Woonwijken Zevenbergen
Bestemmingsplan - Gemeente Moerdijk
Vastgesteld op 19-04-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Woonwijken Zevenbergen van de gemeente Moerdijk.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1709.wonenzevenbergen15-0401 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.5 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.6 afhankelijke woonruimte
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.7 bedrijf
een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen.
1.8 bedrijfs- of dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.9 bestaande aantal bouwlagen
het aantal bouwlagen dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan zijn of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wabo.
1.10 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wabo.
1.11 bestaande gebouwen
gebouwen die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan zijn of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 Bevi-inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.15 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.16 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.17 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.
1.18 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.19 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.
1.20 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zjinde zijn toegelaten.
1.22 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.23 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.24 café
een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, indien en zover de activiteiten behoren tot categorie 1 horeca-activiteiten.
1.25 commerciële dienstverlening
een publieksaantrekkend ambachtelijk c.q. dienstverlenend bedrijf dat zijn goederen en diensten rechtstreeks levert aan de consument, zoals een goudsmid, schoenmaker, kapper en dergelijke, met dien verstande dat de detailhandelsfunctie ondergeschikt dient te zijn.
1.26 consumentenvuurwerk
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.
1.27 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.28 dansschool
een inrichting waarin voorzieningen aanwezig zijn voor het in besloten ruimten dansen en het geven van onderricht daarin, zonder dat zalen worden verhuurd en zonder dat gelegenheid wordt geboden voor het houden van feesten en niet bij het dansonderricht behorende muziek- of dansevenementen.
1.29 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.30 detailhandel in volumineuze goederen
detailhandel in de volgende categorieën:
- a. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
- b. detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;
- c. tuincentra;
- d. grootschalige meubelbedrijven, al dan niet - in ondergeschikte mate - in combinatie met woninginrichting en stoffering;
- e. bouwmarkten.
1.31 discotheek of dancing
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en andere daarmee vergelijkbare evenementen.
1.32 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, en bankfilialen.
1.33 erf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw met de bestemming Wonen, 1 m gelegen achter de denkbeeldige lijn in het verlengde van de lijn van het bouwvlak waar de voorgevel van het hoofdgebouw aan ligt, voor zover deze gronden gelegen zijn buiten het bouwvlak van het hoofdgebouw; in sommige gevallen zijn deze gronden ook gelegen aan de voorzijde van het hoofdgebouw.
1.34 evenemententerrein
een op de plankaart aangegeven terrein ten behoeve van evenementen als bedoeld in Afdeling 2 van Hoofdstuk 2 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Moerdijk.
1.35 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.36 geluidzone industrie
de met de gebiedsaanduiding geluidzone-industrie aangegeven zone, zoals bedoeld in artikel 40 en artikel 41, leden 1 en 2, van de Wet geluidhinder.
1.37 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.38 horeca
- a. 'horeca 1':
een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van nachtverblijf en/of van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken alsmede zalen;
- b. 'horeca 2':
elke voor het publiek, al dan niet tegen betaling toegankelijke lokaliteit, die geheel of nagenoeg geheel is ingericht of wordt gebruikt voor het dansen, zoals discotheken en dancings, waarin al dan niet dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt;
inrichtingen waarin een kans- of behendigheidsspel wordt uitgeoefend;
- c. 'horeca 3':
logiesaccommodatie.
1.39 kantoor
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen discipline, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.40 kap
een gesloten bovenbeëindiging van een gebouw, voor ten minste 2/3 deel bestaande uit een dakconstructie van schuin, bol of hol naar elkaar toelopende dakvlakken, dan wel een dakconstructie van een naar één zijde schuin, bol of hol toelopend dakvlak.
1.41 kinderboerderij
een voorziening waarop ter wille van kinderen dieren worden gehouden.
1.42 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.43 mantelzorg
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.44 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.45 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van openbaar vervoer, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.46 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.47 peil
- a. voor gebouwen binnen 5 m afstand van een weg: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.48 restaurant
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken, indien en zover de activiteiten behoren tot categorie 1 horeca-activiteiten.
1.49 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'
de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' die van deze regels onderdeel uitmaakt.
1.50 verkoopvloeroppervlakte
de vloeroppervlakte van voor het publiek toegankelijke winkelruimten.
1.51 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of ''uitstraling'' als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.52 Wgh-inrichtingen
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
1.53 woning
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
1.54 woonwagen
een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats, als bedoeld in artikel 1 lid h Woningwet, en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
1.55 zakelijke dienstverlening
een dienstverlenend bedrijf dat ten doel heeft het verlenen van diensten, het leggen van contacten of het uitvoeren van commerciële handelingen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
2.5 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
2.6 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.7 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.9 bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven uit ten hoogste categorie B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
- b. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': nutsvoorzieningen uit ten hoogste categorie B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
- c. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg': tevens een verkooppunt voor motorbrandstoffen, met uitzondering van lpg, met daarbij behorende detailhandel en een autowasstraat;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:
3.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- b. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 :
- a. om bedrijven toe te laten uit een categorie hoger dan in lid 3.1 genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de volgens lid 3.1 toegelaten categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
- b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de volgens lid 3.1 toegelaten categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
met inachtneming van de volgende regels:
- c. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- d. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- e. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- f. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage.
Artikel 4 Bedrijf - 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2': bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-1': tevens een autospuitinrichting met SBI-code 5020.4 uit ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:
4.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- b. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'opslag uitgesloten' is opslag van goederen niet toegestaan.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1:
- a. om bedrijven toe te laten uit een categorie hoger dan in lid 4.1 genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de volgens lid 4.1 toegelaten categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
- b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de volgens lid 4.1 toegelaten categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
met inachtneming van de volgende regels:
- c. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- d. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- e. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- f. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage.
Artikel 5 Cultuur En Ontspanning - Kinderboerderij
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Cultuur en ontspanning - Kinderboerderij aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een kinderboerderij;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en (ontsluitings)wegen.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:
Artikel 6 Gemengd - 1
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Gemengd - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover het vloeroppervlak ten behoeve van de laatstbedoelde activiteiten niet meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van de betrokken woning met een maximum van 50 m²;
- b. dienstverlening;
- c. kantoren;
- d. maatschappelijke voorzieningen;
- e. bedrijven uit ten hoogste categorie B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
- f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 6.2.1 onder c voor een bebouwingspercentage tot ten hoogste 85%;
- b. van het bepaalde in lid 6.2.1 onder g voor het bouwen op een kortere afstand van perceelsgrenzen dan wel het bouwen in perceelgrenzen met inachtneming van de volgende regels:
- 1. de bereikbaarheidseisen van de brandweer worden in acht genomen;
- 2. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte is niet toegestaan;
- b. de opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- c. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
- d. detailhandel is niet toegestaan, met uitzondering van detailhandel in goederen die:
- 1. ter plaatse zijn vervaardigd;
- 2. in het kader van de bedrijfsvoering worden verkocht of geleverd en een wezenlijk bestanddeel uitmaken van de totale bedrijfsvoering, mits dit zich beperkt tot een ondergeschikt en niet-zelfstandig onderdeel van het bedrijf;
- e. detailhandel in volumineuze goederen en grootschalige detailhandel zijn niet toegestaan.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 7 Gemengd - 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Gemengd - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel': detailhandel, alsmede de daarbij behorende inpandige laad- en losvoorzieningen;
- b. horeca uit ten hoogste categorie 'horeca 1' en uitsluitend op de begane grond;
- c. kleinschalige maatschappelijke en culturele voorzieningen;
- d. zakelijke en commerciële dienstverlening;
- e. wonen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover het vloeroppervlak ten behoeve van de laatstbedoelde activiteiten niet meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van de betrokken woning met een maximum van 50 m²;
- f. voet- en fietspaden;
- g. gebouwde en niet-gebouwde parkeervoorzieningen.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:
7.3 Specifieke gebruiksregels
- a. detailhandel en de daarbij behorende inpandige laad- en losvoorzieningen zijn uitsluitend toegestaan op de begane grond;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a is het toegestaan op de verdieping ten hoogste 150 m² te gebruiken voor aan de detailhandel ondergeschikte functies;
- c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' is detailhandel ten behoeve van ten hoogste één detailhandelsvestiging toegestaan tot een totaal bedrijfsvloeroppervlak van ten hoogste 1.450 m², inclusief de daarbij behorende inpandige laad- en losvoorzieningen;
- d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' is horeca uit ten hoogste horeca categorie 1 toegestaan tot een totaal bedrijfsvloeroppervlak van ten hoogste 150 m² en ten behoeve van ten hoogste één horecavestiging;
- e. horeca is uitsluitend toegestaan op de begane grond;
- f. kleinschalige maatschappelijke, culturele voorzieningen, zoals medische en paramedische praktijkruimten, en commerciële dienstverlening zijn uitsluitend op de begane grond toegelaten en tot een bedrijfsvloeroppervlak van ten hoogste 350 m²;
- g. wonen is toegestaan op de begane grond en de verdiepingen, met dien verstande dat op de gronden met de aanduiding 'detailhandel' wonen uitsluitend is toegestaan op de verdiepingen, met uitzondering van aan het wonen ondergeschikte voorzieningen zoals portieken, trappenhuizen, liftvoorzieningen en dergelijke;
- h. gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte is niet toegestaan.
7.4 Afwijken van de gebruiksregels
Afwijkingsbevoegdheid mantelzorg
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 7.3 sub h voor het toestaan van het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte, met inachtneming van het volgende:
- a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
- b. de omgevingsvergunning vervalt zodra de onder a bedoelde noodzaak is komen te vervallen;
- c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
- d. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m².
Artikel 8 Gemengd - 3
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Gemengd - 3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover het vloeroppervlak ten behoeve van de laatstbedoelde activiteiten niet meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van de betrokken woning met een maximum van 50 m²;
- b. detailhandel en dienstverlening, uitsluitend op de begane grond;
- c. horeca uit ten hoogste categorie 'horeca 1';
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:
Artikel 9 Groen
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein': een evenemententerrein;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan': een natuurijsbaan;
- d. nutsvoorzieningen.
9.2 Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van speeltoestellen bedraagt ten hoogste 4 m;
- c. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 10 Horeca
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Horeca aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. horeca uit ten hoogste categorie 'horeca 2';
- b. ter plaatse van de aanduiding 'dansschool': tevens een dansschool;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': een bedrijfs- of dienstwoning;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen.
10.2 Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:
10.3 Specifieke gebruiksregels
- a. discotheek of dancings zijn niet toegestaan;
- b. inrichtingen waarin een kans- of behendigheidsspel wordt uitgeoefend, zijn niet toegestaan.
10.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.1:
- a. om horecabedrijven toe te laten in één categorie hoger dan in lid 10.1, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of de bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën zoals in lid 10.1 genoemd;
- b. om horecabedrijven toe te laten die niet in lid 1.38 zijn genoemd, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de horecacategorieën, zoals in lid 10.1 genoemd.
Artikel 11 Maatschappelijk
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bibliotheken, openbare dienstverlening, gezondheidszorg, kinderopvang, onderwijs, peuterspeelzalen, sociale en welzijnsvoorzieningen, verenigingsleven, religieuze en levensbeschouwelijke activiteiten en bijeenkomsten;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
11.2 Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:
Artikel 12 Recreatie
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Recreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuinen': volkstuinen;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
12.2 Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:
- a. per volkstuin mag niet meer dan één kweekkas worden gebouwd, waarbij:
- 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 12 m² per kweekkas;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 2,5 m;
- 3. de lengte bedraagt ten hoogste 4 m;
- b. er worden ten hoogste twee centrale opslagruimtes gebouwd, waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 40 m² per opslagruimte;
- c. de bouwhoogte van een centrale opslagruimte bedraagt niet meer dan 5 m;
- d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.
Artikel 13 Sport
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sportvoorzieningen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel': tevens detailhandel en dienstverlening;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'zwembad': een zwembad;
- d. bij deze voorzieningen behorende ondergeschikte horeca uit ten hoogste categorie 'horeca 1';
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals (ontsluitings)wegen, groen, water, nutsvoorzieningen, lichtmasten, dug-outs en parkeervoorzieningen.
13.2 Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:
Artikel 14 Tuin
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
- b. bij deze bestemming behorende parkeervoorzieningen.
14.2 Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a is de bouw van erkers, luifels, balkons en andere ondergeschikte bouwdelen van het hoofdgebouw toegestaan, waarbij geldt dat:
- 1. de diepte ten hoogste 1,25 m bedraagt;
- 2. het oppervlak ten hoogste 6 m² bedraagt;
- c. de afstand tot de begrenzing met de bestemming Verkeer of Verkeer - Verblijfsgebied ten minste 1 m bedraagt;
- d. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 1 m;
- e. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders, bedraagt ten hoogste 2 m;
- f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 15 Verkeer
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met ten hoogste 2x1 doorgaande rijstrook, opstelstroken en busstroken daaronder niet begrepen;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidwerende voorzieningen, nutsvoorzieningen, groen, water, reclame-uitingen en parkeervoorzieningen.
15.2 Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. het bouwen van gebouwen is niet toegestaan;
- c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, verkeersaanduiding, wegaanduiding of verlichting bedraagt niet meer dan 3 m.
Artikel 16 Verkeer - Verblijfsgebied
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, groen, water, reclame-uitingen, speeltoestellen en parkeervoorzieningen.
16.2 Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, verkeersaanduiding, wegaanduiding of verlichting bedraagt ten hoogste 3 m;
- c. de bouwhoogte van speeltoestellen bedraagt ten hoogste 4 m.
Artikel 17 Water
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor water ten behoeve van de waterhuishouding, waterberging, bruggen, duikers en het verkeer te water en bijbehorend groen.
17.2 Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m.
