Buitengebied
Bestemmingsplan - Gemeente Sluis
Vastgesteld op 23-06-2011 - deels onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML - bestand (nummer NL.IMRO.1714.001bpbui10- VG01) met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.2 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge deze regels, ten aanzien van het gebruik en / of het bebouwen van deze gronden, regels worden gesteld.
1.3 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.4 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.5 aan - huis - gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.6 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.7 agrarisch bedrijf
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en / of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
- a. grondgebonden agrarisch bedrijf:
- 1. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
- 2. bollenteelt: de teelt van bloembollen al dan niet in samenhang met de teelt van bolbloemen;
- 3. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
- 4. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond waarvoor in de bedrijfsvoering de weidegang essentieel is;
- 5. paardenhouderij: het fokken van paarden, het houden, stallen of africhten van paarden ten behoeve van de vlees- en / of melkproductie, handel en / of de gebruiksgerichte paardenhouderij;
- 6. sierteelt: de teelt van siergewassen op open grond al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
- b. niet - grondgebonden agrarisch bedrijf:
- 1. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
- 2. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen, paddenstoelen daaronder begrepen, in gebouwen;
- 3. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet of in beperkte mate afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
- c. aquacultuur: de teelt van (zout)watergebonden organismen waaronder begrepen zagers, schelpdieren en vissen, al dan niet in gebouwen;
- d. overige teelten van gewassen of dieren, al dan niet in gebouwen.
1.8 agrarische deskundige
de agrarische adviescommissie van de Vereniging van Zeeuwse Gemeenten dan wel een andere door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige, of commissie van deskundigen, op het gebied van land- en tuinbouw.
1.9 agrarisch hulp- en nevenbedrijf
een bedrijf gerelateerd aan de agrarische sector, nader te onderscheiden in:
- a. een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur (zoals loonbedrijven);
- b. een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen of –apparatuur (zoals landbouwmechanisatiebedrijven);
- c. een bedrijf dat uitsluitend of overwegend is gericht op het opslaan en leveren van goederen aan agrarische bedrijven en / of het opslaan en verwerken van producten, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven waaronder begrepen mestverzamelsilo's met een regionale functie;
- d. hoveniersbedrijven.
1.10 antenne - installatie
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.11 archeologisch deskundige
een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke en als zodanig geregistreerde deskundige op het gebied van archeologisch onderzoek.
1.12 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.13 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.14 bebouwing
een of meer gebouwen en / of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.15 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
1.16 bedrijfs- of dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.17 bedrijfsvloeroppervlakte intensieve veehouderij
de gezamenlijke oppervlakte van vaste vloeren in gebouwen, mestdoorlatende vloeren daaronder begrepen, die worden gebruikt voor de huisvesting van dieren, ten behoeve van intensieve veehouderij, bestaande uit de ruimten waar de dieren worden gehuisvest, waaronder worden begrepen de hok- of stalruimten, inclusief scheidingswanden en gangpaden.
1.18 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan tot stand zijn gekomen of tot stand kunnen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
1.19 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.20 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.21 Bevi - inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.22 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.23 boerderij- en streekproducten
al dan niet bewerkte agrarische producten waaronder begrepen exotische fruit- en groentensoorten danwel overige producten afkomstig van het eigen bedrijf of van andere agrarische bedrijven in de streek.
1.24 boog- en gaaskassen
al dan niet verplaatsbare gebouwen, overtrokken met en omsloten door lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, ten behoeve van de teelt van gewassen.
1.25 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.26 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.27 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.28 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.29 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.30 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.31 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.32 brutovloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of (horeca)bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.33 café
een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar / dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.
1.34 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en / of historische gaafheid.
1.35 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.36 dakopbouw
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.
1.37 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan diegenen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.38 detailhandel in volumineuze goederen
detailhandel in de volgende categorieën:
- a. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
- b. detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;
- c. tuincentra;
- d. grootschalige meubelbedrijven, al dan niet – in ondergeschikte mate – in combinatie met woninginrichting en stoffering;
- e. bouwmarkten.
1.39 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.
1.40 discotheek of dancing
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en andere daarmee vergelijkbare evenementen.
1.41 evenementen
gebeurtenissen, gericht op een groot publiek, op het gebied van kunst, sport, ontspanning en cultuur.
1.42 extensieve dagrecreatie
niet - gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.
1.43 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.44 gebruiksgerichte paardenhouderij
alle vormen van paardenhouderij, al dan niet gecombineerd met het aanbieden van paardrijactiviteiten, die niet zijn gericht op agrarische productie.
1.45 geluidsgevoelige objecten
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.46 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.47 horecabedrijf
een bedrijf gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en / of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.48 hoveniersbedrijf
een bedrijf, gericht op de aanleg, de inrichting en het onderhoud van tuinen en groen, met gebruikmaking van de daarbij behorende materialen en gereedschappen, zonder dat detailhandel wordt uitgeoefend.
1.49 kampeermiddelen
tenten, vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
1.50 kampeerseizoen
de periode van 15 maart tot en met 31 december.
1.51 kantoor
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.52 kassen
gebouwen van glas (ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering) met een hoogte van 1,5 m of meer.
1.53 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning of bijgebouw door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.54 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen
voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.
1.55 kleinschalige sportieve dagrecreatieve activiteiten
activiteiten gericht op een sportieve dagbesteding, die in omvang en publieksaantrekkende werking niet als grootschalig zijn aan te merken zoals in- en outdoor - sportactiviteiten in de vorm van bijvoorbeeld een klimmuur, tokkelen, touwbanen en mountainbiken.
1.56 landschaps- en natuurdeskundige
een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake het landschapwaarden, cultuurhistorische waarden en / of natuurwaarden.
1.57 landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet - levende natuur.
1.58 manege
een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en / of pony's houdt, in combinatie met een of meer van de volgende hiermee samenhangende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en / of pony's, horeca (kantine, foyer en dergelijke), verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen.
1.59 milieudeskundige
een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake milieuhygiëne.
1.60 monumentencommissie
een door het bevoegd gezag aan te wijzen commissie van deskundigen inzake monumenten en cultuurhistorische panden.
1.61 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.
1.62 NED
nieuwe economische drager: een nevenactiviteit die bij een agrarisch bedrijf, of als zelfstandige activiteit bij een voormalig agrarisch bedrijf, mag worden ondernomen.
1.63 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie - instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan.
1.64 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.65 nevenactiviteit
niet - agrarische activiteiten die in ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie op een (voormalig) agrarisch bouwvlak.
1.66 neventak
een agrarische bedrijfstak op een agrarisch bedrijf die wat productieomvang betreft ondergeschikt is aan de agrarische hoofdtak.
1.67 omgevingskwaliteit
kwaliteiten die van belang zijn voor een goede leefomgeving; bij de beoordeling van de omgevingskwaliteit worden tenminste de volgende aspecten in ogenschouw genomen: luchtkwaliteit, geur, geluid, lichtvervuiling, bereikbaarheid en veiligheid, bodem- en waterkwaliteit (waterbodems en grondwater daaronder begrepen), waterkwantiteit, ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten.
1.68 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.69 paardrijactiviteiten
het houden van paarden en / of pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en / of pony's in pension te stallen en te weiden.
1.70 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg of de kruin van een dijk grenzen: de hoogte van die weg respectievelijk kruin van de dijk;
- b. bij ligging in het water en voor strandpaviljoens op gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - strandpaviljoen': het Normaal Amsterdams Peil (NAP);
- c. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.71 permanente standplaats
een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, gedurende het gehele jaar.
1.72 praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.73 reëel agrarische bedrijf
een agrarisch bedrijf, dat duurzaam werkgelegenheid biedt aan tenminste een halve arbeidskracht (afhankelijk van het aantal dieren, aard van de gewassen de hoeveelheid grond en inrichting van het bedrijf), waarbij de continuïteit op langere termijn gewaarborgd is.
1.74 ruimtelijke kwaliteitswinst
ruimtelijke meerwaarde die bestaat uit de inrichting van het erf, landschaps- en / of natuurontwikkeling, herstel of herkenbaar maken van cultuurhistorische waarden of het vergroten van de toegankelijkheid van het agrarisch gebied ten behoeve van extensieve dagrecreatie.
1.75 seizoensgebonden standplaats
een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij het kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, uitsluitend gedurende het kampeerseizoen.
1.76 seksinrichting
het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of een verblijfsmiddel, verrichten van seksuele handelingen.
1.77 Staat van Bedrijfsactiviteiten
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.
1.78 Staat van Horeca bedrijven
de Staat van Horeca bedrijven die van deze regels onderdeel uitmaakt.
1.79 standplaats
een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten.
1.80 teeltondersteunende voorzieningen
bouwwerken, ten behoeve van de bescherming van teeltgewassen en / of de voorkweek van ten behoeve van het eigen bedrijf benodigd plantmateriaal en / of de voorkoming van de verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen, ten behoeve van grondgebonden agrarische teelten, nader te onderscheiden in:
- a. boog- en gaaskassen: al dan niet verplaatsbare gebouwen overtrokken met en omsloten door lichtdoorlatend materiaal anders dan glas;
- b. afdekfolie: folie die op de bodem wordt aangebracht;
- c. containervelden: al dan niet verharde of met worteldoek afgedekte percelen ten behoeve van de teelt van planten in potten;
- d. overkappingconstructies: bouwwerken zonder wanden, geen gebouwen zijnde, overtrokken met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, zoals hagelnetten;
- e. stellingen: bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarop planten worden geteeld.
1.81 verduurzaming in relatie tot intensieve veehouderij
het treffen van maatregelen die verder gaan dan hetgeen bij of krachtens de wet is voorgeschreven ten aanzien van milieu en dierenwelzijn en die strekken tot:
- a. milieuwinst en;
- b. het versterken van de omgevingskwaliteiten.
1.82 volwaardig agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf, dat duurzaam werkgelegenheid biedt aan tenminste één volledige arbeidskracht die een hoofdberoep, hoofdbestaan en volledige dagtaak in het bedrijf vindt (afhankelijk van het aantal dieren, aard van de gewassen de hoeveelheid grond en inrichting van het bedrijf), waarbij de continuïteit op langere termijn gewaarborgd is.
1.83 voorgevelrooilijn
de lijn gelegen:
- a. evenwijdig aan de weg en in het verlengde van de dichtst bij de weg gelegen gevel van een (bedrijfs)woning;
- b. dan wel (indien deze gevel niet evenwijdig is aan de weg): evenwijdig aan de weg door het dichtst bij de weg gelegen hoekpunt van gevels van een (bedrijfs)woning.
1.84 voorzieningen voor opslag op agrarisch bedrijf
voorzieningen voor de opslag van onder andere voer, (kunst)mest, water, warmte, CO2of daarmee vergelijkbare stoffen, nader te onderscheiden in:
- a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals mestsilo's, voerdersilo's, sleufsilo's, mestzakken, watertanks en CO2 - opslagtanks;
- b. voorzieningen, niet zijnde bouwwerken, zoals mestzakken, drijvende afdekkingen of foliebassins maar geen verhardingen.
1.85 vrij kamperen
vorm van kamperen met tenten, waarbij behalve een waterkraan of pomp geen voorzieningen op het terrein aanwezig zijn.
1.86 vuurwerk
vuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit.
1.87 weidegang
gedurende een substantieel gedeelte van het jaar, nagenoeg dagelijks buiten laten lopen van dieren, op een substantiële oppervlakte landbouwgrond, waarbij een deel van de voerbehoefte door de dieren buiten verzameld wordt en waarbij meer dan 50% van de betreffende landbouwgrond is begroeid.
1.88 Wgh - inrichtingen
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
1.89 windturbine
een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.
1.90 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een antenne - installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne - installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne - installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne - installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne - installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne - installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk, geen antenne - installatie zijnde
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot / de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; indien een bouwwerk met betrekking tot deze constructiedelen over verschillende hoogten beschikt, wordt als volgt gemeten:
- a. indien zich aan de voorgevelzijde een goot / druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de hoogte aan de voorgevelzijde;
- b. indien zich – in geval van een lessenaarsdak – aan de voorgevelzijde van het gebouw geen goot / druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de laagste hoogte.
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en / of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en / of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (rotor)as van de windturbine.
2.9 vloeroppervlakte
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven;
en tevens voor:
- b. ter plaatse van de aanduiding 'hovenier': een hoveniersbedrijf;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij': intensieve veehouderij als hoofdtak;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'manege': een manege;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – agrarisch hulp- en nevenbedrijf - 1': een loon- en grondverzetbedrijf;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch hulp- en nevenbedrijf - 2': een landbouwmechanisatiebedrijf;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch hulp- en nevenbedrijf - 3': een toeleveringsbedrijf aan of afnemer van (producten van) agrarische bedrijven;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch hulp- en nevenbedrijf - 4': een toeleveringsbedrijf aan of afnemer van (producten van) agrarische bedrijven inclusief regionale mestopslag;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groencompostering': een groencomposteringsbedrijf behorende tot categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf': een transportbedrijf;
- k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – landschapscamping': een landschapscamping;
- l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – oefenterrein': een oefenterrein ten behoeve van een hondenschool;
- m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – vliegterrein': een terrein voor niet - gemotoriseerd zeilvliegen en schermvliegen;
- n. ter plaatse van de aanduiding 'sport': kleinschalige sportieve dagrecreatieve activiteiten;
- o. ter plaatse van de aanduiding 'windturbine': een windturbine;
- p. niet - grondgebonden agrarische neventakken en aquacultuur;
- q. aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
- r. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenelementen, (natuurvriendelijke) oevers, water, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. bij een paardenbak en / of stapmolen is het gebruik van een geluidsinstallatie, of verlichting door middel van lichtmasten die niet zijn voorzien van bovenafdekking, niet toegestaan;
- b. het gebruik van groeibevorderende of conditionerende belichting, zoals assimilatiebelichting of cyclische belichting, in permanente tunnel- of boogkassen is niet toegestaan;
- c. het gebruik van groeibevorderende of conditionerende belichting, zoals assimilatiebelichting of cyclische belichting, in kassen waarvan gevel en dak aan de binnenzijde niet volledig zijn afgeschermd tegen horizontale en verticale lichtuitstraling, is niet toegestaan;
- d. het gebruik van meer dan 200 m²brutovloeroppervlakte ten behoeve van horeca is ter plaatse van de aanduiding 'manege' niet toegestaan;
- e. het gebruiken van een deel van de woning of een aan- of uitbouw van de woning ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is toegestaan;
- f. het gebruik van gebouwen, opslagvoorzieningen en installaties, anders dan ten behoeve van het eigen agrarische bedrijf is niet toegestaan, met uitzondering van het bepaalde onder i;
- g. voorzieningen voor opslag, niet zijnde bouwwerken, zijn buiten bouwvlakken niet toegestaan met uitzondering van wateropslag;
- h. de opslag van goederen, anders dan agrarische producten afkomstig van het eigen agrarisch bedrijf, buiten een bouwvlak, is niet toegestaan;
- i. de opslag van agrarische producten anders dan ten behoeve van het eigen agrarisch bedrijf en de opslag van caravans, boten en inboedels is uitsluitend binnen de bestaande gebouwen toegestaan;
- j. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 8 m is niet toegestaan;
- k. het huisvesten van seizoensarbeiders is niet toegestaan;
- l. de opslag van dierlijke mest ten behoeve van handelsdoeleinden, is niet toegestaan met uitzondering van mestopslag op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch hulp- en nevenbedrijf - 4';
- m. containervelden en bassins voor aquacultuur zijn buiten een bouwvlak niet toegestaan;
- n. het gebruik van lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor een aaneengesloten periode langer dan 8 maanden is niet toegestaan;
- o. het stallen van kampeermiddelen ter plaatse van een minicamping buiten het kampeerseizoen is niet toegestaan;
- p. detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van het gebruik van ten hoogste 150 m² brutovloeroppervlakte voor de verkoop van boerderij- of streekproducten en het gebruik van ten hoogste 150 m2 brutovloeroppervlakte voor detailhandel op de gronden met de aanduiding 'hovenier';
- q. het uitoefenen van een aan - huis - gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten met een oppervlak van meer dan 50 m² per agrarische bedrijfswoning is niet toegestaan;
- r. het gebruik van (een deel van) de gebouwen als seksinrichting is niet toegestaan;
- s. het aanbieden van meer dan 3 kamers ten behoeve van logies met ontbijt per agrarische bedrijfswoning is niet toegestaan;
- t. het gebruik van gronden die zijn gelegen binnen een afstand van 50 m van woningen van derden, of terreinen bestemd voor verblijfsrecreatie (minicampings daaronder inbegrepen) ten behoeve van nieuwe fruitteeltboomgaarden is niet toegestaan;
- u. Wgh - inrichtingen zijn niet toegestaan;
- v. het stallen van meer dan 5 vrachtwagens op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf', gelegen aan de Lange Heerenstraat 85, is niet toegestaan.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Wijzigingsregels
Artikel 4 Agrarisch - 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven;
- b. agrarische randzone;
en tevens voor:
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – agrarisch hulp- en nevenbedrijf - 3': een toeleveringsbedrijf aan of afnemer van (producten van) agrarische bedrijven;
- d. niet - grondgebonden agrarische neventakken en aquacultuur;
- e. aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
- f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenelementen, (natuurvriendelijke) oevers, water, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen;
- g. waarbij rekening wordt gehouden met de belangen van de naastgelegen woonkernen en verblijfsrecreatieve terreinen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
4.3 Afwijken van bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. bij een paardenbak en / of stapmolen is het gebruik van een geluidsinstallatie, of verlichting door middel van lichtmasten die niet zijn voorzien van bovenafdekking, niet toegestaan;
- b. het gebruik van groeibevorderende of conditionerende belichting, zoals assimilatiebelichting of cyclische belichting, in permanente tunnel- of boogkassen is niet toegestaan;
- c. het gebruik van groeibevorderende of conditionerende belichting, zoals assimilatiebelichting of cyclische belichting, in kassen waarvan gevel en dak aan de binnenzijde niet volledig zijn afgeschermd tegen horizontale en verticale lichtuitstraling, is niet toegestaan;
- d. het gebruiken van een deel van de woning, of een aan- of uitbouw van de woning ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is toegestaan;
- e. het gebruik van gebouwen, opslagvoorzieningen en installaties, anders dan ten behoeve van het eigen agrarische bedrijf is niet toegestaan, met uitzondering van het bepaalde onder h;
- f. voorzieningen voor opslag, niet zijnde bouwwerken, zijn buiten bouwvlakken niet toegestaan met uitzondering van wateropslag;
- g. de opslag van goederen, anders dan agrarische producten afkomstig van het eigen agrarisch bedrijf, buiten een bouwvlak, is niet toegestaan;
- h. de opslag van agrarische producten anders dan ten behoeve van het eigen agrarisch bedrijf en de opslag van caravans, boten en inboedels is uitsluitend binnen bestaande gebouwen toegestaan;
- i. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 8 m is niet toegestaan;
- j. het huisvesten van seizoensarbeiders is niet toegestaan;
- k. de opslag van dierlijke mest ten behoeve van handelsdoeleinden, is niet toegestaan;
- l. containervelden en bassins voor aquacultuur zijn buiten een bouwvlak niet toegestaan;
- m. het gebruik van lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor een aaneengesloten periode langer dan 8 maanden is niet toegestaan;
- n. het stallen van kampeermiddelen ter plaatse van een minicamping buiten het kampeerseizoen is niet toegestaan;
- o. detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van het gebruik van ten hoogste 150 m² brutovloeroppervlakte voor de verkoop van boerderij- of streekproducten;
- p. het uitoefenen van een aan - huis - gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten met een oppervlak van meer dan 50 m² per agrarische bedrijfswoning is niet toegestaan;
- q. het gebruik van (een deel van) de gebouwen als seksinrichting is niet toegestaan;
- r. het aanbieden van meer dan 3 kamers ten behoeve van logies met ontbijt per agrarische bedrijfswoning is niet toegestaan;
- s. het gebruik van gronden die zijn gelegen binnen een afstand van 50 m van woningen van derden, of terreinen bestemd voor verblijfsrecreatie (minicampings daaronder inbegrepen) ten behoeve van nieuwe fruitteeltboomgaarden is niet toegestaan;
- t. Wgh - inrichtingen zijn niet toegestaan.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.6 Wijzigingsregels
Artikel 5 Agrarisch - 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven;
- b. aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenelementen, (natuurvriendelijke) oevers, water en nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, – met uitzondering van paardenbakken, stapmolens, stellingen, overkappingen en voorzieningen voor opslag – worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
- c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. voorzieningen voor opslag, niet zijnde bouwwerken, zoals mestbassins en bassins voor de opslag van andere stoffen zoals water, zijn niet toegestaan;
- b. de opslag van goederen is niet toegestaan;
- c. containervelden en bassins ten behoeve van aquacultuur zijn niet toegestaan.
5.4 Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van gronden wijzigen in de bestemming Natuur of Water met in achtneming van het volgende:
- a. wijzing kan uitsluitend worden toegepast voor de realisering van de ecologische hoofdstructuur;
- b. wijzing kan uitsluitend worden toegepast indien de gemeenteraad is gehoord;
- c. wijziging wordt slechts toegepast als de gronden gebruiksvrij zijn verworven door de natuurbeheerder.
Artikel 6 Agrarisch - 3
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch - 3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven;
- b. het behoud van dijken en behoud, herstel en ontwikkeling van aanwezige en potentiële natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden;
- c. aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenelementen, (natuurvriendelijke) oevers, water en nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, – met uitzondering van paardenbakken, stapmolens, stellingen, overkappingen en voorzieningen voor opslag – worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
- c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m.
6.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. voorzieningen voor opslag, niet zijnde bouwwerken, zoals mestbassins en bassins voor de opslag van andere stoffen zoals water, zijn niet toegestaan;
- b. de opslag van goederen is niet toegestaan;
- c. containervelden en bassins ten behoeve van aquacultuur zijn niet toegestaan.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Agrarisch Met Waarden - Landschaps - En Natuurwaarden
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch met waarden - Landschaps - en natuurwaarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven;
- b. behoud, herstel en ontwikkeling van aanwezige en potentiële landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenelementen, (natuurvriendelijke) oevers, water en nutsvoorzieningen.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, – met uitzondering van paardenbakken, stapmolens, stellingen, overkappingen en voorzieningen voor opslag – worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
- c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m.
7.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. voorzieningen voor opslag, niet zijnde bouwwerken, zoals mestbassins en bassins voor de opslag van andere stoffen zoals water, zijn niet toegestaan;
- b. de opslag van goederen is niet toegestaan;
- c. containervelden en bassins ten behoeve van aquacultuur zijn niet toegestaan.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5 Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van gronden wijzigen in de bestemming Natuur of Water met in achtneming van het volgende:
- a. wijzing kan uitsluitend worden toegepast voor de realisering van de ecologische hoofdstructuur;
- b. wijzing kan uitsluitend worden toegepast indien de gemeenteraad is gehoord;
- c. wijziging wordt slechts toegepast als de gronden gebruiksvrij zijn verworven door de natuurbeheerder.
Artikel 8 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch met waarden - Landschapswaarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven;
- b. behoud, versterking en ontwikkeling van aanwezige landschaps- en cultuurhistorische waarden;
en tevens voor:
- c. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw': glastuinbouw als hoofdtak;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij': intensieve veehouderij als hoofdtak;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'manege': een manege;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch hulp- en nevenbedrijf - 1:' een loon- en grondverzetbedrijf;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch hulp- en nevenbedrijf - 2': een landbouwmechanisatiebedrijf;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch hulp- en nevenbedrijf - 3': een toeleveringsbedrijf aan of afnemer van (producten van) agrarische bedrijven;
- i. niet - grondgebonden agrarische neventakken en aquacultuur;
- j. aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
- k. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenelementen, (natuurvriendelijke) oevers, water, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. bij een paardenbak en / of stapmolen is het gebruik van een geluidsinstallatie, of verlichting door middel van lichtmasten die niet zijn voorzien van bovenafdekking, niet toegestaan;
- b. het gebruik van groeibevorderende of conditionerende belichting, zoals assimilatiebelichting of cyclische belichting, in permanente tunnel- of boogkassen is niet toegestaan;
- c. het gebruik van groeibevorderende of conditionerende belichting, zoals assimilatiebelichting of cyclische belichting, in kassen waarvan gevel en dak aan de binnenzijde niet volledig zijn afgeschermd tegen horizontale en verticale lichtuitstraling, is niet toegestaan;
- d. het gebruik van meer dan 200 m² brutovloeroppervlakte ten behoeve van horeca is ter plaatse van de aanduiding 'manege' niet toegestaan;
- e. het gebruiken van een deel van de woning, of een aan- of uitbouw van de woning ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is toegestaan;
- f. het gebruik van gebouwen, opslagvoorzieningen en installaties, anders dan ten behoeve van het eigen agrarische bedrijf is niet toegestaan, met uitzondering van het bepaalde onder i;
- g. voorzieningen voor opslag, niet zijnde bouwwerken, zijn buiten bouwvlakken niet toegestaan, met uitzondering van wateropslag;
- h. de opslag van goederen, anders dan agrarische producten afkomstig van het eigen agrarisch bedrijf, buiten een bouwvlak, is niet toegestaan;
- i. de opslag van agrarische producten anders dan ten behoeve van het eigen agrarisch bedrijf en de opslag van caravans, boten en inboedels is uitsluitend binnen de bestaande gebouwen toegestaan;
- j. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 8 m is niet toegestaan;
- k. het huisvesten van seizoensarbeiders is niet toegestaan;
- l. de opslag van dierlijke mest ten behoeve van handelsdoeleinden, is niet toegestaan;
- m. containervelden en bassins voor aquacultuur zijn buiten een bouwvlak niet toegestaan;
- n. het gebruik van lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor een aaneengesloten periode langer dan 8 maanden is niet toegestaan;
- o. het stallen van kampeermiddelen ter plaatse van een minicamping buiten het kampeerseizoen is niet toegestaan;
- p. detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van het gebruik van ten hoogste 150 m² brutovloeroppervlakte voor de verkoop van boerderij- of streekproducten;
- q. het uitoefenen van een aan - huis - gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten met een oppervlak van meer dan 50 m² per agrarische bedrijfswoning is niet toegestaan;
- r. het gebruik van (een deel van) de gebouwen als seksinrichting is niet toegestaan;
- s. het aanbieden van meer dan 3 kamers ten behoeve van logies met ontbijt per agrarische bedrijfswoning is niet toegestaan;
- t. het gebruik van gronden die zijn gelegen binnen een afstand van 50 m van woningen van derden, of terreinen bestemd voor verblijfsrecreatie (minicampings daaronder inbegrepen) ten behoeve van nieuwe fruitteeltboomgaarden is niet toegestaan;
- u. Wgh - inrichtingen zijn niet toegestaan.
8.5 Afwijken van de gebruiksregels
8.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.7 Wijzigingsregels
Artikel 9 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden - 1
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven;
- b. behoud, versterking en ontwikkeling van aanwezige landschaps- en cultuurhistorische waarden;
- c. agrarische randzone;
en tevens voor:
- d. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij': intensieve veehouderij als hoofdtak;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch hulp- en nevenbedrijf - 1': een loon- en grondverzetbedrijf;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch hulp- en nevenbedrijf - 3': een toeleveringsbedrijf aan of afnemer van (producten van) agrarische bedrijven;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aannemer': een aannemingsbedrijf;
- h. niet - grondgebonden agrarische neventakken en aquacultuur;
- i. aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
- j. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenelementen, (natuurvriendelijke) oevers, water, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen;
- k. waarbij rekening wordt gehouden met de belangen van de naastgelegen woonkernen en verblijfsrecreatieve terreinen.
9.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
9.3 Afwijken van de bouwregels
9.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. bij een paardenbak en / of stapmolen is het gebruik van een geluidsinstallatie, of verlichting door middel van lichtmasten die niet zijn voorzien van bovenafdekking, niet toegestaan;
- b. het gebruik van groeibevorderende of conditionerende belichting, zoals assimilatiebelichting of cyclische belichting, in permanente tunnel- of boogkassen is niet toegestaan;
- c. het gebruik van groeibevorderende of conditionerende belichting, zoals assimilatiebelichting of cyclische belichting, in kassen waarvan gevel en dak aan de binnenzijde niet volledig zijn afgeschermd tegen horizontale en verticale lichtuitstraling, is niet toegestaan;
- d. het gebruiken van een deel van de woning, of een aan- of uitbouw van de woning ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is toegestaan;
- e. het gebruik van gebouwen, opslagvoorzieningen en installaties, anders dan ten behoeve van het eigen agrarische bedrijf is niet toegestaan, met uitzondering van het bepaalde onder h;
- f. voorzieningen voor opslag, niet zijnde bouwwerken, zijn buiten bouwvlakken niet toegestaan met uitzondering van wateropslag;
- g. de opslag van goederen, anders dan agrarische producten afkomstig van het eigen agrarisch bedrijf, buiten een bouwvlak, is niet toegestaan;
- h. de opslag van agrarische producten anders dan ten behoeve van het eigen agrarisch bedrijf en de opslag van caravans, boten en inboedels is uitsluitend binnen de bestaande gebouwen toegestaan;
- i. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 8 m is niet toegestaan;
- j. het huisvesten van seizoensarbeiders is niet toegestaan;
- k. de opslag van dierlijke mest ten behoeve van handelsdoeleinden, is niet toegestaan;
- l. containervelden en bassins voor aquacultuur zijn buiten een bouwvlak niet toegestaan;
- m. het gebruik van lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor een aaneengesloten periode langer dan 8 maanden is niet toegestaan;
- n. het stallen van kampeermiddelen ter plaatse van een minicamping buiten het kampeerseizoen is niet toegestaan;
- o. detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van het gebruik van ten hoogste 150 m² brutovloeroppervlakte voor de verkoop van boerderij- of streekproducten;
- p. het uitoefenen van een aan - huis - gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten met een oppervlak van meer dan 50 m² per agrarische bedrijfswoning is niet toegestaan;
- q. het gebruik van (een deel van) de gebouwen als seksinrichting is niet toegestaan;
- r. het aanbieden van meer dan 3 kamers ten behoeve van logies met ontbijt per agrarische bedrijfswoning is niet toegestaan;
- s. het gebruik van gronden die zijn gelegen binnen een afstand van 50 m van woningen van derden, of terreinen bestemd voor verblijfsrecreatie (minicampings daaronder inbegrepen) ten behoeve van nieuwe fruitteeltboomgaarden is niet toegestaan;
- t. Wgh - inrichtingen zijn niet toegestaan.
9.5 Afwijken van de gebruiksregels
9.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.7 Wijzigingsregels
Artikel 10 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden - 2
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven;
- b. behoud, versterking en ontwikkeling van aanwezige landschaps- en cultuurhistorische waarden;
- c. aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenelementen, (natuurvriendelijke) oevers, water en nutsvoorzieningen.
10.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, – met uitzondering van paardenbakken, stapmolens, stellingen, overkappingen en voorzieningen voor opslag – worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
- c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m.
10.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. voorzieningen voor opslag, niet zijnde bouwwerken, zoals mestbassins en bassins voor de opslag van andere stoffen zoals water, zijn niet toegestaan;
- b. de opslag van goederen is niet toegestaan;
- c. containervelden en bassins ten behoeve van aquacultuur zijn niet toegestaan.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.5 Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van gronden wijzigen in de bestemming Natuur of Water met in achtneming van het volgende:
- a. wijzing kan uitsluitend worden toegepast voor de realisering van de ecologische hoofdstructuur;
- b. wijzing kan uitsluitend worden toegepast indien de gemeenteraad is gehoord;
- c. wijziging wordt slechts toegepast als de gronden gebruiksvrij zijn verworven door de natuurbeheerder.
Artikel 11 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden - 3
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - 3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven;
- b. behoud, versterking en ontwikkeling van aanwezige landschaps- en cultuurhistorische waarden;
- c. het behoud van dijken en behoud, herstel en ontwikkeling van aanwezige en potentiële natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden;
- d. aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenelementen, (natuurvriendelijke) oevers, water en nutsvoorzieningen.
11.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, – met uitzondering van paardenbakken, stapmolens, stellingen, overkappingen en voorzieningen voor opslag – worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
- c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m.
11.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. voorzieningen voor opslag, niet zijnde bouwwerken, zoals mestbassins en bassins voor de opslag van andere stoffen zoals water, zijn niet toegestaan;
- b. de opslag van goederen is niet toegestaan;
- c. containervelden en bassins ten behoeve van aquacultuur zijn niet toegestaan.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 12 Bedrijf
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
alsmede voor:
- b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1': bedrijven uit ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': het behoud en herstel van de aanwezige molen en zijn cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestopslag': uitsluitend de opslag van mest;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aannemer': tevens een aannemingsbedrijf behorende tot categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - autoschadebedrijf': tevens een autoschadebedrijf behorende tot categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - constructiebedrijf ': tevens een constructiebedrijf behorende tot categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - dierenpension': tevens een dierenpension behorende tot categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel in akkerbouwproducten en veevoeders': tevens een groothandel in akkerbouwproducten en veevoeders behorende tot categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - metaalbewerking- en straalgritbedrijf': tevens een metaalbewerking- en straalgritbedrijf behorende tot categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - metaalbewerking- en machinebouwbedrijf': tevens een metaalbewerking- en machinebouwbedrijf voor tuinbouwmachines behorende tot categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – nutsvoorziening 1': uitsluitend een hoogspanningverdeelstation van 150 kV behorende tot categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten of een gasdrukregel- en verdeelstation;
- m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - nutsvoorziening 2': uitsluitend een zendmast;
- n. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - nutsvoorziening 3': uitsluitend een rioolgemaal;
- o. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - nutsvoorziening 4': uitsluitend een radarinstallatie voor zeescheepvaart;
- p. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - oliehandel' : een oliehandel;
- q. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf': tevens een transportbedrijf behorende tot categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- r. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - wegensteunpunt': tevens een wegensteunpunt behorende tot categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- s. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg': een verkooppunt voor motorbrandstoffen, met inbegrip van lpg, bijbehorende ondergeschikte detailhandel en overige voorzieningen zoals een wasstraat;
- t. ter plaatse van de aanduiding 'waterzuivering': uitsluitend een rioolwaterzuivering behorende tot categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- u. nutsvoorzieningen;
- v. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.
12.2 Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:
12.3 Afwijken van de bouwregels
12.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. opslag van goederen op gronden gelegen tussen bedrijfsgebouwen en de meest nabij gelegen bestemming Verkeer is niet toegestaan;
- b. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
- c. verlichting door middel van lichtmasten die niet zijn voorzien van een bovenafdekking is niet toegestaan;
- d. zelfstandige kantoren en detailhandel - met uitzondering van detailhandel op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - oliehandel' of 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' - zijn niet toegestaan;
- e. opslag en verkoop van vuurwerk is niet toegestaan;
- f. het uitoefenen van een aan - huis - gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten met een oppervlak van meer dan 50 m² per bedrijfswoning is niet toegestaan;
- g. het gebruik van (een deel van) de gebouwen als seksinrichting is niet toegestaan;
- h. het gebruiken van een deel van de woning, of een aan- of uitbouw van de woning ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is toegestaan;
- i. Wgh - inrichtingen en Bevi - inrichtingen zijn niet toegestaan.
12.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.1 onder a en b:
- a. om bedrijven toe te laten in 1 categorie hoger dan op deze gronden in lid 12.1 onder a respectievelijk b zijn toegestaan, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 12.1 onder a respectievelijk b genoemd;
- b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 12.1 onder a respectievelijk b genoemd;
- c. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de milieudeskundige;
- d. Bevi - inrichtingen en Wgh - inrichtingen zijn niet toegestaan.
12.6 Wijzigingsregels
Artikel 13 Cultuur En Ontspanning
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Cultuur en Ontspanning aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een evenemententerrein;
- b. een overloopterrein voor parkeren;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, nutsvoorzieningen en water.
13.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 4 m.
Artikel 14 Detailhandel
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Detailhandel aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel en dienstverlening, met uitzondering van detailhandel in volumineuze goederen en in motorbrandstoffen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum': uitsluitend een tuincentrum;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg': uitsluitend een verkooppunt voor motorbrandstoffen, met inbegrip van lpg, bijbehorende ondergeschikte detailhandel en overige voorzieningen zoals een autowasstraat;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.
14.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
14.3 Afwijken van de bouwregels
14.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. opslag van goederen op gronden gelegen tussen bedrijfsgebouwen en de meest nabij gelegen bestemming Verkeer is niet toegestaan;
- b. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
- c. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan;
- d. opslag en verkoop van vuurwerk is niet toegestaan;
- e. het uitoefenen van een aan - huis - gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten met een oppervlak van meer dan 50 m² per bedrijfswoning is niet toegestaan;
- f. het gebruik van (een deel van) de gebouwen als seksinrichting is niet toegestaan;
- g. het gebruiken van een deel van de woning, of een aan- of uitbouw van de woning ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is toegestaan.
14.5 Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, na bedrijfsbeëindiging de bestemming Detailhandel wijzigen in de bestemming Wonen met inachtneming van het volgende:
- a. het aantal woningen binnen het bestemmingsvlak mag niet worden vergroot;
- b. indien de inhoud van de woning (inclusief aan- en uitbouwen) en de oppervlakte van de overige bebouwing meer bedraagt dan bij de bestemming Wonen is toegestaan, dan mogen deze maten als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden hetgeen in het wijzigingsplan wordt vastgelegd; in geval van herbouw is het hiervoor bepaalde slechts van toepassing indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt hetgeen in het wijzigingsplan wordt vastgelegd;
- c. voor de gronden met de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' mag wijziging niet worden toegepast;
- d. de maximaal toelaatbare goot- en bouwhoogte van de gebouwen niet mag worden gewijzigd.
Artikel 15 Groen
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden;
- b. bij deze bestemming behorende nutsvoorzieningen.
15.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.
Artikel 16 Horeca
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Horeca aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. horecabedrijven uit ten hoogste categorie 1c van de Staat van Horeca - activiteiten;
alsmede voor:
- b. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 2': tevens een horecabedrijf uit categorie 2 van de Staat van Horeca - activiteiten;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 3': tevens een horecabedrijf uit categorie 3 van de Staat van Horeca - activiteiten;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping': een kampeerterrein voor ten hoogste 15 seizoensgebonden standplaatsen en 2 recreatiewoningen met bijbehorende voorzieningen voor dienstverlening en beheer waaronder detailhandel;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
16.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
16.3 Afwijken van de bouwregels
16.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. opslag van goederen op gronden gelegen tussen bedrijfsgebouwen en de meest nabij gelegen bestemming Verkeer is niet toegestaan;
- b. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
- c. het gebruik van meer dan 160 m²brutovloeroppervlakte ten behoeve van detailhandel is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping' niet toegestaan;
- d. het uitoefenen van een aan - huis - gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten met een oppervlak van meer dan 50 m² per bedrijfswoning is niet toegestaan;
- e. het gebruiken van een deel van de woning, of een aan- of uitbouw van de woning ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is toegestaan;
- f. het gebruik van (een deel van) de gebouwen als seksinrichting is niet toegestaan.
16.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.1 onder a:
- a. om bedrijven toe te laten in 1 categorie hoger dan op deze gronden in lid 16.1 onder a is toegestaan, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 16.1 onder a genoemd;
- b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Horeca - activiteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 16.1 onder a genoemd.
16.6 Wijzigingsregels
Artikel 17 Maatschappelijk
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats': een begraafplaats;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'religie': uitsluitend voor religieuze en levensbeschouwelijke activiteiten en bijeenkomsten;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - 1': het behoud en herstel van de uitkijktoren en haar cultuurhistorische waarde als militair erfgoed;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - 2': het behoud en herstel van de vlasroterij en haar cultuurhistorische waarde als agrarisch industrieel erfgoed;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.
17.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Artikel 18 Natuur
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. behoud, herstel en ontwikkeling van aanwezige en potentiële natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden;
- b. extensief agrarisch gebruik in de vorm van beweiding en voederwinning;
- c. extensieve dagrecreatie met bijbehorende voorzieningen;
- d. water en bijbehorende voorzieningen zoals aanlegsteigers;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'ecologische waarden': behoud, herstel en ontwikkeling van aanwezige en potentiële natuurwaarden, in het bijzonder de biotoop van de kamsalamander en de boomkikker;
- f. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - strandpaviljoen 1': tevens een strandpaviljoen;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - landschapscamping': tevens ontwikkeling, behoud en / of herstel van natuur- en landschapswaarden ten behoeve van een landschapscamping;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – landgoed': tevens ontwikkeling, behoud en / of herstel van natuur- en landschapswaarden ten behoeve van een landgoed;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie': tevens verblijfsrecreatie in de vorm van vrij kamperen;
- j. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals ondergrondse faunapassages en de daarbij behorende voorzieningen, fiets- en wandelpaden, bermen en bermsloten, waterpartijen, kleinschalige nutsvoorzieningen, bruggetjes en duikers.
18.2 Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd met in acht name van het bepaalde onder b;
- b. op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - strandpaviljoen 1' mogen gebouwen of overkappingen worden gebouwd;
- c. de goot- en bouwhoogte van gebouwen en overkappingen op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - strandpaviljoen 1' bedraagt ten hoogste 4 m respectievelijk 8 m met dien verstande dat gemeten wordt vanaf de bovenkant van de vloer van het gebouw of de overkapping;
- d. de oppervlakte van gebouwen en overkappingen met de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - strandpaviljoen 1' bedraagt ten hoogste 667 m2 waarvan tenminste 297 m2 niet mag worden overkapt;
- e. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
- f. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen, overkappingen of erfafscheidingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
18.3 Afwijken van bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.2 onder d voor de vergroting of verhoging van een gebouw of overkapping op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - strandpaviljoen 1' met inachtneming van het volgende:
- a. de goothoogte en bouwhoogte bedragen ten hoogste 8 m respectievelijk 12 m, waarbij de goot- en bouwhoogte wordt gemeten vanaf de bovenkant van de vloer van het gebouw;
- b. het bebouwde oppervlakte bedraagt ten hoogste 1.000 m², met dien verstande dat tenminste 550 m2 niet mag worden overkapt;
- c. verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen gronden;
- d. verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige aantasting van natuur- en landschapswaarden;
- e. de omgevingsvergunning voor gebouwen met een inhoud van meer dan 400 m3wordt slechts verleend als zorg wordt gedragen voor ruimtelijke kwaliteitswinst in de vorm van landschaps- of natuurontwikkeling;
- f. medewerking wordt slechts verleend indien een privaatrechtelijke overeenkomst wordt gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de ruimtelijke kwaliteitswinst;
- g. verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige gevolgen voor waterbeheer en kustverdediging; het bevoegd gezag vraagt hierover schriftelijk advies bij de beheerder van water en kustverdediging alvorens de omgevingsvergunning te verlenen.
18.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - landschapscamping' is het gebruik van de gronden ten behoeve van het kamperen niet toegestaan;
- b. de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - landgoed' zijn openbaar toegankelijk;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie' is per bestemmingsvlak één vrij kampeerlocatie toegestaan bestaande uit drie seizoensgebonden standplaatsen.
18.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 19 Natuur - Beschermde Dijk
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Natuur – Beschermde dijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. behoud, herstel en ontwikkeling van aanwezige en potentiële natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden;
- b. het behoud van dijken en behoud en herstel van de daarmee samenhangende landschappelijke, cultuurhistorische en / of ecologische waarden;
- c. extensief agrarisch gebruik in de vorm van beweiding en voederwinning;
- d. extensieve dagrecreatie met bijbehorende voorzieningen;
- e. water en bijbehorende voorzieningen voor de waterhuishouding.
19.2 Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
- c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 20 Recreatie
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Recreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. dagrecreatieve voorzieningen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'groen': recreatief medegebruik en de realisatie en instandhouding van groen en water met landschapswaarden in de vorm van landschappelijke groenelementen, duinen en waterpartijen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'manege': uitsluitend een manege;
- d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - strandpaviljoen 2 t / m 13': een strandpaviljoen;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - tuinbezichtiging': uitsluitend een terrein voor de bezichtiging van tuinen met bijbehorende voorzieningen voor dienstverlening en beheer;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening': een speelvoorziening;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'sportveld': een sportveld;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'strand': strand;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie': 16 verblijfsrecreatieve appartementen en één logeergebouw;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'verenigingsleven': een clubgebouw;
- k. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuinen': volkstuinen;
- l. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, strandposten, nutsvoorzieningen en water.
20.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
20.3 Afwijken van de bouwregels
20.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt het volgende:
- a. het gebruik van meer dan 200 m² brutovloeroppervlakte ten behoeve van horeca ter plaatse van de aanduiding 'manege' is niet toegestaan;
- b. op de gronden met de aanduiding 'manege' is verlichting door middel van het gebruik van lichtmasten die niet zijn voorzien van een bovenafdekking, niet toegestaan;
- c. het gedeelte van het bouwwerk op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - strandpaviljoen' dat niet mag worden overkapt, mag gebruikt worden ten behoeve van horecaterras;
- d. het gebruik van de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - strandpaviljoen' ten behoeve van dagrecreatieve activiteiten is toegestaan;
- e. het gebruik van de gronden met de aanduiding 'verenigingsleven' ten behoeve van geluidsoverlast gevende of gemotoriseerde activiteiten en verenigingen is niet toegestaan.
Artikel 21 Recreatie - Verblijfsrecreatie
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Recreatie - Verblijfsrecreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein': een kampeerterrein;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - landschapscamping': een landschapscamping met ten hoogste 60 seizoensgebonden standplaatsen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie': recreatiewoningen;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - pension': een pension / logeergebouw;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.
21.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
21.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. het gebruik van meer dan 250 m² brutovloeroppervlakte ten behoeve van horeca ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - landschapscamping' is niet toegestaan;
- b. permanente bewoning van recreatiewoningen is niet toegestaan.
21.4 Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de uitbreiding van een landschapscamping met inachtneming van het volgende:
- a. uitsluitend gronden met een agrarische bestemming zoals bedoeld in artikel 3, 4, 8 of 9 en die grenzen aan de gronden met de bestemming Natuur en de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - landschapscamping' en / of Recreatie - Verblijfsrecreatie en de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - landschapscamping' komen voor wijziging in aanmerking;
- b. het aantal standplaatsen per landschapscamping bedraagt ten hoogste 60 seizoensgebonden standplaatsen; de gronden waarop de standplaatsen worden gerealiseerd krijgen de bestemming Recreatie-Verblijfsrecreatie met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - landschapscamping';
- c. per standplaats wordt een oppervlakte van tenminste 833 m2 aan landschaps- en natuurwaarden gerealiseerd; de gronden waarop de landschaps- en natuurwaarden
- d. worden gerealiseerd krijgen de bestemming Natuur met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - landschapscamping';
- e. voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen ten behoeve van de landschapscamping op het eigen terrein;
- f. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
- g. indien de afstand tot gronden met de bestemming Natuur minder dan 100 m bedraagt wordt medewerking uitsluitend verleend indien geen onevenredige aantasting van de landschaps- of natuurwaarden van het natuurgebied plaatsvindt;
- h. ter plaatse van de standplaatsen mag de geluidsbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai niet groter zijn dan 48 dB;
- i. wijziging wordt niet toegepast alvorens een privaatrechtelijke overeenkomst wordt gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschaps- en natuurwaarden ter plaatse van de landschapscamping.
Artikel 22 Verkeer
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met doorgaande rijstroken, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': het behoud en herstel van het aanwezige graf en zijn cultuurhistorische waarden;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, ondergrondse faunapassages en de daarbij behorende voorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, verkeersgeleiding, informatievoorziening, reclame - uitingen en water.
22.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 5 m;
- c. de oppervlakte van een nutsvoorziening mag ten hoogste 15 m2 bedragen en de bouwhoogte van een nutsvoorziening mag ten hoogste 3 m bedragen;
- d. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 10 m.
22.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt dat het niet is toegestaan om de wegvakken van de rondweg Aardenburg, gelegen tussen de aansluiting met de Beekmanstraat en de Draaibrugseweg-Haven in gebruik te nemen voor autoverkeer indien de natuurontwikkelings- en compensatiegebieden die direct liggen langs de rondweg zoals deze zijn aangemerkt met de bestemming Natuur en de aanduiding 'ecologische waarden', niet zijn aangelegd.
Artikel 23 Verkeer - Beschermde Dijk
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer – Beschermde dijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met doorgaande rijstroken, alsmede voet- en fietspaden;
- b. het behoud van dijken en behoud, herstel en ontwikkeling van aanwezige en potentiële natuur-, landschaps-, en cultuurhistorische waarden;
- c. extensief agrarisch gebruik in de vorm van beweiding en voederwinning;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, verkeersgeleiding, informatievoorziening en water.
23.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 5 m;
- c. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 10 m.
23.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 24 Water
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. niet-gemotoriseerd verkeer te water;
- b. wateraanvoer en -afvoer en de waterberging;
- c. ontwikkeling van natuurwaarden en aanleg van (natuurvriendelijke) oevers;
- d. de ontsluiting van aangrenzende percelen;
- e. extensieve dagrecreatie met bijbehorende voorzieningen;
- f. bruggen en dammen.
24.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.
Artikel 25 Water - Deltawater
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Water – Deltawater aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. behoud, herstel en / of ontwikkeling van de aanwezige natuurwaarden samenhangend met het deltawater;
- b. recreatievaart, beroepsvaart en -visserij;
- c. wateraanvoer en -afvoer en de waterberging;
- d. extensieve waterrecreatie met bijbehorende voorzieningen.
25.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.
25.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 26 Wonen
26.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen met aan - huis - gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': het behoud en herstel van de aanwezige molen en zijn cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – appartementenverhuur': de verhuur van appartementen;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – minicamping': een kampeerterrein voor ten hoogste 15 seizoensgebonden standplaatsen met bijbehorende voorzieningen voor dienstverlening en beheer;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – landgoed': het wonen op een landgoed;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – 1 t / m 4': tevens een economische nevenactiviteit;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'zorginstelling': tevens een zorginstelling;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'zwembad': een zwembad;
- i. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water.
