Woonwijken bij de vesting Willemstad
Bestemmingsplan - gemeente Moerdijk
Vastgesteld op 03-02-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Woonwijken bij de vesting Willemstad van de gemeente Moerdijk.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1709.wonenwillemstad03-0401 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.5 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.6 afhankelijke woonruimte
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.7 bedrijf
een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen.
1.8 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
1.9 bestaande gebouwen
gebouwen die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan zijn of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
1.10 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.11 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.12 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats, zoals bedoeld in artikel 1 van de Woningwet.
1.13 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.14 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.15 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.16 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.17 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.18 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.
1.19 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.20 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.21 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, en bankfilialen.
1.22 erf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw, 1 m gelegen achter de denkbeeldige lijn in het verlengde van de lijn van het bouwvlak waar de voorgevel van het hoofdgebouw aan ligt, voor zover deze gronden gelegen zijn buiten het bouwvlak van het hoofdgebouw.
1.23 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.24 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.25 horeca
- a. 'horeca 1':
een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van nachtverblijf en/of van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken alsmede zalen;
- b. 'horeca 2':
elke voor het publiek, al dan niet tegen betaling toegankelijke lokaliteit, die geheel of nagenoeg geheel is ingericht of wordt gebruikt voor het dansen, zoals discotheken en dancings, waarin al dan niet dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt;
inrichtingen waarin een kans- of behendigheidsspel wordt uitgeoefend;
- c. 'horeca 3':
logiesaccommodatie.
1.26 kantoor
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen discipline, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.27 kap
een gesloten bovenbeëindiging van een gebouw, voor ten minste 2/3 deel bestaande uit een dakconstructie van schuin, bol of hol naar elkaar toelopende dakvlakken, dan wel een dakconstructie van een naar één zijde schuin, bol of hol toelopend dakvlak.
1.28 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.29 mantelzorg
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.30 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van openbaar vervoer, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.31 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.32 peil
- a. voor gebouwen binnen 5 m afstand van een weg: de hoogte van de kruin van de weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.33 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of ''uitstraling'' als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.34 woning
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
1.35 woonwagen
een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats, als bedoeld in artikel 1 lid h Woningwet, en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 afstanden
afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.5 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN 2580.
2.6 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.7 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'gemaal': een rioolgemaal;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': nutsvoorzieningen;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'speeltuin': tevens voor een speeltuin;
- c. nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
- c. de bouwhoogte van speeltoestellen bedraagt ten hoogste 4 m;
- d. in afwijking van sub b bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'speeltuin' de bouwhoogte van speeltoestellen 6 m;
- e. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 5 m;
- f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 5 Maatschappelijk
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voorzieningen inzake bibliotheken, gezondheidszorg, jeugd- en kinderopvang, onderwijs, openbare dienstverlening en verenigingsleven;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Artikel 6 Recreatie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin': volkstuinen;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. per volkstuin mag ten hoogste één kweekkas worden gebouwd, waarbij:
- 1. de oppervlakte ten hoogste 12 m² per kweekkas bedraagt;
- 2. de bouwhoogte ten hoogste 2,5 m bedraagt.
- b. er ten hoogste twee centrale opslagruimtes worden gebouwd, waarvan de oppervlakte ten hoogste 40 m² per opslagruimte bedraagt;
- c. de bouwhoogte van een centrale opslagruimte bedraagt ten hoogste 5 m;
- d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.
Artikel 7 Sport
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sportvoorzieningen;
- b. bij deze voorzieningen behorende ondergeschikte horeca uit ten hoogste categorie 'horeca 1';
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals (ontsluitings)wegen, groen, water, nutsvoorzieningen, lichtmasten, dug-outs en parkeervoorzieningen.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Artikel 8 Tuin
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-1': tevens voor een carport;
- c. bij deze bestemming behorende parkeervoorzieningen.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met uitzondering van overkappingen;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a is de bouw van erkers, luifels, balkons en andere ondergeschikte bouwdelen van het hoofdgebouw toegestaan, waarbij geldt dat:
- 1. de diepte ten hoogste 1,25 m bedraagt;
- 2. het oppervlak ten hoogste 6 m² bedraagt;
- 3. de afstand tot de begrenzing met de bestemming Verkeer of Verkeer - Verblijfsgebied ten minste 1 m bedraagt;
- c. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 1 m;
- d. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
- e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 9 Verkeer
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met ten hoogste 2x1 doorgaande rijstrook, opstelstroken en busstroken daaronder niet begrepen;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, nutsvoorzieningen, groen, water, reclame-uitingen en parkeervoorzieningen.
9.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, verkeersaanduiding, wegaanduiding of verlichting bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 10 Verkeer - Verblijfsgebied
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, groen, water, reclame-uitingen, speeltoestellen en parkeervoorzieningen.
10.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, verkeersaanduiding, wegaanduiding of verlichting bedraagt ten hoogste 3 m;
- c. de bouwhoogte van speeltoestellen bedraagt ten hoogste 4 m.
Artikel 11 Water
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water ten behoeve van de waterhuishouding, waterberging, bruggen, duikers en het verkeer te water en bijbehorend groen.
11.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m.
Artikel 12 Wonen
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen en aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover het vloeroppervlak ten behoeve van de laatstbedoelde activiteiten niet meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m²;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld': het wonen in gestapelde woningen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten voor zover het vloeroppervlak ten behoeve van de laatstbedoelde activiteiten niet meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m²;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'verenigingsleven': tevens voor verenigingen;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': tevens voor kantoren;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
12.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
12.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt dat gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte niet is toegestaan.
12.4 Ontheffingsbevoegdheid mantelzorg
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van de specifieke gebruiksregel in artikel 12.3 voor het toestaan van het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte, met inachtneming van het volgende:
- a. een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg;
- b. de ontheffing vervalt zodra de onder a bedoelde noodzaak is komen te vervallen;
- c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
- d. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m².
Artikel 13 Wonen - Woonwagenstandplaats
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Woonwagenstandplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonwagens en aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten voor zover het vloeroppervlak ten behoeve van de laatstbedoelde activiteiten niet meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van de woonwagen, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m²;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en tuinen.
13.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend standplaatsen voor woonwagens worden gebouwd, alsmede daarbij behorende bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- b. het aantal standplaatsen voor woonwagens bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximumaantal woonwagenstandplaatsen' aangegeven aantal;
- c. de bouwhoogte van woonwagens bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
- d. de onderlinge afstand tussen woonwagens bedraagt ten minste 5 m;
- e. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven percentage van het bouwperceel;
- f. de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 4,5 m;
- g. de bouwhoogte van erfafscheidingen op minder dan 1 m afstand van openbaar gebied bedraagt ten hoogste 1 m;
- h. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
- i. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 14 Leiding - Riool
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een rioolleiding met een diameter van ten hoogste 250 mm.
14.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 14.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
14.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van lid 14.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
14.4 Aanlegvergunning
Artikel 15 Waterstaat - Waterkering
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de waterkering.
15.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 15.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
- c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
15.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van lid 15.2 onder c, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 16 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 17 Algemene Bouwregels
17.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
- a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een bouwvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
- c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
Artikel 18 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
- a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
- b. brandweeringang;
- c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. de ruimte tussen bouwwerken;
- e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Artikel 19 Algemene Aanduidingsregels
19.1 Molenbiotoop
In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' de volgende regels:
- a. binnen een afstand van 100 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht hoger dan 12 m ten opzichte van NAP;
- b. binnen een afstand van 100 tot 400 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht met een hoogte die meer bedraagt dan 1/30 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf 12 m ten opzichte van NAP;
- c. burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van dit lid onder a, indien:
- 1. de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing;
- 2. toepassing van de in dit lid onder a bedoelde afstands- en/of hoogtematen de belangen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig zouden schaden;
- d. indien op grond van hoofdstuk 2 een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolge dit lid onder a t/m c, prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2.
Artikel 20 Algemene Ontheffingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds ontheffing kan worden verleend - ontheffing verlenen van de regels voor overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Ontheffing wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 21 Algemene Wijzigingsregels
Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Ontheffing wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 22 Werking Wettelijke Regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregel
Artikel 23 Overgangsrecht
23.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- c. het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
23.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
Artikel 24 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Woonwijken bij de vesting Willemstad'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voor het woongebied dat is gelegen buiten de vesting van Willemstad is een nieuw bestemmingsplan opgesteld dat voldoet aan de technische en juridische eisen zoals neergelegd in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. In deze nieuwe ruimtelijke ordeningswet is een aangescherpte actualiseringsplicht opgenomen in die zin dat een bestemmingsplan binnen een periode van tien jaar telkens opnieuw vastgesteld wordt. In de nieuwe wetgeving is een ander belangrijk uitgangspunt neergelegd, namelijk het feit dat het digitale bestemmingsplan juridisch bindend is. Dit stelt nieuwe eisen aan het opstellen, raadplegen en in procedure brengen van een bestemmingsplan.
De gemeente Moerdijk voldoet aan alle gestelde vereisten ten aanzien van standaardisering en brengt een digitaal plan, als zijnde een set geografisch begrensde objecten met bepaalde kenmerken, in procedure.
De huidige situatie ten aanzien van de bestemmingsplannen voor de woonwijken bij de vesting Willemstad is dat er vier vigerende bestemmingsplannen gelden die zijn vastgesteld tussen 1991 en 2001 en voor een deel dus verouderd zijn en actualisering behoeven. Deze vier plannen worden allen vervangen door het onderhavige nieuwe bestemmingsplan.
Een andere aanleiding tot dit nieuwe bestemmingsplan is de hoeveelheid bouwplannen die in de loop der jaren is gerealiseerd en die een juridische verankering krijgen in het onderliggende bestemmingsplan. Ook functiewijzigingen en andere ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied geven de noodzaak tot een nieuw bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan Woonwijken bij de vesting Willemstad biedt een actuele, uniforme en consoliderende regeling, waarbij elke functie zijn eigen bestemming heeft. Zoals gezegd is de nieuwe wet- en regelgeving op het gebied van de ruimtelijke ordening in acht genomen en tevens is uitgegaan van het gemeentelijke beleid.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied betreft de woonwijken en sportvelden ten zuidoosten van de vesting Willemstad. Het plangebied wordt in het noorden begrensd door de Oostdijk, in het oosten en zuiden door de grens met het buitengebied en in het westen door de Hoge Weg en de vesting. De ligging van het plangebied is exact weergegeven in figuur 1.1.
