Molenweg ong. Koningsbosch
Bestemmingsplan - Gemeente Echt-Susteren
Ontwerp op 23-11-2023 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Molenweg ong. Koningsbosch' met identificatienummer NL.IMRO.1711.BP20230090-OW01 van de gemeente Echt-Susteren.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aan huis verbonden bedrijf:
bedrijfsmatige activiteit voorkomend in milieucategorie 1 of 2 van Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten dan wel een naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woning, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend door de eigenaar/gebruiker van de woning, zoals een kapsalon of schoonheidssalon; evenwel met uitzondering van een seksinrichting.
1.4 aan huis verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de eigenaar/gebruiker van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is, zoals arts, notaris of advocaat; evenwel met uitzondering van prostitutie.
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 achtergevel:
gevel aan de achterkant van een gebouw.
1.8 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van:
- het telen van gewassen, waaronder mede begrepen houtteelt en/of;
- het houden van dieren;
- met dien verstande dat maneges, kennels en dierenasiels niet als agrarische bedrijven worden aangemerkt.
1.9 agrarisch deskundige/adviseur:
een onafhankelijk deskundige op het gebied van de agrarische bedrijfsvoering.
1.10 AMK-terrein:
een archeologisch terrein (monument) waaraan door de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed een waardering is toegekend en dat als zodanig is aangeduid op de Archeologische Monumentenkaart (AMK).
1.11 antennedrager:
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.12 archeologische verwachtingswaarde:
de kans (hoog, middelhoog of laag) op het aantreffen van archeologische waarden (vondsten en/of informatie) in een gebied, gebaseerd op onder andere bodemtypen, relatieve hoogtes en bekende archeologische vindplaatsen.
1.13 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.14 bebouwingspercentage:
een percentage, dat de grootte van het bouwvlak en/of bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de planregels anders is bepaald.
1.15 bed & breakfast:
een kleinschalige overnachtings- en verblijfsaccommodatie, gericht op het bieden van de mogelijkheid van kortdurend toeristisch verblijf inclusief het serveren van een ontbijt, niet zijnde een hotel, pension of ander bedrijf, waarbij het aanbod zich beperkt tot overnachtingsmogelijkheid voor maximaal 8 personen. Een bed & breakfast- hoofdbewoner(s) van de betreffende woning. Onder een bed & breakfast-voorziening wordt niet verstaan het overnachten noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid voorziening is ondergeschikt aan de woonfunctie (binnen een woonbestemming of een agrarische bedrijfsbestemming), is gevestigd in een woonhuis of bijbehorend bouwwerk en wordt gerund door de eigenaar(s) en tevens.
1.16 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.17 bedrijfswoning:
één woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor het huishouden van een persoon, wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of terrein in overeenstemming met de bestemming.
1.18 beeldbepalend pand:
een gebouwd object dat vanwege zijn aan de buitenkant zichtbare of aanwezige esthetische, cultuurhistorische, bouwhistorische of architectuurhistorische kwaliteiten van waarde en algemeen belang wordt geacht in zijn ruimtelijke context.
1.19 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico cq. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.
1.20 bestaand:
- bij bouwwerken: bestaand ten tijde van het inwerking treden van het bestemmingsplan, voor zover op een legale wijze tot stand gekomen, met dien verstande dat als bestaand bouwwerk ook worden aangemerkt bouwwerken die na dat tijdstip zijn of mogen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning waarvan de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend;
- bij gebruik: bestaand ten tijde van het inwerking treden van het bestemmingsplan, voor zover op een legale wijze tot stand gekomen.
1.21 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.22 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.23 bevoegd gezag:
bevoegd gezag als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (als hoofdregel is dit het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren).
1.24 bijbehorend bouwwerk:
functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd, op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk met een dak.
1.25 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.26 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.27 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping.
1.28 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.29 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.30 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.31 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.32 cultureel erfgoed:
structuren en landschappelijke elementen met betrekking tot bouwkundig erfgoed, historische groenwaarden, historisch-geografisch erfgoed en het archeologisch erfgoed waaraan de vroegere ontginnings- en bewoningsgeschiedenis nog goed afleesbaar zijn.
1.33 cultuurhistorisch ensemble:
een ruimtelijk en inhoudelijk samenhangend geheel van cultuurhistorisch waardevolle objecten, structuren en/of zones.
1.34 dagrecreatie:
recreatief gebruik van gronden voor een periode niet langer dan een dag.
1.35 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending, anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.36 dienstverlening:
het verlenen van economische, (para-)medische en maatschappelijke diensten aan derden, waarbij een rechtstreekse relatie bestaat met het publiek, zoals reisbureaus, bankinstellingen, postkantoren, verzekerings- en/of administratiekantoren, makelaarskantoren, advocaten- en/of notariskantoren, uitzendbureaus, apotheken, praktijkvestigingen voor tandtechniek, kapsalons, schoonheidssalons, nagelstudio's, schoenmakerijen, kleermakerijen en video-/dvd-verhuurbedrijven, fotostudio's en hondentrimsalons.
1.37 dierenasiel:
een niet-agrarisch bedrijf, dat is gericht op het tijdelijk opvangen en verzorgen van dieren om deze vervolgens weer te herplaatsen bij een derde, waaronder mede begrepen wordt het terugplaatsen bij degene die het dier tijdelijk heeft afgestaan.
1.38 Ecologische Hoofdstructuur (EHS):
een zone die wordt bepaald door de door het Rijk vastgestelde Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een netwerk van grote en kleine natuurgebieden waarin de natuur (plant en dier) voorrang heeft en wordt beschermd. Daarmee wordt voorkomen dat natuurgebieden geïsoleerd komen te liggen en dieren en planten uitsterven en dat de natuurgebieden zo hun waarde verliezen. De EHS kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur.
1.39 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond.
1.40 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
1.41 erotisch getint horecabedrijf:
een horecabedrijf dat tot doel heeft het daarbinnen doen plaatsvinden van handelingen, voorstellingen en/ of vertoningen van porno-erotische aard en tevens het bedrijfsmatig, ten behoeve van verbruik ter plaatse, verstrekken van alcoholische dranken.
1.42 escortbedrijf:
het bedrijfsmatig, of in een omvang alsof die bedrijfsmatig is, prostitutie aanbieden door een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend, zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.
1.43 evenement:
periodieke en/of incidentele manifestaties, zoals concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, tentoonstellingen en shows, waarbij sprake is van onversterkte muziek dan wel van mechanisch versterkte muziek met een versterkt geluidniveau van maximaal 70 dB(A) op de gevel van de dichtstbijzijnde woning van derden of van een ander geluidgevoelig gebouw.
1.44 functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan, is toegestaan.
1.45 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.46 gebruiksgerichte paardenhouderij:
paardenhouderij die is gericht op het (op)fokken, africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden, het geven van instructie aan derden, het trainen van paarden en uitbrengen in de sport, verhuur van diensten met behulp van paarden en de in- en verkoop van paarden.
1.47 geluidszoneringsplichtige inrichting:
een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone als bedoeld in die wet moet worden vastgesteld.
1.48 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarbij voor de bedrijfsvoering hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond.
1.49 hobbymatig agrarisch gebruik:
het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren op niet bedrijfsmatige wijze.
1.50 hoofdgebouw:
een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.51 horeca/horeca I:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt;
een en ander met dien verstande dat seksinrichtingen niet onder horeca/horeca I worden begrepen.
1.52 horeca II:
elke voor het publiek, al dan niet tegen betaling toegankelijke lokaliteit, die geheel of nagenoeg geheel is ingericht of wordt gebruikt voor dansen, zoals discotheken en dancings, waarin al dan niet dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt;
- inrichtingen waarin een kans- of behendigheidsspel wordt uitgeoefend;
- een en ander met dien verstande dat seksinrichtingen niet onder horeca II worden begrepen.
1.53 houtopstand:
begroeiing die geheel of gedeeltelijk bestaat uit bomen en/of struiken, voor zover niet vallend onder de Boswet en behoudens laagstamfruitbomen en de bijbehorende windsingels.
1.54 huishouden:
een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree.
1.55 intensieve veehouderij:
het bedrijfsmatig houden van dieren zonder dat het bedrijf hoeft te beschikken over grond bestemd voor de voerproductie van deze dieren. De dieren worden in stallen of hokken gehouden. Waar in dit bestemmingsplan wordt gesproken over intensieve veehouderij wordt in principe gedoeld op het hebben van een bedrijfsmatige tak van varkens, kippen, vleeskuikens, vleeskalveren, stieren voor de roodvleesproductie, eenden, pelsdieren, konijnen, kalkoenen of parelhoenders (waarvoor een omgevingsvergunning is verleend). De melkveehouderij wordt niet als intensieve veehouderij beschouwd.
1.56 kampeermiddel:
- a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
- b. enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde,
één en ander voorzover de onder a en b bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn in- of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebuikt voor (niet-permanent) recreatief nachtverblijf.
1.57 kennel:
een niet-agrarisch bedrijf, dat is gericht op het fokken, verzorgen en verhandelen van honden en/of katten.
1.58 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico cq. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden.
1.59 landschappelijke waarden:
ruimtelijke objecten, structuren of gebieden in het cultuurlandschap die om esthetische, cultuurhistorische en/of ecologische redenen van waarde worden geacht.
1.60 landschapselement:
beplanting die om esthetische, cultuurhistorische of ecologische redenen van waarde en algemeen belang wordt geacht in zijn ruimtelijke context.
1.61 loon- en mechanisatieactiviteiten:
een bedrijf gericht op het verrichten en leveren van diensten en producten aan agrarische bedrijven (agrarisch loonwerk).
1.62 maatschappelijke en culturele voorzieningen:
educatieve, sociaalculturele, levensbeschouwelijke, onderwijs-, religieuze voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening, alsmede ondergeschikte detailhandel en horeca in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.
1.63 manege:
een bedrijf, dat is gericht op het verzorgen en dresseren en trainen van paarden voor de ruitersport alsmede het geven van paardrijlessen.
1.64 mantelzorg:
het op basis van vrijwilligheid en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak.
1.65 nevenactiviteit:
- a. nevenactiviteit bij agrarisch: een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel;
- b. nevenactiviteit bij wonen: een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk en functioneel opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel.
1.66 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.
1.67 ondergeschikte detailhandel:
detailhandel welke dient ter ondersteuning van de hoofdfunctie en daar onderdeel van uitmaakt, waarbij de detailhandelsfunctie qua oppervlak, aard en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt is aan de hoofdfunctie.
1.68 ondergeschikte functie:
een functie die qua omvang en uitstraling ondergeschikt is aan een op dezelfde plaats voorkomende (hoofd)functie en daarvan ten dienste staat c.q. daar functioneel mee verbonden is.
1.69 ondergeschikte horeca:
horeca welke dient ter ondersteuning van de hoofdfunctie en daar onderdeel van uitmaakt, waarbij de horecafunctie qua oppervlak, aard en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt is aan de hoofdfunctie.
1.70 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.
1.71 paardenbak:
een niet overdekt terrein ingericht ten behoeve van het paardrijden, met daarbij behorende voorzieningen.
1.72 Paardenhouderij
een bedrijf dat uitsluitend is gericht op het (op)fokken, houden, stallen en/of africhten van paarden, alsmede de handel in paarden.
1.73 parkeervoorzieningen:
elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.
1.74 perifere detailhandel:
detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen en detailhandel in ABC-goederen (auto's, boten en caravans), tuincentra, bouwmarkten, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair alsmede woninginrichting waaronder meubels, die vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling (en uit dien hoofde niet binnen de aangewezen winkelconcentratiegebieden gevestigd kunnen worden).
1.75 permanente bewoning:
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf.
1.76 plattelandswoning:
een agrarische bedrijfswoning die wordt bewoond door een niet functioneel met het bedrijf verbonden derde (een en ander als bedoeld in artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) en die niet wordt beschermd tegen de milieugevolgen van het bedrijf waarbij de woning hoort.
1.77 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.78 risicovolle inrichting:
- a. een inrichting waarvoor ingevolge het besluit externe veiligheid een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij in het bestemmingsplan toegelaten kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, of
- b. een inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer afstanden gelden met het oog op de externe veiligheid, met uitzondering van gasdrukmeet- en regelstations.
1.79 recreatiewoning:
een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door (het huishouden van) een persoon of daarmee gelijk te stellen groep van personen dat/die zijn hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond.
1.80 recreatief medegebruik:
vorm van recreatie waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, maar waarvoor kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes.
1.81 relatie:
ter plaatse van de aanduiding 'relatie' wordt de verbinding aangegeven tussen twee of meer afzonderlijk begrensde bouwvlakken of bestemmingsvlakken, inclusief de daaraan toegekende aanduidingen waarmee die bouwvlakken of bestemmingsvlakken één vlak vormen.
1.82 schuilgelegenheid:
een in het buitengebied gelegen overdekte ruimte, die maximaal aan 3 zijden is omsloten door wanden, waarvan het/de betreffende dier(en) gebruik moet(en) kunnen maken in geval van weidegang, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden in zowel zomer als winter uit oogpunt van dierwelzijn en waarbij nabij de schuilgelegenheden geen opslag is toegestaan.
1.83 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.84 seksuele dienstverlening:
een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen en/of het verrichten van erotisch/pornografische vertoningen.
1.85 standplaats:
een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.
1.86 teeltondersteunende voorzieningen:
voorzieningen/constructies met als doel het gewas te forceren tot meer groei en of de oogst te spreiden. Het gaat daarbij om zowel het vervroegen als het verlaten van de teelt ten opzichte van de normale open teelt en/of het beschermen van het gewas tegen weers invloeden, ziekten en plagen hetgeen leidt tot een beter kwaliteit van het product.
1.87 tijdelijke huisvesting seizoenarbeiders:
het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten.
1.88 tijdelijke teeltondersteunende voorziening:
teeltondersteunende voorzieningen die korter dan 6 maanden, al dan niet aaneengesloten in het jaar aanwezig zijn.
1.89 trainingsterrein:
terrein, ingericht en aangelegd voor het trainen van (spring)paarden en het houden van evenementen, gericht op de paardensport.
1.90 volwaardig (agrarisch) bedrijf:
een (agrarisch) bedrijf met tenminste de arbeidsomvang van een volwaardige arbeidskracht en een zodanige bedrijfsomvang (overeenkomstig de normen voor Standaardopbrengst en Standaardverdiencapaciteit) dat de continuïteit ook op langere termijn in voldoende mate is gewaarborgd.
