Mussenstraat, Echt
Bestemmingsplan - Gemeente Echt-Susteren
Vastgesteld op 09-11-2020 - geheel in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Mussenstraat, Echt' met identificatienummer NL.IMRO.1711.20200158-VG01 van de gemeente Echt-Susteren.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aardgasloos:
zonder aansluiting op het aardgasnet.
1.6 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en niet naar het openbaar toegankelijke gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.7 achtergevelrooilijn:
de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd, dan wel indien er geen sprake is van een bouwvlak, de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw, zonder bijbehorende bouwwerken.
1.8 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.9 antennedrager:
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.10 (shortstay-)arbeidsmigrantenhuisvesting:
het huisvesten van legale werknemers van bedrijven, die tijdelijk in Nederland verblijven.
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.12 bebouwingspercentage:
een percentage, dat de grootte van het bouwvlak en/of bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de planregels anders is bepaald.
1.13 bed & breakfast:
een kleinschalige overnachtings- en verblijfsaccommodatie, gericht op het bieden van de mogelijkheid van kortdurend toeristisch verblijf inclusief het serveren van een ontbijt, niet zijnde een hotel, pension of ander bedrijf, waarbij het aanbod zich beperkt tot overnachtingsmogelijkheid voor maximaal vier personen. Een bed & breakfast-voorziening is ondergeschikt aan de woonfunctie (binnen een woonbestemming of een agrarische bedrijfsbestemming), is gevestigd in een woonhuis of bijbehorend bouwwerk en wordt gerund door de eigenaar(s) en tevens hoofdbewoner(s) van de betreffende woning. Onder een bed & breakfast-voorziening wordt niet verstaan het overnachten noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.
1.14 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.15 bedrijfsvloeroppervlak:
het totale vloeroppervlak van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.16 bestaand:
- a. bij bouwwerken: bestaand ten tijde van het inwerking treden van het bestemmingsplan, voor zover op een legale wijze tot stand gekomen, met dien verstande dat als bestaand bouwwerk ook worden aangemerkt bouwwerken die na dat tijdstip zijn of mogen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning waarvan de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend;
- b. bij gebruik: bestaand ten tijde van het inwerking treden van het bestemmingsplan, voor zover op een legale wijze tot stand gekomen.
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 bevoegd gezag:
bevoegd gezag als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (als hoofdregel is dit het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren).
1.20 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd, op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk met een dak, met uitzondering van overkappingen.
1.21 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.22 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.23 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van zolder en kelder.
1.24 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten.
1.25 bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.26 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.27 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.28 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending, anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.29 dienstverlening:
het verlenen van economische, (para-)medische en maatschappelijke diensten aan derden, waarbij een rechtstreekse relatie bestaat met het publiek, zoals reisbureaus, bankinstellingen, postkantoren, verzekerings- en/of administratiekantoren, makelaarskantoren, advocaten- en/of notariskantoren, uitzendbureaus, apotheken, praktijkvestigingen voor tandtechniek, kapsalons, schoonheidssalons, nagelstudio's, schoenmakerijen, kleermakerijen en video-/dvd-verhuurbedrijven, fotostudio's en hondentrimsalons.
1.30 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond.
1.31 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
1.32 escortbedrijf:
het bedrijfsmatig, of in een omvang alsof die bedrijfsmatig is, prostitutie aanbieden door een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend, zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.
1.33 evenement:
periodieke en/of incidentele manifestaties, zoals concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, tentoonstellingen en shows, waarbij sprake is van onversterkte muziek dan wel van mechanisch versterkte muziek met een versterkt geluidniveau van maximaal 70 dB(A) op de gevel van de dichtstbijzijnde woning van derden of van een ander geluidgevoelig gebouw.
functie:
1.34 functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan, is toegestaan.
1.35 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.36 hoofdgebouw:
een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.37 huishouden:
een persoon of een groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur en verhuur ten behoeve van arbeidsmigranten wordt daaronder niet begrepen.
1.38 kantoor- / praktijkruimte:
een ruimte die door aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve, (para)medische en/of ontwerptechnische arbeid.
1.39 lichte bedrijvigheid:
het op ambachtelijke wijze vervaardigen, herstellen, onderhouden of bewerken van producten en/of diensten in de vorm van bedrijven die voorkomen in de van deze planregels deel uitmakende categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
1.40 maatschappelijke en culturele voorzieningen:
educatieve, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, onderwijs-, kinderopvang, religieuze voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening, alsmede ondergeschikte detailhandel en horeca in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.
1.41 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.
1.42 ondergeschikte functie:
een functie die qua omvang en uitstraling ondergeschikt is aan een op dezelfde plaats voorkomende (hoofd)functie en daarvan ten dienste staat c.q. daar functioneel mee verbonden is.
1.43 ondergronds bouwwerk:
een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.
1.44 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.
1.45 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.46 parkeervoorzieningen:
elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.
1.47 perceelgrens:
een grenslijn tussen bouwpercelen onderling.
1.48 primaire woonruimte:
woonruimte die nodig is voor de huisvesting van één huishouden, zoals woonkamer, slaapkamer, badkamer, keuken en bijkeuken.
1.49 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.50 risicovolle inrichting:
- a. een inrichting waarvoor ingevolge het besluit externe veiligheid een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij in het bestemmingsplan toegelaten kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, of
- b. een inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer afstanden gelden met het oog op de externe veiligheid, met uitzondering van gasdrukmeet- en regelstations.
1.51 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.52 seksuele dienstverlening:
een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen en/of het verrichten van erotisch/pornografische vertoningen.
1.53 speelvoorziening:
een speelplek die met één of meerdere speeltoestellen is ingericht voor de leeftijdscategorie tot circa 12 jaar.
1.54 voorerfgebied:
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
1.55 voorgevel:
de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, die gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.
1.56 voorgevelrooilijn:
de voorste grens van het bouwvlak die is gericht naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.
1.57 voorzieningen van algemeen nut:
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.
1.58 wabo:
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.59 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.60 wet/wettelijke regelingen:
indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., worden de regelingen bedoeld zoals deze luidden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.
1.61 wonen
De permanente huisvesting van een of meerdere personen in een woning of bijzondere woonvorm, om daar zelfstandig of met meerdere personen gezamenlijk een huishouden te voeren.
1.62 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden.
1.63 (planologisch geregelde) woonfunctie:
een woning binnen een woonbestemming dan wel een woning die in de regels en/of op de verbeelding als zodanig is aangeduid.
1.64 woonwagen:
voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst.
1.65 zorgplaats:
niet-zelfstandige wooneenheid, voor verzorgd wonen, waarbij extramurale verzorging, verpleging, en/of begeleiding vanuit een professionele zorgverlenende organisatie wordt geboden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten c.q. gerekend:
2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de loodrechte afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat perceel voorkomend bouwwerk.
2.2 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
2.3 het bebouwingspercentage:
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
- a. vanaf het peil loodrecht tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a. wordt de bouwhoogte van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'railverkeer' gemeten vanaf de bovenkant van de spoorstaaf.
2.5 de breedte, diepte c.q. lengte van bouwwerken:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
2.6 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.7 de goothoogte van een bouwwerk:
loodrecht vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.8 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.9 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
loodrecht vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.10 de oppervlakte van een bouwwerk:
- a. voor bouwwerken met wanden: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
- b. voor bouwwerken zonder wanden (open overkappingen en daarmee vergelijkbare bouwwerken geen gebouwen zijnde): de overdekte grondoppervlakte (gemeten loodrecht onder het dakoppervlak).
2.11 peil:
- a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. voor een woonwagen, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van de bestaande verharding van de standplaats;
- d. voor een bouwwerk ten behoeve van spoorwegdoeleinden: de bovenkant van de spoorstaaf.
2.12 ondergeschikte bouwdelen:
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,50 meter bedraagt. Tevens worden hieronder gevelisolerende of andere duurzaamheidsmaatregelen verstaan, mits de overschrijding niet meer dan 0,50 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een zorginstelling met in totaal 90 zorgplaatsen, met inbegrip van ondergeschikte functies en voorzieningen zoals detailhandel, horeca, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen ten dienste van de zorginstelling;
- b. ontsluiting van de gronden, ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';
met de daarbij behorende:
- c. tuinen, erven en verhardingen;
- d. wegen en paden;
- e. groenvoorzieningen;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
- e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
- f. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
- g. ter waarborging van de externe veiligheid.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeers- en verblijfsfunctie;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', parkeervoorzieningen met minimaal 41 parkeerplaatsen;
- d. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
- e. straatmeubilair;
- f. speelvoorzieningen;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. kunstwerken;
- i. kortdurende activiteiten en evenementen, zoals een weekmarkt, rommelmarkt, antiekmarkt, braderieën en een kermis;
- j. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
- e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
- f. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
- g. ter waarborging van de externe veiligheid.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 4.1 wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
- a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- c. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (inclusief LPG).
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Algemene regels
6.2 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
6.3 Milieu
6.4 Algemene regels met betrekking tot ondergronds bouwen
6.5 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Gebruiksverbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit plan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).
7.2 Voorbeelden van strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan, het gebruiken, te doen of laten gebruiken van bebouwde en onbebouwde gronden ten behoeve van:
- a. het al dan niet ten verkoop opslaan van gebruikte, dan wel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorrijtuigen of aanhangwagens, die bruikbaar en niet aan hun bestemming onttrokken zijn, behoudens voor zover zulks passend is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- b. opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks passend is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- c. een seksinrichting, escortbedrijf en raam- en straatprostitutie.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Afwijken van de planregels
Het bevoegd gezag kan middels het verlenen van een omgevingsvergunning, met inachtneming van de procedure zoals aangegeven in artikel 10.1, afwijken van de planregels:
- a. voor het overschrijden van in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc., dit met uitzondering van de bouwhoogte als bedoeld in 3.2.1 onder c.) en percentages tot maximaal 10% van die maten en percentages, met dien verstande dat dit niet geldt wanneer reeds op grond van deze regels al anderszins kan worden afgeweken;
- b. voor het in geringe mate overschrijden van het bouwvlak, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- c. voor de bouw van een luifel of erker aan de voorgevel van een hoofdgebouw, mits:
- 1. de diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer dan 1,50 meter bedraagt;
- 2. de breedte niet meer bedraagt dan 50% van de voorgevel van het hoofdgebouw;
- 3. de hoogte niet meer bedraagt dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
- 4. er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid;
- 5. de luifel of erker stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
- d. voor de bouw van openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, mits:
- 1. het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 25 m²;
- 2. dat bestaat uit één bouwlaag;
- 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5,00 meter.
- e. het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde tot maximaal 5,00 meter, mits:
- 1. de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast;
- 2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving gewaarborgd wordt.
- f. ten behoeve van het oprichten van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van maximaal 20,00 meter;
- g. ten behoeve van het oprichten van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 40,00 meter.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van:
- a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
- b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. de overschrijdingen als bedoeld onder a en b mogen echter niet meer dan 3,00 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- d. het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar regels in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
Artikel 10 Algemene Procedureregels
10.1 Procedure afwijking
Bij een afwijking van het bestemmingsplan, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit in de procedure als bedoeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
10.2 Procedure nadere eisen
Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen is de volgende procedure van toepassing:
- a. Het voornemen, waarbij toepassing wordt gegeven aan het stellen van nadere eisen, ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken ter gemeentesecretaris ter inzage.
- b. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging te voren in één of meer dag- of niewsbladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze bekend.
- c. De bekendmaking houdt in mededeling van de mogelijkheid voor belanghebbenden tot het indienen van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het voornemen gedurende de onder a genoemde termijn.
- d. Indien tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, wordt het besluit met redenen omkleed.
- e. Burgemeester en wethouders delen aan hen, die zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent met redenen omkleed mede en maken het besluit op de voorgeschreven wijze bekend.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Verleende omgevingsvergunningen, vrijstellingen of ontheffingen
Een omgevingsvergunning, vrijstelling of ontheffing die ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan is verleend voor een activiteit waarvoor ingevolge deze regels een omgevingsvergunning is vereist wordt gelijkgesteld met een zodanige omgevingsvergunning.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Mussenstraat, Echt'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Woongoed 2-Duizend is voornemens een locatie in het centrum van Echt te herontwikkelen tot een maatschappelijke woonzorglocatie. Op de hoek van de Mussenstraat en de Emmastraat staat een leegstaand bedrijfspand met parkeerruimte en een groot bijgebouw. Langs dit gebouw aan de Mussenstraat is Stichting Jeugdhuis H. Puis X gevestigd. Tevens behoort een deel van de voormalige locatie van de huishoudschool bij het plangebied.
De vrijkomende locatie in het centrum van Echt biedt, mede door de aantrekkende markt en sterk toegenomen vraag naar kwalitatief hoogwaardige (groeps)zorgwoningen, een uitstekende locatie voor herontwikkeling. Woongoed 2-Duizend heeft deze herontwikkeling op zich genomen en is voornemens om op deze locatie een gebouw met het volgende maatschappelijke programma te realiseren:
- 6 groepswoningen ten behoeve van 7 psychogeriatrische cliënten per groepswoning;
- 48 appartementen voor somatische cliënten.