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Voor het plangebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:
bestemmingsplan | vastgesteld | goedgekeurd |
bestemmingsplan "Kloosterblok fase II" | 12-11-1991 | 26-02-1992 |
bestemmingsplan "Kloosterblok III" Willemstad | 31-05-2001 | 06-09-2001 |
bestemmingsplan "Buiten de vesting" | 12-12-1995 | |
bestemmingsplan "Noordlangeweg 1991" | 10-09-1991 | 09-01-1992 |
1.4 Planvorm
Het plan is gericht op beheer van de bestaande situatie waarin geen nieuwe ontwikkelingen worden voorzien. Er is sprake van een consoliderend bestemmingsplan.
1.5 Leeswijzer
Het bestemmingsplan Woonwijken bij de vesting Willemstad bestaat uit een toelichting, de planregels en een plankaart (= digitale verbeelding). De toelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Er wordt ingegaan op de conclusies van het beleidskader. Ook wordt een samenvatting gegeven van de ruimtelijke en functionele bouwstenen voor het plan. Deze twee tezamen leiden tot de ruimtelijk-functionele gebiedsvisie voor het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied met ruimte die aan autonome ontwikkelingen kan worden geboden. In hoofdstuk 3 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 het onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie, cultuurhistorie en water besproken. Tot slot wordt in hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond en wordt ingegaan op de reacties uit het bestuurlijk vooroverleg zoals beschreven in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld.
Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.
2.1 Rijksbeleid
Realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid (2008)
In juni 2008 heeft het kabinet de Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid vastgesteld welke is toegevoegd aan de Nota Ruimte. Deze paragraaf geeft inzicht in welke nationale belangen het kabinet heeft gedefinieerd en op welke wijze het Rijk deze wil verwezenlijken. In het bijzonder welke belangen zullen worden gewaarborgd in de AMvB Ruimte. De Realisatieparagraaf beschrijft enerzijds voor de Nota Ruimte hoe het beleid van de PKB-teksten worden gerealiseerd en anderzijds voor de andere vigerende ruimtelijke nota's hoe de PKB-teksten, die zijn bedoeld door te werken tot op lokaal niveau, worden gerealiseerd.
Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten in steden en dorpen maakt het mogelijk functies bij elkaar te brengen waardoor het draagvlak voor voorzieningen en arbeid, zorgtaken en ontspanning beter te combineren zijn. Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten vereist een in onderlinge samenhang optimale benutting van het bestaande bebouwde gebied en tegelijk nieuwe bebouwing daar buiten. Volgens de Realisatieparagraaf dient in bestaand stedelijk gebied optimale benutting van bestaand bebouwd gebied plaats te vinden om verrommeling een halt toe te roepen. Hierdoor neemt de noodzaak af om open ruimte te gebruiken voor bebouwing. Het wordt moeilijker gemaakt om nieuwbouw in het buitengebied te realiseren. De bundelingsdoelstellingen uit de Nota Ruimte blijven actueel. Het Rijk toetst of provincies het bundelingsbeleid voor verstedelijking en economische activiteiten in het provinciale en regionale ruimtelijke beleid opnemen.
2.2 Provinciaal Beleid
Interimstructuurvisie (2008)
De Interimstructuurvisie, die als vervanger dient van het Streekplan Noord-Brabant en op 27 juni 2008 is vastgesteld, beschrijft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid. Ook benoemt ze op hoofdlijnen hoe het beleid wordt uitgevoerd. De uitwerking van het beleid is opgenomen in de Paraplunota ruimtelijke ordening.
Momenteel werkt de provincie aan een nieuwe structuurvisie die Provinciale Staten medio 2010 in definitieve vorm gaan vaststellen.
Streekplan Noord-Brabant (2002)
Op 22 februari 2002 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant onder de noemer 'Brabant in Balans' het Streekplan Noord-Brabant 2002 vastgesteld. Wat de verstedelijkingsopgaven betreft zet de provincie in op een regionale afweging. Door toepassing van de lagenbenadering en een kwantitatieve sturing, wil de provincie een concentratie van verstedelijking veiligstellen. Bij de toewijzing van woningen geldt voor landelijke regio's, waarbinnen het plangebied valt, het uitgangspunt dat uitsluitend gebouwd mag worden voor de opvang van de natuurlijke bevolkingsgroei.
Het streekplan gaat uit van de lagenbenadering, waarbij de laag van het natuurlijke systeem (bodem en water) en de infrastructuur sturende aspecten zijn. Men streeft naar een robuust water- en bodemsysteem. Ruimtelijke plannen moeten zowel ten aanzien van de locatiekeuze, inrichting en beheer aansluiten op het natuurlijke systeem. De watertoets is wettelijk verplicht voor waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen.
Uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk (2004)
Gedeputeerde Staten hebben op 21 december 2004 het uitwerkingsplan voor de landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk vastgesteld. Het uitwerkingsplan geeft de ruimtelijke ontwikkelingen aan voor de periode tot 2015 met een doorkijk naar 2020.
Het plangebied is in het uitwerkingsplan aangewezen als bestaand stedelijk gebied waar beheer en intensivering centraal staat.
Behoud van leefbare kernen is van belang voor de regio. Daarom worden nieuwe woonlocaties merendeels compact en geconcentreerd gerealiseerd binnen, en grenzend aan, bestaand stedelijk gebied. Het principe van zuinig ruimtegebruik uit het Streekplan wordt hierbij gehandhaafd; inbreiden en herstructureren blijven de voorkeur hebben boven uitbreiden. Meer dan 50% van de bouwopgave wordt in bestaand stedelijk gebied gerealiseerd.
De provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose laat zien dat er nog een forse bouwopgave ligt. Dit om de verwachte groei van het aantal huishoudens op te vangen en om de woningtekorten tot een acceptabel niveau terug te brengen. Hierbij ligt de nadruk van de provincie vanaf 2008 op:
- het bewerkstelligen van continuïteit in de bouwproductie;
- het stimuleren dat gemeenten over voldoende harde plancapaciteit beschikken;
- bevorderen dat vraag en aanbod op de regionale woningmarkt blijft aansluiten, dus naast kwantiteit ook kwaliteit; thema's hierbij zijn het voorkomen van te grote aantallen appartementen in de plannen, meer grondgebonden nultreden woningen, tegengaan van (te) geringe aantallen goedkope koopwoningen, het bevorderen van particulier opdrachtgeverschap, alsmede bijzondere aandacht voor wonen, zorg en welzijn.
Het is daarbij van groot belang om de groene dragers van het bestaand stedelijk gebied te benoemen en te respecteren. Stedelijke ontwikkelingen in het bestaande stedelijk gebied zullen qua aard en schaal inpasbaar moeten zijn in de specifieke dorpse omgeving.
2.3 Gemeentelijk Beleid
De Strategische Visie voor Moerdijk 2030
De opgaven waarvoor de gemeente gesteld staat (onder andere vanwege vergrijzing, vergroening en globalisering van toeristisch-recreatieve sector) wenst zij in de periode van 2009-2030 uit te voeren. Deze strategische visie bevat een aantal fundamentele keuzes voor de gewenste toekomstrichting van de gemeente Moerdijk. Daarnaast bevat het een aantal nieuwe randvoorwaarden op hoofdlijnen en voor de langere termijn. De strategische visie bevat de missie van de gemeente Moerdijk op weg naar 2030 en een strategie om deze te bereiken. Het is de rode draad voor het totale beleid van de gemeente Moerdijk.
StructuurvisiePlus Moerdijk (1999), Scenario Moerdijk 2020
De StructuurvisiePlus is een integraal beleidsdocument dat door de gemeente Moerdijk in 1999 is opgesteld na de gemeentelijke herindeling. Het bevat op hoofdlijnen de gemeentelijke visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de nieuwe gemeente. In 2002 is hieraan een sociale structuurschets toegevoegd, Scenario Moerdijk 2020. Beide documenten vormen een kader voor het stadsplan Willemstad.
Behalve het kiezen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente, is de leefbaarheid in de kernen een van de centrale thema's in de StructuurvisiePlus. Dit uit zich in de volgende strategieën:
- het aanbieden van woningen afgestemd op de kwalitatieve vraag vanuit de kernen;
- een mobiliteitsplan afgestemd op de beschikbaarheid en bereikbaarheid van voorzieningen;
- het bevorderen van recreatie en toerisme.
Uitbreiden vindt pas in laatste instantie plaats. Inbreiden heeft veruit de voorkeur om de ruimte zo efficiënt mogelijk te (her)gebruiken. Binnen de bebouwde kommen zijn de stedelijke functies afweegbaar. In de visie zijn ruimtes aangegeven waar nog nieuwe stedelijke functies afweegbaar zijn. Dit geldt voor het gebied ten zuidoosten van het plangebied. Hier zijn nog stedelijke functies afweegbaar met uitzondering van bedrijven.
Stadsplan Willemstad (2005)
Voor alle 11 kernen in de gemeente Moerdijk zijn onder het centrale motto 'leefbaarheid maken doe je samen', stads-/dorpsplannen opgesteld. Het stadsplan van Willemstad bevat een beschrijving van de huidige situatie, de door bewoners gewenste situatie en de maatregelen die zij voorstellen om die gewenste situatie te bereiken. Naast handhaving en uitbreiding van de huidige voorzieningen is het van belang dat er voldoende woningen gebouwd worden. Door nieuwbouw en verbouw/aanpassing van bestaande woningen moet een hoeveelheid en diversiteit aan woningen ontstaan die aan de wensen van de verschillende leeftijdsgroepen voldoet. Hierbij gaat het zowel om diversiteit in type woningen en in prijsklassen als om een goede verdeling tussen koop- en huurwoningen. Willemstad moet in 2015 voor inwoners van alle leeftijden passende en betaalbare woonruimte hebben. Zowel starters als ouderen kunnen in Willemstad (blijven) wonen. Het woningbestand is dan ook gemêleerd: zowel koop als huur, in verschillende prijsklassen en diverse typen woningen. Willemstad moet het specifieke karakter van een vestingstad in een groene, ruime omgeving behouden en waar mogelijk versterken.
