KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Procedureregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Bestaande Situatie
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Nieuwe Situatie
3.2 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Beleidskaders
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Inleiding
5.2 Beleidskader
5.3 Waterhuishouding
Hoofdstuk 6 Milieu En Omgevingsaspecten
6.1 Milieu
6.2 Archeologie En Cultuurhistorie
6.3 Flora En Fauna
Hoofdstuk 7 Juridische Planbeschrijving
7.1 Algemene Opzet
7.2 Toelichting Op Regels
7.3 Handhaving Bestemmingsplan
Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak
8.1 Vooroverleg
8.2 Inspraak
8.3 Vaststellingsprocedure
8.4 Beroep
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Aan Huis Verbonden Beroepen En Bedrijven
Bijlage 3 Parkeerkencijfers
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Industielawaai
Bijlage 3 Plasbrandberekening
Bijlage 4 Notitie Stikstofdepositie
Bijlage 5 Aerius-berekeningen

Gouverneur Houbenstraat 1, Nieuwstadt

Bestemmingsplan - Gemeente Echt-Susteren

Vastgesteld op 02-03-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan Gouverneur Houbenstraat 1, Nieuwstadt met identificatienummer NL.IMRO.1711.BP20220709-VG01 van de gemeente Echt-Susteren.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan huis verbonden bedrijf

Bedrijfsmatige activiteit voorkomend in milieucategorie 1 of 2 van Bijlage 1 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' zoals opgenomen bij de regels van een bestemmingsplan, dan wel een naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woning, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend door de eigenaar(s)/gebruiker(s) van de woning dan wel een persoon met een verwantschap in de eerste graad met de eigenaar(s)/gebruiker(s), met uitzondering van een seksinrichting.

1.6 aan huis verbonden beroep

Een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de eigenaar(s)/gebruiker(s) van de woning dan wel een persoon met een verwantschap in de eerste graad met de eigenaar(s)/gebruiker(s), waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is, zoals arts, notaris, adviseur, therapeut, accountant of advocaat, evenwel met uitzondering van prostitutie.

1.7 achtererfgebied

Erf aan de achterkant en niet naar het openbaar toegankelijke gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw.

1.8 achtergevelrooilijn

De achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd, dan wel indien er geen sprake is van een bouwvlak, de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw, zonder bijbehorende bouwwerken

1.9 afhankelijke woonruimte

Een onderdeel van het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.10 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingspercentage

Een percentage, dat de grootte van het bouwvlak en/of bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de planregels anders is bepaald.

1.12 bedrijf

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.13 bedrijfs-/dienstwoning

Eén woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor het huishouden van een persoon, wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of terrein in overeenstemming met de bestemming.

1.14 bedrijfsvloeroppervlak

Het totale vloeroppervlak van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.15 beperkt kwetsbaar object

Een beperkt kwetsbaar object als bedoeld in art. 1 lid 1 Bevi.

1.16 bestaand

  1. a. bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning;
  2. b. bij gebruik: gebruik zoals aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van het plan, voor zover op een legale wijze tot stand is gekomen.

1.17 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bevoegd gezag

Bevoegd gezag als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (als hoofdregel is dit het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren).

1.20 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd, op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk met een dak, met uitzondering van overkappingen.

1.21 bijzondere woonruimte

Woonruimte waarin, al dan niet zelfstandige, woningen en gemeenschappelijke voorzieningen zijn opgenomen, zoals een bejaardenhuis, woonzorgcomplex of daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

1.22 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.23 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.24 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van zolder en kelder.

1.25 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandig, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.26 bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.27 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.28 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.29 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending, anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.30 dienstverlening

Het verlenen van economische, (para-)medische en maatschappelijke diensten aan derden, waarbij een rechtstreekse relatie bestaat met het publiek, zoals reisbureaus, bankinstellingen, postkantoren, verzekerings- en/of administratiekantoren, makelaarskantoren, advocaten- en/of notariskantoren, uitzendbureaus, apotheken, praktijkvestigingen voor tandtechniek, kapsalons, schoonheidssalons, nagelstudio's, schoenmakerijen, kleermakerijen en video-/dvd-verhuurbedrijven, fotostudio's en hondentrimsalons.

1.31 dove gevel

Een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering - conform NEN 5077 - die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33dB (ingeval van verkeerslawaai) en 35 dB (ingeval van industrielawaai), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzonderingen te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.32 eerste bouwlaag

De bouwlaag op de begane grond.

1.33 erf

Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.34 escortbedrijf

Het bedrijfsmatig, of in een omvang alsof die bedrijfsmatig is, prostitutie aanbieden door een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend, zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.

1.35 evenement

Periodieke en/of incidentele manifestaties, zoals concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, tentoonstellingen en shows, waarbij sprake is van onversterkte muziek dan wel van mechanisch versterkte muziek met een versterkt geluidniveau van maximaal 70 dB(A) op de gevel van de dichtstbijzijnde woning van derden of van een ander geluidgevoelig gebouw.

1.36 functie

Doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan, is toegestaan.

1.37 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.38 hoofdgebouw

Een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.39 horeca (bedrijf)

Het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.

1.40 horeca, categorie 1

Een horecabedrijf, dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen en waar overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren en in hoofdzaak alcoholvrije drank worden verstrekt, alsmede een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden. Daaronder worden begrepen: cafetaria/snackbar, fastfood- en broodjeszaken/lunchroom, konditorei, ijssalon/ijswinkel, koffie en/of theeschenkerij, afhaalcentrum, eetwinkels.

1.41 huishouden

Een persoon of een groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur en verhuur ten behoeve van arbeidsmigranten wordt daaronder niet begrepen.

1.42 internetwinkel

Een internetwinkel is een specifieke vorm van detailhandel, waarbij verkoop van goederen plaatsvindt na bestelling op internet. Er zijn vier verschillende categorieën internetwinkels (webwinkels) te onderscheiden, waarvan twee zonder fysieke bezoekmogelijkheid en twee met fysieke bezoekmogelijkheid:

Internetwinkels zonder fysieke bezoekmogelijkheid

  • categorie A: Een internetwinkel waar alleen een elektronische transactie tot stand komt en waar alle klantcontacten en transacties digitaal verlopen en er geen fysieke opslag en verzending van goederen plaatsvindt;
  • categorie B: Een internetwinkel met opslag– en verzendfunctie; een internetwinkel als bedoeld onder A, waar tevens fysieke opslag en verzending van goederen plaatsvindt. Deze verzending geschiedt uitsluitend per post.

Internetwinkels met fysieke bezoekmogelijkheid:

  • categorie C: een afhaalpunt: een locatie waar een klant uitsluitend via internet bestelde goederen kan afhalen of retourneren, waar uitsluitend logistiek en opslag van uitsluitend bestelde goederen plaatsvindt en waarbij geen sprake is van uitstalling ten behoeve van verkoop en/of overige activiteiten;
  • categorie D:een internetwinkel met afhaalmogelijkheid en de mogelijkheid om goederen uit te stallen, te passen en/of te bekijken met de daarbij behorende opslag en logistiek. Functioneel is deze internetwinkel vergelijkbaar met reguliere detailhandel.

1.43 inwoning

Het bewonen van een woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is, met dien verstande dat dit slechts toegestaan is in het hoofdgebouw, dan wel in met het hoofdgebouw verbonden bijbehorende bouwwerken.

1.44 kamerbewoning

Het gebruik van een hoofdgebouw of met het hoofdgebouw verbonden bijbehorende bouwwerken door meer dan twee onzelfstandige huishoudens.

1.45 kantoor-/praktijkruimte

Een ruimte die door aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve, (para)medische en/of ontwerptechnische arbeid.

1.46 kwetsbaar object

Een kwetsbaar object als bedoeld in art. 1 lid 1 Bevi.

1.47 lichte bedrijvigheid

Het op ambachtelijke wijze vervaardigen, herstellen, onderhouden of bewerken van producten en/of diensten in de vorm van bedrijven die voorkomen in de van deze planregels deel uitmakende categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

1.48 mantelzorg

Intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
Huisvesting ten behoeve van mantelzorg vindt in of bij een woning plaats en is toegestaan voor één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.

1.49 omgevingsvergunning

Omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.

1.50 ondergeschikte functie

Een functie die qua omvang en uitstraling ondergeschikt is aan een op dezelfde plaats voorkomende (hoofd)functie en daarvan ten dienste staat c.q. daar functioneel mee verbonden is.

1.51 ondergronds bouwwerk

Een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.

1.52 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.

1.53 parkeervoorzieningen

Elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.

1.54 perceelsgrens

Een grenslijn tussen bouwpercelen onderling.

1.55 (planologisch geregelde) woonfunctie

Een woning binnen een woonbestemming dan wel een woning die in de regels en/of op de verbeelding als zodanig is aangeduid.

1.56 primaire woonruimte

Woonruimte die nodig is voor de huisvesting van één huishouden, zoals woonkamer, slaapkamer, badkamer, keuken en bijkeuken.

