KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Artikel 4 Waarde - Archeologie 1
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
Artikel 6 Waarde - Archeologie 5
Artikel 7 Waarde - Cultuurhistorie
Artikel 8 Waarde - Aardkundige Waarde
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene Bouwregels
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 15 Algemene Procedureregels
Artikel 16 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
Artikel 18 Slotregel
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Parkeerkencijfers
Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Aardkundig Ensemble De Horst
Bijlage 4 Cultuurhistorische Waardenkaart
Bijlage 5 Cultuurhistorisch Ensemble Gebroek-horst
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging, Begrenzing En Juridische Status Van Het Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
2.1 Inleiding
2.2 Ontstaansgeschiedenis
2.3 Ruimtelijke Structuur
2.4 Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Bouwplan
3.2 Parkeren
3.3 Privacy
3.4 Bezonning
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Inleiding
4.2 Rijksbeleid
4.3 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
4.4 Provinciaal Beleid
4.5 Regionaal Beleid
4.6 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
5.2 Geluid
5.3 Luchtkwaliteit
5.4 Bodem
5.5 Externe Veiligheid
5.6 Flora En Fauna
5.7 Archeologische Waarden
5.8 Cultuurhistorie
5.9 Waterparagraaf
Hoofdstuk 6 Planopzet
6.1 Feitelijke Planopzet
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Procedure
8.1 De Te Volgen Procedure
8.2 Kennisgeving Voorbereiding
8.3 Vooroverleg
8.4 Vaststelling
Bijlage 1 Goedkeuring Omgevingscommissie
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai En Spoorweglawaai
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Advies Externe Veiligheid
Bijlage 5 Bouwplan
Bijlage 6 Inventariserend Veldonderzoek

Gebroekerdijk 37 Echt

Bestemmingsplan - gemeente Echt-Susteren

Vastgesteld op 05-07-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Gebroekerdijk 37' met identificatienummer NL.IMRO.1711.BP20180162-VG01 van de gemeente Echt-Susteren.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan huis verbonden bedrijf:

bedrijfsmatige activiteit voorkomend in milieucategorie 1 of 2, dan wel een naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woning, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend door de eigenaar/gebruiker van de woning, zoals een kapsalon of schoonheidssalon; met uitzondering van een seksinrichting.

1.4 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de eigenaar/gebruiker van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is, zoals arts, notaris of advocaat; met uitzondering van een seksinrichting.

1.5 aardkundig ensemble:

gebied met specifieke landschappelijke kenmerken die iets vertellen over de natuurlijke ontstaanswijze van het gebied.

1.6 aardkundige waarde:

die onderdelen van het landschap die iets vertellen over de natuurlijke ontstaanswijze van het gebied. Deze onderdelen kunnen worden verdeeld in 4 subgroepen:

  1. a. Geologie: Opbouw van de aarde onder het aardoppervlak.
  2. b. Geomorfologie: Vormen van het aardoppervlak
  3. c. Hydrologie: Gedrag en eigenschappen van water in en op het aardoppervlak.
  4. d. Bodemkunde: Verschillende grondsoorten en hun ontstaanswijze.

1.7 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.8 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.9 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en niet naar het openbaar toegankelijke gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw.

1.10 achtergevelrooilijn:

de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd, dan wel indien er geen sprake is van een bouwvlak, de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw, zonder bijbehorende bouwwerken.

1.11 afhankelijke woonruimte:

een onderdeel van het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.12 AMK-terrein:

een archeologisch terrein (monument) waaraan door de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed een waardering is toegekend en dat als zodanig is aangeduid op de Archeologische Monumentenkaart (AMK).

1.13 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.14 antennedrager:

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.15 archeologische verwachtingswaarde:

de kans (hoog, middelhoog of laag) op het aantreffen van archeologische waarden (vondsten en/of informatie) in een gebied, gebaseerd op onder andere bodemtypen, relatieve hoogtes en bekende archeologische vindplaatsen.

1.16 archeologische waarden:

cultuurhistorische waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, dat als zodanig het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigt.

1.17 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.18 bebouwingspercentage:

een percentage, dat de grootte van het bouwvlak en/of bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de planregels anders is bepaald.

1.19 bed & breakfast:

een kleinschalige overnachtings- en verblijfsaccommodatie, gericht op het bieden van de mogelijkheid van kortdurend toeristisch verblijf inclusief het serveren van een ontbijt, niet zijnde een hotel, pension of ander bedrijf, waarbij het aanbod zich beperkt tot overnachtingsmogelijkheid voor maximaal 4 personen in stedelijk gebied (onderhavig plangebied). Een bed & breakfast-voorziening is ondergeschikt aan de woonfunctie (binnen een woonbestemming of een agrarische bedrijfsbestemming), is gevestigd in een woonhuis of bijbehorend bouwwerk en wordt gerund door de eigenaar(s) en tevens hoofdbewoner(s) van de betreffende woning. Onder een bed & breakfast-voorziening wordt niet verstaan het overnachten noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.

1.20 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.21 bedrijfsvloeroppervlak:

het totale vloeroppervlak van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.22 beeldbepalend pand:

gebouw of bouwwerk dat gezien het karakter en de betekenis voor het stedenbouwkundig beeld ter plaatse van belang is. Bij dit gebouw horen eventueel ook bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.23 beperkt kwetsbaar object:

een beperkt kwetsbaar object als bedoeld in art. 1 lid 1 Bevi.

1.24 bestaand:

  1. a. bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning;
  2. b. bij gebruik: gebruik zoals aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van het plan, voor zover op een legale wijze tot stand is gekomen.

1.25 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.26 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.27 bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (als hoofdregel is dit het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren).

1.28 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd, op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk met een dak, met uitzondering van overkappingen.

1.29 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.30 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.31 bouwhistorisch onderzoek:

in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument of beeldbepalend pand, overeenkomstig de door het college te stellen eisen.

1.32 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van zolder en kelder.

1.33 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten.

1.34 bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.35 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.36 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.37 cultuurhistorisch basisonderzoek:

het rapport waarin is opgenomen met welke cultuurhistorische en aardkundige waarden in de gemeente rekening gehouden moet worden. Het betreft het rapport 'Fraaie landstreken, belangrijke wandelingen en indrukwekkende gedenktekens. Een cultuurhistorische en aardkundige waardenkaart van de gemeente Echt-Susteren' d.d. 24 februari 2015 en als bijlage 1 tot en met 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.

1.38 cultuurhistorisch ensemble:

een ruimtelijk en inhoudelijk samenhangend geheel van cultuurhistorisch waardevolle objecten, structuren en/of zones.

1.39 cultuurhistorisch onderzoek:

in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de cultuurhistorische waarden van een monument of beeldbepalend pand, een complex van monumenten en/of beeldbepalende panden en/of een gebied, overeenkomstig de door het college te stellen eisen.

1.40 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk en/of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van gronden en gebouwen, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het slotenpatroon of de architectuur; onder cultuurhistorische waarden worden mede verstaan:

de stedenbouwkundige waarden of waarden van de gebouwde (of: bebouwde) omgeving;

de historische landschapswaarden, aardkundige waarden of historisch-geografische waarden.

1.41 cultuurhistorische waardenkaart:

de kaart waarop de in de gemeente aanwezige cultuurhistorische waarden zijn aangegeven met betrekking tot het (steden)bouwkundig erfgoed, het historisch erfgoed en de historische groenwaarden.

1.42 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending, anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.43 dienstverlening:

het verlenen van economische, (para-)medische en maatschappelijke diensten aan derden, waarbij een rechtstreekse relatie bestaat met het publiek, zoals reisbureaus, bankinstellingen, postkantoren, verzekerings- en/of administratiekantoren, makelaarskantoren, advocaten- en/of notariskantoren, uitzendbureaus, apotheken, praktijkvestigingen voor tandtechniek, kapsalons, schoonheidssalons, nagelstudio's, schoenmakerijen, kleermakerijen en video-/dvd-verhuurbedrijven, fotostudio's en hondentrimsalons.

1.44 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond.

1.45 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.46 escortbedrijf:

het bedrijfsmatig, of in een omvang alsof die bedrijfsmatig is, prostitutie aanbieden door een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend, zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.

1.47 evenement:

periodieke en/of incidentele manifestaties, zoals concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, tentoonstellingen en shows, waarbij sprake is van onversterkte muziek dan wel van mechanisch versterkte muziek met een versterkt geluidniveau van maximaal 70 dB(A) op de gevel van de dichtstbijzijnde woning van derden of van een ander geluidgevoelig gebouw.

1.48 functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan, is toegestaan.

1.49 garage:

een gebouw ten behoeve van het overdekt stallen van (motor)voertuigen.

1.50 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.51 geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone als bedoeld in die wet moet worden vastgesteld.

1.52 hoofdgebouw:

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.53 horeca (bedrijf):

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.

1.54 huishouden:

persoon of groep personen die een huishouding voert respectievelijk voeren, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.55 inwoning:

het bewonen van een woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is, met dien verstande dat dit slechts toegestaan is in het hoofdgebouw, dan wel in met het hoofdgebouw verbonden bijbehorende bouwwerken.

1.56 kamerbewoning:

het gebruik van een hoofdgebouw of met het hoofdgebouw verbonden bijbehorende bouwwerken door meer dan twee onzelfstandige huishoudens.

1.57 kantoor- / praktijkruimte:

een ruimte die door aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve, (para)medische en/of ontwerptechnische arbeid.

1.58 kwetsbaar object:

een kwetsbaar object als bedoeld in art. 1 lid 1 Bevi.

1.59 landschappelijke waarde:

bijzondere landschappelijk kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit bestaande uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

1.60 lichte bedrijvigheid:

het op ambachtelijke wijze vervaardigen, herstellen, onderhouden of bewerken van producten en/of diensten in de vorm van bedrijven die voorkomen in de van deze planregels deel uitmakende categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

1.61 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.62 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.

1.63 ondergeschikte functie:

een functie die qua omvang en uitstraling ondergeschikt is aan een op dezelfde plaats voorkomende (hoofd)functie en daarvan ten dienste staat c.q. daar functioneel mee verbonden is.

1.64 ondergronds bouwwerk:

een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.

1.65 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b., van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.66 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.67 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.

1.68 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en voor mensen toegankelijk is.

1.69 parkeervoorzieningen:

elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.

1.70 perceelgrens:

een grenslijn tussen bouwpercelen onderling.

1.71 primaire woonruimte:

woonruimte die nodig is voor de huisvesting van één huishouden, zoals woonkamer, slaapkamer, badkamer, keuken en bijkeuken.

1.72 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.73 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische- of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, escortbedrijf, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutie(bedrijf) en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.74 seksuele dienstverlening:

een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen en/of het verrichten van erotisch/pornografische vertoningen.

1.75 speelvoorziening:

een speelplek die met één of meerdere speeltoestellen is ingericht voor de leeftijdscategorie tot circa 12 jaar.

1.76 standplaats:

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

1.77 stedenbouwkundige waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met stedenbouwkundige elementen, zoals situatie en infrastructuur, alsmede de ligging van bouwwerken in dat gebied (tot uitdrukking komend in de bouwmassa, hoogtematen, dakvorm en gevelopbouw).