Huisvesting ten behoeve van Mantelzorg (2004)
Op 27 mei 2004 heeft de gemeenteraad besloten tot het opnemen van een ontheffingsmogelijkheid in de verschillende bestemmingsplannen ten behoeve van het bieden van een huisvestingsvorm in aan- en uitbouwen en bijgebouwen van een woning, voor het verlenen van mantelzorg. Het gaat om mantelzorg aan ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, zonder leeftijdsgrens. Hierdoor wordt tegemoetgekomen aan sociale woonwensen, kan langer zelfstandig worden gewoond en het voorkomt isolement en vereenzaming.
Het gebruik van een aan- of uitbouw en bijgebouw komt voor het verlenen van mantelzorg te vervallen zodra de noodzaak daartoe door verhuizing of overlijden niet meer aanwezig is.
Beleidsplan Wonen 2007-2011 'Een (t)huis voor iedereen' (2007)
Het Beleidsplan Wonen 2007-2011 'Een (t)huis voor iedereen' is op 28 juni 2007 door de gemeenteraad van Moerdijk vastgesteld.
Uit het woningbehoefteonderzoek (WBO) 2006, dat onder andere als basis heeft gediend voor het Beleidsplan Wonen 2007-2011 'Een (t)huis voor iedereen', blijkt dat de inwoners van de gemeente Moerdijk het goede woonklimaat in hun gemeente waarderen. Het WBO laat zien dat circa 90% van de inwoners na verhuizing bij voorkeur in de gemeente wil blijven wonen. De gemeente wil zoveel mogelijk aan deze wens van haar burgers tegemoetkomen.
De gemeente Moerdijk behoort tot de landelijke gemeenten en heeft dienovereenkomstig tot taak ten minste te bouwen voor de opvang van de natuurlijke bevolkingsgroei. De gemeente kampt met een negatief migratiesaldo. De gemeente wil niet alleen voorkomen dat het aantal inwoners verder terugloopt, maar heeft ook de ambitie om te groeien. Immers, het draagvlak voor het behoud van de voorzieningen moet op peil blijven. Vooralsnog is de gemeente qua woningbouw gehouden aan het kader dat behoort bij een landelijke gemeente.
Door strategische nieuwbouw, gebaseerd op de woningbehoefte volgens het WBO, wordt beoogd de gewenste kwalitatieve nieuwbouw te realiseren, zodat hierdoor een zo groot mogelijke verhuisketen op gang komt en daarmee de doorstroming in de woningvoorraad wordt bevorderd.
Gebouwd wordt naar behoefte en mogelijkheden volgens het WBO en signalen vanuit de markt (woningbouwcorporaties, zorgverleners en ontwikkelaars). De behoefte is het grootst in de grotere kernen. Vandaar dat ook in deze kernen het meest gebouwd zal worden. Naast de benodigde reguliere woningbouw in de kleine kernen, waar Willemstad onderdeel van uitmaakt, is daar ook altijd ruimte voor maatwerk. Nieuwbouw en vernieuwing van de woningvoorraad dragen bij aan de evenwichtige bevolkingssamenstelling en keuzevrijheid voor de burger. Door middel van nieuwbouw in de verschillende kernen wordt beoogd meer variatie in het woningaanbod en woonmilieu te brengen.
De gemeente wil graag voor alle doelgroepen (onder andere starters en ouderen) een thuis bieden. Daarvoor is het belangrijk dat bewoners zoveel mogelijk de kans krijgen om in hun woonbehoefte in de gemeente Moerdijk te voorzien. Door voldoende woningen te bouwen en de keuzemogelijkheden te vergroten, hoeven inwoners van Moerdijk minder vaak uit te wijken naar andere gemeenten.
Het is belangrijk dat in de verschillende kernen een evenwichtige bevolkingsopbouw blijft bestaan. Een evenwichtige bevolkingssamenstelling in de gemeente is belangrijk om de leefbaarheid in stand te houden.
In de gemeente zijn voor de korte en langere termijn voldoende potentiële bouwlocaties beschikbaar om strategische nieuwbouw te realiseren.
2.4 Conclusie Beleidskader
Het plangebied maakt onderdeel uit van de landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk. Het plangebied wordt beschouwd als bestaand stedelijk woongebied. Naast het respecteren en beheren van de karakteristieke dorpsomgeving van het woongebied, ligt de nadruk op het benutten van de mogelijkheden voor intensief ruimtegebruik voor de doelgroepen die gezien de bevolkingsopbouw van belang zijn. Het gaat hier dan met name om starters en ouderen. Inbreiden heeft veruit de voorkeur om de ruimte zo efficiënt mogelijk te (her)gebruiken. Nieuwe stedelijke functies die afweegbaar zijn liggen buiten het plangebied.
2.5 Ruimtelijk-functionele Structuur
Landschappelijke context
Willemstad is in 1564 als een kerkring-voorstraatdorp gesticht na het bedijken van de Ruigenhilpolder. De planmatige opzet van het dorp komt tot uiting in de renaissance dorpsplattegrond. Ter verdediging van de scheepvaartverbinding tussen Holland en Zeeland werd het dorp 21 jaar later door Willem van Oranje versterkt tot vesting waarbij duidelijk werd aangesloten bij de symmetrische opzet van het oudere dorp.
De opzet van de Ruigenhilpolder wordt gekenmerkt door het strakke, bijna geheel orthogonale wegenpatroon. De basis hiervan wordt gevormd door de in noordwest- zuidoostlopende Noordlangeweg en Zuidlangeweg. Beide wegen worden gekruist door drie dwarswegen, namelijk de Steenweg, Westmiddelweg en de Oostmiddelweg. Vanaf de Steenweg leidde een tolweg (het rechte gedeelte van de huidige Koningin Wilhelminalaan) naar de vesting. De agrarische gronden zijn verkaveld vanaf de Oostdijk en de Stadschedijk, gelegen aan de noord- respectievelijk zuidzijde van de polder. De agrarische verkaveling ligt daardoor evenwijdig aan het patroon van de drie genoemde dwarswegen. De rechtlijnige opzet van de polder wordt plaatselijk doorsneden door het nog resterende krekenpatroon.
Hoofdstructuur
Het plangebied betreft de aan de zuidoostzijde van de vesting gelegen woonwijk met de aan de noordzijde daarvan gelegen sportvoorzieningen en strekt zicht uit tussen de Oostdijk en de Noordlangeweg (zie figuur 2.1). Het plangebied ligt aan weerszijden van de oude Steenweg. De Steenweg sluit nu met een wijde bocht aan op de binnen de vesting gelegen Langpoortstraat maar liep voorheen (via de huidige Grintweg) naar de Oostdijk.
Het verkavelingspatroon van de woonwijk wordt bepaald door een kleinschalige, rechthoekige tot blokvormige indeling. Er is sprake van een sterke clustering van vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen enerzijds en eengezinsrijenwoningen anderzijds. Gestapelde woningbouw komt slechts zeer sporadisch voor.
Ondanks het rechte verkavelingspatroon sluit de hoofdontsluiting van de woonwijk (het Steenpad) met een wijde bocht aan op de direct naar het hart van de vesting leidende Langpoortstraat. Daardoor zorgt het gebogen tracé van de weg voor een scheiding van de woonwijk in een westelijk en een meer recent gerealiseerd oostelijk deelgebied.
De woonwijk bestaat voor een groot deel uit jongere naoorlogse woningbouw. Alleen ter hoogte van de vesting komt oudere bebouwing voor, met name vrijstaande villa-achtige woonhuizen, zoals aan de Koningin Wilhelminalaan, Menno van Coehoornstraat, de Singel/Folke Bernadottelaan.
Binnen de woonwijk is de nabijheid van de polder op een aantal plaatsen te ervaren, hetzij door de aanwezigheid van wegen of voetpaden in de buitenrand van de wijk of door middel van doorzichten tussen de bebouwingsclusters.
De westelijke woonbuurt wordt intern geleed door een centraal gelegen min of meer noord-zuidlopende groenzone met voetpaden en speelvoorzieningen. De diverse woonbuurtjes zijn als het ware om deze groenzone gelegd.
De oostelijke woonbuurt bestaat daarentegen vooral uit kleine woonbuurtjes die onderling van elkaar zijn gescheiden door groenstroken met water. Deze woonbuurt kent daardoor een wat ruimere opzet.
Woningtypologie
De woningvoorraad in zowel het oostelijk als westelijk van het Steenpad gelegen delen bestaat nagenoeg volledig uit grondgebonden woningen: uit vrijstaande, twee-onder-een-kap- en eengezinsrijenwoningen. De eengezinsrijenwoningen zijn overwegend gebouwd onder een doorlopend zadeldak. De twee-onder-een-kapwoningen bestaan vooral uit schild- of zadeldaken. Bij vrijstaande woningen is echter sprake van een sterke afwisseling in kapvormen en komen, behalve zadel-, schild- en puntdaken, ook veel samengestelde kappen voor.
In het westelijk gelegen deel overheersen de eengezinsrijenwoningen en komen de twee andere woningtypen gemengd voor in met name de zuidoost- en zuidwestrand en in het noordelijk tot noordwestelijke deel van het woongebied. Aan het Arie de Witpark ligt nog een woningbouwcomplex met meergezinshuizen.
In het jongere oostelijk gelegen deel van de woonwijk is het aandeel vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen hoger dan in het westelijk deel. In het oostelijk deel liggen de eengezinsrijenwoningen (soms in afwisseling met enkele straten met vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen) met name in een tot circa 150 m brede zone direct langs het Steenpad en de De Lierestraat. Aan de Priorindreef staat ter hoogte van de Zandkreek nog een meergezinshuizenblok en aan de Grintweg bevinden zich enkele woonwagenstandplaatsen.