1.2 Ligging In Groter Verband
De locatie ligt in het centrum van Echt temidden Stichting Jeugdhuis H. Pius X, Basisschool de Violier, de Julianastraat, de Emmastraat en de Mussenstraat. Op het terrein staat een voormalig bedrijfsgebouw met bijgebouw en ligt een parkeerterrein. Het zuidelijke deel betreft een deel van de voormalige locatie van de huishoudschool.
Afbeelding 1: ligging plangebied in groter verband
1.3 Vigerende Plannen
Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:
- Bestemmingsplan Stedelijk gebied, vastgesteld op 26 mei 2016;
- Bestemmingsplan Cultuurhistorie Echt-Susteren, vastgesteld op 22 september 2016;
- Facetbestemmingsplan Sport- en/of recreatieve voorzieningen, vastgesteld op 22 februari 2017;
- Facetbestemmingsplan Deregulering, vastgesteld op 6 november 2019.
Afbeelding 2: uitsnede vigerend bestemmingspl 'Stedelijk gebied' met ligging plangebied in rood
Voor het plangebied is bestemmingsplan 'Stedelijk gebied' leidend. Op basis hiervan gelden de volgende enkelbestemmingen:
- Kantoor, met als hoofdgebruik:
kantoor, al dan niet in combinatie met aan de kantoorfunctie ondergeschikte dienstverlening;
dienstverlening, ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
wonen, uitsluitend op de verdieping, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' wonen niet is toegestaan; - Bedrijf, met als hoofdgebruik:
het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorieën 1 en 2 van de Lijst van bedrijfsacitiviteiten zoals opgenomen in de bijlagen van het geldende bestemmingsplan en bedrijfsmatige activiteiten die gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving daaraan gelijkwaardig zijn, met uitzondering van zoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen; - Gemengd
Binnen de enkelbestemming Maatschappelijk is de functieaanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 2' opgenomen met als toegestaan gebruik:
educatieve, (para)medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, onderwijs-, religieuze voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening;
wonen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld', echter deze aanduiding is niet opgenomen binnen het plangebied.
Daarbij zijn binnen de verschillende enkelbestemmingen bouwvlakken opgenomen met bijbehorende maatvoeringen.
Het bestemmingsplan 'Cultuurhistorie Echt-Susteren' voegt dubbelbestemmingen toe ter bescherming van cultuurhistorische waarden. Voor het plangebied gelden geen aanvullende dubbelbestemmingen.
Het facetbestemmingsplan 'Sport- en/of recreatieve voorzieningen' voegt gebruiksmogelijkheden toe aan specifieke bestemmingen in geldende bestemmingsplannen. Geen van de bedoelde bestemmingen ligt binnen het plangebied van voorliggend plan, derhalve is het facetbestemmingsplan niet relevant voor voorliggend plan.
Het facetbestemmingsplan 'Deregulering' voorziet in aanpassingen in begrippen, wijzen van meten en diverse onderdelen van regels. Indien sprake is van onderdelen welke ook genoemd worden in het in procedure zijnde facetbestemmingsplan, wordt hierbij aangesloten.
Relevantie voor het plan
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van groepswoningen voor psychogeriatrische cliënten en appartementen voor somatische cliënten. De geldende regeling laat dit beoogde gebruik niet toe. Derhalve is gekozen voor het opstellen van een nieuw passend bestemmingsplan voor het toekomstige gebruik.
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 gaat in op de huidige situatie en de toekomstige situatie voor het plangebied. Hoofdstuk 3 behandelt het vigerend beleid op zowel rijks-, provinciaal-, regionaal- als gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de relevante uitvoeringsaspecten en verantwoordt (al dan niet met behulp van uitgevoerde onderzoeken) de situatie binnen het plangebied. Getoetst wordt of de ontstane situatie voldoet aan de sectorale wetgeving, bijvoorbeeld op het gebied van akoestiek of externe veiligheid. De juridische planbeschrijving van dit bestemmingsplan is opgenomen in hoofdstuk 5. De maatschappelijke uitvoerbaarheid wordt toegelicht in hoofdstuk 6. De toelichting sluit af met hoofdstuk 7 waarin de economische uitvoerbaarheid staan omschreven.
Voorliggende toelichting vergezelt een set regels en een verbeelding die samen het juridische plan vormen. De toelichting dient ter onderbouwing / motivering van de situatie / het plan. Het onderzoeksrapport dat als bijlage bij deze toelichting is gevoegd, heeft betrekking op de situatie binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan 'Mussenstraat, Echt'.
Hoofdstuk 2 Planvoornemen
2.1 Huidige Situatie
De planlocatie is onderdeel van het centrum van Echt en ligt tussen woonwijken en een groter maatschappelijk cluster. Het terrein wordt ingenomen door een te slopen voormalig bedrijfsgebouw met groot bijgebouw. Op de hoek van de Emmastraat en Mussenstraat ligt een kleinschalig parkeerterrein. Het zuidelijke deel van het plangebied betreft een deel van een braakliggend terrein. Het braakliggende terrein behoort toe tot de voormalige locatie van de huishoudschool.
Afbeelding 3: luchtfoto met huidige situatie (Bron: ESRI Nederland)
De straten rondom het plangebied betreffen woonstraten met een snelheidsregime van 30km/u.
Afbeelding 4: straatbeeld vanaf Mussenstraat(Bron: Globespotter)
2.2 Toekomstige Situatie
Het beoogde plan is om de resterende bestaande bebouwing te slopen en het terrein volledig te herontwikkelen tot een duurzame locatie ten behoeve van een zorginstelling. Binnen het plangebied wordt een gebouw van drie bouwlagen bovengronds en deels onderkelderd opgetrokken met het volgende programma:
- Op de begane grond worden 6 groepswoningen voor 7 cliënten (psychogeriatrisch) voor Zuyderland gerealiseerd;
- Op de eerste en tweede verdieping worden 48 appartementen voor somatische cliënten gerealiseerd;
- Verder maken bijbehorende en aan bovengenoemde functies ondergeschikte functies als een ontmoetingsruimte/restaurant, pedicure/schoonheidssalon, kapsalon, fysiotherapie et cetera onderdeel uit van de ontwikkeling.
Afbeelding 5: 3D impressies toekomstige bebouwing (bron: Coonen Architecten)
De bebouwing krijgt een eigen toegang met parkeerruimte voor personeel en bezoekers. Daarnaast is voorzien in parkeergelegenheid langs de Mussenstraat (langsparkeren) en de Emmastraat (haaks parkeren). De bewoners zelf hebben geen parkeerplaatsen nodig, wel is rekening gehouden met parkeerplaatsen voor personeel en bezoekers.
Afbeelding 6: Impressie beoogde nieuwe inrichting
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. De SVIR is vastgesteld op 13 maart 2012.
Nederland moet concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig zijn in 2040. Dit is het uitgangspunt van de SVIR. Om dit te bereiken moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. De ruimtelijke ordening wordt zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven gebracht. Provincies en gemeenten krijgen meer verantwoordelijkheden en beleidsvrijheid (decentraal, tenzij) en de gebruiker komt centraal te staan. Het Rijk zet zich met name in op de drie hoofddoelen:
- 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
- 2. Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
- 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Naast het benoemen van bovenstaande beleidsdoelen onderscheidt het Rijk 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken:
- Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
- Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
- Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- Efficiënt gebruik van de ondergrond;
- Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen (ketenmobiliteit en multimodale knooppunten);
- Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
- Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
- Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
- Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
- Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
- Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Relevantie voor het plan
Gezien de zeer beperkte schaal van de ontwikkeling is toetsing aan de SVIR niet relevant. De doorvertaling van het rijksbeleid is doorvertaald in het relevante provinciale en vooral gemeentelijke beleid.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro). Met uitzondering van enkele onderdelen is het Barro eind december 2011 in werking getreden. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Op 1 oktober 2012 is de eerste wijziging van het Barro in werking getreden.
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen:
- 1. Rijksvaarwegen.
- 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam.
- 3. Kustfundament.
- 4. Grote rivieren.
- 5. Waddenzee en waddengebied.
- 6. Defensie.
- 7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen.
- 8. Elektriciteitsvoorziening.
- 9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
- 10. Natuurnetwerk Nederland (NNN).
- 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.
- 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
- 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
- 14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.
Relevantie voor het plan
De regels uit het Barro zijn niet van toepassing op dit bestemmingsplan. Doorwerking vanuit het Barro vindt plaats naar provinciaal en gemeentelijk beleid.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 in het Bro opgenomen. Medio 2017 is de ladder op een beperkt aantal onderdelen inhoudelijk gewijzigd. Nog steeds dienen nieuwe stedelijke ontwikkelingen op basis van deze ladder te worden gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ruimtevraag, de beschikbare ruimte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het plangebied ligt.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
De per 1 juli 2017 van kracht zijnde nieuwe 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt geregeld in artikel 3.1.6 leden 2 – 4 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en luidt:
Lid 2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Lid 3.Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
Lid 4. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.“
De begrippen “bestaand stedelijk gebied” en “nieuwe stedelijke ontwikkeling“, opgenomen in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder h en i Bro, blijven ongewijzigd."
Relevantie voor het plan
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van een gebouw met 6 groepswoningen ten behoeve van 7 psychogeriatrische cliënten per groepswoning en 48 appartementen voor somatische cliënten. Het initiatief is daarmee aan te merken als nieuwe stedelijke ontwikkeling.
De nieuwbouwopgave voor Echt is vastgelegd in de 'Structuurvisie Wonen Midden Limburg 2018-2021' (zie paragraaf 3.2.3). Op basis van de regionale structuurvisie en het daarvoor uitgevoerde behoefteonderzoek is een sterke vraag naar woonoplossingen voor kwetsbare groepen. Leegstaande zorgcomplexen zijn er niet in Midden-Limburg. Er zijn signalen dat de beschikbare capaciteit voor intramurale zorg in de regio te gering is. Mogelijk is aanvullende capaciteit in de regio nodig. Deze signalen zijn van verschillende zorgaanbieders ontvangen. De gemeenten willen initiatieven vanuit de markt graag faciliteren. De verwachting is kortom dat de behoefte aan onzelfstandige woonzorgeenheden toeneemt. Hieraan wordt met het voorliggende initiatief invulling gegeven.
Het plan voorziet verder in de herontwikkeling van een locatie binnen bestaand stedelijk gebied met bedrijfs- en gemengde functies. Een belangrijk speerpunt van de regionale structuurvisie is om juist dit soort locaties aan te pakken en te herontwikkelen tot locaties waar behoefte aan is. Inmiddels is de regio akkoord met de voorgenomen ontwikkeling. Derhalve is de behoefte naar voorliggend plan aangetoond en wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.2.1 Provinciaal Omgevinsplan Limburg 2014
Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten van Limburg het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 vastgesteld. Het POL2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), provinciaal verkeer- en vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).
De centrale ambitie in het POL2014 komt voort uit de Limburgagenda: een voortreffelijk grensoverschrijdend leef- en vestigingsklimaat, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg: om er naar toe te gaan en vooral ook om hier te blijven. In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.
Belangrijke principes in het omgevingsbeleid van de provincie Limburg zijn de volgende:
- 1. Kwaliteit staat centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
- 2. Uitnodigen staat centraal. Dat gaat meer over de manier waarop de provincie samen met partners dat voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat wil realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De Provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.
- 3. In het nieuwe POL wordt op basis van omgevingskwaliteiten een zonering gemaakt van acht soorten gebieden, variërend van stedelijk gebied tot beschermd natuurgebied. Daarnaast zijn sectorale (beschermings)gebieden als gebiedsaanduiding opgenomen.
Gebiedstypen
In het POL 2014 zijn zeven globaal afgebakende gebiedstypen gekenschetst, waarbij een drietal binnen bebouwd gebied en een viertal in het landelijk gebied. Binnen het stedelijk gebied betreft het respectievelijk stedelijk centrum, bedrijventerrein en overig bebouwd gebied. Het landelijk gebied kent de gebiedstypen goudgroene natuurzone, zilvergroene natuurzone, bronsgroene landschapszone en buitengebied.
Het plangebied ligt volledig binnen de zone 'overig bebouwd gebied'. Deze zone betreft gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter, met de volgende accenten:
- Transformatie regionale woningvoorraad
- Bereikbaarheid
- Balans voorzieningen en detailhandel
- Stedelijk groen en water
- Kwaliteit leefomgeving
Transformatie regionale woningvoorraad
Midden-Limburg kenmerkt zich door een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. Er is er sprake van een gedifferentieerd woongebied waarin de komende 10-15 jaar een demografische transitie zal plaats vinden. De woningmarkt heeft als opgave mee te bewegen in deze transitie. Gezamenlijk wordt vorm gegeven aan dynamisch dynamisch voorraadbeheer. Dat omvat het werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad door kwaliteitsverbetering, herstructurering (transformatieopgave zorgvastgoed en huursector) en waar nodig sloop en nieuwkomers (waaronder arbeidsmigranten). Maar ook het terugdringen van nog niet gerealiseerde plannen die niet bijdragen aan de beoogde vernieuwing. Het beleid omtrent (zorg)wonen is verder uitgewerkt in de regionale structuurvisie in paragraaf 3.2.3.