1.57 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.58 risicovolle inrichting

  1. a. Een inrichting waarvoor ingevolge het besluit externe veiligheid een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij in het bestemmingsplan toegelaten kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, of
  2. b. een inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer afstanden gelden met het oog op de externe veiligheid, met uitzondering van gasdrukmeet- en regelstations.

1.59 seksinrichting

Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.60 seksuele dienstverlening

Een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen en/of het verrichten van erotisch/pornografische vertoningen.

1.61 shortstay-arbeidsmigrantenhuisvesting

Het huisvesten van legale werknemers van bedrijven, die tijdelijk in Nederland verblijven.

1.62 verkoopvloeroppervlak

De voor het publiek zichtbare en toegankelijke overdekte winkelruimte ten behoeve van de detailhandel; dit is het netto vloeroppervlak.

1.63 verwantschap in de eerste graad

Verwantschap in de eerste graad, zijnde ouders en kinderen, waaronder tevens adoptie- of pleegouders en/of -kinderen worden verstaan.

1.64 voorerfgebied

Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.65 voorgevellijn

De lijn waarin de voorgevel van een hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

1.66 voorgevelrooilijn

Dee voorste grens van het bouwvlak die is gericht naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.

1.67 voorzieningen van algemeen nut

Voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

1.68 Wabo

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.69 wet/ wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., worden de regelingen bedoeld zoals deze luidden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.

1.70 winkel

Een gebouw dat een ruimte omvat, die door zijn indeling kennelijk is bedoeld om te worden gebruikt voor de uitoefening van detailhandel.

1.71 winkelvloeroppervlak

Het totale vloeroppervlak van de overdekte verkoopruimten die bedoeld zijn voor het publiek en direct samenhangen met de verkoop.

1.72 wonen

Het gehuisvest zijn in een woning conform de onderhavige begripsbepaling.

1.73 woning

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

De loodrechte afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat perceel voorkomend bouwwerk.

2.2 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel

De oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

2.3 het bebouwingspercentage

Het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil loodrecht tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de breedte, diepte c.q. lengte van bouwwerken

Tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.6 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 de goothoogte van een bouwwerk

Loodrecht vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

Loodrecht vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.10 de oppervlakte van een bouwwerk

  1. a. Voor bouwwerken met wanden: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  2. b. voor bouwwerken zonder wanden (open overkappingen en daarmee vergelijkbare bouwwerken geen gebouwen zijnde): de overdekte grondoppervlakte (gemeten loodrecht onder het dakoppervlak).

2.11 peil

  1. a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

2.12 ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,50 meter bedraagt. Tevens worden hieronder gevelisolerende of andere duurzaamheidsmaatregelen verstaan, mits de overschrijding niet meer dan 0,50 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorieën 1 tot en met 2 van de in Bijlage 1 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten en bedrijfsmatige activiteiten die gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving daaraan gelijkwaardig zijn, met uitzondering van zoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen;
  2. b. een verkooppunt voor motorbrandstoffen exclusief LPG ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG';
  3. c. een winkel met ondergeschikte horeca op de begane grond ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - winkel en horeca, categorie 1';
  4. d. een bovenwoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'woning';

met de daarbij behorende:

  1. e. tuinen, erven en terreinen;
  2. f. parkeervoorzieningen,
  3. g. groenvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van een landschappelijke inpassing van bedrijfsgebouwen;
  4. h. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
  5. i. wegen en paden.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  4. d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  5. e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  6. f. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  7. g. ter waarborging van de externe veiligheid.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Algemene regels

5.2 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen

5.3 Milieu

5.4 Algemene regels met betrekking tot ondergronds bouwen

5.5 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit plan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).

6.2 Voorbeelden van strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan, het gebruiken, te doen of laten gebruiken van bebouwde en onbebouwde gronden ten behoeve van:

  1. a. het al dan niet ten verkoop opslaan van gebruikte, dan wel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorrijtuigen of aanhangwagens, die bruikbaar en niet aan hun bestemming onttrokken zijn, behoudens voor zover zulks passend is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  2. b. opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks passend is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  3. c. een seksinrichting, escortbedrijf en raam- en straatprostitutie.

Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels

7.1 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' mogen bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening gewaarborgd dient te blijven.

7.2 veiligheidszone - LPG vervallen

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - LPG vervallen' is de betreffende functie verwijderd, omdat tegelijk de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' is verwijderd.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de planregels met inachtneming van de procedure zoals aangegeven in artikel 9.1:

  1. a. voor het overschrijden van in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% van die maten en percentages, met dien verstande dat dit niet geldt wanneer reeds op grond van deze regels al anderszins kan worden afgeweken;
  2. b. voor het in geringe mate overschrijden van het bouwvlak, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. c. voor de bouw van een luifel of erker aan de voorgevel van een hoofdgebouw, mits:
    1. 1. de diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer dan 1,50 meter bedraagt;
    2. 2. de breedte niet meer bedraagt dan 50% van de voorgevel van het hoofdgebouw;
    3. 3. de hoogte niet meer bedraagt dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
    4. 4. er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid;
    5. 5. de luifel of erker stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
  4. d. voor de bouw van openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, mits:
    1. 1. het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 25 m²;
    2. 2. dat bestaat uit één bouwlaag;
    3. 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5,00 meter;
  5. e. het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde tot maximaal 5,00 meter, mits:
    1. 1. de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast;
    2. 2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving gewaarborgd wordt;
  6. f. ten behoeve van het oprichten van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van maximaal 20,00 meter;
  7. g. ten behoeve van het oprichten van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 40,00 meter;
  8. h. betrekking hebbende op (bedrijfs)woningen voor het uitbreiden van de woning met een afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg met dien verstande dat:
    1. 1. de bebouwingsmogelijkheden met niet meer dan 30 m² in één bouwlaag worden overschreden;
    2. 2. de afhankelijke woning met de hoofdwoning is verbonden en er geen zelfstandige woning gerealiseerd wordt;
    3. 3. het karakter van de omringende bebouwingsstructuur niet mag worden aangetast;
    4. 4. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden;
    5. 5. de bereikbaarheid voor algemene en nutsvoorzieningen moet zijn gewaarborgd, evenals de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
    6. 6. er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is.

Artikel 9 Algemene Procedureregels

9.1 Procedure afwijking

Bij een afwijking van het bestemmingsplan, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit in de procedure als bedoeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

9.2 Procedure nadere eisen

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen is de volgende procedure van toepassing:

  1. a. het voornemen, waarbij toepassing wordt gegeven aan het stellen van nadere eisen, ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken ter gemeentesecretaris ter inzage;
  2. b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging te voren in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze bekend;
  3. c. de bekendmaking houdt in mededeling van de mogelijkheid voor belanghebbenden tot het indienen van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het voornemen gedurende de onder a genoemde termijn;
  4. d. Indien tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, wordt het besluit met redenen omkleed;
  5. e. burgemeester en wethouders delen aan hen, die zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent met redenen omkleed mede en maken het besluit op de voorgeschreven wijze bekend.

9.3 Procedure omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning, die onderdeel uit maakt van dit plan, is de procedure als vervat in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Verleende omgevingsvergunningen, vrijstellingen of ontheffingen

Een omgevingsvergunning, vrijstelling of ontheffing die ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan is verleend voor een activiteit waarvoor ingevolge deze regels een omgevingsvergunning is vereist wordt gelijkgesteld met een zodanige omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 11.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1 sub a met maximaal 10%.
  3. c. Lid 11.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 11.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Lid 11.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Gouverneur Houbenstraat 1, Nieuwstadt.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Gouverneur Houbenstraat 1 in Nieuwstadt is een tankstation met LPG gevestigd. Op de begane grond staat een verkoopshop met op de eerste verdieping een bedrijfswoning. Het voornemen is om de bestaande verkoopshop met bovenwoning te slopen. Hiervoor in de plaats komt een nieuwe servicewinkel ten dienste van het tankstation van circa 87 m² met ondergeschikte horeca van 35 m². Op de verdieping wordt een bovenwoning teruggebouwd die door derden kan worden bewoond. Gelijktijdig wordt de gebiedsaanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met LPG' geschrapt om plaats te maken voor een onbemand tankstation waar uitsluitend benzine en dieselolie kan worden getankt.

Vanuit planologische en milieutechnische overwegingen is het saneren van tanken met LPG een verbetering, omdat een dergelijke voorziening vanuit oogpunt van milieuzonering en externe veiligheid niet wenselijk is in de bebouwde kom met nagenoeg alleen woonbebouwing rondom de planlocatie. Om deze ontwikkelingen mogelijk te maken is een partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt tussen de Gouverneur Houbenstraat 1 en Hoordstraat in Nieuwstadt. Aan de zuidzijde ligt de Millenerpoort met aansluitend woonbebouwing. Aan de noordzijde van het plangebied was vroeger een timmerwerkfabriek gevestigd. Tegenwoordig zit aan de zijde van de Hoordstraat een kantoor. Het gedeelte aan de Gouverneur Houbenstraat wordt gebruikt voor opslag (figuur 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20220709-VG01_0001.png"Figuur 1: Bestaande situatie en omgeving. Plangebied rood gestippeld omlijnd.