Groenstructuur
De specifieke ligging van het plangebied in het open polderlandschap ten zuidwesten van de vestingwerken van Willemstad zorgt voor een zeer groene setting van de woonwijk. Aan de oost-, zuid- en westzijde strekt zich de polder uit, terwijl aan de noordzijde van de wijk zich de oude vesting bevindt met ten oosten daarvan een zich tussen de woonwijk en de Oostdijk uitstrekkende circa 200 m brede zone met de sportvelden, het zwembadcomplex en het bij de Norbertusdreef gelegen volkstuinencomplex.
Ook binnen de woonwijk is sprake van een herkenbare groenstructuur. De wijkontsluitingsweg van het Steenpad is opgenomen binnen een 30-40 m breed ruimtelijk profiel met groen en water. Hierop sluit ook de groenstructuur aan van De Lierestraat en de Grintweg. Opvallend is dat in de ten oosten van het Steenpad gelegen woonbuurten, met uitzondering van De Lierestraat, straatbomen veelal ontbreken in het wegprofiel. De groenstructuur wordt hier meer bepaald door het binnen de stedenbouwkundige verkaveling ontworpen patroon van watergangen met groene taluds. Dit ruimtelijk patroon draagt bij aan de geleding van de woonbuurt in meerdere rechthoekige kleinschalige woonclusters en buurtjes.
Binnen het westelijk van het Steenpad gelegen woongebied ontbreekt water nagenoeg. De interne groenstructuur wordt hier vooral bepaald door de centraal gelegen noordoost-zuidwestlopende groenzone vanaf de Menno van Coehoornstraat naar de school aan de Pieter van Oldenborghlaan, enkele hierop haaks aansluitende kleine groenstructuren (Dokter Jan Van den Tempellaan en de Boudewijn Drenkwaartlaan) en door de parkstrook aan de achterzijde van de aan de Folke Bernadottelaan gelegen woningen. Binnen de centraal gelegen groenstrook komen op diverse plaatsen speelfaciliteiten voor zoals ter hoogte van de Dr. Jan van den Tempellaan en de Abraham Andrieslaan.
Voorzieningen
Binnen de woonwijk komt een aantal voorzieningen voor, namelijk twee basisscholen, een kinderdagopvang, sportvoorzieningen (korfbal, tennis, voetbal en het zwembadcomplex), een volkstuinencomplex en speelvoorzieningen. Voor winkels is de woonwijk vooral aangewezen op de detailhandel binnen de vesting en op de aan de Oostdijk 10 gelegen Jumbo.
2.6 Verkeer
Inleiding
In deze paragraaf zal de huidige verkeersstructuur beschreven worden voor zowel het gemotoriseerd verkeer, het langzaam verkeer als het openbaar vervoer. Eveneens is de huidige verkeersafwikkeling en parkeersituatie beschreven.
Verkeersstructuur
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
Voor de aansluiting van de woonwijk met de oude kern en de wijdere omgeving zijn vooral van belang:
- de aansluiting van het Steenpad op de Landpoortstraat (verbinding met de vesting);
- het tracé van het ten zuiden van de woonwijk gelegen deel van het Steenpad en de Noordlangeweg (verbindingsroute naar de A29 en de kleine kern Helwijk en de verderweg gelegen plaatsen Fijnaart en Klundert);
- de aansluiting van De Lierestraat/Grintweg op de langs het Hollandsch Diep gelegen Oostdijk.
Het Steenpad zorgt bovendien voor de onderlinge verbinding van de drie bovengenoemde routes en vormt hiermee de belangrijkste ontsluitingsroute door het plangebied. Vanaf het Steenpad leiden dan ook enkele routes naar het oostelijk en westelijk gelegen woongebied. De diverse westelijk van deze weg gelegen woonbuurten worden ontsloten door De Hoge Weg, de Pieter Van Oldendenborghlaan en de Callenburghlaan. Vanaf de westelijk gelegen buurtontsluitingswegen leidt een min of meer kamvormig stelsel van overwegend korte doodlopende straatjes de diverse woonbuurten in. Voor de oostelijk gelegen woonbuurten zijn vooral de De Lierestraat, de Priorindreef en de Koningin Wilhelminalaan van belang. De woonclusters zijn door middel van lusvormige en doodlopende woonstraatjes verbonden met deze drie buurtontsluitingswegen.
Het Steenpad en de Noordlangeweg zijn gecategoriseerd als gebiedsontsluitingswegen binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 50 km/h. De overige wegen binnen het plangebied zijn gecategoriseerd als erftoegangswegen binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 30 km/h.
Ontsluiting langzaam verkeer
Langs het Steenpad (gebiedsontsluitingsweg) is, conform de inrichting van deze weg op basis van het principe 'Duurzaam Veilig', een vrijliggend fietspad gelegen. Op het deel van de Noordlangeweg binnen de bebouwde kom zijn echter geen fietsvoorzieningen gelegen terwijl de maximumsnelheid hier wel 50 km/h bedraagt. Op de overige wegen wordt het fietsverkeer gemengd met het autoverkeer afgewikkeld.
Ontsluiting openbaar vervoer
Binnen het plangebied zijn bushaltes gelegen langs het Steenpad ter hoogte van de Koningin Wilhelminalaan en de Zandkreek. Hier halteren de openbaarvervoersdiensten in de richtingen Willemstad en Roosendaal, Breda, Rotterdam en Oud-Beijerland.
Verkeersgegevens en afwikkeling
Op de Noordlangeweg en het Steenpad zijn verkeerstellingen uitgevoerd in de jaren 2002 (Noordlangeweg), 2005 (Steenpad tussen Folke Bernadottelaan en Menno van Coehornstraat) en 2008. Deze gegevens zijn aangeleverd door de gemeente Moerdijk. Voor de extrapolatie naar de jaren 2009, 2010 en 2020 is een autonome verkeersgroei van 1% per jaar aangehouden.
In de huidige situatie zijn geen knelpunten in de verkeersafwikkeling.
Tabel 2.1 Verkeersintensiteiten in mvt/etmaal (afgerond op 50-tallen)
weg | wegvak | 2009 | 2010 | 2020 |
Noordlangeweg | binnen bebouwde kom | 1.550 | 1.550 | 1.750 |
Steenpad | Boudewijn Drenkwaartstraat - de Lierestraat | 2.700 | 2.750 | 3.050 |
Menno van Coehornstraat - de Lierestraat | 2.200 | 2.200 | 2.450 | |
Folke Bernadottelaan - Menno van Coehornstraat | 2.200 | 2.200 | 2.450 |
Parkeren
In het plangebied wordt voornamelijk geparkeerd in het openbaar gebied langs wegen en straten. Bij een aantal woningen wordt op eigen terrein geparkeerd.
De vesting Willemstad trekt veel bezoekers waardoor binnen de vesting parkeerproblemen ontstaan. Veel bezoekers parkeren dan ook de auto buiten de vesting, dit leidt tot meer parkeerdruk in de woonwijken.
Conclusie
De bereikbaarheid voor het gemotoriseerd verkeer is goed te noemen, mede doordat het Steenpad, als onderdeel van de hoofdwegenstructuur, het plangebied doorkruist. Eveneens is de bereikbaarheid voor het langzaam verkeer en het openbaar vervoer goed. Door de inrichting van de meeste wegen conform het principe 'Duurzaam Veilig' is de verkeersveiligheid in het plangebied voldoende gewaarborgd. Er doen zich geen knelpunten in de verkeersafwikkeling en het parkeren voor.
2.7 Gebiedsvisie
Binnen de woonwijken bij de vesting Willemstad ligt de nadruk op beheer en een erfbebouwingsregeling die aansluit op het overgrote deel van de gemeente.
Integrale ruimtelijke visie
De bestemmingsregeling in het plangebied is ontwikkeld op basis van de onderliggende verkavelingsstructuur en bestaat voornamelijk uit woongebied met verspreid enkele maatschappelijke voorzieningen, sportvoorzieningen en volkstuinen. De belangrijkste uitgangspunten voor het plangebied zijn behoud en zo mogelijk versterking van de ruimtelijke structuur van het woon- en leefklimaat.
Behoud van de ruimtelijke structuur
De structuur van wegen en groen dient te worden behouden en waar mogelijk te worden versterkt.
Handhaving van het woon- en leefklimaat
In het plangebied is wonen de belangrijkste functie. Uitbreiding van het woongebied zou beperkt plaats kunnen vinden op enkele inbreidingslocaties. Mogelijke inbreidingslocaties voor woningbouw in de kern dienen dan ook zorgvuldig te worden benut. Bij woningbouw dient de nadruk te liggen op doorstromers (met name ouderen), vanwege het ruime en groene woonkarakter en door relatief grotere vraag naar woningen voor ouderen.
Het beleid van de gemeente is verder gericht op behoud en versterking van bestaande groen- en recreatiegebieden. Daarnaast streeft de gemeente naar een verkeersveilige kern en dient rekening te worden gehouden met de belemmeringen die door diverse milieuaspecten aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en welke regeling wordt voorgesteld.
3.1 Algemeen
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Planvorm
Het bestemmingsplan biedt voor de bestaande woonbebouwing en de voorzieningen in het plangebied een consolidatie en beheersfunctie en staat geen nieuwe grote ontwikkelingen toe. De juridische planvorm is afgestemd op de hoofdlijnen van het beleid dat erop gericht is de aanwezige functies te behouden. Gezien het gewenste behoud van de ruimtelijke en functionele structuur van de woonwijken, is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden.
Verbeelding en regels
Uitgangspunt is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele ontheffing- en wijzigingsregels opgenomen.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
De in het plangebied aanwezige bestemmingen bestaan in de meeste gevallen uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangeven waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Het bouwvlak is op de verbeelding voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering.
Aanduidingen
Op de verbeelding is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen, waaronder de goot- en bouwhoogte en het maximum bebouwingspercentage.
Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Voorbeelden hiervan zijn 'nutsvoorziening' en 'volkstuinen'.
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. In het plangebied is bijvoorbeeld een bouwaanduiding opgenomen voor gestapelde woningen.
Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt. In het plangebied is een gebiedsaanduiding opgenomen voor de molenbiotoop van D'Orangemolen aan de Benedenvesting.
Opbouw planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
- 1. inleidende regels;
- 2. bestemmingsregels;
- 3. algemene regels;
- 4. overgangs- en slotregel.