1.91 voorgevel:
de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, die gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.
1.92 voorgevelrooilijn:
denkbeeldige lijn getrokken langs de voorgevel van een gebouw en het verlengde daarvan danwel ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn'.
1.93 voorzieningen van algemeen nut:
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.
1.94 wabo:
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.95 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.96 wet/wettelijke regelingen:
indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., worden de regelingen bedoeld zoals deze luidden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.
1.97 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden.
1.98 woonunit:
een te verplaatsen/verwijderen bouwwerk bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van woon-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen.
1.99 woonwagen:
voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst.
1.100 zoneringsplichtige inrichtingen:
inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken als bedoeld in artikel 2.1, sub 3, van het Besluit omgevingsrecht.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de loodrechte afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat perceel voorkomend bouwwerk.
2.2 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
2.3 het bebouwingspercentage:
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
- a. vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen', zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a. wordt de bouwhoogte van bouwwerken binnen de bestemming 'Verkeer - Railverkeer' gemeten vanaf de bovenkant van de spoorstaaf.
2.5 de breedte, diepte c.q. lengte van bouwwerken:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
2.6 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.7 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.8 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.9 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
loodrecht vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.10 de oppervlakte van een bouwwerk:
- a. voor bouwwerken met wanden: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
- b. voor bouwwerken zonder wanden (open overkappingen en daarmee vergelijkbare bouwwerken geen gebouwen zijnde): de overdekte grondoppervlakte (gemeten loodrecht onder het dakoppervlak).
2.11 peil:
- a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. voor een woonwagen, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van de bestaande verharding van de standplaats;
- d. voor een bouwwerk ten behoeve van spoorwegdoeleinden: de bovenkant van de spoorstaaf.
2.12 ondergeschikte bouwdelen:
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,50 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarisch grondgebruik;
- b. behoud en bescherming van onverharde en halfverharde wegen;
- c. de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven;
- d. behoud en ontwikkeling van recreatief medegebruik;
- e. bedrijfswoning, met dien verstande dat het aantal bedrijfswoningen per bouwvlak niet meer mag bedragen dan 1;
- f. detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit, met dien verstande dat:
- 1. uitsluitend detailhandel in agrarische producten die op het eigen bedrijf of in de directe omgeving daarvan zijn geproduceerd en/of agrarische producten die op het eigen bedrijf en/of in de directe omgeving daarvan op een ander agrarisch bedrijf zijn bewerkt. Onder agrarische producten worden tevens streekproducten en aanverwante artikelen, passend in het assortiment van boerderijwinkels, gerekend;
- 2. detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit uitsluitend is toegestaan binnen de bestaande bebouwing en het verkoopvloeroppervlak niet meer mag bedragen dan 200 m2;
- g. aan huis verbonden beroep in de bedrijfswoning en/of bijbehorend bouwwerk, mits:
- 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
- 2. de (mede) daarvoor in gebruik te nemen vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de daarbij bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 50 m2;
- 3. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte detailhandel ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden beroep, mits de te koop aangeboden goederen en/ of producten een relatie hebben met het aan huis gebonden beroep;
- 4. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
- h. waterretentie, natuurvriendelijke oevers en het onderhouden van de waterloop voorzover de gronden zijn gelegen binnen 5 m van de bestemming 'Water'.
met de daarbij behorende:
- i. nutsvoorzieningen;
- j. inritten, erven en terreinen;
- k. erfbeplanting;
- l. tuinen bij bedrijfswoningen;
- m. wegen en paden;
- n. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de landschappelijke en ruimtelijke inpassing, zoals is bedoeld in artikel 11.2, van de uitbreiding van de agrarische bebouwing binnen het bouwvlak.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen bij toepassing van de bouwregels nadere eisen stellen ten aanzien van behoud, herstel en ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden, ter voorkoming van aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van beeldbepalende panden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden'.
- c. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van waarborging van de brandveiligheid, rampenbestrijding en zelfredzaamheid van personen en overige nadere eisen ten aanzien van externe veiligheid in het algemeen, bijvoorbeeld ten aanzien van de oriëntatie van gebouwen en toegang en vluchtwegen, de bereikbaarheid van het perceel en bouwkundige maatregelen ter beperking van de effecten van bijvoorbeeld een ongeval met gevaarlijke stoffen, alsmede ter voorkoming van hoge personendichtheden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden gelegen in droge en natte landschappen met hoge en/of middelhoge archeologische verwachtingswaarde; danwel een provinciaal aandachtsgebied met hoge en/of middelhoge archeologische verwachtingswaarde.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden, indien uit het onderzoek als bedoeld in artikel 4.2.2 of artikel 4.7.3 gebleken, dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische waarden aanwezig zijn. Toepassing van deze bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Niet van toepassing voor deze bestemming, behoudens de algemene afwijkingsregels van Artikel 8.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Niet van toepassing voor deze bestemming, behoudens de algemene gebruiksregels van Artikel 7.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Niet van toepassing voor deze bestemming, behoudens de algemene afwijkingsregels van Artikel 8.
4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Niet van toepassing voor deze bestemming.
4.9 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door op een dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
- a. uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden;
- c. aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veiliggesteld.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Algemeen
Geen bouwwerk of complex van bouwwerken mag worden opgericht indien daardoor een bestaand bouwwerk of complex van bouwwerken met daarbij behorende perceel, hetzij niet langer zou blijven voldoen aan het plan, hetzij in grotere mate zou gaan afwijken van het plan.
6.2 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze planregels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:
- a. Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.
- b. Het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m².
- c. In aanvulling op het bepaalde onder a en b is, voor zover passend binnen de betreffende bestemmingsomschrijving, maximaal 1 niet-overdekt zwembad per bouwperceel toegestaan onder de volgende voorwaarden:
- 1. het zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan en op een afstand van ten minste 3,00 meter van zijdelingse en achterste perceelsgrens;
- 2. het zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijbehorende bouwwerken als opgenomen in de planregels behorende bij de desbetreffende bestemming in acht wordt genomen;
- 3. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut.
- d. De ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,00 meter onder peil.
- e. Bij het berekenen van de blijkens de verbeelding of deze planregels geldende bebouwingspercentages, of van het maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen.
6.3 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
6.4 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten
6.5 (Her)oprichting
In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in artikel artikel 6.3.1 en 6.3.3 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Gebruiksverbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit plan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).
7.2 Voorbeelden van strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan, het gebruiken, te doen of laten gebruiken van bebouwde en onbebouwde gronden ten behoeve van:
- a. het al dan niet ten verkoop opslaan van gebruikte, dan wel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorrijtuigen of aanhangwagens, die bruikbaar en niet aan hun bestemming onttrokken zijn, behoudens voor zover zulks passend is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- b. opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks passend is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- c. een seksinrichting, escortbedrijf en raam- en straatprostitutie.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Afwijken van de planregels
Het bevoegd gezag kan middels het verlenen van een omgevingsvergunning, met inachtneming van de procedure zoals aangegeven in artikel 10.1, afwijken van de planregels:
- a. voor het overschrijden van in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% van die maten en percentages, met dien verstande dat:
- 1. dit niet geldt wanneer reeds op grond van deze regels al anderszins kan worden afgeweken;
niet kan worden afgeweken van de minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages voor (bedrijfs)gebouwen zoals opgenomen in de tabellen in artikel 3.2.3 onder a.
- b. voor het in geringe mate overschrijden van het bouwvlak, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- c. voor de bouw van een luifel of erker aan de voorgevel van een hoofdgebouw, mits:
- 1. de diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer dan 1,50 meter bedraagt;
- 2. de breedte niet meer bedraagt dan 50% van de voorgevel van het hoofdgebouw;
- 3. de hoogte niet meer bedraagt dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
- 4. er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid;
- 5. de luifel of erker stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
- d. voor de bouw van openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, mits:
- 1. het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 25 m²;
- 2. er sprake is van maximaal één bouwlaag;
- 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 m;
- e. het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde tot maximaal 5 m, mits:
- 1. de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast;
- 2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving gewaarborgd wordt;
- f. ten behoeve van het oprichten van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van maximaal 20 m;
- g. ten behoeve van het oprichten van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 40 m.
8.2 Paardenbakken
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning toestemming verlenen af te wijken van het bepaalde in de artikelen 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden', ten behoeve van het realiseren van een paardenbak buiten het bestemmingsvlak van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden', met dien verstande dat:
- a. de paardenbak achter de voorgevelrooilijn van de (bedrijfs)woning, aansluitend aan bestaande bebouwing dan wel direct aansluitend aan achterzijde van bouwperceel, dient te worden gesitueerd;
- b. de oppervlakte van een paardenbak behorende bij een woning niet meer mag bedragen dan 800 m2;
- c. de oppervlakte van een paardenbak behorende bij een agrarisch bedrijf niet meer mag bedragen dan 1200 m2;
- d. de afstand van de paardenbak tot de (bedrijfs)woning van derden niet minder dan 25 m mag bedragen;
- e. er maximaal 1 paardenbak per (bedrijfs)woning is toegestaan;
- f. een stapmolen bij de paardenbak buiten het bouwvlak of bestemmingsvlak niet is toegestaan;
- g. de bouwhoogte van de omheining bij de paardenbak niet meer dan 1,80 m bedraagt;
- h. lichtmasten bij paardenbak buiten het bouwvlak of het bestemmingsvlak zijn niet toegestaan;
- i. aangetoond is dat de landschappelijke en ruimtelijke inpassing op een zorgvuldige wijze plaatsvindt, waarbij wordt aangetoond op welke wijze wordt voldaan aan de te leveren verbetering van de omgevingskwaliteit zoals bedoeld in artikel 11.2.3;
- j. de afstand van de paardenbak tot beschermde gebieden op grond van Natuurbeschermingswet 1998 niet minder dan 100 m mag bedragen;
- k. er mag geen sprake mag zijn van onevenredige hinder voor omwonenden dan wel geen sprake van schade aan aangrenzende natuur- en landschapswaarden.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van:
- a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
- b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. de overschrijdingen als bedoeld sub a en b mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- d. het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar regels in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
9.2 Functieverandering
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bouwpercelen binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden -Landschapswaarden', te wijzigen te behoeve van het toestaan van de functies die zijn genoemd in Bijlage 1Staat van bedrijfsactiviteiten en Bijlage 2 Nevenactiviteiten/functieveranderingen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- a. de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van de nieuw te realiseren activiteit mag niet meer bedragen dan 500 m2;
- b. de overtollige bebouwing, niet zijnde de voormalige bedrijfswoning met de daarbij behorende bouwwerken en monumentale bebouwing, dient te worden gesloopt;
- c. aangetoond is dat de landschappelijke en ruimtelijke inpassing op een zorgvuldige wijze plaatsvindt, waarbij wordt aangetoond op welke wijze wordt voldaan aan de te leveren verbetering van de omgevingskwaliteit zoals bedoeld in artikel 11.2.3;
- d. er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
- e. buitenopslag is niet toegestaan;
- f. detailhandel is niet toegestaan, met uitzondering van detailhandel als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de nieuw te realiseren activiteit in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen, tot een maximale omvang van 150 m2;
- g. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. de milieusituatie;
- 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 3. de stedenbouwkundige situatie;
- 4. de waterhuishoudkundige situatie/hydrologie;
- h. bij een wijziging van de gronden welke niet zijn voorzien van de bestemming 'Bedrijf' naar een functie welke is opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten zijn uitsluitend bedrijfsactiviteiten uit categorie 1 en 2, welke zijn opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten, toegestaan, niet zijnde geluidzoneringsplichtige inrichtingen of risicovolle inrichtingen, met dien verstande dat:
- 1. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied' uitsluitend bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan die aantoonbaar een toegevoegde waarde hebben voor de intensieve veehouderij;
- 2. op de gronden binnen een afstand van 250 m van de aanduidingsgrens van de aanduiding 'reconstuctiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied' geen zorggerelateerde en recreatieve functies zijn toegestaan;
- 3. mestbewerkingsbedrijven en mestverwerkingsbedrijven uitsluitend zijn toegestaan ter plaats van de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied';
- 4. de wijziging niet is toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'provinciale ontwikkelingszone groen' en 'ecologische hoofdstructuur';
- i. een wijziging naar gebiedseigen recreatie en toerisme, zoals is bedoeld in Bijlage 2 Nevenactiviteiten enfunctieveranderingen, is niet toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'provinciale ontwikkelingszone groen' en 'ecologische hoofdstructuur';
- j. bij een wijziging naar een minicamping gelden de volgende regels:
- 1. ter plaatse van de aanduiding 'ecologische hoofdstructuur' is het vestigen van een minicaming buiten het oorspronkelijke bouwvlak niet toegestaan;
- 2. de oppervlakte van het perceel dient minimaal 0,5 ha te bedragen;
- 3. maximaal 25 kampeermiddelen zijn toegestaan in de voormalige gemeente Echt;
- 4. maximaal 25 kampeermiddelen zijn toegestaan in de voormalige gemeente Susteren, mits:
- parkeren op eigen erf plaatsvindt;
- de kampeermiddelen buiten het seizoen worden verwijderd;
- 5. de minicamping enkel is toegestaan in de periode van 1 maart tot 31 oktober;
- 6. aangetoond is dat de landschappelijke en ruimtelijke inpassing op een zorgvuldige wijze plaatsvindt, waarbij wordt aangetoond op welke wijze wordt voldaan aan de te leveren verbetering van de omgevingskwaliteit zoals bedoeld in artikel 11.2.3;
- k. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden, tenzij op een andere wijze in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien.
Artikel 10 Algemene Procedureregels
10.1 Procedure afwijking
Bij een afwijking van het bestemmingsplan, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit in de procedure als bedoeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
10.2 Procedure nadere eisen
Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen is de volgende procedure van toepassing:
- a. Het voornemen, waarbij toepassing wordt gegeven aan het stellen van nadere eisen, ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken ter gemeentesecretaris ter inzage.
- b. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging te voren in één of meer dag- of niewsbladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze bekend.
- c. De bekendmaking houdt in mededeling van de mogelijkheid voor belanghebbenden tot het indienen van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het voornemen gedurende de onder a genoemde termijn.
- d. Indien tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, wordt het besluit met redenen omkleed.