26.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen hoofdgebouwen (woningen) met bijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met dien verstande dat op de gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - zonder gebouwen' geen gebouwen of overkappingen zijn toegestaan;
- b. per bestemmingsvlak is ten hoogste één woning toegestaan, tenzij met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is aangegeven;
- c. op bestemmingsvlakken waar tevens een bouwvlak is aangegeven worden gebouwen en overkappingen binnen bouwvlakken gebouwd;
- d. op de gronden met de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is geen (bedrijfs)woning toegestaan;
- e. op de gronden met de aanduiding 'erf' mogen uitsluitend bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- f. bijgebouwen op de gronden met de aanduiding 'erf' mogen niet worden vergroot;
- g. per woning is ten hoogste één paardenbak en / of stapmolen toegestaan;
- h. de afstand van gebouwen tot de perceelsgrens bedraagt tenminste 3 m;
- i. indien gebouwen op een bouwperceel niet aaneen worden gebouwd, geldt een onderlinge afstand van tenminste 3 m;
- j. de afstand van gebouwen en overkappingen tot de bestemming Verkeer bedraagt tenminste 40 m bij de volgende wegen;
- 1. N253 (Rondweg, Oostburgseweg, Nieuwstraat, Commerswerveweg, Lange Heerenstraat);
- 2. N675 (Sterreboschweg, Nieuwvlietseweg, Voorstraat, Provincialeweg, Hoogstraat);
- 3. N61 (Willemsweg, Middenweg);
- 4. N251 (Draaibrugseweg, Beekmanstraat, Rijksweg);
- 5. N674 (Mariastraat, Oostburgsestraat, Oude Haven);
- 6. Zuidzandseweg;
- k. de afstand van gebouwen en overkappingen tot de bestemming Verkeer van de overige wegen bedraagt tenminste 20 m;
- l. de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en / of inhoud van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen ten hoogste:
bouwwerk | goothoogte | bouwhoogte | oppervlakte/inhoud | |
hoofdgebouwen (inclusief aan- en uitbouwen) /woning | 4 m tenzij anders aangegeven | 8 m | ten hoogste 40% van het bouwperceel met een maximum van 750 m³ | |
hoofdgebouwen, bijgebouwen en overkappingen (inclusief aan- en uitbouwen) op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – landgoed' | 6 m | 12 m | 2.500 m³ | |
bijgebouwen en overkappingen bij de woning op de gronden zonder de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – landgoed' | 4 m | 8 m | ten hoogste 40% van het zij- en achtererf met een maximum van 60 m² | |
gebouwen en overkappingen op de gronden met de aanduiding 'zorginstelling' | 4 m | 8 m | ||
gebouwen en overkappingen ten behoeve van de minicamping | 4 m | 8 m | 150 m² | |
paardenbak en / of stapmolen | 2 m | ten hoogste 1.200 m² | ||
erfafscheidingen voor de voorgevel | 1 m | |||
erfafscheidingen elders | 2 m | |||
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 m |
- m. op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - landgoed' zijn ten hoogste 2 bijgebouwen en /of overkappingen toegestaan met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 120 m2;
- n. bijgebouwen mogen uitsluitend achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
- o. de goothoogte van woningen mag worden overschreden door dakkapellen, indien:
- 1. de afstand tot de dakvoet, de nok en de zijkanten van het dakvlak tenminste 0,5 m bedraagt;
- 2. de bouwhoogte van de dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, ten hoogste 1,5 m bedraagt;
- 3. de breedte van dakkapellen aan de voor- of zijkant van de woning ten hoogste 50% van het dakvlak bedraagt;
- 4. de breedte van dakkapellen aan de achterkant van de woning ten hoogste 70% van het dakvlak bedraagt;
- p. de goothoogte, de bouwhoogte, het grondoppervlak en de dakhelling van de molen op de gronden met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' mogen ten hoogste gelijk zijn aan de goothoogte, de bouwhoogte, het grondoppervlak en de dakhelling zoals deze aanwezig zijn op de dag van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
26.3 Afwijken van de bouwregels
26.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan - huis - gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 50 m²;
- b. het aanbieden van meer dan 3 kamers ten behoeve van logies met ontbijt per woning is niet toegestaan;
- c. het gebruiken van een deel van de woning, of een aan- of uitbouw van de woning ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is toegestaan;
- d. de opslag van caravans, boten en inboedels is uitsluitend binnen de bestaande gebouwen toegestaan;
- e. bij een paardenbak en / of stapmolen is het gebruik van een geluidsinstallatie, of verlichting door middel van lichtmasten die niet zijn voorzien van bovenafdekking, niet toegestaan;
- f. ten behoeve van de drie woningen op het perceel Oudelandseweg 2 is uitsluitend één uitrit op de Oudelandseweg toegestaan;
- g. de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – 1 t/m 4' mogen voor de volgende economische nevenactiviteiten worden benut, waarbij de vloeroppervlakte ten behoeve van de economische nevenactiviteiten ten hoogste mag bedragen:
aanduiding | activiteit | vloeroppervlakte |
specifieke vorm van wonen – 1 | workshops | 250 m² |
specifieke vorm van wonen – 2 | verblijfsrecreatie | in bestaand gebouw |
specifieke vorm van wonen – 3 | geluidstudio | 50 m² |
specifieke vorm van wonen – 4 | huisverkoop workshops | 150 m² 150 m² |
26.5 Afwijken van de gebruiksregels
26.6 Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, de bestemming Wonen van de gronden met de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied - 4' wijzigen in de bestemming Agrarisch met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch hulp- en nevenbedrijf - 2' met inachtneming van het volgende:
- a. wijziging uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de verplaatsing van het landbouwmechanisatiebedrijf gevestigd aan Plakkebord 3;
- b. wijzing kan uitsluitend worden toegepast indien de bedrijfsactiviteiten aan Plakkebord 3 zijn of worden beëindigd en hiervoor de wijzigingsbevoegdheid zoals bedoeld in 3.6.4 wordt toegepast;
- c. binnen het bestemmingsvlak is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan;
- d. ter plaatse wordt voorzien in een adequate landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een dichte struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een gemiddelde breedte van tenminste 10 m; op basis van een landschapsplan, opgesteld door een gecertificeerde landschapsarchitect of goedgekeurd door de landschaps- en natuurdeskundige, kan volstaan worden met een landschappelijke inpassing met een gemiddelde breedte van 5 m;
- e. de omgevingsvergunning wordt slechts verleend als zorg wordt gedragen voor ruimtelijke kwaliteitswinst in de vorm van landschaps- of natuurontwikkeling, het verbeteren van de inrichting van het erf of de sloop van bedrijfsbebouwing aan Plakkebord 3;
- f. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.
Artikel 27 Wonen - 1
27.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen met aan - huis - gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water.
27.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen hoofdgebouwen (woningen) met bijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. per bestemmingsvlak is ten hoogste één woning toegestaan;
- c. de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en / of inhoud van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen ten hoogste:
bouwwerk | goothoogte | bouwhoogte | oppervlakte/inhoud | |
hoofdgebouwen (inclusief aan- en uitbouwen) | 4 m | 8 m | 350 m³ | |
bijgebouwen en overkappingen bij de woning | 4 m | 8 m | ten hoogste 40% van het zij- en achtererf met een maximum van 60 m² | |
erfafscheidingen voor de voorgevel | 1 m | |||
erfafscheidingen elders | 2 m | |||
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 m |
- d. bijgebouwen mogen uitsluitend achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
- e. de goothoogte van woningen mag worden overschreden door dakkapellen, indien:
- 1. de afstand tot de dakvoet, de nok en de zijkanten van het dakvlak tenminste 0,5 m bedraagt;
- 2. de bouwhoogte van de dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, ten hoogste 1,5 m bedraagt;
- 3. de breedte van dakkapellen aan de voor- of zijkant van de woning ten hoogste 50% van het dakvlak bedraagt;
- 4. de breedte van dakkapellen aan de achterkant van de woning ten hoogste 70% van het dakvlak bedraagt.
27.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik geldt dat de vloeroppervlakte ten behoeve van aan - huis - gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning bedraagt met een maximum van 50 m².
Artikel 28 Wonen - 2
28.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen met aan - huis - gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, op voormalige agrarische bedrijfslocaties;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': het behoud en herstel van de aanwezige molen en zijn cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – forellenvisvijver':een forellenvisvijver;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – minicamping': een kampeerterrein voor ten hoogste 15 seizoensgebonden standplaatsen met bijbehorende voorzieningen voor dienstverlening en beheer;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water.
28.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen hoofdgebouwen (woningen) met bijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. per bestemmingsvlak is ten hoogste één woning toegestaan, tenzij met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is aangegeven;
- c. op bestemmingsvlakken waar tevens een bouwvlak is aangegeven worden gebouwen en overkappingen binnen bouwvlakken gebouwd;
- d. op de gronden met de aanduiding 'erf' mogen uitsluitend bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- e. bijgebouwen op de gronden met de aanduiding 'erf' mogen niet worden vergroot;
- f. per woning is ten hoogste één paardenbak en / of stapmolen toegestaan;
- g. de afstand van gebouwen tot de perceelsgrens bedraagt tenminste 3 m;
- h. indien gebouwen op een bouwperceel niet aaneen worden gebouwd, geldt een onderlinge afstand van tenminste 3 m;
- i. de afstand van gebouwen en overkappingen tot de bestemming Verkeer bedraagt tenminste 40 m bij de volgende wegen:
- 1. N253 (Rondweg, Oostburgseweg, Nieuwstraat, Commerswerveweg, Lange Heerenstraat);
- 2. N675 (Sterreboschweg, Nieuwvlietseweg, Voorstraat, Provincialeweg, Hoogstraat);
- 3. N61 (Willemsweg, Middenweg);
- 4. N251 (Draaibrugseweg, Beekmanstraat, Rijksweg);
- 5. N674 (Mariastraat, Oostburgsestraat, Oude Haven);
- 6. Zuidzandseweg;
- j. de afstand van gebouwen en overkappingen tot de bestemming Verkeer van de overige wegen bedraagt tenminste 20 m;
- k. de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en / of inhoud van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen ten hoogste:
bouwwerk | goothoogte | bouwhoogte | oppervlakte/inhoud | |
hoofdgebouw (inclusief aan- en uitbouwen) | 6 m | 10 m | ten hoogste 40 % van het bouwperceel met een maximum van 750 m³ | |
bijgebouwen en overkappingen bij de woning | 4 m | 8 m | ten hoogste 40% van het zij- en achtererf met een maximum van 60 m² | |
gebouwen en overkappingen ten behoeve van de minicamping | 4 m | 8 m | 150 m² | |
paardenbak en / of stapmolen | 2 m | ten hoogste 1.200 m² | ||
erfafscheidingen voor de voorgevel | 1 m | |||
erfafscheidingen elders | 2 m | |||
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 m |
- l. bijgebouwen mogen uitsluitend achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
- m. de goothoogte van woningen mag worden overschreden door dakkapellen, indien:
- 1. de afstand tot de dakvoet, de nok en de zijkanten van het dakvlak tenminste 0,5 m bedraagt;
- 2. de bouwhoogte van de dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, ten hoogste 1,5 m bedraagt;
- 3. de breedte van dakkapellen aan de voor- of zijkant van de woning ten hoogste 50% van het dakvlak bedraagt;
- 4. de breedte van dakkapellen aan de achterkant van de woning ten hoogste 70% van het dakvlak bedraagt;
- n. de goothoogte, de bouwhoogte, het grondoppervlak en de dakhelling van de molen op de gronden met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' mogen ten hoogste gelijk zijn aan de goothoogte, de bouwhoogte, het grondoppervlak en de dakhelling zoals deze aanwezig zijn op de dag van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan;
- o. op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – forellenvisvijver' zijn geen gebouwen en geen overkappingen toegestaan.
28.3 Afwijken van de bouwregels
28.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan - huis - gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 25 % van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 50 m²;
- b. het aanbieden van meer dan 3 kamers ten behoeve van logies met ontbijt per woning is niet toegestaan;
- c. het gebruiken van een deel van de woning, of een aan- of uitbouw van de woning ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is toegestaan;
- d. de opslag van agrarische producten, caravans, boten en inboedels is uitsluitend binnen de bestaande gebouwen toegestaan;
- e. bij een paardenbak en / of stapmolen is het gebruik van een geluidsinstallatie, of verlichting door middel van lichtmasten die niet zijn voorzien van bovenafdekking, niet toegestaan.
28.5 Afwijken van de gebruiksregels
28.6 Wijzigingsregels
Artikel 29 Leiding - Gas
29.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van gasleidingen, waaronder in ieder geval zijn begrepen de aanwezige, bestaande gasleidingen.
29.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 29.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
29.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 30 Leiding - Hoogspanningsverbinding
30.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding aangewezen gronden, zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van bovengrondse hoogspanningsverbindingen waaronder in ieder geval zijn begrepen de aanwezige, bestaande hoogspanningsverbindingen.
30.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 30.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
30.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 30.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens over het verlenen van de omgevingsvergunning te beslissen wint het bevoegd gezag hieromtrent schriftelijk advies in bij de beheerder(s) van de leiding(en).
30.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 31 Leiding - Riool
31.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding – Rioool aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van rioolpersleidingen.
31.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 31.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
31.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 31.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens over het verlenen van de omgevingsvergunning te beslissen wint het bevoegd gezag hieromtrent schriftelijk advies in bij de beheerder(s) van de leiding(en).
31.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 32 Leiding - Water
32.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Water aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van drinkwaterleidingen.
32.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 32.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
32.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 32.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens over het verlenen van de omgevingsvergunning te beslissen wint het bevoegd gezag hieromtrent schriftelijk advies in bij de beheerder(s) van de leiding(en).
32.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 33 Waarde - Archeologie
33.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologisch waardevolle terreinen.
33.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 33.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 50 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
33.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 34 Waarde - Archeologie - 1
34.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie - 1 aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
34.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 34.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 250 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
34.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 35 Waarde - Archeologie - 2
35.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie - 2 aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
35.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 35.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 250 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
35.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 36 Waarde - Archeologie - 3
36.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie - 3 aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
36.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 36.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 1.000 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
36.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
Artikel 37 Waarde - Cultuurhistorie - 1
37.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Cultuurhistorie - 1 aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de cultuurhistorisch waardevolle wallen en verdedigingswerken.
37.2 Bouwregels
Op deze gronden mag ten behoeve van de in lid 37.1 genoemde bestemming niet worden gebouwd.
37.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 38 Waarde - Cultuurhistorie - 2
38.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Cultuurhistorie - 2 aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de functionele, cultuurhistorische en landschapswaarde van een molen.
38.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mag ten behoeve van de in lid 38.1 genoemde bestemming niet worden gebouwd;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met in achtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd met in achtneming van het volgende:
- 1. binnen een afstand van 100 meter tot het middelpunt van de molen worden ten behoeve van de onderliggende bestemmingen geen omgevingsvergunningen voor afwijken verleend of wijzigingsbevoegdheden toegepast voor het oprichten van nieuwe bebouwing of de verhoging van bouwhoogten;
- 2. indien in de zone tussen 100 en 400 m vanaf het middelpunt van de molen ten behoeve van de onderliggende bestemmingen bij omgevingsvergunningen wordt afgeweken of wijzigingsbevoegdheden worden toegepast gelden voor de genoemde afstanden tot het middelpunt van de molen de volgende maximale bouwhoogten;
Molen | bouwhoogte op 100 - 200 m afstand | bouwhoogte op 200 - 300 m afstand | bouwhoogte op 300 - 400 m afstand |
molen Nooitgedacht vh De Kat, Cadzand | 4,5 | 5,2 | 5,9 |
molen, naamloos, Retranchement, | 6,6 | 8,6 | 10,6 |
molen, naamloos, Zuidzande | 4,3 | 5,1 | 5,8 |
molen, naamloos, Nieuwvliet | 5,4 | 6,8 | 8,1 |
Hulstermolen, Schoondijke | 5,7 | 7,1 | 8,4 |
De Witte Juffer, IJzendijke | 11,9 | 11,9 | 11,9 |
De Brak, Sluis | 11,3 | 11,3 | 11,3 |
- 1. indien op grond van de artikelen geldend voor de onderliggende bestemmingen een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolge het bepaalde onder 2, prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van de betreffende artikelen;
- 2. het bepaalde onder 2 met betrekking tot de molen in Nieuwvliet is niet van toepassing op de gronden met de bestemming Horeca en de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping'.
38.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 38.2 onder a en b, indien:
- a. de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing.
38.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 39 Waterstaat - Waterkering
39.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn - bij wijze van dubbelbestemming - bestemd voor:
- a. bescherming en veiligstelling van de waterstaatkundige functie van de primaire en regionale waterkering;
- b. water en bijbehorende voorzieningen voor de waterhuishouding.
39.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 39.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
- c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
39.3 Afwijken van de bouwregels
39.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 40 Waterstaatswerken
40.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaatswerken aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterstaatkundige voorzieningen, dijken, sluizen, bruggen en duikers daaronder begrepen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'gemaal': tevens voor een gemaal;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - (electro)mobiliteit': tevens voor de verhuur van (electrische) fietsen en scooters en overige op electromobiliteit en groene energie gerichte (educatieve) activiteiten;
- d. wegen met doorgaande rijstroken (opstelstroken en busstroken daaronder begrepen);
- e. water en bijbehorende voorzieningen voor de waterhuishouding;
- f. bij deze voorziening behorende voorzieningen zoals parallelwegen, fietspaden, picknickplaatsen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
40.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de verkeersregeling, nautisch verkeer daaronder begrepen, verkeersaanduiding, wegaanduiding of verlichting en terreinafscheidingen worden gebouwd;
- b. binnen bouwvlakken mogen tevens gebouwen en overkappingen worden gebouwd;
- c. op de gronden met de aanduiding 'gemaal' zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van een gemaal toegestaan;
- d. de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op gronden met de aanduiding 'gemaal' bedraagt ten hoogste 10 m;
- e. de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - (electro)mobiliteit' bedraagt ten hoogste 12 m;
- f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 15 m.
40.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt het volgende:
- a. het gebruik van meer dan 50 m² brutovloeroppervlakte ten behoeve van horeca ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - (electro)mobiliteit' is niet toegestaan;
- b. het gebruik van meer dan 100 m² vloeroppervlakte ten behoeve van een horecaterras ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - (electro)mobiliteit' is niet toegestaan.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 41 Antidubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen, waarvoor een omgevingsvergunning voor bouwen is vereist, buiten beschouwing.
Artikel 42 Algemene Bouwregels
42.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van het bestemmingsplan worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
42.2 Bestaande maten
Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:
- a. de op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- b. de op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als tenminste toelaatbaar worden aangehouden;
- c. in geval van herbouw is het bepaalde onder a en b slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
- d. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken zoals opgenomen in 48.1 niet van toepassing.
42.3 Afstanden van woningen tot wegen
Ingeval van herbouw van een (bedrijfs-, dienst-)woning elders op een bestemmingsvlak of bouwvlak mag de afstand van de woning (inclusief aan- en uitbouwen) tot de as van de weg - ter beperking van geluidhinder - niet worden verkleind.
Artikel 43 Algemene Gebruiksregels
De algemene gebruiksregels luiden als volgt:
- a. het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de bestemmingsomschrijving en de overige regels.
- b. het bevoegd gezag wijkt af van het bepaalde onder a, indien strikte toepassing van het verbod leidt tot beperkingen in het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen worden gerechtvaardigd.
Artikel 44 Algemene Aanduidingsregels
44.1 Veiligheidszone - lpg
Binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - lpg' geldt dat de bouw van kwetsbare objecten, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen niet zijn toegestaan. Voorts geldt dat bij het verlenen van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer deze veiligheidszone als uiterste grenswaarde in acht genomen moet worden.
44.2 Geluidszone - industrie
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone – industrie' zijn geen nieuwe geluidsgevoelige objecten toegestaan.
Artikel 45 Algemene Afwijkingsregels
45.1 Geringe afwijkingen
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
- c. de omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
45.2 Nieuwe Economische Dragers (NED's) bij cultuurhistorisch waardevolle gebouwen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan voor een NED ter plaatse van een in bijlage 6 als gemeentelijk monument, rijksmonument of cultuurhistorische waardevol pand aangeduid gebouw, met inachtneming van het volgende:
- a. de omgevingsvergunning wordt verleend voor:
- 1. een NED die voorkomt in de kolom cultuurhistorisch waardevol in de positieve lijst Nieuwe Economische Dragers zoals opgenomen in bijlage 2 met dien verstande dat een manege uitsluitend in de nabijheid van woonkernen is toegestaan;
- 2. overige bedrijfsactiviteiten, die naar aard en omvang gelijk te stellen zijn met de NED's zoals vermeld in bijlage 2;
- b. de oppervlakte van een NED bedraagt ten hoogste de in bijlage 2 genoemde omvang;
- c. de NED is in zijn geheel gesitueerd in een bestaand cultuurhistorisch waardevol gebouw en draagt bij aan het behoud en / of het herstel van de cultuurhistorische waarde van het gebouw als ruimtelijke kwaliteitswinst;
- d. de NED, of alle NED's tezamen op een bouwperceel wordt of worden uitgeoefend in een kleinschalige omvang, hetgeen blijkt uit:
- 1. de ruimtelijke uitstraling;
- 2. de verkeersaantrekkende werking, waarbij verlening van de omgevingsvergunning niet tot een onevenredige toename leidt van de automobiliteit;
- 3. de categorie uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten waartoe de activiteit behoort, waarbij geldt dat:
- de bedrijfsactiviteit ten hoogste tot categorie 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten behoort;
- de bedrijfsactiviteit ten hoogste tot categorie 3 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten behoort, mits is aangetoond dat daardoor geen milieuhinder voor aangrenzende percelen ontstaat; alvorens de omgevingsvergunning te verlenen vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de milieudeskundige;
- 4. de omvang van verblijfsrecreatie waarbij geldt dat maximaal 10 verblijfseenheden (appartementen, hotelkamers) binnen het gebouw gerealiseerd mogen worden;
- e. de verkeersveiligheid wordt niet negatief beïnvloed;
- f. op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
- g. opslag van goederen ten behoeve van de NED buiten gebouwen is niet toegestaan;
- h. nieuwe bouwwerken, geen gebouwen zijnde, lichtmasten en lichtbakken voor reclamedoeleinden daaronder begrepen, zijn niet toegestaan;
- i. ter plaatse wordt voorzien in een adequate landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een dichte struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een gemiddelde breedte van tenminste 10 m; op basis van een landschapsplan, opgesteld door een gecertificeerde landschapsarchitect of goedgekeurd door de landschaps- en natuurdeskundige, kan volstaan worden met een landschappelijke inpassing met een gemiddelde breedte van 5 m;
- j. verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
- k. medewerking wordt slechts verleend indien een privaatrechtelijke overeenkomst wordt gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitswinst.
45.3 Bassins voor aquacultuur
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken voor het gebruik van gronden als bassins voor aquacultuur, op de gronden met de aanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied - 2', met in achtneming van het volgende:
- a. uitsluitend gronden met een agrarische bestemming zoals bedoeld in artikel 3, 4, 8 of 9 komen voor de omgevingsvergunning in aanmerking;
- b. ten behoeve van bassins voor aquacultuur mag een oppervlakte van ten hoogste 1 ha worden benut;
- c. bassins ten behoeve van aquacultuur worden omgeven met grasbegroeide aarden wallen met een hoogte die tenminste gelijk of hoger is dan de hoogte van de bassins;
- d. de omgevingsvergunning wordt verleend voor gronden aansluitend op een bouwvlak;
- e. de verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
- f. indien de afstand tot gronden met de bestemming Natuur minder dan 100 m bedraagt wordt medewerking uitsluitend verleend indien geen onevenredige aantasting van de landschaps- of natuurwaarden van het natuurgebied plaatsvindt;
- g. ter plaatse wordt voorzien in een adequate landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een dichte struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een gemiddelde breedte van tenminste 10 m; op basis van een landschapsplan, opgesteld door een gecertificeerde landschapsarchitect of goedgekeurd door de landschaps- en natuurdeskundige, kan volstaan worden met een landschappelijke inpassing met een gemiddelde breedte van 5 m;
- h. medewerking wordt slechts verleend als een privaatrechtelijke overeenkomst wordt gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing;
- i. wijziging leidt niet tot negatieve effecten op de waterhuishouding; burgemeester en wethouders vragen hierover schriftelijk advies van de waterbeheerder alvorens de wijziging toe te passen.
Artikel 46 Algemene Wijzigingsregels
46.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
46.2 Archeologische verwachtingswaarden
46.3 Wijziging nieuwe landgoederen
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen door de bestemming van gronden te wijzigen in de bestemmingen Wonen, Natuur en / of Water met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - landgoed' ten behoeve van de realisering van landgoederen met een woonfunctie op de gronden met de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied - 1', met in achtneming van het volgende:
- a. de omvang van een nieuw landgoed bedraagt tenminste 5 ha, waarvan tenminste 4 ha bestaat uit jaarrond openbaar toegankelijk terrein dat is ingericht met bos of open natuurgebied, water daaronder begrepen, met streekeigen natuur- en landschapswaarden; de gronden waarop de landschaps- en natuurwaarden worden gerealiseerd krijgen na wijziging de bestemming Natuur met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - landgoed';
- b. bestaande, landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden worden niet onevenredig geschaad; alvorens de wijziging toe te passen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van de landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige;
- c. het aantal woningen / wooneenheden per landgoed bedraagt ten hoogste 3;
- d. het aantal hoofdgebouwen per landgoed bedraagt ten hoogste 3;
- e. de totale inhoud van de hoofdgebouwen per landgoed bedraagt tenminste 2.500 m³ en ten hoogste 4.500 m³;
- f. de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt tenminste 6 m;
- g. de bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt tenminste 12 m;
- h. per hoofdgebouw bedraagt het aantal bijgebouwen ten hoogste één;
- i. de oppervlakte van een bijgebouw bedraagt ten hoogste 200 m²;
- j. de goothoogte en de bouwhoogte van een bijgebouw bedragen respectievelijk ten hoogste 4 en 8 m;
- k. indien meer dan één hoofdgebouw wordt gerealiseerd, wordt per extra hoofdgebouw 1 ha extra landschaps- of natuurontwikkeling gerealiseerd;
- l. een landgoed wordt niet doorsneden door dijken, verharde wegen breder dan 5 m of waterlopen breder dan 25 m;
- m. op een landgoed wordt voldoende openbare parkeergelegenheid gerealiseerd;
- n. openbaar toegankelijke paden worden verspreid over het landgoed aangelegd;
- o. er wordt voldaan aan de Wet Geluidhinder;
- p. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen; alvorens de wijziging toe te passen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van de milieudeskundige;
- q. wijziging leidt niet tot onevenredige gevolgen voor het waterbeheer; burgemeester en wethouders vragen hierover schriftelijk advies van de waterbeheerder alvorens de wijziging toe te passen;
- r. medewerking wordt niet verleend alvorens een privaatrechtelijke overeenkomst wordt gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschaps- en natuurwaarden die deel uitmaken van het landgoed.
46.4 Wijziging uitbreiding bestaande landgoederen
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in de bestemmingen Wonen en Natuur met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – landgoed' ten behoeve van de uitbreiding van, op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, als zodanig bestemde landgoederen, met inachtneming van het volgende:
- a. het aantal woningen /wooneenheden per landgoed mag worden uitgebreid tot ten hoogste 3;
- b. het aantal hoofdgebouwen per landgoed mag worden uitgebreid tot ten hoogste 3;
- c. per extra hoofdgebouw wordt, aansluitend aan het bestaande landgoed tenminste 1 ha jaarrond openbaar toegankelijk terrein ingericht met bos of open natuurgebied, water daaronder begrepen, met streekeigen natuur- en landschapswaarden;
- d. de gezamenlijke inhoud van de hoofdgebouwen bedraagt per landgoed tenminste 2.500 m2 en ten hoogste 4.500 m2;
- e. per hoofdgebouw bedraagt het aantal bijgebouwen ten hoogste één;
- f. de oppervlakte van een bijgebouw bedraagt ten hoogste 200 m2;
- g. er wordt voldaan aan de Wet Geluidhinder;
- h. bestaande, landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden worden niet onevenredig geschaad; alvorens de wijziging toe te passen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van de landschapsdeskundige;
- i. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen; alvorens de wijziging toe te passen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van de milieudeskundige;
- j. wijziging leidt niet tot onevenredige gevolgen voor het waterbeheer; burgemeester en wethouders vragen hierover schriftelijk advies van de waterbeheerder alvorens de wijziging toe te passen;
- k. medewerking wordt niet verleend alvorens een privaatrechtelijke overeenkomst wordt gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschaps- en natuurwaarden die deel uitmaken van het landgoed.
46.5 Wijziging landschapscamping
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen door het opnemen van de bestemming Agrarisch, Agrarisch - 1, Agrarisch met waarden - Landschapswaarden of de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - 1 met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - landschapscamping' en de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - landschapscamping' en de bestemming Natuur met aanduiding ' specifieke vorm van recreatie - landschapscamping' ten behoeve van de realisering van landschapscampings op de gronden met de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied - 2', met in achtneming van het volgende:
- a. uitsluitend gronden met een agrarische bestemming zoals bedoeld in artikel 3, 4, 8 of 9 komen voor wijziging in aanmerking;
- b. het aantal standplaatsen per landschapscamping bedraagt tenminste 10 en ten hoogste 60 seizoensgebonden standplaatsen; de gronden waarop de standplaatsen worden gerealiseerd krijgen na wijziging de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - landschapscamping';
- c. de wijziging kan voor ten hoogste 3 nieuwe landschapscampings worden toegepast;
- d. het aantal standplaatsen bedraagt ten hoogste 30 per ha;
- e. per standplaats wordt een oppervlakte van tenminste 833 m² aan landschaps- en natuurwaarden gerealiseerd; de gronden waarop de landschaps- en natuurwaarden worden gerealiseerd krijgen na wijziging de bestemming Natuur met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – landschapscamping';
- f. het bij de landschapscamping behorende oppervlak bedraagt tenminste 2 ha, waarbij geldt dat de verhouding tussen de bij het agrarisch bedrijf behorende bouwgrond en de gronden van de landschapscamping tenminste 2:1 bedraagt;
- g. voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen ten behoeve van de landschapscamping op het eigen terrein;
- h. een gebouw als een sanitairgebouw en / of recreatieruimte ten behoeve van de landschapscamping, wordt gesitueerd op het bouwvlak van het bijbehorende agrarische bedrijf;
- i. in afwijking van het bepaalde onder h, kan buiten het bouwvlak van het bijbehorende agrarische bedrijf een gebouw als een sanitairgebouw en / of recreatieruimte ten behoeve van de landschapscamping worden gesitueerd, onder de voorwaarden dat:
- 1. het gebouw niet binnen een afstand van 50 m ten opzichte van de meest nabij gelegen woning van derden is gelegen;
- 2. de bouw noodzakelijk is omdat de bestaande bebouwing niet geschikt is om te dienen als sanitaire voorziening of als recreatieruimte;
- 3. het gebouw wordt voorzien van een adequate landschappelijke inpassing die is afgestemd op de onder d genoemde landschaps- en natuurwaarden;
- j. de bouwhoogte van het sanitairgebouw en / of recreatieruimte bedraagt ten hoogste 4 m;
- k. het oppervlak van het sanitairgebouw en / of recreatieruimte bedraagt ten hoogste 150 m²;
- l. ter plaatse van de standplaatsen mag de geluidsbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai niet groter zijn dan 48 dB;
- m. de afstand tot een reeds bestaande landschapscamping bedraagt tenminste 100 m;
- n. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
- o. indien de afstand tot gronden met de bestemming Natuur minder dan 100 m bedraagt wordt medewerking uitsluitend verleend indien geen onevenredige aantasting van de landschaps- of natuurwaarden van het natuurgebied plaatsvindt;
- p. wijziging leidt niet tot onevenredige gevolgen voor het waterbeheer; burgemeester en wethouders vragen hierover schriftelijk advies van de waterbeheerder alvorens de wijziging toe te passen;
- q. medewerking wordt niet verleend alvorens een privaatrechtelijke overeenkomst wordt gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschaps- en natuurwaarden ter plaatse van de landschapscamping.
46.6 Wijziging vergroting bestemmingen Bedrijf, Detailhandel of Horeca
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de vergroting van een bestemmingsvlak met de bestemming Bedrijf, Detailhandel of Horeca, met inachtneming van het volgende:
- a. een bestemmingsvlak met de bestemming Bedrijf, Detailhandel of Horeca mag met ten hoogste 20 % worden vergroot;
- b. wijziging wordt slechts verleend indien noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering;
- c. wijziging leidt niet tot een onevenredige toename van de automobiliteit;
- d. de verkeersveiligheid wordt niet negatief beïnvloed;
- e. wijziging leidt niet tot een onevenredige aantasting van cultuurhistorische, landschaps- en natuurwaarden van nabijgelegen gronden;
- f. ter plaatse wordt voorzien in een adequate landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een dichte struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een gemiddelde breedte van tenminste 10 m; op basis van een landschapsplan, opgesteld door een gecertificeerde landschapsarchitect of goedgekeurd door de landschaps- en natuurdeskundige, kan volstaan worden met een landschappelijke inpassing met een gemiddelde breedte van 5 m;
- g. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
- h. wijziging leidt niet tot onevenredige gevolgen voor het waterbeheer; burgemeester en wethouders vragen hierover schriftelijk advies van de waterbeheerder alvorens de wijziging toe te passen;
- i. zorg wordt gedragen voor ruimtelijke kwaliteitswinst in de vorm van landschaps- of natuurontwikkeling of het verbeteren van het erf;
- j. medewerking wordt slechts verleend als een privaatrechtelijke overeenkomst wordt gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitswinst.
46.7 Wijziging wooneenheden in cultuurhistorisch waardvolle panden, gemeentelijke of rijksmonumenten
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen door het aantal wooneenheden van een bestemmingsvlak te vergroten, ten behoeve van de realisering van extra woningen in een bestaand gebouw ten behoeve van het behoud van de cultuurhistorische of monumentale waarde van dat gebouw, met inachtneming van het volgende:
- a. het aantal nieuwe wooneenheden bedraagt na wijziging ten hoogste twee, het totaal aantal wooneenheden ten hoogste drie;
- b. wijziging wordt slechts toegepast ten behoeve van een bouwperceel dat in bijlage 6 wordt aangeduid als gemeentelijk monument, rijksmonument of cultuurhistorisch waardevol pand;
- c. wijziging wordt slechts toegepast voor zover sprake is van ruimtelijke kwaliteitswinst in de vorm dat de bestaande cultuurhistorische of monumentale waarde van het pand en het karakter van het erf in stand blijft, wordt hersteld of versterkt; alvorens wijziging toe te passen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies aan de monumentencommissie;
- d. wijziging leidt niet tot een toename van de bestaande bouwmassa bij een cultuurhistorische waardevol pand;
- e. er wordt voldaan aan de Wet Geluidhinder;
- f. wijziging wordt slechts toegepast als ter plaatse van de nieuwe wooneenheden sprake is van een goed woon- en verblijfsklimaat; alvorens wijziging toe te passen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies aan de milieudeskundige;
- g. medewerking wordt slechts verleend als een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de ruimtelijke kwaliteitswinst;
- h. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
- i. er wordt slechts toepassing gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid indien ook toepassing is of wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 3.6.4, 4.6.2, 8.7.5, 9.7.4of 12.6.1.
46.8 Wijziging recreatienatuur
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen door het opnemen van de bestemming Recreatie ten behoeve van de realisering van recreatiegroen op de gronden met de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied - 6', met in achtneming van het volgende:
- a. wijziging wordt slechts toegepast als de gronden gebruiksvrij zijn verworven ten behoeve van de realisatie van groen en water met landschapswaarden;
- b. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
- c. aan de gronden wordt de aanduiding 'groen' toegekend.
Artikel 47 Overige Regels
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 48 Overgangsrecht
48.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwen luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
48.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
Artikel 49 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Sluis'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Nieuw Bestemmingsplan Buitengebied
Voor het buitengebied van de gemeente Sluis gelden de bestemmingsplannen Landelijk Gebied (van de voormalige gemeente Oostburg), Buitengebied (ook voormalige gemeente Oostburg) en Buitengebied (van de voormalige gemeente Sluis - Aardenburg). Met de verschillende herzieningen die voor deze bestemmingsplannen zijn vastgesteld is een groot aantal grotendeels verouderde bestemmingsplanregelingen ontstaan.
De huidige bestemmingsplannen zijn toe aan vernieuwing, gelet op de volgende factoren.
- Gewijzigde maatschappelijke betekenis van het buitengebied
Net als in de rest van Nederland is er de afgelopen jaren veel veranderd in het buitengebied van Sluis. Het buitengebied is al lang niet meer het exclusieve domein van de landbouw; het wordt steeds meer een multifunctionele ruimte waar gewerkt, gewoond en gerecreëerd wordt; de maatschappelijke betekenis van het buitengebied is verbreed. Daarnaast zijn er binnen de verschillende gebruiksfuncties in het buitengebied allerlei ontwikkelingen gaande, die ruimtelijke gevolgen hebben. Een duidelijk voorbeeld is de aanzienlijke afname van het aantal landbouwbedrijven; deze afname zal zich verder voortzetten, waardoor nog meer agrarische bedrijfsgebouwen zullen vrijkomen. Als tegenhanger van de afname van het aantal agrarische bedrijven spelen binnen de landbouw ontwikkelingen als schaalvergroting, specialisatie en verbreding een belangrijke rol. Daarnaast krijgen andere functies, zoals wonen of maatschappelijke dienstverlening (zorg) steeds vaker een plaats in het buitengebied. - Nieuw ruimtelijk beleid van gemeente en provincie
Parallel aan deze ontwikkelingen verandert ook het beleid van de overheid voor de ruimtelijke ontwikkeling van het buitengebied. Rijk en provincie laten gemeenten – meer dan in het verleden – ruimte om eigen beleid te ontwikkelen, binnen de kaders van het rijks- en provinciaal beleid. Er is daarbij sprake van een omslag van ruimtelijke ordening naar ruimtelijke ontwikkeling, en van toelatingsplanologie naar ontwikkelingsplanologie. De Nota Ruimte van het rijk is een duidelijk voorbeeld van deze koerswijziging. In deze nota wordt het grondgebied van Sluis aangemerkt als Nationaal Landschap.
Het is wenselijk het nieuw ruimtelijk beleid van provincie en gemeente te verankeren in het bestemmingsplan Buitengebied: het provinciale Omgevingsplan Zeeland 2006 - 2012 en het Gebiedsplan West Zeeuws - Vlaanderen, Natuurlijk Vitaal (2004) en de gemeentelijke nota Beleid (voormalige) agrarische bedrijven (2008). - Nieuwe wettelijke kaders
Na de vaststelling van de vigerende bestemmingsplannen zijn diverse relevante wettelijke kaders gewijzigd. Voorbeelden zijn de Wet op de Archeologische monumentenzorg en de intrekking van de Wet op de openluchtrecreatie. Daar komt bij dat de Wet op de Ruimtelijke Ordening per 1 juli 2008 is vervangen door de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Per 1 oktober 2010 is de Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) in werking getreden. De Wabo heeft gevolgen voor de gebruikte termen in het bestemmingsplan (een 'aanlegvergunning' heet voortaan 'omgevingsvergunning voor aanleggen', een 'ontheffing' is een 'omgevingsvergunning voor afwijken'). - De actualiteit van de huidige bestemmingsplannen
De geldende bestemmingsplannen variëren sterk in leeftijd, beleid en bestemmingsmethodiek. Het is ook in dat licht gewenst één actueel bestemmingsplan op te stellen voor het hele buitengebied van de gemeente. Bovendien speelt daarbij een belangrijke rol dat in de loop van de tijd veel functieveranderingen zijn opgetreden. Het is gewenst de plankaart en de bestemmingsregeling op deze nieuwe functies af te stemmen.
1.2 Planopgave
Twee aspecten staan gelet op het voorgaande centraal bij de planopgave:
- een doelgericht planproces;
- afgestemd op de specifieke opgaven voor Sluis.
Doelgericht
Het Gebiedsplan West Zeeuws - Vlaanderen (gebiedsdekkend voor de gemeente Sluis) en de gemeentelijke nota Beleid (voormalige) agrarische bedrijven (nota B(v)ab) bieden een uitstekende basis voor het bestemmingsplan. Deze nota's bieden veel informatie die actueel is en dus een goede onderlegger kan vormen voor het nieuw op te stellen bestemmingsplan; het wiel hoeft niet opnieuw te worden uitgevonden.
Afgestemd op opgaven
In het planproces zal met name worden ingezet op de specifieke voor het buitengebied van Sluis relevante opgaven. Zoals hiervoor aangegeven staan daarbij inhoudelijk de volgende onderwerpen centraal.
Maatschappelijke opgaven
De veranderende betekenis van het buitengebied roept – sterker dan voorheen – vragen op met gevolgen voor beleid en regeling in het kader van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de agrarische ontwikkelingsruimte (hoe kan het proces van schaalvergroting, specialisatie en verbreding doorgaan, zonder de waardevolle kenmerken van het landschap aan te tasten), de gebruiksmogelijkheden van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen, de ontwikkelingsmogelijkheden voor landschap en natuur en ontwikkeling van het recreatieve medegebruik van het buitengebied. De aanwijzing tot Nationaal Landschap, het Gebiedsplan en de nota Beleid (voormalige) agrarische bedrijven geven hierbij duidelijk de richting aan.
Nieuwe wetgeving
Voor het bestemmingsplan zijn met name de volgende veranderingen in wetgeving relevant:
- de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro);
- intrekking van de Wet op de Openluchtrecreatie (Wor);
- inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Op grond van de nieuwe Wro (in combinatie met het nieuwe Bro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden, moeten alle nieuwe bestemmingsplannen vanaf 1 januari 2010 digitaal, uitwisselbaar en vergelijkbaar worden opgesteld. In relatie tot die verplichting zijn door de Landelijke Stuurgroep DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) de volgende standaarden vastgesteld:
- de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008);
- de uitwisselingsstandaard IMRO2008 en de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP2008).
De inwerkingtreding van de Wabo heeft tot gevolg dat de gebruikte termen in het bestemmingsplan voor ontheffingen en aanlegvergunningen worden aangepast (omgevingsvergunningen).
Met het vervallen van de Wor – op 1 januari 2008 – als wettelijk kader voor het verlenen van vergunningen, de ontheffingen en vrijstellingen voor de verschillende vormen van kamperen vervalt de bijzondere wettelijke positie van de kleinschalige kampeerterreinen (kamperen bij de boer). Het belang van het bestemmingsplan als instrument voor de planologische regeling van het kleinschalig kamperen neemt daardoor toe.
1.3 Beoogd Bestemmingsplan
Trefwoorden voor het beoogde bestemmingsplan zijn:
- ontwikkelingsgericht;
- duidelijk en toegankelijk;
- volgens wettelijke standaard.
Ontwikkelingsgericht
Het nieuwe bestemmingsplan is gebaseerd op een - op de specifieke opgaven voor Sluis toegesneden - beleidsvisie (Nota van Uitgangspunten: besproken in de commissie Ruimte op 14 oktober 2008). Deze beleidsvisie is vertaald in de juridisch - planologische regeling van het bestemmingsplan (verbeelding en regels). Dat betekent dat niet volstaan kan worden met een consoliderend bestemmingsplan, waarin alleen de bestaande situatie wordt vastgelegd. Het bestemmingsplan moet de basis vormen om adequaat om te gaan met de ontwikkelingen die zich in de planperiode (van 10 jaar) zullen voordoen in het buitengebied. Het bestemmingsplan moet de ruimte bieden om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken, maar ook om ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan. Daarbij wordt uiteraard rekening gehouden met de bestaande functies (met de nodige flexibiliteit) en wordt de bestemmingsregeling afgestemd op het relevante beleidskader van rijk en provincie.
Duidelijk en toegankelijk
Binnen de mogelijkheden van de wettelijke standaarden en jurisprudentie is een belangrijk aandachtspunt dat het bestemmingsplan gebruiksvriendelijk is. Dat betekent dat de planregels en de verbeelding zo duidelijk en toegankelijk mogelijk worden opgesteld. Het bestemmingsplan wordt gevormd door één digitaal bestand. Met het oog op de werkbaarheid en leesbaarheid kan het bestemmingsplan analoog worden afgedrukt op 18 kaartbladen met een schaal van 1:5.000 en 2 kaartbladen met schaal 1:25.000. De kaartschaal 1:5.000 geeft een relatief gedetailleerd beeld.
Volgens wettelijke standaard
Het bestemmingsplan Buitengebied is overeenkomstig SVBP2008 en IMRO2008 opgesteld.
1.4 Communicatie En Draagvlak
Een bestemmingsplan voor het buitengebied is een veelomvattend en gecompliceerd plan; vele, soms tegenstrijdige, belangen moeten tegen elkaar worden afgewogen. Er is ook sprake van een groot aantal belangengroepen, waarvoor het bestemmingsplan rechtstreeks of indirect gevolgen heeft. Om die reden is gekozen voor een intensief communicatietraject tijdens het proces van beleidsvorming en besluitvorming, teneinde een zo groot mogelijk draagvlak te creëren voor het plan bij bestuurders, instanties en (vooral) gebruikers van het buitengebied. Bij een goed draagvlak kan het beleid beter worden uitgevoerd en is het perspectief op een duurzaam behoud van kwaliteiten en ontwikkelingsmogelijkheden het grootst.
De gemeente heeft voor de begeleiding van het planproces van het bestemmingsplan buitengebied een klankbordgroep ingesteld. Deze klankbordgroep is samengesteld uit vertegenwoordigers van ZLTO, Agrarisch West Zeeuws Vlaanderen, ZAJK, 't Duumpje, ZMF, Waterschap Zeeuws Vlaanderen, provincie Zeeland en RWS.
Daarnaast zijn bewoners en andere belanghebbenden in een vroegtijdig stadium bij de planvorming betrokken door middel van drie inloopbijeenkomsten op 17 en 20 november 2008 (om de inventarisatie die aan het plan ten grondslag ligt te controleren en wensen voor het bestemmingsplan te inventariseren).
1.5 Leeswijzer
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een analysegedeelte (wat zijn de kenmerken en kwaliteiten van het buitengebied?) en een gebiedsvisie (wat is het gemeentelijk beleid voor het buitengebied?). De gebiedsvisie is vertaald in een bestemmingsregeling (hoe wordt de beleidsvisie vertaald in bestemmingen en regels?).
De kern van de toelichting bestaat uit de gebiedsvisie, deze is beschreven in hoofdstuk 4. Het gaat daarbij om de hoofdlijnen van het gemeentelijk beleid, gekoppeld aan de beleidskaart. In aanvulling op de gebiedsvisie wordt in hoofdstuk 5 een aantal specifieke beleidsthema's verder uitgediept.
De informatie die is gebruikt om tot de gebiedsvisie te komen, wordt beschreven in de hoofdstukken 2 en 3.
In hoofdstuk 2 wordt een kenschets gegeven van het plangebied waarbij ingegaan wordt op aspecten als natuur en landschap, waterhuishouding, recreatie en land- en tuinbouw.
In hoofdstuk 3 is het relevante beleidskader beschreven waarbinnen het bestemmingsplan wordt opgesteld. Het gaat hierbij met name om het Omgevingsplan Zeeland 2006 - 2012, het gebiedsplan West Zeeuws - Vlaanderen, Natuurlijk Vitaal en de nota Beleid (voormalige) agrarische bedrijven. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de diverse voor het bestemmingsplan relevante sectorale toetsen.
In hoofdstuk 7 is beschreven op welke wijze de gebiedsvisie is vertaald in bestemmingen en wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling.
Hoofdstuk 8 bevat een beschrijving van de wijze waarop het plan zal worden uitgevoerd, toegepast en gehandhaafd. In hoofdstuk 9 wordt ingegaan op de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid van (onderdelen van) het bestemmingsplan. Hoofdstuk 10 geeft een overzicht van de wijzigingen die bij de vaststelling in het plan zijn aangebracht.
Hoofdstuk 2 Kenschets Buitengebied Sluis
2.1 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied van het nieuw op te stellen bestemmingsplan Buitengebied omvat de plangebieden van de geldende bestemmingsplannen Landelijk Gebied en Buitengebied van de voormalige gemeente Oostburg en het plan Buitengebied van de voormalige gemeente Sluis - Aardenburg.
De verblijfsrecreatieterreinen en bedrijventerreinen maken geen onderdeel uit van het plangebied, deze worden opgenomen in (nieuwe) afzonderlijke bestemmingsplannen.
De begrenzing van het plangebied is aangegeven op figuur 2.1. De buitengrens volgt grotendeels de gemeentegrens. De begrenzing rond de kernen is afgestemd op de geldende en nieuw op te stellen bestemmingsplannen voor deze kernen.
Figuur 2.1. Plangebied bestemmingsplan Buitengebied
Het grondgebied van de gemeente Sluis is een bijzonder gebied. Het is van oudsher in allerlei opzichten een grensgebied. Ontstaan op de grens van land en water behoort het tot de oudste cultuurlandschappen van Nederland. Achter de Noordzee- en Westerscheldekust ligt een wijds, rustig en dunbevolkt gebied, grotendeels in gebruik als landbouwgrond. Polders, dijken, voormalige eilanden en kreken zijn de karakteristieke landschapselementen. Akkerbouw is de belangrijkste bedrijfstak binnen de landbouw. Naast de landbouw, vormt de sector recreatie en toerisme een belangrijke economische pijler. De gemeente beschikt met het lange zandstrand over een toeristische topattractie. Daarnaast scoren natuur en landschap met rust en ruimte hoog bij alle bezoekers. Het gebied is rijk aan cultuurhistorie, zowel in de woonkernen als daarbuiten.
2.2 Kenschets Plangebied
In deze paragraaf worden de belangrijkste in het plangebied voorkomende functies en ontwikkelingen beschreven, voor zover relevant voor de beleidsafweging in hoofdstuk 4 en 5.
Met het oog op leesbaarheid en doelmatigheid beperkt deze analyse zich tot de meest relevante hoofdlijnen in relatie tot de betekenis voor het bestemmingsplan. Voor nadere gegevens over de beschreven functies wordt met name verwezen naar het Gebiedsplan West Zeeuws - Vlaanderen.
2.2.1 Water
Water is belangrijk voor diverse functies, zoals landbouw, natuur, recreatie en landschap. Een goed integraal beheer van het watersysteem is dan ook van groot belang voor een goed functionerend buitengebied. De belangrijkste aspecten van het waterbeheer zijn:
- het terugdringen van verdroging;
- het beschermen van het land en de inwoners ervan voor overstromingen bij extreme regenval;
- het zorgen voor voldoende water van een goede kwaliteit voor landbouw en natuur.
Watersysteem
Het water in Sluis wordt aangevoerd door de neerslag en afgevoerd via gemalen en sluizen. Er zijn vier uitwateringsgebieden: Cadzand, Nieuwe Sluis, Nummer Een en Nol Zeven. De uitwateringsgebieden hebben elk een sluis of gemaal om het overtollige water te lozen op de Westerschelde. Op diverse plaatsen is de natuurlijke afwatering ingrijpend gewijzigd. Het meest opvallend is de Verdronken Zwarte Polder waar een uitwateringspunt is opgeheven en in plaats daarvan het Afwateringskanaal is aangelegd met een uitwateringspunt in Cadzand - Bad.
Voorkomen van wateroverlast
In verband met de verwachte klimaatsverandering, is in het kader van het Gebiedsplan West Zeeuws - Vlaanderen in 1999 een watersysteemanalyse uitgevoerd, gericht op de mogelijke gevolgen van extreme regenval. Volgens de norm mag een bui met een herhalingstijd van 25 jaar (T=25) geen noemenswaardige inundatie ten gevolge hebben in akkerbouwgebied. Voor bebouwing geldt de norm van T = 100. Hoge waterstanden kunnen bij te lange duur grote schade veroorzaken bij verschillende gewassen. Uit de analyse is gebleken dat bij T=25 inundatie alleen uit zal blijven indien extra wateroppervlak is aangelegd. In het kader van een grotere veiligheid en eventuele toekomstige functiewijzigingen is ook de inundatie bij een bui met een herhalingstijd van 100 jaar (T=100) onderzocht. Er is bij T=100 sprake van inundatie van een gebied van circa 1.000 hectare.
Waterkwaliteit
De waterkwaliteit in het gebied wordt aangetast door nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen, riooloverstorten, kwel en nalevering van ongewenste stoffen vanuit de waterbodem. Het saneren van de overstorten, het baggeren van vervuilde onderwaterbodems en het aanleggen van natuurvriendelijke oevers kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de verbetering van de waterkwaliteit.
Veiligheid
Op de grens van land en water ligt de kustverdediging die het achterland beschermt tegen overstromingen vanuit zee. Er is onderscheid tussen de kustverdediging langs de Noordzeekust en die langs de Westerschelde - oever.
De kustverdediging langs de Noordzee bestaat uit een enkelvoudige rij duinen, al dan niet met zand overstoven dijken en enkele kunstwerken (gemalen), met strandhoofden zeewaarts. De kustverdediging langs de Westerschelde - oever (ten oosten van Breskens) bestaat uit een massieve, groene deltadijk met zeewaarts daarvan diverse oeverbestortingen.
Als gevolg van een versnelde zeespiegelstijging worden op termijn versterkingen nodig geacht van de zogenaamde zwakke schakels in de kustverdediging. Het kustvak tussen Breskens en het Zwin is aangeduid als prioritaire zwakke schakel. Dit betekent dat hier een versterking van de kustverdediging noodzakelijk is. Het project "Zwakke schakels" is primair gericht op deze kustversterking. Voor de Westerschelde - oever wordt geen versterking van de waterkering voorzien.
Project Zwakke schakels
In september 2007 is de uitvoeringsfase van het project Zwakke Schakels van start gegaan. In Nederland zijn acht kustgebieden aangewezen als zogenaamde Zwakke Schakel waaronder de westkust van Zeeuws - Vlaanderen. Dit betekent dat deze kustgebieden tussen nu en 2020 versterkt moeten worden om de gevolgen van de zeespiegelrijzing op te kunnen vangen.
De dijken en duinen moeten een storm met een kracht zoals die een keer per 4.000 jaar voorkomt kunnen opvangen. Bij het versterken van de kustgebieden wordt nadrukkelijk rekening gehouden met het verbeteren van de aanwezige natuur- en landschappelijke waarden.