Artikel 18 Wonen
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen en aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatigeactiviteiten, voor zover het vloeroppervlak ten behoeve van de laatstbedoelde activiteiten niet meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m²;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld': het wonen in gestapelde woningen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten voor zover het vloeroppervlak ten behoeve van de laatstbedoelde activiteiten niet meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m²;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk': tevens een medisch centrum;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
18.2 Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:
18.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt dat gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte niet is toegestaan.
18.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 18.3 voor het toestaan van het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte, met inachtneming van het volgende:
- a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
- b. de omgevingsvergunning vervalt zodra de onder a bedoelde noodzaak is komen te vervallen;
- c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
- d. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m².
Artikel 19 Wonen - Woonwagenstandplaats
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen - Woonwagenstandplaats aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonwagens en aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatigeactiviteiten voor zover het vloeroppervlak ten behoeve van de laatstbedoelde activiteiten niet meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m²;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en tuinen.
19.2 Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend standplaatsen voor woonwagens worden gebouwd, alsmede daarbij behorende bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- b. standplaatsen voor woonwagens worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd;
- c. de bouwhoogte van woonwagens bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
- d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 25 m² per standplaats;
- e. de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 4,5 m;
- f. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
- g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 20 Leiding - Gas
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 8 inch en een druk van ten hoogste 40 bar.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Verder geldt voor zover de op de verbeelding weergegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, dat de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' voorrang krijgt.
20.2 Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 20.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
20.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) (lid 20.2onder b) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 21 Leiding - Riool
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Riool aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een rioolleiding.
21.2 Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 21.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
21.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 21.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 22 Waterstaat - Waterkering
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de waterkering.
22.2 Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 22.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
- c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
22.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 22.2 onder c, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Hiervoor moet toestemming worden gevraagd bij de waterbeheerder.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 23 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 24 Algemene Bouwregels
24.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- enoppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- d. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
- e. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
Artikel 25 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
- a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
- b. brandweeringang;
- c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. de ruimte tussen bouwwerken;
- e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Artikel 26 Algemene Aanduidingsregels
26.1 Molenbiotoop
In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone-molenbiotoop' de volgende regels:
- a. binnen een afstand van 100 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht hoger dan 9,5 m ten opzicht van NAP;
- b. binnen een afstand van 100 tot 400 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht met een hoogte die meer bedraagt dan 1/30 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf 9,5 m ten opzichte van NAP;
- c. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van dit lid onder a, indien:
- 1. de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing;
- 2. toepassing van de in dit lid onder a bedoelde afstands- en/of hoogtematen de belangen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig zouden schaden;
- d. indien op grond van hoofdstuk 2 een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolge de leden a t/m c, prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2.
26.2 Zone industrielawaai
Buiten het gebied met de aanduiding 'geluidzone - industrie' mag de geluidsbelasting vanwege het gezoneerde industrieterrein niet meer bedragen dan 50 dB(A).
Artikel 27 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor de overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 28 Algemene Wijzigingsregels
Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 29 Overige Regels
29.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregel
Artikel 30 Overgangsrecht
30.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
30.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 31 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het bestemmingsplan Woonwijken Zevenbergen'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voor het woongebied in het westen van de kern Zevenbergen geldt dat op dit moment een aantal bestemmingsplannen ouder is dan 10 jaar.
Het bestemmingsplan Woonwijken Zevenbergen vervangt 14 vigerende bestemmingsplannen, die zijn vastgesteld tussen 1973 en 2007. De gemeente Moerdijk speelt daarmee in op de Wet ruimtelijke ordening (Wro, zoals deze op 1 juli 2008 in werking is getreden), waarin de bestaande actualiseringsplicht is aangescherpt en waarin het digitale bestemmingsplan juridisch bindend is. Digitaal werken stelt daarbij nieuwe eisen aan standaardisering van 'plankaart en regels' als een set geografisch begrensde objecten met bepaalde kenmerken.
Daarnaast zijn in het plangebied in de loop der jaren veel bouwplannen gerealiseerd en hebben zich andere ontwikkelingen voorgedaan die de noodzaak van een nieuw bestemmingsplan onderstrepen.
Het bestemmingsplan Woonwijken Zevenbergen biedt een actuele, uniforme en consoliderende regeling, waarbij elke functie zijn eigen bestemming heeft, rekening houdend met de nieuwe wet- en regelgeving en het gemeentelijke beleid.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied betreft een groot deel van de kern Zevenbergen, in het bijzonder de woonwijken Krooswijk, Torenveld, Molengors en Bosselaar. De exacte begrenzing van het plangebied is weergegeven op figuur 1.1.
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Voor het plangebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:
bestemmingsplan | vastgesteld | goedgekeurd |
bestemmingsplan Bosselaar | 26-06-1973 | 26-06-1974 |
partiële herziening Bosselaar | 08-03-1977 | 16-11-1977 |
bestemmingsplan Evenemententerrein Zevenbergen | 21-11-2002 | 25-02-2003 |
bestemmingsplan Dr. Ariënslaan / Pelsplein / Zeestraat | 28-10-2004 | 13-01-2005 |
bestemmingsplan Krooswijk | 10-04-1984 | 12-09-1984 |
wijzigingsplan I Krooswijk | 16-12-1991 | 24-02-1992 |
bestemmingsplan Serena | 22-02-2007 | 28-08-2007 |
bestemmingsplan Molengors 1994 | 01-02-1994 | 12-04-1994 |
uitwerkingsplan fase 3 Molengors 1994 | 26-09-1994 | n.v.t. |
herziening 1 Molengors | 19-01-1996 | 27-07-1997 |
herziening 2 Molengors | 12-03-1996 | 09-05-1996 |
uitwerkingsplan 2 Planfase 3 BP Molengors ('Plan Herik') | 20-07-1999 | n.v.t. |
uitwerkingsplan 3 BP Molengors Zevenbergen ('Plan De Braak') | 29-02-2000 | 16-05-2000 |
uitwerkingsplan 1e herziening BP Molengors 'Plan Korenbloem 2000' | 21-03-2000 | n.v.t |
bestemmingsplan Torenveld | 12-05-1981 | 08-12-1981 |
herziening I bestemmingsplan Torenveld | 10-04-1984 | 05-09-1984 |
wijzigingsplan I Torenveld | 03-05-1983 | 12-07-1983 |
wijzigingsplan II Torenveld | 08-09-1986 | 15-10-1986 |
1.4 Planvorm
Het plan is voornamelijk gericht op beheer van de bestaande situatie waarin geen nieuwe ontwikkelingen worden voorzien. Er is sprake van een consoliderend bestemmingsplan.
1.5 Leeswijzer
Het bestemmingsplan Woonwijken Zevenbergen bestaat uit een toelichting, de planregels en een plankaart. De toelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Er wordt ingegaan op de conclusies van het beleidskader. Ook wordt een samenvatting gegeven van de ruimtelijke en functionele bouwstenen voor het plan. Deze twee tezamen leiden tot de ruimtelijk-functionele gebiedsvisie voor het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied met ruimte die aan autonome ontwikkelingen kan worden geboden. In hoofdstuk 3 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 het onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water besproken. Tot slot wordt in hoofdstuk 5 de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond en wordt ingegaan op de reacties uit het artikel 3.1.1 Bro-overleg.
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld.
Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.
2.1 Rijksbeleid
Realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid (2008)
In juni 2008 heeft het kabinet de Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid vastgesteld welke is toegevoegd aan de Nota Ruimte. Deze paragraaf geeft inzicht in welke nationale belangen het kabinet heeft gedefinieerd en op welke wijze het Rijk deze wil verwezenlijken. In het bijzonder welke belangen zullen worden gewaarborgd in de AMvB Ruimte. De Realisatieparagraaf beschrijft enerzijds voor de Nota Ruimte hoe het beleid van de PKB-teksten worden gerealiseerd en anderzijds voor de andere vigerende ruimtelijke nota's hoe de PKB-teksten, die zijn bedoeld door te werken tot op lokaal niveau, worden gerealiseerd.
Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten in steden en dorpen maakt het mogelijk functies bij elkaar te brengen waardoor het draagvlak voor voorzieningen en arbeid, zorgtaken en ontspanning beter te combineren zijn. Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten vereist een in onderlinge samenhang optimale benutting van het bestaande bebouwde gebied en tegelijk nieuwe bebouwing daar buiten. Volgens de Realisatieparagraaf dient in bestaand stedelijk gebied optimale benutting van bestaand bebouwd gebied plaats te vinden om verommeling een halt toe te roepen. Hierdoor neemt de noodzaak af om open ruimte te gebruiken voor bebouwing. Het wordt moeilijker gemaakt om nieuwbouw in het buitengebied te realiseren. De bundelingsdoelstellingen uit de Nota Ruimte blijven actueel. Het Rijk toetst of provincies het bundelingsbeleid voor verstedelijking en economische activiteiten in het provinciale en regionale ruimtelijke beleid opnemen.
2.2 Provinciaal Beleid
Structuurvisie ruimtelijke ordening (2010)
Op 20 juli 2010 hebben Gedeputeerde Staten de Structuurvisie vastgesteld. De provincie geeft in de Structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de Structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
De uitwerkingsplannen van het Streekplan 2002 zijn met de vaststelling van de Structuurvisie ingetrokken. In de Verordening Ruimte zijn het verstedelijkingsbeleid en de zoekgebieden voor verstedelijking vastgelegd. De sturing op de kwalitatieve opgave per regio is in deze structuurvisie opgenomen.
Ruimtelijke opgaven
Het verschil tussen de woningbouwopgave van steden en van dorpen wordt steeds groter. Voor heel Noord-Brabant ligt er nog steeds een aanzienlijke woningbouwopgave. Zo zal tot 2025 de Brabantse woningbouwvoorraad nog met ongeveer 150.000 woningen toenemen. Dat heeft vooral te maken met de voortgaande individualisering en de hiermee samenhangende groei van het aantal huishoudens.
Een substantieel deel van de woningbouwopgave zal in bestaand stedelijk gebied worden opgevangen. Daar liggen belangrijke herstructurerings- en inbreidingsopgaven.
Kernen in landelijke gebieden
In de kernen in het landelijk gebied met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking wordt de lokale behoefte voor verstedelijking opgevangen (wonen, werken en voorzieningen). Het stedelijk gebied 'aan de randen' van de provincie krijgt te maken met een afnemende groei van de woningbehoefte en op termijn zelfs (een beperkte mate van) krimp. Bij het zoeken naar ruimte voor nieuwe verstedelijking is zorgvuldig ruimtegebruik een voorwaarde.
Wonen
De kernen in het landelijk gebied bouwen voor de eigen woningbehoefte volgens het principe van 'migratiesaldo-nul'. Er is ruimte beschikbaar voor specifieke verbeterprojecten van enige omvang. Het gaat om kwalitatieve verbeteringen in bestaand stedelijk gebied zoals het saneren van milieuhinderlijke bedrijvigheid in de kern en het behouden van vrijkomende cultuurhistorisch waardevolle complexen. Regionale afstemming vindt plaats in de regionale agenda's voor wonen.
Voorzieningen
In de kernen in het landelijk gebied hanteert de provincie als uitgangspunt dat er alleen voorzieningen worden gevestigd die qua aard, schaal en functie passen. Dit zijn voorzieningen met een lokaal verzorgingsgebied.
Verordening Ruimte Noord-Brabant (2010)
In de Verordening Ruimte zijn regels opgesteld waarmee de gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen.
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen. Provinciale Staten hebben op 23 april 2010 de Verordening ruimte, fase 1, vastgesteld. De Verordening ruimte, fase 1, is op 1 juni 2010 in werking getreden. GS hebben op 1 juni 2010 de ontwerpVerordening ruimte, fase 2, vastgesteld. Dit ontwerp doorloopt de inspraakprocedure. De inspraaktermijn is inmiddels gesloten. GS gaan de ingediende reacties beoordelen en beantwoorden.
Het plangebied is met uitzondering van de sportvelden aan de oostzijde van het plangebied aangewezen als bestaand stedelijk gebied (zie onderstaande figuur).
Uitsnede kaart Verordening ruimte Noord-Brabant fase 1
In artikel 2.1.3 van de verordening staat slechts één regel opgenomen voor het bestaand stedelijk gebied. Deze regel geeft aan dat bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling uitsluitend moeten liggen binnen een bestaand stedelijk gebied.
De randen in het zuiden en noordowesten van het plangebied zijn aangewezen als 'zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling'. In artikel 2.1.4 van de verordening zijn de regels opgenomen met betrekking tot deze zoekgebieden. In deze zoekgebieden is stedelijke ontwikkeling mogelijk, mits de toelichting van een bestemmingsplan daaromtrent een verantwoording bevat die voldoet aan de eisen van de provincie. Het betreft onder ander de nieuwbouwwijk Bosselaar-Zuid direct ten zuiden van het plangebied.
2.3 Gemeentelijk Beleid
De Strategische Visie voor Moerdijk 2030
De opgaven waarvoor de gemeente gesteld staat (onder andere vanwege vergrijzing, vergroening en globalisering van toeristisch-recreatieve sector) wenst zij in de periode van 2009-2030 uit te voeren. Deze strategische visie bevat een aantal fundamentele keuzes voor de gewenste toekomstrichting van de gemeente Moerdijk. Daarnaast bevat het een aantal nieuwe randvoorwaarden op hoofdlijnen en voor de langere termijn. De strategische visie bevat de missie van de gemeente Moerdijk op weg naar 2030 en een strategie om deze te bereiken. Het is de rode draad voor het totale beleid van de gemeente Moerdijk.
Structuurvisie Moerdijk 2030 (2011)
De gemeenteraad heeft op 9 juni 2011 de 'Structuurvisie Moerdijk 2030' vastgesteld welke de Structuurvisie Plus uit 1999 vervangt. De nieuwe structuurvisie is van toepassing op het gehele grondgebied van de gemeente Moerdijk. De visie (het wensbeeld) loopt tot 2030. Bij de structuurvisie is een uitvoeringsparagraaf gevoegd. Deze uitvoeringsparagraaf heeft een looptijd tot 2020 en kan iedere twee jaar worden herzien.