1.78 verkoopvloeroppervlak:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke overdekte winkelruimte ten behoeve van de detailhandel; dit is het netto vloeroppervlak.

1.79 voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.80 voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van een hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

1.81 voorgevelrooilijn:

de voorste grens van het bouwvlak die is gericht naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.

1.82 voorzieningen van algemeen nut:

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

1.83 wabo:

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.84 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

1.85 wet/wettelijke regelingen:

indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., worden de regelingen bedoeld zoals deze luidden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.

1.86 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden.

1.87 zolder:

ruimte onder een kap voor zover de hoogte van de borstwering ter plaatse van de omtrekmuren minder dan 80 cm boven de vloer is gelegen.

1.88 zoneringsplichtige inrichtingen:

inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken als bedoeld in artikel 2.1, sub 3, van het Besluit omgevingsrecht.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten c.q. gerekend:

2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de loodrechte afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat perceel voorkomend bouwwerk.

2.2 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

2.3 het bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

  1. a. vanaf het peil loodrecht tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  2. b. in afwijking van het bepaalde onder a. wordt de bouwhoogte van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'railverkeer' gemeten vanaf de bovenkant van de spoorstaaf.

2.5 de breedte, diepte c.q. lengte van bouwwerken:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.6 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 de goothoogte van een bouwwerk:

loodrecht vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

loodrecht vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.10 de oppervlakte van een bouwwerk:

  1. a. voor bouwwerken met wanden: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  2. b. voor bouwwerken zonder wanden (open overkappingen en daarmee vergelijkbare bouwwerken geen gebouwen zijnde): de overdekte grondoppervlakte (gemeten loodrecht onder het dakoppervlak).

2.11 peil:

  1. a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. voor een woonwagen, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van de bestaande verharding van de standplaats;
  4. d. voor een bouwwerk ten behoeve van spoorwegdoeleinden: de bovenkant van de spoorstaaf.

2.12 ondergeschikte bouwdelen:

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,50 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. bestaande, legaal aanwezige aan-huis-verbonden-beroepen of -bedrijven;
  3. c. zonnepanelen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - zonnepanelen';

met de daarbij behorende:

  1. d. parkeervoorzieningen;
  2. e. tuinen, erven en verhardingen;
  3. f. bijbehorende voorzieningen;
  4. g. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  4. d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  5. e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  6. f. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  7. g. ter waarborging van de externe veiligheid;

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Waarde - Archeologie 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden, indien uit het onderzoek als bedoeld in artikel 4.2.2 of artikel 4.7.3 is gebleken, dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische waarden aanwezig zijn. Toepassing van deze bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Niet van toepassing voor deze bestemming, behoudens de algemene afwijkingsregels van artikel 13.

4.5 Specifieke gebruiksregels

Niet van toepassing voor deze bestemming, behoudens de algemene gebruiksregels van artikel 12.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Niet van toepassing voor deze bestemming, behoudens de algemene afwijkingsregels van artikel 13.

4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Niet van toepassing voor deze bestemming.

4.9 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden gelegen in droge en natte landschappen met hoge en/of middelhoge archeologische verwachtingswaarde; danwel een provinciaal aandachtsgebied met hoge en/of middelhoge archeologische verwachtingswaarde.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden, indien uit het onderzoek als bedoeld in artikel 5.2.2 of artikel 5.7.3 gebleken, dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische waarden aanwezig zijn. Toepassing van deze bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Niet van toepassing voor deze bestemming, behoudens de algemene afwijkingsregels van artikel 13.

5.5 Specifieke gebruiksregels

Niet van toepassing voor deze bestemming, behoudens de algemene gebruiksregels van artikel 12.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Niet van toepassing voor deze bestemming, behoudens de algemene afwijkingsregels van artikel 13.

5.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Niet van toepassing voor deze bestemming.

5.9 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door op een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  1. a. uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden;
  3. c. aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veiliggesteld.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 5

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden gelegen rond een ARCHIS-waarneming of vondstmelding.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden, indien uit het onderzoek als bedoeld in artikel 6.2.2 of artikel 6.7.3 is gebleken, dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische waarden aanwezig zijn. Toepassing van deze bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.

6.4 Afwijken van de bouwregels

Niet van toepassing voor deze bestemming behoudens de algemene afwijkingsregels van artikel 13.

6.5 Specifieke gebruiksregels

Niet van toepassing voor deze bestemming behoudens de algemene gebruiksregels van artikel 12.

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Niet van toepassing voor deze bestemming behoudens de algemene afwijkingsregels van artikel 13.

6.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Niet van toepassing voor deze bestemming.

6.9 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  1. a. uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden;
  3. c. aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veiliggesteld.

Artikel 7 Waarde - Cultuurhistorie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en versterking van ter plaatse aanwezige cultuurhistorische en oudheidkundig waardevolle elementen (monumenten en karakteristieke bebouwing), patronen (beplantingspatronen, verkavelingen, wegenpatronen, het stedenbouwkundig beeld) en gebieden, een en ander conform de Cultuurhistorische waardenkaart.

7.2 Waarden en karakteristieken

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - cultuurhistorisch ensemble Gebroek-Horst' dienen bij nieuwe ontwikkelingen de karakteristieken en waarden gerespecteerd te worden zoals nader bepaald in de bijlage Cultuurhistorisch ensembleGebroek-Horst.

7.3 Bouwregels

Op de voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden mag worden gebouwd overeenkomstig onderliggende bestemmingen en rekening houdend met de waarden zoals genoemd in artikel 7.2.

7.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de vorm en de kwaliteit van de bouwwerken ter voorkoming van onevenredige aantasting van de cultuurhistorische landschapswaarden. Toepassing van deze bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

7.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 8 Waarde - Aardkundige Waarde

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Aardkundige waarde' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het instandhouden en versterken van de cultuurhistorische, natuurlijke, landschappelijke en aardkundige waarden, een en ander conform:

  1. a. de Cultuurhistorische waardenkaart;
  2. b. en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - aardkundig ensemble De Horst' conform de bijlage Aardkundig ensemble De Horst.

8.2 Bouwregels

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de vorm en de kwaliteit van de bouwwerken:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de cultuurhistorische, natuurlijke, landschappelijke en aardkundige waarden, indien uit cultuurhistorisch onderzoek als bedoeld in artikel 8.6.3 is gebleken, dat ter plaatse beschermingswaardige aardkundige waarden aanwezig zijn. Toepassing van deze bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.

8.4 Afwijken van de bouwregels

Niet van toepassing voor deze bestemming.

8.5 Specifieke gebruiksregels

Niet van toepassing voor deze bestemming.

8.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Niet van toepassing voor deze bestemming.

8.8 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

9.1 'milieuzone - roerdalslenk'

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Bouwregels

11.1 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen

11.2 Milieu

11.3 Algemene regels met betrekking tot ondergronds bouwen

Artikel 12 Algemene Gebruiksregels

12.1 Gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit plan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).

12.2 Voorbeelden van strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan, het gebruiken, te doen of laten gebruiken van bebouwde en onbebouwde gronden ten behoeve van:

  1. a. het al dan niet ten verkoop opslaan van gebruikte, dan wel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorrijtuigen of aanhangwagens, die bruikbaar en niet aan hun bestemming onttrokken zijn, behoudens voor zover zulks passend is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  2. b. opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks passend is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  3. c. een seksinrichting, escortbedrijf en raam- en straatprostitutie.

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

13.1 Afwijken van de planregels

Het bevoegd gezag kan middels het verlenen van een omgevingsvergunning, met inachtneming van de procedure zoals aangegeven in artikel 15.1, afwijken van de planregels:

  1. a. voor het overschrijden van in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% van die maten en percentages, met dien verstande dat dit niet geldt wanneer reeds op grond van deze regels al anderszins kan worden afgeweken;
  2. b. voor het in geringe mate overschrijden van het bouwvlak, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. c. voor de bouw van een luifel of erker aan de voorgevel van een hoofdgebouw, mits:
    1. 1. de diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer dan 1,50 meter bedraagt;
    2. 2. de breedte niet meer bedraagt dan 50% van de voorgevel van het hoofdgebouw;
    3. 3. de hoogte niet meer bedraagt dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
    4. 4. er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid;
    5. 5. de luifel of erker stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
  4. d. voor de bouw van openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, mits:
    1. 1. het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 25 m²;
    2. 2. dat bestaat uit één bouwlaag;
    3. 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5,00 meter.
  5. e. het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde tot maximaal 5,00 meter, mits:
    1. 1. de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast;
    2. 2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving gewaarborgd wordt.
  6. f. ten behoeve van het oprichten van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van maximaal 20,00 meter;
  7. g. ten behoeve van het oprichten van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 40,00 meter;
  8. h. betrekking hebbende op (bedrijfs)woningen voor het uitbreiden van de woning met een afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg met dien verstande dat:
    1. 1. de bebouwingsmogelijkheden met niet meer dan 30 m² in één bouwlaag worden overschreden;
    2. 2. de afhankelijke woning met de hoofdwoning is verbonden en er geen zelfstandige woning gerealiseerd wordt;
    3. 3. het karakter van de omringende bebouwingsstructuur niet mag worden aangetast;
    4. 4. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden;
    5. 5. de bereikbaarheid voor algemene en nutsvoorzieningen moet zijn gewaarborgd, evenals de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
    6. 6. er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is.

Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels

14.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van:

  1. a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  2. b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de overschrijdingen als bedoeld onder a en b mogen echter niet meer dan 3,00 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  4. d. het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar regels in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

Artikel 15 Algemene Procedureregels

15.1 Procedure afwijking

Bij een afwijking van het bestemmingsplan, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit in de procedure als bedoeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

15.2 Procedure nadere eisen

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen is de volgende procedure van toepassing:

  1. a. Het voornemen, waarbij toepassing wordt gegeven aan het stellen van nadere eisen, ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken ter gemeentesecretaris ter inzage.
  2. b. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging te voren in één of meer dag- of niewsbladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze bekend.
  3. c. De bekendmaking houdt in mededeling van de mogelijkheid voor belanghebbenden tot het indienen van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het voornemen gedurende de onder a genoemde termijn.
  4. d. Indien tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, wordt het besluit met redenen omkleed.
  5. e. Burgemeester en wethouders delen aan hen, die zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent met redenen omkleed mede en maken het besluit op de voorgeschreven wijze bekend.

15.3 Procedure wijziging

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging is de procedure als bedoeld in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.

15.4 Procedure omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning, die onderdeel uit maakt van dit plan, is de procedure als vervat in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

Artikel 16 Overige Regels

16.1 Verleende omgevingsvergunningen, vrijstellingen of ontheffingen

Een omgevingsvergunning, vrijstelling of ontheffing die ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan is verleend voor een activiteit waarvoor ingevolge deze regels een omgevingsvergunning is vereist wordt gelijkgesteld met een zodanige omgevingsvergunning.

16.2 Voorrangsregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

17.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan 'Gebroekerdijk 37' van de gemeente Echt-Susteren.