- e. Burgemeester en wethouders delen aan hen, die zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent met redenen omkleed mede en maken het besluit op de voorgeschreven wijze bekend.
10.3 Procedure wijziging
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging is de procedure als bedoeld in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.
10.4 Procedure omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning, die onderdeel uit maakt van dit plan, is de procedure als vervat in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Voorrangsregels
11.2 Kwaliteitsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. Overna het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Molenweg ong. Koningsbosch'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
Initiatiefnemer is voornemens om op de locatie Molenweg ongenummerd te Koningsbosch (hierna: het 'plangebied') een nieuwe productiegerichte paardenhouderij te vestigen in de vorm van een veulenopfokbedrijf met circa 80 paarden.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Echt-Susteren tussen de Kerkstraat, Molenweg en de Prinsenbaan (N274). De beoogde productiegerichte paardenhouderij omvat in de beoogde situatie onder andere een veulenstal, veulen boxen, buitenbak, etc. waarmee wordt voorzien in passende middelen voor het opfokken van veulens.
Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied
Momenteel is ter plekke van onderhavige locatie het bestemmingsplan 'Buitengebied' van kracht. Op grond van dit bestemmingsplan is de locatie bestemd tot 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Op basis van het geldend planologisch-juridisch kader is het exploiteren van een productiegerichte paardenhouderij, zijnde een veulenopfokbedrijf, niet toegestaan.
Bij brief d.d. 28 oktober 2021, welke is bijgevoegd als Bijlage 1 bij voorliggend plan, heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Echt-Susteren aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan het voornemen.
Voor het kunnen realiseren en exploiteren van de door initiatiefnemer beoogde productiegerichte paardenhouderij, dient initiatiefnemer te beschikken over de voor die bedrijfsvoering noodzakelijke stikstofrechten in de vorm van een vergunning Wet natuurbescherming. Dit houdt in dat alvorens de locatie kan worden bebouwd en in gebruik kan worden genomen, initiatiefnemer moet aantonen dat er geen toename van stikstofdepositie plaats vindt op Natura-2000 gebieden. Momenteel beschikt initiatiefnemer niet over de noodzakelijke stikstofrechten en kan er voor het verkrijgen van die rechten niet extern worden gesaldeerd. De feitelijke realisatie en exploitatie van de beoogde productiegerichte paardenhouderij is daardoor op dit moment (nog) niet mogelijk. Met het zicht op verlening van een vergunning Wet natuurbescherming met de daarbij behorende stikstofrechten kan dit project wel worden gerealiseerd.
Om planologisch-juridisch vast te leggen dat op onderhavige locatie een productiegerichte paardenhouderij (een veulenopfokbedrijf) mag worden gevestigd op het moment dat initiatiefnemer beschikt over de noodzakelijke stikstofrechten, worden in voorliggend bestemmingsplan de huidige bestemmingen conform het vigerende bestemmingsplan overgenomen met daaraan toegevoegd een wijzigingsbevoegdheid. Met die wijzigingsbevoegdheid wordt de planologische basis gecreëerd op basis waarvan in de toekomst het bouwplan en de exploitatie- wanneer over de noodzakelijke stikstofrechten wordt beschikt - planologisch-juridisch mogelijk kan worden gemaakt.
Voorliggend document voorziet in een toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor de bestemmingsplanwijziging.
Hoofdstuk 2 Plangebied En Planontwikkeling
In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het plan beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.
2.1 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Molenweg in het buitengebied van de gemeente Echt-Susteren, ten noorden van de kern Koningsbosch. Deze weg is een rustige verharde landweg en wordt gebruikt als ontsluiting van de aanliggende landbouwgronden en als verbindingsweg tussen de hoofdinfrastructuur.
Luchtfoto met aanduiding plangebied
Onderhavig plangebied is gelegen in agrarisch gebied, nabij de bebouwingslint van de Kerkstraat te Koningsbosch. De afstand tot de Kerstraat bedraagt circa 120 meter. Desbetreffende gronden/percelen zijn in eigendom van initiatiefnemer en deze zullen enkel voor een klein gedeelte gebruikt worden voor het veulenopfokbedrijf.
Uitsnede kadastrale kaart met aanduiding plangebied
De bestaande situatie wordt weergegeven aan de hand van navolgende foto's.
Foto bestaande situatie vanaf de Molenweg met aanduiding plangebied (bron: Google Streetview, mei 2022)
Foto bestaande situatie vanaf de Prinsenbaan met aanduiding plangebied (bron: Google Streetview, mei 2022)
2.2 Beoogde Planontwikkeling
2.2.1 Aanleiding
Initiatiefnemer heeft momenteel zes paarden in eigendom welke hij op hobbymatige wijze opfokt, traint en vervolgens verkoopt. De wens is er om het aantal paarden stapsgewijs uit te breiden, zodat een concreet en volwaardig veulenopfokbedrijf ontstaat. In dat verband heeft initiatiefnemer in de periode 2019/2020 circa 15 hectare grond verworven in de omgeving van onderhavige locatie.
Voor het kunnen realiseren en exploiteren van de door initiatiefnemer beoogde productiegerichte paardenhouderij (veulenopfokbedrijf), dient initiatiefnemer te beschikken over de noodzakelijke stikstofrechten. Op dit moment zijn de benodigde stikstofrechten (nog) niet voorhanden en kan ook niet extern worden gesaldeerd ten behoeve van de verwerving van die rechten. Dat heeft tot gevolg dat de feitelijke realisatie en exploitatie van het beoogde veulenopfokbedrijf op dit moment nog niet mogelijk is. De benodigde stikstofrechten kunnen door initiatiefnemer wel worden verkregen middels extern salderen op het moment dat dat weer is toegestaan.
Om planologisch-juridisch vast te leggen dat op onderhavige locatie een productiegerichte paardenhouderij (een veulenopfokbedrijf) mag worden gevestigd op het moment dat initiatiefnemer beschikt over de noodzakelijke stikstofrechten, worden in voorliggend bestemmingsplan de huidige bestemmingen conform het vigerende bestemmingsplan overgenomen met daaraan toegevoegd een wijzigingsbevoegdheid. Met die wijzigingsbevoegdheid wordt de planologische basis gecreëerd op basis waarvan in de toekomst het bouwplan en de exploitatie- wanneer over de noodzakelijke stikstofrechten wordt beschikt - planologisch-juridisch mogelijk kan worden gemaakt. Concreet is in voorliggend bestemmingsplan daatoe op de verbeelding een wijzigingsgebied opgenomen waarin de daadwerkelijke realisatie van het planvoornemen onder voorwaarden door het college van burgemeester en wethouders mogelijk kan worden gemaakt.
Planologisch-juridisch kader bestemmingsplan 'Molenweg ong. Koningsbosch'
Op basis van voorliggend bestemmingsplan wordt de ter plaatse van toepassing zijnde bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' gehandhaafd. In de planregels wordt enkel een wijzigingsbevoegdheid toegevoegd op basis waarvan het college van burgemeester en wethouders onder voorwaarden bevoegd is het plan te wijzigen ten behoeve van het vestigen van een productiegerichte paardenhouderij met bijbehorende bouwmogelijkheden op de locatie Molenweg ong. te Koningsbosch. Eén van deze voorwaarden heeft betrekking op het feit dat het bedrijf dient te beschikken over de noodzakelijke stikstofrechten.
In onderstaande figuur is een uitsnede opgenomen van de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan. Daaruit blijkt dat de van toepassing zijnde enkelbestemming met bijbehorende dubbelbestemming en gebiedsaanduidingen één op één zijn overgenomen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied', door de gemeenteraad van Echt-Susteren vastgesteld op 14 december 2017 .
Uitsnede verbeelding BP Molenweg ong. Koningbosch met aanduiding 'wijzigingsgebied' (rood gearceerd).
2.2.2 Planontwikkeling
Op het moment dat wordt voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid welke in art. 3.8.6 van de planregels is opgenomen, kan middels het doorlopen van een wijzigingsprocedure (vast te stellen door het college van burgemeester en wethouders) de realisatie en exploitatie van de productiegerichte paardenhouderij worden vormgegeven.
Hieronder wordt een nadere uiteenzetting gegeven van het voornemen van initiatiefnemer om op de locatie Molenweg ong. te Koningsbosch een productiegerichte paardenhouderij (een veulenopfokbedrijf) op te richten.
De percelen waarop bedrijfsbebouwing gewenst is, worden op dit moment verhuurd voor gebruik door akkerbouwers waarbij de pachtovereenkomst loopt tot 2024. In de nieuwe situatie wordt ter plekke één veulenstal, één loods, twee sleufsilo's, één longeercirkel en paddocks en één bedrijfswoning gerealiseerd. Het bouwvlak bedraagt in de nieuwe situatie circa 10.600 m². De volledige bouwtekeningen zijn bijgevoegd als Bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan.
Het bouwplan wordt daarnaast aan de hand van navolgende figuren inzichtelijk gemaakt.
Schetsontwerp - bovenaanzicht
Bouwtekening - loods
Bouwtekening - veulenstal
Voor deze ontwikkeling is in het kader van Gemeentelijk Kwaliteitsmenu (GKM) een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied moeten namelijk het verlies aan omgevingskwaliteit compenseren. Bij onderhavige ontwikkeling is dat gedaan middels toepassing van diverse kwaliteitsverbeterende maatregelen. Het volledige inpassingsplan is opgenomen als Bijlage 3 in de toelichting van dit bestemmingsplan.
Toekomstig planologisch-juridisch kader bestemmingsplan
In de toekomstige planologisch-juridische situatie mag op de locatie Molenweg ong. Koningsbosch een productiegerichte paardenhouderij (veulenopfokbedrijf) worden geëxploiteerd. In de beoogde situatie wordt met gebruikmaking van de in onderhavig bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid ter plekke een bouwvlak opgenomen, waar het oprichten van bedrijfsbebouwing met bijbehorende bedrijfswoning is toegestaan. Dit bouwvlak heeft een oppervlak van circa 10.600 m2.
In onderstaande figuur is een uitsnede opgenomen van de verbeelding van de toekomstige planologisch-juridische situatie. Daarin wordt de ligging van het beoogde bouwvlak gevisualiseerd aangegeven.
Concept verbeelding toekomstige planologisch-juridische situatie met daarin het gewenste bouwvlak
2.3 Ruimtelijke Effecten
Voorliggend planvoornemen is voorzien op een onbebouwd agrarisch perceel in een zijstraat van de lintbebouwing aan de Kerkstraat te Koningsbosch. Daarachter vormt zich een groot open landschap van het buitengebied gemeente Echt-Susteren waar onder anderen de veulens komen te grazen. Daardoor heeft voorliggend planvoornemen ruimtelijke effecten tot gevolg. De vraag is of de ruimtelijke effecten aanvaardbaar zijn.
In de toekomstige situatie, na de projectie van het bouwvlak, worden ter plekke van het plangebied één veulenstal, één loods, twee sleufsilo's, één longeercirkel, paddocks en één bedrijfswoning gerealiseerd. Het erf wordt zo compact mogelijk gehouden om daarmee de openheid en de doorzichten zo veel mogelijk te bewaren. Daar tegenover vormen de overige weilanden, welke onderdeel zijn van het veulenopfokbedrijf, een mooie overgang van het bebouwde gebied naar het buitengebied in de kernrandzone van Koningsbosch.
Onderhavige planontwikkeling wordt landschappelijk ingepast waarbij tevens een kwaliteitsverbetering wordt gerealiseerd. Derhalve kan worden geconcludeerd dat de ruimtelijke effecten aanvaardbaar kunnen worden geacht.
Hoofdstuk 3 Planologisch-juridische Situatie
3.1 Geldende Bestemmingsplannen
Ter plekke van onderhavig plangebied gelden de bestemmingsplannen 'Buitengebied' en 'Cultuurhistorie Echt-Susteren'.
3.1.1 Bestemmingsplan 'Buitengebied'
Onderhavig plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied'. Op grond van dit bestemmingsplan geldt ter plekke de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Voorts is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' van toepassing.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied Echt-Susteren' met aanduiding plangebied
3.1.2 Bestemmingsplan 'Cultuurhistorie Echt-Susteren'
Voorts is het bestemmingsplan 'Cultuurhistorie Echt-Susteren', vastgesteld op 22 september 2016, van kracht. Middels dit paraplubestemmingsplan is het beleid omtrent cultuurhistorie planologisch-juridisch geborgd, en daarmee afdwingbaar en handhaafbaar.
3.2 Facetbestemmingsplan 'Deregulering'
Als laatste is het facetbestemmingsplan 'Deregulering', vastgesteld op 6 november 2019, van kracht. Middels dit bestemmingsplan zijn geconstateerde belemmeringen bij principe- aanvragen planologisch-juridisch gewijzigd om planontwikkeling met name flexibeler en efficiënter te maken.
3.3 Strijdigheid
Initiatiefnemer heeft de wens om op de locatie Molenweg ong. te Koningsbosch een productiegerichte paardenhouderij te vestigen in de vorm van een veulenopfokbedrijf. Aan het mogen realiseren en exploiteren van een dergelijk bedrijf is onlosmakelijk verbonden dat het bedrijf dient te beschikken over de noodzakelijke stikstofrechten. Momenteel kan het bedrijf vanwege het feit dat op dit moment niet extern kan worden gesaldeerd, (nog) niet over de benodigde stikstofrechten beschikken.
Om planologisch-juridisch vast te leggen dat zich op onderhavige locatie in de toekomst toch een productiegerichte paardenhouderij kan vestigen zijn in het bestemmingsplan 'Molenweg ong. Koningsbosch' de planregels één op één overgenomen conform het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'. `
Aanvullend is op de verbeelding een wijzigingsgebied opgenomen en is in de planregels een wijzigingsbevoegdheid toegevoegd waarmee het college van burgemeester en wethouders binnen dat wijzigingsgebied onder specifieke voorwaarden een productiegerichte paardenhouderij met bijbehorende bouwmogelijkheden kan toestaan en daartoe een bouwvlak kan toekennen.
Hoofdstuk 4 Beleid
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsvisie (POVl) en de Omgevingsverordening Limburg 2014 (Ovl2014). Voor wat betreft het regionaal beleid wordt ingegaan op de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving. Het gemeentelijke beleid is ontleend aan het beleidsdocument 'Ontwikkelen met kwaliteit' vastgesteld door de raad op 31 mei 2018.
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: 'NOVI') vastgesteld. In de NOVI staat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal, waarmee wordt bedoeld dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden.