De voorgenomen versterking van de Zwakke Schakel West Zeeuws - Vlaanderen ziet er in grote lijnen als volgt uit:
- bij Cadzand een zeewaartse versterking met zand en versterking van de havendammen en het dijkgedeelte ten westen van het gemaal;
- een grotendeels zeewaartse versterking bij Herdijkte Zwartepolder in combinatie met de aanleg van een strekdam om verdere verzanding van de Verdronken Zwarte Polder te voorkomen;
- een geheel zeewaartse versterking met zand op het gedeelte Nieuwvliet – Groede, tot aan Nieuwesluis;
- de aanleg van een breed, laag duingebied achter de dijk bij Napoleon Hoeve in combinatie met het integrale gebiedsgerichte project Waterdunen;
- traditionele dijkverzwaringen ter plaatse van het Zandertje, Scheldeveste en het Veerplein;
- een met zand afgedekte steunberm voor de dijk bij Hotel de Milliano.
Regionale waterkering
Naast de primaire waterkeringen die grenzen aan het open water van de Noordzee en de Westerschelde, ligt er landinwaarts een stelsel van regionale waterkeringen (de voormalige binnendijken). Deze hebben een reserve functie voor de waterkering ten tijde van dreigende doorbraken van de primaire kering als gevolg van dijk- of oevervallen. In Sluis loopt de regionale kering min of meer evenwijdig aan de primaire kering.
2.2.2 Natuur
Het buitengebied van Sluis herbergt een verscheidenheid aan natuurtypen en aan plant- en diersoorten. De natuur is te onderscheiden naar gebieden in de kustzone en gebieden in het poldergebied.
Het kustgebied bestaat uit een smalle duinstrook - met daarbij behorende karakteristieke duinvegetaties en broedvogels - en de twee slufters (een ver landinwaarts gelegen strandvlakte): Het Zwin en de Verdronken Zwarte Polder. De slufters zijn van internationaal natuurbelang door de bijzondere overgang van zoute schorvegetatie, slikken en platen naar zoete duinvegetaties.
Binnen het poldergebied zijn gebieden van vogelkundige, vegetatiekundige en faunistische betekenis te onderscheiden. Voorbeelden hiervan zijn:
- rustige, open en onbebouwde gebieden met grasland, akkers, ganzenopvanggebieden, water en riet als ideaal broedgebied voor weidevogels;
- hoogwatervluchtplaatsen nabij de Westerschelde waar vogels de lage waterstanden afwachten om te foerageren;
- kreekrestanten en zilte graslanden met een rijke vegetatie;
- reliëfrijke graslanden en bloemdijken voor insecten, broedvogels en hagedissen;
- vochtige weilanden, veedrinkputten en andere moerasachtige omstandigheden voor de boomkikker, kamsalamander en andere bijzondere amfibieën.
De oorspronkelijke natuurgebieden zijn onvoldoende groot en niet aaneengesloten. Voor een kansrijke verdere ontwikkeling van natuur is het wenselijk om in waterhuishoudkundig en bodemkundig opzicht geschikte gebieden, natuur te ontwikkelen en bestaande en nieuwe natuurgebieden met elkaar te verbinden. In de provinciale Ecologische Hoofdstructuur zijn daarvoor beheers-, reservaats- en natuurontwikkelingsgebieden aangewezen. De realisering van deze ecologische hoofdstructuur is inmiddels in een vergaand stadium van uitvoering.
Een aantal agrarische gebieden heeft actuele natuurwaarden. Deze gebieden zijn in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Zeeland aangewezen als 'agrarische gebieden van ecologische betekenis'.
Passageule
Een van de kreken die integraal onderdeel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur is de Passageulelinie. De Passageule vormt een natte verbinding tussen de natuurgebieden. Als gevolg van zijn functie als hoofdafwatering was de Passageule tot voor kort enkel ingericht voor de afvoer van overtollig regenwater. Het was een kale watergang met steile oevers, zonder plantengroei. Over grote afstanden waren de oevers afgekalfd, daardoor was het water sterk verondiept.
Bij het inmiddels gerealiseerde herstel van de Passageule zijn er meerdere doelen aan elkaar gekoppeld: meer waterberging, een verbeterde waterafvoer, inrichting van een natte ecologische verbindingszone en het cultuurhistorische en belevingsaspect. Op beide oevers is circa 7 meter grond verworven, waarmee ruimte is ontstaan om flauwe oevers te realiseren met een moerasachtig karakter. Veel kale sloten met steile wanden zijn omgevormd tot prachtige kronkelende kreken met natuur- en onderhoudsvriendelijke oevers. Langs de Passageule is circa 40 kilometer oever heringericht.
Figuur 2.2. Natuurkwaliteitskaarten
Natura 2000 - gebieden
Voorts zijn in West Zeeuws Vlaanderen drie Natura 2000 - gebieden (in ontwerp) aangewezen die deels in het plangebied zijn gelegen: 'Het Groote Gat', 'de Westerschelde en Saeftinghe' en 'Het Zwin & Kievittepolder'.
Het Groote Gat is een voormalige kreek ten zuiden van de kern Oostburg, die verbonden is geweest met het Zwin, met omliggende vochtige en zoute graslanden, rietkragen en struweel.
De Westerschelde is de zuidelijke tak in het oorspronkelijke mondingsgebied van de rivier de Schelde. Het is de enige zeetak in de Delta waar nu nog sprake is van een estuarium met open verbinding naar zee. Het betreft een zeer dynamisch gebied, mede door de trechtervorm ervan, waarin het getijverschil naar achteren erg groot wordt. Het estuarium bestaat uit diepe en ondiepe wateren, bij eb droogvallende zand- en slikplaten en schorren. Buitengaats ligt de verzande slufter van de Verdronken Zwarte Polder nog in het gebied. In het mondingsgebied is verder nog sprake van duinvorming, onder andere op de Hooge Platen. Binnendijks is een aantal gebieden gelegen met aan het estuarium gekoppelde natuur, waaronder de Herdijkte Zwarte Polder.
Het Zwin is een sluftergebied op de grens van Nederland en België. Ongeveer een derde deel van het gebied ligt in Nederland, het grootste deel in België. Het Zwin bevat dynamische duinen en is één van de weinige gebieden in Zeeland met een zandig schor en bijbehorende vegetatie. In de aangrenzende Kievittepolder bevindt zich de meest zuidwestelijke populatie van boomkikker en kamsalamander in Nederland.
2.2.3 Landschap, archeologie en cultuurhistorie
In het landschap zijn cultuurhistorische relicten, natuur en het gebruik van gronden door de land- en tuinbouw nauw met elkaar verweven. Het landschap van het plangebied kan ingedeeld worden in de volgende vier deelgebieden (zie ook figuur 2.3).
Het geulengebied
De Zwingeul en de Braakman (gemeente Terneuzen) zijn twee getijdengeulen die beide langzaam zijn verland en tenslotte grotendeels ingepolderd. De Passageule vormt nog steeds de verbindende schakel tussen deze twee gebieden. In de Passageule is nog altijd een waterloop aanwezig die voor de afwatering van het omliggende gebied zorgt.
De eilanden
De voormalige eilanden bestaan uit eilandkernen die in de 12e eeuw werden bedijkt. Rondom deze kernen zijn schilvormige polders ontstaan door de indijking van de schorren en slikken. In Sluis zijn twee van deze voormalige eilanden te onderscheiden: het eiland van Cadzand en het Oudtland van Groede en Breskens. Het eiland van Cadzand bestaat feitelijk uit twee kernen met daaromheen de schilpolders. Tussen de kernen ligt de Killa, het nog nauwelijks te herkennen restant van een voormalige getijdengeul. De zuidelijke begrenzing van het eiland van Cadzand wordt gevormd door de Zwingeul. De kernen liggen relatief laag terwijl, als resultaat van een latere bedijking en dus een langdurige opslibbing, de meeste schilpolders en de Zwingeul tot een meter hoger liggen.
Het Oudtland van Groede en Breskens wordt in tweeën gedeeld door de strandwal van Groede. Deze strandwal ligt nauwelijks herkenbaar, iets hoger in het landschap. Op de strandwal zijn verschillende kernen te vinden zoals Nieuwvliet, Groede en Nummer Een. De noordflank bestaat uit een grote open polder waarin twee kreekrestanten liggen die zijn ontstaan door inpoldering.
De polders
De Vlaamse polders (globaal gezien ten zuiden van de Passageule) zijn het resultaat van een reeks van inpolderingen en inundaties vanwege krijgsgeweld gedurende enkele eeuwen. Het gaat om een omvangrijk systeem van polders en kreken.
De Zeeuwse Polders (globaal gezien ten noorden van de Passageule) worden gevormd door een groot aantal grootschalige en rationeel verkavelde nieuwlandpolders. Achter de Westerscheldedijk ligt een aantal smalle en laaggelegen polders.
Het dekzandgebied
Een apart stukje van de Vlaamse polders wordt gevormd door een dekzandrug die al bewoond was in de Romeinse tijd. Op deze dekzandrug zijn de kernen Aardenburg, Heille en St. Kruis gelegen. Ten zuiden hiervan ligt een dekzandgebied met een groot aantal kreken. In het dekzandgebied zijn bewoningssporen aangetroffen uit het Mesolithicum (de middensteentijd; vanaf 10.500 voor Chr.).
Figuur 2.3. Landschapstypen
Nationaal Landschap
De aanwijzing van West Zeeuws Vlaanderen tot Nationaal Landschap (zie ook hoofdstuk 3, beleidskader) heeft plaats gevonden op basis van de volgende relevante kenmerken:
- het polderpatroon met geulensysteem;
- de overgang van zandige kust, via kleipolders naar dekzandgebied met verschillende mate van openheid;
- de verdedigingswerken.
Waardering landschap
Door de schaalvergroting in de land- en tuinbouw, veranderingen in de natuurlijke afwatering, nieuwe bebouwing (die deels niet aansluit op de ondergrond, infrastructuur of bestaande landschapspatronen), aanleg van nieuwe beplanting en wijzigingen in traditionele teeltplannen zijn de van oorsprong verschillende gebieden steeds meer op elkaar gaan lijken.
De overgangen tussen het geulengebied, de eilanden en de polders zijn nog goed herkenbaar en worden onder andere gevormd door een bochtig patroon van - deels met bomen - beplante dijken en wegen en door een slotenpatroon dat nog voor een deel gebaseerd is op oude geulen en kreken en de natuurlijke afwatering. Voorts is het zicht op de kreken in samenhang met het microreliëf van de omliggende gronden waardevol alsmede het zicht op de wallen van Aardenburg, Sluis en IJzendijke. Op basis van deze inventarisatie worden de volgende gronden als landschappelijk waardevol aangemerkt:
- het geulengebied;
- het dekzandgebied;
- de gronden grenzend aan de grotere kreken zoals de Nieuwkerkse Kreek, Baarzandsche Kreek, de Zwartegatsche Kreek, Groote Gat, Stiers Kreek en rond het Erasmusbos;
- de gronden met zicht op (de wallen van) Sluis, Aardenburg, IJzendijke, Sint Anna ter Muiden en de herkenbare voormalige forten Krabbeschans en Kruisschans;
- de dijken.
Cultuurhistorie en archeologie
Archeologie
Provinciaal beleid
Tot het moment waarop de gemeente haar eigen archeologiebeleid vaststelt, geldt het provinciale beleid ten aanzien van archeologie. Het uitgangspunt van het provinciale beleid is het behoud van bekende archeologische waarden in situ. Prevaleren andere belangen dan wordt gestreefd naar behoud ex situ.
De provincie stelt zich op het standpunt dat terreinen van hoge en zeer hoge archeologische waarde (AMK) van provinciaal belang zijn. Voor een terrein met een vastgestelde archeologische waarde (AMK) geldt in principe altijd behoud in situ. Deze terreinen moeten op gemeentelijk niveau een afdoende planologische bescherming krijgen en kunnen niet vrijgesteld worden van onderzoek, tenzij het een oppervlakte betreft tot 30 m².
Voor gebieden met een verwachtingswaarde (IKAW, ZAA en ARCHIS) is afweging van archeologische waarden noodzakelijk door middel van archeologisch onderzoek:
- dit onderzoek is noodzakelijk in gebieden met een middelhoge en hoge verwachtingswaarde (IKAW);
- gebieden met een lage of zeer lage verwachtingswaarde (IKAW) moeten niet onderzocht worden, tenzij er een vondstmelding bekend is uit het Zeeuws Archeologisch Archief (ZAA) of uit het nationaal informatiesysteem ARCHIS.
Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk wanneer:
- is aangetoond dat er geen archeologische (verwachtings)waarden aanwezig zijn;
- werkzaamheden vergunningvrij kunnen worden uitgevoerd;
- werkzaamheden niet dieper worden uitgevoerd dan 30 cm onder het maaiveld;
- het te verstoren oppervlak niet groter is dan 100 m², tenzij het een terrein is dat op de AMK gewaardeerd is als een terrein met zeer hoge of hoge archeologische waarde;
- herbouw plaatsvindt met dezelfde afmetingen en dezelfde maat funderingen (horizontaal en verticaal) als het oorspronkelijke bouwwerk.
Gemeentelijk beleid
Gemeenten met een vastgesteld archeologiebeleid kunnen op basis van inhoudelijk beargumenteerde keuzes van deze provinciale regelgeving inzake gebieden met een verwachtingswaarde afwijken.
In 2008 heeft de Vereniging van Zeeuwse Gemeenten (VZG) door middel van een Europese aanbesteding opdracht gegeven aan Vestigia BV te Amersfoort voor het opstellen van het archeologiebeleid voor negen gemeenten in Zeeland, waaronder de gemeente Sluis. Het traject om te komen tot een archeologiebeleid bestaat uit de volgende stappen:
- het opstellen van een gedetailleerde archeologische verwachtingskaart voor het gehele grondgebied van de gemeente Sluis;
- het op basis van deze verwachtingskaart opstellen van een beleidsnota;
- het maken van beleidsadvieskaarten.
Op dit moment (oktober 2010) zit de eerste fase - het opstellen van een archeologische verwachtingskaart - in de afrondende fase. Naar verwachting zal de bestuurlijke implementatie van het archeologiebeleid plaatsvinden in de loop van 2012.
Vooruitlopend op de vaststelling van een eigen gemeentelijk beleid vindt de gemeente het wenselijk om een interim - beleid te voeren. De directe aanleiding hiertoe vormt de planologische procedure tot herziening van de bestaande bestemmingsplannen voor het buitengebied tot één integraal bestemmingsplan. Daarnaast leidt de huidige praktijk tot vertraging bij de realisering van plannen en tot extra financiële lasten bij de burger, welke vaak niet in verhouding staan tot de te realiseren plannen en de te behouden archeologische waarden. Bovendien is de handhaafbaarheid van een dieptebepaling van 30 cm (één spade diep) en een oppervlakte van 30 m2 zeer gering omdat veelvoorkomende werkzaamheden ook meteen in overeenstemming zijn met normaal beheer en onderhoud. Gezocht is naar een regeling die rekening houdt met economische, maatschappelijke én archeologische belangen en die praktisch uitvoerbaar is.
De gemeente heeft dit interimbeleid geformuleerd in de Verordening interimbeleid archeologie Sluis. Deze verordening zal gelden totdat het archeologiebeleid dat op dit moment (juni 2011) wordt voorbereid door de gemeenteraad is vastgesteld en kan worden geïmplementeerd.
Voor het bestemmingsplan is daarbij het volgende van belang.
Indien AMK-terreinen voor een oppervlakte van meer dan 50 m² worden verstoord tot een diepte van meer dan 40 cm geldt altijd een onderzoeksplicht naar de archeologische waarden. Het betreft de niet-wettelijk beschermde AMK-terreinen inclusief de gedeelten van de kernen van hoge archeologische waarden zoals op de AMK zijn aangegeven en voorzover deze in het buitengebied zijn gelegen (Aardenburg, Cadzand-dorp, Groede, Heille, IJzendijke, Oostburg, St. Kruis , St Anna ter Muiden, Sluis en Zuidzande).
Op basis van een nog nader uit te voeren inventarisatie zou aanvullend nog sprake kunnen zijn van terreinen met archeologische waarden. Deze inventarisatie is nog niet afgerond en met deze gebieden kan in het bestemmingplan nog geen rekening worden gehouden.
De gehanteerde diepte van 40 cm wijkt af van het provinciale beleid. Een gemiddelde bouwvoor is in de gemeente Sluis niet bekend uit onderzoek. De ZLTO heeft aangegeven dat de dikte van de gemiddelde bouwvoor in Zeeland 40 cm bedraagt. Het is om deze reden aanvaardbaar deze maatvoering van 40 cm aan te houden.
Ook de gehanteerde oppervlaktemaat van 50 m2 wijkt af van het provinciale beleid. Het is echter gezien de bepalingen van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (WABO) redelijk de grens op te schuiven naar de grens die in de WABO geldt voor vergunningvrij bouwen, namelijk een ondergrens van 50 m2. De grens van 30 m2 uit het provinciale beleid is op hetzelfde argument gebaseerd.
Bij IKAW-terreinen wordt onderscheid gemaakt tussen:
- gebieden met een zeer lage of lage trefkans;
- gebieden met een middelhoge trefkans;
- gebieden met een hoge trefkans.
Gebieden met een zeer lage of lage trefkans
Hierbij wordt niet afgeweken van het thans bestaande provinciale beleid. Dit houdt in dat indien ARCHIS, ZAA of de bodemkaart daartoe aanleiding geven, er toch een onderzoeksplicht zal gelden. In de praktijk betekent dit dat er een onderzoeksplicht ontstaat voor verstoringen van meer dan 1.000 m2 / dieper dan 50 cm voor de gebieden waar sprake is van Hollandveen.
Gebieden met een middelhoge trefkans
Hier wordt de voorwaarde om de archeologische waarden te onderzoeken gesteld bij verstoringen groter dan 250 m² en dieper dan 40 cm, waarbij afgeweken wordt van het provinciaal beleid.
Gebieden met een hoge trefkans
Hier wordt de voorwaarde om de archeologische waarden te onderzoeken gesteld bij verstoringen groter dan 250 m² en dieper dan 40 cm, waarbij afgeweken wordt van het provinciaal beleid.
Uiteindelijk zit er dus geen verschil in de voorgestelde regeling voor de gebieden met een middelhoge of een hoge trefkans. Bij de nadere uitwerking van het archeologie beleid is het niet uitgesloten dat er een verschil in toetsing zal ontstaan tussen de gebieden. Om deze reden worden de beide gebieden in het bestemmingsplan onderscheiden.
De gehanteerde diepte van 40 cm wijkt af van het provinciale beleid maar sluit, zoals eerder aangegeven,aan op de ingeschatte norm voor een gemiddelde bouwvoor in Zeeland.
Beschermde AMK - monumenten
In het plangebied zijn diverse archeologische monumenten aanwezig die weergegeven zijn op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Een aantal van deze archeologische monumenten heeft een beschermde status. Het gaat hierbij om de volgende monumenten.
1. Sluis: camping Rozenoord, Monumentennummer 2929 Terrein van zeer hoge archeologische waarde, beschermd | Terrein met resten van een kasteel uit de late middeleeuwen. Het kasteel van Sluis, gelegen aan het voormalig Zwin, gaat terug tot de 14e eeuw (1386). Het vormde het grootste, veelvuldig belegerde vestingwerk aan de kust van Frankrijk en Vlaanderen, gebouwd ter bescherming van de stad en controle van de handel (Brugge - Engeland) over het Zwin. In 1794 werd het kasteel deels verwoest door de Fransen, in 1820 werd het afgebroken. Het nog zichtbare gedeelte, een met gras begroeide heuvel van circa 6 meter hoogte was de opgehoogde binnenplaats van het kasteel. |
2. Aardenburg: Centrum, Eecloosche Watergang, Monumentennummer 61 Terrein van zeer hoge archeologische waarde, beschermd | Het betreft een terrein met sporen van bewoning en / of begraving uit de Romeinse tijd. Het Romeinse niveau bevindt zich aan de noordzijde van het terrein op een diepte van 1 - 1.5 meter, naar het zuiden toe wordt de diepte minder; de Romeinse cultuurlaag is circa 5 cm dik. Er liggen veel vondsten (vooral aardewerk) aan het oppervlak maar het is niet duidelijk of het gaat om opgeploegd materiaal of om scherven die tijdens de aanleg dan wel het slechten van de 13e eeuwse vestingwal verspreid zijn geraakt. Het terrein is net buiten de 17e eeuwse vestingwal gelegen, ten zuidoosten van de Romeinse legerplaats. |
3. Aardenburg: Kloosterwei, Begijnenhof, Monumentennummer 60 Terrein van zeer hoge archeologische waarde, beschermd | Terrein met mogelijk de resten van een klooster uit de late middeleeuwen. De eerste vermelding van een begijnenhof gaat terug tot 1249, een begijnenhof is ook afgebeeld op een kaart van circa 1550. Bij onderzoekingen in circa 1830 - 1840 zijn hier koperen grafplaten (vermoedelijk werden stenen zerken bedoeld) en gemetselde graven gevonden. |
4. Aardenburg: Centrum, Scheidingspad, Zuidwal, Monumentennummer 63 Terrein van zeer hoge archeologische waarde, beschermd | Terrein met sporen van bewoning, een weg, alsook een legerplaats uit de Romeinse tijd en resten van een vestingwal uit de nieuwe tijd. Het Romeinse niveau met daarin de fundering van een vestingmuur met torens, aangrenzende spitsgracht(en), de weg en sporen van bewoning (gebouwen) wordt doorsneden door de binnengracht van de 17e eeuwse vestingwal. |
5. Oostburg: Oude Haven, Combingascura, Commerswerve, Commerswal, Monumentennummer 2449 Terrein van zeer hoge archeologische waarde, beschermd | Terrein met sporen van bewoning (oud maaiveld en terp) uit de vroege en late middeleeuwen, gelegen in zandige klei in een oeverwal in een polderlandschap. De oudste sporen dateren uit de 9e - 10e eeuw, de eerste vermelding van Combingascura al uit 794. De zichtbare verhoging is grotendeels natuurlijk van aard (een kreekrug). |
6. Groede, Scherpbierse Weg, Monumentennummer 1656 Terrein van zeer hoge archeologische waarde, beschermd | Het betreft een terrein met resten van een motte / vliedberg uit de late middeleeuwen. Het monument is gesitueerd in open polderlandschap, op een kwelderrug. Rondom de min of meer vierkante basis van de heuvel ligt een nog redelijk goed waarneembare gracht. De hoogte van de berg is 3 tot 4 meter, de diameter ongeveer 80 meter. |
Deze AMK gebieden met een beschermde status behoeven geen regeling in het bestemmingsplan.
Cultuurhistorie
Verdedigingswerken
Een bijzonder cultuurhistorisch element in de gemeente Sluis zijn de verdedigingswerken. Sinds de tijd van de Romeinen is het plangebied eeuwenlang het toneel geweest van conflicten en oorlogen. Het meest sprekende voorbeeld is de 80 - jarige oorlog.
Aan het begin van de 80 - jarige oorlog (1568 - 1648) zaten de zuidrand en de oostkant van Zeeuws - Vlaanderen vast aan het 'vasteland' van de Zuidelijke Nederlanden en bestond West Zeeuws - Vlaanderen uit een verzameling eilanden: bedijkte polders, schorren en slikken.
De 80 - jarige oorlog begon met een gewapende strijd van de Nederlandse gewesten tegen de Spaanse Landheer. Tijdens de opstand werd Zeeuws - Vlaanderen steeds meer een buffer tussen de kern van de republiek en de gebieden die in handen waren van de Spanjaarden. Het uitgestrekte geulensysteem maakten waterlinies mogelijk. Langs deze geulen werden meer dan 100 vestingswerken aangelegd in de vorm van forten, schansen en redoutes, zowel door de Staatsen als door de Spanjaarden. De forten werden gebouwd op strategische punten van waaruit de waterwegen en de kreken gecontroleerd konden worden. Ook in het toenmalige buitendijkse gebied werden forten aangelegd. Aan het begin van de 17e eeuw werden verschillende verdedigingslinies , de zogeheten 'linies van communicatie' aangelegd die de steden met de nabijgelegen forten verbonden. Deze linies hadden overwegend een oost - west richting, omdat de strijd globaal noord - zuid was gericht. Voor het maken van deze linies werden soms nieuwe grondwallen gemaakt, soms werd gebruik gemaakt van bestaande dijken of wallen zoals de laatmiddeleeuwse wallen van Aardenburg. Om de linies te kunnen verdedigen werden de gebieden ervoor onder water gezet (inundatievelden). Na de vrede van Munster in 1648 werd een aantal forten en linies geslecht, de overgebleven forten en linies werden bij latere oorlogen incidenteel weer in gebruik genomen. Na 1800 hadden de restanten van de linies nauwelijks nog een militaire rol en werden in agrarisch gebruik genomen of gebruikt voor bewoning.
Een deel van de oude militaire linies (Staats - Spaanse linies) is nog herkenbaar in het landschap door dijken, forten en schansen. De eilanden, dijken, kreken en forten vormen in combinatie met de hoogteligging van de polders een waardevol historisch - geografisch patroon en geven gezamenlijk een herkenbaar beeld van de ontstaansgeschiedenis van het landschap.
Molens
In of grenzend aan het plangebied zijn 7 cultuurhistorisch waardevolle molens gelegen. Ten behoeve van het behoud van de molens is het van belang niet alleen het bouwwerk te beschermen maar ook te zorgen voor voldoende vrije windvang.
Het betreft de volgende molens.
- Zuidzandseweg 3, Cadzand, molen Nooitgedacht vh De Kat, ronde stenen beltmolen uit 1897, geplaatst op een molenberg.
- Molenstraat 1, Retranchement, naamloos, standerdmolen die mogelijk uit 1643 dateert, geplaatst op een molenberg van 2,5 meter.
- Sluissedijk 7, Zuidzande, naamloos, ronde stenen beltmolen uit 1874.
- Molenweg 5, Nieuwvliet, naamloos, ronde stenen grondzeiler, korenmolen uit 1850.
- Lange Herenstraat 71, Hulstermolen, ronde stenen beltmolen, oorspronkelijk uit 1884.
- Biestraat 18, IJzendijke, De Witte Juffer, ronde stenen stellingkorenmolen uit 1841, geplaatst op een bolwerk van 5 meter hoog.
- Nieuwstraat46, Sluis, De Brak, ronde stenen stellingmolen uit 1739, geplaatst op een molenberg van 2,5 meter.
Op basis van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Zeeland wordt een molenbiotoop (het gebied waarbinnen met de aanwezigheid van de molen rekening wordt gehouden ten behoeve van een vrije windvang) van 400 meter rond de molen aangehouden. Binnen 100 meter van de molen wordt geen nieuwe bebouwing of beplanting toegestaan, hoger dan het laagste punt van de verticale wiek. Daarbij wordt een uitzondering gemaakt voor bestaande bebouwing.
In de zone van 100 tot 400 meter rond de molen dient een zekere windvang te worden gewaarborgd. Naar de mening van de gemeente dient ook hier rekening te worden gehouden met de bestaande situatie in die zin dat vigerende bouwmogelijkheden in het nieuwe bestemmingsplan worden gerespecteerd. In bijlage 12 is een berekening opgenomen, op basis van het rekenmodel van de Vereniging de Hollandse Molen, van de aan te houden maximale bouwhoogte voor gebouwen.
Waardevolle bebouwing
In het plangebied zijn boerderijen (zowel in gebruik als agrarisch bedrijf of gebruikt voor burgerbewoning) gelegen die op basis van de monumentale waarde aangemerkt worden als rijksmonument, gemeentelijk monument of cultuurhistorisch waardevol gebouw. Deze boerderijen zijn opgenomen in bijlage 4. Daarnaast zijn er andere, cultuurhistorisch waardevolle elementen zoals:
- de genoemde molens;
- overige rijks- of gemeentelijke monumenten zoals het voormalige klooster in de St Annastraat, een van de laatste voorbeelden van kloosters die aan het begin van de twintigste eeuw in Sluis werden gesticht, met architectonische waarde;
- de wallen van Aardenburg, Retranchement en Sluis en de Kruisdijkschans (voormalige fortificatie (kruisschans) bestaande uit een dubbel omgracht rechthoekig terrein op het midden waarvan een vrijstaand gebouw is gebouwd);
- bijzondere elementen die verwijzen naar een tijdsperiode zoals de luchtwachttoren in Eede (betonnen toren voor visuele vliegtuigsignalering, gebruikt ten tijde van de Koude Oorlog; van de 139 luchtwachttorens resteren er nog 15 waaronder de toren in Eede), de vlasroterij aan de Biezenstraat en Schorer's graf (Wilhelm Schorer leefde van 1717 tot 1800 en was onder andere president van de Raad van Vlaanderen; hij bleek in staat een hoogoplopend en lang lopend conflict tussen de Staat der Nederlanden en de provincie Zeeland op te lossen; opmerkelijk was dat hij buiten de kerk begraven wilde worden, op een plek, als het ware uitkijkend over de streek tussen Hoofdplaat en IJzendijke: Schorer's graf).
De rijksmonumenten, met uitzondering van de waardevolle boerderijen, zijn vermeld in bijlage 10.
Figuur 2.4. Cultuurhistorische waardenkaart
Voor de duurzame instandhouding van bestaande cultuurhistorische en archeologische kwaliteiten is verankering in het bestemmingsplan gewenst. Het gaat daarbij om de volgende kwaliteiten:
- de aanwezige archeologische monumenten, met uitzondering van de monumenten die onder de Monumentenwet vallen (voor deze monumenten is het niet noodzakelijk aanvullende regels in het bestemmingsplan op te nemen);
- de gebieden waar naar verwachting sprake is van archeologische waarden;
- de herkenbare restanten van de Staats - Spaanse Linies;
- de bijzondere elementen zoals de monumenten en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing waaronder de molens.
2.2.4 Land- en tuinbouw
Veruit het grootste deel van het buitengebied van Sluis is in gebruik bij de land- en tuinbouw. De landbouw is niet alleen van groot economisch belang voor de regio, maar ook voor het in stand houden van het landschap en de belevingswaarde ervan.
De meeste agrarische bedrijven richten zich op de akkerbouw, al dan niet in combinatie met veehouderij, bollenteelt of tuinbouw. Daarnaast komen de bedrijfstypen fruitteelt en melkveehouderij voor. De trend is dat de meeste bedrijfstypen in aantal afnemen en dat het percentage bedrijven met nevenactiviteiten toeneemt. De neveninkomsten betreffen vooral inkomsten uit loonarbeid en inkomsten door recreatieve nevenactiviteiten. Agrarisch natuurbeheer komt weinig voor. De meeste bedrijven hebben een groot aantal verspreid liggende kavels. Daarnaast kampen veel boeren met een beperkte zoetwatervoorraad, waardoor de keuze in teelten beperkt wordt. Relatief hoge grondprijzen vormen een belemmering voor verdere schaalvergroting.
Gelet op de geschetste bedrijfssituatie van de agrarische sector in het plangebied dient rekening te worden gehouden met een noodzakelijk en doorgaand proces van aanpassing en verandering. Dit proces richt zich met name op schaalvergroting, intensivering, specialisatie en verbreding.
Schaalvergroting en intensivering
Om aan de gevolgen van de voortgaande liberalisering en globalisering op de wereldmarkt en het terugtredende markt- en prijsbeleid van de Europese Unie het hoofd te kunnen bieden en aan de steeds strengere milieueisen te kunnen voldoen, is de mogelijkheid voor schaalvergroting heel belangrijk. Dit betreft zowel vergroting van het bedrijfsoppervlak als van de bedrijfsbebouwing.
Naast of in combinatie met schaalvergroting zal er ook sprake zijn van intensivering. Door intensief (arbeids- en / of kapitaalintensief) een relatief beperkte oppervlakte te benutten, kunnen bedrijven toekomstperspectief behouden.
Specialisatie
Specialisatie in de vorm van het produceren van streekeigen, kwaliteits- en / of biologische producten, kan eveneens voor enkele bedrijven een mogelijkheid zijn om het inkomen aan te vullen. Voor wat betreft biologische landbouw verloopt de omschakeling landelijk gezien nog niet op grote schaal. Een hogere prijs voor de producten is namelijk niet op voorhand gegarandeerd, terwijl de productiewijze wel duurder is (onder andere arbeidsintensiever). In Nederland verloopt de afzet en verwerking van biologische producten bovendien niet altijd makkelijk en de overheid heeft tot nu toe (in vergelijking met andere landen) weinig gestimuleerd in de vorm van subsidies.
Verbreding
Het verbreden van de agrarische bedrijfsvoering met neventakken (bijvoorbeeld agrarisch natuurbeheer, verhuur van fietsen, kampeerboerderij, zorgboerderij) kan voor bepaalde agrarische bedrijven kansen bieden om de hoofdtak te ondersteunen. Elke ondernemer kan voor zichzelf het beste bepalen welke nevenactiviteiten bij hem of haar passen. Elke mogelijkheid vraagt om specifieke eigenschappen en vaardigheden. Bovendien is de marktruimte van belang; er kan teveel van hetzelfde in een bepaald gebied ontstaan. Een marktoriëntatie is derhalve noodzakelijk. Daarnaast dient ervoor gewaakt te worden dat kansen voor de één niet omslaan in bedreigingen voor anderen (verkeersoverlast, milieuhinder, verstoring door recreanten).
Samenvattend
Op basis van genoemde structurele ontwikkelingen in het buitengebied van Sluis wordt een verder afname van het aantal akkerbouwbedrijven en een stijging van de gemiddelde bedrijfsoppervlakte verwacht. Daarnaast wordt uit bedrijfseconomische oogpunt een uitbreiding van de melkveehouderij verwacht. De ontwikkeling van agrarisch natuurbeheer, recreatieve nevenactiviteiten, de opslag, verwerking en verkoop van eigen producten en een omschakeling naar een duurzamere productiewijze zullen hun weerslag hebben in het plangebied.
2.2.5 Recreatie en toerisme
De sector recreatie en toerisme is een belangrijke pijler onder de economie van Sluis. Het lange zandstrand is een belangrijke topattractie. Naast het strand scoren natuur en landschap, rust en ruimte hoog bij bezoekers. Op diverse plaatsen zijn er bezienswaardigheden en kleinschalige attracties. Overal is de horeca goed vertegenwoordigd.
Met behulp van stimuleringsregelingen zijn routenetwerken voor wandelaar, ruiter en fietser in het buitengebied verbeterd. Deze routes lopen over en langs historische vestingwerken, door interessante dorpen en landschappen.
De bezoekers kunnen verblijven in recreatiewoningen, hotels en pensions, op terreinen voor kleinschalig kamperen en in de jachthaven van Breskens. Een kwaliteitsslag (verbeterde inrichting, landschappelijke inpassing) is nodig om mensen naar Sluis te blijven trekken.
2.2.6 Infrastructuur
In de gemeente Sluis zijn de verkeersveiligheid en de toegankelijkheid van kust en achterland lange tijd belangrijke aandachtspunten geweest. De oude wegenstructuur wordt gevormd door een weg langs de kust en wegen die de verschillende dorpen verbinden. Deze wegen gaan door het centrum van de dorpen heen en diverse verkeersstromen bewegen zich door elkaar. De uitvoering van het landelijke demonstratieproject "Duurzaam Veilig Verkeer West Zeeuws - Vlaanderen" (DVV) heeft voor een verbetering van de situatie gezorgd. Nu moet de hoofdverbinding N61 worden aangepakt (uitvoering voorzien medio 2013).
Wegenstructuur
De stroomweg N61 (Biervliet - Schoondijke) vormt de verbinding met de rest van Zeeuws Vlaanderen. De N61 gaat over in de gebiedontsluitingsweg N676 van Schoondijke naar Breskens. Dichterbij de kust liggen de provinciale gebiedsontsluitingswegen en doorgaande plattelandsweg met vrijliggend fietspad (de N675) die de noordwest verbinding vormt van Breskens naar Sluis. Vanaf deze verbinding vormen diverse noordwest georiënteerde wegen de ontsluiting naar de kust.
Project aanpak N61
De N61 is een weg met twee rijstroken en aan weerszijden vrijliggende fietspaden. Het is een belangrijke Oost - West verbinding door het westen van Zeeuws - Vlaanderen, de weg leidt het verkeer van en naar de Westerscheldetunnel. Vooral op het tracé tussen Schoondijke en Hoek laat de verkeersveiligheid veel te wensen over. Oorzaken zijn de vormgeving van de weg en het medeweggebruik door lokaal verkeer en zwaar langzaam verkeer zoals landbouwvoertuigen.
De verkeersonveiligheid op de N61 is een groot probleem. De weg is bijna 10 keer zo onveilig als een gemiddelde autosnelweg in Nederland. Op de hoofdrijbaan zijn vele erfaansluitingen. Door afslaande bewegingen van en naar die aansluitingen en door de relatief scherpe bochten in lange rechtafstanden, gebeuren veel ongelukken. Ook de doorstroming op de hoofdrijbaan laat te wensen over, onder andere door medeweggebruik van langzaam verkeer. Bovendien geldt op de N61 een snelheidslimiet van 80 kilometer per uur. Veel doorgaand verkeer wijkt daardoor uit naar het onderliggende wegennet. Dit sluipverkeer leidt tot extra drukte op deze wegen die op dit verkeersaanbod niet zijn berekend.
Schoondijke ondervindt veel hinder van de N61. Het verkeer op de weg veroorzaakt veel geluids- en trillingoverlast. Al deze problemen waren in 1997 voor Rijkswaterstaat aanleiding om de weg te gaan verbeteren. Veiligheid, doorstroming, beperking van geluidsoverlast maar ook aandacht voor landschap en natuur zijn de uitgangspunten van het project N61 Hoek - Schoondijke. Hiervoor moeten een aantal fysieke maatregelen worden genomen zoals de aanleg van inhaal- en rijstroken, parallelwegen, rotondes en de omleiding Schoondijke. Het ontwerp - tracébesluit is op 9 juli 2010 ter visie gelegd en het tracébesluit wordt in december 2010 verwacht. Hierna kan nog een bezwarenprocedure bij de Raad van State volgen. Naar verwachting wordt het project in 2014 afgerond.
Het tracé zal naar verwachting niet in dit bestemmingsplan kunnen worden meegenomen.
2.2.7 Wonen
Het buitengebied kan een aantrekkelijk woonklimaat (aantrekkelijk en veilig wonen in een natuurlijke en rustige omgeving) bieden voor bijzondere woningen met architectonische grandeur (landgoederen nieuwe stijl, alternatief gebruik van (voormalige) boerderijen).
2.2.8 Niet - agrarische bedrijvigheid en andere functies
De niet - agrarische bedrijvigheid in het plangebied is veelzijdig en verspreid over diverse locaties in de hele gemeente. Een overzicht van de aanwezige bedrijven is opgenomen in bijlage 1.
De aard van de bedrijfsactiviteiten is zeer divers (het betreft onder andere horecabedrijven, transportbedrijven, aannemersbedrijven en enkele nutsvoorzieningen zoals rioolwaterzuiveringinstallaties). Bij de meeste bedrijven is sprake van een bedrijfswoning.
Om inzicht te krijgen in de mate van milieubelasting van deze bedrijven wordt gebruik gemaakt van een zogenaamde Staat van Bedrijfsactiviteiten. Voor een toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt verwezen naar bijlage 2. De thans gevestigde bedrijven zijn geïnventariseerd en ingeschaald in de desbetreffende milieucategorieën van de staat. Uit de inschaling in bijlage 1 blijkt dat bedrijven veelal in categorie 3.1 of 3.2 vallen.
Voor bestaande niet - agrarische bedrijven geldt dat deze moeten kunnen inspelen op ontwikkelingen in de markt. Dit betekent dat modernisering van de bedrijfsvoering, noodzaak tot huisvesting bij het bedrijf of groei van de activiteiten in de toekomst gewenst kan zijn. Dit resulteert vaak in een uitbreiding van de bedrijfsbebouwing en / of intensivering van productieprocessen. De mogelijkheden voor uitbreiding van de activiteiten bij niet - agrarische bedrijven in het buitengebied zijn echter beperkt.
Naar verwachting neemt de vraag om niet - agrarische bedrijven te vestigen in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen toe. Redenen hiervoor zijn bijvoorbeeld de (relatief) lage kosten van het vrijkomende pand of een representatieve situering in het landschap.
Aan deze vestiging van niet - agrarische bedrijven zijn voor- en nadelen verbonden. Zo kan de nieuwe functie extra hinder opleveren voor de directe omgeving (verkeersdruk, milieubelasting) en voor natuur en landschap (milieubelasting, verschijningsvorm). Er kunnen naast deze hinder ook voordelen aan de aanwezigheid of vestiging van niet - agrarische bedrijven verbonden zijn. Zo blijft de bebouwing onderhouden en in stand, wat met name in het geval van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing wenselijk is. Ook kan niet - agrarische bedrijvigheid het economisch draagvlak versterken (meer investeringen in het plangebied, toename van het voorzieningenniveau, toename van werkgelegenheid).
2.2.9 Leidingen
Voor planologisch hoofdtransportleidingen en hoogspanningsverbindingen geldt dat deze in het bestemmingsplan moeten worden geregeld. Deze leidingen zijn planologisch relevant. Ook niet - hoofdtransportleidingen, met een relevante veiligheidscontour, zijn planologisch relevant. In dit bestemmingsplan buitengebied worden als planologisch relevante leidingen aangemerkt (buis)leidingen voor het transport van:
- hoogspanning van 50 kV en hoger;
- brandbare gassen met een druk van 20 bar en hoger;
- brandbare vloeistoffen met een diameter van 4" en hoger;
- giftige stoffen.
Daarnaast worden buisleidingen met een diameter van 400 mm en hoger buiten de bebouwde kom en buisleidingen voor het transport van afvalwater met een diameter van 400 mm en hoger (hoofdleidingen van en naar de afvalwaterzuiveringsinrichting) als planologisch relevant beschouwd.
Niet planologisch relevante leidingen behoeven geen bescherming / regeling in het bestemmingsplan. Deze leidingen kunnen dan ook zonder planologische regeling worden aangelegd.
In tabel 2.1 zijn de aanwezige planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen in het plangebied vermeld. Deze vermelding is gespecificeerd naar soort leiding (welke soort stof wordt getransporteerd), naar druk, spanning en diameter en naar leidingbeheerder.
Tabel 2.1. Overzicht planologisch relevante (solitaire) leidingen
product | diameter, druk / spanning | leidingbeheerder | |
hoogspanningsleiding | 50 kV | Delta | |
aardgasleiding (Z-551-03) | 6 inch, 40 bar | Gasunie | |
aardgasleiding (Z551-07) | 6 inch, 40 bar | Gasunie | |
aardgasleiding (Z-551-08) | 8 inch, 40 bar | Gasunie | |
rioolleiding | > 40 cm | Waterschap Zeeuws Vlaanderen | |
hoofdwatertransportleiding | > 40 cm | Delta |
Hoofdstuk 3 Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt een korte beschrijving gegeven van het relevante beleidskader. Het rijksbeleid (Nota Ruimte, 2005) is door de provincie Zeeland vertaald naar het Omgevingsplan 2006 - 2012. De hoofdlijnen van het provinciale beleid zijn vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Voorts zijn het provinciale Gebiedsplan West Zeeuws - Vlaanderen, Natuurlijk Vitaal (2004) en de gemeentelijke nota Beleid (voormalige) agrarische bedrijven (2008) kort beschreven.
3.1 Nota Ruimte En Omgevingsplan Zeeland
Met de Nota Ruimte (2005) is op landelijk niveau een nieuwe koers ingezet in de ruimtelijke ordening. Deze koers is door de provincie overgenomen en vertaald in het Omgevingsplan Zeeland (2006). Veel meer dan in het verleden wordt door rijk en provincie een ontwikkelingsgerichte benadering gekozen: ontwikkelingsplanologie (denken in kansen) in plaats van toelatingsplanologie (denken in bedreigingen). Voor het buitengebied staat daarbij centraal om kansen te benutten voor het vergroten van de economische vitaliteit, in samenhang met het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit, uitgaande van de kenmerkende eigenheid van het gebied (omgevingskwaliteiten). Dit vereist zowel inzicht in de ruimtelijke kwaliteiten als visie op de (economische) ontwikkelingsmogelijkheden van het buitengebied. Voor het buitengebied van Sluis zijn inzicht en visie al in belangrijke mate beschikbaar met het Gebiedsplan West Zeeuws - Vlaanderen, Natuurlijk Vitaal en de nota Beleid (voormalige) agrarische bedrijven.
Nota Ruimte
In de Nota Ruimte is Zuid West Zeeland opgenomen als onderdeel van de landelijke Ecologische Hoofdstructuur en aangemerkt als Nationaal Landschap. Rijk, provincie en gemeente zijn verantwoordelijk voor bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken van dit gebied.
Om de ruimtelijke samenhang binnen de landelijke Ecologische Hoofdstructuur te verbeteren realiseert het rijk samen met de provincies voorts twaalf robuuste ecologische verbindingen. Eén van deze robuuste verbindingen betreft de natte as Lauwersmeer - Het Zwin, waarvan het plangebied deel uitmaakt.
Zuid West Zeeland
West Zeeuws Vlaanderen (de gemeente Sluis) maakt onderdeel uit van Zuid West Zeeland, een van de 20 Nationale Landschappen die in de Nota Ruimte zijn aangewezen.
Nationale landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten, en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. Landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van nationale landschappen moeten behouden blijven, duurzaam beheerd en waar mogelijk worden versterkt. In samenhang hiermee zal de toeristisch - recreatieve betekenis moeten toenemen. Binnen nationale landschappen is daarom "behoud door ontwikkeling" het uitgangspunt voor het ruimtelijke beleid. De landschappelijke kwaliteiten zijn medesturend voor de wijze waarop de gebiedsontwikkeling plaatsvindt.
Het Nationale Landschap Zuidwest Zeeland bestaat uit drie afzonderlijke gebieden: Walcheren, de Zak van Zuid - Beveland en het westelijk deel van Zeeuws - Vlaanderen. Elk gebied heeft zijn eigen karakter, maar de verschillende deelgebieden hebben ook gemeenschappelijke kenmerken. De strijd tegen het water is daarbij de belangrijkste overeenkomst. De Westerschelde, hoewel geen onderdeel van Nationale Landschap, draagt bij aan het weidse karakter van Nationale Landschap Zuidwest Zeeland.
Het gedeelte Nationale Landschap - westelijk deel van Zeeuws - Vlaanderen wordt begrensd door twee kreekrestanten: de Braakman in het oosten en het Zwin in het westen. Enkele langgerekte polders verraden de oorspronkelijke loop van deze en andere kreken, zoals de Zwinpolder bij Sluis en de Passageulepolder bij Oostburg. De vele dijken die verdwenen kreken begeleiden zijn met dubbele bomenrijen beplant, wat het landschap een besloten karakter geeft. Overal staan voorbeelden van de typische Zeeuwse boerenschuur: zwart geteerd met witte randen ter markering van deuren en ramen.
Verschillende plaatsen herinneren aan de 80 - jarige Oorlog, zoals Retranchement en Sluis. Ook Aardenburg heeft een omwalling, maar die stamt al uit de middeleeuwen, terwijl in het stratenpatroon nog de Romeinse versterking is te herkennen. Voorts zijn er nog de typische dorpen, gebouwd volgens het principe van 'de kerk in het midden'. Sint Kruis is daarvan een mooi voorbeeld.
De definitieve begrenzing van Nationaal Landschap Zuid West Zeeland is een taak van de provincie; de begrenzing is in het Omgevingsplan Zeeland 2006 - 2012 opgenomen. Er worden geen planologische consequenties verbonden aan de begrenzing van het nationale landschap; voor dit bestemmingsplan zijn de actuele cultuurhistorische, natuur- en landschapswaarden uitgangspunt.
Omgevingsplan Zeeland
Hoofddoelstellingen van het Omgevingsplan Zeeland zijn, in het verlengde van de Nota Ruimte:
- het faciliteren van de noodzakelijke en gewenste economische dynamiek;
- het bevorderen van de sociaal - culturele dynamiek en het vasthouden aan een gematigde bevolkingsgroei;
- het versterken van de bijzondere Zeeuwse omgevingskwaliteiten.
Om de hoofddoelstellingen te bereiken kiest de provincie voor een ontwikkelingsgerichte benadering. Het Omgevingsplan geeft kaders en randvoorwaarden waarbinnen ontwikkelingen in de provincie plaats kunnen vinden. Het Omgevingsplan is daarmee vooral richtinggevend.
Ontwikkelingsfilosofie provincie "Faciliteren van nieuwe ontwikkelingen, en daarmee het genereren van nieuwe dynamiek, vormt één van de hoofddoelstellingen van het Omgevingsplan. Nieuwe initiatieven doen zich voor in zeer verschillende vormen en maten. Daarom is het niet logisch te kiezen voor een plan dat exact aangeeft wat op welke plaats wel en niet kan. Flexibiliteit is noodzakelijk om op nieuwe ontwikkelingen vanuit de maatschappij te kunnen inspelen. Tegelijkertijd geldt dat die nieuwe initiatieven niet ten koste mogen gaan van de waardevolle omgeving. Daarom is in dit plan gekozen voor een afwegingskader waarin de omgevingskwaliteiten expliciet worden benoemd en op basis van die kwaliteiten richting wordt gegeven aan de inpasbaarheid van nieuwe ontwikkelingen." (Omgevingsplan Zeeland, paragraaf 4.2.1.). |
De kerngedachte van het Omgevingsplan is dat ontwikkelingen de ruimte moeten krijgen, maar wel met kwaliteit. Het Omgevingsplan biedt voor het buitengebied twee strategieën:
- beschermen;
- ruimte voor nadere afweging.
De strategie "Ruimte voor nadere afweging" geldt voor nagenoeg het totale buitengebied van Sluis, met uitzondering van bestaande natuurgebieden. Binnen deze strategie is sprake van "onderhandelbare schaarste": afhankelijk van de omgevingskwaliteiten is de ruimte voor nieuwe ontwikkelingen kleiner of groter. In alle gevallen worden creatieve oplossingen gevraagd. In de gebieden met de strategie "Beschermen" is het provinciaal beleid gericht op het handhaven van de bestaande kwaliteiten.
Voor de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen worden in het Omgevingsplan de volgende aspecten genoemd:
- doel: welke economische, sociaal - culturele en ruimtelijke dynamiek is gewenst?
- locatiekeuze: past de ontwikkeling bij de omgevingskwaliteit van de locatie?
- vormgeving: past een ontwikkeling qua vormgeving bij de omgevingskwaliteiten?
- verevening: vragen projecten bij aan het versterken van de omgevingskwaliteiten?
- wettelijke eisen: voldoet het initiatief aan de wettelijke vereisten?
Het provinciaal beleid gaat uit van een integrale afweging van alle genoemde aspecten en de aan de orde zijnde omgevingskwaliteiten. Een initiatief kan niet alleen op grond van één aspect zonder meer worden afgewezen.
Omgevingskwaliteiten
De omgevingskwaliteiten zijn op basis van het Omgevingsplan richtinggevend voor nieuwe ontwikkelingen. In relatie tot het bestemmingsplan zijn daarbij met name van belang:
- de leefomgevingskwaliteiten;
- de kwaliteiten van natuur, landschap en cultuurhistorie.
Leefomgevingskwaliteiten
De aspecten geluid en stilte, luchtkwaliteit, duisternis, stank en externe veiligheid bepalen in belangrijke mate de leefomgevingskwaliteit. Voor Sluis worden in het Omgevingsplan de volgende leefomgevingskwaliteiten benoemd:
- rustige, schone en donkere omgeving met enige lichtverstoring aan de landsgrens;
- goede tot zeer goede milieukwaliteit;
- goede scheiding tussen rustige natuur en recreatie.
Op basis van deze milieukwaliteiten wordt in het Omgevingsplan de volgende strategie benoemd:
- geen nieuwe, gebiedsvreemde verstoringsbronnen toestaan;
- behouden en versterken van de huidige milieukwaliteiten heeft het primaat;
- natuurgebieden dienen te worden beschermd.
Natuur, landschap en cultuurhistorie
In Sluis hangen de natuurwaarden, landschappelijke kwaliteiten en cultuurhistorische waarden sterk samen met de ontstaansgeschiedenis van bedijkingen, verzanding van oude zeearmen en kreekrestanten, verdedigingslinies, inundaties en inpolderingen.
Functionele ontwikkelingsmogelijkheden
In het Omgevingsplan worden voor diverse functies de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden afgebakend. Deze ontwikkelingsmogelijkheden zijn maatgevend voor het bestemmingsplan. Voor een aantal specifieke functies geeft de provincie in het Omgevingsplan vervolgens aan hoe zij het beleid hiervoor naar de sectorale beleidsvelden heeft vertaald. Hieronder wordt deze vertaling naar de, voor het buitengebied meest relevante, beleidsvelden toegelicht.