Bijlagen Bij De Regels

Bijlage 1 Parkeerkencijfers

Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 3 Aardkundig Ensemble De Horst

Bijlage 4 Cultuurhistorische Waardenkaart

Bijlage 5 Cultuurhistorisch Ensemble Gebroek-horst

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Bij de gemeente Echt-Susteren is het verzoek binnengekomen om één nieuwe woning te realiseren aan de Gebroekerdijk 37 te Echt. Op deze locatie is reeds een woning aanwezig aan de rand van het perceel. Het betreft in verval geraakte bebouwing. Binnen het vigerende bestemmingsplan "Stedelijk gebied" is deze locatie bestemd als "Wonen", waarbij ter plaatse van de bestaande bebouwing een bouwvlak is opgenomen waarbinnen de vervangende nieuwbouw van een 'bestaande woning' is toegestaan. De situering van een nieuwe vrijstaande woning (in de vorm van een carréhoeve) met bijgebouw en bijbehorende bouwwerken (zonnepanelen) past echter niet binnen het bestaande bouwvlak. Om het bouwvlak te verplaatsen en te vergroten dient het bestemmingslan herzien te worden. Middels onderhavig bestemmingsplan wordt dit planvoornemen mogelijk gemaakt.

Bij schrijven van 28 september 2017 heeft de gemeente Echt-Susteren aangegeven dat de gemeente in principe bereid is medewerking te verlenen aan de realisatie van een nieuwe vrijstaande woning aan de Gebroekerdijk 37 te Echt. De gemeente heeft hierbij aangegeven dat de locatie is gelegen binnen een gebied dat aardkundig en cultuurhistorisch waardevol is. Deze aspecten komen in deze toelichting dan ook nader aan bod.

1.2 Ligging, Begrenzing En Juridische Status Van Het Plangebied

Het plangebied is gelegen in Echt, ten zuiden van de kern. Het plangebied is gesitueerd tussen Gebroekerdijk 35 en 39. Het betreffende perceel heeft een oppervlakte van 3.530 m2 en is kadastraal bekend als gemeente Echt-Susteren, sectie AC, perceelnummer 352 te Echt. Zie onderstaande afbeelding waarbij de locatie van het plangebied is aangegeven op een luchtfoto.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20180162-VG01_0001.png"

Luchtfoto plangebied

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan “Stedelijk gebied”, dat door de raad is vastgesteld op 26 mei 2016. Het plangebied is gelegen binnen de bestemming 'Wonen' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 5'. Tevens er op deze gronden de 'gebiedsaanduiding milieuzone – roerdalslenk'. Er is één bouwvlak gesitueerd met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m): 10' en 'maximum goothoogte (m): 7'.In onderstaande afbeelding is het plangebied globaal aangegeven binnen het bestemmingsplan “Stedelijk gebied”.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20180162-VG01_0002.jpg"

Uitsnede vigerende bestemmingsplan "Stedelijk gebied"

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn volgens artikel 25.1 bestemd voor wonen en bestaande, legaal aanwezige aan-huis-verbonden-beroepen of -bedrijven met de daarbij behorende voorzieningen. Volgens artikel 25.2.1 dienen woningen uitsluitend binnen het bouwvlak te worden gebouwd en is vervangende nieuwbouw toegestaan. Volgens artikel 25.2.2 mag het gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken van een bouwperceel met een minimale oppervlakte van 500 m2, maximaal 100 m2 bedragen. Volgens artikel 25.2.4 dient het gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde per bouwperceel maximaal 40 m2 te bedragen.

Waarde - Archeologie 1

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

Waarde - Archeologie 3

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden gelegen in droge en natte landschappen met hoge en/of middelhoge archeologische verwachtingswaarde; danwel een provinciaal aandachtsgebied met hoge en/of middelhoge archeologische verwachtingswaarde.

Waarde - Archeologie 5

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden gelegen rond een ARCHIS-waarneming of vondstmelding.

Gebiedsaanduiding milieuzone – roerdalslenk

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - roerdalslenk' is het niet toegestaan om:

  1. a. boorputten op te richten, in exploitatie te nemen of te hebben dieper dan 30,00 meter beneden het maaiveld;
  2. b. de grond te roeren dieper dan 30,00 meter beneden het maaiveld, of deze handeling toe te laten, of anderszins werken of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de slechtdoorlatende bodemlagen kunnen aantasten;
  3. c. een bodemenergiesysteem op te richten, die dieper reikt dan 30,00 meter beneden het maaiveld;
  4. d. boorputten op te richten wanneer de doorboorde weerstandbiedende lagen en het boorgat, van 0,00 tot 3,00 meter beneden het maaiveld, niet worden afgedicht met klei of bentoniet.

Het plangebied is daarnaast gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan "Cultuurhistorie Echt-Susteren", dat door de raad is vastgesteld op 22 september 2016. Binnen dit bestemmingsplan zijn aan deze gronden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Aardkundige waarde' en 'Waarde – Cultuurhistorie' en de functieaanduidingen 'specifieke vorm van waarde - aardkundige ensemble De Horst' en 'specifieke vorm van waarde - cultuurhistorische ensemble Gebroek-Horst' toegekend.

Waarde - Cultuurhistorie

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de instandhouding en versterking van ter plaatse aanwezige cultuurhistorische en oudheidkundig waardevolle elementen (monumenten en karakteristieke bebouwing), patronen (beplantingspatronen, verkavelingen, wegenpatronen, het stedenbouwkundig beeld) en gebieden.

Specifieke vorm van waarde - cultuurhistorische ensemble Gebroek-Horst

Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - cultuurhistorische ensemble Gebroek-Horst' dienen bij nieuwe ontwikkelingen de karakteristieken en waarden gerespecteerd te worden van Gebroek. Belangrijke kwaliteiten van Gebroek zijn de ligging van het gehucht in een open landschap, waarbij infrastructuur, bebouwingsstructuur (inclusief de oriëntatie van gebouwen), de directe verbinding tussen tuinen en open veld en de verkaveling van de tuinen en historische bouwmassa waardevol te noemen zijn. Het zicht vanaf de Gebroekerstraat op de groene dorpsrand en kerk van Echt is zeer beeldbepalend en waardevol.

Waarde - Aardkundige waarde

De voor 'Waarde - Aardkundige waarde' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het instandhouden en versterken van de cultuurhistorische, natuurlijke, landschappelijke en aardkundige waarden.

Specifieke vorm van waarde - aardkundige ensemble De Horst

Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - aardkundige ensemble De Horst' dient rekening te worden gehouden met het aardkundig waardevol gebied De Horst. Dit gebied is gelegen in de landschappelijke hoofdeenheid Maasterrassen en omvat bovendien Beekdalen. De typerende landvormen bestaan uit terras(ruggen) en geulen/dalvormige laagten, die in sterke onderlinge samenhang voor komen en vanwege de aanzienlijke hoogteverschillen als zodanig duidelijk in het veld herkenbaar zijn. Dit gebied kan daarom aangeduid worden als een typevoorbeeld van een versneden terras van de vlechtende Maas.

Conclusie

De situering van een nieuwe vrijstaande woning (in de vorm van een carréhoeve) met bijgebouw en bijbehorende bouwwerken (zonnepanelen) past niet binnen het vigerende bestemmingsplan "Stedelijk gebied". Ter plaatse van de bestaande bebouwing op deze locatie is een bouwvlak opgenomen binnen de bestemming 'Wonen', waarbinnen de vervangende nieuwbouw van een 'bestaande woning' is toegestaan. De situering van de nieuwe woning past niet binnen dit bouwvlak. Tevens past het totaal aan oppervlakte van de bouwwerken niet binnen het maximum aantal toegestane bebouwingsoppervlakte. Om het bouwvlak te verplaatsen en te vergroten is een bestemmingsplanherziening nodig.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied en de aanwezige functies in het gebied gegeven. De planbeschrijving komt in hoofdstuk 3 aan bod. In hoofdstuk 4 is aangegeven hoe is omgegaan met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleidskader. In hoofdstuk 5 komen de milieuaspecten aan bod en de waterparagraaf. In hoofdstuk 6 wordt stilgestaan bij de planopzet, gevolgd door de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan in hoofdstuk 7. Tot slot komt in hoofdstuk 8 de juridische procedure aan bod.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

2.1 Inleiding

Om een beeld te krijgen van de omgeving van het plangebied wordt eerst een gebiedsbeschrijving van Gebroek en met name van de directe omgeving van het plangebied gegeven. Dit wordt gedaan aan de hand van de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke structuur en functionele structuur.

2.2 Ontstaansgeschiedenis

Het plangebied ligt binnen de lintvormige historische kern van Gebroek en wordt begrensd door een watervoerende restgeul van de Maas uit het Laat-Glaciaal. Het middeleeuwse gehucht Gebroek ontstond ten zuiden van Echt aan de rand van het Maasterras. Aan de zuidzijde van het gehucht ligt het natte broekgebied waardoorheen de Nieuwe Graaf stroomt en Gebroek vermoedelijk zijn naam ontleent.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20180162-VG01_0003.jpg"

Gebroek in 1842 en in 2010

2.3 Ruimtelijke Structuur

De oudste kern van Gebroek is gelegen langs de Gebroekerdijk. Enkele eeuwen geleden lag al aan twee zijden van deze weg bebouwing, een combinatie van carrévormige hoeven en lange smalle boerderijen die met de korte zijde naar de weg gekeerd stonden, vaak onder een hoek. Deze oriëntatie dankten zij aan de kavels die met name ten oosten van de Gebroekerdijk ook onder een hoek op de dijk stonden. Geïsoleerd ligt nog de hoeve De Horst, die binnen het ensemble valt. Deze karakteristiek van Gebroek is bewaard gebleven: nog altijd staan langs de Gebroekerdijk grotere carrévormige boerderijen en boerderijen die met de korte zijde naar de weg gericht staan. Onderhavig planvoornemen speelt hierop in door de nieuwe woning in de vorm van een carréhoeve te bouwen. De hoeve De Horst is een belangrijke inspiratiebron geweest voor het ontwerp van het bouwplan. Dit volgt uit het bouwplan van onderhavig initiatief dat als bijlage 5 is toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20180162-VG01_0004.jpg"

Hoeve De Horst

De verkaveling van de huispercelen en tuinen aan weerszijden van de weg is bijzonder gaaf bewaard gebleven, evenals de overheersende oriëntatie van de gebouwen. Veel bebouwing hier dateert nog uit de vooroorlogse periode; enkele boerderijen dateren uit de wederopbouwperiode. Ook de historische wegenstructuur is nog aanwezig; vrijwel alle wegen binnen het ensemble zijn historisch te noemen.

Een zeer belangrijke kwaliteit van Gebroek is de relatie tussen gehucht en omgeving: het gehucht ligt nog aan alle zijden vrij in het agrarisch cultuurlandschap, waarbij ook de wegenstructuur en de openheid van het veld bewaard zijn gebleven. Aan de zuidzijde is de overgang naar het dal van de Nieuwe Graaf nog aanwezig, evenals de historische beekpassage. Vrijwel overal grenzen de achtertuinen van de huizen meteen aan het open veld, zoals ook voorheen het geval was. Deze kwaliteit staat echter sterk onder druk. Middels onderhavig plan wordt echter geen inbreuk op deze structuur gemaakt. De achtertuin van de te realiseren woning aan de Gebroekerdijk 37 grenst meteen aan een open veld.