In de NOVI wordt gebruik gemaakt van afwegingsprincipes bij het maken van keuzes:
- 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
- 3. Afwentelen wordt voorkomen.
In de NOVI zijn de volgende belangrijkste keuzes opgenomen:
- een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat Nederland zodanig wordt ingericht dat het land de klimaatverandering aan kan. Daarvoor is nodig dat functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) worden ingepast;
- de verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie dient oog te zijn voor omgevingskwaliteit;
- de overgang naar een circulaire economie, waarbij Nederland tegelijk goed kan blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat kan bieden;
- de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland, waarmee wordt gestuurd op een goed bereikbaar netwerk van steden;
- het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden;
- het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap.
De structuurvisie streeft een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen na. Hiertoe is in de structuurvisie een ladder voor duurzame verstedelijking ontwikkeld. De invulling van deze ladder wordt overgelaten aan de gemeenten en provincies. Zolang de ontwikkeling de rijksbeleidsdoeleinden niet frustreert, is er een grote mate van vrijheid voor de decentrale overheden.
Daarbij wordt bijvoorbeeld gewerkt aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen. Ter uitvoering van de in de NOVI gemaakte keuzes is een Uitvoeringsagenda opgesteld. Daarin staat hoe samen met mede overheden en de samenleving uitvoering zal moeten worden gegeven aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. De NOVI wordt uitgewerkt in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma's, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling. Daarnaast wordt gebiedsgericht gewerkt met Omgevingsagenda's en NOVI-gebieden.
In de NOVI wordt ten aanzien van Midden-Limburg aangegeven dat de regio grote opgaven heeft op het gebied van milieu en leefomgevingskwaliteit door de stikstofproblematiek en is er aandacht nodig voor de transitie naar meer duurzaamheid, versterking van de natuur, de leefbaarheid, een goede bereikbaarheid, het dierenwelzijn en de gezondheid voor alle inwoners. Het gaat om een grote transitie van het landelijk gebied waarin de Rijksrol noodzakelijk is.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
- project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
- grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
- toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
- Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
- verstedelijking in het IJsselmeer;
- defensie;
- erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
- hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
- elektriciteitsvoorziening;
- ecologische hoofdstructuur.
4.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
4.1.4 Conclusie Rijksbeleid
De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de NOVI, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014
De (nieuwe) Omgevingswet treedt per 1 januari 2024 in werking. De provincie moet dan beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie heeft in dat verband het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (OvL2014) vervangen door de Omgevingsvisie Limburg (hierna ook: de POVl). De POVI richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving worden in de Omgevingsvisie meegenomen.
Onderhavig plangebied is gelegen binnen de zonering 'Buitengebied'.
Uitsnede kaart 'zoneringen' POL2014 met ligging plangebied
Buitengebied
De voor 'buitengebied' aangewezen gronden hebben voornamelijk een agrarisch karakter waarbij o.a. ruimte wordt gegeven voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. De provinciale beleidsaccenten zijn gericht op nieuwe (landbouw) bedrijfslocaties, het terugdringen van de milieubelasting vanuit de landbouw en de kwaliteit en het functioneren van de ondergrond. Op grond van de POL2014 is de vestiging van een paardenhouderij op onderhavige locatie toegestaan.
4.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt.
Uitsnede kaart 'milieubeschermings-gebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging plangebied
Het plangebied is gelegen in het beschermingsgebied 'Boringsvrije zone Roerdalslenk II'. Binnen dit beschermingsgebied is het verboden:
- a. een boorput, een bodemenergiesysteem of een aardwarmtesysteem te maken of hebben of de grond te roeren, dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei;
- b. werken op of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de Bovenste Brunssumklei kunnen aantasten.
In onderhavig planvoornemen is geen sprake van dergelijke werken in de bodem, waardoor het beschermingsgebied 'Roerdalslenk II' geen belemmering vormt voor dit plan.
4.2.3 Omgevingsverordening Limburg 2021 (Ovl 2021)
Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe (provinciale) omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet. Daartoe hebben Provinciale Staten van Limburg in december 2021 de Omgevingsverordening Limburg 2021 (OvL2021) vastgesteld. In hoofdzaak is de nieuwe OvL2021 een beleidsneutrale omzetting van de OvL2014. Weliswaar is sprake van een aantal gewijzigde onderwerpen. Dit betreft instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers. De inwerkingtreding van de OvL2021 zal gelijktijdig met inwerkingtreding van de Omgevingswet gaan plaatsvinden. Vooruitlopend daarop worden nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen door de provincie in de geest van de nieuwe OvL2021 beoordeeld.
4.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en stelt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1.
Aanvullend op deze ladder heeft de provincie in de Omgevingsverordening Limburg bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.
De ladder voor duurzame verstedelijk is erop gericht om ontwikkelingen die een ruimtelijke impact hebben zoveel mogelijk binnen het bestaand stedelijk gebied op te vangen. Hierdoor wordt verstening van het buitengebied tegengegaan. Uitgangspunt is dat steden en dorpen niet onnodig 'uitdijen' terwijl er in de kernen nog ruimte is voor ontwikkelingen. Wanneer er in de kernen ontwikkellocaties zijn moeten deze eerst opgevuld worden alvorens men uitbreidt in het buitengebied. Ook wanneer het gaat om herstructureringsprojecten moet hier voorrang aan gegeven worden.
Conform artikel 2.2.1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties (indien twaalf of meer woningen worden gerealiseerd) of andere stedelijke voorzieningen'.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt op grond van jurisprudentie verder verstaan: nieuwe bebouwing die een stedelijk karakter heeft zoals woningbouw, realisatie winkelruimte, kantoorpanden, bedrijventerreinen of overige stedelijke functies (maatschappelijk, religie, cultuur, leisure, recreatie).
De ladder voor duurzame verstedelijking richt zich daarmee op substantiële veranderingen en bouwplannen, die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (kantoren, woningen) te voorkomen en hergebruik te stimuleren.
De beoogde ontwikkeling is agrarisch van aard waarbij de paardenhouderij tevens een grondgebonden functie is. Deze functies passen niet binnen stedelijk gebied en komen niet voor binnen de ontwikkelingen wonen, kantoren, winkels, bedrijventerrein etc.; welke getoetst moet worden aan de ladder duurzame verstedelijking.
De projectie van een agrarische bouwkavel in het buitengebied wordt ook niet geschaard onder de noemer van 'andere stedelijke voorzieningen'.
Van een stedelijke ontwikkeling is bij voorliggende planontwikkeling dan ook geen sprake, waardoor de verdere toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is.
4.2.5 Limburgs Kwaliteitsmenu
Voor (ruimtelijke) ontwikkelingen in het 'buitengebied' was voorheen het Limburgs Kwaliteitsmenu van kracht. In dit Kwaliteitsmenu gaf de provincie de Limburgse gemeenten een handreiking op welke wijze deze om moeten gaan met ontwikkelingen in het buitengebied. Gemeenten dienden in een structuurvisie dit provinciale beleidskader te verwerken en aan te geven op welke wijze zij toepassing geven aan het Limburgs Kwaliteitsmenu.
De gemeente Echt-Susteren heeft het Limburgs Kwaliteitsmenu verankerd in een gemeentelijke structuurvisie, waarop nader wordt ingegaan in paragraaf 4.4.1.
4.2.6 Conclusie provinciaal beleid
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende planontwikkeling.
De ter plekke van onderhavig plangebied van toepassing zijnde provinciale zonering(en) 'buitengebied' en 'boringsvrije zone' impliceren geen belemmeringen vanuit beleidsoogpunt. Voorts is geen sprake van strijdigheid met de uitgangspunten van het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg' en eventuele andere beschermingsgebieden. Ook voldoet onderhavige planontwikkeling aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Voor wat betreft de eerder van toepassing zijnde provincie beleidsregel 'Limburgse Kwaliteitsmenu' heeft de gemeente Echt-Susteren deze vertaald in de haar gemeentelijke structuurvisie. Daarop wordt in paragraaf 4.4.1 van voorliggende toelichting nader ingegaan.
4.3 Regionaal Beleid
4.3.1 Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving
Deze regionale woonvisie bevat geen specifiek beleid ten aanzien van bedrijfswoningen bij agrarische bedrijven in het buitengebied. Gezien het beperkt toegestane gebruik van deze woningen (alleen t.b.v. de agrarische bedrijfsvoering) concurreren deze bedrijfswoningen niet met bestaande koopwoningen en sluiten in mindere mate aan bij de ontwikkeling van de woningbehoefte.
Voor realisatie van de bedrijfswoning ter plekke van onderhavig plangebied is advies opgevraagd bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (AAB). Daarop wordt in paragraaf 4.4.2 van voorliggende toelichting nader ingegaan.
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.4.1 Beleidsdocument 'Structuurvisie Echt-Susteren 2012-2025'
Op 31 mei 2018 heeft de gemeenteraad van Echt-Susteren de 'Structuurvisie Echt-Susteren 2025' vastgesteld. Deze visie geeft koers en richting aan de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Echt-Susteren. De structuurvisie gaat ook in op de wijze waarop de gemeente van plan is die voorgenomen ontwikkeling te verwezenlijken. Een andere reden om deze structuurvisie op te stellen, is dat zij de basis biedt om nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied mogelijk te maken en tegelijkertijd inkomsten te genereren om de kwaliteit van het buitengebied te versterken.
Voor een gebruiks-/productiegerichte paardenhouderij gelden in deze structuurvisie de regels voor grondgebonden agrarische bedrijven. Het plangebied is gelegen binnen het landschapstype 'Hoogterras'. Binnen dit landschapstype biedt de structuurvisie ontwikkelingsruimte voor de nieuwvestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf, mits de locatie niet is gelegen binnen de zogenaamde 'ecologische ladder'.
In de ecologische ladder zet de gemeente in op behoud en versterking van natuur- en landschapswaarden. De gemeente wil de 'ecologische ladder', die bestaat uit met elkaar verbonden natuurgebieden, realiseren en deze aan laten sluiten op gemeentegrensoverschrijdende delen van deze ladder. De hoofddelen van de ladder lopen in noord-zuidrichting en de sporten (o.a. in de vorm van beeklopen) in oost-westrichting. Tussen de stijlen en sporten van de groenblauwe ladderstructuur wordt gestreefd naar een aantrekkelijk agrarisch cultuurlandschap. In deze gebieden worden onomkeerbare kapitaalintensieve ontwikkelingen, die de realisering van de ladder (op termijn) in gevaar brengen geweerd.
Het plangebied is niet gelegen binnen de ecologische ladder. Daardoor is nieuwvestiging toegestaan.
Limburgs Kwaliteitsmenu/Gemeentelijk Kwaliteitsmenu
Het vroegere Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) is door de gemeente Echt-Susteren uitgewerkt/vertaald in een gemeentelijk kwaliteitsmenu (GKM), dat is verankerd in de gemeentelijke structuurvisie. Hiermee is het (ruimtelijk, kwalitatief) generiek beleid afgestemd op de specifieke gemeentelijke situatie. Het kwaliteitsmenu is van toepassing op (niet onaanvaardbare) ruimtelijke ontwikkelingen die via een projectafwijking, wijziging of herziening van het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Het kenmerkende voor de bedoelde ontwikkelingen is dat het veelal nieuwe functies zijn die een nieuw ruimtebeslag leggen met daaraan verbonden specifieke ruimtelijke invloeden op de omgeving.
In het GKM zijn drempelwaarden opgenomen die een minimale bijdrage aangeven waardoor een minimale kwaliteitsverbetering wordt gegarandeerd. Daarnaast verplicht het GKM in voorkomende gevallen tot een extra en dus aanvullende kwaliteitsbijdrage.
Nadere uitwerking GKM
In het kader van de toekomstige bouwontwikkeling wordt hieronder nader ingegaan op het GKM. Voor onderhavige planontwikkeling dient een 'basiskwaliteit plus' te worden toegepast. Hierbij wordt uitgegaan van een nieuwvestiging van een aan het buitengebied gerelateerd bedrijf in het landschap van het Hoogterras, met een maximaal bouwvlak van 10.600 m². Volgens de criteria voor 'basiskwaliteit plus' dient de planlocatie goed te worden ingepast, waarbij ten minste 10 procent van het bouwvlak ten goede moet komen aan de landschappelijke maatregelen. Dit komt neer op de toepassing van 1.060 m² aan groen ten behoeve van de landschappelijke inpassing.
Om aan de bovenstaande eisen te voldoen, heeft Pouderoyen Tonnaer een landschappelijke inpassing met kwaliteitsverbetering opgesteld. Dit volledige plan is bijgevoegd in Bijlage 3. De landschappelijke inpassing is voor advies voorgelegd aan de Omgevingscommissie van de gemeente Echt-Susteren en akkoord bevonden op 22 december 2022.
4.4.2 Bevinding Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (AAB)
Om te bepalen of sprake is van de ontwikkeling van een volwaardig agrarisch bedrijf, is het door de initiatiefnemer uitgewerkte bedrijfsplan door de gemeente voorgelegd aan de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen. Bij brief d.d. 10 mei 2022 (zie Bijlage 4) bericht deze adviescommissie de gemeente dat sprake is van een volwaardige agrarische bedrijfsvoering en dat de bedrijfsvoering van die bedrijf zodanig tijd en aandacht vergt dat een bedrijfswoning ter plaatse noodzakelijk is.
4.4.3 Conclusie gemeentelijk beleid
Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.
Hoofdstuk 5 Milieutechnische Aspecten
Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Ten behoeve van de (toekomstige) vestiging van de productiegerichte paardenhouderij op de locatie Molenweg ong. Koningsbosch zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid ten opzichte van het bouwplan onderzocht.
5.1 Besluit Milieueffectrapportage/vormvrije M.e.r.
Bij het oprichten van een nieuwe productiegerichte paardenhouderij (een veulenopfokbedrijf) kan sprake zijn van 'de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren', zoals aangegeven in onderdeel D 14.2, kolom 1 van het besluit Milieueffectenrapportage.
Als de ontwikkeling ook voldoet aan kolom 2 (de drempel), dan is er sprake van een m.e.r.-plicht. Dit is het geval als de activiteit betrekking heeft op het houden van 100 stuks paarden en of pony's, waarbij het aantal bijbehorende dieren in opfok minder dan 3 jaar niet worden meegeteld.