De demografische transitie heeft op termijn ook grote invloed op de voorzieningen op gemeentelijk en
regionaal niveau. Ook de regio Midden-Limburg krijgt te maken met een groeiende zorgbehoefte en stijgende zorgkosten. Specifieke aandacht is gewenst voor de groep zeer zorgbehoevenden, die een indicatie voor een intramurale setting hebben en die behoefte hebben aan een specifieke woning en aan een specifieke zorginfrastructuur. Hierbij gaat het met name om het type woning ‘verzorgd wonen geclusterd’. Er is een tekort aan geschikt vastgoed hiervoor. Met het voorliggende initiatief wordt hieraan invulling gegeven.
Relevantie voor het plan
De beoogde herontwikkeling van de locatie in Echt sluit past binnen de provinciale beleidskaders zoals vastgelegd in het POL2014.
3.2.2 Omgevingsverordening
Bij het POL2014 hoort de Omgevingsverordening Limburg. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk "Ruimte", waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is, net als het POL, op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bebouwd gebied in de regio Midden-Limburg. Tevens is een bepaling opgenomen voor de ladder voor duurzame verstedelijking. Verwezen wordt naar paragraaf 3.1.3 (verantwoording ladder zoals opgenomen in het rijksbeleid). De planlocatie maakt onderdeel uit van de boringsvrije zone Roerdalslenk II waar de volgende regels gelden:
- 1. Het is in het gebied Roerdalslenk binnen en buiten inrichtingen verboden:
- a. een boorput, een bodemenergiesysteem of een aardwarmtesysteem te maken of hebben of de grond te roeren, dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei;
- b. werken op of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van . de Bovenste Brunssumklei kunnen aantasten.
- 2. Het voornemen tot het maken van een boorput, het aanleggen van een bodemenergiesysteem of het roeren van grond in de Roerdalslenk dieper dan 20 meter beneden het maaiveld in zone I, 30 meter in zone II of 80 meter in zone III tot aan de Bovenste Brunssumklei en ieder voornemen in zone IV, wordt vier weken tevoren schriftelijk gemeld aan gedeputeerde staten.
- 3. Bij het maken en sluiten van een boorput wordt de Beoordelingsrichtlijn Mechanisch boren BRL SIKB 2100, als bedoeld in de Regeling bodemkwaliteit in acht genomen.
Relevantie voor het plan
De verantwoording van de ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in paragraaf 3.1.3. De ligging in de boringsvrije zone heeft geen invloed op het planvoornemen omdat geen sprake is van boorputten tot de genoemde dieptes. Derhalve zijn vanuit de omgevingsverordening geen bezwaren op voorliggend plan.
3.2.3 Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021
De samenwerkende gemeenten in Midden-Limburg (Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert) hebben de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg (hierna Structuurvisie 2014) geactualiseerd. Daartoe is een woningmarktonderzoek uitgevoerd (2018) met ondersteuning van de provincie Limburg. In deze actualisatie worden de leermomenten van de Structuurvisie 2014 meegenomen. De actualisatie is op 9 juli 2018 vastgesteld. Er zijn concrete afspraken gemaakt voor de periode 2018 tot en met 2021 en er wordt een doorkijk gegeven op de verwachte behoefte tot 2030. Deze actualisatie kan worden aangehaald als “Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021”.
De structuurvisie geeft richting aan de kwalitatieve en kwantitatieve opgave waar de gemeenten woningbouw de komende jaren wenselijk vindt en de wijze waarop het aantal woningbouwplannen wordt afgestemd op de behoefte. Dit betekent dat beleidsmatig is vastgelegd hoe de planvoorraad voor woningen wordt afgebouwd. Niet uit te sluiten is dat binnen de planperiode van de structuurvisie ook directe bouwmogelijkheden moeten komen te vervallen. Tevens zijn uitdagingen voor specifieke doelgroepen geformuleerd:
- 1. Kansen creëren voor nieuwkomers
- 2. Huisvesting voor sociaal kwetsbare inwoners
- 3. Transformatie van vastgoed
- 4. Verduurzaming bestaande woningvoorraad
- 5. Woonwagens
- 6. Bewoning van recreatieparken
- 7. Nieuwe woonconcepten
- 8. Ruimte voor Ruimte woningen
Mensen met een beperking
De regio kent 1.850 niet zelfstandige wooneenheden (beschermd en beschut wonen) specifiek gericht op mensen met een beperking, deels op instellingsterreinen en deels woongroepen in de wijk. Daarin zijn niet meegerekend het aanbod in woonzorgeenheden, die gericht zijn op bijvoorbeeld ouderen of personen met een meervoudige zorgbehoefte (gehandicapte of dementerende ouderen). Het totale onzelfstandige zorgaanbod (Jeugdzorg, Gehandicaptenzorg, Ouderenzorg, Geestelijke Gezondheidszorg) komt momenteel neer op 4.600 onzelfstandige woonzorgeenheden. De verwachting is dat de behoefte aan onzelfstandige woonzorgeenheden toeneemt.
Relevantie voor het plan
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van groepswoningen voor psychogeriatrische cliënten en appartementen voor somatische cliënten in één gebouw. Tevens voorziet het plan in de herontwikkeling van een locatie met leegstaand vastgoed. De leegstaande en verouderde bebouwing wordt gesloopt en vervangen door kwalitatief hoogwaardige nieuwbouw. Op basis van voorgaande kan gesteld worden dat het planvoornemen aansluit bij de regionale structuurvisie.
3.2.4 Het oog van Midden-Limburg
Gebiedsontwikkeling Midden-Limburg
De stuurgroep Gebiedsontwikkeling Midden-Limburg (GOML) heeft de uitgangspunten voor de toekomstige regionale samenwerking vastgesteld. Het gebied Midden-Limburg omvat de gemeenten Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert. De eerste stap voor de ontwikkeling van het gebied was het opstellen van een gezamenlijke visie waarin de ambitie van de regio Midden-Limburg voor de komende jaren is opgenomen. Deze Regiovisie 2008-2028 kreeg de naam mee: 'Het oog van Midden-Limburg'. De gebiedsvisie van de Gebiedsontwikkeling Midden-Limburg richt zich op het creëren van Sterke Steden en Vitaal Platteland.
Het platteland in Midden-Limburg ondergaat een transformatie. In de landbouw is sprake van schaalvergroting en een verdere professionalisering. De intensieve landbouw is een vitale, toekomst bestendige economisch tak van formaat. De extensieve landbouw ontwikkelt zich, maar stuit op grenzen van beleid en regelgeving. Nieuwe economische dragers dienen zich aan. Het buitengebied wordt in toenemende mate een 'groene ruimte' waarin de functies wonen, werken, landschap, natuur en recreatie nauw verweven zijn. De transformatie van het platteland vraagt om nieuwe condities (ontsluiting, inpassing, ruimte voor groei). De uitdaging: ervoor zorgen dat de verschillende functies elkaar versterken, zodat de economische vitaliteit, ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid van het platteland behouden blijft.
Echt-Susteren
De gemeente Echt-Susteren, knooppunt en scharnierpositie tussen noord en zuid, maar ook tussen oost en west. Het wordt ook wel de taille van Limburg genoemd. Echt-Susteren is een gemeente die veel kwaliteiten kent: kleine en grote kernen, een stevige economische ontwikkeling en tegelijkertijd veel waardevolle natuur en een aantrekkelijk landschap. Haar scharnierpositie biedt vele kansen.
De kern Echt is een sub-regionale kern, met een sterke centrumfunctie. Het voorzieningenniveau is breed met speciale aandacht voor werken, wonen, winkelen, zorg en ook secundair onderwijs. De verbinding met het omliggend achterland moet goed zijn en er moet ruimte zijn voor de verdere ontwikkeling van het voorzieningenniveau en het economisch potentieel.
Relevantie voor het plan
Voorliggend plan voorziet in de ontwikkeling van een brede woonzorgfunctie in het hart van Echt. De beoogde groepswoningen voor psychogeriatrische cliënten en appartementen voor somatische cliënten dragen bij aan het voorzieningenniveau en spelen in op de actuele behoefte. Derhalve sluit het plan aan bij de doelstellingen van de regionale visie 'Het oog van Midden-Limburg'.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Echt-Susteren 2025
De gemeenteraad heeft op 12 december 2012 de Structuurvisie Echt-Susteren 2025 vastgesteld. Met de structuurvisie wordt gekozen voor een benadering waar ontwikkelingen worden toegestaan indien de kwaliteiten van het buitengebied en de kernen er per saldo ook op vooruit gaan. In de structuurvisie is voor zowel het buitengebied als het stedelijk gebied een aantal ambities opgenomen. De ambities voor het stedelijk gebied luiden daarbij als volgt:
- 1. Realisatie van een woningvoorraad die kwantitatief en kwalitatief aansluit op de vraag;
- 2. Gericht ruimtegebruik voor en door alle type bedrijven;
- 3. Concentratie van verstedelijking gericht op behoud van een onderscheidend detailhandelsaanbod;
- 4. Concentratie en combinatie van maatschappelijke voorzieningen;
- 5. Behoud van (be)leefbare kernen;
- 6. Optimale bereikbaarheid van stedelijke functies;
- 7. Het zijn van een veilige en duurzame gemeente.
Het algemene beleidsuitgangspunt voor het aspect wonen is dat in het stedelijk gebied de nadruk ligt op inbreiden, herstructureren en temporiseren. Daarbij gelden voor woningbouwplannen de volgende afwegingscriteria:
- Juridisch harde plannen waarover al met derden ontwikkelingsafspraken zijn gemaakt, hebben voorrang boven de minder harde plannen, zijnde de potentiële nog niet uitgewerkte plannen voor uitleggebieden en de initiatiefplannen;
- Inbreiden en herstructureren vóór uitbreiden (cf. Bro dat inzet SER-ladder vereist);
- Woningbouw afstemmen op kwalitatieve behoefte in relatie tot de bestaande voorraad (doelgroepenbenadering: senioren, starters, zorg, nultreden, huur/koop, gestapeld/grondgebonden etc.);
- Concurrentie tussen plannen voorkomen;
- Nieuwbouw het liefst bij voorzieningen en/of op een knooppunt van openbaar vervoer;
- Initiatief moet iets toevoegen aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving (bv. behoud of ontwikkeling van cultuurhistorische waarden, voorkomen leegstand en verpaupering, komen tot beter stedenbouwkundig geheel, komen tot bijzondere (kleinschalige) woonmilieus etc.);
- Per kern moeten er concrete bouwmogelijkheden zijn in de planperiode;
- Initiatief moet geen onaanvaardbare of niet-oplosbare knelpunten opleveren vanuit externe veiligheid;
- Initiatief moet geen belemmeringen hebben van milieutechnische en milieuhygiënische overwegingen (geluid, fijnstof etc.);
- Het absolute streven is per saldo niet meer woningen aan de voorraad toe te voegen; bij voorkeur vindt verdunning plaats.
De gemeente heeft in de structuurvisie een aantal leidende principes geformuleerd die bij elke ruimtelijke afweging gehanteerd worden. Deze principes dragen ertoe bij dat de ruimtelijke kwaliteit leidend is bij het dagelijks handelen van de gemeente. Deze principes zijn:
- Meer aandacht voor de onderste lagen (bodem, water, landschap, natuur, cultuurhistorie en infrastructuur);
- Zorgvuldig ruimtegebruik (met oog voor beeldkwaliteit én economie);
- Grensoverschrijdend handelen en denken;
- Tegengaan van verstening van het buitengebied;
- Kwaliteit belangrijker dan kwantiteit;
- Bereikbaarheid belangrijker dan aanwezigheid of nabijheid.
In de structuurvisie wordt de locatie van de voormalige voormalige huishoudschool op de hoek Julianastraat/Emmastraat specifiek benoemd:
"De ruimtelijke structuur in de Emmastraat wordt onderbroken door een parkeervoorziening. Dit beeld wordt versterkt door de verschillende bouwblokken en functies in de directe omgeving. Door herontwikkeling van deze oude schoollocatie incl. aanpak van de aangrenzende infrastructuur kan de ruimtelijke structuur ter plaatse worden versterkt. Tevens worden door het aanbrengen van een bomenstructuur in de Emmastraat twee belangrijke assen (Kerkveldsweg-Oost en Julianastraat) ruimtelijk met elkaar verbonden."
Relevantie voor het plan
Voorliggend plan betreft de herontwikkeling van een inbreidingslocatie in het centrum van Echt. Toetsend aan de afwegingscriteria is sprake van een juridisch hard plan voor een concrete uitwerking van een locatie met oog op de huidige woonzorgbehoeften. De ontwikkeling betreft ook een kwalitatieve verbetering van een braakliggend terrein en een gedateerd bedrijfspand aan de Mussenstraat. Daarbij is geen sprake van een plan met onaanvaardbare belemmeringen vanuit milieutechnische en milieuhygiënische overwegingen. Voorgaande sluit ook aan op de leidende principes voor elke ruimtelijke afweging en de benoemde visie voor het terrein van de voormalige huishoudschool.