Aan de grondgebonden landbouw worden ruime ontwikkelingsmogelijkheden geboden, inclusief (onder voorwaarden) mogelijkheden voor teeltondersteunende voorzieningen, aquacultuur, energie - opwekking, niet - grondgebonden neventakken en niet - agrarische nevenactiviteiten in de vorm van Nieuwe Economische Dragers. Daarbij is van belang dat nieuwe agrarische bedrijven in beginsel niet worden toegestaan, tenzij daarmee bestaande ruimtelijke of milieuknelpunten worden opgelost. Een voorbeeld daarvan zijn bedrijven die verplaatst moeten worden in het kader van een gebiedsgerichte aanpak.
Het beleid voor de niet - grondgebonden landbouw is gericht op het bevestigen van de bestaande situatie, waarbij bestaande hoofdberoepsbedrijven begrensde ontwikkelingsmogelijkheden krijgen. Ook de ontwikkeling van nevenberoepsbedrijven is begrensd.
Bestaande niet - agrarische bedrijven worden 20% uitbreidingsmogelijkheden geboden (van de oppervlakte bedrijfsgebouwen en bedrijfsperceel), onder de voorwaarde van verevening.
Met betrekking tot de recreatie is het provinciaal beleid gericht op het bieden van voldoende ontwikkelingsmogelijkheden, waarbij gelijktijdige investeringen in recreatie en omgevingskwaliteiten nodig zijn. Grootschalige (verblijfs)recreatieve ontwikkelingen moeten worden geconcentreerd in de recreatieconcentraties langs de kust. Voor bestaande bedrijven is het beleid met name gericht op kwaliteitsverbetering. Daarnaast wordt ruimte geboden voor nieuwvestiging, van voor Zeeland unieke producten / formules, waaronder hotels en groepsaccommodaties. Plattelandstoerisme wordt gestimuleerd, in de vorm van kleinschalig kamperen, landschapscampings en Nieuwe Economische Dragers.
Wat betreft het wonen in het landelijk gebied is het volgende van belang. Bestaande woningen mogen worden uitgebreid tot 750 m³.
In het Omgevingsplan geeft de provincie aan dat de woonfunctie in het buitengebied een belangrijke kostendrager kan zijn om daar andere ontwikkelingen mogelijk te maken. Randvoorwaarde daarbij is dat bestaande agrarische bedrijvigheid niet in de knel mag komen door een toename van het aantal burgerwoningen. Hoofddoelstelling van de provincie is dat landschappelijke en cultuurhistorische waarden in het landelijk gebied met behulp van woningbouw kunnen worden behouden of versterkt.
Onder voorwaarden zijn nieuwe landgoederen mogelijk. In landelijke bebouwingsconcentraties mogen onder voorwaarden nieuwe woningen worden toegevoegd. Het provinciaal beleid biedt verder verschillende mogelijkheden voor nieuwbouw van woningen ter vervanging van bestaande (agrarische en niet - agrarische bedrijfs)bebouwing, in de vorm van nieuwe woonparken en vervanging van bestaande (niet waardevolle) bedrijfsgebouwen door één of enkele woningen. In bestaande beeldbepalende, cultuurhistorisch waardevolle vrijkomende gebouwen mogen ten behoeve van de instandhouding van de betreffende gebouwen, meerdere woningen worden ondergebracht. Verder biedt het provinciaal beleid ruimte voor de vestiging van kleinschalige woonzorginstellingen in het landelijk gebied.
Verevening
Het vereveningsprincipe is een belangrijke hoeksteen in de nieuwe ontwikkelingsgerichte benadering in het Omgevingsplan. Verevening wil zeggen dat een "rode" ontwikkeling (nieuwe bebouwing of nieuwe "stedelijke" functies) gepaard moet gaan met een gelijktijdige investering in de omgevingskwaliteiten, publieke voorzieningen of de ruimtelijke kwaliteit. Het gaat daarbij om een fysiek - ruimtelijke ontwikkeling die aantoonbaar een zo direct mogelijke relatie heeft met het initiatief of project. Verevening geldt als aanvulling op het afwegingskader van de inpasbaarheid van nieuwe ontwikkelingen. Het principe is in het buitengebied van toepassing bij de ontwikkeling van nieuwe functies en uitbreiding van bestaande rode functies op locaties die tot dan toe een andere bestemming hadden (recreatieve ontwikkelingen, wonen, niet - agrarische bedrijvigheid en niet - grondgebonden agrarische bedrijvigheid). Verevening is niet aan de orde bij ontwikkeling van grondgebonden agrarische bedrijvigheid.
Algemene voorwaarde is dat de dubbelinvestering aantoonbaar en afdwingbaar geregeld wordt. In aanvulling op regeling in het kader van het bestemmingsplan is een privaatrechtelijke overeenkomst een middel om aan deze voorwaarde te voldoen. Er zijn twee hoofdvormen van verevening:
- verevening in omgevingskwaliteit (natuur, landschap, water, milieu, cultuurhistorie) en publieke voorzieningen (onder andere verbeteren toegankelijkheid platteland);
- ruimte voor ruimte.
Door de provincie is voor de toepassing van het vereveningsprincipe een handreiking opgesteld. Deze handreiking biedt gemeenten de mogelijkheid om maatwerk te leveren. In dit bestemmingsplan zijn de regels voor verevening opgenomen, conform de uitgangspunten van de provinciale handreiking.
Nationaal Landschap
De aanwijzing van Nationaal Landschap Zuidwest Zeeland vloeit voort uit rijksbeleid maar valt voor de uitvoering onder verantwoordelijkheid van de provincie. Met het Omgevingsplan Zeeland heeft de provincie de begrenzing en kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap vast gesteld. Deze kernkwaliteiten zijn als volgt samen te vatten.
Kernkwaliteiten landschap | Plaatsbepaling en beschrijving van de kernkwaliteit |
groen recreatielandschap | groene duingebieden aan de kust met uitgebreide recreatieve voorzieningen; goede ontsluiting van het achterland |
dijkenlandschap | beeldbepalend agrarische karakter met voornamelijk akkerbouw; afwisselende verkavelingstructuur, van kleinschalig in het oudland tot relatief grootschalig landinwaarts; karakteristieke, veelal beplante binnendijken |
dekzandlandschap | besloten, kleinschalige zandgebieden ten zuiden van Aardenburg |
natuurlandschap | uitgebreide natte natuurgebieden in en aansluitend aan (voormalige) kreken en geulen; bijzondere natuurwaarden in het Zwin en het Groote Gat ten zuiden van Oostburg |
Kernkwaliteiten cultuurhistorie | Plaatsbepaling en beschrijving van de kernkwaliteit |
strandwallenlandschap | kustlandschap met typerende afwisseling tussen dijken en duingebied, paalhoofden langs de kust, verdronken gebieden en zeearmen |
oudland | Middeleeuwse nederzettingspatronen en sporen van bewoning in de Romeinse tijd op het dekzandgebied bij Aardenbrug |
dekzandgebied | besloten, kleinschalig landschap met voormalig Romeins castellum Aardenburg |
geulen en kreekresten | uitgebreid grotendeels goed herkenbaar geulensysteem rond voormalige eilanden en tussen het Zwin en de Braakman |
vestigingssteden | vier historische vestingsteden: Retranchement, Sluis, Aardenburg en IJzendijke |
Staats - Spaanse Linies | In oost - west richting lopende, meer of minder herkenbare restanten van de verdedigingslinies uit de 80 - jarige oorlog; een groot aantal voormalige forten en schansen is goed herkenbaar in het landschap |
bijzondere bouwwerken | historische boerderijen, molens en monumentale bebouwing in de kernen en dorpsgezichten |
De provincie heeft daarnaast de opdracht gekregen het beleid voor het Nationaal Landschap verder uit te werken en een inschatting te maken van het bedrag dat voor de uitvoering nodig is. Het Uitvoeringsprogramma Nationaal Landschap 2006 - 2013 is de optelsom van wensen, ideeën en initiatieven van alle deelnemers.
Naast de gezamenlijke visie is er in ieder deelgebied van het Nationaal Landschap een regionaal bestuurlijk overleg dat beoordeelt of projecten bijdragen aan het verbeteren van het Nationaal Landschap. Voor die projecten kan de provincie subsidie verlenen. Het is niet alleen een zaak van provincie, waterschap en gemeenten om projecten te realiseren. De meeste projecten zullen worden uitgevoerd door samenwerkende particulieren, stichtingen en overheden.
Op dit moment (medio 2009) zijn er zeventien projecten in uitvoering, variërend van het beplanten van boerenerven en dijken tot restauratie van forten en de aanleg van wandelpaden.
Figuur 3.1. Nationaal Landschap
Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)
De PRV stelt regels ten aanzien van:
- intensieve veehouderij (regels over nieuwvestiging, omschakeling en omvang van hoofd- en neventakken intensieve veehouderij);
- concentratiebeleid voor de glastuinbouw;
- concentratie van agrarische bebouwing binnen een bouwvlak en een specifieke regeling voor teeltondersteunende voorzieningen;
- in acht name van een bufferzone tussen agrarische activiteiten en woon- en recreatiegebieden;
- bescherming van de kernzone van de waterkeringen;
- regels voor de vensters op Zeeland (panorama's gezien vanaf de A58 en N62);
- bescherming Zeeuwse Ecologische Hoofdstructuur, in acht name van een bufferzone rond natuurgebieden, bescherming van de agrarische gebieden met ecologische betekenis, waarborgingsbeleid voor begrensde natuurontwikkelingsgebieden en compensatiebeginsel;
- maximum aantal eenheden voor kleinschalig kamperen (25 eenheden) en landschapscampings (60 eenheden) en regeling niet- permanente standplaatsen;
- tegengaan nieuwvestiging en uitbreiding lawaaisporten;
- molenbiotopen;
- woningbouw- en bedrijventerreinprogrammering;
- tegengaan permanente bewoning recreatiewoningen;
- onderdelen detailhandelsbeleid;
- regels voor kantoorvestiging;
- concentratiebeleid windenergie.
Voor het bestemmingplan Buitengebied is met name het beleid ten aanzien van de intensieve veehouderij, agrarische bebouwing op bouwvlakken, het bufferbeleid ten aanzien van agrarische activiteiten, het beleid ten aanzien van verblijfsrecreatie, de bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur en de molenbiotopen van belang. Voor de PRV wordt een eerste wijziging voorbereidt die onder andere betrekking heeft op de ontwikkelingsmogelijkheden en verduurzaming van de intensieve veehouderij; deze wijziging wordt in het bestemmingsplan betrokken.
3.2 Gebiedsplan West Zeeuws - Vlaanderen, Natuurlijk Vitaal
De hoofdlijnen voor de ontwikkeling van West Zeeuws - Vlaanderen zijn als volgt:
- uitgangspunt is behoud van de bestaande kwaliteit en ruimte voor nieuwe ontwikkelingen;
- de combinatie van cultuur en natuur die het landschap door de eeuwen heen gevormd heeft verdient een zorgvuldige benadering maar geen bevriezing van de situatie;
- op basis van de verschillende landschapstypen worden de volgende gewenste ontwikkelingen geschetst:
- 1. dekzandgebied: nieuwe agrarische ontwikkelingen zijn mogelijk, agrarische en recreatieve ontwikkelingen gaan samen, beheer en ontwikkeling van kleinschalig landschap staan voorop en natuurontwikkeling vindt vooral plaats langs de kreken;
- 2. Zeeuwse en Vlaamse polders: ruimte voor nieuwe ontwikkelingen zoals nieuwe vormen van bedrijvigheid (zowel agrarische als industrieel) in een groen kader, ontwikkeling voor akkerbouw , veehouderij, fruitteelt en agro - industrie;
- 3. kustzone: behoud en versterking van bestaand kwaliteiten, integrale ontwikkeling van een robuust kustlandschap, natuurwaarden, recreatie en toerisme, landschappelijk versterken van dijken een dijkbeplanting, ontwikkelingskansen voor (verbrede) landbouw en veeteelt met weidegang;
- 4. de leefbaarheid van de regio is eveneens een belangrijk hoofdpunt van beleid; de bedrijvigheid kan worden versterkt en er worden aantrekkelijke huisvestingsmogelijkheden geboden in Sluis; het recreatieve product dient kwalitatief te worden versterkt; door een samenhangend pakket wordt de aantrekkelijkheid van het gebied om er te wonen, te werken en te recreëren opgewaardeerd (uniek wonen, werken en recreëren).
Voor de verschillende thema's en functies kan de visie als volgt worden samengevat.
Recreatie en toerisme
Voor recreatie en toerisme ligt de toekomst in kwalitatief hoogwaardige verblijfsaccommodaties, campings met grotere standplaatsen en goed landschappelijk ingepaste en hoogwaardige recreatiewoningen waar de recreant om vraagt. Daarnaast wordt het huidige pakket van zee, natuur, rust en cultuur uitgebreid met actieve en extensieve vormen van vrijetijdsbesteding. Dit diverse aanbod is verspreid over het gebied waarbij de kustzone, de kernen en het streekeigen achterland een eigen rol spelen.
In het gebied zijn locaties aangeduid bij Nieuwvliet en Cadzand waar nieuwe vestigingen met woningen voor recreatieve bewoning kunnen worden ontwikkeld.
Landbouw
De landbouwbedrijven in West Zeeuws - Vlaanderen realiseren een verbetering van hun positie door te werken aan een goede bedrijfsstructuur, duurzamer te produceren, maatregelen te nemen voor een ruimere teeltkeuze en samen te werken. De overheid draagt hieraan bij door kavelruil mogelijk te maken en mogelijkheden te scheppen voor aanvullende inkomsten (recreatie, verhuur, dienstverlening) op het (grondgebonden) agrarisch bedrijf. Niet alleen vanwege de economische functie, maar ook als beeldbepalende functie in het landschap.
Infrastructuur
Door de uitvoering van het landelijke demonstratieproject Duurzaam Veilig Verkeer West Zeeuws - Vlaanderen is op het gebied van infrastructuur al veel bereikt in het gebied. Op de lange termijn wordt de toegankelijkheid binnen het gebied verder verbeterd, waarbij vooral de ontsluiting van de kust en de bijbehorende parkeergelegenheden een belangrijke rol spelen. Voor wandelaars, fietsers en ruiters worden de paden en bewegwijzering verbeterd. De regio moet ook beter bereikbaar worden, wat van groot belang is voor de economische ontwikkeling. Hiervoor dient de N61 op korte termijn te worden aangepast.
Huisvesting
Huisvesting is één van de sleutels tot het vergroten van de economische vitaliteit van het gebied. Niet alleen voldoende werkgelegenheid, maar ook aantrekkelijke woningen moeten ervoor zorgen dat Zeeuws - Vlamingen en mensen van daarbuiten zich aan het gebied binden.
Landschap en cultuurhistorie
Als groenblauwe ader loopt de (voormalige) geulenstructuur door heel West Zeeuws - Vlaanderen. Het landschap wordt meer leesbaar gemaakt door de verschillende gebieden, met hun even verschillende cultuurhistorie, te accentueren. Het gaat bijvoorbeeld om de voormalige geulenstructuur, de overwegend agrarische kernpolders met hun schillen, het dekzandgebied van de Vlaamse Polders en de kustzone met zee. Cultuurhistorische elementen, zoals oude vestigingswerken, molens en boerderijen, worden op verschillende plaatsen meer herkenbaar en zo mogelijk van een historische toelichting voorzien. Het landschap in het kustgebied wordt versterkt door grote oppervlakten duinstruweel. Ook wordt de natuurlijke afwatering deels hersteld. Het streven is er voorts op gericht nieuwe bebouwing in het buitengebied of aan randen van de kernen zoveel mogelijk landschappelijk in te passen door met name het aanbrengen van beplanting.
Water
Het doel op langere termijn is een gezond watersysteem en bescherming tegen inundatie gedurende een periode van extreme neerslag. Daartoe worden aanpassingen in de waterhuishouding gedaan en gevoelige functies moeten op de goede plaats worden gerealiseerd. De waterberging neemt toe door de aanleg van ecologische verbindingszones, natuurvriendelijke oevers en het verruimen van waterlopen. Verwacht mag worden dat de waterkwaliteit verbeterd door het huidige beleid dat gericht is op het terugdringen van niet gerioleerde afvalwaterlozingen en verminderd gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen in de landbouw.
Kustverdediging
De kustverdediging biedt duurzame bescherming tegen overstromingen. De situatie is nu veilig en om dit ook in de toekomst te waarborgen - bij veranderende omstandigheden, zoals klimaatsverandering - is op termijn een versterking van de kust nodig. Nadere planstudies hebben er toe geleid dat deze kustversterking met name zeewaarts zal plaatsvinden met uitzondering van het gebied ten westen van Breskens (project Waterdunen). Hier vindt landinwaartse versterking plaats waarbij landschap, natuur, recreatie en toerisme goed ingepast en geïntegreerd worden met de kustverdediging.
Op een bijzondere wijze wonen in het buitengebied
Het landschap wordt meer aantrekkelijk en gevarieerd gemaakt door aanleg van landgoederen nieuwe stijl. De landgoederen zijn opgebouwd rondom architectonisch bijzondere woningen met allure. Ruimte voor de landgoederen nieuwe stijl wordt gezocht in het dekzandgebied en de kuststrook. De landgoederen worden grotendeels publiek toegankelijk.
Natuur
In de lange termijn visie zijn de verschillende natuurgebieden voldoende groot en aaneengesloten. Ook hebben de gebieden een grote soortenrijkdom. De ecologische hoofdstructuur is voltooid. Om dit te bereiken is (naast verbetering van de waterkwaliteit en verdrogingbestrijding) een onderlinge verbinding van de natuurgebieden en uitbreiding van de oppervlakte aan natuurgebied noodzakelijk. De Passageule vormt de spil in het realiseren van een robuuste natuur. Droge verbindingen worden gevormd door onder andere dijken en bermen groen te behouden en in te richten. Om de doorstroming van de Verdronken Zwarte Polder mogelijk te maken en daardoor de natuurwaarden te versterken, is ter plaatse een spuisluis wenselijk.
Figuur 3.2. Integratiekaart Natuurlijk Vitaal
De gebiedscommissie West - Zeeuws Vlaanderen heeft het Gebiedsplan Natuurlijk Vitaal en de positie van de gebiedscommissie tegen het licht gehouden (midterm review). Deze evaluatie heeft geleid tot een Bijstellingsnotitie.
Een van de veranderingen als gevolg van de Bijstellingsnotitie is dat de 'zoekgebieden voor recreatienatuur' omgezet worden in 'plangebieden'. Hiermee wordt duidelijker aangegeven dat te verwachten ontwikkelingen in deze plangebieden plaats zullen vinden. Aangezien vrijwillige grondverwerving ten behoeve van recreatienatuur voorop staat is het wenselijk deze plangebieden niet rechtstreeks te bestemmen maar in het bestemmingsplan met een wijzigingsbevoegdheid naar recreatienatuur op te nemen.
3.3 Nota Beleid (Voormalige) Agrarische Bedrijven
Economische ontwikkelingen en veranderende en toenemende (Europese) regelgeving zorgen voor nieuwe keuzes van (agrarische) ondernemers op het platteland. Schaalvergroting, verbreding en beëindiging van bedrijven zijn daar voorbeelden van. Door deze nieuwe keuzes ontstaat er een ander, meer vernieuwend platteland dan jaren terug. De gemeente wil krachtig op deze plattelandsontwikkeling inspelen om het buitengebied vitaal en aantrekkelijk te houden én om de agrarische en andere ondernemers in het buitengebied waar nodig zo goed mogelijk te begeleiden. Daarom is deze nota over plattelandsontwikkeling "Beleid voor (voormalige) agrarische bedrijven" door de gemeente Sluis opgesteld. De nota is door de gemeenteraad vastgesteld op 31 januari 2008.
De definitie van plattelandsontwikkeling die in deze beleidsnotitie gehanteerd wordt is:
"Plattelandsontwikkeling is een instrument om de leefbaarheid van het landelijk gebied te verbeteren (c.q. de ontwikkeling van het platteland te bevorderen) door middel van stimulering van (de integratie van) de functies landbouw, natuur, milieu, economie, recreatie en cultuur, waarbij agrarische ondernemers die gevestigd zijn op functionerende landbouwbedrijven en ondernemers die gevestigd zijn op voormalige agrarische bedrijven de uitvoerders zijn".
Ten behoeve van de genoemde uitvoering worden in de notitie regels en randvoorwaarden gesteld aan onder andere:
- de omvang van agrarische bouwvlakken;
- de mogelijkheden voor paardenhouderij;
- het gebruik van teeltondersteunende voorzieningen;
- ontwikkelingsmogelijkheden voor biologische en intensieve veehouderij;
- ontwikkelingsmogelijkheden voor glastuinbouw;
- recreatieve ontwikkelingen en andere nieuwe economische dragers op (voormalige) agrarische bedrijven.
Deze uitgangspunten van de notitie worden hier niet uitgebreid beschreven maar zijn verwerkt in hoofdstuk 5.
3.4 Belvedere
Een groot deel van West Zeeuws - Vlaanderen is aangewezen als Belvederegebied. "Belvedere, beleidsnota over de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting" geeft een visie op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van het fysieke leefmilieu in de toekomstige ruimtelijke inrichting van Nederland kan worden omgegaan. De nota geeft tevens aan welke maatregelen daartoe moeten worden getroffen. Cultuurhistorie is van vitale betekenis voor de samenleving en de individuele burger. Het behoud en het benutten van het cultureel erfgoed voegt kwaliteit toe aan de ruimtelijke inrichting. Een ontwikkelingsgerichte benadering staat daarbij centraal. Deze invalshoek dient in het ruimtelijk beleid te worden bevorderd.
De fysieke dragers van de cultuurhistorische identiteit van het Belvedere gebied West Zeeuws - Vlaanderen zijn:
- de pleistocene zandopduikingen met bewoning vanaf het Mesolithicum;
- het Romeinse castellum Aardenburg;
- de vroegmiddeleeuwse ringburgwal van Oostburg;
- de historische verdedigingsinfrastructuur op de Staats - Spaanse grens met:
- 1. vier linies (Zwinlinie, linie langs het Zwart Gat, linie bij Oostburg, Passageullelinie);
- 2. forten en schansen;
- 3. vestingsteden: Retranchement, Oostburg, Sluis, IJzendijke en Biervliet;
- 4. gave 13e eeuwse omwalling van Aardenburg, representatief voor ontwikkeling van nederzettingen in de zuidelijke Nederlanden;
- de landschappelijke samenhang gekarakteriseerd door:
- 1. een aaneenschakeling van afzonderlijke nieuwlandpolders;
- 2. langgerekte smalle polders op de voormalige getijdegeulen;
- 3. een relatieve openheid;
- 4. bochtig patroon van met bomen beplante dijken;
- 5. een relatief geometrisch wegenpatroon;
- 6. stroomgeulen, kreken, kreekrestanten, wielen en het op oude kreken gebaseerde slotenpatroon;
- 7. verspreid liggende agrarische bebouwing;
- 8. vestingsteden, linies, forten en oude ringdorpen;
- fraai klein stadsgezicht St. - Anna ter Muiden.
De elementen en gebieden van de verdedigingslinie zouden integraal en in onderlinge samenhang met het bestemmingsplan beschermd moeten worden. Het bestemmingsplan zou mogelijkheden moeten bieden om kansen te benutten voor versterking van het historisch landschap en herstel en visualisatie van de verdedigingsinfrastructuur.
Figuur 3.3. Belvedere gebied
3.5 Natura 2000 - Gebieden
Om de natuur in Europa als geheel te beschermen en te ontwikkelen, wijzen alle Europese lidstaten zogenoemde Natura 2000 - gebieden aan. Door Nederland zijn in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998, 111 gebieden aangewezen waaronder drie gebieden in Sluis (Het Groote Gat, de Westerschelde en Het Zwin & de Kievittepolder). De aangewezen gebieden zijn het waard om bewaard te worden vanwege de ecologische betekenis, maar ook vanwege de toegevoegde waarde van het gebied voor de omgeving (recreatieve activiteiten, gezondheid, vestigingsklimaat). Voor de aanwijzing van de Natura 2000 - gebieden zijn door het Ministerie van LNV ontwerpbesluiten opgesteld. In ieder ontwerpbesluit zijn vermeld een gebiedsbeschrijving, de begrenzing van het gebied en de voor het gebied van toepassing zijnde kernopgaven en instandhoudingsdoelen.
Met een toegesneden bestemming in het nieuw op te stellen bestemmingsplan worden de Natura 2000 - gebieden beschermd. Dit geldt echter niet voor de externe werking (de bescherming tegen ingrepen buiten de aangewezen gebieden die de natuurlijke kenmerken van die gebieden kunnen aantasten). Hiervoor moet beoordeeld worden of sprake is van significante gevolgen voor de instandhouding van de beoogde natuurwaarden en of er mogelijkheden zijn deze gevolgen te voorkomen of te compenseren. Voor de landbouw blijken de beperkingen vooral te liggen in mogelijke gevolgen van ammoniakuitstoot en daarmee voor de ontwikkelingsmogelijkheden van met name de (intensieve) veehouderij.
3.6 Gemeentelijk Strandbeleid
De beleidsnota voor het gemeentelijke strandbeleid is gelijktijdig met het bestemmingplan Buitengebied vastgesteld en is, uitsluitend voor wat betreft de toelaatbare omvang van strandpaviljoens, bij de vaststelling in het bestemmingsplan Buitengebied vertaald. Ten aanzien van de aanwezige strandpaviljoens geldt dat deze positief bestemd worden waarbij eventuele uitbreidingen waar nodig gekoppeld zullen worden aan het principe van verevening. Uitbreiding van de strandpaviljoens is toegestaan, tot de omvang genoemd in de nota en de Schilvisie Cadzand-Bad.
Hoofdstuk 4 Gebiedsvisie
4.1 Inleiding
Om de stap te maken van inventarisatie (van beleid en functies) naar bestemmingsregeling is een samenhangende gemeentelijke beleidsvisie noodzakelijk: een gebiedsgerichte koersbepaling die richting geeft aan de ruimtelijke ontwikkeling van het buitengebied. In dit hoofdstuk wordt deze beleidsvisie beschreven.
Het Omgevingsplan Zeeland, het Gebiedsplan West Zeeuws - Vlaanderen en de gemeentelijk nota Beleid (voormalige) agrarische bedrijven vormen de belangrijke vertrekpunten voor het opstellen van een samenhangende gebiedsvisie.
In hoofdstuk 5 wordt de gebiedsvisie thematisch verder uitgewerkt.
4.2 Doelstelling Voor Het Bestemmingsplan
Naar een bredere functionaliteit
Het ruimtelijk beleid voor het buitengebied zal moeten inspelen op de veranderende positie en functie van het landelijk gebied. Hoewel de positie van de landbouw daarbij verandert, in de zin dat het buitengebied behalve voor de landbouw ook voor andere functies een steeds grotere maatschappelijke betekenis krijgt, blijft de landbouw de belangrijkste grondgebruiker en een belangrijke economische factor. Dat betekent dat in het ruimtelijk beleid mogelijkheden moeten worden geboden voor economische ontwikkeling van de landbouw. Deze ontwikkelingsruimte heeft belangrijke ruimtelijke effecten. Parallel aan de afname van het aantal agrarische bedrijven, worden de overblijvende agrarische bedrijven steeds groter en vindt een verdergaande intensivering en specialisatie plaats. Daarnaast kiest een aantal bedrijfshoofden juist voor verbreding van de landbouw met niet - agarische nevenactiviteiten.
Naast de landbouw is in het buitengebied van Sluis sprake van een steeds sterkere invloed van andere gebruiksfuncties, zoals bedrijvigheid en dienstverlening.
Daarnaast is sprake van een toenemende waardering / beleving van het landelijk gebied als omgevingsfactor (natuur, landschap, rust, ruimte), met als gevolg een toenemend belang van de woonfunctie en recreatief medegebruik. Verder spelen in het buitengebied nieuwe ruimtelijke claims ten behoeve van waterbeheer (waterberging).
Overigens profiteert ook de landbouw van deze nieuwe gebruiksfuncties, in de vorm van verbreding van de landbouw, waarbij op de agrarische bedrijven verschillende niet - agrarische nevenactiviteiten worden ontplooid, waardoor extra inkomsten worden gegenereerd.
Kortom, hoewel de (grondgebonden) landbouw nog steeds een belangrijke sociaal - economische drager en een verschaffer van werkgelegenheid is, neemt de betekenis van het landelijk gebied voor de samenleving en andere niet - agrarische economische sectoren verder toe.
Hoofddoelstelling
Het ruimtelijk beleid zal moeten inspelen op deze verandering van positie en functie van het landelijk gebied. Dit vraagt om een andere benadering van de ruimtelijke ordening en een andere sturing van ontwikkelingen, waarbij ontwikkelingen worden getoetst op hun ruimtelijke en economische bijdrage aan het landelijk gebied. De specifieke kwaliteiten, kansen en ontwikkelingsrichtingen voor de gemeente Sluis staan daarbij centraal. Gelet op het bovenstaande luidt de hoofddoelstelling voor het bestemmingsplan Buitengebied als volgt:
Behoud en ontwikkeling van de economische vitaliteit en de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied.
Het gaat daarbij nadrukkelijk om de combinatie en de onderlinge wisselwerking en versterking van economische vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit: zoeken naar een breder sociaal - economisch draagvlak dat tevens bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied, ruimtelijke kwaliteit als vliegwiel voor economische activiteit.
De hiervoor beschreven hoofddoelstelling, de nadere concretisering daarvan en de afweging tussen de sectorale wensbeelden zijn verder uitgewerkt tot een gebiedsvisie voor het plangebied. Deze visie is weergegeven op de figuren 4.1 (Basiszonering gebiedsvisie) tot en met 4.5 (Streefbeelden). Op deze kaarten is het beleid gevisualiseerd om voor de komende jaren sturing te geven aan behoud en ontwikkeling van zowel de economische vitaliteit als de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied van Sluis.
4.3 Gebiedsvisie
De figuren 4.1 tot en met 4.5 bevatten een weergave van de gebiedsvisie voor het buitengebied van Sluis.
De gebiedsvisie gaat uit van een gebiedsdekkende basiszonering op basis van de inventarisatie van landschaps-, cultuurhistorische en natuurwaarden (figuur 4.1). In de basiszonering vindt onder andere afstemming plaats tussen de agrarische ontwikkelingsmogelijkheden en de waarden van natuur en landschap.
Voorts is in de gebiedsvisie een ontwikkelingslaag opgenomen en beschreven van concrete projecten die van belang zijn voor de realisering van de doelstellingen voor natuur, landschap, water, kustverdediging, wonen en recreatie. Deze toekomstige ontwikkelingen worden in samenhang met elkaar als een streefbeeld beschreven en verbeeld (figuren 4.2 tot en met 4.5).
Door middel van een aantal legenda - eenheden worden specifieke ontwikkelingsrichtingen met betrekking tot deze basiszonering van het gebied en de streefbeelden benoemd. In de volgende paragrafen worden de verschillende legenda - eenheden beschreven en toegelicht. In hoofdstuk 5 wordt het gemeentelijk beleid voor het plangebied verder thematisch uitgewerkt.
De basiszonering
De verschillende deelgebieden op de kaart geven de ontwikkelingsrichting weer voor de natuurgebieden en het agrarische gebied in relatie tot de waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie. Deze koers is gebaseerd op de in hoofdstuk 2 beschreven waarden.
De bestaande natuurgebiedjes in het plangebied zijn in de gebiedsvisie opgenomen met de aanduiding natuur en natuurontwikkeling. Het gaat hier om relatief kleine natuurgebiedjes nabij de Westerschelde, kreken en dijken. Het beleid voor deze gebiedjes is primair gericht op behoud van de bestaande natuurwaarden. Ook de Westerschelde heeft naast de transportfunctie een belangrijke natuurfunctie als onderdeel van Natura - 2000.
Het patroon van (geulpolder-, kernpolder- en overige) dijken vormt als het ware de kapstok waaraan het landschap is opgehangen en verwijst naar de ontstaansgeschiedenis. Het beleid is gericht op handhaving van het dijkenpatroon uit het oogpunt van cultuurhistorie en landschap met daarop toegesneden bestemmingen (afhankelijk van het gebruik een agrarische, natuur-, of verkeersbestemming).
In het geulengebied, het dekzandgebied en de gebieden grenzend aan kreken en waardevolle elementen zoals de forten en wallen (zie voor de beschrijving van de landschappelijk waardevolle gebieden paragraaf 2.2.3) is sprake van agrarisch gebied met bijzondere cultuurhistorische en landschapswaarden die verband houden met de ontstaansgeschiedenis en het patroon van dijken en polders. Deze gebieden zijn aangeduid als agrarisch gebied met landschapswaarden. Deze gebieden vergen in relatie tot het agrarische gebruik een bijzondere bestemmingsregeling, afgestemd op de landschappelijke kwaliteiten en cultuurhistorische waarden. Het beleid voor deze gebieden is gericht op het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor de grondgebonden agrarische bedrijven, met inachtneming van de kenmerkende landschapswaarden. Een aantal agrarische ontwikkelingen wordt in dat licht gekoppeld aan een nadere afweging.
De agrarische gebieden waar in de huidige situatie sprake is van aanwezige natuurwaarden zijn aangeduid als agrarisch gebied met natuur- en landschapswaarden. Ook deze gebieden vergen een bestemmingsregeling voor het agrarische gebruik die is afgestemd op de natuur- en landschapswaarden. Het beleid is gericht op het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor grondgebonden agrarische bedrijven.
In het kustgebied is het voorts gewenst bij niet - grondgebonden agrarische ontwikkelingen en recreatieve ontwikkelingen rekening te houden met de aanwezige en potentiële recreatieve waarden. Het beleid is gericht op het bieden van ruimte voor maximaal 20 locaties voor kleinschalig kamperen (aantal wordt geregeld in de Verordening kleinschalig kamperen Sluis) en het uitsluiten van ontwikkelingsmogelijkheden voor (hoofd- en nevenberoeps) intensieve veehouderijen en co - vergistingsinstallaties.
Ontwikkelingslaag
Op basis van de Gebiedsvisie West Zeeuws - Vlaanderen, Natuurlijk Vitaal worden voor Sluis een aantal ontwikkelingen wenselijk geacht waarvoor concrete projecten ten uitvoer worden gebracht. Deze projecten zijn in samenhang met elkaar ontwikkeld: herstel van de natuurlijke afwatering wordt gecombineerd met de ontwikkeling van natuurwaarden en ingericht op een wijze dat de landschapsstructuur wordt versterkt, versterking van de kustverdediging wordt zodanig vormgegeven dat ook de landschapsstructuur wordt versterkt, aandacht voor landschap en cultuurhistorie versterken de recreatieve potentie en de woonfunctie.
Deze projecten worden in onderlinge samenhang als streefbeelden beschreven.
Bij de realisering van deze projecten kan sprake zijn van een verandering van de functie en het gebruik van gronden. Voor zover de uitvoering binnen de plantermijn van het bestemmingsplan is te verwachten, kan het bestemmingsplan voorzien in de noodzakelijke gebruiks- en bestemmingswijzigingen. In het algemeen zullen deze projecten echter met een aparte planologische procedure worden gerealiseerd.
Voor een aantal van de genoemde projecten is de uitvoering reeds van start gegaan, anderen zullen naar verwachting niet binnen de plantermijn van het bestemmingsplan worden gerealiseerd of wellicht uiteindelijk geen of in een gewijzigde vorm doorgang vinden.
Figuur 4.1. Basiszonering gebiedsvisie
Streefbeeld natuur en water
In het plangebied wordt gestreefd naar:
- het herstel van de natuurlijke afwatering: de oorspronkelijke afwatering via een sluis bij de Verdronken Zwarte Polder (Nieuwvliet - Bad) wordt hersteld, De Killa wordt de natte verbindingszone tussen deze sluis en de Zwinpolder door de watergang te verbreden en natuurlijker in te richten; ook de oorspronkelijke afwatering via Nummer Een wordt opgewaardeerd en verbreed; met deze maatregelen wordt de waterbergingscapaciteit in het gebied vergroot;
- de ontwikkeling van nieuwe natuurgebieden; deze gebieden zijn opgenomen in de EHS als reservaats- of natuurontwikkelingsgebied; de veelal agrarische gronden worden aangemerkt als agrarisch gebied met uit te werken natuurwaarden;
- de ontwikkeling van natte natuur en het tegengaan van verdroging van natuurgebieden; verspreid in het plangebied komen gebieden voor die geschikt zijn voor de ontwikkeling van (natte) natuur;
- ontwikkeling van een robuuste natte as (natte ecologische verbindingszone); het tracé Uitwateringskanaal naar de Wielingen - Linie - Passageule maakt onderdeel uit van de provinciale robuuste, natte verbinding van Zijpe tot Het Zwin (onderdeel van de landelijke as Lauwersmeer - Het Zwin); het gebied wordt ingericht met onder andere moerasgebieden.
Figuur 4.2. Streefbeeld natuur en water
Streefbeeld landschap en kustverdediging
De versterking van de kustverdediging is noodzakelijk aangezien West Zeeuws - Vlaanderen aangemerkt is als een zwakke schakel. De versterking kan gecombineerd worden met een versterking van de landschappelijke structuur van het gebied. In het plangebied wordt gestreefd naar:
- versterking van de kustverdediging in het gebied tussen Cadzand - Bad en Breskens;
- herstel van het dijkenpatroon als drager van de landschapsstructuur door versterking van de huidige dijken (verbreding en accentuering met beplantingen) en herstel van ontbrekende dijken (nabij Lapscheursche Gat, ten zuiden van Draaiburg.
Figuur 4.3. Streefbeeld landschap en kustverdediging
Streefbeeld cultuurhistorie
De Staats - Spaanse linies vormen een cultuurhistorisch waardevol element waarbij het beleid gericht is op behoud door ontwikkeling. Met de valorisering van de linie worden de forten, schansen en linies, alsmede de stadswallen van Sluis, Retranchement, Aardenburg en IJzendijke hersteld.
Figuur 4.4. Streefbeeld cultuurhistorie.
Streefbeeld recreatie, wonen en landschap
Ter versterking van het aantrekkelijke woonklimaat en de recreatieve betekenis van het buitengebied worden de volgende ontwikkelingen nagestreefd:
- de aanleg van duinstruweel en recreatienatuur in het zoekgebied duinstruweel en recreatienatuur; omgeving Tienhonderdpolder bij Cadzand en omgeving Gerard de Moor polder bij Breskens;
- de ontwikkeling van landschapscampings in het zoekgebied landschapscampings en, meer bijzonder, in het voorkeursgebied landschapscampings; er is ruimte voor de ontwikkeling van landschapscampings bij agrarische bedrijven; ontwikkeling in het voorkeursgebied betekent dat de gemeente geen extra provinciale toestemming meer nodig heeft om medewerking te kunnen verlenen aan initiatieven;
- de ontwikkeling van landgoederen in het zoekgebied landgoederen nieuwe stijl; het betreft de omgeving Gerard de Moorpolder bij Breskens, Tienhonderdpolder, Rondom Cadzand, St. Janspolder, Strijdersgatpolder, de gebieden gelegen op de dekzandrug St. Kruis – Aardenburg en het gebied ten oosten van Eede; er is ruimte voor in totaal 20 landgoederen nieuwe stijl; elk landgoed is minimaal 5 ha groot, heeft een bouwvlak van 1 ha en 4 ha is publiek toegankelijk;
- de vermindering van recreatieve druk door het verplaatsen van een camping naar het zoekgebied te verplaatsen campings bij Nieuwvliet - Bad;
- de bouw van recreatieve en permanent te bewonen woningen (het project Cavelot (450 recreatiewoningen) bij Cadzand - Bad en de verblijfsrecreatieve ontwikkeling in de Baanstpolder en Nieuwehovepolder bij Nieuwvliet - Bad).
Het project Waterdunen is een voorbeeld van een integrale aanpak waarbij een voorstel is gemaakt om in de Oud Breskenspolder zowel de zeewaartse kustverdediging, de ontwikkeling van een binnendijkse duinenrij, de ontwikkeling van natuur en recreatief gebruik mogelijk te maken en te realiseren. Voor dit project wordt een Provinciaal Inpassingsplan gemaakt, op initiatief en onder verantwoordelijkheid van de Provincie Zeeland.
Figuur 4.5. Streefbeeld recreatie, wonen en landschap
Hoofdstuk 5 Uitwerking Thema's
De hiervoor beschreven gebiedsvisie vormt de basis voor de verdere uitwerking van het gemeentelijk beleid voor een aantal specifieke onderwerpen. Daarop wordt in dit hoofdstuk ingegaan. Aan dit hoofdstuk ligt met name de nota Beleid (voormalige) agrarische bedrijven ten grondslag.
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de volgende onderwerpen.
Ten aanzien van water:
- natuurvriendelijke oevers, extra waterberging, natte ecologische verbindingszones en verbreden waterlopen;
Ten aanzien van natuur, landschap en cultuurhistorie:
- uitvoeren van werkzaamheden in agrarisch gebied met natuur-, cultuurhistorische en / of landschapswaarden;
- uitvoeren van werkzaamheden aan en op dijken;
- nieuwe natuur;
- versterking landschapsstructuur;
- nieuwe landgoederen;
Ten aanzien van agrarisch gebruik:
- agrarische bedrijven / agrarisch bouwvlak;
- bufferzones;
- (voormalige) agrarische bedrijfslocaties;
- nieuwvestiging en omschakeling naar aquacultuur en zilte teelten;
- co - vergisting;
- teeltondersteunende voorzieningen;
- schokgolfgenerator;
- (nieuwe) agrarische bedrijfswoningen;
- tijdelijk huisvesting seizoenswerknemers;
- kleinschalige bouwwerken buiten het bouwvlak;
Ten aanzien van paardenhouderijen;
Ten aanzien van cultuurhistorie en archeologie:
- archeologische monumenten;
- archeologische verwachtingswaarden;
- aardkundige waarden;
- historische geografische vlakken en structuren;
- monumentale of cultuurhistorisch waardevolle boerderijen;
Ten aanzien van recreatie:
- landschapscamping;
- trekkershutten;
- kleinschalig kamperen;
Ten aanzien van wonen:
- burgerwoningen;
- recreatiewoningen;
- woningen bij voormalige agrarische bedrijven;
- bouw van nieuwe (compensatie) woningen;
Ten aanzien van niet - agrarische bedrijven en overige functies:
- niet - agrarische bedrijven;
- windenergie;
Ten aanzien van niet - agrarische activiteiten in (voormalige) agrarische
bedrijfsgebouwen:
- landbouw en zorg;
- opslag;
- huisverkoop;
- landbouwverwante functies;
- verblijfsrecreatie;
- dagrecreatie;
- aan huis gebonden beroepen;
- medische dienstverlening;
- overige dienstverlening;
- ambachtelijke bedrijven.
5.1 Water
Natuurvriendelijke oevers, extra waterberging, natte ecologische verbindingszones en verbreden waterlopen
Voor de aanleg van natuurvriendelijke oevers en extra waterberging, de inrichting van de natte ecologische verbindingszones en het verbreden van waterlopen kunnen inrichtingsmaatregelen nodig zijn op agrarische gronden. Momenteel is nog niet bekend welke gronden hiervoor nodig zijn en of deze gronden ook verworven kunnen worden. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan deze ontwikkelingen niet frustreert en het vrijwillige karakter wordt gerespecteerd. Het bestemmingsplan zal in een instrument voorzien waarmee op termijn, wanneer gronden daadwerkelijk van functie en eigendom gaan veranderen, de agrarische bestemming kan worden aangepast in water of natuur.
5.2 Natuur, Landschap En Cultuurhistorie
Uitvoeren van werkzaamheden in agrarische gebieden met natuur-, cultuurhistorische en / of landschapswaarden
In het algemeen is er geen bezwaar tegen het uitvoeren van werken en werkzaamheden, passend bij de ontwikkeling van de grondgebonden landbouw, zoals het opzetten en uitvoeren van een nieuwe teelt, het verder verbeteren van verkaveling, ontsluiting of waterbeheersing of het toepassen van teeltondersteunende voorzieningen. Wel worden in het algemeen voorwaarden gesteld aan het oprichten van bouwwerken; zie onder Agrarische gebruik.
In de agrarische gebieden met landschaps- en cultuurhistorische waarden kunnen bepaalde ingrepen echter negatieve effecten hebben op de betreffende waarden. Om de waarden in de zone Agrarische gebied met landschaps- en cultuurhistorische waarden daadwerkelijk te beschermen wordt het noodzakelijk geacht een beperkt aantal werkzaamheden aan een nadere toets te onderwerpen:
- het graven en dempen van sloten om de historische landschapsstructuur te behouden;
- het verwijderen van opgaande beplanting om de landschapsstructuur en waardevolle landschapselementen te behouden;
- het aanbrengen van beplanting om het zicht op de wallen en forten te behouden.
Verharding van kavelpaden ten behoeve van een doelmatig agrarisch gebruik van de gronden kan overal worden toegelaten.
In de agrarische gebieden met landschaps- en natuurwaarden zijn ook:
- het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
- het aanleggen van leidingen;
- overige grondbewerkingen zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, graven van sloten en aanleggen van drainage;
aan een nadere afweging onderworpen.
Uitvoeren van werkzaamheden aan en op dijken
Aan en op de dijken met cultuurhistorische, natuur- en / of landschapswaarden kunnen bepaalde ingrepen en werkzaamheden negatieve effecten hebben op de betreffende waarden. Om de waarden van deze dijken daadwerkelijk te beschermen wordt het noodzakelijk geacht een beperkt aantal werkzaamheden aan een nadere toets te onderwerpen:
- het egaliseren, ophogen en afgraven van gronden en het graven en dempen van sloten;
- het verwijderen van opgaande beplanting;
- het omzetten van het grasland op een dijk in bouwland.
Nieuwe natuur
Binnen de plantermijn wordt de aanleg van nieuwe natuurgebieden en robuuste ecologische verbindingen verwacht, overeenkomstig de plannen voor de Ecologische Hoofdstructuur. Deze aanleg zal plaatsvinden op agrarische gronden die aangewezen zijn als reservaats- of natuurontwikkelingsgebied. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan deze ontwikkelingen niet frustreert en vrijwilligheid voorop blijft staan. Het bestemmingsplan zal in een instrument voorzien waarmee op termijn, wanneer gronden daadwerkelijk van functie en eigendom gaan veranderen, de agrarische bestemming kan worden aangepast in natuur.
Versterking landschapsstructuur
Binnen de plantermijn wordt naar verwachting een versterking van de landschapsstructuur gerealiseerd door de versterking van de lijnelementen dijken, wegen en watergangen. Het gaat hierbij onder andere om verbreding van dijken en waterlopen en accentuering met hoogopgaande beplanting. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan deze ontwikkelingen niet frustreert. Enerzijds door de aanleg van landschapelementen op agrarische gronden en dijken toe te staan en door het planologisch regime na de aanleg van de elementen niet aan te scherpen. Anderzijds zal het bestemmingsplan in een instrument voorzien waarmee, wanneer gronden daadwerkelijk van functie en eigendom gaan veranderen, de vigerende bestemming kan worden aangepast in water, beschermde dijk of natuur.
Nieuwe landgoederen
In het zoekgebied voor landgoederen is ruimte voor maximaal 20 landgoederen nieuwe stijl (elk landgoed minimaal 5 ha groot waarvan 4 ha natuurlijk ingericht en toegankelijk, met een duurzame woning van allure op een bouwvlak van maximaal 1 ha; realisering op uitgekiende locaties en bij voorkeur clustering van enkele landgoederen). De landgoederen kunnen een belangrijke impuls geven aan de landschapsontwikkeling.
5.3 Agrarisch Gebruik
In deze paragraaf wordt de uitwerking beschreven van de gebiedsvisie voor het agrarische gebruik. De inhoud van deze paragraaf is gebaseerd op de gemeentelijke nota Beleid (voormalige) agrarische bedrijven. Voor een uitgebreide toelichting en motivering wordt verwezen naar deze nota.
Agrarische bedrijven / agrarisch bouwvlak
In het gehele agrarische gebied is tevens sprake van landschappelijke waarden; waarden die samenhangen met de inpolderingen ten behoeve van bewoning en land- en tuinbouw. Uitgangspunt voor de regeling van het agrarische gebruik is dan ook het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor de van origine aanwezige grondgebonden land- en tuinbouw. Met ontwikkelingsmogelijkheden voor niet - grondgebonden bedrijven zoals intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven wordt terughoudend omgegaan.
Algemene regeling bouwvlakken
Vertrekpunt voor de regeling van bouw- en gebruiksmogelijkheden van agrarische gronden is het agrarisch bouwvlak: een op de plankaart ingetekende, aaneengesloten ruimte waarop de woning, de bedrijfsgebouwen alsmede mestopslag van agrarische bedrijven geconcentreerd dienen te worden. Binnen het bouwvlak geldt een maximale maat voor de goot- en bouwhoogte van gebouwen (respectievelijk 6 en 10 meter). Opslag, zoals bijvoorbeeld de stapeling van kisten, is toegestaan tot een hoogte van 8 meter.
Een agrarisch bouwvlak van 1 hectare wordt toegekend aan alle agrarische bedrijven met uitzondering van enkele specifieke bedrijven (deze bedrijven krijgen een bouwvlak van ca. 1,5 ha). Om vast te kunnen stellen of sprake is van een agrarisch bedrijf is onder andere de omvang van het bedrijf in ogenschouw genomen. Daartoe is een enquête gehouden die door 285 van de 480 aangeschrevenen is beantwoord. Op basis van de enquêteresultaten en de kengetallen van CBS / LEI is de omvang (het aantal nge per bedrijf) vastgesteld.
Flexibiliteit
Verwacht wordt dat een gedeelte van de hoofdberoepsbedrijven in de toekomst in bedrijfsomvang zal groeien. Een agrarisch bouwvlak kan onvoldoende ruimte bieden om deze groei te realiseren. Op grond van het Omgevingsplan Zeeland is de gemeente bevoegd zelf de maximale omvang van agrarische bouwvlakken te bepalen. Op basis van een afweging tussen enerzijds voldoende mogelijkheden voor agrarische bedrijven en anderzijds voldoende respect voor het landschap is de volgende regeling vastgesteld. Aan groeiende agrarische bedrijven wordt de mogelijkheid geboden het agrarische bouwblok door te ontwikkelen ten behoeve van de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering tot een omvang van 1,5 hectare zonder bebouwingspercentage of een omvang van 2 hectare met een maximaal bebouwingspercentage van 70%. Hieraan worden de volgende voorwaarden gekoppeld:
- de noodzaak van uitbreiding dient te worden aangetoond;
- er mag geen onevenredige toename van de automobiliteit ontstaan;
- het betreft in hoofdzaak een agrarisch bedrijf (dus niet de verwerking / opslag van producten van derden);
- er wordt zorg gedragen voor een goede landschappelijke inpassing met streekeigen beplanting (erfbeplantingsplan).
Naast mogelijkheden om het bouwvlak uit te breiden, kan flexibiliteit geboden worden op het bouwvlak om de beschikbare ruimte efficiënter te benutten. Om tegemoet te komen aan de groeiende behoefte aan opslagcapaciteit op agrarische bedrijven wordt, onder voorwaarden, de mogelijkheid geboden om schuren met een goothoogte van 8 meter (en een bouwhoogte tot 12 meter) te bouwen.
Nieuwe agrarische bouwvlakken en hergebruik voormalige agrarische bouwvlakken
Slechts in uitzonderingssituaties wordt ruimte geboden voor de realisatie van nieuwe agrarische bouwvlakken dan wel het omzetten van een voormalige agrarische productielocatie naar een volwaardig agrarisch bouwvlak. Uitgangspunt is dat enkel mogelijkheden geboden worden voor deze agrarische bouwvlakken indien sprake is van het oplossen van bestaande knelpunten in verband met ruimtegebruik en / of milieuhinder en op basis van een samenhangende ruimtelijke visie, waarbij aandacht is voor een gebiedsgericht aanpak.
In het geval van nieuwvestiging van agrarische bedrijven geldt dat dit te allen tijde maatwerk vergt welke zich niet goed leent voor een algemene regeling in dit bestemmingsplan. Hiervoor zal in voorkomende gevallen dus een zelfstandige planologische procedure moeten worden doorlopen.
In het kader van zorgvuldig ruimtegebruik is het overigens gewenst om bij agrarische bedrijfsverplaatsingen of nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf gebruik te maken van bestaande bebouwing van voormalige agrarische bedrijven die inmiddels een woonbestemming (met de aanduiding voormalige agrarische bedrijfsbebouwing) hebben. Om die reden is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het plan waarmee een voormalig agrarische productielocatie met een woonbestemming, onder voorwaarden, weer kan worden omgezet in een agrarische bouwvlak ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf.