Onderhavig planvoornemen voorziet in de ontwikkeling van één paardenhouderij waarin circa 80 veulens worden gehouden. Hierdoor blijft de activiteit ruimschoots onder de drempelwaarde, betreft het in hoofdzaak dieren in opfok welke jonger zijn dan 3 jaar en is een m.e.r.-beoordeling niet aan de orde.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling.
- Algemeen
De vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaat uit een toets aan Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. De volgende drie hoofdcriteria staan daarbij centraal:
1. Kenmerken van het project.
2. Plaats van het project.
3. Kenmerken van het potentiële effect.
1. Kenmerken van het project
De paardenhouderij is gericht op het bieden van stallings- en trainingsruimte voor paarden (veulenopfokbedrijf). Het betreft een niewvestiging. De paarden worden in groepen gehouden.
Alle paarden worden ondergebracht in één gebouwen.
2. Plaats van het project
De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats aan de Molenweg ong. te Koningsbosch. Hier wordt nieuwe bebouwing opgericht voor de exploitatie van het bedrijf. Deze locatie bevindt zich in het buitengebied.
3) Kenmerken van de potentiële effecten
De potentiële effecten van het project worden bepaald door de kenmerken en plaats van het project. Hieronder wordt voor deze aspecten ingegaan op de milieueffecten en overige haalbaarheidsaspecten die van belang zijn voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. van het plan.
- Beoordeling
Bodem
De locatie betreft een nieuw agrarisch bedrijf. Met betrekking tot deze nieuwvestiging is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 5 bij deze toelichting). De resultaten van dit onderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek. Er bestaan geen belemmeringen voor het voorgenomen gebruik. De te realiseren gebouwen worden verder voorzien van vloeistofkerende vloeren.
Gesteld kan worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor het vestigen van dit bedrijf.
Luchtkwaliteit
PM10 Voor paarden zijn geen emissienormen voor fijnstof vastgesteld. De fijnstofemissie bij deze diergroep is laag. Daarnaast liggen omliggende woningen op grote afstand van het bedrijf.
Voor PM10 bedraagt de norm 40 ug/m3 jaargemiddelde concentratie. Verder mag de daggemiddelde concentratie van 50 ug/m3 op niet meer dan 35 dagen per jaar overschreden worden.
Gezien de lage uitstoot kan worden verwacht dat ruimschoots zal worden voldaan aan de normen voor fijnstof.
De fijnstofbelasting op de te beschermen objecten in de directe omgeving van het bedrijf zal daarmee ruimschoots voldoen aan de wettelijke normering.
PM2,5
In de EU richtlijn luchtkwaliteit van 2008 zijn normen opgenomen voor PM2,5. Deze zijn in de Wet milieubeheer overgenomen. Bij PM2,5 zijn fijn stofdeeltjes kleiner dan 2,5 micrometer. Deze zijn naar huidige inzichten schadelijker voor de gezondheid dan PM10. In bijlage 2 van de Wmb zijn plandrempels, richtwaarden, een blootstellingsconcentratieverplichting en grenswaarden opgenomen.
Voor de vergunningverlening van veehouderijen is alleen de jaargemiddelde grenswaarde van belang. Deze geldt vanaf 1 januari 2015. Ze geldt naast de grenswaarden voor PM10. De grenswaarde bedraagt op dit moment 25 microgram per m3, gedefinieerd als jaargemiddelde concentratie.
De grenswaarde voor PM2,5 gaat niet voor problemen in de agrarische sector zorgen. Als de luchtkwaliteit aan de PM10 normen voldoet, dan geldt dit ook voor de PM2,5 normen.
Cumulatief toetsen fijnstof veehouderijen
Om te voorkomen dat nieuwe ontwikkelingen bij veehouderijen leiden tot nieuwe fijnstofknelpunten, moet naast de fijnstofemissie (PM10) als gevolg van de nieuwe ontwikkeling bij die veehouderij ook onderzocht worden hoeveel fijnstof veehouderijen binnen een straal van 500 meter van de veehouderij met die nieuwe ontwikkeling produceren. Verder is van belang wat de achtergrondconcentratie is en of er aan de hand van deze gegevens ter plaatse van gevoelige objecten sprake is van overschrijdingen van de grenswaarden voor zwevende deeltjes.
Is de achtergrondconcentratie hoger dan 27 ug/m3 en is de fijnstofemissie (PM10) bij de omliggende bedrijven hoger dan 500 kg per jaar, dan dient er cumulatief getoetst te worden op fijnstof afkomstig uit die veehouderijen. Wanneer de fijnstofemissie (PM10) van die veehouderijen hoger is dan 800 kg per jaar dient er, ongeacht de achtergrondconcentratie, altijd cumulatief getoetst te worden.
De achtergrondconcentratie ter plaatse van de Molenweg ong. is lager dan 27 µg/m3. Volgens de kaart van het RIVM bedraagt de achtergrondconcentratie ter plaatse van de Molenweg ong. volgens GCN 2022: 15 µg/m3 en volgens GCN 2025, gegevens 2023: 13 µg/m3.
Het cumulatief toetsen met fijnstof uit veehouderijen binnen een straal van 500 meter rondom de Molenweg ong. is derhalve niet van toepassing. Voor de gevoelige objecten in de omgeving van Molenweg ong. is een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd.
Het besluit NIBM
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
Onderhavig planvoornemen impliceert een verkeersaantrekkende werking van maximaal twee vrachtwagens en enkele auto's met trailer per dag. Uit de NIBM-tool blijkt dat (uitgaande van 5% vrachtverkeer) tot maximaal 1.119 extra voertuigenbewegingen per weekdaggemiddelde niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In voorliggend planontwikkeling is van dergelijke aantallen geenszins sprake. Nader onderzoek is dan ook niet nodig.
Conclusie:
Gelet op bovenstaande uiteenzetting over luchtkwaliteit mag geconcludeerd worden dat het aspect luchtkwaliteit de realisatie van deze paardenhouderij niet in de weg staat. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering.
- Geur
Voor paarden zijn geen geurnormen vastgesteld. Paarden vallen onder de categorie 'vaste afstandsdieren'. Qua geur moet dan minimaal voldaan worden aan de vaste afstandseis tussen gevel van een gevoelig object (woning) en het emissiepunt van het meest nabij gelegen dierverblijf. Buiten de bebouwde kom bedraagt die afstand 50 meter en voor gevoelige objecten binnen de bebouwde kom bedraagt die afstand 100 meter. Aan deze minimale afstandseisen wordt ruimschoots voldaan.
Naar aanleiding van bovenstaand kan geconcludeerd worden dat aan de eisen m.b.t. het aspecten geur vanuit dierverblijven wordt voldaan.
- Ammoniak /stikstof
De locatie aan de Molenweg ong. is niet gelegen in een zone van 250 meter rondom een zeer kwetsbaar gebied op grond van de Wet Ammoniak en Veehouderij.
Het meest nabij gelegen voor stikstof gevoelige Natura 2000-gebied 'Roerdal' ligt op een afstand van ca. 7,5 km.
Daar de voorgenomen ontwikkeling de nieuwbouw van een bedrijf met veulens betreft, is een toename aan stikstofuitstoot te verwachten. Een significante toename van stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied is derhalve niet uit te sluiten.
Middels AERIUS-berekeningen is nagegaan of de vestiging van dit veulenopfokbedrijf leidt tot een toename van stikstofdepositie op omliggende stikstofgevoelige natuurgebieden. In dit kader is een stikstoftoets uitgevoerd met de meest recente AERIUS-module. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 8. Uit de berekeningen voor de realisatiefase met de AERIUS-module blijkt, dat er geen sprake is van een significant effect op een voor stikstof gevoelig natuurgebied. Er ontstaat geen depositie > 0,00 mol/ha/jr., waardoor effecten op instandhoudingsdoelen van N-2000 gebieden ten gevolge van stikstof tijdens de realisatiefase met zekerheid kunnen worden uitgesloten.
Uit de berekeningen voor de gebruiksfase met de AERIUS-module blijkt, dat er wel sprake is van een effect op een voor stikstof gevoelig natuurgebied. Voorafgaande aan de ingebruikname van het veulenopfokbedrijf dient derhalve nog een Wnb-vergunning te worden aangevraagd.
Omdat een effect niet kan worden uitgesloten is het rechtstreeks oprichten van een paardenhouderij niet toegestaan. Om die reden bevat het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid. Voordat ter plaatse een bouwvlak voor een productiegerichte paardenhouderij kan worden geprojecteerd dient met enige mate van zekerheid duidelijk te zijn dat de Wet natuurbescherming de ontwikkeling niet in de weg staat.
Door in voorliggend bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid op te nemen waarin de daadwerkelijke realisatie van het planvoornemen (de projectie van het daarvoor noodzakelijke bouwvlak) pas onder voorwaarden door het college van burgemeester en wethouders mogelijk kan worden gemaakt, wordt met de vaststeling van onderhavig bestemmingsplan uitgesloten dat er een toename van stikstofdepositie plaatsvindt op Natura-2000 gebieden.
- Geluid
De locatie ligt op meer dan 100 meter afstand van omliggende woningen. Binnen de inrichting zijn geen vaste installaties aanwezig die geluid produceren. Verder dient het bedrijf te voldoen aan de geluidsgrenswaarden zoals die zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit. Deze grenswaarden geven voldoende bescherming aan de op grotere afstand (>100 meter) gelegen woningen van derden.
Gezien het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat de toekomstige situatie ten aanzien van het aspect geluid akoestisch vergunbaar kan worden geacht.
- Externe veiligheid
Behoudens het realiseren van de bedrijfswoning is in onderhavig geval geen sprake van het realiseren van een nieuw zogenaamd kwetsbaar object.
Binnen de inrichting zijn ook geen risicobronnen aanwezig. Ook in de omgeving zijn geen inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes die risico's kunnen vormen. Voorliggend plan heeft dan ook geen gevolgen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico vanwege risicovolle bronnen in de omgeving.
Het aspect externe veiligheid vormt daarmee belemmeringen voor voorliggende ontwikkeling.
- Milieuzonering
Milieuzonering zorgt ervoor dat (nieuwe) bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
De milieuhinder die door de bedrijfsactiviteiten wordt veroorzaakt, kan worden beoordeeld met behulp van de methodiek van de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009). In deze handreiking is een bedrijvenlijst opgenomen, die informatie geeft over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. In de lijst is op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, geur, stof en gevaar) een indicatie gegeven van de afstand tussen bedrijven en hindergevoelige functies (zoals woningen), waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen in beginsel rekening dienen te houden.
In de omgeving van onderhavig plangebied zijn een tweetal bestaande bedrijven gevestigd.
Kerkstraat 33/33a te Koningsbosch: Gosselin Moving B.V.
Deze locatie is op grond van het geldende bestemmingsplan bestemd voor 'Bedrijf' waarbinnen bedrijfsactiviteiten tot en met de categorie 3.2 zijn toegestaan. Voor dergelijke bedrijfsactiviteiten dient op grond van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)' een richtafstand te worden aangehouden van 100 meter. De nieuwe bedrijfswoning wordt gerealiseerd op een afstand van 75 meter van deze bedrijfslocatie. In beginsel zou dit betekent dat de beoogde planontwikkeling ter plekke niet passend zou zijn.
De nieuwe bedrijfslocatie ligt in het overgangsgebied van de bebouwde kom naar het buitengebied. Aan die weg richting het buitengebied bevinden zich in hoofdzaak agrarische bedrijven. Dit gebied kan derhalve als gemengd gebied worden beschouwd.
De Kerkstraat van Koningsbosch betreft verder de hoofdinfrastructuur van het dorp. Gebieden en woningen die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Met in acht name van deze uitgangspunten kan de omgeving van de projectlocatie Molenweg ong. getypeerd worden als gemengd gebied waardoor de richtfstand met één stap kan worden verlaagd naar 50 meter. Aan die afstand wordt ruimschoots voldaan.
Mede gezien de afstand van 75 meter en het feit dat bestaande woningen dichterbij zijn gelegen ten opzichte van dit bedrijf, vormt de aanwezig bedrijvigheid geen belemmering voor de beoogde planontwikkeling.
Kerkstraat 35 te Koningsbosch: Gevelreiniging van Leipsig-Timmermans
Deze is op grond van het geldende bestemmingspan bestemd voor 'bedrijf' waarbinnen bedrijfsactiviteiten tot en met de categorie 3.1 zijn toegestaan Voor dergelijke bedrijfsactiviteiten dient op grond van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)' een richtafstand te worden aangehouden van 50 meter. Het beoogde plangebied is gelegen op circa 150 meter afstand van de bestemmingsgrens. Gelet op deze afstand vormt de bedrijfsvoering aan de Kerkstraat 35 geen belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling.
Nieuwe bedrijvigheid
Voor het houden van paarden (in dit geval veulens) geldt een specifieke afstand van 100 meter (Activiteitenbesluit). Daarnaast is de geurverordening niet van toepassing, omdat Koningsbosch niet is opgenomen in artikel 4 van die verordening. Dit betekent dat de stallen van het nieuwe veulenopfokbedrijf/mestplaat op minimaal 100 meter afstand moet zijn gelegen t.o.v. omliggende woningen. Aan de afstand van 100 meter ten opzichte van de woning aan de Molenweg 2, welke op een afstand van circa 150 meter van het bouwvlak van het veulenopfokbedrijf ligt, wordt ruimschoots voldaan.
Voor een (grondgebonden) paardenhouderij gelden op basis van brochure 'Bedrijven en milieuzonering' overige richtafstanden van:
- 30 meter voor stof;
- 30 meter voor geluid;
- 0 meter voor gevaar.
De meest nabij gelegen woning van derden (Molenweg nr. 2) ligt op een afstand van circa 150 meter van het plangebied. Aan de te hanteren minimale milieuafstanden wordt voldaan.
Tevens zal de nieuwvestiging van het veulenenopfokbedrijf, gelet op het feit dat bestaande woningen die dichterbij zijn gelegen, geen gevolgen hebben voor mogelijke uitbreidingen van bedrijven in de omgeving van het plangebied.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling en omgekeerd veroorzaakt de ontwikkeling ook geen belemmering in de ontwikkeling van de op ruime afstand gelegen (agrarische)bedrijven. Deze worden al beperkt door de meer nabijgelegen gevoelige objecten. Onderhavig planvoornemen heeft geen nadelige invloed op het woon- en leefklimaat van de gevoelige objecten in de omgeving.