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor onderhavig plangebied geldt het volgende bestemmingsplan:

Bestemmingsplan Raadsbesluit Uitspraak ABRvS
“Stedelijk gebied" 6 december 2015

Na bestuurlijke lus opnieuw vastgesteld op 26 mei 2016
4 april 2016


In het bestemmingsplan is het plangebied bestemd voor 'Bedrijf' met de functieaanduidingen 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' en 'bedrijfswoning'. Rondom het vulpunt ligt de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - lpg' (figuur 2). De bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebruikt voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming, gewenst en/of noodzakelijk is.

Om bewoning door derden mogelijk te maken is een aanpassing van het bestemmingsplan nodig, waarbij gelijktijdig het verkooppunt met LPG en de 'veiligheidszone - lpg' worden geschrapt en een servicewinkel ten dienste van het tankstation met ondergeschikte horeca mogelijk wordt gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20220709-VG01_0002.png"Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Stedelijk gebied'.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie. De planbeschrijving van de nieuwe toestand is opgenomen in Hoofdstuk 3. In Hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor de realisatie van het bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid beschreven. De Waterparagraaf is opgenomen in Hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 omvat de omgevingsaspecten, te weten milieu, archeologie en natuur. Hoofdstuk 7 bevat de juridische vertaling. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt met name ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid, het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening en de uitkomsten van de inspraak.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Bestaande Situatie

Het plangebied ligt tussen de Gouverneur Houbenstraat en Hoordstraat in de kern Nieuwstadt. Met uitzondering van het tankstation en een noordelijk gelegen kantoor en opslagruimte (waar voorheen een timmerwerkfabriek was gevestigd) maakt het plangebied onderdeel uit van een woongebied met grondgebonden woningen. Het aan de Hoordstraat gevestigde kantoor is geformaliseerd (legaal aanwezig).

Planspecifiek
Op het perceel is een onbemand tankstation gevestigd. Het tanken gebeurt onder een luifel met aan de noordzijde een verkoopshop met bovenwoning. De bestaande situatie is weergegeven in figuur 3. In figuren 4 en 5 zijn twee foto's opgenomen van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20220709-VG01_0003.png"Figuur 3: bestaande situatie plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20220709-VG01_0004.png"Figuur 4: bestaande situatie (bron Google Earth).

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20220709-VG01_0005.png"Figuur 5: De bestaande verkooopshop met bovenwoning (bron Google Earth).

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Nieuwe Situatie

Er wordt een onbemand tankstation gerealiseerd/voortgezet waar uitsluitend benzine en dieselolie kan worden getankt. Het benzineverkooppunt is (al) voorzien van een luifel. Het tanken met LPG vervalt. Op de plaats van de bestaande bebouwing wordt een nieuwe servicewinkel ten dienste van het tankstation van circa 87 m² bvo (netto vloeroppervlak 59 m²) met ondergeschikte horeca van 35 m² bvo (netto vloeroppervlak 22 m²) gerealiseerd.
Op de verdieping wordt een bovenwoning teruggebouwd die niet meer gebonden is aan het bedrijf. De bouwhoogte is maximaal 7,2 meter. De verkoopruimte is met name bedoeld voor klanten van het tankstation die voor/tijdens/na het tanken een versnapering kunnen halen. Een combinatie van tankstation met bijbehorende verkoopruimte waar etenswaar en drank verkrijgbaar zijn is niet ongebruikelijk.

Vanuit planologische en milieutechnische overwegingen wordt deze ontwikkeling toegejuicht, omdat tanken met LPG vanuit veiligheidsoverwegingen niet wenselijk is in bestaand dorpsgebied. In figuur 6 is de nieuwe situatie opgenomen. Aanzichttekeningen van de nieuwe situatie is opgenomen in figuur 7.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20220709-VG01_0006.png"Figuur 6: Tekening nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20220709-VG01_0007.png"

Figuur 7: Aanzichttekeningen nieuwe situatie.

3.2 Verkeer En Parkeren

Verkeer
Het tankstation is bereikbaar vanaf de Gouverneur Houbenstraat en Hoordstraat. In noordelijke richting ligt het centrum van Nieuwstadt. In zuidelijke richting is Sittard bereikbaar. De verkeersgeneratie zal nagenoeg niet toenemen, omdat de servicewinkel voornamelijk is bedoeld voor personen die gebruik maken van het onbemand tanken met hun voertuig. Deze ontwikkeling zal niet tot problemen in de verkeersafwikkeling leiden. Het geringe extra aantal vervoersbewegingen per etmaal past binnen de maximale capaciteit van het wegennet van de Gouverneur Houbenstraat en naastgelegen Hoofdweg.

Parkeren
Voor een berekening van het aantal parkeerplaatsen hanteert de gemeente Echt-Susteren de CROW-norm (parkeerkencijfers, basis voor parkeernormering). Bij het gebruik van parkeerkencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie. De vraag naar parkeerplaatsen wordt namelijk bepaald door de locatie van de functie en het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerwijzen. Uit parkeerstudies blijkt dat functies in centra een lagere parkeervraag hebben dan functies van dezelfde aard elders in de bebouwde kom of in de periferie van een kern. Deze bevinding is aanleiding geweest om de parkeerkencijfers te onderscheiden naar stedelijke zones.

Brandstofverkooppunt
Voor een brandstofverkooppunt zijn in CROW publicatie 381 (december 2018) geen parkeerkencijfers opgenomen. Parkeergelegenheid is als regel niet nodig voor een tankstation.

Servicewinkel met ondergeschikte horeca
In tabel 2.1 zijn de maximum parkeerkencijfers opgenomen voor een winkel en cafetaria (rest bebouwde kom/ matig stedelijk). Deze kengetallen uit de CROW kunnen worden aangehouden voor een servicewinkel en ondergeschikte horeca. Uitgangspunt is dat parkeren plaatsvindt op eigen terrein.

Tabel 2.1: Parkeerkencijfers restaurant rest bebouwde kom.

Functies Aantal Per 100 m² bvo Oppervlakte Aantal pp
Servicewinkel (buurt- en dorpscentrum) 4,7 87 m² 4,0
Ondergeschikte horeca (cafetaria) 7,0 35 m² 2,4
Woning (koop, appartement, midden) 1 2,0
Totaal benodigd aantal parkeerplaatsen 8,4 pp

Afgerond zijn voor de bovenwoning en servicewinkel met ondergeschikte horeca acht parkeerplaatsen nodig. Voor de woning worden twee parkeerplaatsen aangelegd. Daarnaast worden er 2 x 3 parkeerplaatsen op eigen terrein aangelegd voor tankbezoekers die ook gebruik maken van de servicewinkel/ broodjeshoek/ snackhoek. In figuur 6 zijn de acht parkeerplaatsen opgenomen.

Dit betekent dat kan worden voldaan aan de gemeentelijke parkeerkencijfers. Bij uitwerking van het bouwplan wordt hiermee rekening gehouden. In de Algemene bouwregels van het bestemmingsplan wordt dit in artikel 5.2 het parkeren geborgd.

Conclusie
Op eigen terrein is voldoende parkeergelegenheid om te kunnen voldoen aan de door de gemeente gehanteerde parkeernorm voor de beoogde functies. Dit betekent dat de parkeerbehoefte kan worden opgevangen op eigen terrein.

Hoofdstuk 4 Beleidskaders

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' vastgesteld (afgekort NOVI). De visie bevat hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de NOVI wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving met bijbehorende opgaven geformuleerd. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

De vier prioriteiten
De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten. Dat zijn complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Politieke en maatschappelijke keuzes zijn vooral daar nodig, om op deze prioriteiten voortgang te boeken op een manier die draagvlak heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. Het gaat hier om de volgende prioriteiten.

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.

Drie afwegingsprincipes
Doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: ‘(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving: ontwikkeling van de leefomgeving gaat samen met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw. Om aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, gebruikt het rijk in het omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes. Deze zijn:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Relatie tot het bestemmingsplan
In de uitwerking van prioriteit 3 'Sterke en gezonde steden en regio's' is een aantal beleidskeuzes opgenomen. Er zijn vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande dorpsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk wil het rijk de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de herontwikkeling van een bestaand tankstation met een woning in bestaand dorpsgebied.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Door de (thans 14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. De rijksbelangen zijn bij dit plan niet in het geding.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Nieuwe ontwikkelingen dienen te voldoen aan de 'Ladder' voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijk ordening. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Doel van de Ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De Ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.

Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond. Bij het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt het volgende geconstateerd:

Eerst wordt beoordeeld of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het plan voorziet in het toestaan van de verkoop van reguliere brandstoffen, een servicewinkel ten dienste van het tankstation met ondergeschikte horeca en woning. Deze bebouwing past al binnen het huidige bestemmingsplan. Er is geen sprake van nieuw ruimtebeslag. Daarmee is er alleen sprake van een functiewijziging. In haar uitspraak van 6 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:915) oordeelt de ABRvS dat een bestemmingsplan dat voorziet in een functiewijziging niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de aard van de functies waarin het huidige plan ten opzichte van het voorheen geldende plan voorziet weliswaar verschilt, maar dat de omvang van hetgeen binnen de nieuwe functies mogelijk wordt gemaakt, relatief gering is. Het plan wordt op grond van bovenstaande niet beschouwd als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Limburg

Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Limburg vastgesteld. De Omgevingsvisie Limburg is een strategische en lange termijn visie (2030-2050) op de fysieke leefomgeving. In de visie wordt echter breder gekeken dan alleen naar de fysieke leefomgeving, er wordt ook ingegaan op onderwerpen als gezondheid en veiligheid, economie en sociale aspecten. Zodoende sluiten de opzet en scope van de omgevingsvisie - fysieke leefomgeving in brede zin - aan bij de komende Omgevingswet.

De provincie onderscheidt drie hoofdopgaven. Deze opgaven spelen Limburg-breed, de accenten verschillen echter per gebied en per sector. De hoofdopgaven zijn:

  1. 1. Een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige leefomgeving
    1. a. in stedelijk c.q. bebouwd gebied
    2. b. in landelijk gebied
  2. 2. Een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie (inclusief landbouwtransitie)
  3. 3. Klimaatadaptatie en energietransitie

De Omgevingsvisie Limburg is geen blauwdruk voor de toekomst, uitgangspunt is zoeken naar balans tussen het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving waarin we leven, wonen, werken, leren en onze vrije tijd besteden. Bij (nieuwe) ontwikkelingen zijn nog keuzes mogelijk. Het gaat dan om maatwerk, rekening houdend met het karakter en de mogelijkheden van een gebied en afweging van belangen op de lokale schaal. Afwegingen vinden op basis van de volgende Limburgse principes:

  • De provincie streeft naar een inclusieve, gezonde en veilige samenleving. De inrichting en ontsluiting van gebieden nodigt uit tot ontmoeten, recreëren en maatschappelijke betrokkenheid.
  • De kenmerken en identiteit van gebieden staan centraal. Een gebiedsgerichte aanpak is de basis voor samenwerking met andere partijen en initiatiefnemers. Er is dus ruimte voor maatwerk.
  • Meer stad, meer land. De provincie koestert de variatie in gebieden. Stedelijke functies worden geconcentreerd in compacte steden en dorpen. Landelijke gebieden worden als tegenhanger van de drukkere stedelijke gebieden ontwikkeld.
  • De provincie gaat zorgvuldig om met de ruimte en voorraden, zowel onder- als bovengronds. Zij zet in op een sociaaleconomische ontwikkeling zonder vraagstukken af te wentelen naar de volgende generaties. In lijn met de Omgevingswet gaat zij in de Omgevingsvisie uit van het voorzorgsbeginsel.

Bij het principe van ‘Meer stad, meer land’ hoort een algemene zonering. Het toekomstbeeld voor Limburg is te vangen in een algemene indicatieve zonering. Er wordt onderscheid gemaakt tussen landelijke gebieden, bebouwde gebieden en infrastructuren. De Omgevingsvisie is echter een visie in tekst en bevat geen specifiek kaartmateriaal. Daarom worden de begrenzingen van de zoneringen en andere werkingsgebieden welke voortkomen uit de Limburgse principes en de uitwerkingen op thema’s in de Omgevingsvisie verankerd in het kaartmateriaal behorende bij de (ontwerp) Omgevingsverordening Limburg. Op het thema ‘Wonen en leefomgeving’ is in de Omgevingsvisie Limburg gesteld dat wonen in beginsel alleen maar in bestaand bebouwd gebied is toegestaan.

Toetsing aan provinciaal beleid
Nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten zoveel mogelijk een plek krijgen binnen het bebouwd gebied. Dit om de diversiteit tussen stad en land, tussen dynamisch en rustiger en tussen wonen, werken en recreëren als kwaliteit van de leefomgeving te kunnen behouden. Het plangebied ligt in bebouwd gebied in de categorie landelijke kern. De leefbaarheid en vitaliteit van de kern is belangrijk. Een aantal kernen vervult op sommige terreinen een regionale verzorgende functie met onderwijs, zorg, cultuur, winkels en werklocaties. De zorg voor een goede kwaliteit van de leefomgeving en een goede bereikbaarheid zijn hier belangrijke uitgangspunten.

Planspecifiek
Het tankstation met LPG, servicewinkel en bovenwoning is opgenomen in het bestemmingsplan waarmee Gedeputeerde Staten eerder hebben ingestemd. De leefbaarheid wordt verbeterd, omdat de verkoop van LPG wordt gestaakt. Hiervoor in de plaats komt een tankstation met alleen benzine en dieselolie, een servicewinkel ten dienste van het tankstation met ondergeschikte horeca, alsmede een nieuwe duurzame bovenwoning.


Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. De provinciale belangen zijn niet in het geding. Deze herontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van de provinciale Omgevingsvisie.

4.2.2 Omgevingsverordening Limburg

Provinciale Staten van Limburg hebben op 12 december 2014 de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld. Door de jaren heen is deze verordening op grond van wijzigingsverordeningen meerdere keren aangepast. De geconsolideerde versie van de verordening is de actueel geldende versie.

In de Omgevingsverordening Limburg staan regels op gebied van milieu, wegen, water, grond, landbouw, natuur, wonen en ruimte. Alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving zijn in één verordening ondergebracht. Met de komst van de Omgevingswet is er ter vervanging van de Omgevingsverordening Limburg 2014 een nieuwe omgevingsverordening vereist. Die nieuwe Omgevingsverordening Limburg (2021) hebben Provinciale Staten op 17 december 2021 vastgesteld. Het betreft hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014, maar bevat tevens enkele nieuwe of inhoudelijk aanmerkelijk gewijzigde onderwerpen. Het gaat onder andere om instructieregels aan gemeenten op het onderwerp wonen. Omdat deze Omgevingsverordening is gebaseerd op de Omgevingswet kan deze niet eerder in werking treden dan de Omgevingswet zelf.

De meest recente versie van de Omgevingsverordening Limburg 2014 betreft de geconsolideerde versie van 22 november 2019. Het plan maakt onderdeel uit van bebouwd gebied (figuur 8).

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20220709-VG01_0008.png"Figuur 8: Uitsnede Kaart 2 Omgevingsverordening; duurzame verstedelijking en bestuursafspraken regionale uitwerking POL 2014.

Ladder voor duurzame verstedelijking
De Omgevingsvisie zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. In de omgevingsverordening komt dit tot uiting in de Ladder voor duurzame verstedelijking (paragraaf 2.2, artikel 2.2.2). Daarin wordt gesteld dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Daarbij worden tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen, zoals bedoeld in artikel 2.2.3 van de omgevingsverordening onderzocht. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop hieraan invulling is gegeven.

Toetsing aan Ladder voor duurzame verstedelijking
Het tankstation met bovenwoning ligt in bestaand stedelijk gebied. Op grond van jurisprudentie is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, zoals dat in paragraaf 4.1.3 is aangetoond. De Ladder hoeft geen verdere bespreking meer.

Wonen
In artikel 2.4.2 (Wonen) is in lid 2 opgenomen dat een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg niet voorziet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg.

Toetsing aan artikel 2.4.2
Dit bestemmingsplan maakt alleen de herbouw van een bovenwoning mogelijk, met dien verstande dat deze niet alleen beschikbaar komt voor een huishouden die aan het bedrijf is gebonden, maar voor een ieder. Er wordt geen woning toegevoegd. Het plan is in overeenstemming met het bepaalde in artikel 2.4.2.

Detailhandel
In artikel 2.4.3 (Detailhandel) is in lid 2 opgenomen dat een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg niet voorziet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor detailhandel aan de bestaande voorraad detailhandel, alsmede aan de bestaande planvoorraad detailhandel anders dan in overeenstemming met de thematische principes zoals beschreven in paragraaf 6.3 van POL2014, het beleidskader werklocaties Midden-Limburg en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Midden-Limburg, zoals verwoord in de bij deze paragraaf behorende bijlage 2.

Toetsing aan artikel 2.4.3
Dit bestemmingsplan maakt alleen de herbouw van een servicewinkel ten dienste van een tankstation met ondergeschikte horeca mogelijk. Er wordt geen detailhandel toegevoegd. De bestuursafspraken regionale uitwerking zijn niet in het geding. Het plan is in overeenstemming met het bepaalde in artikel 2.4.3.