Glastuinbouw
Glastuinbouw als solitaire ontwikkeling is slechts toelaatbaar als beperkt ondersteunende neventak op een bestaand agrarisch bedrijf, mits dat landschappelijk en milieuhygiënisch aanvaardbaar is. Voor glastuinbouw als neventak geldt een maximale omvang van 2.000 m² en de voorwaarde van landschappelijke inpassing. Nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven is niet toegestaan.
De twee bestaande solitaire glastuinbouwbedrijven kunnen zich, gelet op de landschappelijke kwaliteiten van het plangebied, tot een maximum van 2 hectare (geen maximum bebouwingspercentage voor het bouwvlak), verder ontwikkelen wanneer dit voor het behoud van een reëel perspectief op continuïteit van de bedrijfsvoering noodzakelijk is.
Intensieve veehouderij
Voor een overzicht van de agrarische bedrijven met een hoofd- of neventak intensieve veehouderij wordt verwezen naar bijlage 3.
Het toevoegen van een neventak intensieve veehouderij aan een bestaand agrarisch bedrijf is, onder voorwaarden, mogelijk. Een belangrijke uitzondering is het kustgebied (van Cadzand - Bad tot aan Breskens) om mogelijke knelpunten die kunnen ontstaan met de daar gevestigde verblijfsrecreatie op voorhand uit te sluiten. De omvang van deze neventak intensieve veehouderij is afhankelijk van de bedrijfsomvang (is er nog sprake van een neventak), de noodzaak voor de continuïteit van het bedrijf, de diersoort en dergelijke maar mag niet meer dan 2.100 m² bedrijfsvloeroppervlak bedragen.
Ook uitbreiding van bestaande neventakken is mogelijk afhankelijk van de bedrijfsomvang (is er nog sprake van een neventak), de noodzaak voor de continuïteit van het bedrijf, de diersoort en dergelijke maar mag niet meer dan 1.600 m² bedrijfsvloeroppervlak bedragen.
Aan agrarische bedrijven met een hoofdtak intensieve veehouderij worden uitbreidingsmogelijkheden geboden wanneer dit voor het behoud van een reëel perspectief op continuïteit van de bedrijfsvoering noodzakelijk is, er geen andere zwaarwegende belangen vanuit de omgeving zich daartegen verzetten en het bedrijfsvloeroppervlakte de omvang van 5.000 m2 niet overschrijdt. Bij een huidig bedrijfsoppervlakte van meer dan 5.000 m2 is een eenmalige uitbreiding van 10 % toelaatbaar. Bij het verder concretiseren van hun plannen, dienen de betreffende veehouderijen rekening te houden met de eisen die worden gesteld aan de landschappelijke inpassing en benodigde verevening. Op basis van provinciaal beleid is aan deze uitbreidingsmogelijkheid het vereiste van verduurzaming van het bedrijf gekoppeld. Van een significante bijdrage aan de verduurzaming van het bedrijf is sprake indien maatregelen worden getroffen die verder gaan dan hetgeen bij of krachtens de wet is voorgeschreven ten aanzien van milieu en dierenwelzijn en die strekken tot milieuwinst en het versterken van de omgevingskwaliteiten.
Nieuwe bouwvlakken ten behoeve van agrarische bedrijven met een hoofdtak intensieve veehouderij zijn niet toegestaan.
Indien de eisen ten aanzien van dierenwelzijn een ruimere maat vereisen, is het mogelijk de toelaatbare bedrijfsvloeroppervlakte voor hoofd- of neventakken te vergroten door toepassing van een hiervoor opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Het bedrijfsvloeroppervlak mag worden vergroot onder voorwaarden dat het aantal dieren niet mag toenemen en nieuwe bebouwing landschappelijk goed wordt ingepast.
Op grond van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) zijn kwetsbare gebieden aangewezen. In Sluis gaat het hier om een gebied ten noordwesten van Retranchement, een gebied ten noorden van Zomerdorp 't Zwin, de Zwarte Polder ten noordwesten van Nieuwvliet - Bad en een gebiedje ten westen van Hoofdplaat. In een zone van 250 meter rond deze gebieden is vestiging of uitbreiding van veehouderijen in het kader van het milieuspoor niet mogelijk. Binnen deze 250 m - zones zijn twee grondgebonden agrarische bedrijven gelegen.
Figuur 5.1. Gebieden met zeer kwetsbare natuur
Voor veehouderijbedrijven of neventakken waar sprake is van een grondgebonden bedrijfsvoering (bijvoorbeeld bij een biologische pluimveehouderij) zijn bovenstaande bepalingen niet van toepassing.
Omschakeling
Het binnen een bestaand bouwvlak volledig omschakelen naar glastuinbouw of intensieve veehouderij is niet toegestaan. Omschakeling naar een andere vorm van grondgebonden agrarische productie is algemeen toelaatbaar.
Bufferzones
Binnen het agrarisch gebied dient voorts nog rekening gehouden te worden met de aan te houden afstanden tot woon-, verblijfsrecreatie-, en natuurgebieden. De afstemming met deze milieuhygiënische normen en kwaliteitsdoelstellingen dient op adequate wijze te worden geregeld en vormgegeven in het gemeentelijk ruimtelijk beleid. Waar het de stank van intensieve veehouderij betreft dient rekening gehouden te worden met de in de Brochure Hinderwet en Veehouderij opgenomen afstandsnormen. In principe dient tussen agrarische bedrijven en woon- en verblijfsrecreatiegebieden een afstand van minimaal 100 meter aangehouden te worden. Een kleinere afstand (50 meter) kan gehanteerd worden, indien daarvoor geen noemenswaardige hinder bij de gevoelige bestemming(en) optreedt en dit niet leidt tot onevenredige beperkingen voor de betrokken landbouwbedrijven. Tussen (glas)tuinbouw- en fruitteeltpercelen en woon- en verblijfsrecreatiegebieden dient een afstand van minimaal 50 meter aangehouden te worden. Ten opzichte van natuurgebieden dient invulling gegeven te worden aan een afwegingszone van 100 meter. Indien aangetoond kan worden dat geen schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid of de natuur zullen optreden, kan een kleinere afstand toelaatbaar zijn. De zoneringen hebben een tweezijdige werking. Zowel bij nieuwe gevoelige als bij nieuwe belastende bestemmingen en grondgebruik dient met de aangegeven afstanden rekening gehouden te worden.
(Voormalige) agrarische bedrijfslocaties
Door de beperkte mogelijkheden om een nieuw bouwvlak te projecteren neemt het belang van bestaande locaties en voormalige agrarische bedrijfslocaties toe. Voormalige agrarische productielocaties zijn de locaties waar in de vigerende bestemmingsplannen nog sprake was van een agrarisch bedrijf maar waar, op basis van de huidige inventarisatie sprake is van een ander gebruik (meestal wonen). Handhaving van de vigerende agrarische bestemming en optreden tegen het huidige gebruik is niet reëel.
Bij de toekomstige beëindigingen van agrarische bedrijven kan de gemeente evenmin, ondanks het belang van behoud van productielocaties, voortzetting van het agrarische gebruik afdwingen.
In het licht van het voorgaande wil het gemeentebestuur ter plaatse van voormalige agrarische bedrijven het huidige gebruik respecteren en mogelijkheden bieden voor de vestiging van nieuwe of de verplaatsing van bestaande agrarische bedrijven. Hiervoor wordt een toegesneden bestemming opgenomen: Wonen, op voormalig agrarisch bedrijfslocaties. Met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid kan de bestemming van deze percelen worden gewijzigd voor de vestiging van een agrarisch bedrijf.
Nieuwvestiging en omschakeling naar aquacultuur en zilte teelten
Tot aquacultuur wordt de kweek van schaal- en schelpdieren, vis, zouttolerante gewassen en andere aquatische producten gerekend ten behoeve van voedingstoepassingen, industriële en energietoepassingen. Waar de veranderingen in het klimaat, de voorziene bodemdaling in met name de kustprovincies en de toenemende verzilting een bedreiging lijken te vormen voor de gangbare landbouw, bieden ze kansen voor een omschakeling naar aquacultuur. Aquacultuur kan plaatsvinden op de open grond (zoutwaterplanten), in bassins en in gebouwen.
Aquacultuur in de open grond is een normale grondgebonden agrarische activiteit, waarvoor uiteraard de nabije ligging van kwalitatief goed zout water is vereist. Om die reden wordt aquacultuur in dit bestemmingsplan alleen mogelijk gemaakt in delen van het kustgebied van Breskens (vanaf Waterdunen) tot Hoofdplaat (overeenkomstig het advies van het Kwaliteitsteam Zeeland worden gebieden in de genoemde kuststrook die van belang zijn voor de zoetwatervoorziening uitgesloten). Het gebied van Cadzand tot aan Waterdunen komt, gelet op de beoogde recreatieve ontwikkelingen, niet voor aquacultuur in aanmerking. Aquacultuur in gebouwen hoort als agrarische activiteit thuis op het agrarisch bouwvlak. Daarbij is het gewenst de maximale oppervlakte aan gebouwen die voor aquacultuur benut mag worden vast te leggen. Bassins met aarden wallen en folie en een ondersteunende constructie van gaas of beton moeten op basis van de Woningwet en jurisprudentie in het algemeen als bouwwerk worden aangemerkt. Het gaat immers om "constructies van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond". Dat betekent dat de bassins primair uitsluitend op agrarische bouwvlakken gevestigd kunnen worden, tenzij een (afwijkings)regeling wordt getroffen buiten de bouwvlakken. Voor dergelijke initiatieven buiten het bouwvlak moet een zorgvuldige afweging met de omgevingskwaliteiten plaatsvinden, met name de landschappelijke kwaliteit speelt hierbij een rol. Aanvullende voorwaarden zijn een maximum omvang van 3 hectare te realiseren aansluitend aan het bouwvlak.
Tot slot is het uitgangspunt voor het verlenen van medewerking aan zilte teelten of aquacultuur dat hiervan géén nadelige invloed uit mag gaan op de in bepaalde gebieden van nature aanwezige beschikbare zoet(grond)watervoorraad. Hiermee wordt optimale invulling gegeven aan de mogelijkheden die het omgevingsplan biedt.
Co - vergisting
Bij agrarische ondernemers is sprake van een groeiende belangstelling voor duurzame energieopwekking op of in de nabijheid van een agrarisch bedrijf. Met name mest- en / of co - vergisting kunnen rekenen op een toenemende belangstelling. De gemeente wil dergelijke vormen van energieopwekking, wanneer het gaat om een rendabele activiteit voor (samenwerkende) bedrijven stimuleren. Bedrijven met co - vergisting kunnen zowel op agrarische bedrijven als bedrijventerreinen (milieucategorie 3 en hoger) gevestigd worden.
Het oprichten van installaties ten behoeve van de (co - )vergisting van mest op het agrarisch bedrijf is gekoppeld aan de volgende randvoorwaarden:
- co - vergisting op agrarische bedrijven, die in hoofdzaak mest van het bedrijf betrekken of bedrijven die in hoofdzaak het digestaat op de eigen gronden verwerken, wordt aangemerkt als een agrarische activiteit en is rechtstreeks toelaatbaar binnen het agrarische bouwvlak;
- de activiteiten dienen in beginsel plaats te vinden op het agrarisch bouwvlak; voor (grootschalige) co - vergisting en de oorspronkelijke agrarische activiteiten zijn bouwvlakken toegestaan met een maximale oppervlakte van 2 hectare, een maximaal bebouwingspercentage van 70% en een maximale bouwhoogte van 12 meter voor silo's en vergistingsinstallatie;
- de activiteiten dienen qua aard, schaal en omvang te passen op het agrarisch bouwblok; voorkomen dient te worden dat (grootschalige) vergistingsinstallaties inbreuk maken op het karakter van het agrarisch landschap; hiertoe dient een goed beplantingsplan opgesteld en uitgewerkt te worden;
- co - vergisting op agrarische bedrijven gelegen in het kustgebied is vanwege de recreatieve ontwikkelingen in dit gebied niet toegestaan;
- co - vergisting nabij kernen en recreatieterreinen is niet toegestaan;
- co - vergisting op agrarische bedrijven gelegen in de gebieden met landschapswaarden is uit landschappelijk oogpunt niet toegestaan;
- er mag geen onevenredige toename van de automobiliteit plaatsvinden;
- het digestaat dient een meststof te zijn zoals omschreven in de handreiking (co)vergisting van mest.
Wanneer niet aan deze voorwaarden wordt voldaan dient, om een verdergaande verstening en industrialisering van het landelijk gebied te voorkomen, de voorgestane ontwikkeling op een bedrijventerrein gerealiseerd te worden.
De handreiking (co)vergisting van mest van het ministerie van LNV wordt onderschreven en gebruikt voor de beoordeling van verzoeken.
Teeltondersteunende voorzieningen
Bij de intensivering en de specialisatie in de akker- en tuinbouw wordt steeds meer gebruik gemaakt van teeltondersteunende voorzieningen als afdekmaterialen en tunnels. In het algemeen is het niet noodzakelijk aan deze ontwikkeling belemmeringen op te leggen. Dat betekent dat tijdelijke afdekmaterialen, tijdelijke voorzieningen en minder in het oog springende grofmazige netten rechtstreeks toelaatbaar zijn. Ingrijpender voor het landschap en beeldkwaliteit zijn voorzieningen met een meer permanent karakter zoals plastic boogkassen, regenkappen, verhardingen voor containervelden en fijnmazige hagelnetten. Hiervoor geldt een specifieke regeling. Deze houdt in dat dit soort voorzieningen toelaatbaar zijn:
- op agrarische gronden waar geen sprake is van landschapswaarden of te ontwikkelen natuurwaarden;
- met toepassing van een afwijkingsregeling, binnen en aansluitend aan het bouwvlak;
- mits er sprake is van een goede landschappelijke inbedding; wanneer het oppervlak aan regenkappen en fijnmazige hagelnetten toeneemt, betekent dit dat ook de inspanningen ten behoeve van een goede landschappelijke inbedding fors dienen toe te nemen;
- mits er geen lichtuitstraling plaatsvindt;
- boogkassen tot een maximum oppervlakte per bedrijf van 1 hectare zijn toegestaan.
Hierbij is het volgende van belang. Boogkassen zijn permanente teeltondersteunende voorzieningen. Regenkappen zijn tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen. Onder tijdelijkheid wordt verstaan dat tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen uitsluitend zijn toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 8 maanden.
Eventuele nieuwe vormen van teeltondersteunende voorzieningen worden op dezelfde wijze beoordeeld als de hierboven beschreven voorzieningen waarmee ze qua impact op het landschap en betekenis voor de landbouw vergelijkbaar zijn.
Schokgolfgenerator
De hagel- en onweersbuien kunnen veel schade toebrengen aan diverse landbouwgewassen. De inzet van een schokgolfgenerator (ook wel anti - hagelkanon genoemd) kan een oplossing zijn voor het probleem; een schokgolfgenerator verbrijzeld de hagelstenen in de lucht zodat deze als neerslag op de gewassen neerdalen en geen schade meer veroorzaken. Het afvuren van een schokgolf veroorzaakt een flinke knal. Een schokgolfgenerator kan met name voor fruitteeltbedrijven noodzakelijk zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering. De schokgolfgenerator heeft een oppervlakte van ongeveer 20 m². Schokgolfgenerators worden per definitie buiten het agrarische bouwblok (bijvoorbeeld in de boomgaard) geplaatst. Criteria op basis waarvan bepaald kan worden of medewerking aan een schokgolfgenerator verleend kan worden zijn als volgt te benoemen:
- in principe wordt medewerking verleend aan het plaatsen van schokgolfgenerators op fruitteeltbedrijven en bedrijven met bijzondere teelten die kwetsbaar zijn voor hagelschade; medewerking wordt niet verleend aan de realisatie van schokgolfgenerators op akkerbouwbedrijven;
- schokgolfgeneratoren mogen niet geplaatst worden in de Natura 2000 - gebieden of binnen een afstand van 1.000 meter ervan;
- schokgolfgenerators dienen binnen de windschermen van boomgaarden geplaatst te worden of anderszins landschappelijk ingepast te worden;
- met betrekking tot afstandsmaten wordt de volgende indicatie gegeven: de afstand van de schokgolfgenerator tot aan een enkele woning in het buitengebied en wegen dient minimaal 350 meter te bedragen, de afstand van de schokgolfgenerator tot aan een kern dient minimaal 700 meter te bedragen; om cumulatie van geluid te voorkomen mogen schokgolfgenerators niet op een kleinere afstand dan 3.600 meter van elkaar worden geplaatst; maatwerk met betrekking tot deze afstandsmaten is, afhankelijk van de locatie, mogelijk.
Indien op basis van deze criteria geen schokgolfgenerator geplaatst kan worden op een bedrijf heeft de ondernemer nog wel de mogelijkheid om hagelnetten toe te passen.
(Nieuwe) agrarische bedrijfswoningen
Veruit de meeste agrarische bedrijven beschikken over een bedrijfswoning. Bij enkele agrarische bedrijven is echter nog geen woning aanwezig, is de bedrijfswoning over de landsgrens gelegen of zijn meerdere bedrijfswoningen aanwezig. Indien een bedrijfswoning niet aanwezig en ook niet wenselijk wordt geacht, is een aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' opgenomen.
Agrarische bedrijfswoningen (hoofdgebouwen met aangebouwde aan- en uitbouwen) mogen maximaal 1.000 m³ groot zijn. Daarnaast mogen er vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van de woonfunctie worden gerealiseerd.
Het oprichten van een tweede agrarische bedrijfswoning is altijd maatwerk wat zich niet goed leent voor een algemene regeling in dit bestemmingsplan. Indien zich een concrete ontwikkeling aandient voor het vestigen van een tweede agrarische bedrijfswoning dient daarvoor een zelfstandige planologische procedure te worden doorlopen.
Tijdelijke huisvesting seizoenswerknemers
Met name in de intensieve, grondgebonden teelten (zoals de fruitteelt) is er, door het ontbreken van voldoende lokale seizoenskrachten, een groeiende vraag naar huisvestingsmogelijkheden voor personeel dat tijdelijk op het bedrijf aan het werk is. Het gaat daarbij om goede voorzieningen voor een gebruik dat slechts tijdelijk van aard is. Omdat het om een betrekkelijk korte periode gaat waarin de behoefte zich voordoet is het verantwoord om op agrarische bouwvlakken ruimte te bieden voor de overnachting van seizoensarbeiders. De voorkeur gaat uit naar inpandige huisvesting in bestaande gebouwen. Met een afwijkingsregeling kan eventueel vervangende nieuwbouw worden toegestaan. Voor huisvesting buiten gebouwen, waarbij gedacht kan worden aan stacaravans en verplaatsbare woonunits, is gekozen voor een beperking in aantallen (maximaal 10 kampeermiddelen), omvang (maximaal 250 m2 voor verplaatsbare units) en tijdsduur (maximaal 15 weken). Na de oogstperiode dienen de hiertoe gerealiseerde eenheden verwijderd te worden.
Kleinschalige bouwwerken buiten het bouwvlak
In het bestemmingsplan kan ruimte worden geboden voor kleinschalige bouwwerken op afstand van het bouwvlak. Voorwaarde hierbij is dat kan worden aangetoond dat deze bouwwerken noodzakelijk zijn ten behoeve van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering (inclusief verbrede landbouw). De (gezamenlijke) oppervlakte per bedrijf mag maximaal 50 m² bedragen.
5.4 Paardenhouderijen
In het plangebied komen zowel hobbymatige als bedrijfsmatige paardenhouderijen voor. Het houden van minder dan 5 paarden wordt als hobbymatig aangemerkt. Dat betekent bijvoorbeeld dat bij woningen, binnen de woonbestemming, maximaal 4 paarden gehouden kunnen worden. Daarboven is planologische regeling voor bedrijfsmatige activiteiten gewenst. Voor een regeling in het bestemmingsplan is het volgende onderscheid van belang.
Agrarische bedrijven
Het bedrijfsmatig fokken, opfokken, africhten (inclusief handel), trainen, stallen en melken van paarden zijn vormen van paardenhouderij die worden aangemerkt als agrarische activiteiten en op een agrarisch bouwvlak kunnen worden uitgeoefend. Paardenbakken en stapmolens zijn rechtstreeks toelaatbaar binnen het agrarische bouwvlak. Paardenbakken mogen enkel buiten het bouwvlak geplaatst worden (met toepassing van een afwijkingsregeling en aangrenzend aan het bouwvlak) indien hiervoor binnen het bouwvlak geen ruimte is. Stapmolens zijn eveneens met toepassing van een afwijkingsregeling buiten de bouwvlakken toegestaan mits rekening wordt gehouden met de landschappelijke kwaliteiten. Tevens dient, in alle voorkomende situaties, aan de volgende voorwaarden te worden voldaan (niet alle voorwaarden zijn planologisch relevant en zullen in het kader van andere wet- en regelgeving, zoals milieuwetgeving, worden gereguleerd):
- gelet op het agrarische karakter zijn georganiseerde (groeps)lessen, kantine- en horeca - achtige activiteiten en het gebruik van geluidsinstallaties niet in overeenstemming met de agrarische bestemming en derhalve niet toegestaan;
- het aanbrengen van verlichting is toegestaan indien deze voldoende wordt afschermd, er mag dus geen sprake zijn van lichthinder of lichtvervuiling;
- het gebruik van niet - natuurlijk materiaal op de bodem van de paardenbak of stapmolen is niet toegestaan.
Maneges
Bij maneges worden paarden primair gehouden ten behoeve van het recreatieve aspect, de ruiter staat centraal. Bestaande maneges krijgen een recreatieve bestemming. Met het oprichten van nieuwe maneges is de gemeente terughoudend. Een manege is toelaatbaar als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, als vervolgfunctie op een voormalig agrarisch bedrijf en in cultuurhistorisch waardevolle bedrijfsgebouwen (NED). De maximale bedrijfsvloeroppervlakte voor deze functie (rijhal en stallen gezamenlijk) wordt op 1.500 m² gesteld. Met deze maximale maat wordt beoogd te voorkomen dat voorzieningen teveel in omvang groeien waardoor overlast kan ontstaan. Deze functie is enkel toelaatbaar aan de rand of nabijheid van de kernen. De ontsluiting wordt expliciet getoetst.
Paardenbakken en stapmolens voor hobbymatige en bedrijfsmatige paardenhouderij zijn rechtstreeks toelaatbaar binnen het bouwvlak. Paardenbakken mogen enkel buiten het bouwvlak geplaatst worden (met toepassing van een afwijkingsbevoegdheid en aangrenzend aan het bouwvlak) indien hiervoor binnen het bouwvlak geen ruimte is. Stapmolens zijn eveneens met toepassing van een afwijkingssbevoegdheid buiten de bouwvlakken toegestaan mits rekening wordt gehouden met de landschappelijke kwaliteiten. Tevens geldt:
- kantine- en ondergeschikte horeca - activiteiten zijn toegestaan (in een omvang van ten hoogste 200 m²);
- het aanbrengen van verlichting is toegestaan;
- er dient voldoende parkeergelegenheid aanwezig te zijn.
Paardenstalling op voormalige agrarische bedrijven en bij overige burgerwoningen in het buitengebied
Paardenstallingen voor het hobbymatig houden van paarden moeten gerealiseerd worden binnen de algemene bouwregels voor erven bij de bestemming Wonen. Op de percelen van voormalige agrarische bedrijven zal veelal voldoende ruimte zijn binnen de bestaande bebouwing.
Paardenpensions en / of paardenstalling voor derden of de verhuur van paarden (het bedrijfsmatig houden van paarden) zijn toelaatbaar als vervolgactiviteit bij een voormalig agrarisch bedrijf en worden aangemerkt als nieuwe economische drager. Voor deze functies mag slechts één bestaand gebouw ingezet worden, de omvang van dit bestaande gebouw is maatgevend voor de omvang van de activiteit.
Paardenbakken en stapmolens voor hobbymatige en bedrijfsmatige paardenhouderij zijn rechtstreeks toelaatbaar binnen het bouwvlak. Paardenbakken mogen enkel buiten het bouwvlak geplaatst worden (met toepassing van een afwijkingsregeling en aangrenzend aan het bouwvlak) indien hiervoor binnen het bouwvlak geen ruimte is. Stapmolens zijn eveneens met toepassing van een afwijkingsregeling buiten de bouwvlakken toegestaan mits rekening wordt gehouden met de landschappelijke kwaliteiten. Tevens dient, in alle voorkomende situaties, aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:
- georganiseerde (groeps)lessen, kantine- en horeca - achtige activiteiten en het gebruik van geluidsinstallaties zijn niet in overeenstemming met het landelijke karakter van het buitengebied en derhalve niet toegestaan;
- het aanbrengen van verlichting is toegestaan indien er sprake is van enkel de verlichting van de paardenbak, er mag dus geen sprake zijn van lichthinder of lichtvervuiling;
- niet - natuurlijk materiaal op de bodem is niet toegestaan.
Paardenstallingen op losliggende weilanden / percelen
Aan de vraag van particulieren of het mogelijk is een stalletje voor paarden te bouwen op een losliggend weiland of perceel kan niet tegemoet worden gekomen. De hierboven geformuleerde mogelijkheden om paardenstallingen te realiseren worden voldoende geacht.
5.5 Cultuurhistorie En Archeologie
Archeologische monumenten
De archeologische monumenten (voor zover deze niet via de Monumentenwet 1988 beschermd zijn) worden rechtstreeks met een dubbelbestemming opgenomen op de bestemmingsplankaarten. Het archeologisch belang van deze percelen noodzaakt tot het opnemen van beschermende bepalingen in de regels (regels met betrekking tot het uitvoeren van werken en werkzaamheden en regels met betrekking tot bouwen ten behoeve van andere bestemmingen).
Bij agrarische bedrijven waar een gedeelte van het bouwvlak tevens is aangeduid als archeologisch monument kan sprake zijn van een forse belemmering aangezien het bouwvlak niet optimaal kan worden benut / bebouwd. Om die reden is het gewenst om in deze gevallen ruimte te bieden voor het vergroten / wijzigen van het bouwblok (binnen een bepaalde marge). Voorwaarde is dat het bedrijf een omvang heeft van > 20 nge.
Archeologische verwachtingswaarden
In het plangebied is een relatief groot gebied gelegen waarin naar verwachting ook archeologische vindplaatsen zijn gelegen. Dit gebied loopt grofweg van Eede, Aardenburg via Draaibrug naar Oostburg. Ook voor de kust gelegen gebieden zijn aangemerkt als gebieden met een hoge of middelhoge trefkans op archeologisch waarden. De gemeente is voornemens in dit indicatief aangewezen gebied, nader onderzoek te doen naar de archeologische waarden. Resultaten van het onderzoek worden echter pas in 2011 verwacht. Vooralsnog wordt een algemene maar adequate interim regeling opgenomen zoals verwoord in paragraaf 2.2.3.
Historisch geografische vlakken en structuren
Naast de bescherming van archeologische waarden is het wenselijk ook het cultuurhistorisch erfgoed van historisch - geografisch waardevolle lijnen, vlakken en groenstructuren te behouden.
De historisch waardevolle lijnen, vlakken en groenstructuren zijn merendeels gelegen in de natuurgebieden, de agrarische gebieden met landschaps- en cultuurhistorische waarden of vallen samen met de waardevolle dijken. In de bestemmingsregeling voor deze gebieden zal ook de cultuurhistorische waarde worden benadrukt.
De cultuurhistorische waarde van de vestingswerken en wallen, molens en bijzondere objecten (zoals de luchtwachttoren) verdienen eveneens een vertaling in de bestemmingsplanregels.
Voorts wordt met het vastleggen van de verkeersinfrastructuur de overige historische
lijnen en daaraan verbonden groenstructuren vastgelegd.
Molenbiotopen
De molenbiotopen van de 7 molens die in of grenzend aan het plangebied zijn gesitueerd worden beschermd om te voorkomen dat de windvang onevenredig wordt belemmerd en de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de molens worden teniet gedaan. Daarbij wordt overigens rekening gehouden met de bouwmogelijkheden die in de vigerende bestemmingsplannen voor het buitengebied van Sluis in het verleden steeds geboden zijn. Deze bouwmogelijkheden worden gerespecteerd. Binnen een zone van 100 meter tot de molen wordt het uitvoeren van werken en werkzaamheden (het aanbrengen van beplantingen) aan een omgevingsvergunning gekoppeld.
Monumentale of cultuurhistorische waardevolle boerderijen
Relatie met agrarische bouwvlakken
Op agrarische bouwvlakken waar sprake is van een monumentaal of cultuurhistorisch waardevol complex kan het gewenst zijn om het bouwblok te vergroten / wijzigen (binnen een bepaalde marge) om te voorkomen dat nieuwe bedrijfsgebouwen het cultuurhistorisch waardevolle beeld verstoren. Om die reden is het gewenst om, indien er inderdaad sprake is van een monumentaal of beeldbepalend complex, ruimte te bieden voor het vergroten / wijzigen van het bouwblok. Een overzicht van monumentale of beeldbepalende complexen die voor een dergelijke regeling in aanmerking komen is opgenomen in bijlage 4.
Extra wooneenheden in monumentale en cultuurhistorisch waardevolle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen
Eén van de mogelijkheden om monumentale en cultuurhistorisch waardevolle voormalige agrarische bedrijfsbebouwing te behouden is het mogelijk maken van extra wooneenheden in deze boerderijen.
Hiervoor gelden de volgende voorwaarden.
- Alleen cultuurhistorisch waardevolle complexen komen in aanmerking voor de realisatie van extra wooneenheden. Deze waardevolle complexen zijn opgenomen in een lijst die is bijgevoegd als bijlage 4.
- In deze cultuurhistorisch waardevolle complexen zijn twee extra wooneenheden toegestaan. Op een erf mogen dus maximaal 3 woningen ontstaan, dat wil zeggen de bestaande voormalige agrarische bedrijfswoning en twee extra wooneenheden in de overige waardevolle bedrijfsgebouwen. De bestaande bebouwing is maatgevend voor het aantal te realiseren woningen (met een maximum van 3).
- Uitgangspunt van het beleid is het handhaven van de oorspronkelijke bebouwing. Dit vergt creativiteit bij het ontwerpen van een nieuw woonverblijf. Uitgegaan dient te worden van de gevelopeningen in de bestaande situatie en de specifieke waardevolle elementen van de desbetreffende boerderij. Van daaruit kunnen de verschillende woonverblijven worden ingericht. De bouw dient dus van binnenuit te geschieden. Dit is in de meeste gevallen technisch mogelijk. In sommige gevallen is het echter technisch niet mogelijk om de oorspronkelijke bebouwing te behouden. In dat geval is nieuwbouw mogelijk. Hiertoe dienen gegevens te worden overlegd waaruit blijkt dat handhaven van de oorspronkelijke bebouwing absoluut onhaalbaar is. Tevens dient aangetoond te worden dat de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe situatie de verloren gegane cultuurhistorische waarde in voldoende mate compenseert (= recht doet aan de oorspronkelijke bebouwing / bouwstijlen en dus behoud van uitstraling). Het toestaan van nieuwbouw vergt een zodanige specifieke regeling dat hiervoor geen regels worden opgenomen in het bestemmingsplan. Hiervoor kan in voorkomende gevallen een aparte planologische procedure worden doorlopen.
- De woningen mogen zowel permanent als recreatief worden bewoond.
- Eventueel in het verleden gesloopte bebouwing geeft geen recht meer op extra woningen. De grondslag van de regeling, behoud van waardevolle bebouwing, is door de sloop immers verdwenen.
- Wanneer extra wooneenheden gerealiseerd worden in een complex kan / mag er geen sprake meer zijn van een agrarische bedrijfsvoering in dit complex.
- Bestaande omliggende agrarische bedrijven mogen niet in hun belangen worden geschaad.
- Voor aanpassing van rijksmonumenten is bij een wijziging een monumentenvergunning nodig. Sloop en vervangende nieuwbouw is in deze situaties niet mogelijk.
- In geval van nieuwbouw dienen de nieuwe gebouwen op de plaats van de oude bebouwing te worden gerealiseerd, beperkte afwijkingen zijn daarbij mogelijk. Het draaien van de bebouwing is niet toegestaan. De oriëntatie van de woning ten opzichte van de weg en de situering van de woning ten opzichte van de schuur / schuren moet in ieder geval gehandhaafd blijven.
- Afwijking van bestaande maten met ongeveer 10%, als gevolg van bouwtechnische eisen, is mogelijk.
- De indeling van het erf dient te worden gehandhaafd. Daarbij hoort ook de bestaande oprit. Het erf moet er als één erf blijven uitzien. Erfafscheiding en privézones moeten zich beperken tot de ruimte dicht tegen de gevel. Voorkomen dient te worden dat er drie "eilandjes" op één erf worden gecreëerd. Dit doet immers afbreuk aan de oorspronkelijke erfindeling.
- In de huidige tijd bestaat er veel behoefte aan bergruimte, garages, hobbyruimtes enzovoort. Voor die functies, gerelateerd aan de woonfunctie, worden veelvuldig bijgebouwen opgericht. Het is ongewenst om her en der op het erf verspreid nieuwe bijgebouwen te creëren aangezien daarmee afbreuk wordt gedaan aan de oorspronkelijke waardevolle bebouwing. Omdat vrijkomende agrarische bebouwing normaliter een behoorlijk volume heeft zal het in veel gevallen mogelijk zijn om hobby-, bergruimtes en garages inpandig te realiseren. Dit is het uitgangspunt. Indien dit niet mogelijk is kan overwogen worden om passende bijgebouwen te realiseren. Bijvoorbeeld in de vorm van een bakkeet of varkenshok. Hierbij mag geen afbreuk gedaan worden aan de oorspronkelijke indeling van Zeeuws - Vlaamse erven. Dus kan er bijvoorbeeld slechts één bakkeet en / of één varkenshok per erf worden gerealiseerd. Bovendien dient het te gaan om kleinschalige en ondergeschikte bijgebouwen.
- Het plan dient te voldoen aan de eisen die de waterbeheerder stelt volgens de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren.
- Het principe van verevening, conform het provinciale beleid, is van toepassing. Gezien de investering die van initiatiefnemers gevraagd wordt voor het behoud van de uitstraling van het cultuurhistorisch waardevolle complex en op het gebied van Duurzaam Bouwen wordt geen extra vereveningsbijdrage gevraagd.
5.6 Recreatie
Landschapscampings
Bij landschapscampings wordt landbouwgrond omgezet in nieuwe natuur en een camping, waarbij de kosten van de inrichting en onderhoud van die natuur worden gedekt uit de opbrengsten van de landschapscamping. Met de landschapscampings worden drie doelen gediend: de agrariër heeft meer inkomsten, er wordt nieuwe natuur gerealiseerd en er vindt verbreding plaats van het toeristische product. Voor de vestiging van een landschapscamping gelden een aantal uitgangspunten en randvoorwaarden:
- landschapscampings zijn alleen toelaatbaar gekoppeld aan het agrarisch bouwblok en een reële agrarische bedrijfsvoering;
- de oppervlakte cultuurgrond dient ten opzichte van de oppervlakte landschapscamping minimaal een verhouding van 2:1 te hebben;
- maximaal 60 eenheden; minimaal 10 eenheden (exclusief de maximaal 25 standplaatsen van het kleinschalig kamperen) en de maximale dichtheid is 30 eenheden per hectare;
- binnen de gemeentegrenzen is ruimte voor ten hoogste 5 landschapscampings waarvan er ondertussen 2 zijn gerealiseerd;
- gebouwde voorzieningen worden zoveel mogelijk geconcentreerd op het agrarische bouwvlak;
- het principe van verevening is van toepassing; de te realiseren natuur- en landschapselementen sluiten aan op de elementen en waarden in de omgeving en hebben een omvang van minimaal 833 m² per standplaats; de ondernemer kan ook kiezen voor een andere vorm van vervening;
- permanente kampeermiddelen zijn niet toegestaan en de landschapscamping is alleen opengesteld in het recreatieseizoen;
- de landschapscamping mag geen extra beperkingen opleveren voor de omliggende agrarische bedrijven;
- het plan dient te voldoen aan de eisen die de Wet Milieubeheer stelt (milieuvergunning).
In de gebiedsvisie is een kaart opgenomen waarop zoekgebieden zijn opgenomen voor landschapscampings. Het betreft een groot zoekgebied waarbinnen een voorkeurszoekgebied is aangegeven. Wanneer een ondernemer een landschapscamping wenst te realiseren in het voorkeurszoekgebied en het plan voldoet aan de hier genoemde criteria hoeft het plan niet voorgelegd te worden aan het college van Gedeputeerde Staten (GS) voor de beoordeling van de locatie. Wanneer een ondernemer een landschapscamping wenst te realiseren in het groter zoekgebied, niet zijnde het voorkeurszoekgebied, wordt het plan voor de beoordeling van de locatie voorgelegd aan de het college van GS. In de overige gebieden wordt geen medewerking verleend aan de realisatie van landschapscampings.
Kleinschalig kamperen
Met de intrekking van de Wet openluchtrecreatie (WOR) per 1 januari 2008 is het van belang de planologisch relevante aspecten van verblijfsrecreatief gebruik in het bestemmingsplan te regelen.
Voorheen was er op basis van de WOR sprake van kleinschalig kamperen (door de gemeente uitsluitend toegestaan bij agrarische bedrijven). Thans is de vraag aan de orde waar (bij welke functies en in welke gebieden), tot welke omvang en onder welke voorwaarden kleinschalig kamperen kan worden toegestaan.
Koppeling aan agrarische bedrijven
Een principiële keuze daarbij is of minicampings bij agrarische bedrijven of ook bij woningen en niet - agrarische bedrijven worden toegelaten. Gelet op:
- het tot nu toe gevoerde beleid (alleen bij agrarische bedrijven);
- het creëren van een toegevoegde recreatieve belevingswaarde door de combinatie met agrarische bedrijfsuitoefening;
- het toekennen van deze niet - agrarische activiteit aan de sector die daar baat bij heeft (verbrede plattelandseconomie);
- het eenvoudig aansluiten bij en ook benutten van bestaande bebouwing;
- de mogelijkheden voor landschappelijke inpassing (agrarische bedrijven hebben meer gronden ter beschikking voor een goede inpassing);
worden nieuwe minicampings alleen toegelaten bij agrarische bedrijven met een bouwvlak van 1 ha en een omvang van meer dan 20 nge. Er wordt geen onderscheid gemaakt in het soort agrarisch bedrijf: de verwevenheid van de minicamping met het agrarische gebruik zal mede de aantrekkelijkheid van de minicamping bepalen.
Daarnaast acht het gemeentebestuur het handhaven van de huidige, bestaande accommodaties voor kleinschalig kamperen bij voormalige agrarische bedrijven ook aanvaardbaar. Hiermee wordt voorkomen dat minicampings nu reeds moeten worden beëindigd.
Bij verkoop van het agrarische bedrijf met een neventak kleinschalig kamperen kan de neventak, conform het huidige beleid, voortgezet worden indien er sprake is van het voortzetten van het agrarische bedrijf. De landschappelijke inpassing moet evenals de eventuele investering in omgevingskwaliteiten gewaarborgd blijven.
Bij verkoop van het agrarische bedrijf waarbij de agrarische bedrijfsvoering staakt, kan de bestaande neventak kleinschalig kamperen enkel onder voorwaarden voortgezet worden. Deze voorwaarden zijn als volgt:
- de opvolger dient alle gebouwen (inclusief woning) van de voormalige boerderij over te nemen; de opvolger dient de woning te bewonen;
- de opvolger dient tenminste een perceel van 2 ha (voormalig agrarisch bouwblok van 1 ha en een perceel landbouwgrond van 1 ha) over te nemen;
- op de te verkopen locatie moet tenminste reeds drie jaren achtereen sprake zijn van kleinschalig kamperen;
- een niet - agrarische ondernemer die een locatie met omgevingsvergunning voor kleinschalig kamperen wil verkopen, moet deze minimaal de laatste 5 kalenderjaren, direct voorafgaand aan de datum van verkoop, als kleinschalig kamperen hebben geëxploiteerd;
- de landschappelijke inpassing moet evenals de eventuele investering in omgevingskwaliteiten gewaarborgd blijven.
Nieuwvestiging van kleinschalig kamperen bij voormalige agrarische bedrijven is niet aanvaardbaar.
Locaties en aantallen kampeermiddelen
Het is in het algemeen niet nodig en wenselijk om een zonering te hanteren voor het kleinschalig kamperen. In het gehele buitengebied hoeft uit ruimtelijk oogpunt geen bezwaar te bestaan tegen het realiseren van nieuwe minicampings op of grenzend aan bestaande agrarische erven.
Een uitzondering moet evenwel gemaakt worden voor het kustgebied. Om het kleinschalig kamperen in het kustgebied beheersbaar te houden wordt het aantal locaties voor kleinschalig kamperen in het kustgebied op maximaal 20 gesteld. Het maximale aantal minicampings in het kustgebied is in de Verordening kleinschalig kamperen Sluis vastgelegd. Voor het achterland (gemeente exclusief kustgebied) geldt geen quotum.
Aantallen kampeermiddelen
Het maximale aantal van 15 kampeermiddelen per bedrijf voor kleinschalig kamperen op basis van de Wet op de Openluchtrecreatie is met de intrekking van de wet per 1 januari 2008 vervallen. Ten behoeve van economische ontwikkeling, kwaliteitsverbetering, verbetering van het rendement en professionalisering van het aangeboden verblijfsrecreatieve product is er vanuit de agrarische ondernemers een toenemende vraag naar uitbreiding van het maximum aantal kampeermiddelen. Het toegestane aantal moet echter in overeenstemming blijven met het beoogde recreatieve product (kleinschalig, bij de agrarische bedrijven).
Het gemeentebestuur wil – onder voorwaarden – de vergroting van het aantal standplaatsen tot 25 eenheden per bedrijf mogelijk maken. Daarbij wordt een extra investering in de ruimtelijke kwaliteit gevraagd (bijvoorbeeld in de vorm van erfbeplanting, opknappen gebouwen, natuurontwikkeling).
Voorwaarden
Voor nieuwe minicampings en uitbreiding van bestaande minicampings naar 25 standplaatsen worden de volgende voorwaarden gehanteerd:
- kampeermiddelen alleen op of grenzend aan het agrarisch bouwvlak; vanwege bijvoorbeeld certificering (eurepgap en dergelijke), ruimtegebrek, veiligheid op agrarische bedrijven en het vergroten van de standplaatsen kan het gewenst zijn om de kampeermiddelen buiten het bouwblok te plaatsen; voorwaarde is dat deze standplaatsen aanpalend aan het bouwblok gesitueerd worden;
- voorzien van een goede landschappelijke inpassing (afschermende opgaande beplantingsstrook met streekeigen soorten van 5 of 10 meter waarbij minimaal 3 rijen planten wordt aangebracht);
- maximale dichtheid bedraagt 25 standplaatsen op 7.500 m² terrein (inclusief randbeplanting, wegen en dergelijke) (overeenkomstig Natuurlijk Vitaal 33/ha), waarbij de minimale grootte van een standplaats 100 m² bedraagt;
- per uit te breiden standplaats wordt een vereveningsbijdrage vastgesteld (overeenkomstig het Omgevingsplan); in een overeenkomst wordt veiliggesteld dat voldaan wordt aan het vereveningsprincipe; de ondernemer heeft alternatieve mogelijkheden voor investering op eigen terrein in omgevingskwaliteiten;
- het plan tot kwaliteitsverbetering van de minicamping wordt op deugdelijkheid door een toetsingscommissie beoordeeld;
- sanitaire voorzieningen en recreatieruimten worden inpandig of aansluitend aan de bestaande bedrijfsgebouwen gerealiseerd; indien dit niet mogelijk is bestaat de mogelijkheid om in het agrarisch landschap passende nieuwbouw te realiseren binnen het agrarische bouwblok; op voormalige agrarische bedrijven dient de sanitaire voorziening inpandig te worden gerealiseerd; indien de bestaande bebouwing hiervoor niet benut kan worden is nieuwbouw mogelijk (oppervlakte bestaande bebouwing en nieuwbouw mag in totaal niet meer dan 150 m² zijn);
- nieuwe minicampings en de uitbreiding met 10 eenheden (van 15 naar 25) mag enkel ingevuld worden door toeristische plaatsen (het gedeelte van een kampeerterrein dat bestemd is voor het plaatsen of geplaatst houden van een kampeermiddel gedurende een beperkte periode van ten hoogste enkele weken) ; voor de eerste 15 plaatsen op bestaande minicampings wordt het huidige beleid gecontinueerd; dit houdt in dat sprake mag zijn van maximaal 10 seizoensplaatsen (het gedeelte van een kampeerterrein dat bestemd is voor het plaatsen of geplaatst houden van eenzelfde kampeermiddel gedurende meer dan drie maanden in het kampeerseizoen) op bestaande minicampings; het onderscheid tussen toeristische plaatsen en seizoensplaatsen zoals in de verordening genoemd is overigens voor het bestemmingsplan niet van belang, beide vormen zijn bestemmingsplanmatig aan te merken als seizoensgebonden standplaatsen (uitsluitend in gebruik gedurende het kampeerseizoen);
- het bedrijf moet voldoen aan de voorwaarden die de Wet Milieubeheer en de Wet Lozing Afvalwater stelt;
- geluidsbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai mag niet groter zijn dan 48 dB;
- de afstand tot aangrenzende woningen dient minimaal 100 meter te bedragen.
De huidige, bestaande terreinen voor kleinschalig kamperen met het aantal verblijfsrecreatieve eenheden per 1 januari 2010, zijn weergegeven in bijlage 7.
5.7 Wonen
In het bestemmingsplan wordt geen onderscheid gemaakt tussen recreatief en permanent bewoonde woningen. Er wordt wel een onderscheid gemaakt tussen burgerwoningen en woningen bij voormalige agrarische bedrijven.
Burgerwoningen
Alle bestaande, recreatief of permanent bewoonde burgerwoningen in het plangebied worden bestemd tot Wonen, inclusief de woningen die in het verleden, in het bestemmingsplan Buitengebied van de voormalige gemeente Oostburg niet positief zijn bestemd. Deze woningen mogen dus zowel permanent als recreatief bewoond worden. Een woning met bijbehorende aanbouwen, de (vrijstaande) bijgebouwen en de onbebouwde gronden (tuin) worden opgenomen in één bouw- c.q. bestemmingsvlak.
Woningen mogen in principe (rechtstreeks) worden uitgebreid tot een inhoud van 750 m³ voor het hoofdgebouw met aangebouwde aan- of uitbouwen. Een uitzondering wordt gemaakt voor relatief zeer kleine woningen die in een beschermde omgeving gevestigd zijn (natuur, dijk). Bij deze woningen is grootschalige uitbreiding niet mogelijk of wenselijk; deze woningen mogen, binnen het bouwvlak, uitbreiden tot maximaal 350 m³.
Op de bijbehorende erven zijn vrijstaande bijgebouwen toegestaan tot een oppervlakte van 60 m². Voor bestaande woningen en erfbebouwing die deze maximale maten reeds overschrijden worden de huidige maten als maximale maten gehanteerd.
Nieuwbouw van burgerwoningen in het buitengebied wordt in principe niet mogelijk gemaakt, in verband met de bescherming van de agrarische belangen (woonfunctie kan leiden tot belemmeringen voor de agrarische bedrijfsvoering), de aantasting van het landelijk karakter en het uitgangspunt dat de bouw van burgerwoningen dient plaats te vinden in de dorpskernen. Uitzonderingen hierop zijn de mogelijkheden die in dit bestemmingsplan worden geboden voor landgoederen en compensatiewoningen (zie hierna).
Tevens is in de planregels een afwijkingsregeling opgenomen van de algemene bouwregels voor erfbebouwing waarmee de bouw van een vrijstaande stallingruimte voor dieren of de opslag van materialen voor het onderhoud van het perceel mogelijk word gemaakt. Hieraan worden de volgende voorwaarden verbonden:
- aangetoond dient te worden dat de op het woonperceel aanwezige gebouwen niet als zodanig kunnen worden gebruikt;
- de oppervlakte van het bij de woning behorende perceel dient tenminste 3.500 m² te bedragen;
- het totaal aan vrijstaande bijgebouwen per woning mag niet meer bedragen dan 120 m².
Wonen, voormalige agrarische bedrijven
Aan voormalige agrarische bedrijven wordt de woonbestemming toegekend. Een belangrijke vraag in relatie tot het beleid voor nieuwe economische dragers is welke situaties als voormalig agrarisch bedrijf worden gezien. Voor het bestemmingsplan is daarbij van belang welke peildatum wordt gehanteerd. Daarbij is gekozen voor de datum van vaststelling van de huidige bestemmingsplannen. Alle percelen waar in de vigerende bestemmingsplannen een agrarisch bouwvlak is toegekend en waar het agrarisch gebruik op dit moment is beëindigd of binnenkort wordt beëindigd, worden aangemerkt als voormalig agrarisch bedrijf. Voor deze percelen worden mogelijkheden geboden voor de ontwikkeling van nieuwe economische dragers.
Bij toekomstige bedrijfsbeëindigingen is de overgang van agrarische bedrijfswoningen naar burgerwoningen uitsluitend toelaatbaar onder de voorwaarden dat het landelijk karakter van de bebouwing gehandhaafd blijft en dit niet leidt tot uit het milieubeleid voortkomende beperkingen voor nabij gelegen agrarische bedrijven.
Bouw van nieuwe (compensatie)woningen
De sloop van onbruikbare of niet - waardevolle bebouwing in het buitengebied, waaronder voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen, kan een bijdrage leveren aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijke gebied. Om dit te bevorderen zal er in ruil voor de sloop van niet waardevolle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, planologische ruimte worden geboden voor de bouw van één of meer kwalitatief hoogwaardige (compensatie)woningen. Bij de uiteindelijke afweging zal een beoordeling moeten plaatsvinden van de te bereiken kwaliteitswinst. Daarnaast kan de locatie van de onbruikbare of detonerende bebouwing een rol spelen bij de afweging evenals of er sprake is van het oplossen van een milieuknelpunt. De volgende uitgangspunten zijn richtinggevend voor deze beoordeling.
- Per saldo dient het te gaan om winst voor de ruimtelijke kwaliteit hetgeen moet blijken uit een onderbouwing van de redelijkheid van de verhouding tussen kosten van de sloop en de beoogde compensatie en een ruimtelijke onderbouwing met nadrukkelijke aandacht voor de aspecten beeldkwaliteit (streekeigen en landelijk karakter en materiaalgebruik, inrichting tuin), ruimtelijke kwaliteitswinst, erfinrichtings- cq. beplantingsplan, water, flora- en faunatoets en archeologie.
- Het moet gaan om een substantiële omvang te slopen (bedrijfs)bebouwing in het landelijk gebied. Niet bij ieder agrarisch bedrijf dat vrij komt zal dus de mogelijkheid van woningbouw geboden worden. Hierbij worden de volgende richtgetallen gehanteerd. Een maat van 850 m² te slopen bedrijfsbebouwing is uitgangspunt voor de realisatie van één compensatiewoning. Alleen in uitzonderingsgevallen, wanneer het gaat om een uitzonderlijke omvang van te slopen bedrijfsgebouwen, kan het gaan om twee of maximaal drie woningen. Hierbij worden de volgende richtgetallen gehanteerd. Een maat van 1.500 m2 à 2.000 m2 te slopen bedrijfsbebouwing is uitgangspunt voor de realisatie van een tweede compensatiewoning, vanaf 2.500 m2te slopen bedrijfsgebouwen kan een derde compensatiewoning gerealiseerd worden. De genoemde getallen zijn richtinggevend, afhankelijk van bijvoorbeeld de mate van storend zijn van de bebouwing is maatwerk mogelijk.
- Het dient te gaan om onbruikbare, detonerende of niet - waardevolle bebouwing in het buitengebied zoals vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen, niet - agrarische bedrijfsgebouwen of kassen.
- De agrarische functie moet niet meer kunnen worden vervuld cq. niet meer gewenst zijn uit oogpunt van agrarische doelmatigheid, ruimtelijke ordening, milieu, landschappelijke- of natuurwaarden of een gebiedsgericht project.
- Sloop en heroprichting (nieuwvestiging agrarisch bedrijf) dienen te worden voorkomen. In het kader van de realisatie van een gebiedsgericht project is maatwerk op dit punt denkbaar.