3.2 Inleidende Regels
Begrippen
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
3.3 Bestemmingsregels
In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren. In het bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor.
Bedrijf
In het plangebied komen verspreid enkele wat grotere nutsvoorzieningen voor. Deze hebben de bestemming Bedrijf.
Groen
De bestemming Groen is gegeven aan beeld- of structuurbepalend groen. Het gaat dan om gronden die in gebruik zijn als plantsoenen, bermen, speelvoorzieningen, maar ook voor voet- en fietspaden.
Maatschappelijk
Maatschappelijke functies, waaronder kerken, scholen, zorginstellingen etc., zijn voorzien van de bestemming Maatschappelijk.
Recreatie
De volkstuinen aan de oostzijde van het plangebied hebben de bestemming Recreatie. Per volkstuin is een specifieke bebouwingsregeling opgenomen.
Sport
De sportvelden en bijbehorende clubgebouwen en het zwembad hebben de bestemming Sport.
Tuin
De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor de voortuinen of zijtuinen bij de woningen. Hier zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Daarnaast is er een bouwregeling opgenomen om beperkt mogelijkheid te bieden aan erkers, luifels en balkons en andere ondergeschikte bouwdelen ten behoeve van de bij de aangrenzende bestemming Wonen behorende hoofdgebouwen.
Verkeer
Daar waar een weg een stroomfunctie heeft, zijn de gronden bestemd als Verkeer. Binnen het plangebied betreft dit de Noordlangeweg en Steenpad. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen en dergelijke.
Verkeer - Verblijfsgebied
Het openbaar gebied in het plangebied heeft een verblijfs- en verplaatsingsfunctie. Deze gronden zijn bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen, speeltoestellen en reclame-uitingen.
Water
Waterpartijen, structuurbepalende watergangen en locaties die van belang zijn voor de waterberging, zijn bestemd voor Water.
Wonen
De woningen zijn voorzien van de bestemming Wonen. Het beleid is erop gericht de kwaliteit van de woonomgeving te behouden. Naast de bestaande situatie en de bestaande mogelijkheden die voortvloeien uit de vigerende regeling, is bij het toekennen van de bestemmingen het bieden van voldoende erfbebouwingsmogelijkheden voor de bestaande woningen het uitgangspunt. De basis voor de regeling van de bestaande woonfunctie wordt gevormd door een regeling bestaande uit bouwvlakken en bestemmingsvlakken.
Bouwvlakken hoofdgebouwen
Bij de opstelling van het bestemmingsplan is voor alle woningen bepaald waar in de huidige situatie het hoofdgebouw (de woning zelf) en waar het bijgebouw (bijvoorbeeld garage) staat. Deze bestaande situatie is het uitgangspunt. Rekening houdend met karakteristieke voorgevelverspringingen en rooilijnen, zijn op de verbeelding bouwvlakken opgenomen waarmee de plaats van hoofdgebouwen juridisch is vastgelegd. Per hoofdgebouw is de bouwhoogte vastgelegd. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in:
- 1 bouwlaag | 4 m; |
- 1 bouwlaag met kap | 8,5 m; |
- 2 bouwlagen | 7 m; |
- 2 bouwlagen met kap | 11 m. |
Hoofdgebouwen die bestaan uit meer dan 3 bouwlagen zijn afgestemd op de huidige situatie. Voorts is bij de vigerende regeling aangesloten indien de toegestane bouwhoogten 1,5 m of meer afweken van de maten zoals deze in bovengelegen tabel zijn benoemd.
Bij de grootte van de bouwvlakken is een onderscheid gemaakt tussen vrijstaande woningen en twee-aaneengebouwde en rijenwoningen. De bouwvlakken bij vrijstaande woningen bedragen in principe 15 m bij 15 m. Als uitzondering hierop geldt, dat de afstand van het bouwvlak tot de perceelsgrens ten minste 3 m dient te bedragen. In sommige gevallen kan het dus voorkomen dat de afmetingen bij bouwvlakken van vrijstaande woningen afwijken van de bovengenoemde vuistregel. De diepte van bouwvlakken bij twee-aaneengebouwde en rijenwoningen bedraagt 10 m. In afwijking van deze vuistregel geldt dat het bouwvlak 12 m bedraagt, indien het desbetreffende perceel dieper is dan 25 m.
Erfbebouwing
De gronden achter en deels naast het hoofdgebouw c.q. de woning zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van bijgebouwen. De regeling bevat bepalingen met betrekking tot de oppervlakte en de hoogte van erfbebouwing. Deze regeling gaat uit van de Moerdijkse standaard.
In het bestemmingsplan worden er voldoende erfbebouwingsmogelijkheden geboden, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast.
Aan-huis-gebonden beroepen en overige functies
Aan-huis-gebonden beroepen zijn als ondergeschikte functie bij de hoofdfunctie wonen toegestaan. Deze mogen alleen voorkomen zolang de omvang niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing bedraagt. Dit geldt tot een maximum van 50 m² per woning. Naast een aan-huis-gebonden beroep is het ter plaatse van de aanduiding 'verenigingsleven' toegestaan om de woning te gebruiken ten behoeve van het verenigingsleven. Ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' is het vervolgens toegestaan de ruimte ten behoeve van kantoorfuncties te benutten.
Mantelzorg
Om in voorkomende gevallen huisvesting te kunnen bieden ten behoeve van mantelzorg, kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen. Op basis hiervan kan een 'afhankelijke woonruimte' binnen de vigerende regeling voor bijgebouwen worden ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m².
Wonen - Woonwagens
Het woonwagenterrein aan de Grintweg heeft de bestemming Wonen - Woonwagens. Op deze gronden zijn standplaatsen voor woonwagens toegestaan en bijbehorende bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het aantal standplaatsen voor woonwagens mag niet meer bedragen dan aangegeven op de verbeelding.
Leiding - Riool
Ter bescherming van de in het plangebied aanwezige planologisch relevante leiding, de rioolwatertransportleiding, is de dubbelbestemming Leiding - Riool opgenomen. Naast deze dubbelbestemming zijn ook andere bestemmingen van kracht. Ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken. Nieuwbouw is slechts mogelijk op basis van een door het college van burgemeester en wethouders verleende ontheffing, waarbij wordt getoetst aan het belang van de leiding. Voor het uitvoeren van een aantal werkzaamheden en werken, geen gebouwen zijnde, is een aanlegvergunningplicht opgenomen. De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar voor zover het leidingbelang niet onevenredig wordt geschaad.
Waterstaat - Waterkering
De noordgrens van het plangebied wordt gevormd door een primaire waterkering. Ter bescherming van deze waterkering is de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering opgenomen. De bestemmingen waarmee deze dubbelbestemming samenvalt zijn ondergeschikt aan deze dubbelbestemming. Dit uitgangspunt is vertaald in de bouwregels en heeft tot consequentie dat voor het bouwen binnen deze dubbelbestemming een ontheffing van de bouwregels is vereist. Deze ontheffing geldt niet voor bouwplannen die betrekking hebben op vervanging en vernieuwing van bestaande bouwwerken. Zodra eenmaal ontheffing is verleend en er zou sprake zijn van vernieuwing, hoeft de ontheffing zodoende niet nogmaals te worden aangevraagd.
3.4 Algemene Regels
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.
Antidubbeltelbepaling
Een antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Algemene bouwregels
Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
Het artikel Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten, afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, onder het overgangsrecht komen te vallen.
Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
Deze bepaling geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan ingevolge artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt.
De bepaling dient als uitwerking van de laatste zinsnede en voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan allemaal in paragraaf 2.5 van de bouwverordening.
Algemene aanduidingsregels
Een gedeelte van het plangebied valt binnen de vrijwaringszone van de D'Orangemolen aan de Binnenvesting. Het betreft een stenen stellingmolen uit 1734. Om die reden is een gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone-molenbiotoop' op de verbeelding opgenomen en is een algemene aanduidingsregel opgenomen.
Algemene ontheffingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan ontheffing kan worden verleend. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om ontheffing te verlenen van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid en houdt geen verplichting in. Deze bevoegdheid mag nadrukkelijk niet worden gebruikt om zodanig aanzienlijke wijzigingen van bestemmingen te bewerkstelligen, dat daarmee de essentie van het plan wezenlijk wordt veranderd.
Werking wettelijke regelingen
In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.
3.5 Overgangs- En Slotregel
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde.
Overgangsrecht
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).
Slotregel
Deze regel bevat de titel van het plan.
3.6 Handhaving
Het gemeentebestuur van Moerdijk voert een actief handhavingsbeleid. Het handhavingsprogramma 'Correct en Consequent' is inmiddels vervangen door het 'Handhavingsprogramma 2009'. Omdat alles handhaven niet mogelijk is, heeft de gemeente Moerdijk gekozen om over te gaan tot 'programmatisch handhaven'. Programmatisch Handhaven wil zeggen een structurele en integrale aanpak van de handhaving. Daarbij zijn prioriteiten gesteld en de handhavingsactiviteiten op elkaar afgestemd.
In het programma is vastgelegd op welk niveau de handhaving van de geprioriteerde taken moet plaatsvinden. Het programma beschrijft vervolgens wat voor handhavingsinstrumenten daarbij worden ingezet en hoe de feitelijke controle in zijn werk gaat.
De doelstelling van het Handhavingsprogramma 2009 is als volgt samen te vatten:
- het programmatisch handhaven in de gemeente Moerdijk verder vormgeven;
- uitvoering geven aan wettelijke verplichtingen;
- bieden van kaders voor de wijze waarop handhaving als een volwaardig instrument ingezet kan worden bij het realiseren van beleidsdoelen;
- geven van kaders voor prioritering van handhavingstaken;
- geven van kaders voor de overige te maken keuzes (bijvoorbeeld stappenplan handhaving, begunstigingstermijnen, etc.);
- bieden van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid aan rechtssubjecten.
Het handhavingsprogramma heeft betrekking op de bouwregelgeving (rode kleurspoor), milieuregelgeving (grijze kleurspoor), natuur en monumenten (groene kleurspoor), Wet op de kinderopvang (gele kleurspoor) en regelgeving openbare orde (paarse kleurspoor).