Conclusie
De herontwikkeling van een tankstation met een servicewinkel/ondergeschikte horeca en bovenwoning is in overeenstemming met artikel 2.2.2 (Ladder), artikel 2.4.2 (Wonen) en artikel 2.4.3 (Detailhandel) van de Omgevingsverordening. Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Structuurvisie Echt-Susteren 2025

De gemeenteraad van Echt-Susteren heeft op 12 december 2012 de Structuurvisie Echt-Susteren 2025 vastgesteld (hierna: Structuurvisie) vastgesteld. In de structuurvisie is het toekomstperspectief voor de gemeente geschetst en wordt op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijke ontwikkelingsrichting aangegeven voor de hele gemeente. De gemeenteraad moet zich aan deze visie houden en mag er slechts gemotiveerd van afwijken. Voor de inwoner geeft de visie inzicht in de ontwikkelingsmogelijkheden die er zijn in een bepaald gebied. De delen A en B van de structuurvisie geven de hoofdlijnen aan waarbinnen ruimte wordt gelaten aan voorziene, maar vooral ook aan nog niet te voorziene ontwikkelingen. Daarvan zijn de thema's wonen en recreatie & toerisme verder uitgewerkt.

In de structuurvisie zijn de verschillende beleidslijnen samengebracht. Voor inwoners en ondernemers geeft de structuurvisie inzicht in de ontwikkelingsmogelijkheden die er zijn in een bepaald gebied. De structuurvisie wordt vertaald in bestemmingsplannen zodat het beleid verder kan worden uitgewerkt en vastgelegd.

Ambities en principes
De volgende ambities zijn opgenomen voor het stedelijk gebied:

  • realisatie van een woningvoorraad die kwantitatief en kwalitatief aansluit op de vraag;
  • gericht ruimtegebruik voor en door alle typen bedrijven;
  • concentratie van verstedelijking gericht op behoud van een onderscheidend detailhandelsaanbod;
  • concentratie en combinatie van maatschappelijke voorzieningen;
  • behoud van (be)leefbare kernen;
  • optimale bereikbaarheid van stedelijke functies;
  • het zijn van een veilige en duurzame gemeente.

De volgende zes leidende principes worden toegepast bij elke ruimtelijke afweging:

  1. 1. meer aandacht voor de onderste lagen (bodem, wat er, landschap, natuur, cultuurhistorie en infrastructuur);
  2. 2. zorgvuldig ruimtegebruik (met oog voor beeld kwaliteit én economie);
  3. 3. grensoverschrijdend denken en handelen;
  4. 4. tegengaan van verdere verstening van het buitengebied;
  5. 5. kwaliteit belangrijk er dan kwantiteit;
  6. 6. bereikbaarheid belangrijk er dan aanwezigheid of nabijheid.

Het te realiseren beleid wordt in deel C vertaald naar ruimtelijke ontwikkelingen, plannen en projecten. Ook wordt in deel C de vertaling van het Limburgs Kwaliteitsmenu naar gemeentelijk niveau behandeld. Bij niet-gebiedseigen ontwikkelingen is altijd een financiële bijdrage vereist.

Detailhandelsvoorzieningen
Hoofddoel in het hoofdwinkelcentrum in Echt is komen tot een krachtig functionerend centrum. Bij het toewijzen van nieuwe vestigingslocaties voor detailhandelsbedrijven in Echt voert de gemeente gericht beleid: Bij voorkeur ziet zij dat een detailhandelsbedrijf zich vestigt in het ‘kernwinkelgebied’. Als dat niet lukt, heeft de ‘randzone’ de voorkeur. Pas in de laatste plaats is vestiging in de aan de randzone grenzende ‘pdv-gdv-locatie’ aan de orde.

Wonen
In het stedelijk gebied ligt de nadruk op inbreiden, herstructureren en temporiseren met extra inzet op reductie van (onbenutte) particuliere bouwrechten. Het aantal woningen in Echt-Susteren bedraagt op dit moment ruim 14.000. Het merendeel hiervan ligt in het stedelijk gebied, de rest in het buitengebied. De gemeente neemt de regie om de kwaliteit van de woonomgeving, zowel in bestaande woongebieden alsook bij nieuwe projecten, te verbeteren c.q. garanderen. Op die manier blijft de gemeente aantrekkelijk als woongebied en als vestigingsgebied.
Kwantitatief gezien dient in de kleine kernen alleen te worden gebouwd voor de natuurlijke behoefte. In de grote kernen (Echt en Susteren) is er meer behoefte. Kwalitatief gezien dient er meer voor de huursector te worden gebouwd, en minder voor de koopsector. Met name in het segment duurdere eengezinswoningen moet gereduceerd worden om ruimte te maken voor zorg- en levensloopbestendige nultredenwoningen.

Externe veiligheid en duurzaamheid
De gemeente streeft ernaar om een veilig leef- en werkklimaat te scheppen voor haar burgers en bedrijven. Situaties waarbij sprake is van onaanvaardbare externe veiligheidsrisico’s of knelpunten wil zij voorkomen. Zij heeft hiertoe in een vroeg stadium van ruimtelijke planvorming oog voor veiligheid. Daarnaast streeft de gemeente duurzame ontwikkeling na. Zij zal kansen grijpen en creëren voor innovatieve en duurzame concepten bij ruimtelijke ontwikkelingen.


Toetsing planinitiatief
De Structuurvisie geeft de integrale koers en ambities van de gemeente Echt-Susteren voor de fysieke leefomgeving voor de periode tot en met 2025. De Structuurvisie is er primair op gericht om de kwaliteit van het leefmilieu te behouden en waar mogelijk te versterken. Samenwerking tussen verschillende partijen staat centraal en is noodzakelijk om deze doelen te bereiken. De visie is opgesteld vanuit een brede blik, waarbij ruimtelijke ordening, milieu, economie en bereikbaarheid met elkaar worden verbonden.
De herontwikkeling van het tankstation is vanuit externe veiligheid en duurzaamheid een verbetering, omdat externe veiligheidsrisico’s worden verkleind door het schrappen van tanken met LPG. De servicewinkel met ondergeschikte horecafunctie ligt in een randzone. Ten opzichte van de bestaande situatie is er nagenoeg geen sprake van uitbreiding. De winkel voorziet in een behoefte voor met name klanten van het tankstation. De vervangende nieuwbouw van de bovenwoning komt vrij voor woningzoekenden in Nieuwstadt. De ruimtelijke kwaliteit van het plangebied wordt met deze nieuwbouw opgewaardeerd.

Conclusie
De Structuurvisie heeft een hoog abstractieniveau, waarin geen uitspraken worden gedaan op perceelsniveau. De herontwikkeling van een bestaand benzinestation met servicewinkel en ondergeschikte horeca draagt bij aan de doelstelling tot het streven naar behoud van voldoende voorzieningen. De bovenwoning voorziet in de woningbehoefte in het middensegment. Gelijktijdig wordt het tanken met LPG planologisch onmogelijk gemaakt wat vanuit milieuzonering en externe veiligheid een verbetering is. Het plan is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Structuurvisie Echt-Susteren 2025.

4.3.2 Welstandsnota Echt-Susteren 2022

De gemeenteraad van Echt-Susteren heeft in zijn vergadering van 15 december 2021 de Welstandsnota Echt-Susteren 2022 vastgesteld. Het beleid is op 1 januari 2022 in werking getreden. Het doel van deze nieuwe nota is om de scheidslijn tussen "welstandsplicht" en "welstandsvrijheid" duidelijker te trekken en om het welstandstoezicht te dereguleren, zonder hierbij de greep op de historisch en in architectonisch opzicht belangwekkende en karakteristieke gebieden en objecten te verliezen.

De nota bevat de beleidsregels met daarin criteria die de gemeente toepast bij de welstandsbeoordeling van bouwplannen. In de volgende welstandsplichtige gebieden zijn drie welstandsniveaus vastgesteld, te weten:

  • welstandsniveau 1, plannen betreffende de rijksmonument en in de van rijkswege beschermde stads- en dorpsgezichten (deze laatste komen thans niet voor in Echt-Susteren);
  • welstandsniveau 2, plannen in gebieden die in het bestemmingsplan 'Cultuurhistorie' tevens bestemd zijn als 'Waarde – Cultuurhistorie' en daarnaast panden die zijn aangemerkt als karakteristiek in datzelfde bestemmingsplan (zie hiervoor ook www.ruimtelijkeplannen.nl);
  • welstandsniveau 3, plannen in de gebieden waar tevens een beeldkwaliteitsplan is vastgesteld.

Welstandsvrij
De overige gebieden en panden/bouwwerken in de gemeente Echt-Susteren zijn welstandsvrij en worden derhalve, in het geval van een aanvraag omgevingsvergunning niet vooraf aan welstandseisen getoetst. Voor bouwwerken die op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) vergunningsvrij zijn (en dus ook welstandsvrij) of die op basis van deze nota welstandsvrij zijn, blijft de excessenregeling van toepassing, waardoor er toch handhavend kan worden opgetreden tegen buitensporigheden (die ook door een leek op het vakgebied van ruimtelijke kwaliteit als zodanig wordt aangemerkt).