- Karakteristieke en cultuurhistorische waardevolle bebouwing mag niet worden gesloopt. Deze bebouwing leent zich voor integratie in het uiteindelijke plan. Alle overige bedrijfsgebouwen dienen wel te worden gesloopt zodat het totale erf ingericht kan worden voor het wonen.
- Het betreft in principe compensatie op dezelfde locatie (zo goed mogelijk geconcentreerd binnen de bestaande bouwkavel), tenzij daardoor aantasting zou plaatsvinden van landschappelijke, natuur- of cultuurhistorische waarden of belemmering van agrarische bedrijven. In dergelijke gevallen wordt in gezamenlijk overleg gezocht naar een vervangende locatie.
- Er mogen geen belemmeringen ontstaan voor de agrarische bedrijven in de omgeving.
- In alle gevallen moet het totale bouwvolume afnemen.
- In de Woonvisie Sluis is vastgelegd dat nieuwe woningen aan de Woonkeur dienen te voldoen. In de beleidsvisie Duurzaam Bouwen is vastgelegd dat gestreefd moet worden naar een EPC (Energie Prestatie Coëfficiënt) tussen 0,72 en 0,76. Ook hieraan dient, in ieder geval voor de nieuw te realiseren woningen, te worden voldaan.
- Het plan dient te voldoen aan de eisen die de waterbeheerder stelt volgens de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren.
- Gezien de investering die van initiatiefnemers gevraagd wordt op het gebied van beeldkwaliteit, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam bouwen wordt geen extra vereveningsbijdrage gevraagd.
- Voor de bouw van compensatiewoningen wordt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het bestemmingsplan. Deze wijzigingsbevoegdheid zal in algemene situaties kunnen worden toegepast. In gevallen waar sprake is van een specifieke situatie die niet past binnen de wijzigingsregels maar wel voldoet aan de hierboven gestelde uitgangspunten zal een zelfstandig planologische procedure worden gevolgd.
5.8 Niet - Agrarische Bedrijven En Overige Functies
Niet - agrarische bedrijven
Ten behoeve van het bestemmingsplan zijn alle bestaande niet - agrarische bedrijfsactiviteiten in het plangebied geïnventariseerd. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen 'gewone' niet - agrarische bedrijven en niet - agrarische bedrijven gelieerd aan de agrarische sector. Behalve het voorkomen van de diverse functies is de planologische voorgeschiedenis onderzocht en is de bestaande bedrijfsvloeroppervlakte bepaald.
Niet - agrarische bedrijven, niet gelieerd aan de agrarische sector
Van alle zelfstandige niet - agrarische functies is onderzocht of in het verleden planologisch of anderszins medewerking is verleend aan de totstandkoming van de betreffende activiteiten in het buitengebied (vigerende bestemming, vrijstelling ex artikel 19 WRO en dergelijke; zie bijlage 6).
Als dat het geval is, kunnen de betreffende activiteiten voorzien worden van een positieve bestemming. Van activiteiten die nog niet planologisch zijn geregeld is nagegaan hoe lang de functie op de betreffende locatie gevestigd is, of in het verleden is ingestemd met vestiging en of sprake is van knelpunten met betrekking tot ruimtelijke of milieu - aspecten. Op grond van deze toetsing kunnen de betreffende activiteiten in de meeste gevallen positief worden bestemd. Voor een nadere toelichting per bedrijf wordt verwezen naar de bijlagen.
De bestaande bedrijfsactiviteiten worden met een specifieke aanduiding bestemd (met uitzondering van activiteiten uit categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en enkele specifieke bedrijfsmatige functies, zoals rioolwaterzuiveringsinstallaties, het bedrijfsverzamelgebouw aan de Draaibrugseweg/Olieweg en nutsvoorzieningen). Dat betekent dat in beginsel ter plaatse geen andere bedrijfsactiviteiten mogen worden uitgeoefend. Om echter enige flexibiliteit te bieden in de gebruiksmogelijkheden van de bestaande bedrijfspercelen, zal op alle percelen met een bedrijfsbestemming de vestiging van bedrijven uit categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (zijnde bedrijven met een geringe milieu - uitstraling) mogelijk worden gemaakt. Gelet op het specifieke gebruik en de locatie zijn op de gronden in gebruik als bedrijfsverzamelgebouw aan de Draaibrugseweg/Olieweg bedrijven tot en met categorie 3.1 toegestaan. Met toepassing van een afwijkingsregeling kan in uitzonderlijke gevallen ook de vestiging van bedrijven uit één hogere categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten mogelijk worden gemaakt op bestaande bedrijfslocaties.
Aan bestaande niet - agrarische activiteiten in het landelijke gebied kan eenmalig een uitbreidingsmogelijkheid worden geboden, mits deze andere planologische belangen niet schaden. Deze uitbreidingsmogelijkheid kan maximaal 20% van de huidige bebouwing bedragen.
Met de hiervoor genoemde uitbreidingsmogelijkheden moet, vanuit het oogpunt van het tegengaan van verstening en versnippering van het landelijk gebied, terughoudend worden omgegaan. In alle gevallen moet nadrukkelijk de optie van verplaatsing of vestiging van een dependance op een regulier bedrijventerrein worden overwogen. Daarnaast is het noodzakelijk landschappelijke inbedding van de bestaande activiteiten inclusief de voorgenomen uitbreiding vorm te geven. Het principe van verevening is tevens van toepassing als het gaat om uitbreiding.
Nieuwe bedrijfslocaties worden in dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt.
Niet - agrarische bedrijven gelieerd aan de agrarische sector
Voor agrarische hulp- en nevenbedrijven is het buitengebied een passende vestigingslocatie om activiteiten, gelieerd aan de agrarische sector, te ontplooien.
Agrarische hulp- en nevenbedrijven zijn er in meerdere vormen. De eerste vorm laat zich als volgt omschrijven: een niet - industrieel bedrijf dat is gericht op het opslaan en leveren van goederen aan agrarische bedrijven en / of het opslaan en verwerken van producten die afkomstig zijn van agrarische bedrijven. Hierbij valt te denken aan toeleveranciers van meststoffen, zaai- en pootgoed, fouragehandelaren, regionale mestopslagen en landbouwmechanisatiebedrijven. De tweede vorm kan als volgt gedefinieerd worden: een niet - industrieel bedrijf dat met behulp van verplaatsbare landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur, uitsluitend of overwegend diensten verleent aan agrarische bedrijven ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering zoals door loonbedrijven.
Tot slot wordt ook een hoveniersbedrijf aangemerkt als een agrarisch hulp- en nevenbedrijf.
Voor de agrarisch hulp- en nevenbedrijven wordt een bouwvlak van ongeveer 1 hectare opgenomen met de mogelijkheid om het bouwvlak in de toekomst te vergroten. Voor landbouwmechanisatiebedrijven is een maximaal bebouwingspercentage opgenomen. Voorts wordt de omvang van regionale mestverzamelsilo's aan regels gebonden.
Windenergie
De bouw van hoge, solitaire of geclusterd opgestelde windturbines is niet toegestaan; het bestaande windturbinepark wordt positief bestemd. Het is wel toegestaan om op agrarische bouwvlakken of bij niet - agrarische bedrijven, ten behoeve van de eigen stroomvoorziening, kleine windturbines te bouwen met een maximale tiphoogte van 15 meter.
5.9 Niet - Agrarische Activiteiten In (Voormalige) Agrarische Bedrijfsgebouwen
Door de provincie Zeeland wordt in het Omgevingsplan ruimte geboden voor niet - agrarische activiteiten als neventak op een agrarisch bedrijf of als vervolgfunctie op een voormalig agrarisch bedrijf (NED regeling). Ter indicatie is door de provincie een lijst opgesteld van toelaatbare niet - agrarische activiteiten. Gemeenten kunnen deze lijst gebruiken als basis voor het formuleren van gemeentelijk beleid. Met het oog op het versterken van de economische basis van het platteland ligt het voor de hand om ruimte te bieden aan nieuwe, ook niet - agrarische, kleinschalige activiteiten in het landelijk gebied. Ten behoeve van deze nota van uitgangspunten is het provinciale beleid vertaald naar gemeentelijk beleid. In bijlage 9 is deze vertaling samengevat weergegeven.
Dit overzicht heeft geen limitatief karakter. Het overzicht is indicatief, dat wil zeggen dat daarvan afgeweken kan worden wanneer een functie naar aard, schaal en gevolgen voor de omgeving vergelijkbaar is met de op de lijst genoemde functies.
In deze paragraaf worden de randvoorwaarden voor het NED - beleid beschreven. Bijlage 9 is niet zonder deze onderhavige beleidsteksten te interpreteren.
In bijlage 9 is aangegeven hoe de niet - agrarische activiteit planologisch geregeld kan worden, de milieucategorie waartoe de niet - agrarische activiteit gerekend moet worden, aan welke functies de niet - agrarische activiteit gekoppeld kan worden en wat de maximaal toelaatbare bedrijfsvloeroppervlakte is.
Planologische regeling
Niet - agrarische functies kunnen bestemmingsplanmatig als volgt geregeld worden: als nieuwe economische dragers of het gebruik is rechtstreekse toelaatbaar. Dit onderscheid is gemaakt om duidelijkheid te scheppen en éénduidig te kunnen werken.
De niet - agrarische activiteiten in (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen in het landelijke gebied, die geen of geen duidelijke relatie hebben met de landbouwsector worden ook wel nieuwe economische dragers genoemd.
Indien een activiteit rechtstreeks toelaatbaar geacht wordt wil dit zeggen dat hiervoor geen planologische procedure gevolgd hoeft te worden. Hierbij moet het gaan om functies in bestaande gebouwen.
Milieucategorie
In de bijlage is per functie aangegeven in welke milieucategorie deze functie is ingedeeld. Wat betreft de koppeling aan de categorie - indeling op grond van de VNG - bedrijvenlijst wordt de grens voor het toelaten van nieuwe economische dragers gelegd bij de categorieën 1 en 2. In de categorieën 3 en hoger is in het algemeen geen sprake van kleinschalige activiteiten en is de uitstraling op de omgeving van dien aard dat vestiging in het landelijk gebied in het algemeen niet gewenst is. Alleen voor aan de landbouw verwante functies zijn bedrijven uit de categorie 3 (en vergelijkbaar) aanvaardbaar, mits dat in de concrete situatie geen problemen geeft in verband met aan te houden afstanden. In de positieve lijst zijn ook functies opgenomen die in het algemeen in een zwaardere categorie moeten worden ingedeeld. Deze functies zijn alleen toelaatbaar indien de omvang van de activiteiten in een specifieke situatie zodanig is dat inschaling in categorie 2 mogelijk is. De aangegeven categorie - indeling is indicatief. In concrete situaties dient in het milieuspoor te worden getoetst of een bepaalde functiewijziging toelaatbaar is, met het oog op aan te houden afstanden ten opzichte van gevoelige functies. Overigens dient daarbij rekening te worden gehouden met ontwikkelingsmogelijkheden van in de omgeving aanwezige bedrijven. Nieuwvestiging van functies mag de ontwikkelingsruimte van bestaande functies niet belemmeren.
Functies waaraan niet - agrarische activiteiten gekoppeld kunnen worden
De niet - agrarische activiteiten kunnen gekoppeld worden aan de volgende functies: als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf (N), als vervolgactiviteit op een voormalig agrarisch bedrijf (V), als vervolgactiviteit in een bestaand cultuurhistorisch waardevol gebouw (CH) of als "aan huis gebonden beroep" in de woning (W). Een overzicht van bestaande cultuurhistorisch waardevolle gebouwen is bijgevoegd als bijlage 4.
Maximaal toelaatbare gebruiks- en bouwmogelijkheden
Het is niet gewenst dat de niet - agrarische functies op het platteland grote vormen aannemen. Grootschalige niet - agrarische activiteiten hebben immers een relatief grote verkeersaantrekkende werking, verstoren het landschap en de natuur en kunnen een belemmering vormen voor de normale agrarische bedrijfsvoering. Bovendien is het niet gewenst dat het buitengebied plaats biedt aan grootschalige niet - agrarische bedrijven. Dat is gelet op het karakter van het buitengebied volstrekt ongewenst. Om die reden worden maximale maten voor de niet - agrarische functies gegeven. Sommige activiteiten zijn beperkt tot een aantal m², andere activiteiten worden beperkt tot de omvang van één gebouw. Per bedrijf kan maximaal één gebouw ingezet worden voor de niet - agrarische functie, enkel indien er sprake is van meerdere bestaande cultuurhistorische waardevolle gebouwen kan hierop een uitzondering gemaakt worden. Achterliggende gedachte van het beleid Nieuwe Economische Dragers is dat de uiterlijke verschijningsvorm met woongedeelte en voormalige agrarische bedrijfsgebouwen wordt behouden en verbeterd door het toestaan van een nieuwe economische drager. Mede daarom wordt als voorwaarde aan medewerking aan niet - agrarische activiteiten op een voormalig agrarisch bedrijf gesteld dat er geen sprake mag zijn (geweest) van splitsing van het (voormalige) bouwvlak.
Uitbreiding van de bestaande bebouwing voor de nieuwe economische drager is mogelijk indien het de realisatie van een neventak op een agrarisch bedrijf betreft. In geval van nieuwbouw voor een nieuwe economische drager dient aangetoond te worden door de ondernemer dat de bestaande bedrijfsgebouwen niet gebruikt kunnen worden voor de neventak. Tevens geldt in dit geval een maximale oppervlaktemaat van 250 m² (benedenvloeroppervlakte) per functie en is nieuwbouw slechts voor één nieuwe economische drager functie toelaatbaar. Uiteraard blijven agrarische bedrijven de ontwikkelingsmogelijkheden ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering behouden.
Uitbreiding van de bestaande bebouwing ten behoeve van de nieuwe economische drager op een voormalig agrarisch bedrijf is niet mogelijk. De enige uitzondering op deze regel heeft betrekking op zorgboerderijen met een logeer- of woonvoorzieningen in beeldbepalende, karakteristieke en monumentale gebouwen tot een maximale omvang van 10 verblijfseenheden.
Overige voorwaarden
Per locatie, waar een niet - agrarische functie gerealiseerd wordt, geldt dat voldaan moet worden aan:
- de milieunormen van de Wet Milieubeheer;
- de eisen die de waterbeheerder stelt aan de afvalwaterlozing;
- geen onevenredige schadelijke gevolgen voor natuur en landschap;
- geen belemmeringen voor de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven;
- geen onevenredige toename van de automobiliteit;
- de eventueel aanwezige bestaande woning dient in geval sprake is van verblijfsrecreatie (logiesvoorziening, hotelfunctie of appartementen) door de ondernemer zelf bewoond te worden;
- de voorwaarde is dat als tegenprestatie een investering moet worden gedaan in de ruimtelijke kwaliteit, het principe van verevening; om een maximale helderheid te verkrijgen zal een bedrag van € 8.000,- worden gehanteerd als bedrag dat geldt als tegenprestatie bij alle vormen van nieuwe economische dragers; er zijn situaties denkbaar waarin een korting op dit bedrag in de rede ligt, bijvoorbeeld wanneer de initiatiefnemer in het verleden al veel geïnvesteerd heeft in de ruimtelijke kwaliteit of wanneer het initiatief gepaard gaat met de sloop van bijgebouwen; dergelijke korting is alleen mogelijk wanneer de adviescommissie van de VZG de kennelijke onredelijkheid van deze investering heeft vastgesteld; om deze tegenprestaties te waarborgen wordt een overeenkomst gesloten tussen de ondernemer en gemeente.
In de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op de functies zoals deze in bijlage 9 opgenomen zijn.
Voor een overzicht van de bestaande, gerealiseerde Nieuwe Economische Dragers, wordt verwezen naar bijlage 5.
Landbouw en zorg
De relatie tussen landbouw en zorgverlening biedt mogelijkheden voor verbreding. Een praktische invulling daarvan is de zogenaamde zorgboerderij. Een zorgboerderij is een agrarisch bedrijf waar de agrarische activiteiten ingezet worden om een speciale vorm van zorg te kunnen bieden. In de praktijk worden drie ontwikkelingen gesignaleerd. Het gaat om zorgboerderijen met een vorm van dagopvang / dagbesteding en boerderijen waar zorgvragers voor een bepaalde korte periode (een week, een maand) welkom zijn en waar dus ook slaapvoorzieningen gerealiseerd worden. In de laatste categorie is het ook denkbaar dat de zorgvragers een periode op de boerderij wonen (begeleid wonen). Dit ter voorbereiding op zelfstandig (of begeleid) wonen en een plaats op de arbeidsmarkt. Op deze drie categorieën wordt hieronder nader ingegaan.
Zorgboerderij met dagopvang
Op een zorgboerderij met dagopvang wordt de cliënt gedurende de dag ontvangen en een dagbesteding aangeboden. Noodzakelijke voorzieningen (sanitair, ontvangstruimte) worden beschouwd als voorzieningen voor de agrarische bedrijfsvoering. Wanneer er sprake is van een agrarische bestemming (agrarisch bouwvlak) zijn deze voorzieningen rechtstreeks toelaatbaar. Uitgangspunt hierbij is dat de zorg een wezenlijk onderdeel is van de inrichting en er een vaste koppeling bestaat tussen de zorg en het functioneren van de boerderij.
Zorgboerderij met logeervoorzieningen
Naast dagbesteding is logeren en / of weekendopvang van cliënten op de boerderij een andere vorm van landbouw en zorg. Over het algemeen zal de wens bestaan om de logeervoorzieningen (inclusief gezamenlijke ruimte, sanitaire voorzieningen en dergelijke) in een apart gebouw te realiseren, al dan niet in een bestaand agrarisch bedrijfsgebouw. Wanneer er sprake is van een agrarische bestemming (agrarisch bouwvlak) kunnen deze voorzieningen als nieuwe economische drager geregeld worden. Indien hiertoe gebruik gemaakt wordt van een bestaand gebouw, is het uitgangspunt dat de omvang van dit bestaande gebouw maatgevend is voor de niet - agrarische functie (logeeropvang). Nieuwbouw voor deze voorzieningen wordt acceptabel geacht. In het geval van nieuwbouw wordt de maximale omvang (totale vloeroppervlakte inclusief verdiepingen) voor de logeervoorzieningen (inclusief gezamenlijke ruimte, sanitaire voorzieningen en dergelijke) op maximaal 10 verblijfseenheden gesteld. Uitgangspunt is dat de zorg op de boerderij een wezenlijk onderdeel is van de inrichting en er een vaste koppeling bestaat tussen de zorg en het functioneren van de boerderij. Hierdoor ontstaat er ook geen belemmering voor omliggende agrarische bedrijven omdat geen sprake is van een zelfstandige en milieugevoelige woonfunctie, maar van een aan het agrarisch bedrijf gebonden en ondergeschikte tijdelijke verblijfsfunctie.
Zorgboerderij met woonvoorzieningen
Bij een zorgboerderij met woonvoorziening is sprake van extra woonvoorzieningen, vergelijkbaar met logeervoorzieningen. Zorgvragers hebben ieder een eigen woon / slaapkamer en voorzien wordt in een gezamenlijke keuken en kamer. Wanneer er sprake is van een agrarische bestemming (agrarisch bouwvlak) kunnen deze voorzieningen als nieuwe economische drager geregeld worden. Indien hiertoe gebruik gemaakt wordt van een bestaand gebouw, is het uitgangspunt dat de omvang van dit bestaande gebouw maatgevend is voor de niet - agrarische functie (wonen inclusief gezamenlijke ruimtes, sanitaire voorzieningen en dergelijke). Nieuwbouw voor deze voorzieningen worden acceptabel geacht. In het geval van nieuwbouw wordt de maximale omvang (benedenvloer inclusief verdiepingen) voor de woonvoorzieningen (inclusief gezamenlijke ruimtes, sanitaire voorzieningen en dergelijke) op maximaal 10 verblijfseenheden gesteld.
Zorgwoning behorend bij agrarisch bedrijf
Er wordt geen ruimte geboden voor de realisatie van een zelfstandige zorgwoning behorend bij een agrarisch bedrijf (mantelzorg). Uiteraard kan zorgbehoevende familie van de agrarische ondernemer wel verblijven in de bestaande bedrijfswoning, mits geen sprake is van afsplitsing van een woning en er derhalve sprake blijft van een tijdelijke inwoningsituatie in een bestaande woning.
Opslag
Diverse opslagfuncties, zoals de opslag van boten, caravans en inboedel, zijn rechtstreeks toelaatbaar. Zowel als nevenactiviteit op een agrarisch bedrijf, als vervolgactiviteit op een voormalig agrarisch bedrijf en in cultuurhistorisch waardevolle gebouwen. De omvang van bestaande gebouwen is maatgevend voor deze functies. Uiteraard dient wel voldaan te kunnen worden aan de voorschriften van de Wet Milieubeheer.
Huisverkoop
Het verkopen van (zelf geteelde, verbouwde of bewerkte) land- en tuinbouwproducten alsmede streekproducten vanaf het landbouwbedrijf aan particulieren is rechtstreeks toelaatbaar. Hierbij moeten de volgende voorwaarden in acht worden genomen. De huisverkoop dient plaats te vinden in bestaande agrarische bedrijfsgebouwen. Nieuwbouw voor huisverkoop is mogelijk binnen de bestemmingsplanmogelijkheden voor het grondgebonden agrarische bedrijf. De maximaal toegestane oppervlakte voor de huisverkoop is 150 m², zowel in bestaande bedrijfsgebouwen als in geval van nieuwbouw.
Landbouwverwante functies
Landbouwverwante functies zijn in belangrijke mate onder te verdelen in agrarische hulp- en nevenbedrijven en overige bedrijven. Er is voor gekozen om, conform de nieuwe economische dragersystematiek, aan te duiden aan welke locaties de landbouwverwante functies gekoppeld kunnen worden en wat de maximaal toelaatbare bedrijfsvloeroppervlakte van deze landbouwverwante functies is. De opslag van agrarische producten is de enige landbouwverwante functie die rechtstreeks toelaatbaar is, mits voldaan kan worden aan de voorschriften uit de Wet Milieubeheer en de functie gerealiseerd kan worden in bestaande gebouwen. Maneges hebben een sterk verkeersaantrekkende werking. Daarom worden deze bedrijven enkel toe gestaan aan de rand of nabijheid van de kernen, waarbij ontsluiting expliciet wordt getoetst.
Verblijfsrecreatie
Vormen van verblijfsrecreatie zoals bijvoorbeeld groepsaccommodatie, appartementen of hotelaccommodatie kunnen geregeld worden als nieuwe economische drager. Deze functies zijn enkel toegestaan als nevenactiviteit op een (voormalig) agrarisch bedrijf of in cultuurhistorisch waardevolle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Voor deze functies kan slechts één bestaand gebouw ingezet worden, de omvang van dit bestaande gebouw is maatgevend voor de omvang van de verblijfsrecreatieve activiteit. Indien sprake is van cultuurhistorisch waardevolle agrarische gebouwen mogen 2 gebouwen ingezet worden voor deze functie in het kader van behoud van deze gebouwen. In beide situaties is 10 verblijfseenheden echter het maximaal toelaatbare aantal eenheden. In bijlage 4 is weergegeven welke cultuurhistorisch waardevolle gebouwen in aanmerking komen voor de realisatie van een verblijfsrecreatieve activiteit. Steeds dient getoetst te worden of er geen sprake is van beperkingen voor de bestaande bedrijvigheid.
Voor de functie 'logies en ontbijt' geldt het beleid zoals hierboven is geformuleerd; deze activiteit kan rechtstreeks worden gerealiseerd als nevenactiviteit op een agrarisch bedrijf, een bestaande woning of in een bestaand, cultuurhistorisch waardevol voormalig agrarisch bedrijfsgebouw.
De functie "logies en ontbijt" is rechtstreeks toelaatbaar tot een maximale omvang van 3 te verhuren kamers. Ook aan overnachtingsmogelijkheden voor seizoensarbeiders kan onder deze regeling medewerking verleend worden.
Voor logies en ontbijt is een gebruiksvergunning nodig waarin de brandveiligheid wordt gewaarborgd.
Dagrecreatie
Vormen van dagrecreatie zoals bijvoorbeeld een restaurant, eethuis, ijssalon of theeschenkerij kunnen geregeld worden als nieuwe economische drager. Deze functies zijn enkel toegestaan als nevenactiviteit op een (voormalig) agrarisch bedrijf, bij woningen en in cultuurhistorisch waardevolle bedrijfsgebouwen. Daarnaast geldt als voorwaarde dat er sprake moet zijn van een combinatie met andere activiteiten. Op een agrarisch bedrijf worden bijvoorbeeld excursies verzorgd, ondergeschikt hieraan bestaat de mogelijkheid dat de gasten een drankje en / of versnapering nuttigen op het bedrijf. Voor deze functies kan slechts één bestaand gebouw ingezet worden, de omvang van dit bestaande gebouw is maatgevend voor de omvang van de dagrecreatieve activiteit. Indien sprake is van cultuurhistorisch waardevolle agrarische gebouwen mogen 2 gebouwen ingezet worden voor deze functie in het kader van behoud van deze gebouwen. In bijlage 4 is weergegeven welke cultuurhistorisch waardevolle gebouwen in aanmerking komen voor deze regel. Voor de functie "ijssalon" geldt het beleid zoals hierboven is geformuleerd indien er geen sprake is van een binding tussen deze functie en het agrarische bedrijf. Wanneer een ondernemer op een melkveebedrijf melk gaat verwerken tot ijs en dit ijs verkoopt op het bedrijf is deze nevenactiviteit rechtstreeks toelaatbaar. Het gaat dan immers om verwerking en verkoop van eigen producten. Uiteraard dient deze activiteit wel te voldoen aan de voorschriften van de Wet Milieubeheer.
Een partycentrum en vergelijkbare functies kunnen eveneens geregeld worden als nieuwe economische drager. Deze functies worden enkel toelaatbaar geacht in cultuurhistorisch waardevolle gebouwen. De omvang van de bestaande gebouwen is in dat geval maatgevend voor de omvang van de dagrecreatieve activiteit. In bijlage 4 is weergegeven welke cultuurhistorisch waardevolle gebouwen in aanmerking komen voor deze functie.
Vormen van dagrecreatie zoals bijvoorbeeld een bezoekerscentrum, paardenpension en / of –stalling, sauna, verhuur van paarden, verhuur van fietsen, verhuur van kano's en verhuur van trapauto's kunnen geregeld worden als nieuwe economische drager. Deze functies zijn toelaatbaar als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, vervolgactiviteit op een voormalig agrarisch bedrijf en in cultuurhistorisch waardevolle bedrijfsgebouwen. Voor deze functies kan slechts één bestaand gebouw ingezet worden, de omvang van dit bestaande gebouw is maatgevend voor de omvang van de dagrecreatieve activiteit. Een manege kan geregeld worden als nieuwe economische drager. Deze functie is toelaatbaar als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, als vervolgactiviteit op een voormalig agrarisch bedrijf en in cultuurhistorisch waardevolle bedrijfsgebouwen. De maximale oppervlakte van nieuw te bouwen gebouwen voor deze functie wordt op 1.000 m² gesteld. Met deze maximale maat wordt beoogd te voorkomen dat voorzieningen teveel in omvang groeien waardoor overlast kan ontstaan. Deze functie is enkel toelaatbaar aan de rand of nabijheid van de kernen. Ontsluiting wordt expliciet getoetst.
Aan huis gebonden beroepen
Aan huis gebonden beroepen als een medische of therapeutische praktijk, dierenarts en atelier kunnen geregeld worden als nieuwe economische drager. Deze functie is toelaatbaar als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, als vervolgactiviteit op een voormalig agrarisch bedrijf en in cultuurhistorisch waardevolle bedrijfsgebouwen. Voor deze functies kan slechts één bestaand gebouw ingezet worden, de omvang van dit bestaande gebouw is maatgevend voor de omvang van de activiteit. Uiteraard kunnen aan huis gebonden beroepen ook uitgeoefend worden vanuit een bestaande woning.
Medische dienstverlening
Exclusieve functies als privékliniek en kuuroord kunnen geregeld worden als nieuwe economische drager. Deze functies worden enkel toelaatbaar geacht in cultuurhistorisch waardevolle gebouwen. Voor deze functies kunnen bestaande cultuurhistorisch waardevolle bedrijfsgebouwen ingezet worden. De omvang van deze bestaande gebouwen is maatgevend voor de omvang van de activiteit. Medische functies als dierenkliniek en groepspraktijk kunnen eveneens geregeld worden als nieuwe economische drager. Deze functies zijn toelaatbaar als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, vervolgactiviteit op een voormalig agrarisch bedrijf of in cultuurhistorisch waardevolle bedrijfsgebouwen (zie bijlage 4). Voor deze functies kan slechts één gebouw ingezet worden, de omvang van dit bestaande gebouw is maatgevend voor de omvang van de activiteit.
Overige dienstverlening
Diverse dienstverlenende functies kunnen geregeld worden als nieuwe economische drager. Deze functies zijn toelaatbaar als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, vervolgactiviteit op een voormalig agrarisch bedrijf of in cultuurhistorisch waardevolle bedrijfsgebouwen. Voor deze functies kan slechts één gebouw ingezet worden, de omvang van dit gebouw is maatgevend voor de omvang van de activiteit. Functies als antiekhandel en kunsthandel kunnen vergelijkbaar zijn met detailhandel. Het is niet gewenst om aan dergelijke functies medewerking te verlenen op (voormalige) agrarische bedrijven, dit om overlast (bijvoorbeeld verkeersaantrekkende werking) te voorkomen. Deze functies worden dus alleen toelaatbaar geacht in cultuurhistorisch waardevolle bedrijfsgebouwen (zie bijlage 4).
Ambachtelijke bedrijven
Diverse vormen van ambachtelijke bedrijvigheid, zoals vleesverwerking eigen bedrijf, zuivelverwerking en dergelijke, zijn rechtstreeks toelaatbaar indien het gaat om de verwerking van eigen producten van het agrarische bedrijf. Het verwerken van eigen agrarische producten kan immers als agrarische activiteit beschouwd worden. Andere vormen van ambachtelijke bedrijvigheid zoals een imkerij, bouwbedrijven en schilderbedrijven kunnen geregeld worden als nieuwe economische drager. Deze activiteiten zijn toelaatbaar als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, vervolgactiviteit op een voormalig agrarisch bedrijf en in cultuurhistorisch waardevolle bedrijfsgebouwen. De opslag die hoort bij deze vormen van ambachtelijke bedrijvigheid is rechtstreeks toelaatbaar. Zowel voor de ambachtelijke bedrijvigheid als de opslag geldt dat hiervoor slechts één bestaand gebouw benut mag worden, met een maximum van 250 m² voor de ambachtelijke bedrijvigheid.
Hoofdstuk 6 Sectorale Toetsen
6.1 Inleiding
Indien in een bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, is het met het oog op een goede ruimtelijke ordening en als gevolg van wettelijke eisen noodzakelijk de invloed van deze ontwikkelingen te toetsen op verschillende aspecten. In het vorige hoofdstuk is de planologische ontwikkelingsruimte vanuit een algemeen ruimtelijke onderbouwing beschreven. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de volgende sectorale aspecten:
- water en waterkering;
- ecologie;
- wegverkeerslawaai;
- luchtkwaliteit;
- overige milieuaspecten.
Daarbij is van belang dat het bestemmingsplan – wat betreft de rechtstreekse bouw- en gebruiksmogelijkheden – primair een consoliderend bestemmingsplan is. Dat betekent dat de bestaande functies – voor zover niet illegaal ontstaan en handhaving gewenst is – van toepasselijke bestemmingen met daarbij passende bouw- en gebruiksmogelijkheden wordt voorzien.
6.2 Water
Watertoets
De watertoets is een belangrijk instrument om te verzekeren dat de waterhuishouding vanaf het begin van de planvorming integraal onderdeel uitmaakt van de ontwikkeling. Met name het vasthouden, bergen en afvoeren van regenwater is daarbij een belangrijk aandachtspunt.
Op basis van het Besluit op de ruimtelijke Ordening (Bro) zijn gemeenten verplicht om bij de voorbereiding van een structuurplan of bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van de betrokken Waterbeheerders (artikel 10 Bro). In de toelichting bij het ruimtelijk plan dient voorts een waterparagraaf te worden opgenomen. De waterparagraaf moet een beschrijving bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het betreffende ruimtelijke plan voor de waterhuishouding en vormt de schriftelijke weerslag van de watertoets.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. is het bestemmingsplan beoordeeld door de waterbeheerders (Waterschap Zeeuws - Vlaanderen en Rijkswaterstaat directie Zeeland).
Veiligheid
Binnen het plangebied zijn diverse dijken gelegen die aangeduid zijn als primaire of regionale waterkering. Binnen de invloedssfeer van deze dijken worden van overheidswege duidelijke grenzen gesteld aan de bebouwingsmogelijkheden. De waterkeringstechnische randvoorwaarden zijn vastgelegd in de Keur Waterkeringen Waterschap Zeeuws Vlaanderen (2009).
De keur gaat zoveel mogelijk uit van één reglementeringssysteem voor alle waterkeringen. Tot de waterkering worden dan alle werken in of aan de waterkering gerekend die (mede) een waterkerende functie hebben.
De aanduiding in kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone, zoals deze tot en met 2009 gold, is in de Waterwet losgelaten en vervangen door waterstaatswerk en beschermingszone. Daarbij wordt het begrip buitenbeschermingszone niet meer gebruikt, maar is opgenomen in het begrip beschermingszone. In de voorheen als buitenbeschermingszone aangeduide deel is een minder streng beleid mogelijk. Een aantal verboden zijn in dat deel niet van toepassing.
Binnen de waterkering wordt nu onderscheid gemaakt in twee zones, te weten de het waterstaatswerk en de beschermingszone.
- Het waterstaatswerk omvat dat deel van de waterkering dat feitelijk voor de huidige veiligheid zorgt. Bij een dijk is dat derhalve het dijklichaam (de kunstmatige verhoging boven het maaiveld) inclusief de bermen.
- De beschermingszone omvat in ieder geval die gronden die technisch / fysisch (mede) een bijdrage leveren aan de stabiliteit van de waterkering. Daarbij geldt echter aan de landwaartse zijde als minimum dat gronden die voor toekomstige dijkverzwaring nodig zijn (profiel van vrije ruimte of reserveringsstroken) in ieder geval binnen de beschermingszone vallen. De beschermingszone dient in principe vrij te worden gehouden van bebouwing. Slechts in zeer bijzondere situaties wordt hiervan afgeweken. De breedte van de beschermingszone varieert (van 20 tot circa 80 meter gemeten uit de teen van de dijk). Binnen de beschermingszone is een deel nog aangewezen als buitenbeschermingszone, dit om bepaalde activiteiten, die potentieel grote gevaren voor de waterkering in zich bergen (bijvoorbeeld de aanleg van hogedrukleidingen) ook op grotere afstand van de waterkering te kunnen reguleren.
Voor deze zones zijn in de Keur regels opgenomen ten aanzien van bouwen en diverse andere activiteiten. Voor bouwactiviteiten en dergelijke is in een aantal gevallen toestemming van het waterschap nodig.
De in het plangebied voorkomende primaire en regionale waterkeringen worden als zodanig bestemd. In het bestemmingsplan worden voor deze dijken en voor de ermee samenhangende beschermingszones geen bepalingen opgenomen waarmee het waterkeringsbelang wordt getoetst. Het waterschap is het bevoegd gezag om het waterkeringsbelang veilig te stellen. Op basis van de Keur Waterschap Zeeuws Vlaanderen (2009) heeft het waterschap voldoende mogelijkheden om de regels uit de Keur toe te passen en te handhaven. Het is niet zinvol of gewenst dat het college van burgemeester en wethouders in het kader van het bestemmingsplan – na advies van de waterkeringbeheerder – als bevoegd gezag besluiten neemt met betrekking tot het bouwen op waterkeringen of in beschermingszones.
Voorkomen van wateroverlast
Bij grote neerslaghoeveelheden moet het water zoveel mogelijk in het gebied worden vastgehouden om te voorkomen dat wateroverlast ontstaat. Het is namelijk onmogelijk het afwateringsstelsel en de capaciteit van de gemalen af te stemmen op piekbuien, zeker als rekening wordt gehouden met de verwachte klimaatsverandering. Daarnaast wordt door het vasthouden van water verdroging (onder andere watertekort in lange perioden zonder neerslag) tegengegaan.
Voor het opvangen en afvoeren van neerslagpieken ter voorkoming van wateroverlast is vergroting van de bergingscapaciteit nodig. Daarnaast is het beleid gericht op het langer vasthouden van water in de natuurgebieden.
Wateropgave
In het kader van duurzaam waterbeheer is het van belang dat bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening wordt gehouden met de waterhuishoudkundige consequenties. Daarom dient in het kader van de in het bestemmingsplan buitengebied opgenomen ontwikkelingsmogelijkheden, indien relevant, een watertoets te worden uitgevoerd. Het verhard oppervlak kan bij sommige ontwikkelingen immers aanzienlijk toenemen en daarmee nemen de hoeveelheden water die versneld door het afwateringsstelsel moeten worden afgevoerd ook toe. Overeenkomstig afspraken met het waterschap zal voor situaties waarbij de oppervlakte verharding substantieel toeneemt ten opzichte van de vigerende bestemmingen, worden beoordeeld of toename van de waterberging nodig is.
Ingevolge de Keur dienen ten opzichte van door het waterschap beheerde waterlopen maximaal 7 meter brede obstakelvrije stroken / beplantings- en bebouwingsvrije onderhoudstroken (schouwstroken) in acht te worden genomen.
Alle primaire waterlopen met bijbehorende kunstwerken zijn in beheer en in onderhoud bij het waterschap. In het bestemmingsplan zijn de primaire waterlopen bestemd tot water. De onderhoudsstroken zijn niet in het plan geregeld. Daarin voorziet de Keur Waterschap Zeeuws Vlaanderen.
Riolering
Bij het afkoppelen van relatief schone verharde oppervlakken (vooral daken) van de riolering, wordt het hemelwater naar het oppervlaktewater afgevoerd. Hierdoor ontstaat een positief effect op de werking van de rioolwaterzuivering, omdat deze minder (schoon) regenwater krijgt aangevoerd.
Het verdient de voorkeur nieuwe ontwikkelingen volledig af te koppelen. De omgeving mag daarbij echter niet extra worden belast. Daarom dient het water zo lang mogelijk op het betreffende perceel in het plangebied te worden vastgehouden.
Watervoorziening
Om vanuit het waterbeheer in te kunnen spelen op ruimtelijke ontwikkelingen en bestaande ongewenste situaties te kunnen bijsturen, zijn door de provincie Zeeland waterkansenkaarten ontwikkeld. Op basis van hydrologische uitgangspunten zijn voor de verschillende functies en het landgebruik kansen en bedreigingen in beeld gebracht. De kaarten geven aan waar deze functies vanuit het watersysteem / beheer optimaal kunnen worden bediend en het waterbeheer in beginsel tegen de laagste kosten kan worden uitgevoerd.
De waterkansenkaart voor het landelijk gebied laat zien dat de gronden in de gemeente Sluis met name geschikt zijn voor akkerbouw en weidebouw. In de praktijk blijkt het agrarisch gebruik en de teelt van landbouwproducten – binnen de beschikbare mogelijkheden – redelijk afgestemd te zijn op de geschiktheid van het watersysteem.
Waterkwaliteit
Ten aanzien van de waterkwaliteit zijn, mede in het licht van de Europese Kaderrichtlijn Water, in samenwerking met het waterschap plannen opgesteld om in 2015 de waterkwaliteit "op orde" te hebben. Belangrijke bijdragen hieraan zijn onder andere het saneren van overstorten, het baggeren van vervuilde waterbodems en het aanleggen van natuurvriendelijke oevers.
In de Zeeuwse Handreiking Watertoets (6 april 2005) is onderscheid gemaakt naar stedelijk en landelijk gebied. Per gebied zijn criteria onderscheiden die, afhankelijk van het plangebied (waterhuishoudkundige kenmerken), het planniveau (locatiekeuze of inrichting) of het doel van het plan (bijvoorbeeld uitbreiding, herinrichting of alleen actualisering van het plan) al dan niet aan de orde dienen te komen.
Het oppervlaktewaterstelsel wordt overwegend gevoed met schoon grond- en regenwater. Om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen is van belang dat duurzame bouwmaterialen worden toegepast om te voorkomen dat hemelwater verontreinigd raakt.
Verdroging / natte natuur
Wat betreft de criteria verdroging en natte natuur zijn inrichtingsprojecten veel effectiever dan het bestemmingsplan. In dat verband zijn de diverse natuurontwikkelingsprojecten in het plangebied van belang. In deze projecten zijn de waterbelangen nadrukkelijk meegenomen. Daar waar nodig wordt de bestemmingsregeling op deze maatregelen afgestemd.
Wat betreft natuurontwikkeling is het provinciale beleid, zoals opgenomen in het Natuurbeheerplan Zeeland, in het bestemmingsplan vertaald, inclusief toekomstige natuurontwikkeling.
Enkele percelen in aansluiting op kreken (Baarzandsche Kreek bij Kruisdijk en het Groote Gat bij Oostburg) zijn in het Omgevingsplan aangemerkt als hydrologische bufferzone. In deze gebieden dienen nieuwe ontwikkelingen te worden getoetst aan de vochtgebonden natuurwaarden in de aangrenzende natuurgebieden.
Daarnaast zijn de natte ecologische verbindingszones en de Natte As van belang. Deze zones bestaat uit een netwerk van watergangen en kreken met een ecologische functie. Het beleid van het waterschap is erop gericht deze watergangen en kreken te voorzien van natuurvriendelijke oevers en een natuurlijke inrichting. Daartoe wordt in het bestemmingsplan een regeling opgenomen, op grond waarvan langs de betreffende watergangen natuurvriendelijke oevers kunnen worden gerealiseerd, met een breedte van maximaal 10 meter. Absolute voorwaarde daarbij is dat de gronden in eigendom zijn van het waterschap. Ook anderszins mag de aanwijzing en inrichting van deze stroken geen planologische schaduwwerking hebben. Daarnaast is als voorwaarde opgenomen dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden aangetast.
Figuur 6.1. Natte natuur en voor verdroging gevoelige natuur
6.3 Beleidskader Ecologie
In deze paragraaf wordt het toetsingskader op het vlak van ecologie beschreven. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen het beleid van rijk en provincie. De volgende kaders zijn van belang:
- soortbescherming: Flora- en faunawet;
- gebiedsbescherming: Natuurbeschermingswet 1998;
- gebiedsbescherming: provinciale ecologische hoofdstructuur.
Flora- en faunawet (soortbescherming)
Algemeen
De soortenbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied.
De Flora- en faunawet kent geen afstemmingsbepalingen met de Wet ruimtelijke ordening. Dit neemt niet weg dat er een belangrijke samenhang bestaat tussen ruimtelijk relevante besluiten en de door de Flora- en faunawet beoogde bescherming van soorten. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.
De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid in vier groepen, zie bijgevoegd schema.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Flora en faunawet voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend. Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11: "De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, en slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:
- nesten van blauwe reiger, spechten, uilen en kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd;
- nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten zijn jaarrond beschermd; deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben; hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium gespaard behoeft te worden bij een ingreep;
- nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals ooievaar, torenvalk, kerkuil, steenuil, zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd; het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft."
Differentiatie in beoordelingen Flora- en faunawet
In het kader van de toetsing van het bestemmingsplan Buitengebied aan de Flora- en faunawet is het relevant om onderscheid aan te brengen in de volgende typen ontwikkelingen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt:
- ontwikkelingen die rechtstreeks worden toegestaan;
- ontwikkelingen die via een nadere toetsing (omgevingsvergunning bij afwijking, wijziging, omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden) mogelijk worden gemaakt.
Ontwikkelingen die rechtstreeks worden toegestaan
De rechtstreekse ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan beperken zich tot bestaande functies. Daarbij kunnen nieuwbouw en uitbreiding van gebouwen, verbouwingen, ondergeschikte bouwwerken en dergelijke aan de orde zijn. Hierbij is nog een onderscheid aan te brengen voor ingrepen waarvoor een omgevingsvergunning noodzakelijk is en ingrepen die zonder vergunning door de initiatiefnemer kunnen worden uitgevoerd.
Vergunningplichtige activiteiten kunnen betrekking hebben op activiteiten als het rooien van bomen, het slopen van gebouwen of diverse bouwactiviteiten. Een beoordeling van de gewenste ontwikkeling in het licht van de Flora- en faunawet is niet mogelijk en doelmatig in het kader van het bestemmingsplan maar wel bij de aanvraag van de betreffende vergunning. In het kader van de vergunningaanvraag dient altijd onderzoek naar de beschermde dier- en plantsoorten te hebben plaatsgevonden (rechtstreekse werking Flora- en faunawet). Afhankelijk van de activiteit en de periode dient een ontheffing aangevraagd te worden. Voor een deel betreft dit werkzaamheden die zijn gekoppeld aan een omgevingsvergunning die door de gemeente verstrekt moet worden. Voor bijvoorbeeld een ontgrondingvergunningen is de provincie het bevoegd gezag.
Diverse activiteiten zijn niet gekoppeld aan een vergunning. Bijvoorbeeld vergunningvrij bouwen en regulier onderhoud en beheer van tuinen en gebouwen. Dergelijke activiteiten worden niet vooraf getoetst door de gemeente. In het kader van de Flora- en faunawet is het echter noodzakelijk in voorkomende gevallen ontheffing aan te vragen als een activiteit de gunstige staat van instandhouding van de populatie in gevaar kan brengen, op grond van de rechtstreekse werking van de Flora- en faunawet. Daarbij dient bijvoorbeeld rekening te worden houden met de aanwezigheid van broedende vogels of vleermuizen in tuinen en in / op of onder daken. Ook in de meeste tuinvijvers en poelen zijn amfibieën aanwezig, deze diergroep is beschermd en mag in principe niet verstoord worden.
Ter voorkoming van schade aan de natuurwaarden dienen werkzaamheden altijd buiten het broedseizoen van vogels plaats te vinden. Daar waar er sprake is van vast broed- of verblijfplaatsen (bijvoorbeeld van gierzwaluw, kerkuil of vleermuizen) is het noodzakelijk om bij sloop of renovatie alternatieve nestlocaties aan te bieden. In die situaties is de aanvraag van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk.
Ontwikkelingen die via een nadere toetsing mogelijk worden gemaakt
In het bestemmingsplan worden diverse ontwikkelingen met behulp van een wijzigingsbevoegdheid, omgevingsvergunning bij afwijking of omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden mogelijk gemaakt. Voor een deel hebben deze ontwikkelingen betrekking op bepaalde op de kaart begrensde gebieden. Voor het overgrote deel betreft het algemene wijzigingen die niet zijn beperkt tot bepaalde gebieden.
De beoordeling van effecten op beschermde soorten planten en dieren en eventuele ontheffingsaanvraag dienen bij de toepassing van de betreffende bevoegdheid te zijn uitgevoerd.
Toetsing
Vanwege de rechtstreekse werking van de Flora- en faunawet is het niet nodig of gewenst om toetsing aan de wet als criterium op te nemen bij afwijkingsprocedures of wijzigingsbevoegdheden of om bij de vaststelling van het bestemmingsplan alle mogelijke rechtstreekse ontwikkelingen uitputtend te toetsen. Los van de regeling in het bestemmingsplan dienen ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de gunstige staat van instandhouding van planten- en dierensoorten rechtstreeks aan de Flora- en faunawet te worden getoetst.
Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming)
Algemeen
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet de uitvoering van het plan niet in de weg staat. De Natuurbeschermingswet staat de uitvoering van een ontwikkeling in de weg, wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet zal kunnen worden verkregen.
De (gewijzigde) "Natuurbeschermingswet 1998" is op 1 oktober 2005 in werking getreden. Vanaf dat moment verdwenen de Vogel- en Habitatrichtlijn naar de achtergrond omdat deze Europese regelgeving nu geheel in Nederlandse wetgeving is geïmplementeerd: wat de soortenbescherming betreft door de Flora- en Faunawet en wat de gebiedsbescherming betreft door de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998.
Toetsing
De twee Natura 2000-gebieden Westerschelde en Het Zwin & Kievittepolder zijn gedeeltelijk buiten het plangebied gelegen. Het gedeelte van deze gebieden dat in het plangebied is gelegen is overwegend bestemd tot Natuur of Water - Deltawater. Het Groote Gat is in het plangebied gelegen en overwegend bestemd tot Natuur. Deze bestemmingen zijn toegekend overeenkomstig het bestaande gebruik. De bestemmingsregeling wordt daarbij primair gericht op het natuurbeheer. De rechtstreeks toegestane bouwwerken zijn beperkt van omvang. Het gaat daarbij met name om voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, in de vorm van bijvoorbeeld uitkijkpunten, vogelobservatieposten en dergelijke. Nieuwe ontwikkelingen worden binnen deze bestemmingen niet mogelijk gemaakt.
Binnen de begrenzing van de verschillende Natura 2000 gebieden zijn nog enkele niet - natuur bestemmingen opgenomen (Recreatie - strand, onbebouwde agrarische gronden en de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering).
De rechtstreeks toegestane bouwwerken op de gronden met een agrarisch of recreatieve bestemming zijn beperkt van omvang en nieuwe ontwikkelingen worden niet rechtstreeks mogelijk gemaakt.
Ten behoeve van de waterkering zijn ingrepen met gevolgen voor het Natura 2000 gebied denkbaar (bijvoorbeeld het uitvoeren van waterhuishoudkundige ingrepen).
Een nadere toetsing in het kader van het bestemmingsplan is niet aan de orde omdat het bestemmingsplan met name mogelijkheden biedt voor ontwikkelingen die passen binnen het huidige beheer en gebruik van de Natura 2000 - gebieden.
Dit laat onverlet dat voor ingrepen die niet zijn beschreven in de beheersplannen voor de Natura 2000 gebieden een toetsing in het kader van de Natuurbeschermingswet aan de orde is (voortoest en vergunningsaanvraag Nb-wet).
Het bestemmingsplan maakt ontwikkelingen mogelijk buiten de Natura 2000 - gebieden. Het gaat daarbij om bouwmogelijkheden op de agrarische bouwvlakken en de bestemmingsvlakken ten behoeve van de overige bestemmingen. In enkele gevallen liggen deze functies in de nabijheid van de Natura 2000 - gebieden. Het gaat daarbij echter om ondergeschikte en beperkte ontwikkelingsmogelijkheden, die de kwaliteit van de natuurgebieden niet zullen verslechteren en niet zullen leiden tot verstoring. Wat betreft de ontwikkelingen buiten de bestaande erven worden via afwijkingsprocedures en wijzigingsbevoegdheden vergroting van erven en verschillende agrarische ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Bij de toepassing van deze bevoegdheid zal een nadere beoordeling van het mogelijke effect op de beschermde natuurwaarden moeten plaatsvinden (externe werking).
Provinciale ecologische hoofdstructuur (gebiedsbescherming)
Natuurbeheerplan Zeeland
De provinciale ecologische hoofdstructuur is vastgelegd in het Omgevingsplan. De provincie hanteert het compensatiebeginsel voor alle ingrepen in of nabij EHS - gebieden die schade toebrengen aan of negatieve effecten hebben op de natuurwaarden van dit gebied. In beginsel mogen deze ingrepen niet plaatsvinden. Alleen indien een zwaarwegend maatschappelijk belang wordt aangetoond en onderbouwd kan worden dat voor de ingreep geen alternatief / alternatieve locatie beschikbaar is, kan een ingreep worden toegestaan. Dit "nee - tenzij" - principe en het compensatiebeginsel dienen altijd na elkaar te worden toegepast: pas als de maatschappelijke noodzaak van een ingreep op de betreffende locatie is aangetoond en de voorgenomen ruimtelijke ingreep om die reden wordt toegestaan, is het compensatiebeginsel aan de orde.
Uitgangspunt bij toepassing van het compensatiebeginsel is dat door het treffen van mitigerende ("verzachtende") en, indien deze onvoldoende zijn, tevens compenserende ("vervangende") maatregelen geen "netto - verlies" aan aanwezige waarden resteert.
Toetsing
De gronden die door de provincie zijn aangewezen als EHS zijn in het bestemmingplan voorzien van een beschermende bestemming (Natuur voor de bestaande natuurgebieden, Agrarisch gebied met uit te werken natuurwaarden voor de reservaats- en natuurontwikkelingsgebieden).
De natuur in de gemeente is nader te onderscheiden naar gebieden in de kustzone en gebieden in het poldergebied.
