt zoveel mogelijk gebruikgemaakt van duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen.

Het geniet de voorkeur om afstromend hemelwater van schone oppervlakken af te koppelen en af te voeren naar het oppervlaktewater. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater afgevoerd wordt naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie.

Beheer en onderhoud

In de Keur is geregeld dat "beschermingszones" voor watergangen en waterkeringen in acht dienen te worden genomen, ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd. Beheer en onderhoud in het plangebied zal in beginsel worden uitgevoerd door Waterschap Brabantse Delta.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de verdichting van het woongebied die mogelijk wordt gemaakt met dit wijzigingsplan geen negatieve gevolgen heeft voor de bestaande waterhuishouding.

4.3 Ecologie

Toetsingskader

Wet natuurbescherming

Met de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. De Wnb is in werking getreden met ingang van 1 januari 2017. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) is in beginsel bevoegd gezag voor de vergunningverlening onder de Wnb.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wnb en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (hierna: NNN) de uitvoering van het plan niet in de weg staan. Verder geldt er een verplichting om een passende beoordeling te verrichten indien significant negatieve effecten op voorhand niet zijn uitgesloten. In dat geval kan het plan alleen worden vastgesteld indien met zekerheid is vastgesteld dat uitvoering van het plan niet leidt tot een aantasting van natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden. Eventueel noodzakelijke mitigerende maatregelen moeten in dat geval bij vaststelling van het plan geborgd zijn.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent twee soorten natuurgebieden, te weten:

  1. 1. Natura 2000/gebieden;
  2. 2. Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Soortenbescherming

Daarnaast is in de Wnb de soortenbescherming geregeld. Soortenbescherming geldt voor alle beschermde soorten ongeacht waar deze soorten zich bevinden en hoeveel soorten het betreft. In de Wnb zijn verbodsbepalingen opgenomen van handelingen en effecten op beschermde soorten die niet worden uitgevoerd, behoudens ontheffing.

Gebiedsbescherming - Natura 2000-gebieden

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (EZK) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een ruimtelijk plan dat afzonderlijk (of in combinatie met andere plannen of projecten) significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.

Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  1. 1. er zijn geen alternatieve oplossingen;
  2. 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  3. 3. de noodzakelijke compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en die verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Gebiedsbescherming - Natuurnetwerk Brabant (NNB)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Brabant (NNB) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Verdragen van Bern en Bonn; en
  • bescherming van overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk doden van vogels of het vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn.

Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten (art. 3.10 Wnb). De overige soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. GS kunnen ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan voor deze soorten ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Onderzoek

Natura 2000/Natuurbeschermingswet

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van beschermde Natura 2000-gebieden of van gebieden die zijn aangewezen als Natuurnetwerk Brabant. In het kader van de invloed van de ontwikkeling van de drie woningen is gekeken naar de effecten van de nieuwbouw op de omliggende Natura 2000-gebieden. In het kader hiervan is een AERIUS-berekening uitgevoerd voor de aanleg- en gebruiksfase.

Om stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden door emissies van de beoogde ontwikkeling uit te sluiten is hier een onderzoek voor uitgevoerd. De stikstofberekening voor de aanleg- en gebruiksfase zijn opgenomen in de bijbehorende memo, zie hiervoor bijlage 1. Hierin is geconcludeerd dat er voor de aanleg- en gebruiksfase geen depositiebijdrage binnen Natura 2000-gebieden wordt berekend. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Dit onderzoek is uitgevoerd ten behoeve voor dit wijzigingsplan en het aangrenzend project (in totaal 51 woningen).

Natuurnetwerk Brabant

Het plangebied ligt niet in een gebied dat begrensd is in het kader van het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ). Het dichtstbijzijnde gebied wat deel uitmaakt van het NNB ligt op ongeveer 900 meter. Dit is het gebied 'N16.04 Vochtig bos met productie'. De bouw en het gebruik van de woningen hebben vanwege de afstand en de ligging geen negatief effect op de natuurwaarden van het gebied die begrensd is in het kader van het Natuurnetwerk Brabant.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.ZBBosselaarWP-BP40_0009.png"

Figuur 5.1 Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van Natuurnetwerk Brabant (bron: Provincie Noord-Brabant)