Op basis van het vorengaande kan worden geconcludeerd dat voorliggende ontwikkeling past binnen de ambities, uitgangspunten en principes van de structuurvisie.
3.3.2 Welstandsnota 2019
De gemeenteraad van Echt-Susteren heeft op 9 juli 2019 de 'Welstandsnota 2019' vastgesteld. In de Welstandsnota Echt-Susteren 2019 zijn welstandscriteria en welstandskaders vastgelegd, die worden toegepast bij de beoordeling van bouwplannen.
Het plangebied ligt op basis van de kaart behorende bij de welstandsnota binnen welstandsgebied 6.6 'Kerkveld woonbuurt'. Voor dit gebied, met inbegrip van het plangebied, geldt dat het grotendeels welstandsvrij is met behoud van de excessenregeling en met uitzondering van panden in het cultuurhistorisch ensemble aan de Peyerstraat. Hiervoor geldt welstandsniveau 2.
Los van de vraag of sprake is van welstandsvrij gebied of niet, heeft de gemeente Echt-Susteren in haar welstandsnota bepaald dat plannen waarbij een uitgebreide ruimtelijke procedure aan de orde is, altijd welstandsplichtig zijn. Aangezien in dit geval een bestemmingsplanprocedure wordt doorlopen, is het plan dus welstandsplichtig en dient het te worden voorgelegd aan de Omgevingscommissie MER.
Relevantie voor het plan
Het plangebied ligt in principe in welstandvrij gebied. Aangezien echter sprake is van een uitgebreide ruimtelijke procedure in de vorm van een bestemmingsplanprocedure, is het plan toch welstandsplichtig. In het voorliggende geval heeft afstemming met de Omgevingscommissie MER reeds plaatsgevonden en is op 16 juni 2020 een positief advies afgegeven.
Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten behandeld die in het kader van de beoogde bestemmingswijziging van belang zijn.
4.2 Milieueffectrapportage
Om het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven, dient in een vroeg stadium te worden beoordeeld of de toekomstige activiteiten mogelijk significante effecten hebben op milieu, natuur of landschap. Een eerste stap in dit proces is een beoordeling of het planvoornemen voldoet aan de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.
In het Besluit m.e.r. zijn in de onderdelen C en D van de bijlagen beoordelingsdrempels opgenomen, op grond waarvan bepaald kan worden of voor een bepaalde ontwikkeling een m.e.r.-beoordelingsprocedure of een m.e.r.-procedure uitgevoerd dient te worden. Deze drempels zijn indicatief. Dit houdt in dat het niet vanzelfsprekend is dat wanneer een ontwikkeling beneden deze drempelwaarden blijft, er geen m.e.r.-beoordeling of m.e.r.
noodzakelijk is. Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst, maar welke beneden de drempelwaarden blijft, dient een toets uitgevoerd te worden of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze toets wordt de vormvrije m.e.r.-beoordeling genoemd. Uit deze toets zijn twee conclusies mogelijk:
- Er is geen m.e.r.(-beoordeling) nodig, want belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.
- Er is een m.e.r.-beoordeling dan wel direct een m.e.r. noodzakelijk, aangezien belangrijke negatieve milieugevolgen niet vallen uit te sluiten.
In bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten' zijn de selectiecriteria beschreven die bepalen of er mogelijk sprake is van aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu. Hierbij moet worden gedacht aan de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en natuurlijk de mate van verontreiniging of hinder. Ten tweede is de locatie van de projecten natuurlijk van belang. Daarbij moet in ogenschouw worden genomen of een project in de nabijheid van een gevoelig gebied is gelegen. Voorbeelden van gebieden die extra aandacht vragen zijn wetlands, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurgebieden en bij wet beschermde gebieden. Bij de samenhangende beoordeling van bovenstaande kenmerken van een project en de potentiële aanzienlijke milieugevolgen dient het volgende te allen tijde te worden meegewogen:
- het bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking);
- het grens overschrijdende karakter van het effect;
- de waarschijnlijkheid van het effect;
- de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect.
De ontwikkeling van een zorgcomplex is in het Besluit m.e.r. niet opgenomen in onderdeel C, maar wel in onderdeel D onder categorie D11.2 "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen." waar voor de volgende drempelwaarden zijn opgenomen:
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
- 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
- 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
- 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Omdat het planvoornemen ruim beneden de drempelwaarden valt kan worden volstaan met een vormvrije-m.e.r.-beoordeling.
Naast het Besluit m.e.r. wordt ook de Wet natuurbescherming als afwegingskader gehanteerd. Indien er namelijk sprake is van significante negatieve effecten op een Natura2000-gebied, geldt een planm.e.r.-plicht. Bij de herontwikkeling van de planlocatie zijn negatieve effecten op Natura2000-gebieden niet aan de orde. Er is geen planm.e.r.-plicht.
4.3 Vormvrije M.e.r. Beoordeling
Naar aanleiding van de uitkomst van paragraaf 4.2 is opstellen van een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. Op basis van artikel 7.17 Wm, dient het bevoegd gezag uiterlijk zes weken na de datum van ontvangst een beslissing te nemen omtrent de vraag of bij de voorbereiding van het betrokken besluit voor de activiteit, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die zij voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
Het planvoornemen ligt ruim onder de plandrempels waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk is: de oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 0,8 hectare en sprake is van 6 groepswoningen ten behoeve van 7 psychogeriatrische cliënten per groepswoning en 48 appartementen voor somatische cliënten. Gelet hierop worden de (indicatieve) drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. niet overschreden, zodat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden uitgevoerd.
In tabel 1 zijn de relevante kenmerken van het plan weergegeven alsmede de belangrijkste effecten die het plan op de omgeving zal veroorzaken. Daarnaast zijn in het kader van voorliggende ruimtelijke onderbouwing diverse (milieu)onderzoeken uitgevoerd voor alle, voor dit plan, relevante milieuaspecten. Uit deze onderzoeken, waarvan de uitkomsten zijn verwerkt in hoofdstuk 4 van het voorliggende bestemmingsplan, blijkt dat het plan slechts beperkte milieueffecten heeft.
Omdat sprake is van een vormvrije m.e.r. dient een aanmeldingsnotitie MER aangeboden aan het bevoegd gezag en dient een m.e.r.-beoordelingsbesluit te worden genomen.
Kenmerken van het plan | |
Omvang van het project (relatie met drempel D-lijst) | De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Initiatief: herontwikkeling van een binnenstedelijke locatie waarbij de realisatie van 6 groepswoningen ten behoeve van 7 psychogeriatrische cliënten per groepswoning en 48 appartementen voor somatische cliënten is voorzien in de vorm van nieuwbouw op een terrein van circa 0,8 hectare. Het initiatief heeft dus niet de omvang van een project, zoals opgenomen op de D-lijst. |
Cumulatie met andere projecten | Nee. Hierbij dient te worden opgemerkt dat voor het perceel direct ten zuiden van het plangebied het initiatief bestaat om ter plaatse appartementengebouwen te realiseren. Hiervoor wordt een afzonderlijke procedure doorlopen en aangezien deze nog moet worden doorlopen is nog geen sprake van een autonome ontwikkeling. Wel zijn de gevolgen van het betreffende initiatief reeds in beeld gebracht en hieruit blijkt dat als gevolg van het betreffende initiatief geen sprake is van significante milieueffecten. |
Gebruik natuurlijke hulpbronnen | Nee |
Productie afvalstoffen | Nee |
Verontreiniging en hinder | Beperkt. Het terrein voorziet in de eigen parkeerruimte en ontsluiting. Ten opzichte van het huidige gebruik is sprake van het verwijderen van een kantoor en bedrijfsfunctie ten gunste van een maatschappelijke woonzorgfunctie. Derhalve is sprake van een vermindering van mogelijkheden tot hinder. Dit is verder onderzocht middels de als bijlage bij deze toelichting behorende onderzoeken. |
Risico voor ongevallen | Nee |
Plaats van de projecten | |
Bestaand grondgebruik | Deels braakliggend terrein (sinds 2014, daarvoor voormalige schoollocatie), deels bebouwd met kantoorfunctie, bedrijfsruimte en parkeerterrein. |
Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratievermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied | Niet van toepassing. |
Opnamevermogen milieu met aandacht voor wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, H/V richtlijngebieden, gebieden waar milieunormen worden overschreden, gebieden met hoge bevolkingsdichtheid, landschappelijk historisch cultureel of archeologische gebieden van belang. | Op basis van het onderzoek dat in het kader van de planvorming is uitgevoerd blijkt dat het plan geen negatieve effecten veroorzaakt voor de omgeving. Geen sprake is van aantasting van archeologische waarden. Het plan heeft geen invloed op aanwezige cultuurhistorische waarden. Op basis van de uitgevoerde onderzoeken blijkft dat het plan geen negatieve effecten heeft op de aanwezige flora en fauna. Ten behoeve van geluid is een onderzoek uitgevoerd waarbij naar voren is gekomen dat vanuit het aspect geluid geen belemmeringen zijn voor het planvoornemen. Voor de beoogde ontwikkeling is een bodem vooronderzoek uitgevoerd met als belangrijkste aanbeveling dat verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd wordt na de sloop van het gebouw aan de Mussenstraat 12. Sprake is van de herontwikkeling van een deels braakliggend terrein en een deels met een gedateerd kantoorpand bebouwd perceel in het centrumgebied van Echt. Er is geen sprake van noemenswaardige landschappelijke waarden. Wel wordt gesteld dat de nieuwe ontwikkeling een verbetering oplevert voor de beeldkwaliteit van het gebied. De voorgenomen ontwikkeling zal niet leiden tot een toenemende parkeerdruk op het openbaar gebied omdat voldoende parkeerruimte gerealiseerd wordt. Voor externe veiligheid is de conclusie naar voren gekomen dat enkel een beperkte verantwoording groepsrisico opgesteld moet worden. |
Kenmerken van het potentiële effect | |
Op basis van het onderzoek dat in het kader van de planvorming is uitgevoerd blijkt dat het plan geen negatieve effecten veroorzaakt voor de omgeving. Geen sprake is van aantasting van archeologische waarden. Het plan heeft geen invloed op aanwezige cultuurhistorische waarden. Op basis van de uitgevoerde onderzoeken blijkft dat het plan geen negatieve effecten heeft op de aanwezige flora en fauna. Ten behoeve van geluid is een onderzoek uitgevoerd waarbij naar voren is gekomen dat vanuit het aspect geluid geen belemmeringen zijn voor het planvoornemen. Voor de beoogde ontwikkeling is een bodem vooronderzoek uitgevoerd met als belangrijkste aanbeveling dat verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd wordt na de sloop van het gebouw aan de Mussenstraat 12. Sprake is van de herontwikkeling van een deels braakliggend terrein en een deels met een gedateerd kantoorpand bebouwd perceel in het centrumgebied van Echt. Geen sprake is van noemenswaardige landschappelijke waarden. Wel wordt gesteld dat de nieuwe ontwikkeling een verbetering oplevert voor de beeldkwaliteit van het gebied. De voorgenomen ontwikkeling zal niet leiden tot een toenemende parkeerdruk op het openbaar gebied omdat binnen het plangebied voldoende parkeerruimte gerealiseerd wordt. Voor externe veiligheid is de conclusie naar voren gekomen dat enkel een beperkte verantwoording groepsrisico opgesteld moet worden. | Niet van toepassing |
Grensoverschrijdend karakter | Niet van toepassing |
Orde van grootte en complexiteit effect | Niet van toepassing |
Waarschijnlijkheid effect | Niet van toepassing |
Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect | Niet van toepassing |
Tabel 1: vormvrije m.e.r.-beoordeling |
Conclusie
De functiewijziging die middels dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, leidt niet tot significante milieueffecten. Nadere analyse in een MER/m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.
4.4 Archeologie En Cultuurhistorie
Hierna wordt eerst ingegaan op het aspect archeologie. Vervolgens komt het aspect cultuurhistorie aan de orde.
4.4.1 Archeologie
Sinds op 1 september 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking is gestreden, zijn gemeenten verantwoordelijk voor het beleid inzake archeologie. De gemeenteraad van Echt-Susteren heeft in dat verband op 24 februari 2011 een archeologische (verwachtings)waardenkaart vastgesteld voor het gehele gemeentelijk grondgebied. Op deze kaart is te zien aan welke gebieden archeologische waarden en archeologische verwachtingswaarden (hoog, middelhoog en laag) zijn toegekend.
Afbeelding 7: Uitsnede archeologische verwachtingswaardenkaart met ligging plangebied aangegeven met een rode pijl
Relevantie voor het plan
Zoals de kaart aantoont is voor het plangebied sprake van een lage archeologische verwachtingswaarde. Het onderzoekskader dat door de gemeente Echt-Susteren is opgesteld toont aan dat in dergelijke gebieden geen restricties zijn verbonden aan beoogde ontwikkelingen.