De welstandscriteria vormen de kern van het welstandsbeleid. Ze vormen het door de gemeenteraad vastgesteld kader, waarbinnen burgemeester en wethouders en de Omgevingscommissie MER de welstandsbeoordeling uitvoeren. Er wordt in dit verband een onderscheid gemaakt tussen:

  • Algemene welstandscriteria (vangnetcriteria);
  • Welstandscriteria bij ingrepen in bestaande gebieden (op basis van gebiedsbeschrijving);
  • Welstandscriteria bij grotere ontwikkelingsprojecten (nader uit te werken beeldkwaliteitsplannen);
  • Welstandscriteria voor specifieke typen bouwwerken.

Ter ondersteuning van het beleid is een niveau- en gebiedenkaart gemaakt. De invulling van de beleidskaart is een vertaling van de hoofdlijnen van de ruimtelijke kwaliteit in Echt-Susteren ten behoeve van de toetsen van het uiterlijk van bouwwerken op zichzelf en in hun omgeving. De planlocatie maakt in de Nota onderdeel uit van een welstandsvrij gebied in Nieuwstadt woonbuurt. Dit betekent dat er geen welstandsadvies nodig is.

Conclusie
Het plangebied maakt onderdeel uit van een woonbuurt in Nieuwstadt. Dit betreft een welstandsvrij gebied. Dit bestemmingsplan maakt het oprichten van nieuwe servicewinkel ten dienste van het tankstation met ondergeschikte horeca en bovenwoning mogelijk. De bebouwing wordt afgestemd met de omliggende bebouwing. Het plan is op eigen initiatief aan de welstandscommissie voorgelegd en akkoord bevonden. De aanvraag omgevingsvergunning houdt rekening met redelijke eisen van welstand.

4.3.3 Duurzaamheid

Duurzaam bouwen is gericht op het beperken van de negatieve milieuaspecten in alle fasen van het bouwproces en het vergroten van de ecologische kwaliteiten van het leefgebied. Concreet betekent dit het terugdringen van verspilling van grondstoffen, het verlengen van de levensduur, een flexibeler gebruik van gebouwen en het bevorderen van hergebruik van bouwmaterialen. Bij duurzaam bouwen wordt o.a. aandacht besteed aan waterhuishoudingsaspecten (bijvoorbeeld afkoppeling hemelwaterafvoer), stedenbouwkundige structuur (bijv. oriëntatie van gebouwen op de zon) en bouwkundige maatregelen (isolatie, zonnecollectoren, materiaalgebruik). Ook het gebruik van niet logende bouwmaterialen valt onder de noemer duurzaam bouwen. Dit is van belang voor de waterkwaliteit.

Duurzame gemeente
Vanaf 2050 moet elke woning in Nederland van het aardgas afgesloten zijn en duurzaam verwarmd worden. Bij een verbouwing is het verstandig om hier rekening mee te houden en de woning hierop voor te bereiden. De gemeente heeft een Duurzaam Bouwloket ingezet om inwoners te helpen bij het maken van de juiste keuzes bij het verduurzamen van hun woning om de woning toekomstbestendig te maken.

Als gemeente wil zij de lat van verduurzamen hoog leggen. Als landelijke gemeente gaat zij een stevige bijdrage leveren aan een verstandig klimaatbeleid. De gemeente beseft dat rond 2050 het aardgas zo'n beetje op zal zijn en dat zij daarom vanaf heden moet toewerken naar een energieneutrale woningvoorraad die niet langer met aardgas verwarmd hoeft te worden. Zij wil een duurzame ontwikkeling stimuleren door ook in te zetten op energiezuinige woningen en energiebesparing.

Conclusie
De bovenwoning en servicewinkel worden duurzaam gebouwd overeenkomstig de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). De woning wordt zonder gasaansluiting gerealiseerd. Op het dak worden zonnepanelen aangebracht. Bij uitwerking van het bouwplan wordt gestreefd naar het bouwen van een bijna energie neutrale woning.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de Watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

5.2 Beleidskader

5.2.1 Rijk

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.

5.2.2 Waterschap Limburg

Op 22 december 2015 is het Waterbeheerplan 2016-2021 'Water in beweging', zoals op 14 oktober 2015 vastgesteld door de Algemeen besturen van waterschap Roer en Overmaas en waterschap Peel en Maasvallei, in werking getreden. Dit plan is een gezamenlijk plan van beide waterschappen vooruitlopend op de inmiddels gerealiseerde fusie tot waterschap Limburg, waarmee de koers voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg wordt uitgezet.

Het deelstroomgebied Maas wordt beheerd door een vijftal waterschappen, waaronder waterschap Limburg. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben de waterschappen intensief samengewerkt. Dit heeft onder andere geresulteerd in het nieuwe waterbeheerplan. In het waterbeheerplan is het integrale beleid opgenomen inzake veiligheid, watersysteembeheer en afvalwaterketen. Er zal worden geïnvesteerd in het creëren van extra waterberging, aanpassing van de waterhuishouding, de bestrijding van verdroging, het aanpassen van een aantal rioolwaterzuiverings- installaties en het renatureren van beken. Om de beleidstaken uit te voeren beschikt het waterschap over verschillende instrumenten. De belangrijkste hiervan is de keur met bijbehorende legger.

De Keur Waterschap Limburg
Voor het waterschap Limburg is de Keur op 1 april 2019 vastgesteld. In de keur staan regels over wat er wel en niet mag in en rondom het water in Limburg. Met deze regels worden dijken, sloten, waterstanden en grondwaterstanden beschermd. Bepaalde activiteiten bij het water of een dijk zijn alleen toegestaan als het waterschap daarvoor een vergunning heeft verleend.
De legger maakt duidelijk wat men waar van het waterschap mag verwachten. Voor het waterschap is de legger, samen met de keur, hèt instrument om te zorgen voor veilige dijken, droge voeten, voldoende en schoon water. De legger bestaat uit een kaart. Daarop staat welke rivieren, beken, vennen en regenwaterbuffers, lijnvormige elementen, waterkeringen en kunstwerken (stuwen, sluisdeuren en kademuren) het waterschap in beheer heeft en waar ze liggen. Voor Echt-Susteren zijn geen specifieke maatregelen opgenomen in het Waterbeheersplan.

5.3 Waterhuishouding

Veiligheid en Waterkeringen
Het plangebied ligt niet in het keringenbeleid en beschermingszone van de waterkering. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

Oppervlaktewater
Op de Legger oppervlaktewater zijn geen watergangen aanwezig in het plangebied. De bebouwing ligt buiten de beschermingszones. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

Beschrijving waterkwantiteit
De gronden zijn bestemd voor 'Bedrijf'. Het perceel is nagenoeg helemaal verhard. De bestaande bebouwing wordt gesloopt. In de plaats hiervan wordt een nieuwe winkel met bovenwoning teruggebouwd. In de nieuwe situatie zal aan de zuidzijde groen worden aangelegd. Op grond van de richtlijnen van het waterschap is geen extra watercompensatie nodig.

Waterafvoer en duurzaamheid
Het hemelwater zal zo mogelijk worden afgevoerd op de zuidelijk gelegen watergang (Geleenbeek). Het afvalwater wordt aangesloten op de riolering overeenkomstig het gemeentelijke rioleringsbeleid. Bij nieuwbouwactiviteiten worden alleen duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toegepast om diffuse verontreinigingen van water en bodem te voorkomen. Zink, lood, koper en PAK´s-houdende materialen worden uitsluitend toegepast als deze worden voorzien van een coating.

Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de gevraagde planontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Milieu En Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij deze ruimtelijke ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.

6.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

6.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang ruim onder de drempelwaarde van 200.000 m² bedrijfsvloeroppervlak en/of 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van het bestemmingsplan.

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Onderzoek/ beoordeling
Met dit bestemmingsplan wordt het oprichten van een onbemand brandstofverkooppunt met servicewinkel ten dienste van het tankstation en bovenwoning mogelijk gemaakt. De ontwikkeling op deze plaats is om de volgende redenen niet te beschouwen als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.:

  • fysieke wijziging: deze is beperkt, omdat er alleen sprake is van een herontwikkeling in bestaand dorpsgebied, waarin bovengenoemde functies al zijn toegestaan;
  • lokale context: de voorziening blijft gehandhaafd naast een wijkontsluitingsweg;
  • planologische mogelijkheden: de gronden zijn in het geldende bestemmingsplan al bestemd voor tankstation, verkoopshop met bovenwoning.

Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. De fysieke wijzigingen zijn beperkt, omdat het plangebied als is bestemd voor 'Bedrijf' met de functieaanduidingen 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' en 'bedrijfswoning'.

Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.

6.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.

Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype

Milieucategorie Richtafstand tot omgevingstype rustig woongebied Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m

Onderzoek/ beoordeling
Het tankstation met servicewinkel ligt aan een wijkontsluitingsweg. Ten noorden hiervan is een kantoor aan de Hoordstraat gevestigd. Aan de zijde van de Gouverneur Houbenstraat 3 vindt opslag plaats. Het gebied kan daarom worden beschouwd als gemengd gebied. Een benzineservicestation zonder LPG valt onder milieucategorie 2 (SBI-2008 373) met een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied.

De dichtstbijzijnde woningen van derden staan op 16 m afstand aan de Millenersweg 5 en Hoordstraat 44 in Nieuwstadt, zodat voor deze milieugevoelige functies een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

De nieuwe bovenwoning ligt binnen 20 meter van een afleverzuil van een type C-bedrijf. Met inachtneming van de in paragraaf 6.1.3.3 genoemde maatregelen zijn er geen beperkingen. Het noordelijk gelegen kantoor aan de Hoordstraat ligt op minimaal 13,6 meter afstand van de te vervangen bovenwoning. Datzelfde geldt voor de opslag in het gebouw aan de zijde van de Gouverneur Houbenstraat. Dit betekent dat het kantoor en de opslagruimte niet worden beperkt in hun bedrijfsvoering, omdat wordt voldaan aan de richtafstand van 0 meter in gemengd gebied en 10 meter in rustig gebied. Gelet hierop kan in de nieuwe situatie een aanvaardbaard woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.


Conclusie
Vanuit het aspect milieuzonering bestaan er geen bezwaren tegen realisatie van dit bestemmingsplan. De planontwikkeling geeft vanuit milieuzonering geen beperkingen.

6.1.3 Geluid

6.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Onderzoek/ beoordeling
Het huidige gebruik is qua gevoeligheid niet anders dan het beoogde toekomstige gebruik. In het kader van het bestemmingsplan kan een bodemonderzoek dan ook achterwege worden gelaten. Bij het indienen van een aanvraag omgevingsvergunning voor het oprichten van de servicewinkel met bovenwoning zal een actualiserend bodemonderzoek conform NEN 5740 worden overlegd.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid van het bevoegd gezag.

Conclusie
Er zijn geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de voorgenomen activiteit op het onderhavige plangebied.

6.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 6.3 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.

Tabel 6.3: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.

stof jaargemiddelde uurgemiddelde 24-uursgemiddelde Opmerkingen
NO2 40 µg/m3 200 µg/m3 n.v.t. Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden
PM2,5 25 µg/m3 n.v.t. n.v.t. n.v.t.
PM10 40 µg/m3 n.v.t. 50 µg/m3 24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  1. a. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  2. b. de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  3. c. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 en PM2,5 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  4. d. het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.

Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet ruimtelijke ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Vanuit het aspect luchtkwaliteit bieden de huidige grenswaarden geen absolute bescherming, ook onder de normen, vooral bij gevoelige groepen, kunnen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.

Onderzoek luchtkwaliteit
Het plan omvat het vervangen van een servicewinkel ten dienste van het tankstation met ondergeschikte horeca en bovenwoning bij een bestaand tankstation, waar al een verkoopshop en bovenwoning staan. Het aantal verkeersbewegingen zal hierdoor niet toenemen. De NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, is geraadpleegd voor 2020 en het prognosejaar 2030 in de jaargemiddelde achtergrond- concentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs de zuidelijk (op 640 meter) gelegen N297. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten onder de grenswaarden. Langs de Gouverneur Houbenstraat zelf liggen geen rekenpunten in de NSL Monitoringtool. De concentraties langs deze weg zijn evenwel lager dan de concentraties langs de N297, omdat hier minder verkeer rijdt. In de huidige situatie voldoet de luchtkwaliteit op de meest kritische locatie in het plangebied aan de luchtkwaliteit- grenswaarden.

Conclusie
Het project draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht. Daarnaast is er geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden in het plangebied. Aldus wordt de realisatie van het bouwplan conform Titel 5.2 van de Wet milieubeheer aanvaardbaar geacht.

6.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.

Transport over water
Binnen 200 meter van het plangebied liggen geen vaarwegen. Er is geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
Er ligt binnen 200 meter van het plangebied geen spoorbaan. Er is geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport
Er ligt binnen een zone van 200 m van het plangebied geen provinciale- en/of rijksweg met een route gevaarlijke stoffen. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in het Besluit. In de nabijheid van het plangebied liggen geen ondergrondse hogedrukaardgasleidingen van de Gasunie, waarvan 1% letaalzone over het plangebied ligt. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Signaleringskaart EV (figuur 9) zijn er in de directe omgeving van de planlocatie geen risicovolle bedrijven en/of activiteiten vermeld. Het LPG-tankstation zelf, zijnde een BEVI-inrichting, wordt geamoveerd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20220709-VG01_0009.png"Figuur 9: Uitsnede Signaleringskaart EV (plangebied zwart omlijnd).

Tankstation
Voor het tankstation dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd, omdat zich binnen 20 m afstand van de afleverzuil(en) van benzine een pand van derden bevindt. Het gaat om een winkel met daarboven een woning, zoals opgenomen in figuur 10. In verband hiermede zijn de mogelijke gevolgen door het onbemand opereren voor het pand gelegen binnen 20 m van de benzine afleverzuilen beoordeeld door AVIV (rapport van 16 februari 2022, project 224815, Bijlage 3). Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat in de als normaal te beschouwen situatie, waarin wordt voldaan aan de extra voorzieningen zoals gesteld in het Activiteitenbesluit, het tankstation zodanig is ingericht dat het vrijkomen en in brand geraken van de maximale hoeveelheid benzine die kan worden afgeleverd, resulterend in een brand met een oppervlak van 1 m², niet zal leiden tot brandoverslag naar het pand van derden op minimaal 11,9 m afstand van het midden van de afvoerput die genomen is als middelpunt van de brand.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20220709-VG01_0010.png"
Figuur 10: Plattegrond tankstation.

Bij het tankstation wordt geen LPG meer verkocht of opgeslagen. Doordat in het planvoornemen geen LPG verkocht of opgeslagen gaat worden, is het planvoornemen ook niet relevant in het kader van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Nader onderzoek naar de invloed van het planvoornemen op de omgeving in relatie tot externe veiligheid wordt niet noodzakelijk geacht.


Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

6.2 Archeologie En Cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

Gemeentelijk beleid
De gemeente Echt-Susteren heeft een eigen archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart laten opstellen door archeologisch adviesbureau RAAP (rapport uit 2010 met nummer 1951). De raad van de gemeente Echt-Susteren heeft op 24 februari 2011 de archeologische verwachtingskaart vastgesteld voor het gehele gemeentelijk grondgebied. In het gemeentelijk 'Archeologiebeleid inclusief Waarden- en Verwachtingenkaart' is het beleid opgenomen om de archeologische waarden adequaat te beschermen. Op deze kaart is te zien aan welke gebieden archeologische waarden en archeologische verwachtingswaarden (hoog, middelhoog en laag) zijn toegekend. Ook is hierop het provinciaal aandachtsgebied aangegeven. In het gemeentelijke archeologiebeleid wordt aan de hand van verschillende categorieën bepaald wanneer archeologisch onderzoek nodig is (en wanneer niet). Dit is afhankelijk van de archeologische verwachtingswaarde, die is aangegeven op de bijbehorende kaart.


Onderzoek/ beoordeling
De archeologische verwachtingskaart en de bijbehorende beleidsregels dienen als uitgangspunt bij het waarborgen van het aspect 'archeologie' in de diverse bestemmingsplannen binnen de gemeente. De beleidskaart (figuur 11) laat zien dat in het plangebied ter plaatse van de nieuwbouw een lage verwachting is voor droge en natte landschappen. In verband hiermede kan onderzoek naar archeologie achterwege worden gelaten.

Het is niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

Conclusie
De gronden zijn door de gerealiseerde bebouwing en verharding al geroerd. Het initiatief tast de archeologische waarden verder niet aan. Vanuit dit gezichtspunt zijn er geen beperkingen voor deze planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20220709-VG01_0011.png"Figuur 11: Uitsnede archeologische verwachtingskaart. Plangebied rood gestippeld omkaderd.

6.2.1 Cultuurhistorie

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. De bebouwing in het plangebied is van eenvoudige architectuur. In en rondom het plangebied zijn geen cultuurhistorische objecten en/of waarden aanwezig.


Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen zijn voor deze planontwikkeling.

6.3 Flora En Fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied 'Grensmaas' bevindt zich op circa 6 km ten westen van het plangebied. Het Natura2000-gebied 'Geleenbeekval' ligt op circa 9 km ten zuiden van het plangebied.

Dit plan betreft enkel de vervangende nieuwbouw van een winkel met bovenwoning, alsmede het schrappen van tanken met LPG. Dit betreft een dusdanig beperkte wijziging dat dit voor grondwater en geluid geen effect heeft op enig Natura 2000-gebied. Er ontstaan daarom geen conflicten met het duurzaam behalen van de geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen voor enig Natura 2000-gebied.