Soortenbescherming

De ontwikkeling van de woningen vindt plaats op een terrein die voor de ontwikkeling van de wijk 'Bosselaar Zuid' bouwrijp is gemaakt. Bij het bouwrijp maken van de kavels en de voorbereidende werkzaamheden zijn maatregelen getroffen waardoor pionierende soorten, zoals de rugstreeppad zich niet vestigen in het plangebied.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.4 Cultuurhistorie En Archeologie

4.4.1 Cultuurhistorie

Beleid en normstelling

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Hiertoe dient middels bestudering van kaarten bepaald te worden of binnen (de invloedsfeer van het plangebied) Rijksmonumenten (historische gebouwen, sluizen, tuinbeelden en grafstenen), Archeologische Rijksmonumenten, Werelderfgoederen en beschermde stads- en dorpsgezichten aanwezig zijn. Ook het voorkomen van gebieden met landschappelijke waarden en beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden, Wetlands, Beschermde Natuurmonumenten, Nationale Parken, Nationale Landschappen en de Ecologische Hoofdstructuur dient bepaald te worden.

Toetsing en conclusie

In of in de directe nabijheid van het projectgebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen aanwezig. Het geplande ontwikkeling heeft derhalve geen negatieve invloed op eventuele cultuurhistorische waarden. Het aspect 'cultuurhistorie' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.4.2 Archeologie

Beleid en normstelling

Verdrag van Malta

In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valletta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Deze wijzigingswet is beter bekend als de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die op 1 september 2007 van kracht werd.

De belangrijkste artikelen uit het Verdrag van Malta die in de Nederlandse wetgeving zijn overgenomen, zijn dat het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) dient te worden behouden (artikel 4), dat het archeologisch erfgoed deel uitmaakt van de belangenafweging in het kader van ruimtelijke ordening (artikel 5) en het 'veroorzakersprincipe' (artikel 6). Het veroorzakersprincipe betekent dat de verstoorder verantwoordelijk is voor het vroegtijdig (laten) uitvoeren van noodzakelijk archeologisch (voor)onderzoek en de financiering daarvan.

Bestemmingsplan

In de Nederlandse wetgeving wordt aan artikel 5 uit het Verdrag van Malta invulling gegeven door middel van artikelen 38, 39 en 40 uit de Monumentenwet. In deze artikelen is bepaald dat het archeologisch erfgoed beschermd dient te worden middels het bestemmingsplan. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden. Hieronder vallen zowel reeds bekende archeologisch waardevolle gebieden als gebieden waarvoor een (verhoogde) archeologische verwachting geldt. Deze waarden krijgen een archeologische (mede)bestemming, die wordt vermeld in de toelichting van het bestemmingsplan, wordt begrensd in de verbeelding (plankaart) en wordt voorzien van regels die gekoppeld zijn aan een vergunningstelsel.

In artikel 41a van de Monumentenwet is bepaald dat artikelen 39, 40 en 41, eerste lid, niet van toepassing zijn op plangebieden met een oppervlakte kleiner dan 100 m². Bij projecten die deze oppervlakte overschrijden dient het archeologisch belang altijd te worden meegewogen in de belangenafweging. Gemeenten kunnen van deze grens afwijken, mits de redenen hiervoor goed onderbouwd kunnen worden.

Archeologiebeleid gemeente Moerdijk

Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeenten in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeenten bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk.

Onderzoek

Op basis van de erfgoedverordening en de archeologische beleidskaart van de gemeente Moerdijk geldt de archeologische verwachtingswaarde 7. Hiervoor geldt een archeologische onderzoeksplicht bij bodemverstoring met een minimum oppervlakte van 250 m2 en verstoringsdiepte 200 cm. Voor de bouwontwikkeling van Bosselaar Zuid levert dit geen belemmeringen op. Er vinden geen grondwerkzaamheden plaats dieper dan 2 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.ZBBosselaarWP-BP40_0010.png"

Figuur 5.2 Uitsnede archeologische beleidskaart Moerdijk

4.5 Bodem- En Grondwaterkwaliteit

Toetsingskader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Toetsing en conclusie

Het wijzigingsplan voorziet in de realisatie van drie woningen. Deze woningen worden binnen het bestaande stedenbouwkundig kader gerealiseerd. Er is dan ook planologisch gezien geen sprake van een wijziging van functies. In het kader van het bestemmingsplan Bosselaar-Zuid 2008 zijn verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit deze onderzoeken blijkt dat de bodemkwaliteit ter plaatse de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Ter voorbereiding op de omgevingsvergunning voor bouwen voor de nog te realiseren woningen, is een bodemonderzoek uitgevoerd (Lankelma, 2020). Uit dit onderzoek blijkt dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de beoogde nieuwbouw. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 2 bij de toelichting.