4.4.2 Cultuurhistorie
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen panden of objecten gelegen met een hoge cultuurhistorische waarde. Nader onderzoek voor wat betreft cultuurhistorie is dan ook niet vereist. De cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Echt-Susteren toont aan dat het plangebied binnen een gebied van lage landschappelijke waarde is gelegen. In het bestemmingsplan 'Cultuurhistorie' zijn voor het plangebied en de direct aangrenzende gronden ook geen bijzondere waarden aangeduid. Nader onderzoek voor wat betreft cultuurhistorische aspecten is dan ook niet vereist.
4.5 Bodem
Bij wijziging van een bestemming dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening aandacht te worden besteed aan de kwaliteit van bodem en grondwater. In beschouwing dient te worden genomen of er sprake is van gebruik dat gevoeliger is voor eventueel aanwezige bodemverontreinigingen dan het gebruik dat ingevolge de vigerende bestemmingsregelingen is toegestaan. Dit is bijvoorbeeld het geval bij wijziging van een bedrijfsbestemming in een woonbestemming, waarbij andere bodemkwaliteitsnormen worden gehanteerd.
Ten behoeve van voorliggend plan is een bodem vooronderzoek (conform NEN5725) uitgevoerd. Onderstaand zijn de voornaamste voor het plangebied relevante conclusies opgenomen. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar de bijlagen.
Chemisch
Het huidig braakliggend terrein was tot 2014 bebouwd (voormalige huishoudschool). In de periode na sloop tussen 2014 (verkennend bodemonderzoek) en 2019 hebben geen activiteiten plaatsgevonden die de milieuhygiënische bodemkwaliteit negatief hebben beïnvloed. Op basis van de resultaten van het onderhavig vooronderzoek kan geconcludeerd worden dat de bodemkwaliteit zoals deze bij eerder uitgevoerde onderzoek in 2014 is vastgesteld, nog steeds als representatief kan worden geacht. Het uitvoeren van een nieuw verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) wordt ten behoeve van de bestemmingswijziging of de nieuwbouw niet noodzakelijk geacht.
Grondwater
Uit aanvullend grondwateronderzoek uit 2013 blijkt dat de grootschalige diffuse grondwaterverontreiniging met 1,1,1-trichloorethaan niet meer aanwezig is. Wel kunnen in het grondwater nog lichte verontreinigen met 1,1,1-trichloorethaan worden aangetoond.
Bij bebouwing is op basis van de aangetroffen concentraties uit 2013 geen sprake van risico's. Aanvullende voorschriften bij bouwvergunningen worden derhalve door de gemeente Echt-Susteren niet meer voorgeschreven. Aangezien het grondwater zich dieper bevindt dan 5 m -mv is tijdens een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 geen grondwateronderzoek noodzakelijk.
Aanbevelingen Mussenstraat nr. 12
Het momenteel nog bebouwd- (kantoor, garage en magazijn) en verhard terreindeel (parkeerplaats) aan de Mussenstraat nr. 12 dienen voor de realisatie van de nieuwbouw nog gesloopt en verwijderd te worden. Aangezien sloopwerkzaamheden als potentieel bodembedreigende handelingen worden gezien, wordt geadviseerd om het perceel na sloop van de bebouwing en na het verwijderen van de verhardingen middels een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 en verkennend onderzoek asbest conform NEN 5707 uit te voeren. Geadviseerd wordt om de resultaten van het sloopbestek en eventueel de asbestinventarisatie op te nemen in de rapportage van het verkennend bodem- en asbestonderzoek.
Aanvullend is een verkennend bodem en asbest onderzoek uitgevoerd voor de locatie van de voormalige schoollocatie aan de Julianastraat 3 (kadastrale percelen 507 en 1133). Het zuidelijke deel van het plangebied van voorliggend plan ligt binnen het onderzoeksgebied van dit onderzoek (kadastraal perceel 1133). Voor het volledige rapport wordt verwezen naar de bijlagen.
Aangezien zowel de boven- als ondergrond voldoet aan het beoogde gebruik en in
de bodem het gehalte aan asbest de restconcentratienorm niet overschrijdt bestaat er inziens
geen bezwaar ten aanzien van de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en bebouwing van
de onderzoekslocatie. Derhalve is het onderzoekstraject voor het deel van het plangebied gelegen in kadastraal perceel 1133 afgerond.
Relevantie voor het plan
Geadviseerd wordt na sloop van de bebouwing aan de Mussenstraat 12 verkennend bodemonderzoek uit te voeren voor de kadastrale percelen 4510, 1274 en 3137. Met inachtneming van voorgaande staat het aspect bodem de realisatie van het plan niet in de weg.
Aanvulling PFAS
Bij het aanbevolen onderzoek moet rekening worden gehouden met het Tijdelijk Handelingskader voor poly- en perfluoralkylstoffen (PFAS), dat op 8 juli 2019 is geïntroduceerd door de Staatssecretaris van Infrastructuur en waterstaat. Tot deze stofgroep behoren meer dan zesduizend individuele stoffen, die volgens wetenschappelijke inzichten zeer schadelijk zijn voor het bodem- en watersysteem en voor de volksgezondheid, en van nature niet af breken. Indien sprake is van grondverzet van het naar het plangebied dient de aan te voeren grond en de af te voeren grond onderzocht te zijn op PFAS. Het advies is om het aanbevolen verkennend bodemonderzoek uit te breiden met een analyse op PFAS. Graafwerkzaamheden binnen het plangebied kunnen onverminderd plaatsvinden. De conclusies omtrent PFAS hebben verder geen invloed op de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.
4.6 Bedrijven- En Milieuzonering
De VNG-publicatie: “Bedrijven en milieuzonering” (versie 2009), geeft informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten van diverse bedrijfsactiviteiten. Tevens geeft deze publicatie richtafstanden voor het ontwikkelen van bedrijfsactiviteiten in relatie tot het lokale omgevingstype. De publicatie is een hulpmiddel bij de ruimtelijke inpassing van plannen en vormt op basis van vaste jurisprudentie een goed vertrekpunt voor deze beoordeling.
Voor de beoordeling van een goede inpassing wordt onderscheid gemaakt in twee omgevingstypes. De twee omgevingstypes die de VNG hanteert, zijn enerzijds “rustige woonwijk en rustig buitengebied” en anderzijds “gemengd gebied”. Voor beide omgevingstypen gelden verschillende richtafstanden. De te onderscheiden omgevingstypen worden onderstaand nader getypeerd.
Rustige woonwijk en een rustig buitengebied
“Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stilte gebied of een natuurgebied.”
Gemengd gebied
“Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.”
Het omgevingstype wordt bepaald door de omgeving waarin de planrealisatie plaatsvindt en niet door het plan zelf. Het vertrekpunt vormt in algemene zin de afstand behorend bij een rustige woonwijk en een rustig buitengebied. De richtafstanden die hierbij behoren, kunnen echter met één stap worden verkleind indien er sprake is van een gemengd gebied. Voor onderhavig plan is sprake van een deels braakliggende, deels bebouwde locatie in een omgeving van verschillende functies. Geconcludeerd wordt dat de locatie het beste aansluit aan een gemengd gebied.
In de navolgende tabel zijn de richtafstanden opgenomen zoals deze in de VNG publicatie worden geadviseerd.
Milieucategorie | Richtafstand in meters, rustige woonwijk/buitengebied | Richtafstand in meters, gemengd gebied |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
4.1 | 200 | 100 |
4.2 | 300 | 200 |
Tabel 2: richtafstanden conform VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering"
De richtafstanden gelden voor verschillende aspecten die tot milieuhinder kunnen leiden. Daarbij is de grootste afstand behorend bij één van de milieuaspecten (geur, stof, geluid en gevaar) bepalend voor de te hanteren richtafstand. Met het respecteren van de grootste afstand behorend bij een bepaalde bedrijfscategorie, wordt zo veel mogelijk hinder bij omwonenden voorkomen en wordt aan bedrijven voldoende zekerheid geboden dat zij hun bedrijfsactiviteiten op de betreffende locatie kunnen uitoefenen.
Naast het plangebied aan de Julianastraat ligt basisschool de Violier met een milieucategorie 2. Omdat sprake is van gemengd gebied gaat de richtafstand één stap terug tot 10 meter (geluid). Het plangebied ligt tegen deze inrichting aan waardoor sprake is van een afstand van 0 meter. Echter, het bouwvlak van het beoogde zorgcomplex ligt voor het overgrote deel wel buiten de genoemde 10 meter. Uitsluitend aan de zuidwestzijde valt het bouwvlak voor een klein deel binnen de genoemde 10 meter. Ter plaatse zijn echter facilitaire ruimtes voorzien. Aanvullend onderzoek wordt kortom niet noodzakelijk geacht. Hierbij dient aanvullend te worden opgemerkt dat kinderen van de basisschool alleen op doordeweekse dagen overdag buiten spelen en dat het zorgcomplex een geluidluw binnenterrein heeft. Op basis hiervan mag ervan uit worden gegaan dat de geluidbelasting vanwege spelende kinderen op de buitengevel van het zorgcomplex aanvaardbaar is.
Volledigheidshalve is voor het deel van het bouwvlak dat binnen 10 meter van de bestemmingsgrens van de basisschool is gelegen een specifieke aanduiding opgenomen, waaraan in de regels is gekoppeld dat ter plaatse geen geluidgevoelige ruimten zijn toegestaan.
Stichting jeugdhuis H. Pius X grenst aan de westzijde van het plangebied. De richtafstand voor gemengd gebied bedraagt 10 meter voor het aspect geluid. Het bouwvlak van het zorggebouw ligt vrijwel geheel op meer dan 10 meter van het aangrenzende terrein van Stichting jeugdhuis H. Pius X. Slechts voor een beperkt deel is sprake van een woonkamer die op minder dan 10 meter van de erfgrens ligt. Ter plaatse is geen buitenruimte voorzien en het zorgcomplex voorziet in een geluidluwe binnenplaats. Daarnaast zal met de huidige eisen ten aanzien van bebouwing naar verwachting ook sprake zijn van een aanvaardbaar binneniveau in relatie tot eventueel omgevingsgeluid. Ook in relatie tot Stichting jeugdhuis H. Pius X wordt het woonzorgcomplex kortom inpasbaar geacht.
Overige functies zoals het gemeentehuis en winkels rondom de nieuwe markt liggen op voldoende afstand waardoor deze geen invloed hebben op het planvoornemen en andersom beredeneerd de ontwikkeling ook geen beperkingen oplevert voor de mogelijkheden van omliggende functies.
Verder dient ook inzichtelijk te worden gemaakt of in de omgeving van het zorgcomplex milieugevoelige functies zijn gelegen. Een zorgcomplex betreft namelijk een inrichting van milieucategorie 2, met een richtafstand van 10 meter tot milieugevoelige functies binnen een gemengd gebied. In de huidige situatie zijn binnen 10 meter van de bestemmingsgrens van het beoogde zorgcomplex geen milieugevoelige functies aanwezig. Wel bestaat het voornemen om aan de zuidkant van het plangebied een tweetal appartementengebouwen te realiseren. Één van de twee appartementencomplexen is voorzien op minder dan 10 meter van de bestemmingsgrens van het zorgcomplex. Hierbij dient te worden opgemerkt dat aan de zuidkant van het complex de interne ontsluitingsweg is gelegen, waarover slechts in zeer beperkte mate verkeer zal rijden en met een lage snelheid. Bij het zorgcomplex zijn aan de zuidkant, binnen een afstand van 10 meter tot de appartementen, geen buitenruimten voor bewoners voorzien. Het complex is voorzien van een geluidluwe binnenplaats. Het bovenstaande in overweging nemende, wordt vanuit het zorgcomplex geen onevenredige overlast verwacht voor de beoogde appartementen aan de zuidkant van het complex. Andersom vormen de beoogde appartementen evenmin een belemmering voor het te realiseren zorgcomplex en de daarbinnen te ontplooien activiteiten. Ook vanuit de ligging ten opzichte van omliggende milieugevoelige functies wordt het zorgcomplex kortom inpasbaar geacht.
Relevantie voor het plan
Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering zijn er geen bezwaren voor de beoogde ontwikkeling.
4.7 Externe Veiligheid
Ten behoeve van voorliggend plan is een quickscan externe veiligheid uitgevoerd. Onderstaand zijn de voornaamste conclusies opgenomen. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar de bijlagen.
De inventarisatie is uitgevoerd met als doel de externe veiligheidsrisico's ten behoeve van te realiseren woningen op de locatie Mussenstraat in het centrum van Echt (gemeente Echt-Susteren) in beeld te krijgen. Het plangebied is gelegen tussen de Mussenstraat, Emmastraat en Julianastraat in het centrum van Echt.
Transport over het water
Het plangebied ligt niet binnen een afstand van 1.070 meter van een waterweg waarover structureel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over water vormen geen belemmering voor de planontwikkeling. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.
Transport over de weg
De volgende wegen in de omgeving zijn mogelijk relevant:
- A2
- A73
- N276
- N271
- Zuiderpoort - Peijerstraat - Bosstraat
Als gevolg van de ruimtelijke scheiding tussen plangebied en weg is de PR 10-6-risicocontouren van de omliggende wegen niet relevant. Voor de A2 geldt een PAG. Ook dit is niet relevant, gezien de afstand tussen weg en plangebied.