2.4 Functionele Structuur

De buurtschap Gebroek bestaat grotendeels uit vrijstaande woningen/hoeves, agrarische bedrijven en agrarische percelen. Het voorzieningenniveau is beperkt en de inwoners zijn aangewezen op de voorzieningen in Echt. In Gebroek komen voornamelijk vrijstaande woningen/carréhoeves voor.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Bouwplan

Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van een nieuwe vrijstaande woning met bijgebouw en bijbehorende bouwwerken (zonnepanelen) mogelijk gemaakt aan de Gebroekerdijk 37 waar reeds bestaande bebouwing aanwezig is. Het huidige bouwvlak op deze locatie wordt verplaatst door meer centraal op het perceel te situeren en de omvang van het bouwvlak wordt vergroot naar 740 m2. De woning beschikt over een oppervlakte van 475 m2. Tevens wordt op deze locatie een bijgebouw met een oppervlakte van 210 m2 binnen de regels van dit bestemmingsplan toegestaan. Hiermee wordt afgeweken van de maximum toegestane oppervlaktemaat voor bijgebouwen binnen het vigerende bestemmingsplan. In het vigerende plan is namelijk binnen een woonbestemming op een bouwperceel van 500 m2 of meer, een gezamenlijk oppervlak aan bijbehorende bouwwerken toegestaan van maximaal 100 m2. De gemeente Echt-Susteren heeft per brief, d.d. 28 september 2017, bekendgemaakt principemedewerking te willen verlenen aan onderhavig plan, mits deze afwijking nader wordt gemotiveerd. De afwijking ten aanzien van het bijgebouw is in casu nodig om het bouwvolume van bijgebouwen in verhouding te brengen met het bouwvolume van het hoofdgebouw. Het vigerende bestemmingsplan verzet zicht niet tegen de grote inhoudsmaat van de gewenste woning (475 m2). Om het bijgebouw in verhouding tot de grote omvang van de woning te kunnen realiseren, dient te worden afgeweken van de standaardoppervlaktemaat (100 m2). Deze verhouding is daarnaast reëel gelet op de totale omvang van het perceel en de betreffende bouwregel hierover in het vigerende bestemmingsplan. De betreffende bouwregel ten aanzien van het gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken in het vigerende plan luidt als volgt:

De gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bedraagt per bouwperceel maximaal:

  1. 1. 70 m² indien de oppervlakte van het bouwperceel minder dan 500 m² bedraagt, met dien verstande dat het achter de achtergevelrooilijn aanwezige erf voor maximaal 50% wordt bebouwd;
  2. 2. 100 m² indien de oppervlakte van het bouwperceel 500 m² of meer bedraagt, met dien verstande dat het achter de achtergevelrooilijn en het verlengde daarvan aanwezige voor de hoofdbestemming bestemde erf voor maximaal 50% wordt bebouwd.

In onderhavig planvoornemen bedraagt het totale oppervlakte van het perceel: 3530 m2.Het totaal bebouwd percentage van het perceeloppervlakte bedraagt: 28%. Gelet op deze verhoudingen is een bijgebouw met een oppervlakte van 210 m2 in verhouding.

Naast de behoefte aan een redelijke verhouding dient vermeldt te worden dat het bijgebouw tevens dient voor meerdere doeleinden waaronder een garage. Ten behoeve van het stallen van auto's bestaat een gedeelte van het te realiseren bijgebouw enkel uit een overkapping. Hiermee wordt een openheid gecreëerd binnen de bebouwing. Het bijgebouw is los van de carréhoeve en zover mogelijk terug van de weg, gesitueerd. Op deze manier zal dit ‘volume’ zo onopvallend mogelijk in het straatbeeld op gaan. Een transparante verbinding tussen carréhoeve en bijgebouw wordt gemaakt d.m.v. een verbindingselement van glas. Het bouwplan is gelegen in het aardkundig ensemble De Horst, aan een zeer smalle weg, die weinig ruimte biedt voor het parkeren van voertuigen. Het niet wenselijk om voor het huis meerdere auto’s, continue in het zicht te hebben. Het ontwerp van het bijgebouw voorziet erin de omgeving zoveel mogelijk vrij te waren van geparkeerde voertuigen door het bieden van voldoende uit het zicht liggende parkeerplaatsen voor de bewoners. Gelet op het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het noodzakelijk is om af te wijken van de standaardoppervlaktemaat voor bijbehorende bouwwerken.

Daarnaast is het binnen het vigerende plan mogelijk om bouwwerken, geen gebouwen zijnde te realiseren met een maximum oppervlak van 40 m2. De zonnepanelen die middels onderhavig plan worden gerealiseerd, zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde en beschikken over een oppervlakte van maximaal 100 m2. Deze afwijkende maatvoering wordt nader gemotiveerd in paragraaf 4.4.2.

De onderstaande afbeeldingen tonen de situering van de woning binnen de projectlocatie en de plattegrond van de begane grond van de woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20180162-VG01_0005.jpg"

Situering bouwplan

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20180162-VG01_0006.jpg"

Artist impression bouwplan

De typologie van een carréhoeve is in dit bouwplan consequent doorgevoerd. Er is gebruik gemaakt van een hoog opgetrokken symmetrische langsgevel met een centrale dominante entree. De hoofdbouw heeft een strak, ononderbroken zadeldak voorzien van dakkapellen. De terugspringende zijvleugels zijn ondergeschikt, sober en functioneel uitgevoerd en zijn eveneens voorzien van een zadeldak. Alle delen van het bouwplan volgen consequent de typologie van een klassieke carréhoeve, zoals deze in de omgeving Gebroek voorkomt, zoals besproken in paragraaf 2.3. De carréhoeve, samen met het bijgebouw gaat ondanks zijn grote afmetingen naadloos op in het straatbeeld en in de landelijke omgeving. Het bouwplan is uitgebreid toegelicht in bijlage 5. De omgevingscommissie van gemeente Echt-Susteren heeft in haar vergadering d.d. 31 november 2017 besloten dat het bouwplan uit een oogpunt van welstand aanvaardbaar is. Het besluit is als bijlage 1 toegevoegd.

3.2 Parkeren

Het parkeren is voorzien op eigen terrein, waar conform de CROW-richtlijnen minimaal twee parkeerplaatsen worden aangelegd (in een garage). Parkeren kan zowel plaats vinden op de oprit aan de zuidelijke zijde van het perceel, in de garage en onder het afdak van het bijgebouw. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm die de gemeente Echt-Susteren stelt aan één wooneenheid.

3.3 Privacy

De privacybescherming voor de aangrenzende woningen (Gebroekerdijk 35 en 39) blijft door de nieuwbouw van de woning gewaarborgd. Middels het geldende bestemmingsplan is reeds één woning mogelijk op deze locatie. De afstand tussen deze woning en de bestaande naastgelegen woning aan de Gebroekerdijk 39 wordt zelfs vergroot doordat het bouwvlak meer centraal op het perceel wordt gesitueerd. Gezien het feit dat het hier om vrijstaande woningen op ruime bouwpercelen gaat en de onderlinge afstand vergelijkbaar is met ander situaties in de omgeving blijft de privacy voor omwonenden gewaarborgd. Bezwaarlijke hinder of verslechtering van de huidige situatie met betrekking tot de waarborging van de privacy voor omwonenden is gezien het bovenstaande dus niet aan de orde.

3.4 Bezonning

Het planvoornemen heeft nauwelijks invloed op de bezonning van de belendende percelen gezien de onderlinge afstanden voor de aangrenzende woningen aan de Gebroekerdijk. Een vermindering van zon op de aangrenzende percelen is gezien de omvang van de percelen, de hoogte van de bebouwing en de onderlinge afstand niet aan de orde. De bestaande percelen hebben een zodanige grootte dat eventuele schaduwwerking als gevolg van de nieuwe woning uit te sluiten is.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. Hierna worden in het kort de voornaamste zaken uit het voor het plangebied relevante Rijks-, nationale en provinciale beleid weergegeven, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:

  • de veranderende behoefte aan wonen en werken;
  • de mobiliteit van personen;
  • economische positie tussen de tien meest concurrerende landen vasthouden
  • voornamelijk in de sectoren logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en
  • voedsel en tuinbouw;
  • de bijzondere waarden (compacte steden omringd door open en natuurrijk landelijk
  • gebied, cultuurhistorie en natuur) koesteren en versterken;
  • waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater in verband met de
  • klimaatverandering en stedelijke ontwikkeling;
  • aandeel duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie moet
  • worden vergroot;
  • deregulering.

Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt om een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het Rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard.

De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.

Het Rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en verladers die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiertoe zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen gesteld:

  1. 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  2. 2. Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  3. 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk benoemt voorts 13 nationale belangen. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het Rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan.

Met de ontwikkeling van één nieuwe woning ter vervanging van een bestaande woning zijn geen van de voorgenoemde rijksbelangen uit de SVIR van toepassing. Geconcludeerd kan worden dat gezien de aard en de kleinschalige omvang van deze ontwikkeling het planvoornemen geen invloed heeft op de gestelde doelen in de SVIR.

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, ook wel het Barro genoemd, is met de aanvulling op 1 oktober 2012, volledig in werking getreden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen.

Dit betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich daarbij primair richt tot de gemeenten. Daarnaast kan het Barro aan de gemeenten opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren. De volgende onderwerpen uit het Barro moeten worden vertaald in bestemmingsplannen:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote Rivieren, Waddenzee en Waddengebied;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waard;
  • Rijksvaarwegen;
  • Hoofdwegen en spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorzieningen;
  • EHS;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • Uitbreidingsruimte van het IJsselmeer.

Verdere uitwerking heeft voorts plaatsgevonden in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Met het inwerkingtreding van het Barro heeft er ook een wijziging plaatsgevonden van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Bro is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt.

Met de ontwikkeling van één nieuwe woning ter vervanging van een bestaande woning zijn geen van de voorgenoemde rijksbelangen uit het Barro van toepassing. Geconcludeerd kan worden dat gezien de aard en de kleinschalige omvang van deze ontwikkeling, de onderwerpen in het Barro niet van toepassing zijn.

4.3 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking

Bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen een verantwoording te bevatten aan de hand van de zogenoemde 'Ladder voor duurzame verstedelijking', die is vastgelegd in artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Dit afwegingskader verplicht overheden tot het maken van een zorgvuldige ruimtelijke afweging bij het mogelijk maken van nieuwe stedelijke ontwikkelingen in een bestemmingsplan. Het doel is om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik en daarmee het voorkomen van (onaanvaardbare) leegstand en onnodig 'bouwen in de wei'. De Ladder is daarmee een belangrijk instrument voor een goede ruimtelijke ordening.