4.6 Verkeer En Parkeren

Op het gebied van verkeer en vervoer is er geen specifieke wetgeving voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er in de gebruiksfase de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is. Het gemeentelijk beleid is gericht op het opvangen van de parkeerbehoefte op eigen terrein.

Voor nieuwe ruimtelijke-functionele ontwikkelingen kan de verkeersgeneratie worden berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkencijfers naar parkeernormen). Hiervan kan worden afgeweken mits dit goed kan worden gemotiveerd. Als de kencijfers van het CROW worden gehanteerd. dan zijn de stedelijkheidsgraad van de gemeente en de ligging van de locatie van belang. Het CROW onderscheidt volgens de systematiek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) vijfstedelijkheidsgraden aflopend van "zeer sterk stedelijk" tot “niet stedelijk". Binnen elke stedelijkheidsklasse wordt door het CROW onderscheid gemaakt in centrum, schil/overloopgebied en rest bebouwde kom. De gemeente Moerdijk is gekarakteriseerd als niet-stedelijk. De ligging van de locatie is bebouwde kom.

4.6.1 Verkeersontsluiting

Gemotoriseerd- en langzaam verkeer

Het projectgebied wordt ontsloten door de Smaragd. De Smaragd sluit in noordelijke richting aan op de Zuidrand. Via het noorden het centrum van Zevenbergen bereikt worden. Vervolgens kan de provinciale weg N285 bereikt worden. Via de N285 is de kern Zevenbergen en het haven- en industriegebied Moerdijk te bereiken. Ook kan via de N285 aansluiting worden gevonden op de rijksweg A17.

Het projectgebied is bereikbaar voor zowel gemotoriseerd- als langzaam verkeer. De Smaragd is een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom en maakt onderdeel uit van een 30 km/uur-gebied waar fietsers de rijbaan delen met het autoverkeer. Er is een trottoir voor voetgangers aanwezig. De ontsluiting van het projectgebied voor gemotoriseerd en langzaam verkeer is dan ook goed.

Openbaar vervoer

Het plangebied is gelegen op een afstand van 1.200 m vanaf het treinstation Zevenbergen. Dit treinstation wordt twee maal per uur per richting aangedaan door stoptreinen naar Roosendaal en naar Dordrecht, Rotterdam en Den Haag. Vanaf het treinstation vertrekken tevens busdiensten richting Prinsenbeek, Breda en Fijnaart.

4.6.2 Verkeersgeneratie

Voor de beoogde woningen wordt de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 en nota parkeernormen gemeente Moerdijk 2021. Voor het te hanteren kencijfer voor de kern Zevenbergen wordt uitgegaan van een stedelijkheidsgraad van matig stedelijk, rest bebouwde kom. In de beleidsregel wordt aangegeven dat op basis van het autobezit en autogebruik in de gemeente Moerdijk er voor gekozen wordt om als uitgangspunt het gemiddelde kencijfer te hanteren. Voor de beoordeling van de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid wordt getoetst aan de wegencategorisering en de daarin bepaalde grenswaarde voor de verkeersintensiteit per wegcategorie en expert judgement.

Tabel 4.1 Verkeersgeneratie toekomstig planontwikkeling

Woningtype Aantal Kencijfer Verkeersgeneratie
Weekdag Werkdag*
Vrijstaand duur 1 8,2 8,2 9,1
2 onder 1 kap duur 2 7,8 15,6 17,3
Totaal 23,8 mvt 26,4 mvt

* omrekening weekdag naar werkdag met standaardfactor 1,11 voor woongebieden (CROW-publicatie 381)

De drie extra woningen zorgen voor een totale verkeersgeneratie van 24 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Omrekening naar een gemiddelde werkdag vindt plaats met de standaard factor 1,11 voor woonfuncties. Op een gemiddelde werkdag genereert de totale ontwikkeling circa 27 mvt/etmaal. Dit is een verkeerstoename van 27 mvt/etmaal ten opzichte van de huidige situatie op een gemiddelde werkdag. De verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkelingen is dermate gering dat deze nauwelijks van invloed is op de verdere verkeersafwikkeling.