Voor de rijkswegen A2 en A73 geldt dat het invloedsgebied niet tot aan het plangebied reikt. De risico's als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen over deze wegen vormen hierdoor geen belemmering voor de planvorming.
Ook voor de beide N-wegen geldt dat de afstand tot het plangebied groter is dan het invloedsgebied. Alleen het invloedsgebied van het transport over de Peijerstraat overlapt het plangebied. Aangezien het plangebied niet binnen 200 meter van deze weg is gelegen, hoeft het groepsrisico niet kwantitatief te worden bepaald. Wel dient het groepsrisico beperkt verantwoord te worden.
Transport over het spoor
Het plangebied bevindt zich op meer dan 200 van de spoorlijn Sittard-Roermond (traject 50O) en ligt binnen het invloedsgebied van deze spoorlijn. Een berekening van het groepsrisico (RBM II) is hiermee niet aan de orde. Wel dienen de risico's als gevolg van het transport over het spoor beperkt verantwoord te worden.
Buisleidingen
Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van de buisleiding Z-540-27 gelegen. Bepaling van de invloed van het plan op de hoogte van het groepsrisico alsmede een verantwoording van het groepsrisico is om die reden niet aan de orde.
Inrichtingen
Het plangebied bevindt zich niet binnen een invloedsgebied van een risicovolle inrichting in de omgeving. De risico's als gevolg van inrichting in de omgevingen vormen geen aandachtspunt voor de planvorming waardoor een verantwoordingsplicht niet aan de orde is.
Verantwoording groepsrisico
Op basis van de resultaten van de quickscan is een verantwoordingsrapportage opgesteld. In de rapportage is ingegaan op aspecten als bestrijdbaarheid/beheersbaarheid en zelfredzaamheid, waarmee de basis wordt gelegd voor de uiteindelijke besluitvorming door de gemeenteraad. De volledige rapportage is als Bijlage 4 opgenomen bij deze toelichting.
Relevantie voor het plan
Op basis van de uitgevoerde quickscan en de verantwoordingsrapportage blijkt de ontwikkeling inpasbaar te zijn. Het bestemmingsplan is met inbegrip van de quickscan en de verantwoordingsrapportage reeds voorgelegd aan de Veiligheidsregio Limburg-Noord. Het advies is in de verantwoordingsrapportage verwerkt. Vanuit het aspect externe veiligheid wordt de ontwikkeling op basis van bovengenoemde gegevens inpasbaar geacht.
4.8 Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
- een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Het Besluit NIBM
Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. De achtergrond van het beginsel 'Niet in betekenende mate' is dat de effecten van een ontwikkeling op de luchtkwaliteit in een aantal gevallen (beschreven in de ministeriële Regeling NIBM) worden tenietgedaan door de ontwikkeling van bijvoorbeeld schonere motoren in het gehele land.
Op 1 augustus 2009 is het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Hierdoor dient bij plannen die de luchtkwaliteit beïnvloeden niet langer te worden uit gegaan van de normen uit de interim-periode. Nu het NSL in werking is getreden, is een project NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel fijn stof en NO2. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.
In de regeling NIBM is aangegeven in welke categorieën van gevallen een project NIBM bijdraagt en een toetsing dus achterwege kan blijven.
Afbeelding 9: Wost-case berekening grens NiBM d.d. 20-05-2020
Uitgegaan wordt van de toename van de verkeersintensiteit met 162 mvt per etmaal (conform paragraaf 4.11). Tevens wordt uitgegaan van 1% vrachtverkeer i.v.m. sporadische bevoorrading van de groepswoningen.
Met behulp van de NIBM-tool wordt gesteld dat de beoogde ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Relevantie voor het plangebied
Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig plan.
4.9 Geluid
Ten behoeve van voorliggend plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Onderstaand zijn de voornaamste conclusies opgenomen. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar de bijlagen.
De Wet geluidhinder stelt eisen aan ruimtelijke ingrepen die:
- 1. gevoelige functies zoals zorgwoningen toevoegen binnen de vastgestelde geluidzone van een weg;
- 2. mogelijk geluidhinder veroorzaken bij gevoelige objecten.
Wegverkeer - goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de geluidbelastingen vanwege de omliggende 30 km/uur-wegen inzichtelijk gemaakt. De geluidbelasting (exclusief aftrek artikel 110g Wgh) ten gevolge van verkeer op de Mussenstraat bedraagt maximaal 53 dB en ten gevolge van verkeer op zowel de Emmastraat als de Julianastraat maximaal 52 dB. De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt maximaal 53 dB. Geconcludeerd wordt dat vanwege verkeer op de 30 km/uur-wegen sprake is van een redelijk tot goed woon- en leefklimaat.
Aangezien de geluidwering dient te voldoen aan het Bouwbesluit (minimale geluidwering 20 dB) is hiermee ook in de zorgwoningen een goed akoestisch woon- en leefklimaat gegarandeerd.
Evenmin zal de voorgestane ontwikkeling leiden tot een onaanvaardbare toename van de geluidbelasting op de bestaande woningen.
Spoorwegverkeer - Wet geluidhinder
In het kader van de Wet geluidhinder is de geluidbelasting ten gevolge van het spoorwegverkeer (traject Sittard - Roermond) berekend. De geluidbelasting bedraagt niet meer dan 55 dB, de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder.
Relevantie voor het plan
Het aspect geluid vormt vanwege de omliggende (spoor)wegen geen belemmering voor de realisatie van het plan.
4.10 Natuur
In het kader van voorliggend plan is een quick scan flora en fauna en een aanvullend onderzoek naar huismussen en vleermuizen uitgevoerd. Onderstaand zijn de belangrijkste conclusies weergegeven. Voor de volledige rapportages wordt verwezen naar de bijlagen.
Gebiedsbescherming
De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de nabijheid van een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied Grensmaas, bevindt zich op circa 3 kilometer afstand ten westen van de onderzoekslocatie. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect, zoals toenamen van geluid, licht of depositie van stikstof. Externe effecten als gevolg van de voorgenomen plannen op de onderzoekslocatie zijn, gezien de afstand (± 3 km) tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden in combinatie met de aard van de plannen (sloop + herontwikkeling) niet te verwachten.
Afbeelding 10: Ligging onderzoekslocatie (gele pijl) ten opzichte van Natura 2000 (geel gearceerd).
Vervolgonderzoek in het kader van de gebiedsbeschermingsparagrafen uit de Wet natuurbescherming wordt niet noodzakelijk geacht. Voor de volledigheid is wel een onderzoek positie uitgevoerd (zie Bijlage 8). Uit het het onderzoek is naar voren gekomen dat de stikstofdepositie op het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied niet meer bedraagt dan 0,00 mol N/ha/jaar. Significant negatieve effecten worden derhalve uitgesloten waardoor het uitvoeren van een passende beoordeling niet aan de orde is.
De onderzoekslocatie maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk. De onderzoekslocatie ligt ook niet in de nabijheid van een gebied, behorend tot het Natuurnetwerk Nederland. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich circa 1,5 kilometer ten westen van de onderzoekslocatie. Het betreft een zilvergroene natuurzone. Door de voorgenomen plannen op de onderzoeklocatie in combinatie met de afstand, zullen de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland derhalve niet worden aangetast. Vervolgonderzoek in het kader van het Natuurnetwerk Nederland wordt niet noodzakelijk geacht.
Soortenbescherming
Tijdens het veldbezoek is gekeken naar de aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten. Het voorkomen van planten- en diersoorten in een gebied wordt mede bepaald door de aanwezigheid van geschikt leefgebied. Een soort kan in zijn leefgebied gebruik maken van verschillende plekken om te verblijven. Al deze plekken (biotopen) kunnen een bepaalde functie voor de soort vervullen.
Huismus: De beukenhaag rondom de onderzoekslokatie heeft mogelijk een essentiële functie voor de huismussen. Mogelijk fungereert deze haag (nabij de bebouwing) als nestlocatie of als (gezamenlijke) rust- en slaapplaatsen voor huismussen. Daarnaast verhoogt de aanwezigheid van struiken het aanbod aan insecten, waar de jonge huismussen qua voedselbehoefte van afhankelijk zijn. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen wat de impact van de ingreep op de lokale populatie kan zijn.
Tijdens het nader onderzoek zijn geen voortplantings- en rustplaatsen aangetroffen van huismussen. Gezien tijdens de twee veldbezoeken geen huismussen zijn waargenomen die de beukenhaag gebruiken als voortplantings- en/of rustplaats, wordt bij de voorgenomen werkzaamheden met betrekking tot huismussen de Wet natuurbescherming niet overtreden. Voor huismussen is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk.
Overige broedvogels: De aanwezige grassen, ruigte, de haag en de beplanting van aangrenzende tuinen vormen een geschikte nestlocatie voor kleine zangvogels zoals merel, roodborst en winterkoning. Daarnaast kunnen ook grondbroeders zoals de fazant gebruik maken van deze begroeiing om hierin te nestelen. Gezien de ligging binnen de (woon)kern van Echt en het ontbreken van oppervlaktewater, valt niet te verwachten dat het open terrein geschikt broedbiotoop vormt voor akker- en weidevogels zoals kievit en scholekster. Voor de te verwachten broedvogels geldt dat de nesten van deze soorten alleen beschermd zijn op het moment dat ze als zodanig in gebruik zijn.
Vleermuizen: Volgens verspreidingsgegevens van de NDFF is de onderzoekslocatie gelegen in een deel van Nederland waar de volgende vleermuissoorten kunnen voorkomen: gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis, laatvlieger, gewone grootoorvleermuis, franjestaart, meervleermuis,en watervleermuis.
De gevels en dakafwerking van zowel het kantoorpand als de loods zijn ongeschikt als verblijfplaats voor vleermuizen, vanwege het materiaal waarvan de muren van de bebouwing gemaakt zijn. Dit materiaal is te glad voor vleermuizen en biedt onvoldoende grip om op te landen en te kruipen. Echter de bakken van de uitgerolde zonneschermen zijn wel geschikt als verblijfplaats voor gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis (laatvlieger is te groot voor deze bakken). Dit komt doordat de zonneschermen permanent naar beneden zijn en de stof van de zonneschermen wel voldoende grip biedt om op te landen en de bak in te kruipen. De bakken kunnen gebruikt worden als zomerverblijfplaats en als paarverblijfplaats. Voor een kraamverblijfplaats zijn de bakken te klein en de bakken zijn niet voldoende beschut in de winter om vorst tegen te gaan, dus een winterverblijfplaats is ook uitgesloten.
De aanwezige bomen op de onderzoekslocatie zijn onderzocht op holtes, spleten en/of loshangend schors, wat kan dienen als potentiële vaste rust- en verblijfplaats voor boombewonende vleermuizen. Dit is niet aangetroffen en daarmee zijn boombewonende vleermuizen uit te sluiten.
Door de herinrichting van de onderzoekslocatie worden door de onderlinge afstand tot mogelijke verblijfplaatsen geen potentieel belangrijke aanvliegroutes aangetast en zal er geen verstoring plaatsvinden van een in de omgeving gelegen verblijfplaats.
De onderzoekslocatie zal, gelet op het aanwezige habitat gebruikt kunnen worden door in de omgeving verblijvende vleermuizen als gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger om te foerageren. De plannen zullen echter geen aantasting van belangrijk foerageerhabitat vormen. Door de voorgenomen ingreep zal het aanbod van foerageermogelijkheden niet in het geding komen, in de directe omgeving is meer geschikt foerageerhabitat voor vleermuizen aanwezig in de vorm van aanwezige tuinen en gemeente plantsoen.
Vleermuizen maken veelal gebruik van lijnvormige (donkere) landschapselementen als houtsingels, beken en lanen om zich te verplaatsen tussen verblijfplaatsen en foerageergebieden. Doordat dergelijke lijnvormige elementen ontbreken op de onderzoekslocatie, worden er geen potentiële vliegroutes verstoord.
Doordat de bakken van de zonneschermen op de te slopen bebouwing geschikt zijn als verblijfsplaats voor vleermuizen wordt geconcludeerd wordt dat aanvullend onderzoek noodzakelijk is. Een dergelijk aanvullend onderzoek dient te worden uitgevoerd conform het protocol voor vleermuisonderzoek (Netwerk Groene Bureaus, 2017). Dit houdt in dat afhankelijk van de potentiële functies er in de periode april tot en met september een aantal veldbezoeken uitgevoerd dient te worden. Vervolgens kan aan de hand van de onderzoeksresultaten worden vastgesteld of er overtredingen plaats zullen vinden bij de uitvoering van het project.
Tijdens het aanvullend onderzoek zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen aangetroffen van gebouwbewonende vleermuizen op de onderzoekslocatie. Er zijn 2 à 3 langsvliegende gewone dwergvleermuizen waargenomen op de onderzoekslocatie. Gezien tijdens de drie veldbezoeken geen vleermuizen zijn waargenomen die deze bakken gebruiken als verblijfplaats, wordt bij de voorgenomen werkzaamheden met betrekking tot vleermuizen de Wet natuurbescherming niet overtreden. Voor vleermuizen is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk.