De gemeente Moerdijk wil aan de hand van een uitvoeringsparagraaf komen tot gebiedsontwikkeling met de mogelijkheid van kostenverhaal. Daarnaast wil Moerdijk zich naar de toekomst toe profileren als ‘ondernemende netwerkgemeente’. Door een op uitvoering gerichte ontwikkelingsplanologie kan daar nader invulling aan worden gegeven. De gemeente heeft daarom een structuurvisie opgesteld, die voldoet aan de eisen van de Wro.
![]() | ![]() ![]() ![]() |
Uitsnede structuurvisie
Voor de kern Zevenbergen zijn de bestaande karakteristieken als volgt geformuleerd:
- Belangrijkste verzorgingskern van de gemeente;
- Veel werkgelegenheid;
- Goed bereikbaar.
Voorzieningen
De elf kernen in de gemeente hebben niet allemaal hetzelfde voorzieningenniveau. Zevenbergen is de hoofdkern van de gemeente met een regionaal voorzieningenniveau met niet-dagelijkse voorzieningen en grootschalige accommodaties.
Wonen
Het aantal ingeplande woningen tot 2020 voor de kern Zevenbergen bedraagt 1.285. Voor de periode tot 2020 liggen de woningbouwplannen op hoofdlijnen vast in lopende projecten. De meeste woningen worden gerealiseerd aan de zuidzijde (Bosselaar Zuid). Uitbreiding van woningbouw naar behoefte is in eerste instantie in zuidelijke richting mogelijk; eventueel is in tweede instantie uitbreiding in zuidoostelijke richting op de locatie Sint Josephplein mogelijk.
Naast aan nieuwbouw wordt aandacht geschonken aan het optimaliseren van de (woon)omgeving van de huidige inwoners. Veel van de bestaande woningvoorraad bestaat uit jaren 50-, 60- en 70-woningen en is eenzijdig van opbouw. Deze wordt in de komende decennia opgeknapt. De herstructureringsopgave zal gepaard gaan met een verdunning van de woningdichtheid: er worden minder woningen teruggebouwd dan dat er nu staan. Hierdoor ontstaat er in de kern ruimte om bestaande andere (leefbaarheids)problemen zoals parkeer- en wateroverlast op te lossen en er komt ruimte voor extra groen en openbare speelruimte. Herstructurering en inbreiding (waar dat niet ten koste gaat van de dorpse karakteristiek) gaan vóór uitbreiding. Uitbreiding
zal (beperkt en stapsgewijs) nodig zijn om de woningen terug te kunnen bouwen die door de verdunning bij herstructurering verdwijnen. Door een fonds in te stellen moet de woningbouw op uitbreidinglocaties financieel bijdragen aan de herstructureringsopgaven. De verdunning door herstructurering zal in beginsel worden gecompenseerd in of bij de bestaande kern zelf, waardoor het aantal huishoudens in een dorp in principe gelijk blijft.
Bedrijventerreinen en gemengde gebieden
Revitalisering, herstructurering en/of transformatie van bedrijventerreinen en gemengde gebieden hebben plaats langs de beide oevers van de Roode Vaart en aan de Huizersdijk-Zuid (revitalisering of herstructurering) aan de zuidzijde van de kern, alsmede aan weerszijden van de Roode Vaart aan de noordrand van Zevenbergen (onder meer de terreinen van Caldic Chemie en Wolst).
Infrastructuur
Ook wordt het ontwikkelen van een randweg aan de noordoost- en zuidoostzijde in combinatie met het ter plaatse herinrichten en reconstrueren (downgraden) van de Langeweg (N285) genoemd.
Stadsplan Zevenbergen (2007)
Voor alle 11 kernen in de gemeente Moerdijk zijn onder het centrale motto 'leefbaarheid maken doe je samen', stads-/dorpsplannen opgesteld. Het stadsplan Zevenbergen moet worden gezien als de agenda voor de toekomst, waarbij het thema leefbaarheid centraal staat.
De bevolkingsopbouw van Zevenbergen is gedifferentieerd. Voor het aspect wonen is de doelstelling het gedifferentieerd en gedoseerd bouwen met nadrukkelijk aandacht voor de bevolkingsopbouw én voor starters en senioren. Daarnaast is er zorg voor een veilige en goed onderhouden woonomgeving. Om deze doelstelling te bereiken zijn in het Stadsplan concrete maatregelen aangekondigd.
Huisvesting ten behoeve van Mantelzorg (2004)
Op 27 mei 2004 heeft de raad besloten tot het opnemen van een afwijkingsmogelijkheid in de verschillende bestemmingsplannen ten behoeve van het bieden van een huisvestingsvorm in aan- en uitbouwen en bijgebouwen van een woning, voor het verlenen van mantelzorg. Het gaat om mantelzorg aan ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, zonder leeftijdsgrens. Hierdoor wordt tegemoetgekomen aan sociale woonwensen, kan langer zelfstandig worden gewoond en het voorkomt isolement en vereenzaming.
Het gebruik van een aan- of uitbouw en bijgebouw komt voor het verlenen van mantelzorg te vervallen zodra de noodzaak door verhuizing of overlijden niet meer nodig is.
Beleidsplan Wonen 2007-2011 'Een (t)huis voor iedereen' (2007)
Het Beleidsplan Wonen 2007-2011 'Een (t)huis voor iedereen' is op 28 juni 2007 door de gemeenteraad van Moerdijk vastgesteld.
Uit het woningbehoefteonderzoek (WBO) 2006, dat onder andere als basis heeft gediend voor het Beleidsplan Wonen 2007-2011 'Een (t)huis voor iedereen', blijkt dat de inwoners van de gemeente Moerdijk het goede woonklimaat in hun gemeente waarderen. Het WBO laat zien dat circa 90% van de inwoners na verhuizing bij voorkeur in de gemeente wil blijven wonen. De gemeente wil zoveel mogelijk aan deze wens van haar burgers tegemoetkomen.
De gemeente Moerdijk behoort tot de landelijke gemeenten en heeft dienovereenkomstig tot taak ten minste te bouwen voor de opvang van de natuurlijke bevolkingsgroei. De gemeente kampt met een negatief migratiesaldo. De gemeente wil niet alleen voorkomen dat het aantal inwoners verder terugloopt, maar heeft ook de ambitie om te groeien. Immers, het draagvlak voor het behoud van de voorzieningen moet op peil blijven. Vooralsnog is de gemeente qua woningbouw gehouden aan het kader dat behoort bij een landelijke gemeente.
Door strategische nieuwbouw, gebaseerd op de woningbehoefte volgens het WBO, wordt beoogd de gewenste kwalitatieve nieuwbouw te realiseren, zodat hierdoor een zo groot mogelijke verhuisketen op gang komt en daarmee de doorstroming in de woningvoorraad wordt bevorderd.
Gebouwd wordt naar behoefte en mogelijkheden volgens het WBO en signalen vanuit de markt (woningbouwcorporaties, zorgverleners en ontwikkelaars). De behoefte is het grootst in de grotere kernen. Vandaar dat ook in deze kernen, waaronder Zevenbergen, het meest gebouwd zal worden. Naast de benodigde reguliere woningbouw in de kleine kernen is daar ook altijd ruimte voor maatwerk. Nieuwbouw en vernieuwing van de woningvoorraad dragen bij aan de evenwichtige bevolkingssamenstelling en keuzevrijheid voor de burger. Door middel van nieuwbouw in de verschillende kernen wordt beoogd meer variatie in het woningaanbod en woonmilieu te brengen.
De gemeente wil graag voor alle doelgroepen (onder andere starters en ouderen) een thuis bieden. Daarvoor is het belangrijk dat bewoners zoveel mogelijk de kans krijgen om in hun woonbehoefte in de gemeente Moerdijk te voorzien. Door voldoende woningen te bouwen en de keuzemogelijkheden te vergroten, hoeven inwoners van Moerdijk minder vaak uit te wijken naar andere gemeenten.
Het is belangrijk dat in de verschillende kernen een evenwichtige bevolkingsopbouw blijft bestaan. Een evenwichtige bevolkingssamenstelling in de gemeente is belangrijk om de leefbaarheid in stand te houden.
In de gemeente zijn voor de korte en langere termijn voldoende potentiële bouwlocaties beschikbaar om strategische nieuwbouw te realiseren. De ontwikkeling van het bestemmingsplan past binnen het Uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk (2004).
Tijdelijke huisvesting, tijdelijke werknemers
In het buitengebied worden geen mogelijkheden geboden voor structurele huisvesting voor tijdelijke werknemers. Binnen de kernen in de gemeente wordt structurele huisvesting in specifieke gevallen wel mogelijk geacht. Er dient een beroep gedaan te worden op structurele huisvesting, indien:
- Op het agrarisch perceel de arbeidsbehoefte aan arbeidsmigranten leidt tot een huisvestingsverzoek van een periode van meer dan zes aaneengesloten maanden in een jaar;
- De behoefte bestaat om een arbeidsmigrant langer dan zes maanden op een camping te huisvesten;
- Een specifiek verzoek wordt ingediend voor structurele huisvesting van arbeidsmigranten binnen de bebouwde kom.
Met betrekking tot het begrip 'huishouden' in relatie tot huisvesting van arbeidsmigranten heeft de Raad van State op 2 mei 2007 uitspraak gedaan1. De huisvesting van arbeidsmigranten staat bezien deze uitspraak op gespannen voet met de functie wonen, zoals gesteld in het bestemmingsplan. Het is dan ook niet mogelijk om binnen de bestemming wonen logies te verschaffen ten bate van structurele huisvesting. Structurele huisvesting binnen een pand in de kernen wordt dan ook gezien als een logiesfunctie in de zin van het bestemmingsplan (zie Handboek Bestemmingsplannen gemeente Moerdijk, 2008). Daar waar de geldende bestemmingsplannen vestiging van een logiesgebouw mogelijk maken, kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden welke het bestemmingsplan biedt ten bate van de structurele huisvesting. Wanneer een verzoek wordt gedaan voor een nieuwe locatie welke binnen het bestemmingsplan nog niet de mogelijkheid heeft voor vestiging van een logiesgebouw (nieuwe ontwikkeling), wordt het verzoek voor medewerking aan de ontwikkeling op de gebruikelijke manier door de gemeente behandeld. Hierbij wordt in ieder geval gelet op de volgende aspecten:
- geluid: aangetoond moet worden dat de nieuwe ontwikkeling voldoet aan de regelgeving voor geluid;
- parkeren: aangetoond moet worden dat de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. Hierbij wordt uitgegaan van de CROW normen voor parkeren. Wanneer dit niet mogelijk blijkt en middels een parkeerbalans wordt aangetoond dat voldoende vrije parkeercapaciteit aanwezig is in de omgeving, kan worden afgeweken van de eis om parkeren op eigen terrein te realiseren;
- nieuwvestiging moet passen binnen het beleid van de gemeente;
- de ontwikkeling mag niet leiden tot een onevenredige toename van verkeersaantrekkende werking;
- milieutechnische inpasbaarheid: de ontwikkeling moet aantoonbaar milieutechnisch inpasbaar zijn;
- een logiesfunctie is niet inpasbaar in een woonwijk of op een bedrijventerrein;
- een nieuwe logiesfunctie mag geen belemmering opleveren voor bestaande of te realiseren activiteiten;
- de te huisvesten personen hebben elders hun hoofdverblijf;
- voor het overige dient in ieder geval rekening te worden gehouden met de andere beleidsregels die gesteld zijn ten aanzien van huisvesting tijdelijke werknemers.
Wanneer de ontwikkeling positief wordt beoordeeld, kan medewerking worden verleend door een herziening van het bestemmingsplan.
- 1. De bewoning door seizoenarbeiders van één pand betreft niet de huisvesting van een huishouden in de gewone zin van dat woord en is daarmee ook niet op één lijn te stellen. Hierbij is immers geen sprake van continuïteit in de samenstelling ervan, nu de seizoenarbeiders slechts ongeveer drie maanden in de panden zijn gehuisvest, en is evenmin sprake van onderlinge verbondenheid. De door appellanten genoemde omstandigheden dat de seizoenarbeiders hetzelfde werk verrichten, dezelfde nationaliteit delen en gezamenlijk de huishouding doen zijn hiervoor onvoldoende. De rechtbank heeft derhalve met juistheid overwogen dat het gebruik van de percelen strijdig is met de bestemming. (Raad van State, 200603867/1)'
2.4 Conclusie Beleidskader
Het plangebied wordt beschouwd als bestaand stedelijk woongebied. Naast het respecteren en beheren van de karakteristieke dorpsomgeving van de woonwijken in Zevenbergen, ligt de nadruk op het benutten van de mogelijkheden voor intensief ruimtegebruik voor de doelgroepen die gezien de bevolkingsopbouw van belang zijn. Het gaat hier dan met name om starters en ouderen. Inbreiden heeft veruit de voorkeur om de ruimte zo efficiënt mogelijk te (her)gebruiken. Binnen de bebouwde kom van Zevenbergen zijn de stedelijke functies afweegbaar. Nieuwe stedelijke functies die afweegbaar zijn liggen buiten het plangebied.
2.5 Ruimtelijk-functionele Structuur
Historie
De kern Zevenbergen bestond al in de 13e eeuw en ligt relatief hoog ten opzichte van het omliggende open zeekleilandschap. Oorspronkelijk was de kern het middelpunt van veenontginning, later was het een handelsplaats. De Roode Vaart werd gegraven om de kern voor scheepvaart bereikbaar te houden. De Polder Oudland van Zevenbergen stamt uit 1535. Het grondgebruik in de omgeving is divers. Overwegend gaat het om akkerbouw en glastuinbouw.
Hydrologisch gezien ligt de kern op de grens van twee watersystemen: het watersysteem zand en veen in het oosten en het overgangssysteem richting zeeklei in het westen.