De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee met name om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Het Bro bevat een algemeen verbod om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de bestemming. Binnen de bestemming Wonen is het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte aangeduid als strijdig met de bestemming, om handhavend optreden hiertegen goed mogelijk te maken.
Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid.
De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de bouwvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Deze zaken hebben in het Handhavingsprogramma 2009 over het algemeen een gemiddelde prioriteit toebedeeld gekregen.
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Bedrijven En Milieuhinder
Er zijn geen bedrijven aanwezig die relevant zijn voor de milieusituatie in het plangebied.
4.2 Bodemkwaliteit
Normstelling en beleid
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.
Onderzoek en conclusie
Het betreft hier een consoliderend bestemmingsplan waarbij geen sprake is van functiemenging. Een verkennend bodemonderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Overigens blijkt uit informatie van het bodemloket (www.bodemloket.nl) dat voor een deel van het plangebied bodemonderzoek is uitgevoerd. Nader onderzoek was hierbij niet noodzakelijk.
4.3 Luchtkwaliteit
Beleid en normstelling
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)1 | jaargemiddelde concentratie | 48 µg/m³ | tot en met 10 juni 2011 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 75 µg/m³ | tot en met 10 juni 2011 | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
- het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10.
Onderzoek
Aangezien het hier een consoliderend bestemmingsplan betreft is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse voldoende. Uit de saneringstool (www.saneringstool.nl) blijkt dat de jaargemiddelde concentratie van stikstofdioxide 17,1 µg/m³ bedraagt in 2011. Voor fijn stof gaat het voor datzelfde jaar om een jaargemiddelde concentratie van 22,4 µg/m³. De concentraties voldoen hiermee ruimschoots aan de grenswaarden die zijn gesteld in de Wlk.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat de Wlk de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een goed woon- en leefmilieu ter plaatse.
- 1. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
4.4 Externe Veiligheid
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken2 en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Met het besluit wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten3. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR (zie hieronder) geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (2004) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en wegen opgenomen.
Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht4. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.
Momenteel wordt het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen (voor wegen, vaarwegen en spoor) door het Rijk opgesteld.
Onderzoek en conlusie
Risicovolle inrichtingen
In het plangebied is het zwembad Willemstad gelegen. Dit zwembad betreft een risicovolle inrichting die niet onder het Bevi valt, vanwege een bovengrondse tank voor chloor. De tank heeft een inhoud van 1.400 m³ en de bijbehorende PR 10-6-contour bedraagt 0 m.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Over het Hollandsch Diep vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Uit het Ontwerpbasisnet water blijkt dat het een binnenvaartverbinding met chemische clusters en achterlandverbinding betreft (zwarte vaarweg). De PR 10-6-contour loopt tot maximaal de oeverlijn. Het basisnet water kent geen veiligheidszones. Wel is er een plasbrandaandachtsgebied van 25 m voor het Hollandsch Diep. Het plangebied ligt op ruime afstand vanaf de oever en deze zone, op meer dan 200 m. Bij bouwplannen binnen 200 m is het verplicht op het GR te verantwoorden. Eveneens dient het GR te worden verantwoord indien het aantal inwoners bij dubbelzijdige bebouwing meer dan 1.500 per ha betreft. Aangezien het bestemmingsplan volledige consoliderend van aard is en de personendichtheid veel minder bedraagt dan 1.500 p/ha, is een verantwoording van het GR niet nodig. Er wordt ruimschoots voldaan aan de oriënterende waarde voor het GR.
In de omgeving van het plangebied vindt voor het overige geen relevant vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of door buisleidingen plaats.
Er wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
- 2. Dat wil zeggen 24 uur per dag en gedurende het gehele jaar.
- 3. Grenswaarden moeten in acht worden genomen, van richtwaarden kan uitsluitend om gewichtige redenen worden afgeweken. Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn in woningen (op enkele uitzonderingen na), gebouwen waar kwetsbare groepen mensen verblijven en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig te zijn. Voorbeelden van beperkt kwetsbare objecten zijn bedrijfsgebouwen, kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object en winkels/winkelcomplexen die niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.
- 4. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bij het vervoer van gevaarlijke stoffen is per transportsegment gemeten per kilometer en per jaar: - 10-4 voor een ongeval met tenminste 10 dodelijke slachtoffers; - 10-6 voor een ongeval met tenminste 100 dodelijke slachtoffers; - 10-8 voor een ongeval met tenminste 1000 dodelijke slachtoffers; - enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde).
4.5 Kabels En Leidingen
In de directe omgeving van het plangebied is één planologisch relevante leiding gelegen. Dit betreft een rioolpersleiding. Door middel van de dubbelbestemming Leiding - Riool wordt op de plankaart duidelijk waar deze is gelegen. Overige leidingen zijn niet in het plangebied gelegen. Tevens zijn er geen hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen in de omgeving van het plangebied aanwezig. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
4.6 Verkeerslawaai
In het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Onderzoek naar wegverkeerslawaai kan daarom achterwege blijven.
4.7 Water
Toetsingskader
Waterbeheer en watertoets
In het Besluit ruimtelijke ordening is de 'watertoets' opgenomen. Deze heeft tot doel om ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen aan het vigerende waterbeleid en de wateraspecten volwaardig mee te laten wegen bij de besluitvorming omtrent een goede ruimtelijke ordening. Dit proces komt in samenwerking tussen de gemeente en waterbeheerder tot stand.
Het waterbeheer in het plangebied wordt gevoerd door het Waterschap Brabantse Delta. In het kader van de watertoets is over onderhavig bestemmingsplan en de uitgangspunten overleg gevoerd met de waterbeheerder. Vervolgens zijn de aandachtspunten en opmerkingen van het Waterschap Brabantse Delta verwerkt in het plan.
Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW, 2000) schrijft voor dat in 2015 alle waterlichamen een 'goede ecologische toestand' (GET), en voor sterk veranderde/kunstmatige wateren een 'goed ecologisch potentieel' (GEP) moeten hebben bereikt. De chemische toestand moet voor alle waterlichamen (natuurlijk en kunstmatig) in 2015 goed zijn.
Rijksbeleid
De hoofddoelstelling binnen de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4, 1998) is het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd. Van belang zijn het doen van onderzoek naar de knelpunten in het stedelijk waterbeheer, het ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie van gemeenten en waterbeheerders en meer aandacht voor het afkoppelen van verhard oppervlak en infiltratie in de bodem.
Het Rijk heeft met het kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid in de 21e eeuw (WB21, 2000) het advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw omarmd. Men deelt de zorg dat het huidige watersysteem niet in staat is om klimaatverandering, bevolkingsgroei en economische groei goed op te vangen. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en de ruimte die nodig is voor de wateropgave te reserveren.
Het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel (NBW-actueel, 2008) is een overeenkomst tussen het rijk, de provincies, het InterProvinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. Het beleid van WB21 en KRW zijn belangrijke peilers van het akkoord. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden anticiperend op veranderende omstandigheden zoals onder andere de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. Eén en ander is een logisch vervolg en nadere uitwerking van het vigerende beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding (1998).
Provinciaal beleid
Op 20 november 2009 hebben Provinciale Staten het Provinciaal Waterplan 2010-2015 'Waar water werkt en leeft' vastgesteld. De beleidskaders in dit plan vormen de randvoorwaarden en geven richting aan het waterbeleid. Omdat een groot deel van de provincie bestaat uit hellend zandgebied hebben beken en het grondwater een belangrijke plaats in het waterplan gekregen. Om evenwichtig met de waterbelangen te kunnen omgaan hanteert de provincie de principes van de people-planet-profit- benadering.
Binnen het plangebied zijn geen oppervlaktelichamen gelegen die door de door de provincie specifiek als oppervlaktelichamen zijn aangewezen en waarvoor bepaalde doelstellingen zijn opgenomen.
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheersplan II 2001-2004 (IWWB2, 2001) wordt het rijks- en provinciaal waterbeleid concreet vertaald naar het beheersgebied van het Waterschap, hierbij is integraal waterbeheer het leidend motief. Belangrijke (nieuwe) thema's hierbij zijn: stroomgebiedbenadering, ruimte voor water, water als ordenend principe, stedelijk waterbeheer en de relatie tussen watersysteem en waterketen. Voor het plangebied relevante aspecten zijn: bufferen van regenwater, terugdringen van de verdroging en verbeteren van de waterkwaliteit. Vanwege de werkzaamheden in het kader van de Kaderrichtlijn Water (opstellen stroomgebiedsbeheerplan, vaststelling in 2009) is besloten de planperiode van dit waterbeheersplan te verlengen.
De Keur (2009) maakt het mogelijk dat het Waterschap Brabantse Delta haar taken als waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met regelgeving (gebods- en verbodsbepalingen) voor waterkeringen, watergangen en andere waterstaatswerken. Er kan een ontheffing van de in de Keur vastgelegde gebods- en verbodsbepalingen worden aangevraagd om een bepaalde activiteit toch te mogen uitvoeren. Als het Waterschap daarin toestemt wordt dat geregeld in een Keurvergunning.
De Strategische Nota 2006-2009 (2006) formuleert de wateropgaven en ambities in het beheersgebied van Brabantse Delta en vertaalt deze naar een uitvoeringsprogramma en realisatiestrategie. De nota is een aanvulling op het Waterbeheersplan II.
Het nieuwe Waterbeheerplan 2010-2015 is in ontwerp vastgesteld. In dit plan staan de doelen en de noodzakelijke ingrepen in het watersysteem. Het nieuwe waterbeheerplan bevat minder details en biedt daardoor meer ruimte voor nieuwe ontwikkelingen.
Gemeentelijk beleid
De visie van het Waterplan Moerdijk 2009-2015 luidt: 'een robuust watersysteem van voldoende kwaliteit en veiligheid dat aansluit bij de natuurlijke omstandigheden op en om het Moerdijkse grondgebied en dat nu en in de toekomst voldoet aan de wettelijke verplichtingen en beleidsregels'.