Het kustgebied bestaat uit een smalle duinstrook - met daarbij behorende karakteristieke duinvegetaties en broedvogels - en de twee slufters (een ver landinwaarts gelegen strandvlakte): Het Zwin en de Verdronken Zwarte Polder. De slufters zijn van internationaal natuurbelang door de bijzondere overgang van zoute schorvegetatie, slikken en platen naar zoete duinvegetaties.
Het behoud van de openheid van deze gebieden is van belang voor de broedvogels. De bijzondere overgang van zoute naar zoete vegetaties is gevoelig voor verstoringen door ophoging (minder frequente overspoeling met zeewater), verzanding, het achterwege blijven van begrazing, waterverontreiniging en andere ingrepen in de waterhuishouding.
Binnen het poldergebied zijn gebieden van vogelkundige, vegetatiekundige en faunistische betekenis te onderscheiden. Voorbeelden hiervan zijn:
- rustige, open en onbebouwde gebieden met grasland, akkers, ganzenopvanggebieden, water en riet als ideaal broedgebied voor weidevogels;
- hoogwatervluchtplaatsen nabij de Westerschelde waar vogels de lage waterstanden afwachten om te foerageren;
- kreekrestanten en zilte graslanden met een rijke vegetatie;
- reliëfrijke graslanden en bloemdijken voor insecten, broedvogels en hagedissen;
- vochtige weilanden, veedrinkputten en andere moerasachtige omstandigheden voor de boomkikker, kamsalamander en andere bijzondere amfibieën.
Ook voor deze gebieden geldt het belang van behoud van de openheid van de gebieden. Ingrepen in de waterhuishouding, verstoring van de rust en ingrepen in de bodem zijn van invloed op het behoud en de ontwikkeling van de natuurgebieden.
In de nabijheid van de gebieden die met een bestemming Natuur zijn opgenomen in het bestemmingsplan worden geen grootschalige functieveranderingen voorzien. Er is derhalve geen sprake van een onaanvaardbare afbreuk aan de natuurwaarden van nabijgelegen natuurgebieden.
Bestaande functies binnen een relatief kleine afstand van de natuurgebieden worden ontwikkelingsmogelijkheden geboden. Het is van belang deze ontwikkelingsmogelijkheden te beoordelen in relatie tot de verstoringsgevoeligheid van de natuurgebieden. In de regels van het bestemmingplan wordt opgenomen dat voor ontwikkelingen binnen een randzone van 100 meter rond een bestemming Natuur de natuurbelangen nader worden afgewogen.
6.4 Geluid
Wegverkeerslawaai
Indien compensatiewoningen worden gerealiseerd, het aantal wooneenheden bij cultuurhistorische waardevolle complexen toeneemt of het aantal landgoederen wordt uitgebreid (met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid) moet aan de Wet geluidhinder worden voldaan. Recente aanpassing van de Wet geluidhinder maakt het mogelijk om bij de vaststelling van het wijzigingsplan inzicht te geven in de geluidsbelasting en een eventueel verzoek hogere waarden vast te stellen. Voorheen diende dit te gebeuren bij de vaststelling van het bestemmingsplan.
Bij herbouw van een (dienst)woning binnen een bouwvlak of bestemmingsvlak is geen sprake van een nieuwe situatie zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Om te voorkomen dat de geluidsbelasting op de gevels onevenredig toeneemt is bepaald dat bij herbouw woningen niet dichter op de weg gebouwd mogen worden.
Gezoneerde industrieterreinen
Het bedrijventerrein Deltahoek in Breskens is een gezoneerd industrieterrein zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. De geluidszone van het industrieterrein is gedeeltelijk in het plangebied gelegen. Binnen deze geluidszone moet de bouw van geluidsgevoelige objecten worden uitgesloten.
6.5 Luchtkwaliteit
Beleid en normstelling
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet luchtkwaliteit (Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 6.1 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 6.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg / m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg / m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 48 µg / m³ | tot en met 10 juni 2011 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg / m³ | vanaf 11 juni 2011 | |
24 - uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 75 µg / m³ | tot en met 10 juni 2011 | |
24 - uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007)
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
- de bevoegdheden / ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
- de bevoegdheden / ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
- het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007
Op grond van de Wlk is bepaald dat concentraties van stoffen die zich van nature in de buitenlucht bevinden en die niet schadelijk zijn voor de volksgezondheid, bij de beoordeling van de grenswaarden voor fijn stof buiten beschouwing worden gelaten. In de Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007 is bepaald dat alleen de bijdrage van zeezout kan worden afgetrokken van de concentratie fijn stof. Aangegeven is hoe groot de aftrek van het jaargemiddelde en 24 - uurgemiddelde per gemeente bedraagt. Voor de gemeente Sluis bedraagt de aftrek voor het jaargemiddelde fijn stof 5 µg / m³ en voor het 24 - uurgemiddelde 6 overschrijdingen per jaar.
De regels voor het meten en berekenen van de gevolgen voor de luchtkwaliteit staan eveneens beschreven in deze Regeling. Er wordt onderscheid gemaakt tussen drie verschillende situaties (binnenstedelijk, buitenstedelijk en industriële bronnen), per situatie is bepaald welke standaardrekenmethode (SRM) gebruikt mag worden. Er mag van een andere methode gebruik worden gemaakt indien deze is goedgekeurd door het Ministerie van VROM. In het Meet- en rekenvoorschrift is tevens aangegeven welke gegevens gebruikt worden bij het maken van de berekening en op welke wijze de berekeningsresultaten worden afgerond.
Regeling "niet in de betekende mate"
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg / m³);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorie betreft onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.
Onderzoek luchtkwaliteit
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in beperkte ontwikkelingsmogelijkheden met gevolgen voor de luchtkwaliteit. In het algemeen worden de bestaande functies overeenkomstig de huidige situatie bestemd, met beperkte uitbreidingsmogelijkheden. Deze uitbreidingsmogelijkheden (bijvoorbeeld voor grondgebonden agrarische bedrijven) kunnen extra verkeer genereren. Daarnaast worden in het bestemmingsplan via afwijkingsregels diverse ontwikkelingen mogelijk gemaakt (uitbreiding van bedrijfsactiviteiten, vestiging van nieuwe economische dragers, niet - grondgebonden neventakken en dergelijke).
De genoemde ontwikkelingsmogelijkheden in het kader van het bestemmingsplan zullen niet zodanige extra verkeersintensiteiten tot gevolg hebben, dat sprake zal zijn van projecten die in betekenende mate zullen bijdragen aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de omgeving.
Op basis van de Grootschalige Concentratie Nederland (achtergrondconcentratie geleverd door het Milieu- en Natuurplanbureau) in combinatie met de afwezigheid van substantiële lokale bronnen (in het buitengebied) kan worden geconcludeerd dat de concentraties stikstofdioxide en fijn stof in het plangebied (ruim) onder de betreffende grenswaarden liggen. Ook de prognose voor 2010 en 2020 voorspelt geen overschrijding (bron: MNP, 2009).
Berekeningen zijn gezien de beperkte verkeersstroom en het gegeven dat de grootschalige concentraties ver onder de grenswaarden liggen, achterwege gelaten.
Conclusie
De Wlk vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan. Het plan voldoet uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
6.6 Externe Veiligheid
Normstelling en beleid
In ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en / of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt of waar zich installaties bevinden waaraan risico's zijn verbonden waardoor effecten van ongevallen buiten het terrein van de inrichting merkbaar zijn;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor, het water of door leidingen.
In het plangebied zijn diverse risicobronnen aanwezig (LPG - tankstation, vervoer gevaarlijke stoffen). Daarnaast bevinden zich buiten het plangebied eveneens enkele risicobronnen die mogelijk relevant kunnen zijn bij eventuele ontwikkelingen in het plangebied.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebondenrisico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken.
Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Grenswaarden moeten in acht worden genomen, van richtwaarden kan uitsluitend om gewichtige redenen worden afgeweken. Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn in woningen (op enkele uitzonderingen na), gebouwen waar kwetsbare groepen mensen verblijven en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig te zijn. Voorbeelden van beperkt kwetsbare objecten zijn bedrijfsgebouwen, kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object en winkels/winkelcomplexen die niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.
Zowel de grenswaarde als de richtwaarde liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan.
Een LPG - tankstation is een categoriale inrichting waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing is. LPG - tankstations zijn aangewezen als categorieën van gevallen waarop de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) van toepassing is. Opslag van propaan in hoeveelheden groter dan 13 m² valt eveneens onder de werking van het Bevi. Inrichtingen waar ten hoogste 13 m³ propaan in ten hoogste twee bovengrondse opslagtanks wordt opgeslagen vallen binnen de werkingsfeer van het Besluit algemene inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht voor het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het groepsrisico geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde.
Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is op dit moment gebaseerd op de Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (de nota RNVGS). Dit beleid is verder geoperationaliseerd en verduidelijkt in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (hierna CRNVGS). Een wettelijk kader ontbreekt vooralsnog. Momenteel is een algemene maatregel van bestuur (AMvB) in voorbereiding waarin het aspect externe veiligheid langs transportroutes voor gevaarlijke stoffen wordt geregeld. Het huidige beleid uit de CRNVGS wordt in de nieuwe AMvB wettelijk verankerd.
Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico of een toename van het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen gelden.
Onderzoek
LPG en Propaan
Binnen het plangebied liggen twee tankstations met een vulpunt voor LPG (locaties Rijksweg 55a, Eede en Middenweg 2, IJzendijke). In de onderstaande tabel staan de voor de betreffende bedrijven relevante informatie en bijbehorende afstanden vermeld, zoals genoemd in het Bevi en de bijbehorende Regeling exterene veiligheid inrichtingen.
Tabel 6.2. LPG tankstations
bedrijf | opgegeven doorzet van het bedrijf (in m³/jaar) | aanwezig heid bovengronds reservoir | 10-6-contour plaatsgebon-den risico (vanaf reservoir in m) | 10-6-contour plaatsgebonden risico (vanaf vulpunt in m) | invloedsgebied groepsrisico (vanaf vulpunt in m) |
Rijksweg 55 a | 500 - 1.000 | nee | 25 | 35 | 150 |
Middenweg 2 | 1.000 - 1.500 | nee | 25 | 40 | 150 |
Voor de beoordeling van de gevolgen van het Bevi voor de tankstations is de doorzet van LPG van betekenis en de aanwezigheid van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten in de directe omgeving. Aan de hand van deze gegevens kan het invloedsgebied van de tankstations worden bepaald.
In het bestemmingsplan is voor de LPG - tankstations een juridisch - planologische regeling opgenomen. Binnen het PR en het invloedsgebied voor het GR van de LPG - tankstations worden in het kader van voorliggende bestemmingsplan geen nieuwe kwetsbare dan wel beperkt kwetsbare objecten toegestaan.
Daarnaast is in het plangebied een aantal opslagplaatsen voor propaan aanwezig. Wanneer de aan te houden afstanden voor het PR buiten de perceelsgrenzen van de inrichtingen vallen, zijn ze relevant voor voorliggend bestemmingsplan.
Overige bedrijven
Behalve de LPG - tankstations bevinden zich in het plangebied en de omgeving nog een bedrijf dat uit het oogpunt van externe veiligheid relevant is voor dit bestemmingsplan, te weten Van Overloop Gewasbeschermingsmiddelen B.V. (Beekmanstraat, aan de rand van Aardenburg). Het bedrijf heeft een opslag voor bestrijdingsmiddelen. Op dit moment vindt er overleg plaats tussen het bedrijf en de gemeente, over het aanpassen van de milieuvergunning. De risicocontouren zijn daarom thans nog niet bekend. De gemeente streeft ernaar risicocontouren in het ontwerpbestemmingsplan op te nemen.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Door het buitengebied van Sluis lopen verschillende transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Rijksweg N58 en N61
De Rijkswegen N58 en N61 zijn aangewezen als transportroutes voor gevaarlijke stoffen. Uit een in opdracht van de provincie Zeeland uitgevoerde risico - inventarisatie voor het wegtransport van gevaarlijke stoffen in Zeeland blijkt dat dit transport in de huidige situatie geen aanleiding geeft tot risicoknelpunten (Risico - inventarisatie wegtransport gevaarlijke stoffen Zeeland, Adviesgroep AVIV BV, project 05822, februari 2006).
Gelet op het feit dat de voorliggende bestemmingsplan niet voorziet in de realisering van nieuwe ontwikkelingen, kan worden geconcludeerd dat het transport van gevaarlijke stoffen over genoemde wegen geen belemmering vormt voor voorliggend bestemmingsplan.
Vaarwegen
Westerschelde
Over de Westerschelde worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Deze vaarweg ligt deels binnen het plangebied. Om de risico's van de Westerschelde inzichtelijk te maken is een risicoanalyse uitgevoerd (Definitief ontwerp basisnet water; Rijkswaterstaat 2008). Uit de risicoberekeningen is gebleken dat het plaatsgebonden risico van 10-6 niet tot de oever reikt. Het plaatsgebonden risico is daarmee geen belemmering ten aanzien van eventuele kleinschalige ontwikkelingen binnen het plangebied.
In 2007 is een analyse uitgevoerd met betrekking tot het groepsrisico als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Westerschelde (TNO, rapport 2007 - A - R0562/B eenmalig afweging groepsrisico Westerschelde). Uit deze risicoanalyse is gebleken dat het invloedsgebied van de Westerschelde zich uitstrekt tot over de oevers (de bebouwde en ongebouwde gebieden langs de Westerschelde; zie figuur 6.2). Het invloedsgebied wordt globaal weergegeven op de onderstaande figuur. Aangezien het bestemmingsplan geen ontwikkelingsmogelijkheden biedt waardoor de personendichtheid in relevante mate kan toenemen, zijn met het vaststellen van dit bestemmingsplan geen gevolgen te verwachten voor een toename van het GR. Een uitgebreide verantwoording van het GR kan daarom achterwege blijven.
Het transport van gevaarlijke stoffen zal derhalve geen belemmering vormen voor de omgeving.
Figuur 6.2. Globale ligging invloedsgebied Westerschelde (bron: TNO, rapport 2007 - A - R0562/B, eenmalige afweging groepsrisico Westerschelde)
Buisleidingen
Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt in het plangebied tevens plaats door buisleidingen.
Voor planologisch hoofdtransportleidingen en hoogspanningsverbindingen geldt dat deze in het bestemmingsplan moeten worden geregeld. Deze leidingen zijn planologisch relevant. Ook niet - hoofdtransportleidingen, met een relevante veiligheidscontour, zijn planologisch relevant. In dit bestemmingsplan buitengebied worden als planologisch relevante leidingen aangemerkt (buis)leidingen voor het transport van:
- hoogspanning van 50 kV en hoger;
- brandbare gassen met een druk van 20 bar en hoger;
- brandbare vloeistoffen met een diameter van 4" en hoger;
- giftige stoffen.
Daarnaast zijn buisleidingen met een diameter van 400 mm en hoger buiten de bebouwde kom en buisleidingen voor het transport van afvalwater met een diameter van 400 mm en hoger (hoofdleidingen van en naar de afvalwaterzuiveringsinrichting) als planologisch relevant beschouwd.
Niet planologisch relevante leidingen behoeven geen bescherming / regeling in het bestemmingsplan. Deze leidingen kunnen dan ook zonder planologische regeling worden aangelegd.
In tabel 6.3 zijn de aanwezige planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen in het plangebied vermeld. Deze vermelding is gespecificeerd naar soort leiding (welke soort stof wordt getransporteerd), naar druk, spanning en diameter, naar in acht te nemen veiligheids- en / of toetsingsafstand externe veiligheid en naar leidingbeheerder.
Tabel 6.3. Overzicht planologisch relevante (solitaire) leidingen
product | diameter, druk / spanning | leiding - beheerder | veiligheids - afstand of minimale bebouwings - afstand* tot zgn. kwetsbare bestemmingen | toetsings - afstand |
hoogspanningsleiding | 50 kV | Delta | 35 m | nvt |
aardgasleiding (Z-551-03) | 6 inch, 40 bar | Gasunie | 4 m | 20 m |
aardgasleiding (Z551-07) | 6 inch, 40 bar | Gasunie | 4 m | 20 m |
aardgasleiding (Z-551-08) | 8 inch, 40 bar | Gasunie | 4 m | 20 m |
rioolleiding | > 40 cm | waterschap Zeeuws Vlaanderen | nvt | nvt |
hoofdwatertransportleiding | > 40 cm | Delta | nvt | nvt |
* Veiligheidsafstand wordt ook wel minimale bebouwingsafstand genoemd (met name bij aardgasleidingen).
Nieuwe regelgeving buisleidingen
Door het ministerie van VROM wordt momenteel gewerkt aan een nieuwe zoneringsregeling, ter vervanging van de thans vigerende circulaire "Zonering langs hoge druk aardgastransportleidingen" uit 1984. De in de circulaire opgenomen deterministische afstanden worden in de nieuwe regeling vervangen door een risicobeleid. Dit beleid zal naar verwachting op 1 januari 2011 in werking treden middels de AMvB Buisleidingen. Hierin zal met name het (PR) plaatsgebonden- en (GR) groepsrisico een prominente rol gaan spelen.
Plaatsgebonden risicocontour:
De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 is een grenswaarde. Binnen deze contour mogen zich geen kwetsbare bestemmingen bevinden. Voor beperkt kwetsbare bestemmingen geldt een genuanceerder beleid. Hiervoor is deze contour en richtwaarde. Tussen 10-5 en 10-6 contour mogen zich gemotiveerd beperkt kwetsbare bestemmingen bevinden. Uit informatie van de leidingbeheerder van de aardgasleidingen blijkt dat bij de leidingen in Sluis de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 op nul meter van de leidingen is gelegen.
Groepsrisico:
In tegenstelling tot een berekening van het plaatsgebonden risico, dat enkel een eigenschap is van de leiding, is het groepsrisico juist een eigenschap van de leiding en de omgeving van die leiding. Naarmate de groep mogelijke slachtoffers groter wordt, moet de kans op zo'n ongeval kleiner zijn. De normen voor het groepsrisico weerspiegelen geen grenswaarde maar een oriënterende waarde. Dit houdt in dat bij de beoordeling van het groepsrisico het lokaal en regionaal bevoegd gezag de mogelijkheid geboden wordt om gemotiveerd van de oriënterende waarde af te wijken.
Uitgaande van het nieuwe externe veiligheidsbeleid gelden de volgende veiligheidsafstanden voor gasleidingen:
Tabel 6.4. Veiligheidsafstanden voor gasleidingen
diameter | ontwerpdruk | 1% letaliteitsgrens*) | 100% letaliteitsgrens*) |
6 inch | 40 bar | 70 meter | 50 meter |
6 inch | 40 bar | 70 meter | 50 meter |
8 inch | 40 bar | 95 meter | 50 meter |
*) Inventarisatieafstand = letaliteitsafstand
Toelichting 1% letaliteitsgrens (9,8 kW / m² - contour)
De 1% is de uiterste grens waarbinnen beïnvloeding van het GR mogelijk is. Dit kan door een toename van bebouwing inclusief bewoning, maar ook door bijvoorbeeld een wijziging van een bestaande bestemming in een nieuwe waardoor meer bemensing mogelijk is. Bijvoorbeeld een oud pakhuis wordt omgebouwd tot een appartementencomplex, dus toename van bewoning.
Toelichting 100% letaliteitsgrens (35 kW / m² - contour)
Binnen de 100% afstand is de invloed van de leiding zodanig groot dat toename van bebouwing en bewoning binnen deze afstand sterk bijdraagt aan een verhoging van het GR.
Consequenties voor bestemmingsplan
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in beperkte mate in nieuwe ontwikkelingen met consequenties voor de externe veiligheid. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan.
Om te voorkomen dat binnen de PR 10-6 van LPG/Propaan (veiligheidszone) kwetsbare objecten kunnen worden gerealiseerd, is in de voorschriften opgenomen dat nieuwe kwetsbare objecten binnen de veiligheidszone LPG/Propaan niet zijn toegestaan.
Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen ten behoeve van andere functies zal rekening moeten worden gehouden met de belemmeringsstrook en met de veiligheidsafstand van de genoemde leidingen. De toekomstige realisatie van (agrarische) bedrijfswoningen kan op grond van economische argumenten binnen de toetsingsafstand aanvaardbaar worden geacht.
Het Bevi en het beleid ten aanzien van externe veiligheid staan de uitvoering van het bestemmingsplan echter niet in de weg. Het bestemmingsplan voldoet vanuit het oogpunt van externe veiligheid aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
6.7 Overige Milieuaspecten
Geur- en geluidsbeleid en verbrede landbouw
Waarom gemeentelijk beleid voor geluid en geur?
Om de economische vitaliteit en de ruimtelijke kwaliteit van het platteland ook in de toekomst te waarborgen, zet de gemeente in op verbreding van de landbouw. Uit recente studies blijkt dat de geldende algemene regelgeving op het gebied van geluid en geur steeds vaker een belemmering dreigt te vormen voor deze vernieuwing van het platteland. De gewenste ontwikkeling van agrarische en niet - agrarische bedrijven in het buitengebied blijkt vooral te worden belemmerd door het ontstaan van nieuwe burger- en recreatiewoningen op korte afstand van agrarische en niet - agrarische bedrijven.
Nieuwe wet- en regelgeving op rijksniveau biedt gemeenten nu de mogelijkheid om zowel voor geluid als geur gebiedsgericht eigen beleid vast te stellen. De provincie Zeeland heeft een handreiking opgesteld op basis waarvan de gemeente kan beoordelen op gemeentelijk beleid noodzakelijk of wenselijk is.
Aanpak gemeentelijk beleid voor geluid en geur
In het Zeeuwse landelijke gebied is vooral gemeentelijk beleid wenselijk in gebieden met een functiemenging tussen agrarische en niet - agrarische bedrijven enerzijds en woningen van derden anderzijds. Voor geluid én geur kan dit aan de orde zijn indien bestaande en mogelijke nieuwe woningen op minder dan 50 meter van het bouwperceel van bedrijven zijn gesitueerd. Alleen bij veehouderijbedrijven in / nabij de bebouwde kom is een beoordeling wenselijk binnen een groter gebied: binnen 100 meter. Het vaststellen van gemeentelijk beleid voor geluid en geur heeft dus deels betrekking op dezelfde bedrijven en gebieden. Een integrale aanpak en beoordeling is dan ook wenselijk.
Gemeentelijk beleid voor geluid
Het aspect geluid is van betekenis voor alle soorten bedrijven in het landelijke gebied. Het voorgestelde beleid stoelt op drie pijlers:
- niet meer geluid dan nodig;
- een gebiedsgerichte benadering met een gebiedswaarde voor het geluidsniveau per gebiedstype;
- toepassing van een lokale verhoging van de gebiedswaarde in gebieden met functiemenging.
Gemeentelijk beleid voor geur
Het aspect geur is uitsluitend van belang voor veehouderijbedrijven. De Wet geurhinder en veehouderij stelt een aantal eisen aan de totstandkoming van een gemeentelijke geurverordening. Om dit voor gemeenten hanteerbaar te maken heeft Infomil in opdracht van het ministerie van VROM een handreiking opgesteld. Gebleken is echter dat het stappenplan uit deze landelijke handreiking onvoldoende aansluit bij de Zeeuwse situatie. De handreiking van Infomil is vooral toegesneden op situaties en gebieden met veel intensieve veehouderijbedrijven en op de vraag waar en in welke mate aan dergelijke bedrijven ontwikkelingsmogelijkheden kunnen worden geboden. Dit is echter in de Zeeuwse situatie niet aan de orde.
Het Zeeuwse beleid wil vooral onnodige belemmeringen voor relatief kleinschalige ontwikkelingen op locaties met een functiemenging voorkomen. Het gaat daarbij alleen om de vraag of en waar de minimumafstand (50 m buiten de bebouwde kom, 100 m binnen de bebouwde kom) een beletsel vormt voor de gewenste ontwikkelingen. Bij deze veel eenvoudiger situatie en vraagstelling past ook een eenvoudiger beoordelingskader. Een vermindering van de minimumafstand is daarbij vooral gewenst op locaties waar door de korte (mogelijke) afstand van woningen ten opzichte van het agrarische bouwperceel onvoldoende ruimte resteert voor de uitbreiding of situering van nieuwe dierenverblijven. De voorgestelde beoordeling richt zich dan ook uitsluitend daarop.
Conclusie
De voorbeelduitwerkingen in de provinciale handreiking laten zien dat een gemeentelijk beleid voor geluid wenselijk is op een behoorlijk aantal locaties in het landelijke gebied. De gemeente wenst alleen een gemeentelijk geluidbeleid op te stellen wanneer dat een meerwaarde heeft ten opzichte van de geluidnormen die nu worden toegepast. Of er sprake zal zijn van een meerwaarde moet nog worden onderzocht.
De behoefte aan een specifiek beleid voor geur beperkt zich tot een klein aantal veehouderijbedrijven die op korte afstand van (mogelijke) woningen zijn gelegen. De aanwezige geurbelasting door intensieve veehouderijen vormt in de afweging van de voorbeelduitwerkingen geen rol van betekenis. Op basis hiervan en gelet op de Sluise situatie met een gering aantal intensieve veehouderijbedrijven, wordt een gemeentelijk geurbeleid niet noodzakelijk geacht.
Hoofdstuk 7 Bestemmingsregeling
7.1 Algemeen
In de hoofdstukken 4 en 5 is de beleidsvisie beschreven en uitgewerkt in thema's. Deze visie is vertaald in de bestemmingsregeling, bestaande uit de (plan)kaart en regels (voorheen voorschriften). In dit hoofdstuk wordt de systematiek van de bestemmingsregeling in het algemeen toegelicht (paragraaf 7.2). In paragraaf 7.3 en 7.4 worden specifieke onderwerpen en de planregels artikelsgewijs toegelicht.
7.2 Systematiek En Aard Van De Bestemmingsregeling
Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2008
De oude WRO en Bro bevatten bijna geen bepalingen over de vorm van het bestemmingsplan. Alleen de artikelen 12 en 16 van het Bro (oud) bevatten voorschriften ten aanzien van de plankaart (gebruik van een duidelijke ondergrond, kaartschaal en noordpijl). Deze bepalingen lieten dan ook vele structuren, vormen en presentaties van het bestemmingsplan toe. Hierdoor zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk zeer verschillende bestemmingsplannen ontstaan. Plannen met dezelfde inhoud en hetzelfde doel zagen er heel anders uit. Hierdoor ontbrak het aan helderheid voor de gebruiker van het bestemmingsplan. Deze constatering heeft geleid tot de wens om bestemmingsplannen op een vergelijkbare wijze op te stellen.
Op 1 juli 2008 zijn de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Onderdeel van deze regelingen vormt de verplichting om de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) toe te passen bij het opstellen van de plankaarten en planregels. Bovendien moet een (ontwerp)besluit digitaal raadpleegbaar zijn en langs elektronische weg worden vastgesteld. Uitgangspunt hierbij is dat gemeenten, provincies en departementen verantwoordelijk zijn voor het maken en beheren van hun eigen ruimtelijke plannen en verordeningen. Zij zorgen er ook voor dat deze digitaal beschikbaar zijn voor burgers, bedrijven en medeoverheden. Vanwege de organisatie die hiermee samenhangt (alle nieuwe ruimtelijke plannen moeten immers digitaal, uitwisselbaar en vergelijkbaar worden gemaakt) is besloten de invoering van deze verplichtingen uit te stellen tot 1 januari 2010.
Het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied wordt na 1 januari 2010 vastgesteld. Dat betekent dat de Wro het wettelijk kader vormt voor het bestemmingsplan en dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 moet worden toegepast.
Planvorm
Gelet op het karakter van het bestemmingsplan Buitengebied is gekozen voor een gedetailleerde planvorm, met toegesneden flexibiliteitsbepalingen door middel van afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden.
Opzet plankaart
Algemeen
Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en maar voor één uitleg vatbaar dient te zijn. Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk informatie op de plankaart wordt aangegeven, dat de plankaart digitaal wordt opgebouwd en ook analoog goed leesbaar blijft.
De ondergrond waarop de bestemmingsplankaart is gebaseerd dient maximale informatie te geven van de actuele situatie. Als basis hiervoor dienen geactualiseerde digitale gemeentelijke ondergronden, de uitgevoerde veldinventarisatie en de uitgebreide terugkoppeling met bewoners van het buitengebied.
Bestemmingen
Op de plankaart wordt per perceel aangegeven welke bestemming geldt en waar bebouwing is toegestaan. In bepaalde gevallen vloeit dit reeds direct uit de bestemming voort. Zo mogen op de gronden met de bestemmingen 'Natuur' en 'Verkeer' in het algemeen geen gebouwen worden opgericht. In andere gevallen geeft een oppervlaktemaat in de planregels de mate aan waarin een bestemmingsvlak mag worden bebouwd.
Indien het noodzakelijk wordt geacht om, naast de maximale oppervlakte aan bebouwing, ook de locatie van bebouwing vast te leggen, is gekozen voor het opnemen van een bouwvlak (bijvoorbeeld bij de bestemming Agrarisch).
Door middel van hoofdletters wordt de bestemming aangeduid, zoals A voor 'Agrarisch', H voor 'Horeca' en W voor 'Wonen'.
Functie- of bouw- of maatvoeringsaanduidingen
Kleine letters tussen haakjes geven een (functie)aanduiding aan waarmee binnen een bestemming een specifiek gebruik wordt aangegeven, zoals A(iv), 'Agrarisch', tevens voor intensieve veehouderij. Het gaat hierbij om landelijke, in het kader van SVBP2008 afgesproken afkortingen en naamgeving. In geval er geen vaste afspraken zijn wordt een specifiek gebruik aangeduid met 'specifieke vorm van (bijvoorbeeld) horeca - strandpaviljoen' zoals bijvoorbeeld is opgenomen voor de strandpaviljoens.
Ook worden (bouw- en maatvoerings)aanduidingen op de kaart aangegeven zoals de maximaal toegestane hoogtemaat (goothoogte) of het aantal (bedrijfs)woningen.
Dubbelbestemmingen
Er is sprake van een dubbelbestemming indien op een perceel twee of meer onafhankelijk van elkaar voorkomende bestemmingen voorkomen (bijvoorbeeld een agrarisch perceel waar tevens een planologische relevante leiding is gelegen). Daarbij is sprake van een rangorde tussen de dubbelbestemming en de daarmee samenvallende bestemming.
In het geval meerdere bestemmingen op hetzelfde perceel rusten en zich een ruimtelijke ontwikkeling aandient op het betreffende perceel, dient aan elk van de geldende (dubbel)bestemmingen te worden getoetst. Op het moment dat één van de bestemmingen zich verzet tegen de betreffende ontwikkeling, dient, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, een belangenafweging te worden gemaakt. Het is daarbij niet zo dat één van de (dubbel)bestemmingen voorrang heeft op een andere. Het gaat om de belangenafweging als geheel.
De specifieke kenmerken van dubbelbestemmingen brengen met zich mee dat deze bestemmingen doorgaans een groot gebied beslaan en op meerdere onderliggende bestemmingen betrekking hebben. Voorbeelden hiervan in het plangebied zijn de dubbelbestemmingen 'Leiding', 'Waarde - Archeologie' en 'Waarde - Cultuurhistorie - 1' zoals deze is opgenomen voor de wallen van Sluis, Aardenburg en Retranchement.
Gebiedsaanduidingen
Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden; deze regels zijn niet zodanig dat ze een specifieke bestemming rechtvaardigen. De kustzone en de zoekgebieden voor landschapscampings en landgoederen zijn aangeduid met zogenaamde gebiedsaanduidingen (respectievelijk 'wro-zone - ontheffingsgebied' en 'wro-zone - wijzigingsgebied'). In de regels is opgenomen dat in deze gebieden specifieke wijzigingsprocedures of afwijkingsprocedures mogen worden gevolgd of juist niet mogen worden gevolgd.
Renvooi
Op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen. De volgorde van de bestemmingen in het renvooi komt overeen met de volgorde van de planregels (alfabetisch). Tevens wordt in een onderhoek op de plankaart de naam van het bestemmingsplan aangegeven, de datum van terinzagelegging, vaststelling en (eventueel) van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook is het identificatienummer van het bestemmingsplan en het kaartblad aangegeven. De kaart bestaat uit 1 digitaal bestand, afgedrukt op 20 analoge kaartbladen (18 kaartbladen met bestemmingen en aanduidingen schaal 1:5.000 en 2 kaartbladen met dubbelbestemmingen schaal 1:25.000). Ieder kaartblad is voorzien van een overzichtskaartje, waarop de ligging van het kaartblad ten opzichte het totale plangebied is weergegeven.
Opzet regels
Overeenkomstig SVBP2008 is de opbouw van de regels als volgt:
- inleidende regels (Hoofdstuk 1);
- bestemmingsregels (Hoofdstuk 2);
- algemene regels (Hoofdstuk 3);
- overgangs- en slotregels (Hoofdstuk 4).
Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2, Bestemmingsregels) wordt overeenkomstig SVBP2008 als volgt opgebouwd:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- afwijken van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- afwijken van de gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
- wijzigingsbevoegdheden.
Een bestemmingsartikel behoeft niet alle elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
Onderscheid bouwen en gebruik
In het kader van SVBP2008 wordt nadrukkelijk onderscheid gemaakt in bouwen en gebruik. Dat heeft onder andere als gevolg dat de afwijkingsbepalingen worden gesplitst in afwijken voor bouwen en afwijken voor gebruik. In beginsel zou dat betekenen dat voor een nieuw gebouw of de verbouw van een bestaand gebouw zowel een omgevingsvergunning voor het bouwen als een omgevingsvergunning voor het gebruik nodig zou kunnen zijn. Om onnodige extra regels te voorkomen, wordt er in het bestemmingsplan echter van uitgegaan, dat een omgevingsvergunning voor bouwen tevens een omgevingsvergunning voor het daarmee samenhangende gebruik inhoudt.
Planregels per bestemming
Op grond van jurisprudentie en de digitale toegankelijkheid gaat de SVBP - methodiek ervan uit dat bestemmingsbepalingen voor zover mogelijk per bestemmingsartikel worden geregeld. Dat heeft als gevolg dat identieke voorschriften moeten worden opgenomen bij alle relevante bestemmingsartikelen (zoals bijvoorbeeld de regeling voor dakkapellen). Uitzondering op deze regel is alleen een aantal algemene regels, waarin ook een aantal algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen, die niet gekoppeld zijn aan één bestemming.
Bijlagen
Aan de planregels zijn enkele bijlagen toegevoegd die geacht worden deel uit te maken van de regels. Het betreft een overzicht van de toegelaten Nieuwe Economische Dragers, de toelaatbare omvang van niet - agrarische bedrijven, een overzicht van de agrarische bedrijven met intensieve veehouderij, de Staat van Bedrijfsactiviteiten, de Staat van Horeca - activiteiten en een overzicht van in het plangebied aanwezige (rijks- en gemeentelijke) monumenten en cultuurhistorisch waardevolle panden.
Flexibiliteitsbepalingen
Aan het bestemmingsplan kan flexibiliteit worden toegevoegd door de bevoegdheid tot het afwijken bij een omgevingsvergunning, het stellen van nadere eisen of door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht ex artikel 3.6 Wro. Dit flexibiliteitsinstrumentarium kent zekere begrenzingen.
Zo is het niet mogelijk een afwijkingsregel te gebruiken om een bestemmingswijziging tot stand te brengen. Een nadere eis mag slechts worden gesteld per afzonderlijk geval en geen algemeen voorschrift inhouden. Bovendien moet het bestemmingsplan al een basiseis bevatten omtrent het punt ten aanzien waarvan een nadere eis wordt gesteld.
De wijzigingsbevoegdheid mag niet worden ingezet om ingrijpende veranderingen van bestemmingen tot stand te brengen (structuurverandering). In een dergelijke situatie is een planherziening de aangewezen weg.
In beginsel is het bestemmingsplan Sluis Buitengebied consoliderend van aard. Dat wil zeggen dat primair de verschillende functies in het plangebied overeenkomstig de bestaande situatie worden bestemd. Daarbij wordt een basisset van gebruiks- en bouwregels opgenomen, die rechtstreekse ontwikkelingsmogelijkheden bieden. In aanvulling op deze directe bouw- en gebruiksmogelijkheden bevatten de voorschriften diverse flexibiliteitsbepalingen. Het gaat daarbij om afwijkings- en wijzigingsbepalingen, door middel waarvan de gebruiks- en bouwmogelijkheden voor verschillende functies kunnen worden verruimd (van beperkte overschrijdingen van een bouwvlak tot het vergroten van een bouwvlak). Daarnaast is in het plan een aantal wijzigingsbevoegdheden opgenomen, door middel waarvan een aantal functiewijzigingen mogelijk worden gemaakt, zoals bijvoorbeeld de bestemming 'Wonen - 2' in geval van beëindiging van een agrarisch bedrijf.
7.3 Specifieke Onderwerpen
Indeling agrarisch gebied
Het agrarisch gebied kan onderscheiden worden in een primair agrarisch gebied, agrarisch gebied met landschapswaarden en agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden. Een aantal agrarische gebieden grenst direct aan een woonkern of een verblijfsrecreatief terrein. Voorts is er nog sprake van agrarische gebieden met een toekomstige natuurontwikkeling en agrarische gebieden waarin een te beschermen dijk is gelegen. Deze indeling van het buitengebied is vertaald in de volgende bestemmingen:
- Agrarisch: primair agrarisch gebied;
- Agrarisch - 1: primair agrarisch gebied grenzend aan woonkern of verblijfsrecreatieterrein;
- Agrarisch - 2: primair agrarisch gebied dat in het kader van de realisering van de ecologische hoofdstructuur gewijzigd kan worden in de bestemming Natuur of Water;
- Agrarisch – 3: primair agrarisch gebied met te beschermen dijk;
- Agrarisch met waarden – Landschaps- en natuurwaarden: agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden; in het kader van de realisering van de ecologische hoofdstructuur kan de bestemming gewijzigd worden;
- Agrarisch met waarden – Landschapswaarden: agrarisch gebied met landschaps- en cultuurhistorische waarden;
- Agrarisch met waarden – Landschapswaarden - 1 : agrarisch gebied met landschaps- en cultuurhistorische waarden grenzend aan woonkern of verblijfsrecreatieterrein;
- Agrarisch met waarden – Landschapswaarden - 2 : agrarisch gebied met landschaps- en cultuurhistorische waarden dat in het kader van de realisering van de ecologische hoofdstructuur gewijzigd kan worden in de bestemming Natuur of Water;
- Agrarisch met waarden – Landschapswaarden - 3 : agrarisch gebied met landschaps- en cultuurhistorische waarden met te beschermen dijk.
Deze negen bestemmingen hebben ieder een toegesneden artikel in de regels waar bouwen en gebruik, afwijken van de bouwregels en van de gebruiksregels, wijzigingsbevoegdheden en omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden zijn geregeld.
Landschapscampings
Landschapscampings zijn door middel van een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt binnen het gebied aangeduid met 'wro-zone - wijzigingsbevoegdheid - 2'. Het kampeergedeelte van de landschapscampings wordt daarbij bestemd tot Recreatie - Verblijfsrecreatie, met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - landschapscamping'. De natuur- en landschapselementen krijgen de bestemming Natuur, ook met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - landschapscamping'. Binnen de bestemming Natuur is geregeld dat deze natuurelementen niet gebruikt mogen worden voor recreatieve doeleinden. Ook aan het agrarische bouwvlak wordt de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - landschapscamping' toegevoegd.
Uitbreiding bedrijfsfuncties
Uitbreiding van de bedrijfsfuncties (uitbreiding van de terreinen met maximaal 20%) is mogelijk gemaakt door middel van een wijzigingsbevoegdheid in het hoofdstuk 'algemene wijzigingsbevoegdheden'. Daarnaast is een afwijkingsregeling opgenomen voor de uitbreiding van de oppervlakte gebouwen binnen de bestemming met maximaal 20%.
Nieuwe Economische Dragers (NED's)
Algemeen
Bij NED's gaat het om kleinschalige niet - agrarische activiteiten als nevenactiviteit bij bestaande agrarische bedrijven of als vervolgfunctie in bestaande bebouwing op (voormalige) agrarische bedrijven. De opslag van agrarische producten in bestaande agrarische bedrijfsbebouwing is aangemerkt als het meest doelmatige gebruik van agrarische bedrijfsgebouwen. Zodoende is deze functie te allen tijde rechtstreeks mogelijk. Deze activiteit wordt niet als NED aangemerkt.
Voor het toelaten van NED's als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf wordt een afwijkingsprocedure gevolgd waarbij een aantal criteria wordt gehanteerd. Daarbij zijn de volgende aandachtspunten van belang.
Lijst van positieve NED's
Voor de regeling in het bestemmingsplan is uitgegaan van de lijst Nieuwe Economische Dragers uit de gemeentelijke beleidsnotitie 'Beleid (voormalige) agrarische bedrijven'. Deze lijst is echter niet - limitatief bedoeld, andere functies zijn zodoende ook mogelijk, mits deze naar aard, omvang en effecten op de omgeving vergelijkbaar zijn met de in de lijst genoemde NED - activiteiten. Op basis van de positieve lijst kan in een concrete situatie worden getoetst of op een specifieke locatie een niet in de lijst genoemde functie kan worden toegelaten.
Relatie met de agrarische bedrijfsvoering
Bedrijfsactiviteiten die zich op grond van milieukundige, hygiënische of dierenwelzijnscriteria niet verhouden met de bestaande agrarische functie, zullen in de regel niet worden toegestaan.
Omvang van de activiteit
Het moet gaan om kleinschalige activiteiten. Dat is in de voorschriften op twee manieren geborgd:
- voorwaarden aan de maximale omvang: afhankelijk van de aard van de activiteiten in relatie tot de benodigde oppervlakte is de aanwezige bestaande bebouwing als maximale maat opgenomen, ofwel een kleinere specifieke maat per functie; deze maten zijn in de positieve lijst opgenomen;
- kwalitatieve voorwaarden: ruimtelijke uitstraling, verkeersaantrekkende werking en milieucategorie, gekoppeld aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten; zie voor toelichting hierna.
Overige aspecten
Ook buiten het bestemmingsplan om kunnen voorwaarden gelden voor NED - functies, bijvoorbeeld op grond van de Wet milieubeheer (meldingsplicht of vergunning of wijziging van bevoegd gezag van gemeente naar provincie). Tot slot kunnen de aspecten die bij de cumulatiebepaling worden genoemd, als maatstaf worden gehanteerd (zie hierna).
Cumulatie
Meerdere nevenactiviteiten of vervolgfuncties kunnen in beginsel naast elkaar op een perceel worden gevestigd. Dat betekent echter ook dat per nevenactiviteit of vervolgfunctie aan de investeringsvoorwaarden van de ruimtelijke kwaliteitswinst moet worden voldaan. Bovendien moeten de NED's gezamenlijk nog steeds ondergeschikt zijn aan het agrarisch bedrijf als geheel. Daarbij worden de hiervoor genoemde aspecten van de kleinschaligheid betrokken.
Kleinschaligheid
Wat betreft de voorwaarde van de kleinschaligheid wordt bij de toetsing als volgt met de verschillende criteria omgegaan.
Ruimtelijke uitstraling
De NED's tezamen mogen de ruimtelijke uitstraling van het agrarisch bedrijf als geheel niet wezenlijk veranderen of bepalen.
Verkeersaantrekkende werking
Door het vestigen van meerdere NED's mag de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toenemen ten opzichte van de situatie dat geen NED's bij het agrarisch bedrijf aanwezig zijn.
Categorie uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten
Als NED is een bedrijfsactiviteit uit ten hoogste categorie 3 toelaatbaar. Bovendien moeten de NED's zich ook milieukundig tot elkaar kunnen verhouden.
Nieuwbouw ten behoeve van de NED
Onder voorwaarden zullen mogelijkheden worden geboden voor nieuwbouw ten behoeve van de NED's:
- nieuwbouw moet passen binnen het bouwvlak;
- nieuwbouw moet gepaard gaan met een goede landschappelijke inpassing en landschapsontwikkeling en / of verbetering van de uitstraling van het erf;
- alleen bij voormalige agrarische bedrijven dient minimaal dezelfde omvang aan gebouwen te worden gesloopt alvorens nieuwbouw wordt toegelaten.
De nieuwbouw wordt door middel van een afwijkingsprocedure voor bouwen mogelijk gemaakt, met dien verstande dat de nieuwbouw alleen mogelijk is als in een eerder stadium of uiterlijk tegelijkertijd de afwijkingsprocedure voor gebruik is of wordt toegepast voor de vestiging van de NED. Afwijken van de bouwregels is zodoende ook mogelijk als reeds een NED aanwezig is en in een later stadium een verzoek voor nieuwbouw wordt gedaan.
Maneges
Maneges worden als NED uitsluitend toegestaan in de nabijheid van woonkernen. Vestiging van maneges is derhalve gekoppeld aan de bestemmingen Agrarisch, Agrarisch - 1, Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - 1 en Wonen - 2 (voormalige agrarische bedrijven). Nieuwbouw bij maneges is met een afwijkingsprocedure voor bouwen toegestaan omdat bestaande bebouwing zelden geschikt is voor het gebruik als rijhal.
Investeren in ruimtelijke kwaliteitswinst
Overeenkomstig het Omgevingsplan Zeeland zal bij de ontwikkeling van NED's in het buitengebied als tegenprestatie ruimtelijke kwaliteitswinst moeten worden geboekt. De provincie gaat daarbij uit van een investering van € 8.000,-. Als dit bedrag leidt tot kennelijke onredelijkheid, bijvoorbeeld omdat de initiatiefnemer in het verleden al veel in de omgevingskwaliteiten heeft geïnvesteerd, kan een ander bedrag worden overeengekomen, met een minimum van € 4.000,-. In de voorschriften is de voorwaarde van ruimtelijke kwaliteitswinst opgenomen, waarbij de hier genoemde bedragen als richtlijn zullen worden gehanteerd.
Vervolgfunctie: NED bij een voormalig agrarisch bedrijf
Niet alle functies zijn op basis van het Omgevingsplan toegestaan als nevenactiviteit en als vervolgfunctie. Een aantal functies is uitsluitend als nevenactiviteit toegestaan op agrarische bedrijven en niet als vervolgfunctie bij voormalige agrarische bedrijven. Vraag is echter of dat onderscheid terecht is. Immers, op ruimtelijke gronden wordt een activiteit toegestaan als nevenactiviteit op een bepaalde locatie. Als het agrarisch bedrijf vervalt, veranderen de ruimtelijke effecten van de nevenactiviteit niet anders. Vanuit die optiek is er geen reden om de betreffende activiteit niet langer toe te staan. Bovendien is handhaving op dit punt lastig, omdat het vervallen van de agrarische bedrijfsfunctie vaak geleidelijk verloopt en dat vaak niet wordt gemeld.
Dit heeft ertoe geleid dat een NED, als een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, ook bij een voormalig agrarisch bedrijf mogelijk is. Hetgeen hiervoor is gezegd over de mogelijkheden van het vestigen van een NED bij een agrarisch bedrijf geldt derhalve ook voor de mogelijkheden van het vestigen van een NED bij een voormalig agrarisch bedrijf. Bovendien kan, na beëindiging van het agrarisch bedrijf, de NED worden voortgezet.
Bestaande Nieuwe Economische Dragers
In het plangebied komt een aantal bestaande NED - activiteiten voor, die als nevenactiviteit op agrarische bedrijven zijn gevestigd, of als vervolgfunctie bij een voormalig agrarisch bedrijf. Het gaat daarbij om de in bijlage 5 genoemde functies. Er is geen noodzaak aanwezig om de bestaande NED op de kaart aan te geven aangezien het gebruik met een afwijkingsprocedure wordt toegestaan. Bij bestaande NED wordt de omgevingsvergunning voor afwijken van de gebruiksregels geacht te zijn verleend.
Voorzieningen voor mest- en wateropslag en bassins aquacultuur
In de bestemmingsregeling zijn voor het agrarisch gebied, overeenkomstig de gemeentelijke beleidsnotitie over mestopslag, beperkte mogelijkheden opgenomen om voorzieningen voor mestopslag buiten agrarische bouwvlakken toe te staan. Bij voorzieningen voor opslag wordt onderscheid gemaakt in mestopslagruimten (gedefinieerd als bouwwerken) en mestbassins (geen bouwwerken zijnde). Voorzieningen voor opslag die als bouwwerken zijn aan te merken mogen met een geringe overschrijding van bouwvlakken (tot 10 meter) worden gerealiseerd. Hiervoor zijn afwijkingsprocedures in de regels opgenomen.
Wateropslag (zowel bouwwerken als voorzieningen, geen bouwwerken zijnde) zijn toelaatbaar in boomgaarden buiten het bouwvlak, gelet op de noodzaak van vorst- en droogtebestrijding ter plaatse.
Minicampings
Bestaande minicampings bij agrarische bedrijven zijn niet als zodanig op de kaart aangegeven. Voor deze minicampings wordt een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van kleinschalig kamperen geacht te zijn verleend. Op het agrarische bouwvlak is bebouwing ten behoeve van de minicamping toegestaan. Met een afwijkingsprocedure kan ook buiten het bouwvlak worden gebouwd indien de bestaande bebouwing, gelet op bijvoorbeeld bouwkundige kwaliteit, uitstraling of afstand tot de kampeermiddelen, niet geschikt is. Bestaande minicampings bij burgerwoningen zijn wel op de kaart aangegeven omdat minicampings bij woningen in principe niet zijn toegestaan.
De nieuwvestging van een kleinschalige camping bij agrarische bedrijven is met een afwijkingsprocedure toegestaan met dien verstande dat in het kustgebied een maximum aantal minicampings wordt gehanteerd. Hiervoor is een koppeling gelegd met de 'wro-zones ontheffingsgebieden 1.1 tot en met 1.4'.
Intensieve veehouderij
Voor alle bedrijven met als hoofdtak intensieve veehouderij zijn de toelaatbare oppervlaktematen die in gebruik zijn voor de huisvesting van de dieren als maximaal toelaatbaar vastgelegd (in een bijlage bij de planregels). Aanvullend zijn afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor vergroting van de bedrijfsvloeroppervlakte. Ook biedt het bestemmingsplan mogelijkheden om met een afwijkingsprocedure voor bouwen een neventak intensieve veehouderij te starten tot een omvang van maximaal 2.100 m2.
Verevening
Beleidsregel
Conform het Omgevingsplan is verevening als voorwaarde opgenomen bij een aantal ontwikkelingen in het bestemmingsplan. Het gaat daarbij om de vestiging en uitbreiding van minicampings van 15 naar 25 eenheden, de realisatie van NED's, ontwikkeling van niet - grondgebonden landbouw (glastuinbouw en intensieve veehouderij), uitbreiding van niet - agrarische bedrijven, uitbreiding van regionale mestverzamelsilo's en de realisatie van woningen. Daarbij is bepaald dat moet worden voorzien in ruimtelijke kwaliteitswinst, in de vorm van landschaps- of natuurontwikkeling of het verbeteren van de inrichting van het erf.
Wat onder deze 'ruimtelijke kwaliteitswinst' moet worden verstaan is in het bestemmingsplan niet nader uitgewerkt. Het is niet mogelijk om voor alle denkbare situaties specifieke bepalingen op te nemen.
In het Omgevingsplan Zeeland heeft de provincie voor een aantal ontwikkelingen concrete bedragen genoemd, die maatgevend zijn voor de te realiseren verevening:
- € 8.000,- bij de ontwikkeling van NED's (eventueel te verlagen tot minimaal € 4.000,- als het bedrag van € 8.000,- kennelijk onredelijk is, bijvoorbeeld wanneer een initiatiefnemer in het verleden al veel in de omgevingskwaliteiten heeft geïnvesteerd);
- € 800,- per standplaats voor de uitbreiding van minicampings van 15 tot 25 eenheden (als gekozen wordt voor een gezamenlijke investering met een aantal ondernemers in de toegankelijkheid van het agrarisch gebied, kan worden volstaan met een bijdrage van € 500,- per standplaats).
Voor het overige heeft de provincie in de Handreiking Verevening verder uitwerking gegeven aan het principe van de ruimtelijke kwaliteitswinst, als handreiking aan gemeentebesturen ten behoeve van toepassing in de praktijk. Daarin worden ook richtbedragen genoemd voor glastuinbouw (een hectare groen voor een hectare glas) en intensieve veehouderij (€ 8.000,- per 250 m² uitbreiding).