Zevenbergen is binnen de gemeente Moerdijk de grootste kern met het meest uitgebreide voorzieningenniveau. De Roode Vaart is de centrale cultuurhistorisch waardevolle structuurdrager van de kern.
Omgeving
Het plangebied bestaat uit de westelijke helft van de bebouwde kom van Zevenbergen, globaal de woonwijken Molengors, Krooswijk, Torenveld en Bosselaar en de aangrenzende sport- en recreatiegebieden. In het open gebied rondom deze woonwijken overheerst vooral het agrarische gebruik ten behoeve van de akkerbouw. De woonwijken in het plangebied zijn gebouwd rondom het historische centrumgebied dat haar ontstaan dankt aan de ligging aan de Roode Vaart die een belangrijke doorvoerbron vormde voor (agrarische) producten uit de omgeving. Zevenbergen fungeerde daarbij als belangrijke overslaghaven en handelscentrum. In de ruimtelijke opbouw van Zevenbergen is ook nu nog het lineaire verloop van de Roode Vaart duidelijk herkenbaar. Deze doorsnijdt de stadskern en verdeelt het gebied in een oostelijk en een westelijk deel. De Roode Vaart vormde aanvankelijk een directe doorgaande verbinding tussen de Mark en het Hollandsch Diep, maar de verbinding is door de demping ter plaatse van de haven in de jaren '60 opgeheven. Langs het noordelijke stroomgebied van de Roode Vaart domineren de bedrijfscomplexen van de voormalige suikerindustrie het beeld. Hierlangs is bedrijvigheid gevestigd die deels nog gebruik maakt van de Roode Vaart als aan- en afvoerroute. Het zuidelijke stroomgebied van de Roode Vaart vervult met name een functie ten behoeve van natuur en recreatie.
Stedenbouwkundige structuur
De stedenbouwkundige structuur van Zevenbergen is opgebouwd rondom de historische kern die ter plaatse van de haven bestaat uit een rechthoekig patroon van evenwijdig aan elkaar lopende straten. Op grotere schaal is een waaiervormig patroon van straten te onderscheiden die uitkomen bij het station. De kern is daarbij kleinschalig en gevarieerd van karakter met individuele bebouwing in gesloten straatwanden.
De latere woonwijken en bedrijventerreinen zijn als duidelijk herkenbare gebiedseenheden hieromheen ontwikkeld. Hierdoor heeft de stad een concentrische gebiedsopbouw met concentraties van wonen aan de noord- en westzijde en bedrijvigheid aan de noord- en oostzijde. Opvallend is de beperkte ruimtelijke ontwikkeling (Bosselaar) aan de zuidzijde van Zevenbergen. Tegen de bestaande wijk Bosselaar zal in de toekomst de wijk Bosselaar-Zuid gerealiseerd worden.
Vanaf de noordzijde wordt Zevenbergen ontsloten door de provinciale rondweg (N285-De Langeweg) die aansluit op de A17 en verder in oostelijke richting op de A59 en A16. Vanaf deze provinciale weg wordt via de westelijke randweg het grootste gedeelte van de bebouwde kom ontsloten. Deze randweg vloeit in de wijk Molengors over in de stedelijke binnenring: de Kristallaan, Sint Jorisstraat, Pastoor van Kessellaan, Stationslaan en de Prins Hendrikstraat. Ter hoogte van de Blokweg wordt deze binnenring aangesloten op de N285 (De Langeweg). Momenteel wordt de verkeerstructuur van Zevenbergen aangepast en wordt een nieuwe oostelijke randweg ontwikkeld welke het doorgaande verkeer van en naar de steden Breda en Etten-Leur een snellere verbinding biedt en het centrumgebied van Zevenbergen zal ontlasten van doorgaand verkeer.
Gebieden
Het plangebied bestaat uit verschillende woonwijken en bijbehorende voorzieningen (figuur 2.1). Deze worden hieronder kort toegelicht.
Bosselaar
De wijk Bosselaar ligt ten zuiden van het centrum van Zevenbergen en kenmerkt zich door de parkachtige setting. De wijk is ruim van opzet en er is een overdaad aan groen. De hoofdontsluiting van de wijk is de Kuringen. De woningen zijn zeer gevarieerd qua bouwstijl. De woningen zijn vrij op de kavel gebouwd en zijn voorzien van ruime voor- en zijtuinen. Het merendeel van de bebouwing bestaat uit één bouwlaag met al dan niet een kap.
De meeste woningen hebben aangebouwde of losse garages, die vrijwel nooit op de perceelsgrens staan.
Torenveld-zuidzijde
De wijk Torenveld is gerealiseerd in de jaren '50, '60 en '70 van de vorige eeuw en bestaat uit traditionele blokverkaveling. Het zuidelijke deel bestaat uit woningen langs de rechte straten veelal in rijen van vier woningen of meer. Aan de Willem de Derdestraat zijn rijenwoningen gebouwd in drie bouwlagen. Aan de Van Strijenstraat staan enkele houten huizen die naar Scandinavisch voorbeeld zijn gebouwd. De overige woningen bestaan uit twee bouwlagen met een zadeldak.
Torenveld-noordzijde
De noordzijde van de wijk Torenveld bestaat uit woningen en een winkelcentrum. Aan de oostelijke buitenring van de wijk komen geschakelde bungalows voor. De wijk is opgebouwd uit clusters van rijtjeswoningen en kent een duidelijke hoofdweg (Zeestraat) waarop een groot aantal korte woonstraten is aangetakt. Het parkeren vindt in een binnenhof achter de woningen plaats. Het winkelcentrum op de hoek van de Zeestraat met de Willem Alexanderlaan bestaat uit twee vleugels van drie verdiepingen hoog met een plat dak. Op de begane grond bevinden zich winkels met daarboven woningen in de vorm van galerijflats.
Krooswijk
Krooswijk is gelegen in het noordwesten van Zevenbergen, ten westen van de Galgenweg. In het gebied komen overwegend woonerven voor die typerend zijn voor de bouwstijl in de jaren '70 en '80 van de vorige eeuw. Het stratenpatroon is kronkelig van aard. Hieraan zijn rijenwoningen van twee tot drie lagen gebouwd. Het woongebied valt uiteen in twee delen: de buitenring en de binnenring. De buitenring bestaat uit een centraal groen middenplein waar rondom twee rijen woningen zijn gelegen. De woonhoven van de binnenring bestaan uit kleinere eenheden met enkele rijen. De woningen zijn in een verspringende rooilijn geplaatst.
Binnen de wijk komt een aantal uitzonderingen op de structuur voor. Ter hoogte van de Zomerland zijn vrijstaande woningen gebouwd bestaande uit één of twee bouwlagen en een kap. Aan de straat In de Wijngaard zijn seniorenwoningen gelegen bestaande uit woningen die onderling geschakeld zijn. Deze woningen bestaan uit één woonlaag voorzien van een piramidedak. Het voormalige wijkcentrum Zoetendaal is ontwikkeld tot een het nieuwe wijkcentrum Serena. In dit gebied komen zowel woningen als detailhandel en maatschappelijke functies voor.
Molengors
Aan de zuidzijde van Zevenbergen ligt de wijk Molengors. Dit woongebied is ontwikkeld in de jaren '80 en '90 van de vorige eeuw. Het gebied bestaat uit drie delen die planmatig ontwikkeld zijn en onderling verbonden worden door de Westrand, Zuidrand en de Kristallaan. De interne verkeersstructuur is opgebouwd uit licht rondlopende straten. Hieraan zijn woonerven gelegen of de woningen grenzen direct aan de weg. De bebouwing bestaat uit rijenwoningen of twee-onder-een-kapwoningen en geschakelde en vrijstaande woningen. Aan de zuidrand van de wijk komende vrijstaande en geschakelde woningen voor die zijn voorzien van één of twee bouwlagen en een plat dak.
Overige gebieden
In het plangebied ligt een aantal overige gebieden die bestaan uit parken, een begraafplaats en sportcomplexen. Aan de noordzijde van de kern ligt tegen de provinciale weg N285 het sportcomplex 'de Knip'. Hier is onder andere een atletiekbaan gelegen. Centraal in de kern ligt het evenemententerrein van Zevenbergen. Aan de west- en zuidzijde liggen de sportcomplexen de Meeren en Bosselaar. Het complex de Meeren wordt gebruikt als accommodatie voor onder andere voetbal, korfbal en hockey. Bosselaar wordt gebruikt voor tennis en zwemmen. De ligweide bij het zwembad wordt daarnaast incidenteel gebruikt als natuurijsbaan. Ten noorden van het centrum aan de Kerkhofweg is de openbare begraafplaats gelegen.
2.6 Verkeer
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
De externe ontsluiting van het plangebied zal in principe plaatsvinden via de Westrand. Via deze weg wordt de provinciale weg N285 bereikt. De N285 sluit aan op de A17 en A16 richting Roosendaal en Dordrecht/Rotterdam en verder in oostelijke richting op de A59. Vanaf deze provinciale weg wordt het grootste gedeelte van de bebouwde kom ontsloten. De ontsluitende route voor heel Zevenbergen wordt gevormd door de Prins Hendrikstraat–Stationslaan–Past. Van Kessellaan–Sint Jorisstraat–Kristallaan en de Westrand. Binnen het plangebied vormen de Kristallaan, de Meeren, Zeestraat, Oranjelaan, Willem Alexanderlaan, Galgenweg en Kerkhofweg de ontsluitende route.
De gemeente Moerdijk heeft een verkeersveiligheidsplan2 opgesteld. Hierin is een wegencategorisering opgenomen, met daarbij onder andere het wegprofiel, de maximumsnelheid en de gewenste maximumintensiteit per wegcategorie. Het gemeentelijk Verkeersveiligheidsplan hanteert voor de wegcategorisering een indeling conform Duurzaam Veilig in drie hoofdcategorieën (stroomwegen (SW), gebiedsontsluitingswegen (GOW) en erftoegangswegen (ETW)). Relevant is verder dat de laatste categorie is onderverdeeld in de subcategorieën ETW 1 (verzamelstraat) en ETW 2 (woonstraat). Verder zijn buiten de bebouwde kom de provinciale wegen N285, N389 en Oostrand (toekomstig) als GOW gecategoriseerd. Binnen de bebouwde kom zijn de Westrand, Kristallaan en Zuidrand als GOW gecategoriseerd. Deze wegen hebben een maximumsnelheid van 50 km/h.
De overige wegen binnen het plangebied zijn gecategoriseerd als ETW 1 met een maximumsnelheid van 30 km/h.
De ontsluiting is goed te noemen.
Ontsluiting openbaar vervoer
In het plangebied zijn bushaltes gelegen langs de Galgenweg, De Meeren, Willem Alexanderlaan, Zeestraat, Lisdonk en Kristallaan. Buiten het plangebied is het treinstation Zevenbergen gelegen. In het noorden van het plangebied bedraagt de afstand van de woningen tot de bushaltes minder dan 500 m. Dit is een aanvaardbare loopafstand. In het zuiden van het plangebied is deze afstand groter dan 500 m zodat de bereikbaarheid per openbaar vervoer daar slechter is.
Bij de genoemde haltes, met uitzondering van de haltes gelegen langs de Lisdonk en Kristallaan, halteren de busdiensten in de richtingen Breda-Fijnaart en Zevenbergen-Breda. Bij de haltes langs de Lisdonk en de Kristallaan halteren de diensten in de richting Zevenbergen-Breda. De busdiensten hebben een frequentie van gemiddeld één tot twee keer per uur per richting. In Zevenbergen en Breda kan worden overgestapt op het NS-railnetwerk.
Ontsluiting langzaam verkeer en verkeersveiligheid
Per fiets is het plangebied goed bereikbaar. Langs de Galgenweg, Kerkhofweg, Kristallaan, Westrand zijn conform de inrichting van gebiedsontsluitingswegen vrijliggende fietspaden gelegen. Op de overige wegen wordt het fietsverkeer gemengd met het autoverkeer afgewikkeld. Buiten het plangebied is de Allenweg gelegen deze weg vormt een belangrijke schakel in het fietsnetwerk tussen Zevenbergen en Oudenbosch.
Het plangebied is ingericht conform de uitgangspunten van het concept 'Duurzaam Veilig'. De verkeersveiligheid in het plangebied is dan ook voldoende gewaarborgd.
Parkeren
In het plangebied wordt voornamelijk geparkeerd in het openbaar gebied langs wegen en straten.
- 2. Verkeersveiligheidsplan gemeente Moerdijk, Kragten, 1998, actualisatie 2003.
2.7 Gebiedsvisie
Binnen de woonwijken van Zevenbergen ligt de nadruk op beheer en een erfbebouwingsregeling die aansluit op het overgrote deel van de gemeente.
Integrale ruimtelijke visie
De bestemmingsregeling in het plangebied is ontwikkeld op basis van de onderliggende verkavelingsstructuur en bestaat voornamelijk uit woongebied met verspreid bedrijven, detailhandel en maatschappelijke voorzieningen. De belangrijkste uitgangspunten voor het plangebied zijn behoud en zo mogelijk versterking van de ruimtelijke structuur van het woon- en leefklimaat.
Behoud van de ruimtelijke structuur
De structuur van wegen en groen dient te worden behouden en waar mogelijk te worden versterkt.
Handhaving van het woon- en leefklimaat
In het plangebied is wonen de belangrijkste functie. Uitbreiding van het woongebied is alleen nog beperkt mogelijk op enkele inbreidingslocaties. Mogelijke inbreidingslocaties voor woningbouw in de kern dienen dan ook zorgvuldig te worden benut. Bij woningbouw dient de nadruk te liggen op doorstromers (met name ouderen), vanwege het ruime en groene woonkarakter en door relatief grotere vraag naar woningen voor ouderen.