Verdeeld over een aantal thema's is in dit waterplan de visie op het toekomstig watersysteem in Moerdijk uitgewerkt. Per thema is een toekomstbeeld geformuleerd. Belangrijke uitgangspunten daarbij zijn dat:
- water geen gevaar oplevert;
- het watersysteem geschikt is voor de functies die het moet vervullen;
- alle elementen van het watersysteem in samenhang worden beschouwd;
- water een grotere rol krijgt in ruimtelijke ontwikkelingen;
- iedereen zijn steentje bijdraagt.
Onderzoek
Huidige situatie
Het plangebied ligt ten zuidoosten van de vesting van Willemstad en bestaat uit enkele woonwijken met bijbehorende infrastructuur en sportvelden.
Bodem en grondwater
De hoogte van het maaiveld bedraagt circa NAP 0 m en de bodem bestaat voornamelijk uit klei. Volgens de Bodemkaart van Nederland is ter plaatse van het plangebied sprake van grondwatertrap V. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand hier van nature 0,4 m beneden het maaiveld ligt, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m beneden het maaiveld ligt.
Oppervlaktewater
Peil
Het plangebied ligt in Polder de Ruigenhil. Binnen het plangebied liggen 3 peilvakken. In het peilvak Ruigenhil Helwijk bedraagt het zomerpeil NAP -1,45 m en het winterpeil NAP -1,7 m. In het peilvak Ruigenhil Noord bedraagt het zomerpeil NAP -1,6 m en het winterpeil NAP -1,8 m. In het peilvak Willemstad bedraagt het peil in de zomer en winter NAP -1,45 m. Het huidige peilbesluit zal volgens de huidige planning eind 2010 worden herzien. Dit kan mogelijk consequenties hebben voor de huidige gehanteerde peilen.
Figuur 4.1. Overzicht waterpeilen (bron: Waterschap Brabantse Delta)
A-watergangen
In het plangebied bevinden zich meerdere A-watergangen die in onderhoud en beheer zijn bij het Waterschap.
Veiligheid en waterkeringen
De noordgrens van het plangebied wordt gevormd door een primaire waterkering (P18). In de Keur van het Waterschap zijn hiervoor verbodsbepalingen opgenomen. Aangezien het een primaire kering categorie A betreft, heeft deze in de Keur de hoogste beschermingsstatus gekregen. De breedte van de waterkering bedraagt 30 m aan weerszijden van de dijk, de beschermingszone bedraagt nog eens 20 m gemeten aan beide zijden vanaf de waterkering.
Riolering
Het hemelwater vanaf de verhardingen watert af naar een gemengd rioleringsstelsel, dat zowel afvalwater als hemelwater afvoert naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie.
Beheer en onderhoud
Het Waterschap is verantwoordelijk voor de waterhuishoudkundige verzorging (waterkwaliteit en kwantiteit) binnen het plangebied.
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de Keur van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, de aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd en zijn handelingen binnen 5 m uit de insteek van A-wateren alleen toegestaan na een ontheffing van het Waterschap. Ook dienen lozingen op het oppervlaktewater, die afkomstig zijn van een uitbreiding van het verhard oppervlak groter of gelijk aan 2.000 m2, door het Waterschap vergund te worden. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van Waterschap Brabantse Delta.
Toekomstige situatie
Consoliderend plan
Voorliggend bestemmingsplan biedt geen directe ontwikkelingsmogelijkheden. Omdat het een consoliderend plan betreft zijn er weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren. Mochten er in de toekomst ontwikkelingen plaatsvinden, dan is het van belang om de uitgangspunten van duurzaam stedelijk waterbeheer, zoals geformuleerd door het Waterschap Brabantse Delta, daar waar mogelijk toe te passen.
Concreet is het belangrijk om bij eventuele toekomstige ontwikkelingen duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toe te passen (dus geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Het geniet de voorkeur om afstromend hemelwater van schone oppervlakken te scheiden van afvalwater en af te voeren naar het oppervlaktewater. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater afgevoerd wordt naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie. Verder is het van belang dat wanneer het verhard oppervlak toeneemt, hiervoor gecompenseerd wordt in de vorm van nieuw oppervlaktewater.
Beheer en onderhoud
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de Keur van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, de aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd en zijn handelingen binnen 5 m uit de insteek van A-wateren alleen toegestaan na een ontheffing van het waterschap. Ook dienen lozingen op het oppervlaktewater, die afkomstig zijn van een uitbreiding van het verhard oppervlak groter of gelijk aan 2.000 m2, door het Waterschap vergund te worden. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van Waterschap Brabantse Delta.
Plankaart
Op de plankaart zijn de A-watergangen in het plangebied bestemd als 'Water'. De kern- en beschermingszone van de waterkering in het plangebied zijn aangegeven door middel van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Ook is de rioolpersleiding, inclusief de zakelijk rechtstrook, als zodanig bestemd.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan geen negatieve gevolgen heeft voor de bestaande waterhuishoudkundige situatie. Het bestemmingsplan voldoet dan ook aan de doelstellingen van duurzaam waterbeheer.
4.8 Ecologie
In de ecologieparagraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Voor de toetsing aan de Flora- en faunawet is het uitgebreide onderzoek beschreven in bijlage 1.
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, maar is wel tegen het Natura-2000 'Hollands Diep' aan gelegen. Het plangebied maakt geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS), maar is wel tegen de PEHS aan gelegen.
Gezien het feit dat het hier een consoliderend plan betreft zijn er geen negatieve effecten te verwachten op de beschermde natuurgebieden (Natura 2000 en PEHS).
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Door middel van het bestemmingsplan worden echter (kleine) ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waarbij sprake kán zijn van aantasting van te beschermen natuurwaarden. Indien in de toekomst nieuwbouw plaatsvindt, dan wel het aanpassen van of de sloop van gebouwen, ingrepen in tuinen (verhardingen, bouw van schuurtjes etc.), het vergraven van watergangen of het kappen van bomen, waarbij te beschermen diersoorten worden geschaad, zal geen ontheffing nodig zijn voor de soorten uit categorie 1 waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten of door minimaal 20 m rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:
- nesten van kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd;
- nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft.
Mogelijk zijn zwaar beschermde soorten als kleine modderkruiper (categorie 2), rugstreeppad (categorie 3), vleermuizen (categorie 3) dan wel vogels met een vaste nestplaats (categorie 2) binnen het plangebied aanwezig. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken (hetgeen aan de hand van veldonderzoek moet worden vastgesteld) en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen en omdat het naar verwachting gaat om regionaal en landelijk vrij algemeen voorkomende soorten zal de gunstige staat van instandhouding van geen van de soorten in gevaar komen. De Flora- en faunawet zal derhalve de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan.
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
Ten aanzien van de archeologie geldt dat er een lage verwachtingswaarde voor het aantreffen van archeologische sporen is vastgesteld5. Dit betekent dat geen extra aandacht aan archeologie hoeft te worden besteed in de vorm van archeologisch bodemonderzoek.
De Noordlangeweg en Steenpad worden aangemerkt als cultuurhistorisch belangrijke lijnen in het landschap.
Een gedeelte van het plangebied valt binnen de vrijwaringszone van de D'Orangemolen aan de Benedenkade in de vestingstad Willemstad. Het betreft een stenen stellingmolen uit 1734. Om deze molen ligt een 'molenbiotoop'. Binnen een straal van 100 m om de molen mag geen bebouwing worden gebouwd hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek. Binnen een afstand van 100 tot 400 m tot het middelpunt van de molen mag geen bebouwing worden opgericht met een hoogte die meer bedraagt dan 1/30 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek.
Een zone rond Willemstad is sinds 1970 aangeduid als beschermd stadsgezicht. Het plangebied valt voor een deel binnen deze zone. In het plangebied zelf zijn geen rijksmonumenten gelegen.
Een gedeelte van de sportvelden in het noorden van het plangebied ligt binnen het zogenoemde schootsveld van de vestingstad Willemstad. De bouw van de vesting vond plaats op initiatief van Willem van Oranje, die ook het nabijgelegen Klundert tot vestingstad uit liet bouwen. Bebouwing binnen deze velden werd ten tijde van oorlog niet toegestaan, omdat de vijand zich daarachter kon verschuilen. Na de Tweede Wereldoorlog is gepoogd het schootsveld, en daarmee het karakteristieke aanzicht van de vestingstad, zoveel mogelijk vrij te houden van bebouwing, onder meer door de aanleg van de woonwijk Helwijk, op enige afstand van de stad. Later heeft men toch besloten het oostelijke schootsveld te bebouwen. Dit betreft het onderhavige plangebied.
- 5. Cultuurhistorische waardenkaart provincie Noord-Brabant, Provincie Noor-Brabant, http://chw.brabant.nl/chw/, versie 26 september 2006.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
In het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Derhalve kan onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid achterwege blijven.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
In het kader van de gemeentelijke inspraakverordening heeft het ontwerpbestemmingsplan van 21 oktober 2010 tot en met 1 december 2010 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen tegen het plan ingediend.
Hoofdstuk 6 Overleg
In het kader van artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de overlegpartners. In Bijlage 2 zijn de brieven van de overleginstanties integraal opgenomen. In dit hoofdstuk zijn de reacties samengevat en van een beantwoording voorzien.
Provincie Noord-Brabant
Samenvatting
Het voorontwerpbestemmingsplan geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.
Beantwoording
De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
Waterschap Brabantse Delta
Samenvatting
De aangehouden begrenzing van de dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterkering' is gebaseerd op oude gegevens. Op dit moment ligt er een concept legger voor de betreffende kering bij het waterschap ter inzage. Verzocht wordt deze wateringkeringszone te verwerken op de plankaart en in de regels een verwijzing naar de waterstaatsbelangen op te nemen.
Tot slot wordt een tekstuele opmerking geplaatst bij de waterparagraaf.
Beantwoording
De reactie leidt tot aanpassing van het bestemmingsplan.
VROM-Inspectie
Samenvatting
Het plan geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.
Beantwoording
De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
Bijlage 1 Onderzoek Ecologie
In deze bijlage is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen wat ecologie betreft moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Willemstad bestaat uit een historische vesting met een haven en een nieuwere woonwijk.