Een toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet gezien het voorgaande een beschrijving bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Hieronder volgt een toetsing van onderhavig planvoornemen aan de nieuwe Ladder.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De Ladder-onderbouwing is verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Voordat getoetst wordt of een voorziene ontwikkeling 'nieuw' is, dient te worden getoetst of onderhavige ontwikkeling kan worden aangemerkt als een 'stedelijke' ontwikkeling. In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig dan ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, blijkt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. In de literatuur wordt er bij voorziene ontwikkelingen met betrekking tot woningbouw zelfs gesproken over een daadwerkelijke ondergrens. Volgens vaste jurisprudentie is het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is twaalf (ABRvS 22-07-2015, ECLI:NL:RVS:2015:2329, r.o. 6.3). In casu is er sprake van de realisatie van één woning, op een locatie waar op basis van het geldende bestemmmingsplan reeds één woning is toegestaan. Gelet hierop is geen sprake van een woningtoevoeging aan de woningvoorraad. Onderhavige ontwikkeling is dus geen stedelijke ontwikkeling gelet op de jurisprudentie. Nu middels onderhavig planvoornemen geen sprake is van een 'nieuwe' woning, maar juist leegstand en verpaupering wordt voorkomen is de Ladder-onderbouwing geen vereiste. Daarmee is echter niet gezegd dat de aspecten die samenhangen met voornoemde Ladder in het geheel niet aan de orde zijn. In het kader van de uitvoerbaarheid van het plan zijn ze namelijk wel degelijk van belang. Op de relatie tussen het planvoornemen en het (regionaal afgestemde) woningbouwbeleid wordt in paragraaf 4.5 en 4.6 nader ingegaan.

4.3.1 Conclusie Rijksbeleid

Met de realisatie van één woning aan de Gebroekerdijk 37 te Echt ter vervanging van een bestaande woning, zijn geen van de voorgenoemde rijksbelangen van toepassing. Geconcludeerd kan worden dat gezien de aard en de kleinschalige omvang van deze ontwikkeling het planvoornemen geen invloed heeft op de gestelde doelen van het Rijk.

4.4 Provinciaal Beleid

4.4.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan 2014 (POL2014) vastgesteld. Het POL 2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet) en het Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer). In het POL 2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de basisfilosofie en ook bij de aanpak van de rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren.

In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering. De belangrijke principes in het Limburgse omgevingsbeleid zijn:

1. Kwaliteit staat centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.

2. Uitnodigen staat centraal. Dat gaat over de manier waarop de provincie, samen met de partners, dat voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren.

De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en een sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in dit POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden. In het bebouwd gebied gaat het om de zones “bedrijventerrein”, “stedelijk centrum” en “overig bebouwd gebied” en in het landelijk gebied gaat het om de “goudgroene natuurzone”, de “zilvergroene natuurzone”, de “bronsgroene landschapszone” en het “buitengebied”. Voor het plangebied is bezien welk gebiedstype van toepassing is.

Locatie plangebied

Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied en ligt in de zone "buitengebied” en in de "boringsvrije zone".

Buitengebied

De zone 'Buitengebied' omvat een breed scala aan gebieden variërend van landbouwgebieden in algemene zin, glastuinbouwgebieden, ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij, verblijfsrecreatieve terreinen, stadsrandzones tot linten en clusters van bebouwing. De buitengebieden hebben vaak een agrarisch karakter met ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. Voor deze gebieden ligt het accent op het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw en het terugdringen van de milieubelasting vanwege de landbouw. Daarnaast gaat de aandacht uit naar de kwaliteit en het functioneren van de ondergrond.

Feitelijk verandert er niets aan het gebruik van het perceel, maar wordt voorzien in een nieuw vrijstaande woning en wordt de huidige onherstelbaar in verval geraakte boerderij gesloopt. Er is derhalve feitelijk geen sprake van het toevoegen van een nieuwe woning in het buitengebied, aangezien op deze locatie planologisch-juridisch al een woning mogelijk is. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling staat het POL2014 daaraan niet in de weg. Door de huidige in verval geraakte boerderij te slopen en een nieuwe woning in de vorm van een carréhoeve te realiseren vindt tevens kwaliteitsverbetering plaats. Hierdoor zal de huidige situatie op onderhavige locatie juist verbeteren.

Boringsvrije zone

In de Omgevingsverordening is een verbod opgenomen voor diepe boringen in de boringsvrije zones. Daartoe is de Roerdalslenk verdeeld in vier gebieden, waarbij de diepte van het boorverbod per gebied varieert (zie subparagraaf 4.4.3). De boorverboden zijn vastgesteld om de beschermende werking van de Brunssumklei tegen verontreinigingen van bovenaf zoveel mogelijk in stand te houden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20180162-VG01_0007.jpg"

Uitsnede POL kaart 2014

Midden-Limburg kenmerkt zich door een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. Er is er sprake van een gedifferentieerd woongebied waarin de komende 10-15 jaar een demografische transitie zal plaats vinden. De woningmarkt heeft als opgave mee te bewegen in deze transitie. De regio is gestart met een regionale structuurvisie wonen, zorg en woonomgeving, waarin gezamenlijk invulling wordt gegeven aan het dynamisch voorraadbeheer. Dat omvat het werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad door kwaliteitsverbetering, herstructurering (transformatieopgave zorgvastgoed en huursector) en waar nodig sloop en nieuwkomers (waaronder arbeidsmigranten). Maar ook het terugdringen van nog niet gerealiseerde plannen die niet bijdragen aan de beoogde vernieuwing. In de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op het provinciale en regionale woonbeleid en de wijze waarop het planvoornemen hierbinnen past.

4.4.2 Energieakkoord 2013

Het Rijk heeft in samenwerking met 47 partijen het Energieakkoord gesloten. In het energieakkoord is de basis gelegd voor een breed gedragen, robuust en toekomstbestendig energie- en klimaatbeleid. Het energieakkoord biedt een langetermijnperspectief met afspraken op de korte- en middellange termijn. Hiervoor zijn de volgende doelen geformuleerd:

  • een besparing van energieverbruik met gemiddeld 1,5%;
  • 100 petajoule energiebesparing per 2020;
  • een toename van het aandeel duurzame energie naar 14% van het totale jaarverbruik in Nederland in 2020 met een doorgroei naar 16% in 2023;
  • het creëren van ten minste 15.000 voltijdsbanen binnen de duurzame energiesector.

Deze doelen zijn verder uitgewerkt in verschillende pijlers. Voor het de ontwikkeling van de zonneweide zijn vooral pijler 2 'Opschalen hernieuwbare energieopwekking' en pijler 3 'Stimuleren van decentrale duurzame energie (DDE)'. In het energieakkoord wordt uitgegaan van een opwekking van 186 PJ (PetaJoule) energie uit hernieuwbare energiebronnen. Om te komen tot deze energieopwekking zijn alle vormen van energieopwekking nodig: wind, biomassa en zon.

Momenteel bedraagt het aandeel zonne-energie minder dan 1% van de totale energievraag. Gelet hierop dienen alle initiatieven die daar een bijdrage aan leveren te worden benut. De te realiseren zonnepanelen middels onderhavig plan leveren daarom een belangrijke bijdrage aan de doelstelling van het rijk om te komen tot een aandeel van 16% van duurzaam opgewekte energie in het totale Nederlandse energieverbruik in 2023. Om deze reden is de gemeente Echt-Susteren tevens bereid om af te wijken van de standaardoppervlakte maat voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.4.3 Omgevingsverordening Limburg 2014

Bij het POL2014 hoort de Omgevingsverordening Limburg. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk ‘Ruimte’, waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd.

De Omgevingsverordening Limburg was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. In 2014 is de Omgevingsverordening opnieuw gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk "Ruimte" aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk "Ruimte" is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Het POL 2014 zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. In de omgevingsverordening komt dit tot uiting in de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2). Daarin wordt gesteld dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Een uitwerking van de ladder duurzame verstedelijking is in paragraaf 4.3 reeds opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20180162-VG01_0008.jpg"

Omgevingsverordening Limburg 2014

Uit de kaarten behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014 blijkt dat het plangebied voor een gedeelte is gelegen binnen de 'Zone Natuurbeek'. Wezenlijke kenmerken en waarden van deze zone zijn het beschermen, behouden en verder ontwikkelen van de ecologische doelen, de daarvoor benodigde waterkwaliteit en ruimte voor natuurlijke hydromorfologische processen als meanderen en inundaties en het realiseren van de benodigde zo natuurlijk mogelijke waterpeilen in de natuurbeek en de aangrenzende Zone natuurbeek. De toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in de Zone natuurbeek, dient een beschrijving te bevatten van de wijze waarop:

  • rekening is gehouden met de toekomstige inrichting van de zone, gericht op de realisatie van de wezenlijke kenmerken en waarden daarvan;
  • nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten die afbreuk kunnen doen aan de realisatie van de wezenlijke kenmerken en waarden van de Zone natuurbeek of die de omvang van schade als gevolg van meanderen, inundaties of waterpeilen worden tegengegaan.

Nu op onderhavige locatie reeds een woning aanwezig is en deze bebouwing wordt afgebroken en een nieuwe woning wordt gebouwd, wijzigt de huidige situatie maar beperkt. Er is geen sprake van nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten die afbreuk kunnen doen aan de Zone Natuurbeek. Er is tevens reeds een weg (Gebroekerdijk) gesitueerd tussen het plangebied en de betreffende natuurbeek. Onderhavig plan zal gelet op het voorgaande geen inbreuk maken op de Zone natuurbeek.

Het plangebied is tevens gelegen in de 'Boringsvrije zone Roerdalslenk I'. Alle boringen (en roeren grond) dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei zijn in het gebied Roerdalslenk I verboden. Voor boringen dieper dan 20 meter dient een melding te worden gemaakt bij de Provincie Limburg. Aangezien geen grondboringen dieper dan 20 meter zijn voorzien, vormt dit geen belemmering en hoeft er ook geen verdere aanduiding in het bestemmingsplan te worden opgenomen.

Uit de kaarten behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014 blijkt dat het plangebied niet ligt binnen overige (milieu)beschermingsgebieden of beschermingszones ten behoeve van natuur en landschap.

4.5 Regionaal Beleid

4.5.1 Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg

De samenwerkende gemeenten in Midden-Limburg (Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert) en de provincie Limburg hebben samen het initiatief genomen tot het opstellen van een ‘Structuurvisie Wonen Zorg en Woonom-geving Midden-Limburg’. De Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving is de basis voor het geven van sturing aan en voeren van regie over het in de regio te voeren beleid op het vlak van wonen, zorg en woonomgeving. De visie is een vervolg op de twee regionale woonvisies (MiddenLimburg Oost en Weerterkwartier) voor de periode 2010 tot 2014. De Structuurvisie is een antwoord op de vraag hoe om te gaan met de actuele en te verwachten demografische en economische ontwikkelinge

In de structuurvisie is de gewenste ruimtelijke ontwikkelingsrichting ten aanzien van het beleidsveld ‘Wonen’ voor de korte termijn (2014 tot en met 2017) en met een doorkijk naar de lange termijn (2018 tot en met 2023) vastgelegd. In de structuurvisie wordt aangegeven dat om de regio Midden-Limburg aantrekkelijk te houden, duurzaam moet worden geïnvesteerd in de toekomst. Deels betekent dit het behouden van het goede, deels betekent dit inzetten op verandering en verbetering. De opgave richt zich niet meer volledig op kwantitatieve groei maar meer en meer op kwalitatieve groei.

Per gemeente is in de Structuurvisie een zogenaamde kwaliteitsenvelop opgenomen die richting geeft aan de kwalitatieve opgave op het gebied van wonen en ook wonen met zorg in de te onderscheiden kernen en wijken. Voor gemeente Echt-Susteren wordt gesteld dat van 2014 tot 2024 een groei is berekend van circa 270 huishoudens. Tevens is in de structuurvisie voor Echt-Susteren aangegeven dat Echt-Susteren afgelopen jaren heeft geprofiteerd van instroom van inwoners vanuit de regio.