Het beleid van de gemeente is verder gericht op behoud en versterking van bestaande groen- en recreatiegebieden. Daarnaast streeft de gemeente naar een verkeersveilige kern en dient rekening te worden gehouden met de belemmeringen die door diverse milieuaspecten aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en welke regeling wordt voorgesteld.
3.1 Algemeen
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Planvorm
Het bestemmingsplan biedt voor de bestaande woonbebouwing en de voorzieningen in het plangebied een consolidatie en beheersfunctie en staat geen nieuwe grote ontwikkelingen toe. De juridische planvorm is afgestemd op de hoofdlijnen van het beleid dat erop gericht is de aanwezige functies te behouden. Gezien het gewenste behoud van de ruimtelijke en functionele structuur van de kern, is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden.
Verbeelding en regels
Uitgangspunt is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
De in het plangebied aanwezige bestemmingen bestaan in de meeste gevallen uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de plankaart is aangeven waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Het bouwvlak is op de plankaart voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering.
Aanduidingen
Op de plankaart is een onderscheid gemaakt in drie verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking.
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Voorbeelden van bouwaanduidingen in het plangebied zijn 'gestapeld' en 'plat dak'.
Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.
Opbouw planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
- 1. inleidende regels;
- 2. bestemmingsregels;
- 3. algemene regels;
- 4. overgangs- en slotregel.
3.2 Inleidende Regels
Begrippen (Artikel 1)
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
3.3 Bestemmingsregels
Bedrijf - 1 en Bedrijf - 2 (Artikel 3 en Artikel 4)
In het plangebied is een aantal bedrijven aanwezig. Deze bedrijven, met uitzondering van het gebied aan de zuidoostrand van het plangebied (Huizersdijk), hebben de bestemming Bedrijf - 1. Deze bedrijfsactiviteiten zijn ingeschaald op basis van de categorieën uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' (zie bijlage 1 van de regels). De bedrijven aan de zuidoostrand van het plangebied zijn ingeschaald op basis van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein', omdat dit gebied als uitloper van het bedrijventerrein Huizersdijk wordt beschouwd. Deze bedrijven hebben dan ook de bestemming Bedrijf - 2. De inventarisatie is terug te vinden in bijlage 1.
Cultuur en ontspanning - Kinderboerderij (Artikel 5)
De kinderboerderij aan de Kerkhofweg is bestemd als Cultuur en ontspanning - Kinderboerderij.
Gemengd - 1 t/m Gemengd - 3 (Artikel 6 t/m Artikel 8)
Binnen de bestemmingen Gemengd - 1 t/m Gemengd - 3 zijn de gronden bestemd voor verschillende uitwisselbare functies. Het kan hierbij gaan om een winkelstrip met bovenwoningen of verschillende maatschappelijke, dienstverlenende functies en bedrijven zonder wonen.
Groen (Artikel 9)
De bestemming Groen is gegeven aan beeld- of structuurbepalend groen. Het gaat dan om gronden die in gebruik zijn als plantsoenen, bermen, speelvoorzieningen maar ook voor voet- en fietspaden.
Horeca (Artikel 10)
Het dans- en partycentrum aan de Van Aerschotstraat 56 is bestemd als Horeca.
Maatschappelijk (Artikel 11)
Maatschappelijke functies, waaronder de kerken, scholen, zorginstellingen en de begraafplaats, zijn voorzien van de bestemming Maatschappelijk.
Recreatie (Artikel 12)
De volkstuinen aan de noordzijde van het plangebied langs de N285 hebben de bestemming Recreatie. Per volkstuin is een specifieke bebouwingregeling opgenomen.
Sport (Artikel 13)
De sportvelden en bijbehorende clubgebouwen en sporthallen en het zwembad hebben de bestemming Sport. De sportschool en winkel aan de Doctor Ariënslaan 84 hebben naast deze bestemming ook een aanduiding 'detailhandel'.
Tuin (Artikel 14)
De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor de voortuinen of zijtuinen bij de woningen. Hier zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Daarnaast is er een bouwregeling opgenomen om beperkt mogelijkheid te bieden aan erkers, luifels en balkons en andere ondergeschikte bouwdelen ten behoeve van de bij de aangrenzende bestemming Wonen behorende hoofdgebouwen.
Verkeer (Artikel 15)
Daar waar een weg een stroomfunctie heeft, zijn de gronden bestemd als Verkeer. Binnen het plangebied betreft dit uitsluitend de westrand en de N285. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen en dergelijke.
Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 16)
Het openbaar gebied in het nieuwe woongebied heeft een verblijfs- en verplaatsingsfunctie. Deze gronden zijn bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen, speeltoestellen en reclame-uitingen.
Water (Artikel 17)
Waterpartijen, structuurbepalende watergangen en locaties die van belang zijn voor de waterberging zijn bestemd voor Water.
Wonen (Artikel 18)
De woningen zijn voorzien van de bestemming Wonen. Het beleid is erop gericht de kwaliteit van de woonomgeving te behouden. Naast de bestaande situatie en de bestaande mogelijkheden die voortvloeien uit de vigerende regeling, is bij het toekennen van de bestemmingen het bieden van voldoende erfbebouwingsmogelijkheden voor de bestaande woningen het uitgangspunt. De basis voor de regeling van de bestaande woonfunctie wordt gevormd door een regeling bestaande uit bouwvlakken.
Bouwvlakken hoofdgebouwen
Bij de opstelling van het bestemmingsplan is voor alle woningen bepaald waar in de huidige situatie het hoofdgebouw (de woning zelf) en waar het bijgebouw (bijvoorbeeld garage) staat. Deze bestaande situatie is het uitgangspunt. Rekening houdend met karakteristieke voorgevelverspringingen en rooilijnen, zijn op de bestemmingsplankaart bouwvlakken opgenomen waarmee de plaats van hoofdgebouwen juridisch is vastgelegd. Per hoofdgebouw is de hoogte vastgelegd. Deze hoogte is afgestemd op de rechten uit de vigerende bestemmingsplannen. Het kan hierbij zowel gaan om een goothoogte als een bouwhoogte.
Bij de grootte van de bouwvlakken is een onderscheid gemaakt tussen vrijstaande woningen en twee-aaneengebouwde en rijenwoningen. De bouwvlakken bij vrijstaande woningen bedragen in principe 15 m bij 15 m. Als uitzondering hierop geldt, dat de afstand van het bouwvlak tot de perceelsgrens ten minste 3 m dient te bedragen. In sommige gevallen kan het dus voorkomen dat de afmetingen bij bouwvlakken van vrijstaande woningen afwijken van de bovengenoemde vuistregel. De diepte van bouwvlakken bij twee-aaneengebouwde en rijenwoningen bedraagt 10 m. In afwijking van deze vuistregel geldt dat het bouwvlak 12 m bedraagt, indien het desbetreffende perceel dieper is dan 25 m.
Erfbebouwing
De gronden achter en deels naast het hoofdgebouw c.q. de woning zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van bijgebouwen. De regeling bevat bepalingen met betrekking oppervlakte en hoogte van erfbebouwing. Deze regeling gaat uit van de Moerdijkse standaard.
In het bestemmingsplan worden er voldoende erfbebouwingsmogelijkheden geboden, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast.
Aan-huis-gebonden beroepen
Aan-huis-gebonden beroepen zijn als ondergeschikte functie bij de hoofdfunctie wonen toegestaan. Deze mogen alleen voorkomen zolang de omvang niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing bedraagt. Dit geldt tot een maximum van 50 m² per woning.
Mantelzorg
Om in voorkomende gevallen huisvesting te kunnen bieden ten behoeve van mantelzorg, kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels. Op basis hiervan kan een 'afhankelijke woonruimte' binnen de vigerende regeling voor bijgebouwen worden ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m².
Wonen - Woonwagenstandplaats (Artikel 19)
Het woonwagenterrein aan De Lint in de wijk Molengors heeft de bestemming Wonen - Woonwagenstandplaats. Op deze gronden zijn standplaatsen voor woonwagens toegestaan en bijbehorende bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De bijgebouwen zijn uitsluitend aan de achterzijde van de woonwagens toegestaan, waardoor ruimtelijk onwenselijke situaties aan de straatzijde voorkomen worden.
Leiding - Gas (Artikel 20)
Ter bescherming van de in het plangebied aanwezige planologisch relevante gasleidingen is de bestemming Leiding - Gas opgenomen. Het betreft hier een dubbelbestemming. Bouwen is slechts mogelijk op basis van een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning, waarbij getoetst wordt aan het belang van de leiding. Voor het uitvoeren van een aantal werkzaamheden en werken, geen gebouwen zijnde, is een omgevingsvergunningplicht opgenomen. De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar voor zover het leidingbelang niet onevenredig wordt geschaad. De leidingbeheerder brengt hierover voorafgaand advies uit aan burgemeester en wethouders.
Leiding - Riool (Artikel 21)
Ter bescherming van de in het plangebied aanwezige planologisch relevante afvalwatertransportleiding de bestemming Leiding - Riool opgenomen. Het betreft hier een dubbelbestemming. Bouwen is slechts mogelijk op basis van een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning, waarbij getoetst wordt aan het belang van de leiding. Voor het uitvoeren van een aantal werkzaamheden en werken, geen gebouwen zijnde, is een omgevingsvergunningplicht opgenomen. De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar voor zover het leidingbelang niet onevenredig wordt geschaad. De leidingbeheerder brengt hierover voorafgaand advies uit aan burgemeester en wethouders.
Waterstaat - Waterkering (Artikel 22)
Deze dubbelbestemming is toegekend aan de waterkering (kernzone inclusief beschermingszones) in het plangebied. Het betreft een bezoemkade langs de Roode Vaart (waterkering), een regionale waterkering langs de Roode Vaart-Noord en een klein gedeelte van de Schansdijk.
Deze gronden hebben een waterkerende functie of zijn van invloed op de waterkering. Er is sprake van samenvallende bestemmingen, waarbij de met Waterstaat - Waterkering samenvallende bestemmingen ondergeschikt zijn. Dit uitgangspunt is vertaald in de betreffende bouwregels. Langs de bestemming Waterstaat - Waterkering zijn beschermingszones aanwezig waarop de Keur van het Waterschap Brabantse Delta van toepassing is.
Voor het uitvoeren van werkzaamheden binnen de bestemming Waterstaat - Waterkering en in de beschermingszones is ontheffing vereist van het Waterschap.
3.4 Algemene Regels
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.
Antidubbeltelregel (Artikel 23)
Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Algemene bouwregels (Artikel 24)
In dit artikel is een regeling opgenomen voor toegelaten bouwwerken met afwijkende maten. Het lid Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen, dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, onder het overgangsrecht komen te vallen.
Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening (Artikel 25)
Deze bepaling geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan ingevolge artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt.
De bepaling dient als uitwerking van de laatste zinsnede en voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan allemaal in paragraaf 2.5 van de bouwverordening.
Algemene aanduidingsregels (Artikel 26)
Een gedeelte van het plangebied ter plaatse van de wijk Torenveld valt binnen de vrijwaringszone van de Molen Fleur aan de Lage Wipstraat. Het betreft een zogenaamde stellingkorenmolen uit 1841. Om die reden is een gebiedsaanduiding vrijwaringszone-molenbiotoop op de plankaart opgenomen en is een algemene aanduidingsregel opgenomen.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 27)
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan bij het verlenen van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te wijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Algemene wijzigingsregels (Artikel 28)
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid en houdt geen verplichting in. Deze bevoegdheid mag nadrukkelijk niet worden gebruikt om zodanig aanzienlijke wijzigingen van bestemmingen te bewerkstelligen, dat daarmee de essentie van het plan wezenlijk wordt veranderd.
Overige regels (Artikel 29)
In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.
3.5 Overgangs- En Slotregel
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde.
Overgangsrecht (Artikel 30)
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).
Slotregel (Artikel 31)
Deze regel bevat de titel van het plan.
3.6 Handhaving
Het gemeentebestuur van Moerdijk voert een actief handhavingsbeleid. Het handhavingsprogramma 'Correct en Consequent' is inmiddels vervangen door het 'Handhavingsprogramma 2009'. Omdat alles handhaven niet mogelijk is, heeft de gemeente Moerdijk gekozen om over te gaan tot 'programmatisch handhaven'. Programmatisch Handhaven wil zeggen een structurele en integrale aanpak van de handhaving. Daarbij zijn prioriteiten gesteld en de handhavingsactiviteiten op elkaar afgestemd.
In het programma is vastgelegd op welk niveau de handhaving van de geprioriteerde taken moet plaatsvinden. Het programma beschrijft vervolgens wat voor handhavingsinstrumenten daarbij worden ingezet en hoe de feitelijke controle in zijn werk gaat.
De doelstelling van het Handhavingsprogramma 2009 is als volgt samen te vatten:
- Het programmatisch handhaven in de gemeente Moerdijk verder vormgeven.
- Uitvoering geven aan wettelijke verplichtingen.
- Bieden van kaders voor de wijze waarop handhaving als een volwaardig instrument ingezet kan worden bij het realiseren van beleidsdoelen.
- Geven van kaders voor prioritering van handhavingstaken.
- Geven van kaders voor de overige te maken keuzes (bijv. stappenplan handhaving, begunstigingstermijnen, etc.)
- Bieden van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid aan rechtssubjecten.
Het handhavingsprogramma heeft betrekking op de bouwregelgeving (rode kleurspoor), milieuregelgeving (grijze kleurspoor), natuur en monumenten (groene kleurspoor), Wet op de kinderopvang (gele kleurspoor) en regelgeving openbare orde (paarse kleurspoor).
De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee met name om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Het Bro bevat een algemeen verbod om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de bestemming. Binnen de bestemming Wonen is het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte aangeduid als strijdig met de bestemming, om handhavend optreden hiertegen goed mogelijk te maken.
Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid.
De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Deze zaken hebben in het Handhavingsprogramma 2009 over het algemeen een gemiddelde prioriteit toebedeeld gekregen.