- Water
Afvalwater
Het afvalwater als gevolg van onderhavige planontwikkeling wordt geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Echt-Susteren. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie.
Het plan kent een aanzienlijke toename aan verhard oppervlak.
Hemelwater (dak)verhardingen
Het hemelwater dat valt op de nieuwe (dak)verharding wordt opgevangen en oppervlakkig afgevoerd, hetzij via aanwezige paden hetzij via goten, naar een te realiseren hemelwatervoorziening aan de westzijde van het plangebied.
Capaciteit hemelwatervoorziening
Bij nieuwbouw dient minimaal 100% van het verharde oppervlak afgekoppeld te worden. De te realiseren hemelwatervoorziening dient gedimensioneerd te worden op een infiltratie- en bergingsvoorziening van 100 mm per etmaal met een beschikbaarheid van gehele berging binnen 24 uur.
Door voorliggend planvoornemen wordt circa 8.390 m² aan verhard oppervlak enn bebouwing toegevoegd. Bij een extreme bui van 100 mm per etmaal dient de capaciteit van de infiltratievoorziening 839 m³ te bedragen. Middels het landschapsplan is voorzien in een opvangvoorziening met die capaciteit.
Omdat de beoogde locatie is gelegen in het buitengebied, met ruime afstanden naar nabijgelegen woningen en bebouwing en de afwezigheid van reliëf, kan ten aanzien van wateroverlast voor derden worden gesteld, dat hiervan geen sprake zal zijn.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
- Ecologie
Gebiedsbescherming
Zie hiervoor het hiervoor gestelde onder het onderdeel ammoniak/stikstof.
Doordat de feitelijke realisatie van het bedrijf pas kan plaatsvinden nadat het college onder voorwaarden medewerking verleent aan de projectie van een bouwvlak is er met de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden.
Soortenbescherming
Ter plekke van het onderhavig plangebied zelf is - blijkens de provinciale natuurgegevens - geen sprake van recent waargenomen (beschermde) broedvogels, en/of flora.
Door het ontbreken van (jaarrond) oppervlaktewater in en nabij het plangebied zijn beschermde amfibieën, waterkevers, libellen en vissen uit te sluiten.
Ten noorden van het plangebied is een bomenrij aanwezig welke behouden blijft in de huidige staat.
Deze bomenrij kan als vliegroute gebruikt worden door vleermuizen. Ook kunnen hier mogelijk waardplanten staan voor beschermde vlinders. Daar deze bomenrij niet wordt aangetast behoudt deze bomenrij zijn huidige functie. Daarbij wordt er in het plangebied gebruik gemaakt van vleermuisvriendelijke verlichting.
Gelet op de huidige feitelijke gebruikssituatie van het plangebied, alsook het intensief landbouwkundig bewerken van het agrarische perceel alwaar de beoogde planontwikkeling is voorzien, is de kans op aanwezigheid van eventueel beschermde reptiel- en zoogdieren klein.
Daarbij worden er in de toekomstige situatie siertuinen, groenstroken en een wadi aangelegd en worden inheemse bomen, fruitbomen en meidoornhagen aangeplant. Hierdoor zal de toekomstige situatie meer structuur en diversiteit bieden dan de huidige monocultuur. Daardoor ontstaat er een beter leefgebied voor vogels, vleermuizen, insecten en mogelijk ook enkele zoogdiersoorten
Gelet op de beschikbare gegevens en het karakter van het plangebied is de kans klein dat er binnen het plangebied beschermde soorten voorkomen. Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
- Overige effecten
Gelet op de ruime afstand (circa 7,5 km) tot Natura 2000-gebieden zijn overige effecten zoals: verzuring, oppervlakteverlies, versnippering, vermesting, verontreiniging, verdroging, vernatting, verstoring door geluid en licht e.d. niet aan de orde.
- Verkeer
Op het eigen terrein is voldoende ruimte om te parkeren en te manoeuvreren. Hieraan en aan de huidige ontsluiting wijzigt niets. De beperkte toename in verkeersbewegingen zal niet leiden tot verkeersoverlast. De verandering heeft geen gevolgen voor de verkeersstructuur. Het bestaande wegennet is in elk geval geschikt voor de beperkte toename van het verkeer en alle verkeer dat bij het bedrijf moet zijn kan op eigen grond parkeren. Daartoe worden minimaal 15 parkeerpalatsen ingericht.
Het planvoornemen zal daarmee niet leiden tot onaanvaardbare verkeershinder.
- Cultuurhistorie en archeologie
Binnen de inrichting en in de omgeving van de inrichting aan de Molenweg ong. zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig die het planvoornemen belemmeren.
Voor het plangebied wordt de waarde archeologie 3 behouden. Dit betekent dat er als er in de toekomst grootschalige bebouwing wordt opgericht, voorafgaande aan die bouwwerkzaamheden archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.
- Conclusie
Op basis van de beoordeling van de verschillende haalbaarheidsaspecten in relatie tot dit project zoals opgenomen in de voorgaande paragraaf, kan een conclusie worden getrokken over de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten.
Kenmerken van het project
Voorliggend initiatief betreft het oprichten van een veulenopfokbedrijf. Gezien de aard en omvang van het plan zijn er geen bijzondere effecten voor wat betreft het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder. Ook is er geen verhoogd risico voor menselijke gezondheid of het risico op zware ongevallen of rampen.
Plaats van het project
De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats aan de Molenweg ong. te Koningsbosch. Hier wordt nieuwe bebouwing opgericht voor de exploitatie van het bedrijf. Deze locatie bevindt zich in het buitengebied.
De inrichting is volgens de Omgevingsverordening 2014 gelegen in het gebiedstype “Buitengebied”. De locatie ligt verder niet binnen een beschermingsgebied. Onderhavig planvoornemen wordt hierdoor niet belemmerd door gebiedswaarden op provinciaal niveau. Ook ligt de planlocatie niet binnen gevoelige gebieden op basis van ecologie.
Kenmerken van de potentiële effecten
Gezien de aard van het plan, het oprichten van een veulenopfokbedrijf is er geen sprake van onevenredige effecten voor het milieu op de omgeving.
- Conclusie vormvrije-MER
Uit het voorgaande is blijkt dat er géén sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet m.e.r.-plichtig.
5.2 Bodem
5.2.1 Algemeen
Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
Bij de voorbereiding en ontwikkeling van een bestemmingsplan heeft een gemeente een onderzoeksplicht naar verschillende aspecten die bij de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan een rol (kunnen) spelen, waaronder een bodemonderzoek. Ingevolge artikel 3.1.6 Bro moet de toelichting bij een (ontwerp-) bestemmingsplan ook de inzichten van de uitvoerbaarheid van een plan bevatten.
Analoog hieraan kan de noodzaak van bodemonderzoek zich voordoen bij procedures voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan (artikel 2.1 lid 1 onder c Wabo). Op basis van de onderzoeksresultaten toetst de gemeente voor bestemmingsplannen, dan wel in het kader van de omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan of de bodem milieuhygiënisch geschikt is voor de geplande vorm van bodemgebruik.
In het kader van voorgenomen planontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform NEN-5725 en NEN-5740.
5.2.2 Verricht bodemonderzoek
Ten behoeve van onderhavig plan is een bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 5. Op grond van dit onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:
- analytisch is de bovengrond niet verontreinigd;
Op grond van bovenstaande kan de bovengrond als klasse AW2000 grond bestempeld worden.
- analytisch is de ondergrond niet verontreinigd;
Op grond van bovenstaande kan de ondergrond als klasse AW2000 grond worden bestempeld.
- binnen een diepte van 5 m-mv is geen grondwater aangetroffen.
- zintuigelijk zijn tijdens het verrichten van het bodemonderzoek geen asbestverdachte materialen aangetoond;
Op grond van het verrichte bodemonderzoek blijkt dat zowel de grond, grondwater en asbest geen belemmering vormt voor de beoogde herinrichting van de kavel.
5.2.3 Conclusie bodem
Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
5.3 Geluid
5.3.1 Algemeen
Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai.
5.3.2 Wet Geluidhinder
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt vooral in het ruimtelijke spoor bescherming tegen (spoor)weglawaai en industrielawaai van inrichtingen gelegen op een gezoneerd industrieterrein. In de Wet geluidshinder wordt een beperkt aantal typen objecten beschermd. De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:
- woningen
- andere geluidsgevoelige gebouwen
- geluidsgevoelige terreinen.
5.3.3 Verricht akoestisch onderzoek
Middels een akoestisch onderzoek moet worden aangetoond dat ter plekke van de bedrijfswoning de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. Is dit wel het geval, dan zal een procedure voor het vaststellen van een Hogere Waarde gevolgd dienen te worden. Het akoestisch onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 6. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. In navolgende tabel zijn de conclusies uit het onderzoek weergeven. Zowel de voorkeursgrenswaarde als de maximale ontheffingswaarde worden op geen enkel punt overschreden.
Uitsnede tabel conclusies Wet geluidhinder
Verder blijkt uit de resultaten van het akoestisch onderzoek dat, met de toepassing van standaard bouwmaterialen, het bouwplan voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit en een aanvaardbaar binnenniveau gegarandeerd kan worden.
Met het planvoornemen wordt, met uitzondering van de te realiseren bedrijfswoning, geen geluidsgevoelig object gerealiseerd. Ten behoeve van de bedrijfsvoering zullen maar enkele verkeersbewegingen per dag noodzakelijk zijn. Deze (interne) verkeersbewegingen zullen derhalve geen invloed hebben op het woon- en leefklimaat in de bedrijfswoning.
De nieuwe inrichting (veulenopfokbedrijf) zal tevens geluid produceren. In de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' is ten behoeve van geluid een richtafstand van 30m opgenomen. Omliggende woningen liggen op een grotere afstand dan 30 meter van dit nieuwe bedrijf. Aan die richtafstand wordt derhalve ruimschoots voldaan. De bedrijfswoning zelf is gelegen op een afstand van 26m van het bedrijfsgebouw echter vormt de bedrijfswoning, voor wat betreft de toetsing voor geluid van het eigen bedrijf, geen gevoelig object.
Onderhavig bedrijf betreft een productiegerichte paardenhouderij (een veulenopfokbedrijf). Het is daarmee geen manege-accommodatie waar ook evenementen en/of (oefen)toernooien worden gehouden.
5.3.4 Conclusie geluid
Op basis van de gehanteerde uitgangspunten kan worden voldaan aan de voorkerusgrenswaarde. Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
5.4 Milieuzonering
5.4.1 Algemeen
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
- het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.
5.4.2 Bestaande bedrijvigheid
In de omgeving van onderhavig plangebied zijn een tweetal bestaande bedrijven gevestigd.
Kerkstraat 33/33a te Koningsbosch: Gosselin Moving B.V.
Ten westen van het plangebied is opslag/verhuisbedrijf Gosselin Moving B.V. gevestigd aan de Kerkstraat 33 te Koningsbosch.
Deze locatie is op grond van het geldende bestemmingsplan bestemd voor 'Bedrijf' waarbinnen bedrijfsactiviteiten tot en met de categorie 3.2 zijn toegestaan. Voor dergelijke bedrijfsactiviteiten dient op grond van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)' een richtafstand te worden aangehouden van 100 meter. De nieuwe bedrijfswoning wordt gerealiseerd op een afstand van 75 meter van deze bedrijfslocatie. In beginsel zou dit betekent dat de beoogde planontwikkeling ter plekke niet passend zou zijn.
De nieuwe bedrijfslocatie ligt in het overgangsgebied van de bebouwde kom naar het buitengebied. Aan die weg richting het buitengebied bevinden zich in hoofdzaak agrarische bedrijven. Dit gebied kan derhalve als gemengd gebied worden beschouwd.
De Kerkstraat van Koningsbosch betreft verder de hoofdinfrastructuur van het dorp. Gebieden en woningen die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Met in acht name van deze uitgangspunten kan de omgeving van de projectlocatie Molenweg ong. getypeerd worden als gemengd gebied waardoor de richtfstand met één stap kan worden verlaagd naar 50 meter. Aan die afstand wordt ruimschoots voldaan.
Mede gezien de afstand van 75 meter en het feit dat bestaande woningen dichterbij zijn gelegen ten opzichte van dit bedrijf, vormt de aanwezig bedrijvigheid geen belemmering voor de beoogde planontwikkeling.
Kerkstraat 35 te Koningsbosch: Gevelreiniging van Leipsig-Timmermans
Ten westen van het plangebied is Gevelreiniging van Leipsig-Timmermans gevestigd aan de Kerkstraat 35 te Koningsbosch. Deze is op grond van het geldende bestemmingspan bestemd voor 'bedrijf' waarbinnen bedrijfsactiviteiten tot en met de categorie 3.1 zijn toegestaan Voor dergelijke bedrijfsactiviteiten dient op grond van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)' een richtafstand te worden aangehouden van 50 meter. Het beoogde plangebied is gelegen op circa 150 meter afstand van de bestemmingsgrens. Gelet op deze afstand vormt de bedrijfsvoering aan de Kerkstraat 35 geen belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling.
5.4.3 Nieuwe bedrijvigheid
Voor het houden van paarden (in dit geval veulens) geldt een specifieke afstand van 100 meter (Activiteitenbesluit). Daarnaast is de geurverordening niet van toepassing, omdat Koningsbosch niet is opgenomen in artikel 4 van die verordening. Dit betekent dat de stallen van het nieuwe veulenopfokbedrijf/mestplaat op minimaal 100 meter afstand moet zijn gelegen t.o.v. omliggende woningen. Aan de afstand van 100 meter ten opzichte van de woning aan Molenweg 2, welke op een afstand van circa 150 meter van het bouwvlak van het veulenopfokbedrijf ligt, wordt ruimschoots voldaan.
Voor een (grondgebonden) paardenhouderij gelden op basis van brochure 'Bedrijven en milieuzonering' overige richtafstanden van:
- 30 meter voor stof;
- 30 meter voor geluid;
- 0 meter voor gevaar.
De meest nabij gelegen woning van derden (Molenweg nr. 2) ligt op een afstand van circa 150 meter van het plangebied. Aan de te hanteren minimale milieuafstanden wordt voldaan.
Tevens zal de nieuwvestiging van het veulenenopfokbedrijf, gelet op het feit dat bestaande woningen die dichterbij zijn gelegen, geen gevolgen hebben voor mogelijke uitbreidingen van bedrijven in de omgeving van het plangebied.