4.6.3 Parkeren

De parkeergelegenheid voor woningen is bepaald op basis van de parkeernormen van de gemeente Moerdijk (Nota Parkeernormen, 2021). In het parkeerbeleid van de gemeente is voor de kern Zevenbergen als een apart gebied bestemd. Hierbinnen is een onderscheid gemaakt tussen woningen kleiner dan 90 m2 en groter dan 90 m2. De drie woningen betreffen koopwoningen voor het duurdere segment.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.ZBBosselaarWP-BP40_0011.png"

Figuur 5.3 Parkeernormen voor woningen (Bron: Nota Parkeernormen 2021)

Op basis van de parkeernormen van de gemeente Moerdijk zijn er 1,5 parkeerplaatsen per woning noodzakelijk en 0,3 parkeerplaatsen per woning in het openbaar gebied voor bezoekers. Het gaat in dit plan om drie woningen, dit betekent dat er twee parkeerplaatsen per woning aanwezig moeten zijn (waarbij rekening is gehouden met omrekenfactoren parkeren op eigen terrein). Hiervoor is voldoende ruimte aanwezig, zie hiervoor figuur 5.4. Daarnaast is er in totaal één parkeerplaats (0,3 * 3 woningen) beschikbaar in het openbaar gebied voor bezoekers. Deze parkeerplaats is in figuur 5.4 aangeduid als 'or', oftewel openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.ZBBosselaarWP-BP40_0012.png"

Figuur 5.4 Beschikbare parkeerplaatsen (Bron: Aannemersbedrijf Van Agtmaal B.V.)

4.6.4 Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is voor alle modaliteiten goed. De verkeersgeneratie van de ontwikkeling is dermate gering dat deze nauwelijks van invloed is op de verkeersafwikkeling op de omliggende wegenstructuur. De parkeerbehoefte van de ontwikkeling wordt geheel opgevangen op eigen terrein. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.7 Bedrijven En Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Toetsing en conclusie

In de beoogde situatie worden woningen gerealiseerd. Hiermee wordt een milieugevoelige functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In de omgeving van het plangebied bevinden zich voornamelijk woningen, waardoor de omgeving getypeerd kan worden als een 'rustige woonwijk'.

De gronden ten westen van het plangebied, aan de Roode Vaart, hebben de bestemming 'Bedrijven' die in categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteit vallen. De afstand van de beoogde ontwikkeling tot dit bedrijventerrein bedraagt circa 95 meter, waardoor dit terrein geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling. Daarnaast bevinden zich reeds bestaande woningen tussen het plangebied en dit bedrijventerrein. Op termijn worden op deze gronden 32 woningen gerealiseerd.

Op circa 80 meter bevindt zich het bedrijventerrein Molengors. Op 14 juli 2022 is het bestemmingsplan 'Paraplu bestemmingsplan geluid bedrijventerrein Molengors' vastgesteld. In dit plan is de milieubelasting door de aanwezige bedrijven op een andere manier geregeld dan met de huidige systematiek van 'bedrijven en milieuzonering', met de bijbehorende milieucategorieën. Op basis van dit bestemmingsplan kan geconcludeerd worden dat de milieucontouren van dit terrein buiten het plangebied vallen waardoor sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast worden de bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt.

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Geluid

Het aspect geluid kan betrekking hebben op:

  • wegverkeerslawaai;
  • industrielawaai;
  • inrichtingslawaai

De locatie valt niet binnen de geluidzone van een gezoneerd bedrijventerrein. Daarnaast is geen sprake van een geluidhinder producerend bedrijf in de omgeving. De aspecten industrielawaai en inrichtingslawaai zijn daarom niet relevant. Op het aspect wegverkeerslawaai wordt hierna ingegaan.