Beoogde ontwikkelingen
In het plan zullen geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden (consoliderend plan), maar er zijn diverse kleinschalige werkzaamheden mogelijk binnen de bestaande bestemmingen, waaronder:
- werkzaamheden aan beplanting;
- sloop- en grondwerkzaamheden;
- bouwwerkzaamheden;
- werkzaamheden aan watergangen en hun oevers.
Toetsingskader
Beleid
Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS)
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de PEHS.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw door maatregelen te worden voorkomen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11:
'De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:
- nesten van blauwe reiger, spechten, uilen en kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd.
- nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten zijn jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben. Hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium gespaard behoeft te worden bij een ingreep.
- nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals ooievaar, torenvalk, kerkuil, steenuil, zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft.'
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, maar is wel tegen het Natura 2000 'Hollands Diep' aan gelegen.
Figuur B1.1 Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van Natura 2000-gebied 'Hollandsch Diep'
Gebiedsbeschrijving Hollandsch Diep
Het Hollandsch Diep is een voormalig estuarium dat deel uitmaakt van de delta van Rijn en Maas, die respectievelijk via de Boven-Merwede en de Amer hun water afvoeren naar het Hollandsch Diep. Het laatste traject naar de zee wordt gevormd door het Haringvliet, dat in november 1970 zijn open verbinding met de zee verloor door sluiting van de Haringvlietdam. Het peil op het Hollandsch Diep wordt beïnvloed door de Haringvlietsluizen en de bovenstroomse stuwen. Na afsluiting van het Haringvliet is het Hollandsch Diep snel zoet geworden. Midden in het Hollandsch Diep ligt een baggerspeciedepot met bosschages. Het gedeelte van het gebied dat onder de Habitatrichtlijn is aangewezen, betreft een aantal platen en gorzen op de noordoever van het Hollandsch Diep.
Het Hollandsch Diep kwalificeert zich op grond van de Europese Vogelrichtlijn vanwege het voorkomen van relatief grote aantallen van de soorten grauwe gans, kolgans, brandgans, lepelaar, smient, wilde eend en kuifeend. Met name de oeverlanden en ondiepwaterzones zijn van belang als rust- en slaapplaats en voedselgebied voor deze soorten.
Onderstaand de tabellen met alle habitatsoorten en/of habitattypen en een tabel met niet-broedvogelsoorten waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen.
Habitattypen |
H6430B - ruigten en zomen (harig wilgenroosje) |
H91E0A - *vochtige alluviale bossen (zachthoutooibossen) |
H91E0B - *vochtige alluviale bossen (essen-iepenbossen) |
Habitatsoorten |
H1095 - zeeprik [complementair] |
H1095 - zeeprik |
H1099 - rivierprik |
H1099 - rivierprik [complementair] |
H1102 - elft |
H1102 - elft [complementair] |
H1103 - fint |
H1103 - fint [complementair] |
H1106 - zalm |
H1106 - zalm [complementair] |
H1340 - *noordse woelmuis |
Niet-broedvogelsoorten |
A034 - lepelaar |
A041 - kolgans |
A043 - grauwe gans |
A045 - brandgans |
050 - smient |
A051 - krakeend |
A053 - wilde eend |
A061 - kuifeend |
Het plangebied maakt wel deel uit van het ruime jas-gebied (beheersgebiedsplan provincie Noord-Brabant 2008). Tevens is het plangebied tegen een ecologische verbindingszone aan gelegen.
Figuur B2.2 Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van de PEHS, het gebied maakt ook deel uit van het ruime-jas gebied.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997, www.ravon.nl, FLORON, 2002, de Atlas van de Nederlandse Zoetwatervissen, en www.waarnemingen.nlwaarin de waarnemingen zijn aangegeven. Via het Natuurloket www.natuurloket.nl (kan een indicatie worden verkregen van de beschikbaarheid van soortengegevens bij verschillende Particuliere Gegevensbeherende Organisaties (PGO's).
Planten
Volgens het Natuurloket zijn er twee zwaar en twee licht beschermde soorten en vijf Rode Lijstsoorten aangetroffen binnen de kilometerhokken waarvan de planlocatie deel uitmaakt. Mogelijk komen licht beschermde soorten als dotterbloem en zwanenbloem voor langs en in de sloten binnen het plangebied. Deze soorten zijn erg algemeen voorkomende plantensoorten. Alhoewel deze soorten in het kilometerhok voorkomen waarin het plangebied is gelegen, zijn deze soorten niet in het plangebied te verwachten gezien het huidige gebiedsgebruik en de voorkomende biotopen. Dit is onder meer het gevolg vanwege de goed onderhouden groenstroken en het beheer van het gecultiveerde groen.
Foto 1 Dotterbloem Foto 2 Zwanenbloem
Vogels
Het Natuurloket geeft aan dat broedvogels slecht onderzocht zijn binnen de betreffende kilometerhokken. Er zijn twee Rode Lijstsoorten aangetroffen binnen de betreffende kilometerhokken. Naar verwachting zullen onder dakpannen of in andere holtes in bebouwing soorten als huismus, spreeuw en gierzwaluw broeden. De opgaande begroeiing in tuinen, parken en op sportvelden kan leefgebied bieden aan vogels als koolmees, pimpelmees, roodborst, spreeuw en merel. Op de grens van de opgaande begroeiing en agrarisch gebied kunnen soorten als grasmus, grote lijster, groenling, tortelduif, holenduif en zwarte kraai voorkomen. De watergangen herbergen naar verwachting soorten als knobbelzwaan, meerkoet en wilde eend.
Foto 3 huismus
Zoogdieren
Volgens het Natuurloket zijn zoogdieren niet onderzocht binnen de betreffende kilometerhokken.
Naar verwachting komen in en nabij het plangebied soorten voor als mol, egel, huisspitsmuis, bunzing, veldmuis, rosse woelmuis en konijn (Atlas van de Nederlandse zoogdieren, 1992).
Het plangebied biedt mogelijk foerageergebied, vliegroutes en verblijfplaatsen aan vleermuizen. Mogelijk zijn er kolonies aanwezig in gebouwen en oude loofbomen. In en nabij het plangebied zijn leefgebieden van de volgende soorten aangetroffen: gewone dwergvleermuis, laatvlieger, watervleermuis, rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis.
Foto 4 Watervleermuis
Amfibieën
Het Natuurloket geeft aan dat amfibieën matig onderzocht zijn binnen de betreffende kilometerhokken. De verwachting is dat algemene amfibieën als bruine kikker, kleine watersalamander en gewone pad voorkomen in het plangebied. Mogelijk maken genoemde soorten gebruik van het plangebied als schuilgelegenheid, winterverblijfplaats en voortplantingsplaats (watergangen). In de nabije omgeving is de zwaar beschermde rugstreeppad waargenomen (RAVON, 2009). Het is niet onwaarschijnlijk dat een zwaar beschermde soort als de rugstreeppad voorkomt in de watergangen (voortplantingsplaats) die deel uitmaken van het plangebied. Bij graafwerkzaamheden (akkerland) kan de rugstreeppad ook aangetrokken worden en het plangebied betreden en dit als winterverblijfplaats gaan gebruiken. Andere zwaar beschermde soorten zijn hier gezien het beheer niet te verwachten.
Foto 5 Bruine kikker
Vissen
Het Natuurloket geeft aan dat vissen goed onderzocht zijn binnen de betreffende kilometerhokken. Er zijn twee Rode Lijstsoorten aangetroffen. Gezien de voorkomende biotopen (sloten) en de verspreidingsgegevens binnen het plangebied, is er een kans dat de zwaar beschermde soort kleine modderkruiper voorkomt binnen het plangebied. Andere beschermde vissen worden niet verwacht, deze stellen hoge eisen aan hun leefgebied en daar voldoet het plangebied niet aan.
Foto 6 Kleine modderkruiper
Overige soorten
Volgens het Natuurloket zijn overige soorten niet onderzocht binnen de betreffende kilometerhokken. Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). Genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; de deelplanlocaties voldoen hier niet aan.
In tabel B1.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het projectgebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel B1.1 Beschermde soorten in het projectgebied en het beschermingsregime
vrijstellingsregeling Ffw categorie 1 | ontheffingsregeling Ffw | |
categorie 2 | categorie 3 | |
dotterbloem en zwanenbloem mol, egel, huisspitsmuis, bunzing, veldmuis, rosse woelmuis en konijn kleine watersalamander, groene en bruine kikker en gewone pad | alle soorten inheemse vogels kleine modderkruiper | alle vleermuizen rugstreeppad |
Toetsing en conclusie
Gebiedsbescherming
De planlocatie vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, maar is wel tegen het Natura 2000-gebied 'Hollandsch Diep' aan gelegen. De planlocatie maakt wel deel uit van het ruime jas-gebied (beheersgebiedsplan provincie Noord-Brabant 2008) en is tegen een ecologische verbindingszone aangelegen. Gezien het feit dat het hier een consoliderend plan betreft, zijn er geen negatieve effecten te verwachten op de beschermde natuurgebieden.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Door middel van het bestemmingsplan worden echter (kleine) ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waarbij sprake kán zijn van aantasting van te beschermen natuurwaarden. Indien in de toekomst nieuwbouw plaatsvindt, dan wel het aanpassen van of de sloop van gebouwen, ingrepen in tuinen (verhardingen, bouw van schuurtjes etc.), het vergraven van watergangen of het kappen van bomen, waarbij te beschermen diersoorten worden geschaad, zal geen ontheffing6 nodig zijn voor de soorten uit categorie 1 waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten of door minimaal 20 m rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:
- nesten van kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd.
- nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft.
Mogelijk zijn zwaar beschermde soorten als kleine modderkruiper (categorie 2), rugstreeppad (categorie 3), vleermuizen (categorie 3) dan wel vogels met een vaste nestplaats (categorie 2) binnen het plangebied aanwezig. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken (hetgeen aan de hand van veldonderzoek moet worden vastgesteld) en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen en omdat het naar verwachting gaat om regionaal en landelijk vrij algemeen voorkomende soorten, zal de gunstige staat van instandhouding van geen van de soorten in gevaar komen. De Ffw zal derhalve de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan.
- 6. Een ontheffingsaanvraag dient te worden ingediend bij het ministerie van LNV. Aan de ontheffing kunnen voorwaarden worden gesteld.