Aangezien het plangebied is gelegen binnen 'bebouwd gebied' waarop reeds een bestaande woning (boerderij) is toegestaan, is geen sprake van het toevoegen van een nieuwe woning. Middels onderhavig planvoornemen vindt kwaliteitsverbetering plaats, nu de bestaande in verval geraakte boerderij op deze locatie zal worden vervangen door een nieuwe woning in de vorm van een carréhoeve. De bestaande boerderij is geheel aan de rechterzijde van het perceel gesitueerd. Hierdoor ontstaat een grote open ruimte tussen de bestaande bebouwing, die de continuïteit van de bebouwing onderbreekt. De nieuwe woning wordt centraler op het perceel gesitueerd, waardoor de verbinding/cohesie in de straat versterkt wordt. Gelet op het voorgaande past het planvoornemen binnen het regionale beleid.

4.6 Gemeentelijk Beleid

4.6.1 Structuurvisie Echt-Susteren 2012-2025

De gemeenteraad van Echt-Susteren heeft op 12 december 2012 de “Structuurvisie Echt-Susteren 2025” vastgesteld. Voor zowel het buitengebied als het stedelijk gebied formuleert de structuurvisie een aantal ambities. Het realiseren van deze ambities draagt bij aan het halen van de algemene gemeentelijke doelstelling om ook in 2025 en lang daarna een aantrekkelijke gemeente te zijn waar het prettig wonen, werken en recreëren is. De ambities voor het buitengebied luiden als volgt:

  1. 1. Rust en ruimte in ons buitengebied behouden en waar mogelijk versterken;
  2. 2. Verdere verstening tegengaan;
  3. 3. Vergroting van de contrasten tussen de aanwezige landschappen;
  4. 4. Komen tot een groen-blauwe ecologische ladder;
  5. 5. Behoud van een economisch gezonde, duurzame agrarische sector met het juiste bedrijf op de juiste plek;
  6. 6. Ruimte bieden aan een breed georiënteerde plattelandseconomie;
  7. 7. Het zijn van een toeristisch-recreatieve schakel in de Euregio.

Daarnaast worden zes leidende principes gehanteerd bij alle ruimtelijke (locatie)keuzes binnen de gemeente Echt-Susteren. Deze principes dragen ertoe bij dat ruimtelijke kwaliteit leidend is, zowel in het buitengebied als in het stedelijk gebied. Vaak zal een combinatie van thema’s bruikbaar zijn, waardoor een optimale belangenafweging wordt verkregen. Deze principes luiden als volgt:

  1. 1. Meer aandacht voor de onderste lagen (bodem, water, landschap, natuur, cultuurhistorie en infrastructuur);
  2. 2. Zorgvuldig ruimtegebruik (met oog voor beeldkwaliteit én economie);
  3. 3. Grensoverschrijdend denken en handelen;
  4. 4. Tegengaan van verdere verstening van het buitengebied;
  5. 5. Kwaliteit belangrijker dan kwantiteit;
  6. 6. Bereikbaarheid belangrijker dan aanwezigheid of nabijheid.

Daarnaast zijn er in de structuurvisie een aantal afwegingscriteria opgenomen voor woningbouwplannen. Een van deze ciriteria is dat het initiatief iets moet toevoegen aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Dit kan bijvoorbeeld door het voorkomen van leegstand en verpaupering, het komen tot een beter stedenbouwkundig geheel en het komen tot bijzondere (kleinschalige) woonmilieus. Tot slot wordt als criteria gesteld dat het absolute streven is om per saldo niet meer woningen aan de voorraad toe te voegen.

Middels onderhavig planvoornemen wordt voldaan aan deze criteria. Door een nieuwe woning te realiseren op deze locatie, wordt de huidige in verval geraakt boerderij gesloopt en wordt leegstand en verpaupering voorkomen. De bestaande boerderij is geheel aan de rechterzijde van het perceel gesitueerd. Hierdoor ontstaat een grote open ruimte tussen de bestaande bebouwing, die de continuïteit van de bebouwing onderbreekt. De nieuwe woning wordt centraler op het perceel gesitueerd, waardoor de verbinding/cohesie in de straat versterkt wordt. Hierdoor vindt kwaliteitsverbetering plaats. Gelet op het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het planvoornemen past binnen de “Structuurvisie Echt-Susteren 2025”.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Milieubeleid wordt steeds meer ingebed in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen.

5.2 Geluid

Voor nieuwbouwplannen geldt dat in het kader van de Wet geluidhinder (Wg) een akoestisch onderzoek noodzakelijk is indien de geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen binnen de zone van een weg, industrieterrein of het spoor. Aangetoond dient dan te worden dat de geluidsbelasting voldoet aan de wettelijke geluidgrenswaarde. Het betreft hier de realisatie van een woning waardoor er sprake is van een geluidsgevoelig object. Aangezien sprake is van een geluidgevoelig object als bedoeld in de Wet geluidhinder, dient te worden bezien in hoeverre kan worden voldaan aan de normen ten aanzien van industrielawaai en (spoor)wegverkeerslawaai.

Wegverkeerslawaai

Inzake wegverkeerslawaai en spoorweglawaai is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Tritium, d.d. 8 februari 2018, 1801/097/LT-01. Dit onderzoek is als Bijlage 2 toegevoegd. Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de Doorder Veldweg en Ruijtersweg. Het plan is tevens gelegen aan de 30 km/uur weg Gebroekerdijk. Dit type weg vormt een afwijkende categorie binnen de Wet geluidhinder. Formeel kan voor deze weg geen hogere waarde worden aangevraagd of verleend, aangezien deze weg niet zoneplichtig is. Echter voor de waarborging van een goed akoestisch woon- en leefklimaat dient de geluidbelasting op de gevels van nieuw te bouwen woningen nabij deze 30 km/uur weg alsnog te worden bepaald. Gelet op de normen uit de Wet Geluidhinder is onderhavige locatie in het stedelijk gebied gelegen en betreft het de nieuwbouw van een woning. Derhalve bedraagt de maximale ontheffingswaarde 63 dB. De gemeente Echt-Susteren heeft geen eigen geluidbeleid met betrekking tot het verlenen van hogere waarden vastgesteld. Uit het onderzoek blijkt dat voor alle wegen geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woning de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijdt. Derhalve is een procedure hogere waarde ten gevolge van wegverkeerslawaai niet aan de orde.

Spoorweglawaai

Met betrekking tot spoorweglawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de spoorlijn Echt - Susteren. Ten behoeve van het spoorweglawaai zijn alle gegevens direct overgenomen vanuit het Geluidregister Spoor. Hierin zijn tevens alle (toekomstige) geluidschermen opgenomen. De omvang van de geluidzone (het planologisch aandachtsgebied) langs een spoorweg is afhankelijk van het feit of de spoorweg is aangegeven op de geluidplafondkaart of de zonekaart. De nabijgelegen spoorlijn Echt - Susteren is weergegeven op de geluidplafondkaart. Het geluidplafond bedraagt 67 dB. De zone bedraagt derhalve 600 meter. Het bouwplan valt hiermee binnen de zone van het spoor. Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat de spoorlijn Echt - Susteren de voorkeursgrenswaarde voor spoorweglawaai van 55 dB (die is opgenomen in het Besluit Geluidhinder) nergens wordt overschreden. Derhalve is eveneens een procedure hogere waarde ten gevolge van spoorweglawaai niet aan de orde.

Conclusie wegverkeerslawaai en spoorweglawaai

Aangezien in onderhavige situatie geen sprake is van een procedure hogere waarde wordt voor de woning een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels niet noodzakelijk geacht. Bij toepassing van standaard geluidwerende materialen en maatregelen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is er te allen tijde sprake van een goed akoestisch woon- en leefklimaat.

Industrielawaai

Verder is industrielawaai niet aan de orde. De afstand tot het dichtstbijzijnde industriegebied is dermate groot dat deze niet van invloed is. Derhalve is akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder niet noodzakelijk.

5.3 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Nederland kan vooralsnog niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio’s om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof. Voor een aantal functies (onder andere woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

De NIBM-grens voor woningbouwlocaties is als volgt bepaald: 3% criterium = 1500 woningen (netto) bij minimaal één ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Dit houdt in dat onderhavige ontwikkeling op basis van het besluit luchtkwaliteit niet in betekende mate bijdraagt aan aantasting van de luchtkwaliteit. Het betreft namelijk de realisatie van één woning op een locatie waarop reeds één woning is toegestaan, waardoor de verkeersaantrekkende werking niet toeneemt. Het planvoornemen kan dan ook worden aangemerkt als NIBM.

5.4 Bodem

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan, een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.

Ten behoeve van onderhavig planvoornemen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Bodeminzicht, d.d. 30 november 2017. Dit onderzoek is als bijlage 3 aan de Bijlagen bij de toelichting opgenomen. In dit onderzoek zijn verhoogde gehaltes van de achtergrondwaarden aangetroffen in zowel de zintuiglijk baksteenhoudende bovengrond, als de zintuiglijk schone bovengrond van de vaste bodem. Deze verhoogde gehaltes zijn gerelateerd aan de bijmenging van baksteen en het gebruik door de jaren heen en vormen geen aanleiding voor aanvullend onderzoek. Daarnaast zijn in het samengestelde indicatieve mengmonster van baksteenhoudende grond analytisch geen asbestvezels aangetoond. Geconcludeerd wordt dat de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie geen belemmering vormt voor de beoogde nieuwbouw van een woning. Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn namelijk geen verontreinigingen aangetoond die aanleiding vormen voor het uitvoeren van nader of aanvullend bodemonderzoek. De eventueel bij werkzaamheden vrijkomende grond is op of buiten het onderzoeksterrein herbruikbaar. Indien vrijkomende grond van de locatie afgevoerd dient te worden, zal rekening worden gehouden met de regels van het vigerende Besluit Bodemkwaliteit.

5.5 Externe Veiligheid

5.5.1 Inleiding

Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege: het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens. Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Het beleid is onder andere verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) en verder uitgewerkt / toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid opgenomen in de zogenaamde 'Wet Basisnet', dat op 1 april 2015 in werking is getreden. Deze bestaat uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet.

In het externe veiligheidsbeleid staan twee doelen centraal: de bescherming van individuen tegen de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk en de bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een ramp met een groter aantal slachtoffers; respectievelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico is geen norm gesteld. Uit het vigerende beleid, zoals onder andere vastgelegd in het Bevi, geldt een verantwoordingsplicht. Iedere verandering (af- of toename) van het groepsrisico moet inzichtelijk worden gemaakt en worden voorzien van een onderbouwing (verantwoording groepsrisico).

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van één woning ter vervanging van een in verval geraakte woning (boerderij). Nu reeds één woning is toegestaan op onderhavige locatie binnen het geldende bestemmingsplan, neemt het aantal personen op deze locatie niet toe. Hierdoor stijgt het groepsrisico niet.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20180162-VG01_0009.jpg"

Uitsnede risicokaart

5.5.2 Transport van gevaarlijke stoffen

In of nabij het plangebied zijn geen wegen en sporowegen die opgenomen zijn in respectievelijk het Basisnet Weg en het Basisnet Spoor. Het plangebied is op ruime afstand gelegen van de provinciale weg N276, namelijk respectievelijk op 600 meter. Over deze weg vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats over de weg. Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van deze risicobron. Het plaatsgebonden risico vormt derhalve geen belemmering.