4.8.1 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) dient voor nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, aannemelijk gemaakt te worden dat voldaan wordt aan de wettelijke geluidnormen indien deze zijn gelegen binnen de wettelijke geluidzone van gezoneerde wegen. Wegen zijn gezoneerd indien hier een maximum snelheid geldt van 50 km/uur of hoger. De breedte van de geluidzone van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de binnen-of buitenstedelijke ligging.

Indien gelegen binnen de geluidzone van een weg dient in principe voldaan te worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend, nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te bovengaan. De maximale ontheffingswaarde voor wegen is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de bestemmingen (binnen-of buitenstedelijk). Onderhavig plan kent een ligging binnen de bebouwde kom. De maximale ontheffingswaarde bedraagt 63 dB.

Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/u of lager op basis van de Wgh niet gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn.

Toetsing en conclusie

De ontwikkeling maakt gevoelige functies mogelijk welke aan de normen van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen te worden getoetst indien gelegen binnen de geluidzone van gezoneerde wegen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dienen relevante niet gezoneerde wegen (30 km/u wegen) meegenomen worden in het onderzoek. Het gaat hier om de Smaragd, Serpentijn, Allenweg en Robij. De verkeersbelasting op deze wegen is dusdanig laag dat dit weinig geluid genereert en akoestisch onderzoek niet noodzakelijk is.

De Huizersdijk en Zuidrand zijn wegen met een snelheidsregime van 50 km/uur. Op 5 oktober 2023 is een akoestisch onderzoek ten behoeve van wegverkeerslawaai uitgevoerd voor deze locatie. Het onderzoek is toegevoegd in bijlage 3. Het volgende kan worden geconcludeerd.

Geluid door wegverkeer op de Huizersdijk en Zuidrand vormen geen belemmering voor dit wijzigingsplan. Het laten vaststellen van een hogere waarden van 50 dB vanwege de Zuidrand is nodig voor de 3 woningen. Tevens zal in de bouwfase een onderzoek naar de geluidwering van de gevels moeten worden uitgevoerd.

4.9 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

De gevolgen voor de luchtkwaliteit worden beoordeeld op basis van de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk), de AMvB 'Niet in betekenende mate' (het besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM.

Er dient, ook na realisatie van het planvoornemen, sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet voldaan worden aan de geldende grenswaarden en luchtkwaliteitseisen.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1. weergegeven.

Tabel 4.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof toetsing van grenswaarde
stikstofdioxide (NO2)) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³
Fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg/m³

NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

Toetsing en conclusie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het aspect luchtkwaliteit te worden onderzocht. De beoogde ontwikkeling behoort tot een vaste categorie waarvan vooraf bekend is dat deze ontwikkeling 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan hoe het met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is gesteld. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Westrand. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat concentraties luchtverontreinigende stoffen afnemen naarmate een locatie verder van de weg ligt en gezien de ligging van het plangebied is, ter plaatse van het plangebied, sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.10 Externe Veiligheid

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

Onderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.ZBBosselaarWP-BP40_0013.png"

Figuur 5.5 Uitsnede risicokaart (Bron: www.atlasleefomgeving.nl)

Aan het gebied worden drie woningen toegevoegd. In deze paragraaf wordt een overzicht gegeven van de relevante risicobronnen in de omgeving van het plangebied, die van invloed kunnen zijn op de extra woningen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Overeenkomstig de openbare risicokaart (figuur 5.5) waarin relevante risicobronnen worden getoond, vindt ten oosten van het plangebied het spoortraject Zevenbergschenkhoek - Roosendaal Oost waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd van o.a. de stofcategorie B3 met een invloedsgebied van 4 kilometer. De afstand van het plangebied tot dit spoortraject bedraagt circa 560 meter. Omdat deze afstand groter is dan 200 meter, dient volgens het Bevt het groepsrisico van dit spoor beknopt te worden verantwoord.

Inrichtingen

Ten noordoosten van het plangebied is het zwembad Bosselaar gelegen op een afstand van circa 800 meter. Dit is aangemerkt als een inrichting vanwege de opslag van chloor. De dodelijke effectafstand bedraagt 90 meter. Het plangebied ligt op voldoende afstand.