Overige zoogdieren: Hoewel de onderzoekslocatie een geschikte habitat vormt voor de steenmarter en de eekhoorn zijn er geen sporen of nesten aangetroffen. Waardoor de aanwezigheid van voorgenoemde soorten kan worden uitgesloten.
Reptielen, amfibieën en vissen: Doordat de onderzoekslocatie niet binnen het kerngebied van de soorten valt, het terrein geïsoleerd binnen de bebouwde kom ligt en het habitat minder optimaal is, is het niet aannemelijk dat er een bestaande populatie aanwezig met reptielen is.
Doordat wateroppervlakten als poelen, sloten en plassen binnen en in de directe omgeving van de onderzoekslocatie ontbreken zijn voortplantingsmogelijkheden voor amfibieën en/of vissen uitgesloten. Ook geschikt landhabitat voor amfibieën is, onder andere vanwege het ontbreken van begroeide oevers en schuilmogelijkheden, niet aanwezig. Om deze redenen worden beschermde amfibieën en/of vissen niet verwacht binnen de onderzoekslocatie.
Voor ongewervelden en vaatplanten zijn geen geschikte habitats aangetroffen.
Houtopstanden
De Wet natuurbescherming beschermt bos van minimaal 10 are en bomenrijen van minimaal 21 bomen, gelegen buiten de bebouwde kom (de zogenaamde 'houtopstanden'). Het is verboden deze houtopstanden geheel of gedeeltelijk te vellen zonder voorafgaande melding bij gedeputeerde staten. In dit hoofdstuk wordt beschreven of er bij de voorgenomen kap sprake is van meldingsplicht en herplantplicht conform artikel 4.2 en artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming. Verder wordt beschreven of er vervolgmaatregelen getroffen dienen te worden ten behoeve van de voorgenomen houtkap.
De bomen op de onderzoekslocatie vallen niet onder de definitie houtopstanden als bedoeld in paragraaf 4.1 van de Wet natuurbescherming. De bomen op de onderzoekslocatie beslaan geen 10 are en staan ook niet op een rij (van 21). Daarnaast is de onderzoekslocatie gelegen binnen de bij besluit van gemeenteraad vastgestelde grenzen van de bebouwde kom. Voor deze bomen geldt daarom geen meldingsplicht en herplantplicht.
Relevantie voor het plan
Vanuit het aspect natuur zijn er geen bezwaren op de voorgenomen ontwikkeling.
4.11 Verkeer En Parkeren
Verkeer - verkeersaantrekkende werking
Het plangebied wordt ontsloten op de Mussenstraat en Emmastraat, waarbij sprake is van een (interne) ontsluitingsweg door het plangebied die als éénrichtingsverkeer zal worden ingericht.
Voor een 'verpleeg- en verzorgingstehuis' zijn in de CROW-publicatie 'kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' geen kencijfers voor de verkeersgeneratie opgenomen. In het voorliggende geval is sprake van groepswoningen voor psychogeriatrische cliënten en appartementen voor somatische cliënten. De bewoners rijden zelf geen auto meer en de verkeersgeneratie vindt dus enkel plaats door het personeel, de bezoekers en de bevoorrading.
Personele bezetting
Om een indicatie te krijgen van de verkeersaantrekkende werking is, gebaseerd op vergelijkbare locaties, door de initiatiefnemer en toekomstige gebruiker een inschatting gemaakt van de personele bezetting. Ten behoeve van de groepswoningen (6 woningen, met 7 kamers per woning) zijn naar verwachting overdag 15 personeelsleden aanwezig, in de avond 9 en gedurende de nacht 3.
Ten behoeve van de appartementen voor somatische cliënten (48 appartementen) zijn naar verwachting overdag 16 personeelsleden aanwezig, in de avond 8 en gedurende de nacht 2.
In totaal betekent dit 53 personeelsleden, waarbij indien worstcase ervan uit wordt gegaan dat ieder personeelslid zich afzonderlijk met een motorvoertuig verplaatst, dit een verkeersaantrekkende werking van 106 motorvoertuigbewegingen per etmaal op een gemiddelde weekdag tot gevolg heeft. Hierbij dient uitdrukkelijk te worden opgemerkt dat, gelet op het lokale/regionale karakter van de zorgvoorziening, waarbij ook een belangrijk deel van het personeel uit Echt en de directe omgeving afkomstig is, naar verwachting slechts een deel van het personeel gebruik zal maken van een auto. Het feitelijke aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal als gevolg van het personeel ligt daarmee naar verwachting lager dan de genoemde 106.
Bevoorrading
Voor wat betreft de bevoorrading wordt op basis van ervaringen met andere zorglocaties uitgegaan van gemiddeld 3 leveringen per dag, waarmee de verkeersaantrekkende werking op een gemiddelde weekdag 6 motorvoertuigbewegingen per etmaal bedraagt.
Bezoekers
Voor wat betreft de bezoekers is eveneens op basis van ervaringscijfers een reële inschatting gemaakt van het gemiddelde aantal bezoekers per weekdag. In totaal wordt uitgegaan van 25 bezoekers per dag, hetgeen in het geval iedere bezoekers met een auto komt een met de auto komt, op een gemiddelde weekdag neerkomt op 50 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Ook hierbij dien uitdrukkelijk te worden opgemerkt dat, gelet op het lokale/regionale karakter van de zorgvoorziening, ook een deel van de bezoekers naar verwachting uit Echt en de directe omgeving afkomstig is en slechts deels gebruik zal maken van een auto. Het feitelijke aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal als gevolg van bezoekers ligt daarmee naar verwachting lager dan de genoemde 50.
Totaal
Op basis van de bovengenoemde uitgangspunten komt de totale verkeersaantrekkende werking op een gemiddelde weekdag neer op 162 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Het huidige wegprofiel biedt voldoende ruimte voor deze verkeersbewegingen.
Volledigheidshalve dient nog te worden opgemerkt dat de verkeersaantrekkende werking van de bestaande functies en mogelijkheden komt te vervallen. De toename van de verkeersaantrekkende werking ten opzichte van de bestaande situatie en mogelijkheden op basis van het vigerende bestemmingsplan, is daarmee uiteraard aanzienlijk lager dan de genoemde 162 motorvoertuigbewegingen per etmaal op een gemiddelde weekdag.
Verkeer - verkeerskundig onderzoek
In het kader van de algehele verkeerskundige situatie, heeft de gemeente een aanvullende verkeersstudie laten verrichten voor het gehele gebied, waarbij is gekeken naar zowel parkeren, de verkeersaantrekkende werking als de verkeersveiligheid. In het kader hiervan zijn onder meer parkeertellingen en verkeerstellingen uitgevoerd en snelheidsmetingen verricht. Ook heeft een extern adviesbureau advies uitgebracht over de mogelijkheid en onmogelijkheid tot gewijzigde verkeerscirculatie in de toekomst en mogelijk benodigde aanvullende verkeersmaatregelen. Onderstaand wordt kort ingegaan op de resultaten van het onderzoek. Voor meer informatie wordt verwezen naar Bijlage 9 bij deze toelichting.
In week 38 (2020) heeft een verkeerstelling in het gebied plaatsgevonden. In de Mussenstraat, Emmastraat en Julianastraat zijn metingen verricht (intensiteit en snelheden). Ook zijn de FCD-systemen (FCD staat voor Floating Car Data) geanalyseerd op de meest recente maanden juli en augustus 2020 (snelheden).
De verkeersintensiteit ligt op de Mussenstraat en Emmastraat op een weekdag momenteel op ruim 1.000 mvt/etm (motorvoertuigbewegingen per etmaal). Dit is een ruim acceptabele waarde voor deze wegen. Ook is het huidige wegprofiel hier afdoende op ingericht. De straten bieden daarbij nog ruim voldoende capaciteit om de verkeersaantrekkende werking van de ontwikkeling van de plannen aan de Julianastraat en Mussenstraat af te wikkelen.
In de Julianastraat ligt de V=85 snelheid (de snelheid waaraan 85% van de bestuurders zich houdt) op 34 km/h. Dit is acceptabel voor de verkeerssituatie. Daarbij zijn de uitschieters hier niet extreem (excessen). Mede door het wegprofiel en materiaalkeuze (asverspringingen en klinkerverharding) en de aanwezigheid van school wordt de snelheid hier positief afgedwongen.
In de Mussenstraat en Emmastraat ligt de V=85 snelheid iets hoger, maar nog niet op een zorgwekkende waarde, namelijk 37-38 km/h. Dit is gemiddeld genomen iets te hoog waarbij erop gelet dient te worden dat deze zeker niet verder stijgt. De maximale snelheden (excessen) liggen in deze straten iets hoger. Het wegprofiel nodigt ook iets meer uit om harder te rijden (rechtstanden / asfaltweg).
Om de snelheid op de Mussenstraat en Emmastraat in te perken én er zeker voor te zorgen dat de gemiddelde snelheid niet verder toeneemt, is het voorstel enkele snelheidsremmende maatregelen (bijvoorbeeld versmallingen) te realiseren op strategische plekken (nader te bepalen). Eventueel kan dit gecombineerd worden met een voetgangersoversteekplaats. Met de te realiseren ontwikkelingen en aanleg van haakse parkeervakken in de Emmastraat wordt het wegbeeld in deze straat gewijzigd, naar verwachting zal ook dit een remmende werking hebben op 'doorgaand' verkeer. De Julianastraat vormt qua snelheden geen probleem.
In de Julianastraat wordt de schoolomgeving opvallender aangeduid in het wegbeeld. Dit houdt in dat er accentpalen worden aangebracht op strategische punten. De verwachting is dat dit uiterlijk in 2021 gerealiseerd wordt, waarbij deze locatie als prioriteit wordt aangemerkt. Deze maatregel maakt onderdeel uit van een gemeentebrede herinrichting van schoollocaties.
Uit de ongevallenanalyse is verder naar voren gekomen dat sinds de herinrichting van dit gebied medio 2015 (herinrichting wegprofielen en verkeerssituaties - centrum Echt) er één geregistreerd ongeval heeft plaatsgevonden. Dit op de kruising Emmastraat-Julianastraat (auto versus fietsers - geen letsel). Objectieve verkeersonveiligheid is er op basis van de ongevallenregistratie kortom niet.
Naast bovengenoemde analyse heeft een extern adviesbureau op verzoek van de gemeente verschillende varianten onderzocht om van bepaalde wegvakken éénrichtingsverkeer te maken. Er zijn vier varianten onderzocht:
- Variant 1: éénrichtingsverkeer Julianastraat - Emmastraat - Mussenstraat
- Variant 2: éénrichtingsverkeer Mussenstraat - Emmastraat - Julianastraat
- Variant 3: éénrichtingsverkeer Julianastraat - schoolomgeving (Korte Straat - Emmastraat)
- Variant 4: éénrichtingsverkeer Julianastraat - schoolomgeving (Emmastraat - Korte Straat)
De varianten 2 en 4 hebben als nadelig gevolg dat omliggende straten in het gebied een extra verkeersbelasting krijgen. De varianten leiden tot redelijk forse toenames van verkeer bij de Nieuwe Markt en Marktstraat. In de straten Mussenstraat en Emmastraat rijdt o.a. de buurtbus van Arriva. Bij het instellen van éénrichtingswegen (variant 1 en 2) is dit vanuit één richting niet meer mogelijk (halte Mussenstraat).
Variant 3 is de enige optie om te overwegen. Echter rijdt ook in deze variant meer verkeer in omliggende straten, onder andere in de Korte Straat, Nieuwe Markt en Mussenstraat. Daarbij is er nauwelijks beperking van aantallen verkeer in de Julianastraat.
Alhoewel voor het aanpassen van de verkeerscirculatie geen directe noodzaak is, wordt voorgesteld variant 3 (éénrichtingsstraat Julianastraat) in de vorm van een pilot in te zetten. Dit met name om de straat overzichtelijker te maken ten behoeve van de schoolomgeving. Hierover is met de basisschool overleg gevoerd. Insteek is om de pilot in de eerste helft van 2021 te laten starten met een maximale periode van 2 jaar. Daarna zal geconcludeerd worden of een permanente maatregel wenselijk is.
Uit het verkeerskundig onderzoek blijkt kort samengevat dat de ontwikkeling vanuit verkeerskundig oogpunt inpasbaar wordt geacht. Desalniettemin zijn, zoals voorgaand weergegeven, enkele verkeerskundige maatregelen voorgesteld, die naar verwachting tot een verbetering van de situatie zullen leiden.
De onderzoeksresultaten in relatie tot parkeren worden navolgend toegelicht.
Parkeren
Toetsing parkeernormen
Het voorliggende plan voorziet in 6 groepswoningen ten behoeve van 7 psychogeriatrische cliënten per groepswoning en 48 appartementen voor somatische cliënten. De maatschappelijke voorziening kan het beste worden geschaard onder de categorie 'verpleeg- en verzorgingstehuis' zoals opgenomen in de CROW-publicatie 'kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'.
Voor verpleeg- en verzorgingstehuizen geldt binnen matig stedelijk gebied in de schil van het centrum een minimale parkeernorm van 0,5 parkeerplaatsen per wooneenheid en maximaal 0,7 parkeerplaatsen per wooneenheid. Deze normen zijn inclusief het parkeren voor personeel.