5.4.4 Conclusie milieuzonering
Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
5.5 Luchtkwaliteit
5.5.1 Algemeen
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
- een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.
5.5.2 Het besluit NIBM
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Voorliggend planontwikkeling is geenszins vergelijkbaar met een plan voor genoemde aantal woningen.
NIBM-tool InfoMil
Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit.
Uitsnede NIBM-tool
Onderhavig planvoornemen impliceert een verkeersaantrekkende werking van maximaal twee vrachtwagens en enkele auto's met trailer per dag. Uit de NIBM-tool blijkt dat (uitgaande van 5% vrachtverkeer) tot maximaal 1119 extra voertuigenbewegingen per weekdaggemiddelde niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In voorliggend planontwikkeling is van dergelijke aantallen geenszins sprake.
5.5.3 Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Het besluit is niet van toepassing op onderhavig planvoornemen.
5.5.4 Conclusie luchtkwaliteit
Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
5.6 Externe Veiligheid
5.6.1 Algemeen
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde, binnen welke contour geen kwetsbare objecten mogen worden opgericht.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.
Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.
Verantwoording van het groepsrisico
Voor bepaalde situaties geldt op basis van het beleid een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, de Bevt (Besluit externe veiligheid transportroutes) en het Bevb (Besluit externe veiligheid buisleidingen) zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.
De verantwoording van het groepsrisico is conform het Bevi van toepassing indien sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting. Voor buisleidingen geldt dat de verantwoording van het groepsrisico van toepassing is binnen de 1%-letaliteitsafstand van de buisleiding. Als de ruimtelijke ontwikkeling buiten de 100%-letaliteitsafstand plaatsvindt of buiten de 10-8 plaatsgebonden risicocontour voor toxische stoffen, of het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of met minder dan 10% toeneemt, kan een aantal onderdelen van de verantwoording achterwege worden gelaten. In dat geval richt de focus zich hoofdzakelijk op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval alsmede hulpverlening en zelfredzaamheid.
Conform het Bevt dient een significante toename van het groepsrisico of een overschrijding van de oriëntatiewaarde verantwoord te worden.
5.6.2 Risicovolle bronnen
Ten behoeve van de beoordeling van de voor onderhavige kwetsbare objecten mgeolijke externe veiligheidsrisico's, is de Risicokaart Limburg geraadpleegd. Op de risicokaart is informatie opgenomen over transportroutes, buisleidingen en risicovolle inrichtingen.
Transportroutes gevaarlijke stoffen
Het plangebied ligt op circa 120 meter van de provinciale weg N 572 waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Aangezien het bestemmingsverkeer betreft, kent deze weg géén PR10-6 risicocontour, waardoor dit aspect geen belemmering vormt. Aangezien de plan ontwikkeling op minder dan 200 meter van deze weg is gelegen, is de hoogte van het groepsrisico een aandachtspunt. Binnen het plan worden (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt, te weten de bedrijfswoning. Gezien de omvang van het plan, zal is er geen significante toename van de personendichtheid binnen het invloedsgebied, waardoor op grond van de vuistregels van de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) de grenswaarden van 10% van de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. Een kwantitatieve vaststelling van de hoogte van het groepsrisico is derhalve niet noodzakelijk. De veiligheidsregio Midden-Limburg dient in het kader van onderhavig project een advies uit te brengen, waarmee bij uitvoering van het bouwplan rekening dient te worden gehouden.
Situatie plangebied inzake Bevi / risicovolle inrichtingen
In de directe omgeving van onderhavig plangebied is geen sprake van risicovolle inrichtingen die van invloed zijn op voorliggende locatie.
Transportleidingen gevaarlijke stoffen
In de omgeving van onderhavig plangebied is geen sprake van transportleidingen van gevaarlijke stoffen.
5.6.3 Resultaten en conclusies externe veiligheid
Als gevolg van onderhavige planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is de planontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.
Hoofdstuk 6 Overige Ruimtelijke Aspecten
Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. Ten behoeve van de (toekomstige) vestiging van de productiegerichte paardenhouderij op de locatie Molenweg ong. Koningsbosch wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.
6.1 Archeologie
6.1.1 Archeologische monumentenzorg (Erfgoedwet)
Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Daaromtrent zijn in de Erfgoedwet bepalingen opgenomen die de gemeenteraad in acht moet nemen.
6.1.2 Archeologische verwachtingswaarden
Voor onderhavig plangebied is ten aanzien van het aspect archeologie de archeologische verwachtings- en beleidskaart voor de gemeente Echt-Susteren geraadpleegd.
Uitsnede Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart Limburg met aanduiding plangebied
Op grond van de bovenstaande kaart is voor onderhavig plangebied sprake van middelhoge archeologische verwachtingswaarden.
6.1.3 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie
De middelhoge archeologische verwachtingsaarde van het gebied heeft geleid tot het opnemen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'.
Op basis van deze dubbelbestemming is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk, indien bodemverstorende activiteiten plaatsvinden bij een diepte groter dan 40 cm en als de oppervlakte meer bedraagt dan 500 m².
Onderhavig plan heeft een groter oppervlak dan 500 m². In dat kader heeft Aeres Milieu BV op 12 januari 2023 een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd. Betreffend onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 7.
6.1.4 Verricht archeologisch onderzoek
Op basis van het uitgevoerd verkennend veldonderzoek middels boringen kan worden gesteld dat in bijna het gehele plangebied een deels intact bodemprofiel is aangetroffen. In het plangebied zijn radebrikgronden aangetroffen. Dit komt overeen met de verwachting uit het bureauonderzoek.
De natuurlijke ondergrond bestaat uit lössafzettingen van het Laagpakket van Schimmert (Formatie van Boxtel) afgezet op fluviatiele rivierafzettingen (Formatie van Sterksel). In de fluviatiele rivierafzettingen zijn meerdere fases van eolische afzettingen (Formatie van Boxtel) waargenomen. Er zijn op verschillende dieptes zogenaamde ‘’desert pavements’’ waargenomen.
De top van de natuurlijke ondergrond bevindt zich direct onder de bouwvoor, op een diepte van circa 30 centimeter onder maaiveld. Zoals eerder vermeld bestaat de bodemopbouw in het plangebied uit een deels intacte bodem. In bijna alle boringen is een E en Bt-horizont aanwezig. Op basis hiervan en het ontbreken van bodemverstoringen blijft de archeologische verwachting gehandhaafd ((middel)hoog voor de periode midden-paleolithicum - vroege middeleeuwen en laag voor de periode late middeleeuwen - nieuwe tijd).
Op basis van het uitgevoerd verkennend veldonderzoek middels boringen kan worden gesteld dat de bodemopbouw in een groot deel van het plangebied bestaat uit (deels) intacte radebrikgronden. Hierdoor is de kans groot dat archeologische resten in de ondergrond kunnen worden aangetroffen. De in het vooronderzoek opgestelde archeologische verwachting ((middel)hoog voor de periode midden-paleolithicum vroege middeleeuwen en laag voor de periode late middeleeuwen - nieuwe tijd) blijft dan ook gehandhaafd.
De graafwerkzaamheden bij de voorgenomen planontwikkeling kunnen een negatieve impact hebben op het verwachte aanwezige archeologische niveau. Op basis van de bodemkundige gesteldheid kunnen vanaf het maaiveld archeologische resten aanwezig zijn. Hierbij is rekening gehouden met een bufferzone van 30 centimeter. Wanneer er graafwerkzaamheden gaan plaatsvinden, dan kunnen eventueel aanwezige archeologische resten verloren gaat. Op basis hiervan wordt voor het plangebied een vervolgonderzoek geadviseerd.
Dit vervolgonderzoek vindt bij voorkeur in de vorm van een proefsleuvenonderzoek plaats. Hiervoor dient voorafgaand een Programma van Eisen (PvE) ter toetsing te worden voorgelegd te worden aan de bevoegde overheid (gemeente Echt-Susteren).
De resultaten van dit onderzoek dienen getoetst te worden door de bevoegde overheid (gemeente Echt-Susteren), die op basis van het uitgebrachte advies een besluit zal nemen. Dit selectieadvies betekent nog niet dat al bodemverstorende of voorbereidende activiteiten ondernomen kunnen worden.
6.1.5 Conclusie archeologie
Op grond van het verrichte archeologisch onderzoek kan het plangebied niet vrij worden gegeven. De op het plangebied rustende archeologische waarde-aanduiding (Waarde- Archeologie 3) dient derhalve gehandhaafd te worden op de verbeelding.
Alvorens de bouw en grondroeringen in het plangebied kunnen aanvangen dient er nader archeologisch onderzoek middels proefsleuven te worden uitgevoerd. Voor aanvang van de werkzaamheden zal daartoe tijdig een Programma van Eisen Protocol Proefsleuven ter goedkeuring aan het bevoegde gezag worden overgelegd.
6.2 Kabels En Leidingen
Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
6.3 Verkeer En Parkeren
Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt. In het bedrijfsplan wordt uitgegaan van het jaarlijks opstarten met 20 gespeende veulens en de opfok hiervan tot vierjarige leeftijd. Vooropgesteld wordt dat sprake is van veulenenopfokbedrijf en geen manege waardoor de aantal verkeersbewegingen een stuk lager zijn. Voor de beoordeling van het aspect verkeer en parkeren wordt daarmee uitgegaan van het houden van 80 veulens.
6.3.1 Verkeersstructuur
Onderhavig plangebied is gelegen aan de geasfalteerde weg (Molenweg). De verkeersbewegingen van en naar het bedrijf zullen worden afgewikkeld via deze weg.
De ontsluiting vindt plaats via een bestaande inrit die door een groenstrook met bomenrij loopt. Voor de ontsluiting behoeven er geen bomen te worden gekapt en de groenstrook behoudt zijn huidige functie. In paragraaf 6.6 (Flora en Fauna) wordt hier verder op in gegaan.
Beoordeeld dient te worden of de planontwikkeling gevolgen heeft voor de verkeersstructuur, -doorstroming, -afwikkeling, en -veiligheid. Op grond van de CROW-kencijfers wordt uitgegaan van een verkeersgeneratie van 15 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal. Verondersteld wordt dat voorliggende planontwikkeling geen toename impliceert welke negatieve gevolgen heeft op de huidige verkeerstructuur ter plekke van onderhavig plangebied en de directe omgeving.
Luchtfoto bestaande situatie met ontsluiting plangebied
6.3.2 Parkeren
Voor een woning wordt door de gemeente Echt-Susteren een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen gehanteerd. Ten behoeve van het kantoor wordt uitgegaan van 2,8 parkeerplaatsen per 100 m² BVO. Het totale oppervlakte BVO ten behoeve van kantoor bedraagt circa 100 m². Derhalve dienen 3 parkeerplaatsen voor kantoordoeleinden te worden gerealiseerd. Deze zullen worden gerealiseerd nabij de woning ter plekke van de carport. Voor een veulenopfokbedrijf bestaan geen concrete parkeernormen. Hiervoor worden in onderhavige situatie toch 10 extra parkeerplaatsen aangelegd voor mogelijke bezoekers. Het totaal van 15 parkeerplaatsen kan worden voorzien op eigen terrein. De locatie van de parkeerplaatsen zijn in onderstaande afbeelding gevisualiseerd.
Uitsnede landschappelijk inpassingsplan met aanduiding parkeerplaatsen
6.4 Waterhuishouding
6.4.1 Provinciaal beleid
De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.
Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.
6.4.2 Watertoets Waterschap Limburg
Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.
Om te bepalen of een plan aan het watertoetsloket moet worden voorgelegd, is de 'digitale watertoets' ontwikkeld. Door middel van het intekenen van het plangebied en het beantwoorden van vragen wordt bepaald welke procedure van toepassing is.
Sinds de nieuwe keur van april 2019 dienen alle plannen te worden voorgelegd aan het waterschap Limburg. Het waterschap geeft haar advies over de plannen.
6.4.3 Afvalwater en hemelwater
Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het onderhavige plangebied wordt hierna uiteengezet.
Afvalwater
Het afvalwater als gevolg van onderhavige planontwikkeling zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Echt-Susteren. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie. Aansluiting op de gemeentelijke riolering dient plaats te vinden via een drukriool. Daartoe dient een persleiding te worden aangelegd in openbaar gebied en een pompgemaal te worden geplaatst. In de Molenweg is de juiste infrastructuur aanwezig om het vuilwater te kunnen verwerken.
Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein
Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het plangebied zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.
Hemelwater (dak)verhardingen
Het hemelwater dat valt op de nieuwe (dak)verharding zal worden opgevangen en oppervlakkig worden afgevoerd, hetzij via aanwezige paden hetzij via goten, naar een te realiseren hemelwatervoorziening aan de westzijde van het plangebied.
Capaciteit hemelwatervoorziening
Bij nieuwbouw dient minimaal 100% van het verharde oppervlak afgekoppeld te worden. Om te beoordelen hoe groot de te realiseren hemelwatervoorziening moet zijn, dient de hoeveelheid af te voeren hemelwater te worden berekend bij een extreme bui en gedimensioneerd te worden op een infiltratie- en bergingsvoorziening van 100 mm per etmaal met een beschikbaarheid van gehele berging binnen 24 uur.
Door voorliggend planvoornemen wordt circa 8.390 m² aan verhard oppervlak enn bebouwing toegevoegd. Bij een extreme bui van 100 mm per etmaal dient de capaciteit van de infiltratievoorziening 839 m³ te bedragen.
Opvang schoon hemelwater
In de hemelwatervoorziening wordt alleen schoon hemelwater opgevangen, waaraan geen verontreinigende stoffen zijn toegevoegd. Uitloging bij infiltratie wordt voorkomen door alleen schoon hemelwater te infiltreren in de bodem. Door het gebruik van niet-uitlogende materialen in de bouw wordt verontreiniging van het hemelwater voorkomen.
Voorkomen van wateroverlast
Door bij het bepalen van het bouwpeil en afschot hiermee rekening te houden, wordt voorkomen dat geen water in de te realiseren gebouwen kan vloeien. Daarnaast kan ten aanzien van wateroverlast voor derden worden gesteld dat hiervan geen sprake zal zijn.
Omdat de beoogde locatie is gelegen in het buitengebied, met ruime afstanden naar nabijgelegen woningen en bebouwing en de afwezigheid van reliëf, kan ten aanzien van wateroverlast voor derden worden gesteld, dat hiervan geen sprake zal zijn.