Ten zuiden van het plangebied betreft het een agrarisch bedrijf aan de Markdijk 1 op een afstand van circa 540 meter. De dodelijke effectafstand bedraagt 235 meter. Het plangebied valt hierbuiten.

Daarnaast ligt in de wijdere omgeving een aantal risicobronnen. Het gaat hierbij om Gondrand Traffic B.V., Afvalstoffen Terminal Moerdijk B.V. en Shell Nederland Chemie B.V. Voor alle drie inrichtingen is in het kader van de vergunningverlening van deze bedrijven een QRA uitgevoerd. Het groepsrisico overschrijdt slechts bij Shell Nederland Chemie B.V. de oriëntatiewaarde. Het plangebied is echter op enkele kilometers gelegen van de inrichtingen.

Verantwoording groepsrisico

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De beschikbaarheid van een openbare bluswatervoorziening is primair een verantwoordelijkheid van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De opkomsttijd is door het Algemeen bestuur van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant in het Dekkings- en spreidingsplan vastgesteld. Voor een woonfunctie na 2003 geldt een opkomsttijd van 12 minuten. Uit het figuur 'Opkomsttijden Basis Brandweer' uit de standaardadvies blijkt het plangebied niet in een donkerblauwe gebied te liggen, waardoor er geen maatregelen getroffen hoeven te worden.

De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Smaragd. Vanaf de Zuidrand en Westrand kan de N285 bereikt worden. Deze weg sluit aan op het verdere netwerk van Moerdijk, zoals de A17. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie zullen drie woningen gerealiseerd worden. De aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. Bij deze groepen wordt echter ervan uitgegaan dat in geval van nood de verzorgers/ouders de kinderen en ouderen zullen begeleiden. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over het spoor geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Bij een brand- of explosiescenario dienen aanwezige personen dekking te zoeken in bijvoorbeeld gebouwen. Ook in dit scenario dienen personen ramen en deuren te sluiten en (mechanische) ventilatiesystemen uit te schakelen om zo te voorkomen dat (rook)gassen naar binnen worden gezogen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Uit het overzicht WAS-Installaties in de gemeente Moerdijk dat de dekking van dit systeem tot het plangebied reikt. Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

Conclusie

Uit de beknopte verantwoording blijkt dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. De veiligheidssituatie zal met de beoogde ontwikkeling niet significant verslechten en wordt als aanvaardbaar gezien. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.11 Leidingen En Laagvliegroutes

Toetsingskader

In het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen.

Het plangebied is gelegen in het radarverstoringsgebied van de vliegbasis Woensdrecht. Dit houdt in dat er rond deze vliegbasis een cirkel met een straal van 15 nautische mijl

(= 27,8 km) geldt, gemeten vanaf de positie van de radar. Deze cirkel is bedoeld om het functioneren van radar- en communicatieapparatuur op de vliegbasis te waarborgen. Binnen het radarverstoringsgebied dient voor ieder obstakel, hoger dan 63 m boven NAP, te worden berekend of er verstoring van de radar optreedt.

Het plangebied is daarnaast gelegen onder de navigatie-tolerantiezone van de laagvliegroute VO. Voor de laagvliegroute geldt dat er ter weerszijden van de hartlijn van de route een navigatie-tolerantiezone van 926 m bestaat. Het is vanuit defensieoogpunt niet wenselijk om obstakels hoger dan 30 m, onder de laagvliegroute te plaatsen.

Toetsing en conclusie

De maximaal toelaatbare bouwhoogte binnen het plangebied bedraagt 5 m. De belangen van de laagvliegroute van Defensie en het radarverstoringsgebied worden derhalve niet geschaad, aangezien de maximale bouwhoogte minder dan 30 en 63 m bedraagt.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een ruimtelijk plan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het plangebied, zowel analoog (bestaande uit een kaartblad, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen van een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt en wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige planregels puntsgewijs besproken.

5.2 Systematiek Bestemmingen

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken:

  • Inleidende regels (hoofdstuk 1);
  • Bestemmingsregels (hoofdstuk 2);
  • Algemene regels (hoofdstuk 3);
  • Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4).