Hierbij dient te worden opgemerkt dat sprake is van globale parkeerkencijfers, waarbij een ruime marge in acht dient te worden genomen, afhankelijk van de specifieke situatie.
Aangezien de bewoners zelf geen beschikking zullen hebben over een auto, heeft de parkeerbehoefte met name betrekking op het personeel en de bezoekers en in beperkte mate de bevoorrading. In overleg met de gemeente is daarom bepaald dat kan worden uitgegaan van de minimale parkeernorm van 0,5 parkeerplaatsen per wooneenheid. Dit betekent dat voor het totaal van 90 wooneenheden (42 kamers in de groepswoningen en 48 appartementen), sprake is van een parkeerbehoefte van 45 parkeerplaatsen.
Aan deze parkeerbehoefte wordt invulling gegeven door het aanleggen van 30 parkeerplaatsen langs de Emmastraat, 11 langsparkeerplaatsen langs de Mussenstraat en 4 langsparkeerplaatsen langs de ontsluitingsroute die langs de zuid- en westkant rond het gebouw wordt aangelegd. Zie ook de navolgende inrichtingstekening.
![]() |
Afbeelding 11: Impressie inrichtingstekening, met 30 parkeerplaatsen langs de Emmastraat, 11 langs de Mussenstraat en 4 langs de aan te leggen ontsluiting rond het complex. |
Verkeerskundig onderzoek
In aanvulling op de toetsing aan de parkeernormen is, als onderdeel van het reeds genoemde verkeerskundig onderzoek, ook de parkeersituatie nader onderzocht. In het kader hiervan zijn onder meer parkeertellingen uitgevoerd, waarbij in de straten Mussenstraat, Emmastraat en Julianastraat alle openbare parkeerplaatsen zijn bekeken op beschikbaarheid. Dit op verschillende dagen (dinsdag - woensdag - zaterdag) en dagdelen (ochtend - middag - avond). Daarnaast is ook de parkeercapaciteit op de nabij gelegen Nieuwe Markt meegenomen in het onderzoek.
Uit het parkeeronderzoek blijkt dat in de drie straten woensdagmiddag het maatgevende moment is in de parkeertelling. Op dat moment staan in het gebied de meeste voertuigen geparkeerd. Dit is logischerwijs te verklaren door het feit dat er op de nabijgelegen markt weekmarkt is en er geteld is rond schooltijd (middag). In de drie straten ligt de totale parkeerbezetting op 57%. De Mussenstraat en Emmastraat kennen geen parkeerdruk op dat moment. De Julianastraat is wel druk, dit aangezien er geteld is bij het uitgaan van de school (woensdagmiddag).
Naderende parkeerdruk wordt aanvankelijk bij 75% vastgesteld, op dat moment begint het druk te worden. Parkeerdruk ontstaat bij 85% bezetting, dan moeten automobilisten daadwerkelijk zoeken naar parkeerplaatsen (zoekgedrag). Aangezien de parkeerdruk op dit moment op 57% ligt kunnen er in het gebied sowieso zonder problemen 18 auto's extra parkeren voordat de 75% wordt bereikt (naderende parkeerdruk). Er kunnen nog 29 extra auto's parkeren voordat daadwerkelijk parkeerdruk ontstaat (85%).
Op het maatgevende moment woensdagmiddag is er geen extra capaciteit op de Nieuwe Markt. Dit i.v.m. de weekmarkt. In de avonduren en het weekend ligt de parkeerbezetting op zo'n 1/3 van de capaciteit. Dit zijn de momenten waar op met name het zorgcomplex qua bezoekers de meeste parkeerders aantrekt. Op deze momenten is er nu al een behoorlijk extra parkeermogelijkheid. Ook de Nieuwe Markt heeft dan nog ruimschoots capaciteit voor parkeerders.
Zowel het zorgcomplex alshet voorziene appartementencomplex aan de Julianastraat, voorzien qua parkeernorm in de eigen parkeerbehoefte. Met de extra capaciteit die de huidige openbare ruimte nog biedt, zijn er geen problemen te verwachten. Een verdere toevoeging van parkeerplaatsen is momenteel dan ook niet aan de orde. Wél wordt bij de ingebruikname van de nieuwbouw aan de Mussenstraat en Julianastraat opnieuw een parkeeronderzoek uitgevoerd. Vervolgens kan er gekeken worden of extra parkeervoorzieningen nodig zijn. Momenteel is dit niet de verwachting.
4.12 Water
Ten behoeve van voorliggend plan is een watertoets uitgevoerd. Onderstaand zijn de voornaamste conclusies opgenomen. Voor de volledige watertoets wordt verwezen naar de bijlagen.
Watergangen
Binnen het plangebied liggen geen watergangen of constructies die zijn opgenomen op de legger van Waterschap Limburg.
Verhard oppervlak
Op het terrein worden een zorgcomplex en ontsluitingsweg gerealiseerd. Het totale verhard oppervlak bedraagt 5.421 m2. In de bestaande situatie is 3.266 m2 van het terrein verhard. De toename aan verharding bedraagt daarmee (5.421 – 3.266=) 2.155 m2.
Berging
De toename van de verharding bedraagt 2.155 m2. Over dit oppervlak dient conform de Keur van Waterschap Limburg een neerslaghoeveelheid van 100 mm geborgen te worden. Dit komt overeen met een hoeveelheid van 215,5 m3.
Op basis van de inrichtingsrekening (zie voorgaande paragraaf) is te zien dat reeds rekening is gehouden met berging voor oppervlaktewater. In de zuidwesthoek van het terrein zijn twee buffers voorzien, langs de zuidrand is een sloot opgenomen in het ontwerp. Gezien de hoge infiltratiecapaciteit is de locatie geschikt voor infiltratie en wordt geadviseerd zoveel mogelijk bovengronds (zichtbaar) te bergen en te infiltreren. De buffers en sloot zijn hier uitermate geschikt voor. Indien de inhoud van deze bergingsvoorzieningen niet voldoende is om de volledige 215,5 m3 te bergen en ruimte ontbreekt voor bovengrondse bergings- en infiltratievoorzieningen dient een deel van het te bergen water ondergronds geborgen te worden in de vorm van kratten of een IT-sleuf met lava onder de voorziene verharding. Ondergrondse oplossingen zijn echter minder te controleren op het functioneren en in de regel ook financieel minder aantrekkelijk dan bovengrondse oplossingen.
Leegloop
Gezien de goede doorlatendheid van de ondergrond wordt geadviseerd de leegloop te laten verlopen middels infiltratie. De infiltratievoorzieningen dienen in contact te staan met het goed doorlatende deel van de ondergrond, de zandlagen.
Uit de metingen van de waterdoorlaatcapaciteit van de bodem blijkt dat deze extreem hoog is, in deze bodem zal regenwater vrijwel direct infiltreren naar het grondwater. De gewenste leeglooptijd van de voorzieningen (binnen 24 uur) wordt met deze capaciteit ruimschoots gehaald.
Overstort-/escapemogelijkheid
Voor het geval de bergingsinhoud overbelast raakt (om welke reden dan ook) dient een overstortmogelijkheid (escape) te worden voorzien. Op de perceelsgrens moet het water vrijelijk kunnen overstorten naar het openbare gebied, zonder dat daarbij wateroverlast ontstaat binnen de bebouwingscontouren van de nieuwbouw.
Relevantie voor het plan
Indien de aanbevelingen omtrent de berging van regenwater in acht worden genomen, zijn er omtrent het aspect water geen bezwaren voor de beoogde ontwikkeling.
Hoofdstuk 5 Juridische Planvorm
5.1 Algemeen
De in deze toelichting beschreven aspecten hebben als basis gediend voor het opstellen van een juridisch plan, dat zoveel mogelijk is afgestemd op de geldende bestemmingsplannen binnen de gemeente Echt-Susteren. Teneinde het voorgenomen initiatief te kunnen realiseren heeft een juridische vertaling van het plan in planregels en verbeelding plaatsgevonden. De planregels zijn gerelateerd aan de verbeelding. Verbeelding en planregels dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast conform de bepalingen in Wro, Bro en SVBP 2012.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben juridische betekenis indien en voor zover deze daaraan in de planregels wordt gegeven. Een aantal aanduidingen heeft geen juridische betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid, zoals kadastrale en topografische gegevens.
5.3 Planregels
De planregels zijn opgesteld op basis van de landelijke standaarden zoals vastgelegd in het rapport Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen. De planregels zijn conform deze standaard verdeeld in vier hoofdstukken, te weten hoofdstuk 1 'Inleidende regels', hoofdstuk 2 'Bestemmingsregels', hoofdstuk 3 'Algemene regels' en hoofdstuk 4 'Overgangs- en slotregels'.
Voor de planregels is zoveel als mogelijk aangesloten bij het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Stedelijk Gebied' en facetbestemmingsplan 'Deregulering'. Regelingen die in dit kader niet relevant zijn, zijn achterwege gelaten.
Hoofdstuk 1 bevat de begrippen en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 zijn de regels opgenomen behorende bij de bestemmingen die op de verbeelding aan de gronden zijn toegekend. In hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen die op het gehele plangebied van toepassing zijn dan wel aanduidingen die betrekking hebben op meer dan één bestemmingsvlak. In hoofdstuk vier zijn de regels opgenomen waarmee het overgangsrecht wordt geregeld en is een artikel opgenomen waarin de formele naamgeving van de planregels is vastgelegd.
Hoofdstuk 1, 3 en 4 zijn vrij algemeen van aard en worden niet nader beschreven in deze paragraaf. Onderstaand zijn de gebruikte bestemmingen toegelicht, zoals opgenomen in hoofdstuk 2 van de planregels.
Het plangebied is grotendeels bestemd als 'Maatschappelijk'. Binnen deze bestemming is een zorginstelling met in totaal 90 zorgplaatsen toegestaan, met inbegrip van ondergeschikte functies en voorzieningen zoals detailhandel, horeca, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen ten dienste van de zorginstelling.
Voor de parkeerplaatsen langs de Mussenstraat en Emmastraat is de bestemming 'Verkeer' opgenomen met inbegrip van de aanduiding 'parkeerterrein', waarbinnen minimaal 41 parkeerplaatsen gerealiseerd dienen te worden. Overige parkeerplaatsen dienen binnen de bestemming 'Maatschappelijk' grealiseerd te worden.
Op de verbeelding is verder bij de entree van de interne ontsluitingsroute aan zowel de zijde van de Mussenstraat als de Emmastraat de aanduiding 'ontsluiting' opgenomen. Verder is de maximaal toegestane bouwhoogte weergegeven en zijn twee zones aangeduid waarbinnen de noodzakelijke technische installaties op het dak voorzien zijn.
Tot slot is binnen een afstand van 10 meter van de bestemmingsgrens met de basisschool de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidgevoelige ruimten niet toegestaan' opgenomen. Ter plaatse zijn geen geluidgevoelige ruimten toegestaan.
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg dienen te plegen met betrokken instanties.
6.2 Zienswijzen
Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening vanaf 17 juli 2020 gedurende zes weken (derhalve tot en met 27 augustus 2020) voor eenieder ter inzage gelegen in het gemeentehuis, Nieuwe Markt 55 te Echt. Hierbij is de mogelijkheid geboden binnen deze termijn schriftelijke en/of mondelinge zienswijzen in te dienen. Een en ander is conform het daartoe in de Wet ruimtelijke ordening en de Algemene wet bestuursrecht bepaalde openbaar bekend gemaakt middels publicatie op 16 juli 2020 in de Nederlandse Staatscourant, het Gemeenteblad en 't Waekblaad, alsmede op het gemeentelijk publicatiebord en de gemeentelijke website (www.echt-susteren.nl) en via www.ruimtelijkeplannen.nl.
Gedurende de terinzagelegging zijn in totaal zeven zienswijzen ingediend. Voor meer informatie over de inhoud van deze zienswijzen en het gemeentelijk standpunt ten aanzien daarvan, wordt verwezen naar de als Bijlage 11 bij deze toelichting opgenomen Nota van zienswijzen.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
De Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12.1) verplicht gemeenten gelijktijdig met een ruimtelijk besluit, zoals een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen, indien er sprake is van een bij wet aangewezen bouwplan. Tussen de gemeente Echt-Susteren en de ontwikkelaar is een anterieure overeenkomst gesloten voor de ontwikkeling van onderhavig plan.
Bijlage 1 Parkeerkencijfers
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Verkennend Bodem En Asbestonderzoek
Bijlage 2 Verkennend bodem en asbestonderzoek
Bijlage 3 Quickscan Externe Veiligheid
Bijlage 3 Quickscan externe veiligheid
Bijlage 4 Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 4 Verantwoording groepsrisico
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Akoestisch onderzoek
Bijlage 6 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 6 Quickscan flora en fauna
Bijlage 7 Aanvullend Onderzoek Vleermuizen En Huismussen
Bijlage 7 Aanvullend onderzoek vleermuizen en huismussen
Bijlage 8 Onderzoek Stikstofdepositie
Bijlage 8 Onderzoek stikstofdepositie
Bijlage 9 Verkeerskundig Onderzoek
Bijlage 9 Verkeerskundig onderzoek