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Bedrijven En Milieuhinder
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- a. ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- b. rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen belastende en gevoelige functies met betrekking tot milieu mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009).
In dit bestemmingsplan wordt, vanwege de verschillende karakters van de gebieden waar bedrijven aanwezig zijn/mogelijk worden gemaakt, gebruikgemaakt van twee Staten van Bedrijfsactiviteiten:
- 1. een Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' (SvB 'bedrijventerrein') voor de zuidoostrand van het plangebied (Huizersdijk), dat als uitloper van het bedrijventerrein Huizersdijk wordt beschouwd;
- 2. ren Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' (SvB 'functiemenging') voor het overige deel van het plangebied waar bedrijven aanwezig zijn. Ter plaatse zijn naast woningen nog andere functies (zoals bedrijven, kantoren, detailhandel en horeca) aanwezig.
Ad 1 SvB 'bedrijventerrein'
De SvB 'bedrijventerrein' is toegespitst op de milieuzonering van bedrijventerreinen en gebaseerd op de 'voorbeeld Staat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen'. Deze SvB gaat uit van het aanhouden van richtafstanden tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'; voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd3.
Ad 2 SvB 'functiemenging'
De SvB 'functiemenging' is gebaseerd op de 'voorbeeld Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging' uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (VNG 2009). De SvB 'functiemenging' wordt gehanteerd in gemengde gebieden. Om de toelaatbaarheid van milieubelastende activiteiten te bepalen wordt hierbij niet uitgegaan van aan te houden afstanden, maar van activiteiten die toelaatbaar zijn naast of onmiddellijk boven woonbebouwing.
Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de beide Staten van Bedrijfsactiviteiten wordt verwezen naar bijlage 2.
Toelaatbaarheid per gebied
Bedrijven langs de Huizersdijk
Het gebied langs de Huizersdijk, waar bedrijven gevestigd zijn, kan worden beschouwd als uitloper van het bestaande bedrijventerrein Huizersdijk. De bedrijven liggen langs de rand van de bestaande woonwijk. De afstand tussen de bestaande woningen (bouwvlak) en de betreffende bedrijfspercelen bedraagt 11 tot 26 m. Vanwege de aanwezigheid van deze bestaande woningen zijn ter plaatse van de betreffende bedrijfspercelen bedrijven uit maximaal categorie 2 van de SvB 'bedrijventerrein' in het algemeen toegestaan. Dit zijn bedrijven met een richtafstand van 10 m ten opzichte van een gemengd gebied. Het gebied wordt gelet op het karakter beschouwd als een gemengd gebied: de bedrijven vormen een uitloper van een bestaand bedrijventerrein, waarbij aan de noordzijde woningen in een gemengde setting met andere functies gevestigd zijn. Ter plaatse zijn naast woningen ook andere functies als kantoren, bedrijvigheid, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen planologisch mogelijk.
Overig deel plangebied waar bedrijven aanwezig zijn
Het overige deel van het plangebied bestaat voornamelijk uit woongebied waar grote en hinderlijke bedrijven niet gewenst zijn. Om echter de ruimte zo doelmatig mogelijk te benutten, is een beperkte mate van functiemenging wenselijk. Binnen het plangebied worden daarom bedrijven uit milieucategorie B1 algemeen toelaatbaar geacht. Dit zijn bedrijven die direct naast, onder of boven woningen toelaatbaar zijn en zodanig weinig milieubelastend zijn dat de eisen uit het bouwbesluit voldoende zijn om relevante milieuhinder te voorkomen. Met behulp van de SvB 'functiemenging' (bijlage 1 van de regels) wordt bepaald welke bedrijven binnen de algemene toelaatbaarheid vallen.
Inventarisatie bedrijven
In het plangebied voorkomende bedrijfsactiviteiten zijn geïnventariseerd en ingeschaald op basis van de categorieën uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' (zie bijlage 1). Een enkel bedrijf in het plangebied valt in een hogere categorie dan de algemeen toelaatbare categorie. Dit bedrijf wordt mogelijk gemaakt met een specifieke aanduiding. Bij bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing kan zich op die locatie alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbaarheid. Op deze manier wordt onaanvaardbare hinder uitgesloten.
Conclusie
Het aspect milieuhinder en bedrijven levert geen belemmering op voor de uitvoering van het plan. Het voorliggend bestemmingsplan betreft een consoliderend plan. Nieuwe hinderveroorzakende en gevoelige functies worden niet mogelijk gemaakt. Door het toepassen van een milieuzonering worden hindersituaties voorkomen.
- 3. Zoals ook in de VNG-publicatie is aangegeven en in vaste jurisprudentie is bevestigd.
4.2 Industrielawaai
Normstelling en beleid
Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen - vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd - worden nader genoemd in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.
Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er binnen de 50 dB(A)-contour, de zonegrens van het industrieterrein, geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) is gelegen, is de bouw van geluidsgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Het maximum van deze hogere grenswaarde is 55 dB(A).
Onderzoek en conclusie
Het plangebied ligt voor een deel binnen de geluidszone van het gezoneerde industrieterrein 'Schansdijk/de Koekoek'. Met het voorliggende bestemmingsplan worden binnen de geluidszone geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen gerealiseerd. Daardoor heeft het aspect industrielawaai geen gevolgen voor de uitvoering van het plan. De ligging van de zonegrens is opgenomen op de plankaart.
4.3 Horeca
Toelaatbaarheid van horeca-activiteiten
Bij de aanwezigheid van horecavoorzieningen is het van belang dat ter plaatse van woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd en dat horecavoorzieningen op een gewenste locatie hun bedrijf kunnen uitoefenen. Zodoende wordt de toelaatbaarheid van horeca-activiteiten via de planregels en de plankaart vastgelegd. Binnen het plangebied worden slechts horecavoorzieningen toegelaten die passen binnen de definitie van 'horeca 1' en 'horeca 2'. Bij 'horeca 1' gaat het om voorzieningen die gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf, het ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en verhuur van zalen. Het dans- en partycentrum aan de Van Aerschotstraat is ingeschaald in horecacategorie 2. Binnen deze categorie vallen onder andere discotheken en dancings.
Inventarisatie horecavoorzieningen
De horeca-activiteiten binnen het plangebied zijn geïnventariseerd en gecategoriseerd aan de hand van de begripsbepaling in de planregels (zie bijlage 1). Binnen het plangebied komen slechts horecavoorzieningen voor die passen binnen de algemene toelaatbaarheid.
Conclusie
Binnen het plangebied komen slechts horeca-activiteiten voor uit een categorie die algemeen toelaatbaar wordt geacht. Deze activiteiten veroorzaken geen onaanvaardbare milieuhinder voor het plangebied. Door het vastleggen van de toelaatbare categorieën horeca-activiteiten wordt ook in de toekomst milieuhinder voorkomen.
4.4 Bodem- En Grondwaterkwaliteit
Normstelling en beleid
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. In de Wet bodembescherming is bepaald dat wanneer de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de normen voor de beoogde functie, de grond zodanig te worden gesaneerd dat ten minste wordt voldaan aan de eis voor de desbetreffende functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek en conclusie
Met het voorliggend bestemmingsplan worden geen functiewijzigingen of ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het aspect bodemkwaliteit staat daardoor de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.5 Luchtkwaliteit
Normstelling en beleid
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig | ||
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 | ||
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |||
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 48 µg/m³ | tot en met 10 juni 2011 | ||
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | |||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 75 µg/m³ | tot en met 10 juni 2011 | |||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
- het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- 1. een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
- 2. een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of niet meer dan 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.
Onderzoek en conclusie
Met het voorliggend bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Daardoor heeft de uitvoering van het bestemmingsplan geen gevolgen voor de luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied en kan toetsing aan de grenswaarden uit de Wlk achterwege blijven. Wel dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging ten aanzien van de luchtkwaliteit ter plaatse te worden gemaakt.
Uit een onderzoek van de Regionale Milieudienst West-Brabant naar de luchtkwaliteit blijkt dat de achtergrondconcentraties ter plaatse van het plangebied dusdanig laag zijn, dat knelpunten ten aanzien van de luchtkwaliteit niet te verwachten zijn4.De jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide in de huidige situatie (2008) bedraagt circa 20,0 µg/m³. Voor fijn stof gaat het ook om een jaargemiddelde van circa 20,0 µg/m³ en 9 overschrijdingen van de 24-uurgemiddelde waarde. Deze waarden zullen in de komende jaren afnemen als gevolg van verbeterde technologie en uitgevoerd Rijksbeleid (het NSL).
Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de Wlk de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
- 4. Regionale Milieudienst West-Brabant, Milieuaspecten Bestemmingsplan Zevenbergen-West, d.d. 29 oktober 2008.
4.6 Externe Veiligheid
Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken5 en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Risicovolle inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Met het besluit wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten6. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR (zie hieronder) geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In augustus 2004 is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen in de Staatscourant gepubliceerd. In deze circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde.
Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht7. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
Binnen het plangebied en in de directe omgeving daarvan komen een aantal risicovolle inrichtingen voor (zie onderstaande tabel). Binnen het plangebied gaat het om inrichtingen met een slechts een beperkte invloedssfeer. In alle gevallen wordt voldaan aan de grenswaarde voor het PR. Daarnaast zijn er binnen het invloedsgebied van Zwembad de Bosselaar geen kwetsbare objecten gelegen.
Op korte afstand buiten het plangebied bevinden zich drie autobedrijven en een vuurwerkopslagplaats (Boerenbond). Op grotere afstand ligt een drietal bedrijven met een groot invloedsgebied (Caldic Chemie, Agerland BV en Schütz). In geen geval reikt de PR 10-6-contour (of veiligheidsafstand) van deze inrichtingen tot het plangebied. Wel is het plangebied gelegen binnen het invloedsgebied voor het GR van Caldic Chemie, Agerland BV en Schütz. De oriënterende waarde voor het GR wordt in geen geval overschreden. Wel is ten aanzien van deze inrichtingen het groepsrisico verantwoord (zie onderstaand).
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Het plangebied grenst aan de N285 en de spoorlijn tussen Roosendaal en Dordrecht. Over deze routes worden gevaarlijke stoffen vervoerd.
Uit een RBM-II berekening van de Regionale Milieudienst West-Brabant blijkt dat de PR 10-6-contour voor de N285 nu en in de toekomst (2018) niet buiten de weg is gelegen8.Het GR blijft nu en in 2018 ruimschoots onder de oriënterende waarde (1 tot 2% maal de OW).
Tabel 4.2 Risicovolle inrichtingen
naam inrichting | adres | afstand tot het plangebied | PR 10-6-contour | omvang invloedsgebied |
Caldic Chemie | Schansdijk 12 Zevenbergen | 400 m | 200 m | 5.400 m |
Agerland BV | Zuiddijk 2b Langeweg | 2.200 m | Onbekend | 2.400 m |
Schütz | Westelijke Randweg 23, Klundert | 2.100 m | Onbekend | 2.100 m |
Autobedrijf Hopmans | De Langeweg 12a Zevenbergen | 750 m | 45 m | 150 m |
Servicestation Andreae | Pr. Hendrikstraat 17 Zevenbergen | 500 m | 0 m | geen relevant invloedsgebied |
Autobedrijf Heus | De Meeren 245 Zevenbergen | in plangebied | geen relevante risicocontour | geen relevant invloedsgebied |
Tankstation Tak | Oranjelaan 10 Zevenbergen | in plangebied | geen relevante risicocontour | geen relevant invloedsgebied |
Autobedrijf Verdaas | Kristallaan 15 Zevenbergen | 10 m | geen relevante risicocontour | geen relevant invloedsgebied |
Zwembad de Bosselaar | Past. Van Kessellaan 1a Zevenbergen | in plangebied | 50 m | 90 m |
Boerenbond Zevenbergen | Kristallaan 19 Zevenbergen | 10 m | veiligheidsafstand 8 m (vuurwerkbesluit) | geen relevant invloedsgebied |
Gasdrukregelstation de Knip | - | in plangebied | veiligheidsafstand 25 m | geen relevant invloedsgebied |
Red River van Eck | Huizersdijk 11 Zevenbergen | in plangebied | onbekend | geen relevant invloedsgebied |
Uit RBM-II berekeningen voor de spoorlijn tussen Roosendaal en Dordrecht blijkt dat wanneer rekening wordt gehouden met realisatie van ruimtelijke ontwikkelingen buiten het plangebied (Bosselaar-Zuid) en de vervoersprognoses voor het toekomstige Basisnet (2018) de PR 10-6-contour op 15 m buiten het spoor is gelegen. Binnen deze afstand komen in het plangebied geen (beperkt) kwetsbare objecten voor, waardoor het spoortraject geen belemmeringen oplevert voor de inrichting van het plangebied. In het huidige geval varieert het GR van 0,8 maal de OW (bij 45% bont vervoer) tot 1,8 maal de OW (bij 100% bont vervoer). Het GR zal in het meest ongunstige geval (100% bont vervoer van gevaarlijke stoffen en realisatie Basisnet) stijgen tot 2,3 maal de oriënterende waarde (in 2018). De hoogte van het GR is voor een groot deel te relateren functies buiten het plangebied zoals de woningen en het bedrijventerrein die dicht langs het spoor gelegen zijn. Wel dient de spoorlijn te worden betrokken in de verantwoording van het GR (zie onderstaand).
Verantwoording van het groepsrisico
Het plangebied is (deels) gelegen binnen het invloedsgebied van de inrichtingen Caldic Chemie, Agerland BV en Schütz. Tevens ligt het plangebied (deels) binnen het invloedsgebied van de N285 en de spoorlijn tussen Roosendaal en Dordrecht. Ten aanzien van deze risicobronnen is onderstaand het GR verantwoord. Daarbij is met betrekking tot de aspecten zelfredzaamheid, rampenbestrijding en hulpverlening het advies van de Regionale Brandweer Midden en West Brabant betrokken.