6.4.4 Conclusie
Gelet op vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
6.5 Natuur En Landschap
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.
6.5.1 Natuurnetwerk
Blijkens de kaart 'Natuur' van de Omgevingsverordening Limburg is onderhavig plangebied niet gelegen binnen het 'Natuurnetwerk'.
Uitsnede kaart 'Natuur' POL2014 met aanduiding plangebied
6.5.2 Kernkwaliteiten
Zoals reeds eerder geconstateerd in paragraaf 4.2.2 is het projectgebied gelegen in het beschermingsgebied 'Roerdalslenk zone II'.
In de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt ten aanzien van het beschermingsgebied 'Roerdalslenk Zone II' voorgeschreven dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in deze gebieden – waarvan in casu sprake is – een beschrijving bevat van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd.
Schaalcontrast van zeer open naar besloten
Onderhavig plangebied ligt op de overgang tussen het dorp Koningsbosch en het open uitgestrekte buitengebied/landbouwgebied. Als gevolg van voorliggende planontwikkeling blijft deze overgang aanwezig en is geen sprake van een onevenredig aantasting van deze kernkwaliteit.
Het groene karakter
Gelet op het volledige plan, garandeert initiatiefnemer het behoud van het 'groene' karakter in de omgeving door de landbouwgronden in te zetten als weiland voor veulens. De uitbreiding ter plekke van voorliggende planvoornemen is enkel een klein gedeelte van de het gehele project. Het groene karakter wordt als gevolg van voorliggende planontwikkeling niet onevenredig aangetast.
Reliëf en ondergrond
Ter plekke van het plangebied is geen sprake van reliëf. De ondergrond heeft een beschermende werking voor het grondwater waardoor ter plekke een boringsvrije zone van toepasing is. Als gevolg van voorliggende planontwikkeling wordt de ondergrond niet gewijzigd dan wel onevenredig aangetast.
Rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed
Ter plekke van het plangebied is geen sprake van cultuurhistorisch erfgoed.
6.5.3 Natura2000
Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de 'Wet Natuurbescherming'. Het meest nabij gelegen Natura2000-gebied is het op circa 3,5 kilometer gelegen Abdij Lilbosch & voormalig Klooster Mariahoop.
Luchtfoto met met aanduiding plangebied en Natura2000
Indien er sprake zou zijn van een effect op Natura2000 gebieden, dan betreft dit een extern effect als gevolg van storingsfactoren als toename van geluid, licht of depositie van stikstof. Gezien de afstand tot het plangebied is een effect van geluid en licht uitgesloten.
Daar de voorgenomen ontwikkeling de nieuwbouw van een bedrijf met veulens betreft, is een toename aan stikstofuitstoot te verwachten. Een significante toename van stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied is derhalve niet uit te sluiten. Vervolgonderzoek in de vorm van een AERIUS-berekening dient uit te wijzen of er een toename van stikstofdepositie plaatsvindt. Enkel wanneer er geen toename aan stikstofdepositie is, is een effect op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied uitgesloten. Is dit niet het geval dan dienen maatregelen te worden genomen om de netto toename in stikstofdepositie tot nul terug te brengen.
Middels AERIUS-berekeningen is nagegaan of de vestiging van dit veulenopfokbedrijf leidt tot een toename van stikstofdepositie op omliggende stikstofgevoelige natuurgebieden. In dit kader is een stikstoftoets uitgevoerd met de meest recente AERIUS-module. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage8.
Uit de berekeningen voor de realisatiefase met de AERIUS-module blijkt, dat er geen sprake is van een significant effect op een voor stikstof gevoelig natuurgebied. Er ontstaat geen depositie > 0,00 mol/ha/jr., waardoor effecten op instandhoudingsdoelen van N-2000 gebieden ten gevolge van stikstof tijdens de realisatiefase met zekerheid kunnen worden uitgesloten.
Uit de berekeningen voor de gebruiksfase met de AERIUS-module blijkt, dat er wel sprake is van een effect op een voor stikstof gevoelig natuurgebied. Dit betekent dat ter plaatse niet rechtstreeks een bouwvlak voor een productiegerichte paardenhouderij kan worden geprojecteerd. Met onderhavig bestemmingsplan wordt het oprichten van een paardenhouderij dan ook niet rechtstreeks mogelijk gemaakt. Om het oprichten van een productiegerichte paardenhouderij op deze locatie mogelijk te maken dient gebruik te worden gemaakt van de in de planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.8.6). Artikel 3.8.6., lid d van de planregels bepaalt daarbij, dat alvorens een nieuwvestiging van een productiegerichte paardenhouderij plaats mag vinden aangetoond moet worden dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op Natura2000-gebied, danwel dat de depositie geen gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstelling van Natura2000-gebieden. Daarmee wordt met het nu voorliggende bestemmingsplan uitgesloten dat er een paardenhouderij wordt opgericht welke een toename van stikstofdepositie op NB-gebied kan veroorzaken.
Door in voorliggend bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid op te nemen waarin de daadwerkelijke realisatie van het planvoornemen (de projectie van het daarvoor noodzakelijke bouwvlak) pas onder voorwaarden door het college van burgemeester en wethouders mogelijk kan worden gemaakt, wordt met de vaststeling van onderhavig bestemmingsplan dan ook uitgesloten dat er een toename van stikstofdepositie plaatsvindt op Natura-2000 gebieden.
6.5.4 Landschappelijk inpassingsplan
Zoals aangegeven in paragraaf 4.2.5 is in het kader van het kwaliteitsmenu een landschappelijk inpassingsplan vervaardigd. Betreffend inpassingsplan is op schaal bijgevoegd als Bijlage 3.
Uitsnede landschappelijk inpassingsplan
De inpassingsmaatregeen betreffen in eerste instantie handhavig van de robuuste houtsingel lands de Molenweg. Voorts wordt voorzien in nieuwe meidoornhagen rond de entree, oprit en langs de perceelsgrens en aanplant van nieuwe bomen tussen de bedrijswoning en de entree.
De daadwerkelijke realisatie en duurzame instandhouding van de inpassingsmaatregelen wordt middels voorliggens bestemmingsplanprocedure publiekrechtelijk geborgd op grond van de in dit plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid, waarin als voorwaarde is opgenomen, dat voorzien dient te worden in een landschappelijke inpassing.
6.5.5 Conclusie natuur en landschap
Gelet op vorenstaand vormt het aspect natuur en landschap geen belemmering voor odnerhavige planontwikkeling.
6.6 Flora En Fauna
6.6.1 Algemeen
De provincie Limburg beschikt over diverse in kaart gebrachte natuurgegevens per kilometerhok. Ter plekke van het onderhavig plangebied zelf is - blijkens de provinciale natuurgegevens - geen sprake van recent waargenomen (beschermde) broedvogels, en/of flora.
Door het ontbreken van (jaarrond) oppervlaktewater in en nabij het plangebied zijn beschermde amfibieën, waterkevers, libellen en vissen uit te sluiten. De voorgenomen werkzaamhedenzullen daarmee geen effect hebben op het voorkomen van dergelijke soorten.
Ten noorden van het plangebied is een bomenrij aanwezig welke behouden blijft in de huidige staat. Voor de ontsluiting wordt gebruik gemaakt van een bestaande inrit.
Deze bomenrij kan als vliegroute gebruikt worden door vleermuizen. Ook kunnen hier mogelijk waardplanten staan voor beschermde vlinders. Daar deze bomenrij niet wordt aangetast en er geen kunstmatig licht op wordt gericht behoudt deze bomenrij zijn huidige functie. Daarbij wordt er in het plangebied gebruik gemaakt van vleermuisvriendelijke verlichting.
Gelet op de huidige feitelijke gebruikssituatie van het plangebied, alsook het intensief landbouwkundig bewerken van het agrarische perceel alwaar de beoogde planontwikkeling is voorzien, is de kans op aanwezigheid van eventueel beschermde reptiel- en zoogdieren zodanig klein, dat ecologisch onderzoek achterwege kan blijven.
Daarbij worden er in de toekomstige situatie siertuinen, groenstroken en een wadi aangelegd en worden inheemse bomen, fruitbomen en meidoornhagen aangeplant. Hierdoor zal de toekomstige situatie meer structuur en diversiteit bieden dan de huidige monocultuur. Daardoor ontstaat er een beter leefgebied voor vogels, vleermuizen, insecten en mogelijk ook enkele zoogdiersoorten.
6.6.2 Conclusie flora en fauna
Gelet op de beschikbare gegevens en het karakter van het plangebied is de kans klein dat er binnen het plangebied beschermde soorten voorkomen. Mochten er toch diersoorten in het plangebied voorkomen dan zullen dit algemene soorten zijn waarvoor de lichtste vorm van bescherming geldt (bosmuis, spitsmuis, veldmuis, etc.). De bouw een veulenopfokbedrijf zal, indien deze soorten zich in het plangebied bevinden, geen schadelijk effect hebben daarop. Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
6.7 Duurzaamheid
Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht na ar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishouding systeem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.
Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig).
Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
7.1 Grondexploitatie
7.1.1 Algemeen
Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.
7.1.2 Exploitatieplan
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.
Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:
- het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;
- het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;
- het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen uitgevoerd moeten worden;
- het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;
- het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of branches in de detailhandel.
De gemeente Echt-Susteren sluit een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer van het project. Hiermee is het kostenverhaal anderszins geregeld.
7.2 Planschade
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.
Tussen initiatiefnemer en de gemeente Echt-Susteren wordt een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten zodat eventuele toegewezen aanvragen van een tegemoetkoming in planschade voor rekening van initiatiefnemer komen.
Hoofdstuk 8 Planstukken
Het bestemmingsplan 'Molenweg ong. Koningsbosch' van de gemeente Echt-Susteren bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding schaal.
8.1 Algemeen
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, worden met de inwerkingtreding van de nieuwe Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2008' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd;
- er is een begrippenkader gegeven dat in de plannen toegepast moet worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om lijsten van bestemmingshoofdgroepen met mogelijke gebruiksdoelen, dubbelbestemmingen, aanduidingen, indeling van regels etc. Voor het hanteren van het begrippenkader is geen specifieke software vereist;
- er is een verplichte 'analoge verbeelding' voorgeschreven, hetgeen inhoudt de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Er zijn dwingende regels inzake de opmaak van het plan. Voor het opmaken van plannen is in de praktijk speciale software benodigd;
- er is een verplichte 'digitale verbeelding' voorgeschreven, waarmee wordt gedoeld op het tonen van het plan in een digitale omgeving (website).
Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.
8.2 Toelichting, Regels En Verbeelding
Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.
8.2.1 Toelichting
De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.
8.2.2 Regels
Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
- Begrippen
- Wijze van meten
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
- Bestemmingen
- Voorlopige bestemmingen
- Uit te werken bestemmingen
- Dubbelbestemmingen
Hoofdstuk 3: Algemene regels
- Anti-dubbeltelregel
- Algemene bouwregels
- Algemene gebruiksregels
- Algemene aanduidingsregels
- Algemene afwijkingssregels
- Algemene wijzigingsregels
- Verwezelijking in de naaste toekomst
- Algemene procedureregels
- Overige regels
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
- Overgangsrecht
- Slotregel
De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:
- Bestemmingsomschrijving
- Bouwregels
- Nadere eisen
- Afwijken van de bouwregels
- Specifieke gebruiksregels
- Afwijken van de gebruiksregels
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- Wijzigingsbevoegdheid
Vorenstaande gestandaardiseerde opbouw is gehanteerd bij het opstellen van de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan. Hierbij zijn de regels van de bestemmingsplannen 'Buitengebied' van de gemeente Echt-Susteren als uitgangspunt genomen.
8.2.3 Verbeelding
De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.
De verbeelding met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan is digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.
De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.
Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak En Formele Procedure
9.1 Inleiding
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
9.2 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.
De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.
Voorliggende planontwikkeling is door de gemeente in het kader van artikel 3.1.1. Bro voorgelegd voor advies aan de betreffende instanties. Door de betreffende instanties zijn geen/wel reacties c.q. adviezen gegeven/ingediend welke niet al reeds zijn opgenomen/verwerkt in onderhavige toelichting.
9.3 Inspraak
Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.
De gemeente Echt-Susteren heeft kenbaar gemaakt dat zij, alvorens de formele bestemmingsplanprocedure op te zullen starten, geen voorontwerp van voorliggend bestemmingsplan ter inzage zullen leggen.
9.4 Formele Procedure
9.4.1 Algemeen
De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:
- 1. Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan.
- 2. Ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken. Tevens wordt de bekendmaking toegezonden aan Gedeputeerde Staten, belanghebbenden en betrokken Rijksdiensten.
- 3. Gedurende de termijn van ter inzage legging kan een ieder zienswijzen naar voren brengen.
- 4. Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken.
- 5. Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door ter inzage legging met voorafgaande kennisgeving en toezending van het besluit tot vaststelling aan Gedeputeerde Staten en betrokken Rijksdiensten, Waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien Gedeputeerde Staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling.
- 6. Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden.
- 7. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.4.2 Zienswijzen
Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf [ datum ] tot en met [ datum ] voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn [ wel / geen ] zienswijzen ingekomen.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Nevenactiviteiten En Functieveranderingen
Bijlage 2 Nevenactiviteiten en functieveranderingen
Bijlage 3 Parkeerkencijfers
Bijlage 4 Landschapstypen En Kenmerken
Bijlage 4 Landschapstypen en kenmerken
Bijlage 5 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 5 Landschappelijk inpassingsplan
Bijlage 1 Adviesbrief Gemeente Echt-susteren
Bijlage 1 Adviesbrief gemeente Echt-Susteren
Bijlage 2 Bouwtekeningen Paardenopfokbedrijf
Bijlage 2 Bouwtekeningen paardenopfokbedrijf
Bijlage 3 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 3 Landschappelijk inpassingsplan
Bijlage 4 Brief Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen
Bijlage 4 Brief Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen
Bijlage 5 Rapportage Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 5 Rapportage verkennend bodemonderzoek
Bijlage 6 Rapportage Akoestisch Onderzoek
Bijlage 6 Rapportage akoestisch onderzoek
Bijlage 7 Rapportage Archeologisch Onderzoek
Bijlage 7 Rapportage archeologisch onderzoek
Bijlage 8 Rapportage Stikstoftoets
Bijlage 8 Rapportage stikstoftoets
Bijlage 9 Aerius-berekening Gebruiksfase
Bijlage 9 AERIUS-berekening gebruiksfase