Spoorwegen

De afstand tot het dichtsbijzijnde spoor is circa 215 meter. Over dit spoor worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) geeft aan dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan langs transportroutes die deel uitmaken van de Regeling basisnet (Rb) de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege kan blijven. Het begrip risicoplafond is ingevoerd, zowel voor het plaatsgebonden risico (PR-plafond, uitgedrukt in de maximale PR 10-6 contour) als voor het vervoersaandeel in het groepsrisico (GR-plafond, uitgedrukt in maximale vervoershoeveelheden per stofcategorie). Deze plafonds zijn per basisnetroute en per wegvak/tracé/vaarroute in de Rb vastgelegd. Het GR-plafond 10-8 in casu is 195.0 meter. Onderhavig plangebied is buiten deze afstand gelegen. Hierdoor is een beperkte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Derhalve wordt onderhavig planvoornemen voorgelegd aan de brandweer.

Buisleidingen

Er zijn in de omgeving van onderhavig plangebied geen buisleidingen gesitueerd waar rekening mee dient te worden gehouden in het kader van externe veiligheid.

5.5.3 Risicovolle inrichtingen

In of nabij het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen. Tevens zijn er in of nabij het plangebied geen kabels en leidingen gelegen die ten behoeve van het gebruik en/of de veiligheid planologische bescherming behoeven. Gelet hierop zijn er geen belemmeringen ten aanzien van het planvoornemen met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

5.5.4 Conclusie

Uit bovenstaande blijkt dat het aspect externe veilgheid geen belemmering is voor het planvoornemen. Daarnaast is advies van de veiligheidsregio aangevraagd. Dit advies is bijgevoegd aan deze toelichting, zie Bijlage 4. Uit dit advies blijkt eveneens dat vanuit externe veiligheid geen beperkingen voor de realisatie van het planvoornemen optreden.

5.6 Flora En Fauna

5.6.1 Inleiding

Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met de gevolgen voor het behoud en de ontwikkeling van de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten en leefgebieden (Vogel- en Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden. In de volgende subparagrafen wordt specifiek ingegaan op respectievelijk gebiedsbescherming en soortenbescherming.

5.6.2 Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning.

Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.

In de omgeving van het plangebied op een afstand van circa 2,8 km is het Natura2000-gebied Grensmaas gelegen. Het plangebied maakt onderdeel uit van het bebouwd gebied van Gebroek en is zelf niet gelegen in een Natura2000-gebied, de NNN of stiltegebied. Gezien deze afstand is de beoogde ontwikkeling niet van invloed op het Natura 2000-gebied.

5.6.3 Soortenbescherming

De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn gedeputeerde staten van de provincie. Als eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, dan haakt de ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming daarbij aan.

Op het perceel, waar de nieuwe woning met bijbehorend bijgebouw en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is beoogd, is al jaren een vervallen woning (boerderij) aanwezig, die gesloopt gaat worden. De rest van het perceel is de afgelopen jaren in gebruik geweest als grasland. Er is voor de rest weinig begroeiing aanwezig. De begroeiing die aanwezig is staat vlak naast of tegen de vervalling bebouwing aan. Het achterste deel van de bebouwing is ingestort. Op het perceel is hoewel beperkt, wel beplanting aanwezig. Het is mogelijk dat er dieren op het perceel/in de bebouwing aanwezig zijn. Wanneer de bestaande bebouwing zal worden gesloopt, wordt er rekening gehouden met de zorgvuldigheid van deze sloopwerkzaamheden in het kader van de soortenbescherming. Indien op het moment van slopen geconstateerd wordt dat er wettelijk beschermde diersoorten aanwezig zijn, dient alsnog een onderzoek te worden uitgevoerd.

5.7 Archeologische Waarden

Sinds 1 september 2007 is de nieuwe wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) van kracht. Hiermee geeft de rijksoverheid uitvoering aan de implementatie van het Europese Verdrag van Valletta (“Malta”) uit 1993 dat beoogt het cultureel erfgoed in de bodem beter te beschermen. Met de inwerkingtreding van de Wamz krijgt de gemeente Echt-Susteren een eigen verantwoordelijkheid voor het bodemarchief (veelal aangeduid als 'archeologische zorgplicht'). De kern daarvan is dat de gemeente verplicht is om archeologische waarden en verwachtingen van meet af aan volwaardig mee te laten wegen in ruimtelijke plannen. Doel is om archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond te bewaren. Pas als dat niet mogelijk is, dienen de archeologische waarden door middel van een opgraving veiliggesteld te worden. Daarbij geldt het “veroorzaker-principe”: de initiatiefnemer (bodemverstoorder) betaalt de kosten van archeologisch onderzoek.

Ten behoeve van onderhavig planvoornemen is een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd door ArcheoPro (4569546100), d.d. 24-11-2017. Dit onderzoek is als bijlage 6 toegevoegd in de Bijlagen bij de toelichting van dit plan. Uit dit onderzoek is gebleken dat op basis van gegevens omtrent archeologische waarden in het gebied in combinatie met de landschappelijke situering in het algemeen en de gradiëntsituatie in het bijzonder moet worden geconcludeerd dat voor het plangebied een hoge verwachting geldt voor archeologische nederzettingsresten van zowel jagers-verzamelaars gemeenschappen uit het paleo- en mesolithicum als ook voor (nederzettings)resten behorend bij landbouwgemeenschappen daterend uit alle perioden vanaf het neolithicum tot en met de nieuwe tijd. Ter plaatse van de bestaande historische boerderij is zondermeer sprake van een archeologische en bouwhistorische waarde.

Om de bodemopbouw en eventuele verstoringen in beeld te brengen zijn binnen het plangebied vijf verkennende grondboringen gezet. Uit het verrichte veldonderzoek blijkt dat de bodem binnen het noordelijke deel van het plangebied uit een intacte moderpodzolbodem bestaat. De hoge archeologische verwachting voor dit deelgebied dient te worden gehandhaafd voor alle perioden.

Binnen het zuidelijke deel van het plangebied buiten de bestaande historische bebouwing, is de bodem sterk verstoord/gehomogeniseerd tot een diepte van circa 1 m -mv. Als gevolg hiervan kan de archeologisch verwachting voor dit deelgebied worden bijgesteld naar laag. Dit is het deel van het perceel waar de nieuwe woning op wordt gesitueerd.

Binnen de zuidoostelijke zone met de nog bestaande historische bebouwing, zullen in de ondergrond (behoudenswaardige) archeologische structuren, sporen en materiële resten aanwezig zijn die verband houden met de bestaande 18e eeuwse boerderij en eventueel diens voorganger(s). De archeologische verwachting/waarde voor dit deel van het plangebied blijft hoog.

Op basis van de resultaten van het onderzoek dient een karterend en eventueel waarderend vervolgonderzoek door middel van proefsleuven en/of boringen binnen het noordelijke deelgebied (zie onderstaande afbeelding, met rood aangegeven) te worden uitgevoerd, indien de geplande werkzaamheden hier de bodem dieper dan de bestaande bouwvoor substantieel verstoren. Echter zijn op het noordelijke deel van het plangebied geen werkzaamheden beoogd waarmee de bodem verstoord zal worden. De bodem zal daarentegen juist worden opgehoogd ten behoeve van het plaatsen van zonnepanelen. De huidige archeologische verwachtingswaarde die op deze gronden rust zal beschermd blijven door de archeologische dubbelbestemming, die in het vigerende plan is opgenomen, over te nemen binnen onderhavig bestemmingsplan. Zodoende blijven deze archeologische waarden gewaarborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20180162-VG01_0010.png"

Kaart advies vervolgonderzoek

Daarnaast dient een karterend en eventueel waarderend vervolgonderzoek door middel van proefsleuven te worden uitgevoerd ter plaatse van de bestaande historische bebouwing (zie bovenstaande afbeelding, met bordeauxrood aangegeven) gericht op structuren en materiële resten behorend bij de bestaande 18e eeuwse boerderij en eventuele middeleeuwse voorgangers indien hier sprake is van graafwerkzaamheden ten behoeve van de geplande nieuwbouw en/of ten behoeve van de sloop van het bestaande historische boederijcomplex. Dit onderzoek zal als vereiste worden gesteld bij de procedure voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning ten behoeve van activiteiten waarbij deze gronden zullen worden verstoord, indien de bodemverstoring dieper is dan 0,40 meter onder maaiveld én de omvang van de bodemingreep groter is dan 100 m². De totale oppervlakte van de garage, die in onderhavig gebied zal worden gerealiseerd, betreft maar een klein gedeelte van het gebied waarop een karterend en eventueel waarderend vervolgonderzoek dient te worden uitgevoerd. Binnen onderhavig bestemmingsplan worden de archeologische dubbelbestemming(en) ter plaatse van deze gronden binnen het vigerende bestemmingsplan overgenomen. Hiermee blijven deze archeologische waarden gewaarborgd.

Conclusie

De nieuwe woning wordt gerealiseerd binnen het deel waar uit onderzoek blijkt dat de bodem is verstoord. Het bijgebouw wordt maar voor een klein gedeelte gerealiseerd binnen het gedeelte waarop een vervolgonderzoek dient plaats te vinden. De bodemingreep is hier kleiner dan 100 m2, zodoende is hier geen vervolgonderzoek noodzakelijk. Op de (zoals in bovenstaande afbeelding aangegeven in rood en bordeauxrood) aangegeven gedeelten van het perceel worden de dubbelbestemmingen uit het vigerende plan overgenomen. Wanneer er sprake zal zijn van uit te voeren werkzaamheden ten behoeve van het realiseren van het bijgebouw en sloopwerkzaamheden van de bestaande bebouwing, zullen deze vervolgonderzoeken worden uitgevoerd ten behoeve van de te verlenen omgevingsvergunning voor deze werkzaamheden.