Maatregelen ter beperking van risico's
Nabij het plangebied kan zich een calamiteit voor doen waarbij toxische stoffen vrijkomen, een explosie van brandbare gassen plaatsvind of een plasbrand ontstaat. In het ruimtelijke- en het milieuspoor kunnen verschillende maatregelen worden getroffen om de kans of het effect van risico's te reduceren. De Regionale Brandweer adviseert de vergunningen van risicovolle bedrijven eens in de 5 jaar te herzien en af te stemmen op de Best Beschikbare Technieken (BBT). Tevens kan het groepsrisico worden beperkt wanneer bebouwing zoveel mogelijk op meer dan 85-140 m vanaf de spoorweg wordt gerealiseerd. Het plangebied voldoet aan deze afstand.
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid geeft de mate aan waarin personen binnen het invloedsgebied zichzelf in veiligheid kunnen brengen in geval van een calamiteit. De zelfredzaamheid in Zevenbergen is over het algemeen redelijk tot goed te noemen. Binnen het plangebied komen voornamelijk woningen voor met drie of minder bouwlagen. Dergelijke gebouwen zijn relatief makkelijk te ontvluchten. Door aandacht te besteden aan risicocommunicatie en het vaststellen van ontruimingsplannen kan zelfredzaamheid van personen worden vergroot.
Bestrijdbaarheid
In en nabij het plangebied dienen voldoende bluswatervoorzieningen beschikbaar te zijn. Primaire bluswatervoorzieningen (brandkranen) dienen binnen 40 m van elke locatie bereikbaar te zijn en te kunnen voorzien in een bluswatervoorziening van minimaal 60 m³/h. Secundaire blusvoorzieningen (open water) dienen aanwezig te zijn op maximaal 225 m.
Hulpverlening
Om de hulpverlening binnen het plangebied te optimaliseren, dient het plangebied voldoende bereikbaar te zijn voor de voertuigen van de brandweer. Voor de wegen binnen het plangebied dient daarom rekening te worden gehouden met de asbelasting (100 Kn), de doorrijhoogte (4,2 m), de wegbreedte (3,5 m) en de draaicirkel (r = 9,05 m) van deze voertuigen. Het spoor dient bereikbaar te blijven langs de huidige onderhoudsweg.
De regionale brandweer geeft aan dat zij ingericht is om ongevallen met gevaarlijke stoffen adequaat te bestrijden. Bij ongevallen met een groot aantal slachtoffers kan in de hulpvraag echter alleen worden voorzien met interregionale bijstand.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. In de huidige situatie komen binnen het plangebied geen overschrijdingen van de grenswaarde van het PR of de oriënterende waarde voor. De veiligheidssituatie kan nog worden verbeterd door bij toekomstige ontwikkelingen de bovenstaande aandachtspunten van de regionale brandweer in acht te nemen.
- 5. Dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar.
- 6. Grenswaarden moeten in acht worden genomen, van richtwaarden kan uitsluitend om gewichtige redenen worden afgeweken. Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn in woningen (op enkele uitzonderingen na), gebouwen waar kwetsbare groepen mensen verblijven en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig te zijn. Voorbeelden van beperkt kwetsbare objecten zijn bedrijfsgebouwen, kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object en winkels/winkelcomplexen die niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.
- 7. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bij het vervoer van gevaarlijke stoffen is per transportsegment gemeten per kilometer en per jaar: - 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers; - 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 dodelijke slachtoffers; - 10-8 voor een ongeval met ten minste 1.000 dodelijke slachtoffers; - enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde).
- 8. Regionale Milieudienst West-Brabant, Milieuaspecten Bestemmingsplan Zevenbergen-West, d.d. 29 oktober 2008.
4.7 Kabels En Leidingen
Normstelling en beleid
Sinds 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB sluit aan bij de risiconormering uit het Bevi. Daarbij worden de toetsings- en bebouwingsafstand vervangen door een afstand voor het plaatsgebonden risico en een afstand voor het invloedsgebied van het groepsrisico. Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR geldt, indien er objecten binnen het invloedsgebied liggen, een verantwoordingsplicht. In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situatie:
- 1. het plangebied ligt buiten het gebied behorende bij de afstand waar nog 100% van de aanwezigen kan komen te overlijden of, bij toxische stoffen, het plangebied ligt buiten de grens waarbij het PR 10-8 per jaar is, of;
- 2. het GR kleiner is dan 0,1 maal de oriënterende waarde, of;
- 3. het GR neemt met minder dan 10% toe terwijl de oriënterende waarde niet wordt overschreden.
In verband met de bescherming en het beheer van leidingen, dient tevens een belemmeringenstrook bestemd te worden. Binnen deze afstand is in beginsel geen bebouwing toegestaan.
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied loopt een aardgasleiding van Gasunie vanuit westelijke richting tussen De Knip en de N285 naar het gasdruk-, regel- en meetstation aan de Galgenweg. Tevens is een aardgasleidingtracé gereserveerd door Gasunie (wordt in de toekomst gebruikt). Dit tracé loopt vanaf het meetstation, langs de sportvelden tot aan de Roode Vaart. Voor beide leidingen geldt dat de PR 10-6-contour op de leiding gelegen. Aangezien het voorliggend bestemmingsplan een conserverend plan is, ziet Gasunie geen noodzaak om een GR-berekening uit te voeren. Wel zijn de risico's ten opzichte van de gasleiding betrokken bij de verantwoording van het groeprisico (zie hierboven).
Daarnaast loopt er een afvalwatertransportleiding onder een gedeelte van de Stoofstraat.
Er wordt geconcludeerd dat het aspect leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Ten aanzien van de leidingen wordt een belemmerde strook van 4 m aan weerszijden van de leiding opgenomen waarbinnen geen gebouwen mogen worden opgericht.
4.8 Verkeerslawaai
Omdat binnen het plangebied geen nieuwe (geluidsgevoelige) bestemmingen mogelijk worden gemaakt, kan akoestisch onderzoek naar verkeerslawaai achterwege blijven.
4.9 Water
Waterbeheer en watertoets
In het Besluit ruimtelijke ordening is de 'watertoets' opgenomen. Deze heeft tot doel om ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen aan het vigerende waterbeleid en de wateraspecten volwaardig mee te laten wegen bij de besluitvorming omtrent een goede ruimtelijke ordening. Dit proces komt in samenwerking tussen de gemeente en waterbeheerder tot stand.
Het waterbeheer in het plangebied wordt gevoerd door het Waterschap Brabantse Delta. In het kader van de watertoets is over onderhavig bestemmingsplan en de uitgangspunten overleg gevoerd met de waterbeheerder. Vervolgens zijn de aandachtspunten en opmerkingen van het Waterschap Brabantse Delta verwerkt in het plan.
Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW, 2000) schrijft voor dat in 2015 alle waterlichamen een 'goede ecologische toestand' (GET), en voor sterk veranderde/kunstmatige wateren een 'goed ecologisch potentieel' (GEP) moeten hebben bereikt. De chemische toestand moet voor alle waterlichamen (natuurlijk en kunstmatig) in 2015 goed zijn.
Rijksbeleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.
De Nationale Handreiking Watertoets 3 is in juli 2009 vastgesteld. Door de komst van de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening klopte de informatie in handreiking 2 niet meer. Deze handreiking is, ten opzichte van de Handreiking Watertoets 2, aangepast aan en aangevuld met de nieuwste inzichten en ontwikkelingen die zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan. De belangrijkste wijzigingen zijn de aanpassingen aan de evaluatie watertoets 2006, de Wet ruimtelijke ordening (1 juli 2008) en het ontwerp Nationaal Waterplan. De Handreiking Watertoetsproces 3 geeft een algemene beschrijving van het gedachtegoed achter het watertoetsproces, de wettelijke verankering, de verschillende rollen en producten in het licht van de vernieuwde wetgeving en beleidsafspraken.
Het Nationaal Waterplan 2010 is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van het wetsvoorstel Waterwet. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de KRW. Tevens bevat het Nationaal Waterplan een eerste beleidsmatige uitwerking van de kabinetsreactie op het advies van de Deltacommissie.
De Waterwet is op 22 december 2009 in werking getreden. Deze wet heeft negen waterrelevante wetten samengevoegd (de Wet verontreiniging oppervlaktewater, Wet Verontreiniging Zeewater, Grondwaterwet, Wet Droogmakerijen en Indijkingen, Wet op de Waterkering, Wet Beheer Rijkswaterstaatwerken, Wrakkenwet en Waterstaatswet). Daarnaast wordt de regeling waterbodems uit de Wet Bodembescherming opgenomen in de nieuwe Waterwet. Het wetsvoorstel regelt niet alles. Bepaalde onderwerpen dienen nader uitgewerkt te worden in onderliggende regelgeving: het Waterbesluit (algemene maatregel van bestuur), de Waterregeling (een ministeriële regeling) of in de verordeningen van waterschappen en provincies.
Provinciaal beleid
In het Waterbeheerplan 2010-2015 (2009) staan de doelen en de noodzakelijke ingrepen in het watersysteem van Waterschap Brabantse Delta. Knelpunten in het watersysteem zullen samen met gemeenten worden aangepakt en er zullen afspraken worden gemaakt om water te bergen en overstroming te voorkomen. Het nieuwe waterbeheerplan bevat minder details en biedt daardoor meer ruimte voor nieuwe ontwikkelingen.
In de Beleidsregel Hydraulische Randvoorwaarden geeft het Waterschap aan hoe het dagelijks bestuur omgaat met zijn bevoegdheid als waterbeheerder hydraulische normen te stellen aan ingrepen die effecten hebben op het watersysteem. In de beleidsregel zijn de technische voorwaarden vastgelegd die worden gehanteerd bij de beoordeling van ingrepen in het watersysteem. Randvoorwaarden zijn bijvoorbeeld: voldoende hoeveelheid berging om het water niet versneld af te voeren, voldoende afmetingen van sloten om wateroverlast te voorkomen, nadere definiëring van het begrip 'water neutraal bouwen' en dergelijke. Hierbij is eveneens aansluiting gezocht bij de beginselen uit het NBW.
Waterschapsbeleid
De Keur (2005) maakt het mogelijk dat het Waterschap Brabantse Delta haar taken als waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met regelgeving (gebods- en verbodsbepalingen) voor waterkeringen, watergangen en andere waterstaatswerken. Er kan een ontheffing van de in de Keur vastgelegde gebods- en verbodsbepalingen worden aangevraagd om een bepaalde activiteit toch te mogen uitvoeren. Als het Waterschap daarin toestemt wordt dat geregeld in een Keurvergunning.
Het Waterbeheerplan 2010-2015 is op 9 december 2009 vastgesteld. In dit plan staan de doelen en de noodzakelijke ingrepen in het watersysteem. Het nieuwe waterbeheerplan bevat minder details en biedt daardoor meer ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. Het Waterschap werkt aan een beter watersysteem, voor mensen en voor flora en fauna. Het watersysteem moet robuuster worden: veiliger, minder kwetsbaar voor regenval en droogte, schoner, natuurlijker en beter toegankelijk voor recreanten. Deze thema's pakt het Waterschap in samenhang aan, omdat een integrale aanpak meerwaarde oplevert voor het resultaat. In het waterbeheerplan staan de doelen en de noodzakelijke ingrepen. Bij de keuze daarvan heeft het Waterschap een afweging gemaakt tussen belangen van boeren, bedrijven, burgers, natuurbeheerders en andere partijen.
Gemeentelijk beleid
De visie van het Waterplan Moerdijk 2009-2015 luidt: 'een robuust watersysteem van voldoende kwaliteit en veiligheid dat aansluit bij de natuurlijke omstandigheden op en om het Moerdijkse grondgebied en dat nu en in de toekomst voldoet aan de wettelijke verplichtingen en beleidsregels'.
Verdeeld over een aantal thema's is in dit waterplan de visie op het toekomstig watersysteem in Moerdijk uitgewerkt. Per thema is een toekomstbeeld geformuleerd. Belangrijke uitgangspunten daarbij zijn dat:
- water geen gevaar oplevert;
- het watersysteem geschikt is voor de functies die het moet vervullen;
- alle elementen van het watersysteem in samenhang worden beschouwd;
- water een grotere rol krijgt in ruimtelijke ontwikkelingen;
- iedereen zijn steentje bijdraagt.
Huidige situatie
Het plangebied wordt gevormd door het westelijke deel van de kern Zevenbergen, het betreft met name de woonwijken Krooswijk, Torenveld, Molengors en Bosselaar. De maaiveldhoogte varieert tussen NAP -0,5 m en NAP +2,5 m. De oorspronkelijke bodem in het plangebied bestaat uit zavel (kleihoudend zand) en lichte klei. Volgens de Bodemkaart van Nederland is ter plaatse van het plangebied sprake van grondwatertrap VI. Dat betekent dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand hier van nature tussen 0,4 m en 0,8 m beneden het maaiveld ligt, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m beneden het maaiveld ligt.
In en langs het plangebied bevinden zich diverse oppervlaktewateren. Rondom de wijken Krooswijk en Torenveld ligt 'De Knip'. Centraal in de wijk Molengors ligt de 'Molengorsche Vliet'. De noordzijde van de wijk Bosselaar wordt begrensd door het 'Zwanengat'. Ten westen van de wijk Bosselaar ligt de 'Roode Vaart'. De Roode Vaart is een boezemwater, het boezempeil bedraagt NAP +0,1 m. Verder bevindt zich in het plangebied een aantal kleinere watergangen, met name langs de randen van de wijken Molengors en Bosselaar. Langs de Roode Vaart ligt een boezemkade (waterkering) en langs de Roode Vaart-Noord een regionale waterkering.