De regels zijn zoveel mogelijk opgebouwd conform het handboek bestemmingsplannen van de gemeente Moerdijk en sluit tevens aan bij de systematiek van de meest recente bestemmingsplannen voor de kernen binnen de gemeente. Hierna worden de vier hoofdstukken kort toegelicht.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk zijn diverse begrippen verklaard, die in de regels zijn opgenomen. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is in hoofdstuk 1 het artikel ‘wijze van meten’ opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de feitelijk in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per artikel is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Hierna wordt een korte toelichting gegeven op de in het plan voorkomende bestemmingen.

Wonen - 2

Het plangebied is in het bestemmingsplan bestemd als 'Wonen - 2'. In de bouwregels is opgenomen dat het aantal woningen niet meer mag bedragen dan 1 per bouwperceel. De enige uitzondering hierop betreffen de gestapelde woningen die ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mogen worden gebouwd. Woningsplitsing is tevens niet toegestaan.

Hoofdgebouwen dienen te worden gebouwd binnen het bouwvlak, waarbij de voorgevel van de woning in de bouwvlakgrens of ten hoogste 3 m daarachter mag worden gebouwd. De bebouwingsregeling bevat verder bepalingen met betrekking tot de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, de diepte, breedte en hoogte van de hoofdgebouwen, deze regels zijn verbonden aan het type woning dat gerealiseerd wordt. Daarnaast is een uitzonderingsbepaling opgenomen ten aanzien van bijzondere woningtypen in de vorm van patiowoningen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, diverse aanvullende regels gesteld.

Anti-dubbeltelregel

In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels zijn algemene bepalingen opgenomen ten aanzien van bestaande bouwwerken. Daarnaast zijn regels opgenomen ten aanzien van parkeren, waarbij is bepaald dat een omgevingsvergunning uitsluitend verleend kan worden indien voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel wordt geregeld wat in het kader van dit bestemmingsplan in ieder geval wordt gezien als strijdig gebruik. Daarnaast wordt bepaald dat het houden van evenementen niet wordt gezien als strijdig gebruik binnen het bestemmingsplan.

Algemene afwijkingsregels

Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen waarin nog een aantal algemene afwijkingen is opgenomen. Het betreft hier onder meer een standaardregeling die beperkte afwijkingen in de maatvoering bij de uitvoering van bouwplannen mogelijk maakt.

Algemene wijzigingsregels

Een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen voor het onder voorwaarden toepassen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmeting van bestemmingsvlakken. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 1 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 5% worden vergroot.

Overige regels

In dit artikel is bepaald dat, voor zover er verwezen wordt naar wettelijke regelingen, de regelingen gelden op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.

5.3 Verbeelding

Het plangebied krijgt de bestemming 'Wonen - 2'.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Op basis van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening en artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is er een grondslag voor het vaststellen van een exploitatieplan of het anderszins verhalen van kosten van de grondexploitatie. De plankosten zijn verhaald op de initiatiefnemer in de vorm van leges. Daarmee is het kostenverhaal anderszins verzekerd. Daarnaast zijn de onderzoeken door de initiatiefnemer zelf betaald.

Daarmee is de economische uitvoerbaarheid van het plan verzekerd.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Informatie en participatie

Bij de voorbereiding van het wijzigingsplan heeft de initiatiefnemer de eigenaren van de omliggende percelen geïnformeerd over de realisatie van drie woningen.

6.2.2 Vooroverleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestemmingsplan toegestuurd naar de vaste overlegpartners. Dit zijn voor dit plan de provincie Noord-Brabant, RWS ZN, Brandweer WB, gemeente Etten-Leur, Gasunie, gemeente Drimmelen en het waterschap Brabantse Delta. De overlegpartners hebben aangegeven dat het wijzigingsplan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.

6.2.3 Zienswijzen

Het ontwerp van het wijzigingsplan is met ingang van 21 december 2023 voor een periode van zes weken, dus tot en met 1 februari 2024, ter inzage gelegd. Een ieder had de mogelijkheid om gedurende de periode van terinzagelegging van het ontwerpplan zienswijzen kenbaar te maken. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.

Bijlage 1 Memo Stikstofberekening

Bijlage 1 Memo stikstofberekening

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 3 Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 3 Onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 4 Standaardadvies Veiligheidsregio

Bijlage 4 Standaardadvies veiligheidsregio