5.8 Cultuurhistorie

Op de gronden aan de Gebroekerdijk 37 te Echt (Gebroek) rust de dubbelbestemming 'Waarde - cultuurhistorische waarde' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - cultuurhistorisch ensemble Gebroek - Horst'. Het Gebroek is namelijk een middeleeuws gehucht dat ontstond ten zuiden van Echt aan de rand van het Maasterras. De belangrijkste cultuurhistorische waarden van Gebroek zijn de ligging van het gehucht in een open landschap, waarbij infrastructuur, bebouwingsstructuur (inclusief de oriëntatie van gebouwen), de directe verbinding tussen tuinen en open veld en de verkaveling van de tuinen en historische bouwmassa waardevol te noemen zijn. Voornamelijk het zicht vanaf de Gebroekerstraat op de groene dorpsrand en kerk van Echt is zeer beeldbepalend en waardevol. Middels onderhavig plan wordt dit zicht niet verstoord en wordt de karakteristiek van Gebroek bewaard. Onderdeel van deze karakteristiek zijn de grotere carrévormige boerderijen. Uit het bouwplan (zie Bijlage 5) blijkt dat onderhavige planvoornemen ter realisatie van een nieuwe woning geïnspireerd is op deze carrévormige boerderijen en met name 'hoeve De Horst'. De volumes van het beoogde bouwplan zijn voor een groot gedeelte in lijn met 'hoeve De Horst' welke eveneens een 'hoofdvolume' heeft met de langsgevel richting de straat. Het bijgebouw is los van de woning en zover mogelijk terug van de weg gesitueerd. Op deze wijze wordt het parkeren op terrein gerealiseerd en wordt gewaarborgd dat het open karakter van de omgeving gewaarborgd blijft.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20180162-VG01_0011.jpg"

Compositie en typologie

De typologie van een carréhoeve is in dit bouwplan consequent doorgevoerd. Er is gebruik gemaakt van een hoog opgetrokken symmetrische langsgevel met een centrale dominante entree. De hoofdbouw heeft een strak, ononderbroken zadeldak voorzien van dakkapellen. De terugspringende zijvleugels zijn ondergeschikt, sober en functioneel uitgevoerd en zijn eveneens voorzien van een zadeldak. Alle delen van het bouwplan volgen consequent de typologie van een klassieke carréhoeve, zoals deze in de omgeving Echt en omstreken voorkomt. De carréhoeve, samen met het bijgebouw gaat ondanks zijn grote afmetingen naadloos op in het straatbeeld en in de landelijke omgeving.

Materialisatie

Middels de materialen wordt beoogd een samenhang tussen de verschillende omliggende gebouwen te creëren. Er wordt gebruik gemaakt van rustieke bakstenen die voor een gedeelte gebroken wit/ licht grijs worden geschilderd. Het straatbeeld bestaat voor het grootste gedeelte uit bakstenen en in een lichte kleur geschilderde gevels. Het ‘hoofdvolume’ zal een lichte kleur krijgen zoals het grootste gedeelte van de bebouwing aan de Gebroekerdijk. Daarnaast zullen de ‘zijvleugels’ in een rustieke baksteen worden uitgevoerd. De bijbouw zal worden vervaardigd uit eikenhout. Hiervoor is gekozen om een zo natuurlijk mogelijke uitstraling te creëren, waardoor benadrukt wordt dat het bijgebouw ondergeschikt is aan de hoofdbouw en minder nadrukkelijk aanwezig is in het straatbeeld.

Ornamentatie

De omliggende gebouwen en ‘hoeve De Horst’ zijn niet sterk geornamenteerd, echter, er zijn wel een aantal onderdelen te bespeuren die zeer kenmerkend zijn voor de hoeve stijl. Zo zijn de met hardsteen bedekte doorlopende topgevels te herleiden van ‘hoeve De Horst’. Ook is er gekozen voor een plint, zoals een groot gedeelte van de woningen aan de Gebroekerdijk bevatten. Deze plint is bij het hoofdgebouw en de zijvleugels uitgevoerd in hardsteen en bij het bijgebouw in rustieke bakstenen. Voor de zijvleugels is gekozen om de luiken weg te laten (soberder). Deze zijn eveneens terug te herleiden vanuit ‘hoeve De Horst’ (roeden) en de oude lange smalle boerderijen aan de Gebroekerdijk (luiken). Bij veel boerderijen zijn de luiken door de jaren heen verdwenen, echter zijn de bevestigingen nog altijd duidelijk zichtbaar.

Middels onderhavig bouwplan wordt geen inbreuk gemaakt op de cultuurhistorische waarden die rusten op het plangebied. Deze waarden worden zelfs versterkt. Tevens heeft de omgevingscommissie van gemeente Echt-Susteren in haar vergadering d.d. 31 november 2017 besloten dat het bouwplan uit een oogpunt van welstand aanvaardbaar is. De omgevingscommissie heeft hierin aangegeven in principe in te stemmen met hoofdopzet van het plan en de toe te passen materiaalmonsters van gevelstenen en dakpannen. Deze brief is als bijlage 1 toegevoegd.

5.9 Waterparagraaf

4.3.1 Beleid ten aanzien van waterhuishouding

Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal waterplan

Het doel van dit als structuurvisie te beschouwen plan is het zodanig omgaan met de waterhuishouding dat ook latere generaties veilig en welvarend van de ruimte gebruik kunnen maken. Bescherming tegen droogte en wateroverlast, maar ook het zorgen voor een goede waterkwaliteit zijn hierbij van groot belang. Door bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn kan een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem bereikt worden.

Provinciaal waterplan 2010-2015

Het provinciaal waterplan 2010-2015 is een structuurvisie van de provincie Limburg waarin het nationale waterbeleid verder doorvertaald wordt. Het plan bevat enkele specifieke doelen om het watersysteem met het oog op de toekomst te verbeteren, te weten het herstel van de sponswerking, het herstel van natte natuur, schoon water, duurzame watervoorziening en een veilige Maas.

Met deze doelen wordt ingezet op nieuw waterbeheer waarbij functies gebonden aan waterkwaliteit in balans moeten zijn met variaties in de beschikbaarheid en kwaliteit van water. Hierbij wordt ingezet op een grensoverschrijdende stroomgebied benadering middels een integrale brongerichte aanpak. Daarnaast moet er meer ruimte gecreëerd worden voor natuurlijke processen in het watersysteem, moet het solidariteitsprincipe in acht genomen worden en dient water vooraf betrokken te worden bij ruimtelijke ontwikkelingen en afwegingen.

Omgevingsverordening Limburg

Het plangebied is niet gelegen binnen de 'Boringsvrije zone Roerdalslenk I' volgens de Omgevingsverordening Limburg, zie hiervoor paragraaf 4.4.3.

Waterbeheerplan Waterschap Roer en Overmaas en Waterschap Peel en Maas 2016-2021

Waterschap Roer en Overmaas en Waterschap Peel en Maasvallei hebben het Waterbeheerplan 2016-2021 vastgesteld. Zo konden zij, alvast vooruitlopend op de fusie in 2017, alvast invulling geven aan gezamenlijk waterbeheer. Met dit Waterbeheerplan zetten de waterschappen de koers uit voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg en geven zij aan hoe zij invulling willen geven aan de taak om te zorgen voor veilige dijken, droge voeten en voldoende en schoon water. Het plan beschrijft hoe zij het watersysteem en waterkeringen op orde willen brengen, welke thema’s hierbij een rol spelen en de gekozen strategie hierbij. Tevens is in dit plan opgenomen welk maatregelen de waterschappen gaan uitvoeren, wie hun partners daarin zijn en op welke manier dit gemonitord en bijgestuurd zal worden.

Conclusie

Middels onderhavig bestemmingsplan neemt het verhard oppervlakte toe door de realisatie van een woning en bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde. De afkoppeling en infiltratie van hemelwater is verplicht. Ter plaatse van de nieuwe bebouwing en oppervlakteverharding wordt het hemelwater van het vuilwater gescheiden. Het hemelwater zal direct worden geïnfiltreerd. Er is namelijk voldoende ruimte op het perceel om hemelwater op te vangen en ter plaatse te laten infiltreren. Het aspect water vormt dan ook geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

Hoofdstuk 6 Planopzet

6.1 Feitelijke Planopzet

6.1.1 Algemeen

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied door voor de gronden bestemmingen aan te wijzen. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

6.1.2 Wettelijk kader

Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de als bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit betekent dat bestemmingsplannen kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.

6.1.3 Planonderdelen

Het bestemmingsplan ‘Gebroekerdijk 37' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast.

Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels.

Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een topografische ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan ‘Gebroekerdijk 37’ zijn opgebouwd conform de door het SVBP2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels, en ten slotte de overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Naast het toetsen van een bestemmingsplan aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient het bestemmingsplan ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

7.2 Economische Uitvoerbaarheid

Het betreft hier een private ontwikkeling waarbij het risico geheel gedragen wordt door de initiatiefnemer, tevens eigenaar. Dit wordt geregeld door middel van een anterieure overeenkomst met de gemeente Echt-Susteren. In deze overeenkomst wordt de aan de gemeente te betalen financiële bijdrage op grond van de exploitatiebijdragen vastgelegd. Bovendien zal in deze overeenkomst de afwenteling van eventuele planschadeclaims worden geregeld.

Voor de gemeente Echt-Susteren zelf zijn er geen kosten verbonden aan de verwezenlijking van het plan. Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.

7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het planvoornemen betreft de realisatie van een vrijstaande woning aan de Gebroekerdijk 37 waar reeds een woning binnen het vigerende bestemmingsplan mogelijk is. Door het slopen van de huidige in verval geraakte bebouwing en het verplaatsen van het bouwvlak naar het middelpunt van het perceel wordt de ruimtelijke structuur ter plaatse versterkt en vindt er kwaliteitsverbetering plaats. De vormgeving van de woning is aangepast op de vormgeving van omliggende woningen, namelijk de carréhoeves. Gelet hierop mag aangenomen worden dat tegen het planvoornemen geen overwegende bezwaren bestaan. Het bestemmingsplan wordt echter wel conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 De Te Volgen Procedure

Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:

  1. a. Voorbereiding:

Vooroverleg met instanties

Watertoets

  1. b. Ontwerp:

1e ter inzage legging (ontwerp bestemmingsplan)

  1. c. Vaststelling:

Vaststelling door de Raad

2e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)

  1. d. Beroep:

(Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan

Reactieve aanwijzing

Beroep bij Raad van State

In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzageligging van het ontwerp bestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan in zijn onherroepelijke vorm.

8.2 Kennisgeving Voorbereiding

Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voor het plangebied aan de Gebroekerdijk 37 te Echt kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Gebroekerdijk 37'. Hierbij is aangegeven dat dit bestemmingsplan een herziening betreft van het geldende bestemmingsplan voor het plangebied.

8.3 Vooroverleg

Conform artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Instanties die blijkens hun werkterrein, belangen vertegenwoordigen of bevoegdheden krachtens de Wro hebben, worden bij de totstandkoming van bestemmingsplannen betrokken bij het overleg conform artikel 3.1.1. Bro.

In dit kader is het concept bestemmingsplan voor advies toegezonden aan de volgende overlegpartners:

  • Provincie Limburg;
  • Waterschap Limburg;
  • Veiligheidsregio Limburg-Noord.

Naar aanleiding van voornoemde verzoeken om advies in het kader van het vooroverleg zijn er drie reacties ontvangen van de hiervoor genoemde instanties. Deze reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. De reactie van het de veiligheidsregio, in de vorm van een advies is bijgevoegd als Bijlage 4 bij deze toelichting.

8.4 Vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 16 maart 2018 tot en met 26 april 2018, gedurende zes weken, ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld om schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan is vervolgens in de raadsvergadering van 5 juli 2018 door de raad van de gemeente Echt-Susteren ongewijzigd vastgesteld.

Bijlage 1 Goedkeuring Omgevingscommissie

Bijlage 1 Goedkeuring omgevingscommissie

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai En Spoorweglawaai

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai en spoorweglawaai

Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 4 Advies Externe Veiligheid

Bijlage 4 Advies externe veiligheid

Bijlage 5 Bouwplan

Bijlage 5 Bouwplan

Bijlage 6 Inventariserend Veldonderzoek

Bijlage 6 Inventariserend Veldonderzoek