Ten oosten van de Roode Vaart ligt het stedelijk peilgebied Bosselaar, met een jaarrond vast peil van NAP -1,5 m. Ten westen van de Roode Vaart maakt het plangebied onderdeel uit van de Noordt-, Toren-, Oost- en West-Meerenpolder. In dit gedeelte van het plangebied geldt een zomerpeil van NAP -1,6 m en een winterpeil van NAP -1,8 m.
Het hele plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.
Toekomstige situatie
In het plangebied vinden geen ontwikkelingen plaats. Het biedt daarom weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren. Mochten er in de toekomst ontwikkelingen in het plangebied plaatsvinden, dan is het in dat geval van belang om de uitgangspunten van duurzaam stedelijk waterbeheer, zoals geformuleerd door het Waterschap Brabantse Delta, daar waar mogelijk toe te passen.
Concreet is het belangrijk om toekomstige ontwikkelingen hydrologisch neutraal uit te voeren. Bij eventuele ontwikkelingen dienen duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toegepast te worden (dus geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Daarbij dient afstromend hemelwater van schone oppervlakken te worden gescheiden van afvalwater en te worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater afgevoerd wordt naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie. Verder dienen toenames van het verhard oppervlak gecompenseerd te worden in de vorm van open water (780m³ per hectare verharding voor vrij afwaterend zandgebied, 604m³ per hectare verharding voor kleigebied, overeenkomend met een bui T=100). Dempingen van bestaand water dienen volledig (100%) gecompenseerd te worden.
Keur
In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Waterschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de 'Keur' (ex artikel 77 en 80 van de Waterschapswet). Bij de leggerwatergangen dient rekening gehouden te worden met een obstakelvrije zone met een breedte van 4 m en een bebouwingsvrije strook met een breedte van 5 m (geen gebouwen hoger dan 1,2 m en geen boomgroepen die het onderhoud kunnen belemmeren).
Water en waterkeringen in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan worden de watergangen bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, namelijk de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.
Naast het profiel van vrije ruimte is nog een buitenbeschermingszone aanwezig. Deze is niet bestemd op de plankaart, maar hieraan zijn wel voorschriften verbonden vanuit de Keur van het Waterschap Brabantse Delta.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan, gezien het consoliderende karakter, geen (negatieve) gevolgen heeft voor de bestaande waterhuishouding.
4.10 Ecologie
Bestaande situatie en beoogde ontwikkelingen
Het plangebied bestaat uit tuinen, parken (bomen en struiken), watergangen, grasland, wegen (verhard en onverhard) en gebouwen. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en is voornamelijk gericht op beheer van de bestaande situatie waarin geen nieuwe ontwikkelingen worden voorzien. Derhalve zijn altijd kleine ontwikkelingen mogelijk, zoals bijvoorbeeld kleinschalige sloop- en grondwerkzaamheden, bouwwerkzaamheden, inrichten van het gebied met beplanting en werkzaamheden aan watergangen en groenstructuur.
Toetsingskader
Beleid
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de PEHS.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (ELI). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Flora en faunawet voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert ELI de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen.
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Flora- en faunawet het gehele seizoen:
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd:
- 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om , als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Flora- en faunawet is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een staats- of beschermd natuurmonument of een speciale beschermingszone ingevolge de Vogel- of Habitatrichtlijn. Het dichtstbijzijnde beschermde natuurgebied 'Hollandsch Diep' is op 5 km afstand van het plangebied gelegen. Het plangebied vormt ook geen onderdeel van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een kort veldbezoek (RBOI, maart 2008), algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997, www.ravon.nl, FLORON, 2002 en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven. Via het Natuurloket (www.natuurloket.nl) kan een indicatie worden verkregen van de beschikbaarheid van soortengegevens bij verschillende Particuliere Gegevensbeherende Organisaties (PGO's).
Planten
Gezien de voorkomende biotopen binnen het plangebied en het intensieve beheer is de verwachting dat er binnen een groot deel van het plangebied geen beschermde soorten voorkomen. Enkele extensief beheerde delen kunnen mogelijk groeiplaatsen hebben van bijzondere en/of beschermde soorten planten, zoals de dotterbloem en zwanenbloem, met name in parken langs watergangen.
Vogels
Vogelsoorten zijn te vinden in alle soorten biotopen. De gebouwen bieden broedgelegenheid aan soorten als huismus, gierzwaluw, spreeuw en kauw (met name pannendaken). Langs de waterkant kunnen waterhoen, meerkoet en fuut een verblijfplaats hebben. In tuinen en parken komen naar verwachting vogels van bebouwing, struweel en beplanting voor, zoals koolmees, huismus, Turkse tortel, merel, pimpelmees, kauw en spreeuw.
Zoogdieren
Volgens het Natuurloket zijn zoogdieren matig onderzocht binnen de betreffende kilometerhokken, waarbinnen het plangebied is gelegen. Volgens de verspreidingsatlassen (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997) zijn in de omgeving van het plangebied de volgende soorten te verwachten: egel, gewone bosspitsmuis, veldmuis, mol, konijn, rosse woelmuis en huisspitsmuis. Vleermuizen als gewone dwergvleermuis en laatvlieger hebben mogelijk vaste verblijfplaatsen in de gebouwen binnen het plangebied. Ook is de verwachting dat vleermuizen het plangebied gebruiken als vliegrouten en foerageergebied.
Amfibieën
Amfibieën zijn volgens het Natuurloket matig onderzocht binnen de betreffende kilometer hokken. In het plangebied is plaatselijk open water aanwezig. Naar verwachting maken amfibieën met name gebruik van de parken en groenzones. Nabij watergangen zonder beschoeiing kunnen kleine watersalamander, gewone pad, meerkikker en bruine kikker voorkomen. Ook kan een zwaar beschermde soort als de rugstreeppad gebruikmaken van sloten en bij grootschalige graafwerkzaamheden binnen het plangebied.
Vissen
Het Natuurloket geeft aan dat er geen onderzoek is gedaan binnen het de betreffende kilometerhokken naar vissen. Gezien de voorkomende biotopen binnen het plangebied is de kans dat een zwaar beschermde soort als de kleine modderkruiper voorkomt, niet geheel uit te sluiten. Andere beschermde vissen worden niet verwacht, deze stellen hoge eisen aan hun leefgebied en daar voldoet de ontwikkelingslocatie niet aan.
Vlinders en libellen
Het Natuurloket geeft aan dat vlinders en libellen niet onderzocht zijn binnen het betreffende kilometerhok. Mogelijk maken enkele algemene vlinders en libellen gebruik van het plangebied als onderdeel van hun leefgebied. Beschermde soorten zijn gezien de voorkomende biotopen binnen het plangebied niet te verwachten.
Overige soorten
Volgens het Natuurloket zijn er geen gegevens beschikbaar van beschermde reptielen en overige insecten. Genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan. Daarmee zijn de overige soorten niet te verwachten binnen het plangebied.
In tabel 4.3 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen de locatie (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 4.3 Beschermde soorten in het plangebied en het beschermingsregime
vrijstellingsregeling | ontheffingsregeling Ffw | ||||
tabel 1 | tabel 2 | tabel 3 | vogels | ||
bijlage 1 AMvB | bijlage IV HR | cat. 1 t/m 4 | cat. 5 | ||
zwanenbloem en dotterbloem egel, gewone bosspitsmuis, veldmuis, mol, konijn, rosse woelmuis en huisspitsmuis kleine watersalamander, gewone pad, meerkikker en bruine kikker | kleine modderkruiper | alle vleermuizen en rugstreeppad | Huismus etc.. | koolmees, pimpelmees,merel, ekster en zwarte kraai etc.. |
Toetsing
Gebiedsbescherming
Het dichtstbijzijnde beschermde natuurgebied 'Hollandsch Diep' is op 5 kilometer afstand van het plangebied gelegen. Gezien de relatief grote afstand en de kleinschalige ontwikkelingen, zijn er geen negatieve effecten te verwachten vanuit het plangebied op de nabijgelegen beschermde natuurgebieden. Het plangebied vormt ook geen onderdeel van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Flora- en faunawet niet optreden. Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1 soorten van de Flora- en faunawet waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.
In de watergangen komt mogelijk de kleine modderkruiper (categorie 2) voor. Indien blijkt dat de soort aanwezig is en aangetast wordt door de betreffende ontwikkelingen, dient voor de werkzaamheden aan de watergang een ontheffing aangevraagd te worden bij het Ministerie van ELI.
Mogelijk zijn zwaar beschermde vleermuizen, rugstreeppad (tabel 3, bijlage IV HR), danwel vogels met een vaste nestplaats binnen het plangebied aanwezig. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken (hetgeen aan de hand van veldonderzoek moet worden vastgesteld) en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Flora- en faunawet de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het ministerie van ELI bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.
Vogels uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
Conclusies
- De Natuurbeschermingswet zal genoemde planontwikkeling niet in de weg staan.
- De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.
- Mogelijk zijn zwaar beschermde vleermuizen, rugstreeppad (tabel 3, bijlage IV HR), danwel vogels met een vaste nestplaats binnen het plangebied aanwezig. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken (hetgeen aan de hand van veldonderzoek moet worden vastgesteld) en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Flora- en faunawet de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het ministerie van ELI bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.
- In de watergangen komt mogelijk de kleine modderkruiper (categorie 2) voor. Indien blijkt dat de soort aanwezig is en aangetast wordt door de betreffende ontwikkelingen, dient voor de werkzaamheden aan de watergang een ontheffing aangevraagd te worden bij het Ministerie van ELI.
- Vogels uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.11 Archeologie En Cultuurhistorie
Ten aanzien van de archeologie geldt dat er een lage verwachtingswaarde voor het aantreffen van archeologische sporen is vastgesteld9. Dit betekent dat geen extra aandacht aan archeologie hoeft te worden besteed in de vorm van archeologisch bodemonderzoek.
De Klundertseweg, Allenweg en Huizersdijk worden aangemerkt als cultuurhistorisch belangrijke lijnen in het landschap.
Een gedeelte van het plangebied ter plaatse van de wijk Torenveld valt binnen de vrijwaringszone van de Molen Fleur aan de Lage Wipstraat. Het betreft een zogenaamde stellingkorenmolen uit 1841.
In het plangebied zijn geen rijksmonumenten gelegen.
- 9. Cultuurhistorische waardenkaart provincie Noord-Brabant, Provincie Noord-Brabant, http://chw.brabant.nl/chw/, versie 26 september 2006.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
In het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Derhalve kan onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid achterwege blijven.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
In het kader van de gemeentelijke inspraakverordening heeft het voorontwerpbestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Omwonenden en andere belanghebbenden zijn in deze periode in de gelegenheid gesteld schriftelijk of mondeling een inspraakreactie kenbaar te maken. Het ontwerpbestemmingplan heeft voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. De ingekomen zienswijzen zijn samengevat en van beantwoording voorzien in een separate 'Nota Zienswijzen'. Naar aanleiding van ingediende zienswijzen en ambtshalve overwegingen is dit plan op 19 april 2012 door de gemeenteraad gewijzigd vastgesteld. Door deze gewijzigde vaststelling heeft de kinderboerderij extra uitbreidingsmogelijkheden verkregen.
Hoofdstuk 6 Overleg
In het kader van artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de overlegpartners. In bijlage 3 zijn de brieven van de overleginstanties integraal opgenomen. In dit hoofdstuk zijn de reacties samengevat en van een beantwoording voorzien.
Provincie Noord-Brabant (Directie Ruimtelijke Ontwikkeling en Handhaving)
Samenvatting
Het bestemmingsplan heeft in het algemeen op goede wijze rekening gehouden met de provinciale belangen die in het het gebied aanwezig zijn. Het plan biedt geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.
Beantwoording
De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
VROM-Inspectie (Regionale Afdeling Zuid)
Samenvatting
Het plan biedt geen aanleiding tot het maken van opmerkingen, gelet op de nationale belangen in de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid (RNRB).
Beantwoording
De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
Waterschap Brabantse Delta
Samenvatting
Verzocht wordt de tekst over duurzaam stedelijk waterbeheer in paragraaf 4.9 Water aan te passen waarin het gaat om de compensatie van open water bij een toename van het verhard oppervlak.
Daarnaast wordt verzocht de bestemming 'Water' qua naam op de plankaart en in de voorschriften aan te passen naar de bestemming "Waterhuishoudkundige doeleinden" omdat deze de lading beter dekt.
Op de plankaarten zijn een aantal leggerwaterlopen niet weergegeven. Het waterschap verzoekt de leggerwaterlopen van insteek tot insteek te bestemmen als water en de bijbehorende bebouwingsbeperkingen door te vertalen in het bestemmingsplan. Dit kan bijvoorbeeld door de begrenzing van de bouwblokken steeds buiten de zone te begrenzen.
Beantwoording
De tekst over duurzaam stedelijk waterbeheer is aangepast conform het tekstvoorstel van het Waterschap.
De bestemming "Waterhuishoudkundige doeleinden" komt niet voor in de lijst met enkelbestemmingen in de door het Rijk opgestelde "Standaard Vergelijke Bestemmingsplannen 2008" (SVBP2008). SVBP2008 dient als landelijk uitgangspunt voor alle bestemmingsplannen. Hiervan kan niet worden afgeweken. Om die reden kan ook niet worden voldaan aan het verzoek.
De bouwvlakken zijn in de huidige situatie dermate begrensd dat deze niet in conflict komen met de bestaande leggerwaterlopen. Daarnaast is het niet noodzakelijk om zaken die door middel van de Keur worden geregeld extra te regelen in het bestemmingsplan. Dubbele regelgeving is namelijk niet wenselijk. Het plan zal dan ook op dit punt niet worden aangepast.
Brandweer Midden en West-Brabant
De opmerkingen van de brandweer Midden en West-Brabant zijn reeds verwerkt in het bestemmingsplan.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein'
Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'
Bijlage 1 Inventarisatie Bedrijfs- En Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Inventarisatie bedrijfs- en horeca-activiteiten