Natuurnetwerk Nederland
De locatie van het tankstation ligt niet binnen een goudgroene of zilvergroene natuurzone. Het dichtstbijzijnde NNN ligt circa 530 meter ten zuiden van het plangebied. Er is geen sprake van aantasting van doelstellingen op ruimtebeslag van een natuurzone of sprake van een daaruit voortvloeiende compensatieverplichting.

6.3.1 Stikstofdepositie

Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het op circa 6 km westelijk gelegen Natura2000-gebied 'Grensmaas' is geen stikstofrelevant habitatrichtlijngebied. In onderhavige situatie is er sprake van de vervangende nieuwbouw van een winkel met bovenwoning.

Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden onder de Wet natuurbescherming (dat ook geldt onder de in te voeren Omgevingswet op 1 januari 2024). De Wsn bevat onder andere de resultaatsverplichting om stapsgewijs de stikstofbelasting op stikstofgevoelige habitattypes in de Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde te krijgen. Hiertoe zijn een drietal omgevingswaarden opgenomen in de wet voor 2025, 2030 en 2035.

Gelet op de afstand zijn significante effecten door de bebouwing onwaarschijnlijk. Belangrijke nadelige milieugevolgen voor de natuur vallen echter niet op voorhand uit te sluiten. In verband hiermee zijn berekeningen van de stikstofdepositie uitgevoerd door Stantec te Oosterhout. De memo van 17 februari 2023, projectnummer 327200582, is opgenomen in Bijlage 4. Uit de resultaten van de berekeningen blijkt dat er in de sloop- bouw- en gebruiksgase geen toename is van de stikstofdepositie ter plaatse van de stikstofgevoelige habitattypen in het omliggende Natura 2000-gebied. De AERIUS-berekeningen zijn opgenomen in Bijlage 5. Op grond van de Wet natuurbescherming geldt een vrijstelling van de vergunningplicht en is nader onderzoek niet noodzakelijk. De Wet natuurbescherming vormt voor dit bestemmingsplan geen belemmering.

6.3.2 Ecologisch onderzoek

Onderhavig initiatief voorziet in de vervangende nieuwbouw van een servicewinkel met bovenwoning. Er vinden geen kap- of snoeiwerkzaamheden plaats van aanwezig groen. De kans is dan ook nihil dat de voorgenomen activiteit een schadelijk effect heeft op beschermde soorten. Dit in combinatie met voortzetting van het feitelijk gebruik als tankstation maakt dat hier geen te beschermen ecologische waarden verwacht worden. Om deze reden wordt vanuit een goede ruimtelijke ordening nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.

Voor de beschermde soorten, Bastaardkikker, Bruine kikker, Gewone pad, Kleine watersalamander, Meerkikker, Bunzing, Dwergmuis, Egel, Haas, Hermelijn, Konijn, Veldmuis, Wezel, Bosmuis, Huisspitsmuis, Ree, Vos en Woelrat geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) door de provincie Zuid-Holland. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.

Hoewel vleermuizen zoogdieren zijn, worden deze vanwege hun afwijkende eigenschappen als afzonderlijke groep behandeld in deze rapportage. Alle vleermuizen die voorkomen in Nederland zijn beschermd (Wnb-hrl). Uit de bureaustudie blijkt dat er beschermde vleermuissoorten voorkomen in de omgeving van het plangebied, zoals Gewone dwergvleermuis. Tijdens een veldinventarisatie is een bouwkundige inspectie uitgevoerd. De bebouwing in het plangebied heeft een plat dak. Hierdoor zijn er geen mogelijkheden voor vleermuizen om onder dakpannen en dergelijke te kruipen. Er zijn alleen enkele open stootvoegen in de muur. Er zijn geen vleermuizen of sporen van vleermuizen aangetroffen. In de spouwmuren zitten spinnenwebben en vuil. Dit toont aan dat de ruimte niet gebruikt wordt als incidenteel verblijf of paarverblijf. Verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen kunnen binnen het plangebied worden uitgesloten.

Het slopen van de verkoopshop met bovenwoning dient dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de Wnb wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Wnb hanteert echter geen standaard periode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Vogelnesten die jaarrond beschermd worden door de Wnb, zijn niet aangetroffen of te verwachten binnen het plangebied. Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels.

Er zullen maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat er gedurende de voortplantingsperiode van de Rugstreeppad (globaal half april – augustus) water stagneert en er plassen en poelen ontstaan waar de Rugstreeppad haar eieren in af kan zetten. Tevens dient voorkomen te worden dat er lang zand/grond braak ligt gedurende de overwinteringsperiode (globaal van november – maart). Dit om ingraven voor overwintering te voorkomen.

Gelet hierop is de kans klein dat er een negatief effect optreedt op aanwezige flora en fauna, zodat een ecologisch onderzoek achterwege kan worden gelaten. Het bestemmingsplan is uitvoerbaar ten aanzien van ecologie.


Algemene Zorgplicht
Voor alle planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht die is opgenomen in de Wet natuurbescherming. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora en/of fauna kan hebben, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.

Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd er vanuit de Wet natuurbescherming geen beperkingen worden opgelegd aan deze planontwikkeling.

Hoofdstuk 7 Juridische Planbeschrijving

7.1 Algemene Opzet

Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels). Het bestemmingsplan 'Gouverneur Houbenstraat 1, Nieuwstadt' bestaat uit de volgende onderdelen:

De toelichting
In de toelichting is de ontwikkeling verantwoord, zowel op basis van het beleid, als op basis van milieu-hygiënische aspecten, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet.

De regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.2.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en overige regels opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.

De verbeelding
Op de verbeelding is de enkelbestemming 'Bedrijf opgenomen. Verder is er een aantal specifieke aanduidingen opgenomen.

7.2 Toelichting Op Regels

Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Qua systematiek is aangesloten bij het vigerende bestemmingsplan 'Stedelijk gebied'. Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen zijn afgeleid uit het gebruik (de aanwezige of gewenste functies). De bestemmingen met bijbehorende regels vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken.

7.2.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

7.2.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 3 Bedrijf
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor bedrijven binnen de milieucategorieën 1 tot en met 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, waar een tankstation met de 'specifieke vorm van bedrijf - verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG' is toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - winkel en horeca, categorie 1' is een winkel met ondergeschikte horeca en een bovenwoning toegestaan. De bouwregels sluiten verder aan op de bouwmogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan. Hiermee wordt voldoende flexibiliteit voor de uiteindelijke uitvoering van het plan behouden.

7.2.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 5 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van het parkeren en laden en lossen In dit artikel is een regeling ten aanzien van parkeren en laden en lossen op het perceel opgenomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de oprichting of uitbreiding van een gebouw. Er dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Van toepassing zijn de CROW-normen zoals opgenomen in het parkeerbeleid van gemeente.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
De gronden met de gebiedsaanduiding “milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied” zijn gronden voor de bescherming van het grondwater uit oogpunt van drinkwaterwinning.

Daarnaast wordt de in het geldende bestemmingsplan opgenomen gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - lpg' geschrapt op de plankaart door middel van de aanduiding 'veiligheidszone - LPG vervallen', omdat tegelijk de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' is verwijderd.

Artikel 9 Algemene procedureregels
In de Algemene procedureregels zijn regels opgenomen ten aanzien van de te volgen procedures.

Artikel 10 Overige regels
In deze bepaling is opgenomen dat een omgevingsvergunning, vrijstelling of ontheffing die ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan is verleend voor een activiteit waarvoor ingevolge deze regels een omgevingsvergunning is vereist wordt gelijkgesteld met een zodanige omgevingsvergunning.

7.2.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 11 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 12 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

7.3 Handhaving Bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  1. 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  1. 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan

De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.

  1. 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  1. 4. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.


Conclusie
Het bestemmingsplan is zodanig opgesteld met toelichting, regels en verbeelding dat handhaving op naleving hiervan goed mogelijk is.

Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak

8.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Bro geeft aan dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Er zijn geen andere belangen in het geding, zodat een vooroverleg voorafgaande aan tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan niet nodig is.

8.2 Inspraak

De Wro zelf bevat geen bepalingen over inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Voor dit bestemmingsplan heeft, gezien de aard en kleinschalige omvang van de wijziging, geen inspraak plaatsgevonden.

8.3 Vaststellingsprocedure

Het ontwerpbestemmingsplan heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen schriftelijke en/of mondelinge zienswijzen ingediend.

8.4 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Aan Huis Verbonden Beroepen En Bedrijven

Bijlage 2 Aan huis verbonden beroepen en bedrijven

Bijlage 3 Parkeerkencijfers

Bijlage 3 Parkeerkencijfers

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Industielawaai

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek industielawaai

Bijlage 3 Plasbrandberekening

Bijlage 3 Plasbrandberekening

Bijlage 4 Notitie Stikstofdepositie

Bijlage 4 Notitie Stikstofdepositie

Bijlage 5 Aerius-berekeningen

Bijlage 5 AERIUS-berekeningen