Opgemerkt moet worden dat de door de provincie gehanteerde bedragen bedoeld zijn ter objectivering van de noodzakelijke ruimtelijke kwaliteitswinst en nadrukkelijk niet gezien kunnen worden als 'afkoopbedragen'. Het doel is dat door inrichtingsmaatregelen de ruimtelijke kwaliteit wordt vergroot. Wat betreft de aard van de verevening dient de ruimtelijke kwaliteit tot uitdrukking te komen in de verbetering van de kwaliteit van erven, landschaps- en natuurontwikkeling en de verbetering van de toegankelijkheid en beleefbaarheid van het buitengebied, maar ook de waterkwantiteit en –kwaliteit en de milieukwaliteit zijn vereveningsdoelen.
Verevening is sterk gebonden aan de locatie waarop zij betrekking heeft. Dit betekent dat per definitie maatwerk moet worden geboden, afhankelijk van de aard van de ontwikkeling. Bij het toepassen van het vereveningsinstrument – met de door de provincie gehanteerde objectivering in de vorm van bedragen en oppervlaktes – wordt in overleg met de initiatiefnemer invulling gegeven aan het vereveningsprincipe. In de voorschriften van het bestemmingsplan Buitengebied wordt verevening alleen in algemene termen als voorwaarde voor bepaalde ontwikkelingen opgenomen. In concrete situaties wordt invulling gegeven aan de verevening. Ter borging van de realisatie, beheer en onderhoud van de verevening wordt tevens een overeenkomst afgesloten met initiatiefnemers. Als geen overeenkomst wordt afgesloten, zal geen medewerking worden verleend aan de betreffende ontwikkeling.
Drempel
Overigens is van belang dat voor het toepassen van verevening door de provincie een drempel wordt gehanteerd. Als in een specifieke situatie de verevening onder de drempel blijft, hoeft derhalve niet in ruimtelijke kwaliteitswinst te worden voorzien.
De drempel wordt niet overschreden wanneer:
- de hoogte van de noodzakelijk geachte vereveningsbijdrage lager is dan € 8.000,-;
- er sprake is van slechts een beperkte toename van het bebouwd volume:
- 1. toename van het bebouwd volume is lager dan 400 m³;
- 2. toename van het bebouwd volume is lager dan 30% van hetgeen in het vigerende bestemmingsplan of vigerende bestemmingsregeling reeds mogelijk wordt gemaakt.
Voor het overige biedt de provinciale handreiking gemeentebesturen ruimte om – met inachtneming van de handreiking – maatwerk te leveren.
Deskundigenadvisering
Ter beoordeling van de criteria die genoemd worden in de regels kan de gemeente advies vragen aan een deskundige. In de regels is terughoudend omgegaan met het opnemen van vereisten voor advisering. In een aantal gevallen is advisering verplicht (zo opgenomen in de regels). In andere gevallen kan de gemeente vrijwillig advies vragen.
Cultuurhistorische betekenis van de wallen en vestigingswerken
De wallen en vestigingswerken van onder andere Sluis, Retranchement en Aardenburg zijn overeenkomstig het feitelijke gebruik bestemd én voorzien van een dubbelbestemming 'Waarde – cultuurhistorie - 1'. Aan de dubbelbestemming is een aanlegvergunningenvereiste gekoppeld ter bescherming van de wallen.
Molenbiotopen
Ter veiligstelling van de windvang van de molens in het plangebied zijn de molens overeenkomstig het feitelijke gebruik bestemd (Wonen of Bedrijf) met een functieaanduiding 'cultuurhistorische waarden' voor de molen en een dubbelbestemming 'Waarde – Cultuurhistorie - 2' voor de molenbiotopen. Met de functieaanduiding wordt het bouwwerk als zodanig beschermd, de dubbelbestemming is opgenomen om de windvang veilig te stellen.
Watertoets
Als algemene voorwaarde is in relatie tot afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden in de voorschriften als voorwaarde opgenomen dat nieuwe ontwikkelingen geen onevenredige negatieve gevolgen mogen hebben voor het waterbeheer. Voor zover het een uitbreidingsmogelijkheid van bouwen en verharden betreft ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen wordt hierover advies gevraagd van het waterschap.
In het bestemmingsplan zijn geen voorschriften opgenomen met betrekking tot aspecten die geregeld zijn via de Keur van het waterschap. Het waterschap heeft op basis van de keur wettelijke bevoegdheden om handhavend op te treden.
Landschappelijke inpassing
Bij diverse bestemmingen is de medewerking aan afwijkingsprocedures en wijzigingsbevoegdheden mede afhankelijk van de wijze van landschappelijke inpassing. Ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing is door de gemeente een Richtlijn Erfbeplanting opgesteld die is weergegeven in bijlage 11. De notitie vormt een goed uitgangspunt voor het bestemmingsplan en de feitelijke invulling van een beplantingsstrook. Bij een aantal ingrepen in de omgeving is de aanleg van een erfbeplantingsstrook van 10 meter vereist. Indien door een gecertificeerd landschapsarchitect een beplantingsplan wordt opgesteld kan volstaan worden met een strook van 5 meter. Met een breedte van 5 meter kan ook worden volstaan indien een beplantingsplan wordt goedgekeurd door een landschaps- en natuurdeskundige. De aanleg, het beheer en het onderhoud van de strook wordt gewaarborgd door het afsluiten van een privaat-rechtelijk overeenkomst.
Mantelzorg
In het gehele plangebied is het toegestaan om een deel van de (bedrijfs)woning of een aan- of uitbouw te gebruiken als ruimte voor mantelzorg. Bijgebouwen van de woning mogen niet voor mantelzorg worden gebruikt.
Toevoegen rondweg Aardenburg aan plangebied
Aan het plangebied is de locatie voor de aanleg van de rondweg rond Aardenburg toegevoegd.
De gemeente Sluis, Rijkswaterstaat Zeeland, de provincie Zeeland en het Waterschap Zeeuws-Vlaanderen voeren een gezamenlijk beleid gericht op het bevorderen van een duurzaam veilig wegennet in West Zeeuws-Vlaanderen. Diverse wegverbeteringen hebben in dit kader al plaatsgevonden. Een belangrijk project is de aanleg van de rondweg Aardenburg. De aanleg van deze rondweg is noodzakelijk om actuele en toenemende knelpunten in de verkeerssituatie van de kern Aardenburg op te lossen.
De aanleg van de rondweg noodzaakt tot compenserende en mitigerende maatregelen. Deze worden geconcretiseerd door de aanleg van natuurgebieden in de zone tussen de rondweg en de in het kader van het Natuurgebiedsplan Zeeland te realiseren natuurontwikkeling rond de kern Aardenburg en in de Aardenburgse Havenpolder. Tevens wordt de aanleg van de rondweg benut om te voorzien in de aanleg van een vrachtwagenparkeerterrein bij de aansluiting van de rondweg op de Draaibrugseweg.
Ten behoeve van de aanleg van de rondweg is een bestemmingsplan opgesteld dat op 23 juli 2007 door de gemeenteraad is vastgesteld. Het bestemmingplan Rondweg Aardenburg is op 8 april 2008 gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten en op 7 oktober 2009 onherroepelijk geworden door een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De aanleg van de rondweg is hierdoor planologisch mogelijk gemaakt. Door het opnemen van de rondweg in het bestemmingplan Buitengebied ontstaat ook voor de aan te leggen rondweg een actuele, digitaal raadpleegbare bestemmingsregeling.
De bestemmingsplanregeling voor de rondweg is afgestemd op de regeling uit 2007 en op onderdelen aangepast aan de systematiek van het plan Buitengebied. De specifieke regeling voor de natuurwaarden (boomkikker en kamsalamander) is overgenomen door het toekennen van een functieaanduiding 'ecologische waarden'; de specifieke gebruiksregels met betrekking tot de natuurcompensatie zijn eveneens overgenomen, gekoppeld aan de bestemming Natuur zoals opgenomen in het plan Rondweg Aardenburg.
Voorafgaand aan de aanleg moeten er nog een aantal zaken geregeld worden zoals de aankoop van de laatste percelen grond. De aanleg van de rondweg staat in het Meerjarenprogramma Infrastructuur Zeeland gepland in 2012.
De verwachting is dat met de realisatie van de rondweg binnen de plantermijn van het plan Buitengebied gestart zal worden.
Uitbreiding jachthaven Breskens
Gedurende een aantal jaren is planontwikkeling in voorbereiding ten behoeve van de uitbreiding van de jachthaven Breskens. De gemeenteraad van Sluis staat in principe positief tegenover een dergelijke ontwikkeling maar de resultaten van de plan- en beleidsvorming zijn momenteel nog onvoldoende om een rechtstreekse bestemming of een wijzigingsbevoegdheid op te nemen voor de eventuele uitbreiding. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied heeft de raad aangegeven het zoekgebied benoemd te willen zien waar de eventuele uitbreiding plaats kan hebben om op die manier een nadere stap te zetten op de weg naar realisering. Op de plankaart is daartoe een speciaal teken (een asterix) opgenomen.
Parkeerterreinen aan de Mariahavenpolder
Bij de vaststelling van het plan Buitengebied heeft de raad, met het vaststellen van een amendement, aangegeven voortgang te willen boeken met de aanleg van parkeerterreinen in de Mariahavenpolder in Sluis. Het amendement is, gelet op de reikwijdte van het amendement en de juridische mogelijkheden van een bestemmingsplan, vertaald in een zoekgebied voor parkeerterreinen dat met een asterix (een speciaal teken) op de plankaart is weergegeven.
7.4 Artikelsgewijze Toelichting
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
Voor de begripsbepalingen is waar mogelijk gebruik gemaakt van de standaardbepalingen uit de SVBP2008. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd die van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. De begrippen zijn alfabetisch geordend. Het begrip agrarisch bedrijf is niet in deze standaard SVBP2008 opgenomen en wordt hierna kort toegelicht.
Agrarisch bedrijf
In aansluiting op het gemeentelijk beleid wordt onderscheid gemaakt in grondgebonden en niet - grondgebonden agrarische bedrijven. Onder agrarische bedrijven worden alle bedrijven verstaan die met hun bedrijfsvoering erop gericht zijn om gewassen te telen en / of dieren te houden ten behoeve van de plantaardige of dierlijke productie. In afwijking hiervan worden ook bedrijven gericht op de houden en fokken van paarden voor de gebruiksgerichte paardenhouderij tot de agrarische bedrijven gerekend.
Ruimtelijke kwaliteitswinst
Daar waar in het bestemmingsplan wordt gewezen op de noodzaak van verevening, wordt dit aangeduid met de term 'ruimtelijke kwaliteitswinst'. Dit is omschreven als ruimtelijke meerwaarde die bestaat uit de inrichting van het erf, landschaps- en / of natuurontwikkeling, herstel of herkenbaar maken van cultuurhistorische waarden of het vergroten van de toegankelijkheid van het agrarisch gebied ten behoeve van extensieve dagrecreatie. Hoe de vereveningsopgave eruit komt te zien, is daarom per initiatief anders.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, dienen te worden gemeten.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
De gronden met de bestemming Agrarisch zijn bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven, nevenactiviteiten, extensieve dagrecreatie en voorzieningen zoals water, groenelementen en nutsvoorzieningen. Dit betekent dat de aanleg van landschapselementen of de aanpassing van oevers binnen de bestemming mogelijk is.
Bedrijven of activiteiten die niet binnen de algemene bestemmingsomschrijving passen, zijn voorzien van een aanduiding (zoals de niet - grondgebonden bedrijven, landschapscamping en zeilvliegterrein).
Bouwvlakken
De aanwezige agrarische bedrijven zijn onderverdeeld in grondgebonden en niet - grondgebonden bedrijven. Aan de agrarische bedrijven is een zogenaamd bouwvlak toegekend waarbinnen de bebouwing dient te worden geconcentreerd. Niet - grondgebonden agrarische bedrijven (glastuinbouw en intensieve veehouderij) zijn voorzien van een speciale aanduiding. In de regels is bepaald welke bebouwing uitsluitend binnen een bouwvlak kan worden opgericht (gebouwen, kassen, silo's, opslagvoorzieningen).
Bepaalde voorzieningen zijn ook buiten een bouwvlak toegestaan. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om verharding (kuilvoerplaten, kavelpaden, erfverharding) en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Gebouwen en overkappingen van beperkte omvang (tot 50 m2) zijn buiten de bouwvlakken toegestaan op voorwaarde dat deze gebouwen of overkappingen noodzakelijk zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering. Teeltondersteunende voorzieningen zoals boog- en gaaskassen en stellingen zijn met een afwijkingsprocedure van de bouwregels ook buiten bouwvlakken toelaatbaar.
Per bouwvlak is het bestaande aantal bedrijfswoningen vastgelegd. In de regels is opgenomen dat één bedrijfswoning is toegestaan tenzij anders op de kaart is aangegeven (met een aanduiding is vastgelegd waar geen bedrijfswoning is toegestaan en waar meerdere bedrijfswoningen zijn toegestaan). Met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid kan, mits voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden, op de bouwvlakken waar in de huidige situatie geen bedrijfswoning is toegestaan, alsnog een bedrijfswoning worden gebouwd.
De maximum inhoudsmaat voor agrarische bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste 1.000 m³.
In de regels is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor overschrijding van de grenzen van het bouwvlak en een wijzigingsbevoegdheid voor vormverandering en vergroting van het bouwvlak. Overigens kan de afwijking van de bouwregels alleen verleend worden, indien plaatsing van bouwwerken binnen het bouwvlak niet mogelijk of doelmatig is.
Niet - grondgebonden neventakken
Nieuwe niet - grondgebonden agrarische activiteiten zijn uitsluitend toegestaan als neventak op een agrarisch bedrijf. Bij bestaande neventakken is doorgroei van de neventak slechts mogelijk tot de genoemde omvang (2.000 m² voor teeltondersteunende kassen; 2.100 m² voor intensieve veehouderij).
Voorzieningen voor de opslag van mest, water, voer of CO2.
De voorzieningen die op agrarische bedrijven worden getroffen voor de opslag van (kunst)mest, voedermiddelen, water of CO2 dienen bij voorkeur ook op het bouwvlak te worden gerealiseerd.
Voor zover deze voorzieningen aan te merken zijn als bouwwerken, geen gebouwen zijnde (zoals sleufsilo's, mestsilo's, CO2 - opslagtanks), is in de bouwregels opgenomen dat deze, met uitzondering van sleufsilo's en waterbassins, buiten het bouwvlak niet zijn toegestaan. Met toepassing van een afwijkingsprocedure mogen deze opslagvoorzieningen, indien voldaan wordt aan de voorwaarden, de grenzen van het bouwvlak met maximaal 10 meter overschrijden.
Voor zover opslagvoorzieningen niet zijn aan te merken als een bouwwerk (zoals een mestzak of foliebassin voor water) geldt het volgende. In de gebruiksregels is bepaald dat de gronden buiten het bouwvlak niet voor deze opslagvoorzieningen mogen worden gebruikt, met uitzondering van de realisatie van wateropslag in boomgaarden. Er is geen aanleiding om nadere regels te stellen aan het aanbrengen van verhardingen (erfverharding, kavelpaden, voederplaten).
Het agrarisch hulp- en nevenbedrijf aan de Oude Haven exploiteert ter plaatse onder andere mestverzamelsilo's met een regionale functie. Het bedrijf krijgtde mogelijkheid om tot 8.300 m3 mestopslag te realiseren. Voor verdere vergroting tot 12.500 m3 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Aan de Platteweg zijn uitsluitend mestverzamelsilo's geplaatst en vinden geen andere agrarisch verwante activiteiten plaats. Deze locatie is bestemd tot Bedrijf.
Watertoets
Als algemeen uitgangspunt is in het bestemmingsplan opgenomen dat nieuwe ontwikkelingen zoals uitbreiding van bouwvlakken en bouwen buiten het bouwvlak (ontwikkelingen die op basis van het vigerende bestemmingsplan niet rechtstreeks mogelijk waren) geen onevenredige negatieve gevolgen mogen hebben voor het waterbeheer. Bij dergelijke ontwikkelingen wordt advies gevraagd van het waterschap.
Neven- en vervolgactiviteiten / NED
Binnen de agrarische bestemming is het mogelijk om met toepassing van een afwijkingsprocedure een niet - agrarische neventak te realiseren. Bedrijven die ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan reeds een NED op het erf hadden, mogen deze activiteiten voortzetten.
Paardenbakken
In de gebruiksregels is opgenomen dat paardenbakken uitsluitend op of aansluitend aan het bouwvlak zijn toegestaan. Verlichte paardenbakken, met geluidsinstallaties zijn niet mogelijk.
Fruitteelt
Nieuwe boomgaarden voor fruitteelt zijn in principe binnen een afstand van 50 meter van woningen van derden of verblijfsrecreatieve terreinen niet toegestaan. In specifieke situaties kan een verkleining van deze afstand aanvaardbaar zijn uit een oogpunt van milieuhygiëne en volksgezondheid. Voor deze situaties is de mogelijkheid van een omgevingsvergunning in afwijking van de gebruiksregels opgenomen.
Een overzicht van bestaande fruitteeltbedrijven is opgenomen in bijlage 8.
Artikel 7 Agrarisch met waarden – Landschaps- en natuurwaarden
Deze bestemming is toegekend aan agrarische gronden die zowel landschappelijk als natuurwetenschappelijk waardevol zijn. De waarden worden beschermd met een aanlegverbod voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden zonder omgevingsvergunning. Een wijziging van de bestemming van deze gronden is mogelijk ten behoeve van de realisering van de ecologische hoofdstructuur. Op deze gronden zijn geen bouwvlakken gelegen.
Artikel 8 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden
Het behoud en de ontwikkeling van de huidige landschappelijk en cultuurhistorische waarden van de agrarische gronden wordt in het bestemmingsplan veilig gesteld met het toekennen van de bestemmingen Agrarisch met waarden - Landschapswaarden.
De basisregeling (bouwvlakken, grondgebonden bedrijven en neventakken, aanduidingen voor niet - grondgebonden agrarische bedrijven zoals intensieve veehouderij en aquacultuur, opslagvoorzieningen, neven- en vervolgactiviteiten) voor deze gronden wijkt in grote lijnen niet af van de regeling voor Agrarisch met dien verstande dat bij de toepassing van afwijkingsprocedures en wijzigingen steeds de belangen van natuur, landschap en cultuurhistorie worden meegewogen. Ook worden deze waarden beschermd door het opgenomen aanlegverbod voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden zonder omgevingsvergunning.
Artikel 4 Agrarisch – 1 en artikel 9 Agrarisch met waarden – Landschapswaarden - 1
Aan de agrarische gronden grenzend aan woonkernen en recreatieterreinen is de bestemming Agrarisch – 1 of Agrarisch met waarden – Landschapswaarden – 1 toegekend.
De basisregeling (bouwvlakken, grondgebonden bedrijven en neventakken, aanduidingen voor niet - grondgebonden agrarische bedrijven zoals intensieve veehouderij en aquacultuur, opslagvoorzieningen, neven- en vervolgactiviteiten) voor deze gronden wijkt in grote lijnen niet af van de regeling voor Agrarisch of Agrarisch met waarden – Landschapswaarden met dien verstande dat bij de toepassing van afwijkingsprocedures en wijzigingen steeds de belangen van de nabijgelegen woonkernen en verblijfsrecreatieve terreinen worden meegewogen.
Artikel 5 Agrarisch – 2 en artikel 10 Agrarisch met waarden – Landschapswaarden - 2
Voor de agrarische gronden waaraan de bestemming Agrarisch - 2 of Agrarisch met waarden – Landschap - 2 is toegekend is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de agrarische bestemming gewijzigd kan worden in de bestemming Natuur of Water ten behoeve van de realisering van de ecologische hoofdstructuur. Binnen deze bestemmingen zijn geen bouwvlakken gelegen.
Artikel 6 Agrarisch – 3en artikel 11 Agrarisch met waarden – Landschapswaarden - 3
Voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden zonder omgevingsvergunning op agrarische gronden waarop een dijklichaam is gelegen is een aanlegverbod opgenomen binnen de bestemming Agrarische – 3 en Agrarisch met waarden – Landschapswaarden - 3. Ook binnen deze bestemmingen zijn geen bouwvlakken gelegen.
Artikel 12 Bedrijf
Voor de bedrijfsfuncties in het plangebied wordt het systeem van de milieuzonering gehanteerd. Per functie wordt een koppeling gelegd met de categorie - indeling van de bij het bestemmingsplan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Toelaatbaar zijn bedrijven uit de milieucategorie 1 of 2. Aanwezige bedrijven met een hogere milieucategorie of die niet genoemd worden in de Staat worden binnen de bestemming Bedrijf voorzien van een toegesneden aanduiding. Voor het bedrijfsverzamelgebouw aan de Draaibrugseweg/Olieweg geldt een afwijkende regeling. Op deze locatie zijn bedrijven tot en met categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan.
Zowel de maximaal toelaatbare milieucategorie als de aard van de afwijkende activiteit liggen derhalve per locatie vast in het bestemmingsplan. Het gemeentebestuur acht het gewenst dat de bestemmingsregeling op dit punt ook een zekere flexibiliteit bevat, zodat na de beëindiging van een bedrijfsactiviteit in beginsel andere activiteiten kunnen worden gevestigd. Via een afwijkingsprocedure kunnen bedrijven worden toegelaten uit categorie 3.1 respectievelijk 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten of bedrijven die niet in de Staat zijn genoemd maar die naar aard en invloed op de omgeving in de praktijk vergelijkbaar zijn met de toegelaten bedrijfsfuncties. Voor de vestiging van andersoortige bedrijven die niet aan het criteria voor de afwijkingsprocedures voldoen maar gelet op de omgeving inpasbaar zijn op de percelen waar nu reeds een bedrijf met een toegesneden aanduiding is gevestigd, is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Per bestemmingsvlak is de huidige omvang van de bedrijfsbebouwing vastgelegd. Met toepassing van een afwijkingsprocedure kan deze maximale oppervlakte binnen het bestemmingsvlak worden uitgebreid tot een maximale oppervlakte die op voorhand al is bepaald (in een bijlage bij de regels). Deze maximale uitbreidingsruimte bedraagt 20% van de huidige bebouwing tenzij het bedrijf in het recente verleden al met 20% is uitgebreid. De bestaande bedrijfswoningen zijn positief bestemd.
Het bedrijf aan de Platteweg exploiteert mestverzamelsilo's met een regionale functie. Het bedrijf krijgt de mogelijkheid om tot 8.300 m3 mestopslag te realiseren. Voor verdere vergroting tot 12.500 m3 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Artikel 13 Cultuur en ontspanning
Voor het evenemententerrein bij Cadzand is een toegesneden bestemming Cultuur en ontspanning opgenomen. Deze gronden mogen tevens worden gebruikt als overloopterrein voor parkeren. In de toekomst kan op deze locatie mogelijk een multifunctioneel serviceterrein voor de badplaats Cadzand - Bad tot ontwikkeling komen. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan een evenemententerrein, een multifunctionele openluchtvoorziening en beperkte aanvullende voorzieningen.
Artikel 14 Detailhandel
De in het plangebied aanwezige tuincentra en het benzineservicestation aan de Middenweg hebben een specifieke detailhandelsbestemming gekregen, afgestemd op het huidige gebruik. De bestaande bedrijfswoningen zijn positief bestemd. De huidige omvang van de bedrijfsbebouwing is vastgelegd en kan, met toepassing van een afwijkingsprocedure worden uitgebreid tot een maximale omvang die ook op voorhand al is bepaald (in een bijlage bij de regels).
Artikel 15 Groen
Deze bestemming is toegekend aan enkele groenvoorzieningen in het plangebied.
Artikel 16 Horeca
De aanwezige horecabedrijven zijn voorzien van de bestemming Horeca. Voor het reguleren van de horecavoorzieningen wordt, analoog aan de regeling voor bedrijven, gebruik gemaakt van een (in dit geval) Staat van Horeca - activiteiten. In deze Staat van Horeca - activiteiten wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën van horeca - activiteiten: 1 lichte horeca, 2 middelzware horeca, 3 zware horeca (voor een nadere beschrijving van / toelichting op deze horecacategorieën wordt verwezen naar de bijlage). Gelet op de aard van het gebied is gekozen voor het toestaan van horeca - activiteiten tot ten hoogste categorie 1c. De aanwezige bedrijven die gelet op de huidige activiteiten ingeschaald zijn in categorie 2 of 3, hebben een speciale aanduiding gekregen.
De toelaatbaarheid van horecabedrijven uit maximaal de categorie 1c betekent niet dat de uitoefening van activiteiten uit een hogere categorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. De Staat van Horeca - activiteiten geeft namelijk een vrij grove indeling van de hinderlijkheid van horecabedrijven. De situatie bij een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken. Met name komt het voor dat een bedrijf als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca - activiteiten is verondersteld. In dat geval kan aan een dergelijk horecabedrijf voor de desbetreffende activiteit een omgevingsvergunning voor afwijken van de gebruiksregels worden verleend. Dit geldt alleen voor bedrijven uit maximaal één categorie hoger dan de algemene toelaatbaarheid.
De bestaande bedrijfswoningen zijn positief bestemd. Per bestemmingsvlak is de huidige omvang van de bedrijfsbebouwing voor horeca vastgelegd. Met toepassing van een afwijkingsbevoegdheid kan deze bedrijfsoppervlakte binnen het bestemmingsvlak worden uitgebreid tot een maximale omvang die ook op voorhand al is bepaald (in een bijlage bij de regels). De afwijkingsprocedure kan alleen worden toegepast indien aan de ruimtelijk relevante voorwaarden, verbonden aan de bevoegdheid, wordt voldaan.
Artikel 17 Maatschappelijk
De bestemming Maatschappelijk is toegekend aan diverse functies zoals begraafplaatsen en een dierenpension.
Artikel 18 Natuur en artikel 19 Natuur – Beschermde dijk
Deze bestemming is toegekend aan de (binnen- en buitendijkse) gronden die zijn aangewezen als beschermd natuurmonument dan wel in eigendom zijn van terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties en als natuurgebied worden beheerd. De informatie uit de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV 2010) heeft hieraan ten grondslag gelegen. De te beschermen dijken in natuurgebieden hebben een toegesneden bestemming gekregen. Ter bescherming van de waarden is een aanlegverbod voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden zonder omgevingsvergunning bij beide bestemmingsartikelen opgenomen.
In de omgeving van IJzendijke worden door Staatsbosbeheer drie gebieden ingericht voor extensief kamperen. In totaal worden er op open plekken drie palen geslagen waaraan een waterpompje wordt bevestigd. Per paaltje mogen drie kampeermiddelen worden geplaatst gedurende maximaal 72 uren in de periode half maart tot eind oktober.
Strandpaviljoen de Zeemeeuw is binnen de bestemming Natuur met een specifieke aanduiding bestemd. Ten behoeve van het strandpaviljoen is de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - strandpaviljoen 1' opgenomen met een oppervlakte van circa 3.500 m2. Binnen deze aanduiding is het huidige paviljoen, in de bestaande omvang positief bestemd. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen het maximaal toegelaten oppervlakte (oppervlakte gemeten van de totale constructie op de palen) en het gedeelte daarvan wat niet mag worden overkapt. Met toepassing van een afwijkingsbevoegdheid mag het strandpaviljoen worden vergroot tot een bouwconstructie met een oppervlakte van maximaal 1.000 m2. Deze constructie mag tot een oppervlakte van maximaal 450 m2 overkapt worden, de resterende oppervlakte van maximaal 550 m2 mag gebruikt worden ten behoeve van het strandpaviljoen (terras) maar niet overkapt. Bij vergroting van het paviljoen tot meer dan 400 m3 is verevening aan de orde.
Artikel 20 Recreatie
Dagrecreatieve voorzieningen zoals het strand, maneges, Euregiotuinen, de uitbreiding van de voetbalvelden in IJzendijke en een speelvoorziening zijn voorzien van de bestemming Recreatie, al dan niet met een specifieke aanduiding.
Voor de te ontwikkelen recreatienatuur nabij de Zwartgatsekreek is de bestemming Recreatie met aanduiding 'groen' opgenomen. In de bestemmingsomschrijving is bepaald dat dagrecreatieve voorzieningen, groen en water van landschappelijke betekenis en recreatief medegebruik, zijn toegestaan. Op deze gronden mogen geen gebouwen of overkappingen worden gebouwd.
Ten behoeve van de strandpaviljoens zijn bouwvlakken opgenomen met een oppervlakte van circa 3.500 m2 . Binnen dit bouwvlak zijn de huidige paviljoens, in de bestaande omvang positief bestemd. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen het maximaal toegelaten oppervlakte (oppervlakte gemeten van de totale constructie op de palen) en het gedeelte daarvan wat niet mag worden overkapt. Met toepassing van een afwijkingsbevoegdheid mag een strandpaviljoen worden vergroot tot een bouwconstructie met een oppervlakte van maximaal 1.000 m2. Deze constructie mag tot een oppervlakte van maximaal 450 m2 overkapt worden, de resterende oppervlakte van maximaal 550 m2 mag gebruikt worden ten behoeve van het strandpaviljoen (terras) maar niet overkapt. Bij vergroting van de paviljoens tot meer dan 400 m3 is verevening voor de strandpaviljoens die in de vereveningszones zijn gelegen, aan de orde.
Het totale bouwvlak mag gebruikt worden voor dagrecreatieve activiteiten, gelieerd aan het strandpaviljoen zoals het stallen van catamarans bij sportwedstrijden en het gebruik van een evenementenplankier.
Artikel 21 Recreatie - Verblijfsrecreatie
De bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie heeft betrekking op landschapscampings, een appartementencomplex, recreatiewoningen aan de Nieuwesluisweg en een kampeerterrein (grotendeels in België gelegen).
Artikel 22 Verkeer en artikel 23 Verkeer –Beschermde dijk
De openbare wegen en fietspaden zijn voorzien van de bestemming Verkeer. Door het opnemen van de bestemming Verkeer wordt een belangrijke karakteristiek van het landschapspatroon (wegen met beplanting) vastgelegd. Voor de, uit oogpunt van cultuurhistorie, belangrijke dijken is een aparte bestemming opgenomen. Ter bescherming van de waarden van de dijken is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden vereist.
Artikel 24 Water en artikel 25 Water - Deltawater
De bestemming Water is toegekend aan de grote, ruimtelijk relevante binnendijks gelegen wateren zonder natuurwaarden en de buitendijks gelegen wateren. Andere in het plangebied aanwezige watergangen zijn niet als zodanig bestemd.
De buitendijkse wateren die behoren tot het Natura 2000 - gebied de Westerschelde zijn voorzien van de bestemming Water – Deltawater. Op deze wijze worden aanwezige natuurwaarden, met in acht name van de vaarfunctie, waterstaatkundige functie, visserij, recreatie en in hieraan ondergeschikte gebruiksvormen, behouden.
Artikel 26 Wonen, artikel 27 Wonen - 1 en artikel 28 Wonen - 2
In het buitengebied is onderscheid gemaakt in de volgende bestemmingen:
- Wonen: wonen in burgerwoningen in het buitengebied
- Wonen – 1: wonen in kleine burgerwoningen in het buitengebied;
- Wonen – 2: wonen op voormalige agrarische bedrijfslocaties.
Wonen
De burgerwoningen met bijbehorende bijgebouwen en tuinen zijn als Wonen bestemd. De inhoudsmaat van woningen bedraagt maximaal 750 m³ waarbij niet meer dan 40 % van het bouwperceel bebouwd mag worden. De oppervlakte bijgebouwen mag per woning maximaal 60 m²/40 % van het erf bedragen, en na het verlenen van een omgevingsvergunning voor afwijken, afhankelijk van de oppervlakte van het perceel, 120 m². In een aantal gevallen is aan vrijstaande woningen op hele grote bouwpercelen een bouwvlak opgenomen. Woning en bijgebouwen kunnen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Bewoning van bijgebouwen is niet toegestaan. De woning mag zowel permanent als recreatief worden bewoond.
Een specifieke wijzigingsbevoegdheid is opgenomen voor de verplaatsing van een agrarisch hulp- en nevenbedrijf van Plakkebord 3 naar een perceel met een bestemming Wonen aan de St Lievensdijk 7. Voor toepassing van de bevoegdheid moet voldaan worden aan de voorwaarden die in de regels worden genoemd. Van belang is dat het om een daadwerkelijke verplaatsing gaat waarbij alle bedrijfsactiviteiten aan Plakkebord 3 worden gestaakt.
Wonen - 1
In het plangebied komen enkele woningen voor die gelet op de beperkte omvang en de locatie aangemerkt kunnen worden als kleine woningen waarbij uitbreiding ook niet wenselijk is. Voor deze woningen is de bestemming Wonen - 1 opgenomen en gelden specifieke bouwbepalingen (maximale inhoud van de woning 350 m³). Ook hier mag de woning zowel permanent als recreatief worden bewoond.
Wonen - 2
De bestemming Wonen - 2 is toegekend aan de percelen die in het vigerende bestemmingsplan nog aangemerkt zijn als agrarisch bedrijf maar waar de bedrijfsmatige activiteiten zijn beëindigd en thans alleen nog sprake is van (burger)bewoning. Deze percelen zijn overeenkomstig het feitelijke gebruik bestemd. Beëindiging van de burgerbebouwing en afdwingen van sloop van voormalige bedrijfsbebouwing is in dit stadium (bestemmingslegging) niet reëel.
De bouwregels zijn overeenkomstig de regels bij de bestemming Wonen. Ook hier mag de woning zowel permanent als recreatief worden bewoond.
De bestemming Wonen – 2 biedt de mogelijkheid om nevenactiviteiten te ontwikkelen in de bestaande voormalige agrarische bebouwing. Dit kan gaan om een bestaande NED waarbij het agrarisch bedrijf is beëindigd of om een nieuwe NED bij een voormalig agrarisch bedrijf.
Ten behoeve van de hervestiging van agrarische bedrijven op deze voormalige agrarische locaties is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de hervestiging van grondgebonden agrarische bedrijven.
Ook de bouw van compensatiewoningen, in ruil voor sloop van voormalige bedrijfsbebouwing, is met een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt.
Artikel 29, 30, 31 en 32 Leiding
De ruimtelijk relevante gas-, riool-, drinkwater- en hoogspanningsleidingen zijn als zodanig bestemd. Aangezien leidingen in alle gevallen samenvallen met andere bestemmingen (met name de bestemming Agrarisch) zijn deze bestemmingen als dubbelbestemming opgenomen. Ten behoeve van de dubbelbestemming Leiding mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Ten behoeve van de samenvallende bestemmingen dient het bouwen steeds aan het leidingenbelang te worden getoetst.
Artikelen 33, 34, 35 en 36 Archeologische waardevolle terreinen
Archeologische monumenten zonder beschermde status zijn bestemd tot Waarde - Archeologie. De gebieden met hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarden (op het land en in het water) zijn voorzien van een dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 1 (middelhoge verwachtingswaarden) en Waarde - Archeologie -2 (hoge verwachtingswaarden). Van de gebieden met een lage trefkans op het aantreffen van archeologische waarden zijn de gebieden met Hollandveen aangemerkt als Waarde - Aercheologie - 3.
Bij het vereiste om voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een omgevingsvergunning aan te vragen in verband met verwachte archeologische waarden wordt gekeken naar de oppervlakte en diepte waarbinnen de bodem verstoord wordt. Gaat een grondbewerking dieper dan 40 centimeter (gemiddelde diepte van de bouwvoor in Zeeland) dan is er een omgevingsvergunning nodig voor een grondbewerking met een oppervlakte groter dan 50, 250 of 1.000 m2(afhankelijk van de bestemming). De meeste gebruikelijke agrarische grondbewerkingen gaan niet dieper dan 40 centimeter. Bij diepploegen en draineren gaat het om een grondbewerking op een diepte van 70 centimeter in de meeste gevallen. Diepploegen behoort over het algemeen niet tot het normale agrarische gebruik. Het aanleggen van drainage is wel gebruikelijk. Bij kettingdrainage zal de daadwerkelijke grondbewerking en het oppervlak dat verstoord wordt groter zijn dan bij sleufloos draineren. In het laatste geval wordt de grond opgelicht om de drainageleiding aan te brengen en wordt de grond weer teruggelegd. Er vinden in de grond geen verdere verstoringen plaats dan de oppervlakte van de drainageleiding. In de situatie van sleufloos draineren wordt dan ook alleen de breedte en lengte van de drainageleiding als oppervlakte gerekend. In die situatie kan met de toegestane oppervlakte van 250 m2 toch een behoorlijke omvang worden gedraineerd zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden.
Artikel 37 en 38 Waarde - Cultuurhistorie - 1 en - 2
Deze bestemmingen zijn opgenomen voor de wallen en verdedigingswerken rond Sluis, Aardenburg en Retranchement en voor de molenbiotopen rond molens. Bij de bestemming Waarde - Cultuurhistorie - 1is een aanlegverbod opgenomen voor het zonder omgevingsvergunning uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.
Aan de bestemming Waarde - Cultuurhistorie - 2 is een regeling voor bouwen gekoppeld die van toepassing is indien op basis van de onderliggende bestemmingen een afwijkingsprocedure of een wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast. De windvang wordt daarmee in zekere mate veilig gesteld terwijl de bestaande bouwrechten gerespecteerd worden.
Artikel 39 Waterstaat - Waterkering
De dubbelbestemming Waterstaat – Waterkering geeft aan, aan welke gronden een waterstaatkundige functie is verbonden (de primaire waterkering en de regionale waterkeringen). Voor het bouwen gelden in deze gebieden aanlegvergunningen voor graven en (aan)planten. Overleg met de beheerder(s) van de dijken is geregeld in de planregels.
Artikel 40 Waterstaatswerken
De dijken en duinen langs de Noordzee en de Westerschelde hebben een waterkerende functie en daarom een dienovereenkomstige bestemming gekregen. Bebouwing is in principe niet gewenst; voor de aanwezige bebouwing op het voormalige veerplein zijn bouwvlakken opgenomen. De voormalige terminal zal aangewend worden voor dagrecreatief gebruik in de vorm van verhuur van (electrische) fietsen en scooters en overige op electromobiliteit en groene energie gerichte (educatieve) activiteiten. Tevens wordt daarbij ondergeschikte horeca toegestaan.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 41 Anti - dubbeltelbepaling
Artikel 41 bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. Deze bepaling is conform artikel 3.2.4 van het Bro in het bestemmingsplan opgenomen.
Artikel 42 Algemene bepalingen met betrekking tot het bouwen
Met de bepaling over bestaande maten (lid 2) wordt voorkomen dat bestaande situaties die afwijken van de maatvoering ingevolge hoofdstuk 2 - onbedoeld - geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht vallen.
Artikel 43 Algemene gebruiksbepaling
In dit artikel wordt bepaald dat gronden enkel mogen worden gebruikt in overeenstemming met de regels van het bestemmingsplan. Indien dit gebruik niet leidt tot het meest doelmatige gebruik van deze gronden is het bevoegd gezag bevoegd hiervan af te wijken (de zogenaamde toverformule).
Artikel 44 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn alle regels opgenomen die samenhangen met de gebiedsaanduidingen 'veiligheidszone - lpg' en 'geluidszone - industrie'. Deze gebiedsaanduidingen vallen samen met diverse bestemmingen maar zijn niet aan te merken als een dubbelbestemming.
Artikel 45 Algemene afwijkingsregels
Aan een aantal, ondergeschikte, afwijkingen ten opzichte van de planvoorschriften kan het bevoegd gezag met dit artikel medewerking verlenen.
Voorts is er, voor panden die aangemerkt kunnen worden als rijks- of gemeentelijk monument of als cultuurhistorische waardevol pand, een verruiming van de gebruiksmogelijkheden opgenomen (NED, met afwijkingsprocedure). Deze regeling is opgenomen in de algemene afwijkingsregels omdat de betreffende panden verschillende bestemmingen hebben.
Artikel 46 Algemene wijzigingsregels
In lid 1 is een algemene flexibiliteitsbepaling opgenomen om voor bepaalde onderdelen van bestemmingen of gebouwen dan wel bouwwerken af te wijken van de bestemmingsgrenzen. Deze bepaling gaat verder dan die van artikel 45, vandaar dat hier altijd een wijziging voor nodig is van burgemeester en wethouders. Overigens geldt ook hier dat deze bepalingen als algemene regel gelden voor alle bestemmingen.
In lid 2 is een algemene wijzigingsbepaling opgenomen voor het veranderen van bouw- en bestemmingsvlakken in verband met het aantreffen of (door middel van archeologisch onderzoek aangetoonde) afwezigheid van archeologische waarden.
Voorts zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen om de bestemming van gronden te wijzigen ten behoeve van landschapscampings, nieuwe landgoederen, de uitbreiding van bestaande landgoederen, de aanleg van recreatienatuur of de vergroting van bestemmingsvlakken voor Bedrijf, Horeca of Detailhandel.
In de regels is ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het bouwen van nieuwe wooneenheden op de erven bij of in cultuurhistorisch waardevolle of monumentale gebouwen, met als doel de instandhouding van deze waardevolle gebouwen.
Artikel 47 Overige regels
Indien in dit bestemmingsplan verwezen wordt naar wettelijke regelingen geldt dat verwezen wordt naar de tekst van de betreffende regeling zoals die gold op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 48 Overgangsrecht
In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het bestemmingsplan geregeld. In lid 1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen.
In lid 2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen. Van de mogelijkheid die artikel 3.2.3 Bro biedt om hieraan een persoonsgebonden overgangsrecht te koppelen, is geen gebruik gemaakt.
Lid 3 geeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om, in geval van onbillijkheid, het overgangsrecht buiten toepassing te laten.
Artikel 49 Titel
Dit bestemmingsplan wordt als Buitengebied Sluis aangehaald.
Hoofdstuk 8 Handhaving
8.1 Algemeen
Handhaving van regelgeving vraagt om actuele regels. Regels die zijn gebaseerd op gedateerde inzichten, hebben hun geloofwaardigheid verloren en kunnen in redelijkheid ook niet meer afgedwongen worden. Door verouderde regels neemt de kans op misbruik daarvan ook toe. Door de actualisering van de bestemmingsplannen worden nieuwe ruimtelijke kaders aangegeven en worden daarmee tevens de grenzen bepaald waarbinnen planologische ontwikkelingen mogelijk zijn. De regels van het bestemmingsplan leggen een ruimtelijk relevante norm vast, met in bepaalde gevallen een daaraan gekoppelde bevoegdheid tot afwijken, die het bestuur de mogelijkheid geeft in te spelen op de dynamiek van de samenleving. Op die wijze wordt ook de gelegenheid geboden een belangenafweging te maken van de individuele belangen ten opzichte van het algemeen belang. Afwijkingsbevoegdheden zijn echter gelimiteerd. Daar waar geen afwijkingen meer mogelijk zijn begint de handhaving.
Handhaving van bestemmingsplannen en ruimtelijke regelgeving is de laatste jaren in een steeds verder toenemende belangstelling komen te staan van bestuurlijk Nederland. Door het plaatsvinden van enkele ingrijpende incidenten is de handhaving in een stroomversnelling gekomen. In toenemende mate spreken burgers de gemeente aan op het handhaven van de (eigen) regels. Ook in de jurisprudentie is een verandering tot stand gekomen. De rechter spreekt zich nadrukkelijk uit over het handhaven van de regelgeving en neemt zelfs in beginsel een plicht tot handhaving aan. Daarnaast krijgt de rechtszekerheid van bestemmingsplannen bij de rechterlijke toetsing een steeds belangrijkere rol.
8.2 Handhaving Binnen De Gemeente Sluis
Handhavingsbeleid
Tegen activiteiten, die in strijd zijn met het bestemmingsplan zal het gemeentebestuur, administratiefrechtelijk optreden, op grond van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Voor een aanvaardbaar handhavingsbeleid wordt in de eerste plaats gestreefd naar een voldoende draagvlak voor het bestemmingplan en de daarin opgenomen regels. Een bestemmingsplan met weinig draagvlak houdt immers het risico in dat het slecht wordt nageleefd en is dan weinig zinvol.
In verband hiermee is het bestemmingsplan zodanig opgezet dat het voor zoveel mogelijk betrokkenen een duidelijke, toegankelijke en op de hedendaagse behoeften en eisen afgestemde bestemmingsregeling bevat.
Verder wordt informatie verstrekt omtrent de inhoud van het bestemmingsplan. Hiermee wordt onder andere beoogd het begrip bij de burger te vergroten. Het geven van voorlichting vormt daarmee ook een belangrijke schakel in de handhavingsactiviteiten. Van gemeentewege worden hiertoe de nodige activiteiten ondernomen, waaronder een informatieavond en een inspraakbijeenkomst.
Daarnaast worden de regels in de praktijk toegepast en gehandhaafd. Ten aanzien van overtredingen zal een actief handhavingsbeleid worden gevoerd. Getracht wordt de controlewerkzaamheden ten aanzien van geconstateerde overtredingen op een intensieve manier uit te voeren.
Handhavingsactiviteiten worden zoveel mogelijk onderling afgestemd. Controle in het kader van het bestemmingsplan wordt gekoppeld aan controle in het kader van milieuwetgeving en omgekeerd. Dit is van belang om de benodigde inzet van extra middelen zo beperkt mogelijk te houden, maar ook om tot een samenhangend handhavingsbeleid te komen.
Wanneer eenmaal sancties moeten worden getroffen, zal dit op consistente wijze, maar met oog voor de juridische spelregels, worden gedaan. Indien de activiteiten niet kunnen worden gelegaliseerd, zullen de instrumenten van aanschrijving, stillegging bouw, bestuursdwang en dwangsom worden toegepast. De uitvoering van de strafrechtelijke vervolging ligt in handen van het Openbaar Ministerie.
Handhaving van bestaande situaties
Bijzondere aandacht dient besteed te worden aan zogenaamde 'oude' gevallen. Bij de opstelling van het bestemmingsplan is nagegaan welke situaties uitdrukkelijk gehandhaafd moeten worden, welke zaken onder de werking van het overgangsrecht kunnen worden gebracht en welke zaken positief bestemd kunnen worden. Daarbij dient in acht te worden genomen dat het dikwijls om situaties gaat, waarbij sprake is van een groot tijdsverloop. Dat betekent dat een aantal situaties niet is gewraakt. De meeste gevallen zullen dan ook voor legalisatie in aanmerking komen en bij de vaststelling van het bestemmingsplan positief bestemd worden. Daarbij wordt ook uitdrukkelijk in acht genomen dat door de wijziging van de Woningwet een groot aantal bouwactiviteiten vergunningvrij is. Voor zover daar redenen voor zijn, zullen uitdrukkelijk alleen die illegale gevallen worden aangepakt, die fundamenteel strijdig zijn met het geformuleerde ruimtelijk beleid in het nieuwe bestemmingsplan. De aan te pakken gevallen zullen op hun eigen merites worden beoordeeld, zodat een op de situatie afgestemde gerichte aanpak kan plaatsvinden. Daarbij zal afgewogen worden wat de illegale situatie voor impact geeft op de ruimtelijke kwaliteit. Planologische excessen worden aangepakt. In de gevallen waarbij het om langer bestaande situaties gaat, zal een overgangsregeling worden geformuleerd. Uitgangspunt daarbij is, dat voorkomen wordt dat er een gedoogsituatie ontstaat. Er moet duidelijk gemaakt worden wat er gaat gebeuren en wanneer, zodat er geen sprake is van rechtsongelijkheid.
Verantwoording
De uitvoering en voortgang van de handhaving wordt jaarlijks vastgelegd in een verslag, dat bestuurlijk wordt vastgesteld.
Hoofdstuk 9 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Economische uitvoerbaarheid
Wanneer een bestemmingsplan een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan mogelijk maakt en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient op basis van artikel 6.12. van de Wro (tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan) een exploitatieplan te worden vastgesteld. Onder aangewezen bouwplan wordt krachtens artikel 6.2.1. van het Bro onder andere de bouw van één of meer woningen of andere hoofdgebouwen, of de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1.000 m²verstaan. De (rechtstreekse) bouwmogelijkheden voor agrarische bedrijven die in dit bestemmingsplan Buitengebied worden geboden moeten dan ook in beginsel worden aangemerkt als aangewezen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Het exploitatieplan is de basis voor het doorberekenen van de verhaalbare kosten die de gemeente maakt om de aangewezen bouwplannen mogelijk te maken. Op basis van artikel 6.2.4. van het Bro worden daartoe onder andere gerekend:
- de kosten van het verrichten van sectorale onderzoeken (zie artikel 6.2.4 a Bro);
- de kosten van gemeentelijke ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan (zie artikel 6.2.4 h Bro);
- plankosten in relatie tot voorbereiding, ontwikkeling en begeleiding van ruimtelijke projecten (zie artikel 6.2.4. j Bro).
Het gemeentebestuur is niet voornemens om de kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan via een exploitatieplan te verhalen op initiatiefnemers van bouwplannen. Het gemeentebestuur acht het onjuist om kosten die zij maakt in het kader van haar reguliere uitoefening van haar wettelijke taken (en die ten bate komen voor alle inwoners van de gemeente) rechtstreeks door te rekenen aan enkel de eigenaren in het buitengebied die reguliere bouwmogelijkheden geboden worden. Daarbij speelt een rol dat ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan niet structureel meer bouwmogelijkheden worden geboden.
In het plangebied worden (beperkte) bouwmogelijkheden geboden voor met name de agrariërs. Het bestemmingsplan vormt een consoliderend bestemmingsplan, waarbij de bestaande situatie in het plangebied met actuele bouw- en gebruiksregels, in overeenstemming met het provinciale beleid en met inachtneming van de verplichte sectorale toetsen, wordt vastgelegd. De beperkte ontwikkelingen kunnen hoofdzakelijk mogelijk worden gemaakt door middel van afwijkingsprocedures en wijzigingsbevoegdheden. Het betreft in alle gevallen particulier initiatief, waaraan in beginsel geen kosten voor de gemeente zijn verbonden, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van aanvragen. Deze kosten worden door middel van leges gedekt. Mochten er andere kosten zijn, die op grond van artikel 6.13 Wet ruimtelijke ordening dienen te worden verhaald, dan zal uitsluitend worden meegewerkt aan de afwijking of wijziging, nadat een exploitatieovereenkomst is gesloten.
Overige kosten, die verder uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn planschadekosten. Deze zijn op voorhand niet uit te sluiten. De gemeente zal daarom bij iedere aanvraag bezien of er planschade kan ontstaan. Indien dit het geval kan zijn, zal met de belanghebbende aanvrager een overeenkomst worden gesloten, zoals bedoeld in artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening. Daarmee kan worden voorkomen, dat de gemeenschap de planschadekosten moet betalen, die gemaakt worden in het belang van de aanvrager.
Een verdergaande toets ten aanzien van de financieel-economische uitvoerbaarheid is niet noodzakelijk.
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Inspraakprocedure
De gemeente heeft de inwoners / gebruikers van het buitengebied en andere belangstellenden betrokken bij de voorbereiding van het bestemmingsplan. Al eerder konden betrokkenen wensen indienen voor het op te stellen bestemmingsplan. Deze wensen zijn zo mogelijk verwerkt in het voorontwerp bestemmingsplan. Het voorontwerp heeft vanaf 22 oktober 2009 tot en met 2 december 2009 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode konden er inspraakreacties worden ingediend. Ook zijn er twee inspraakbijeenkomsten georganiseerd door de gemeente op 10 november.
In totaal zijn er bijna 200 inspraakreacties binnengekomen. De belangrijkste aanpassingen als gevolg van de inspraakprocedure zijn:
- aanpassingen op perceelsniveau van bestemmingen en bouwvlakken in geval van feitelijke onjuistheden of wensen van inwoners / gebruikers;
- de aanpassing van het aanlegverbod om zonder omgevingsvergunning boomgaarden te rooien;
- opnemen van regelingen voor ondersteunende horeca;
- het aanpassen van de afwegingszones ten opzicht van de bestemming Natuur;
- aanpassingen van de lijst met cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.
Vele insprekers hebben een reactie gegeven op de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie. Deze reacties hebben niet geleid tot aanpassingen.
Vooroverleg
Het voorontwerp bestemmingsplan is in het kader van vooroverleg voorgelegd aan een aantal besturen en instanties.
- Provincie Zeeland;
- VROM inspectie;
- Kamer van Koophandel en Fabrieken;
- Gebiedscommissie;
- Nederlandse Fruittelersorganisatie;
- Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie;
- Stichting het Zeeuwse Landschap;
- Zeeuwse Milieufederatie en 't Duumpje;
- 't Duumpje;
- Waterschap Zeeuws - Vlaanderen.
Na afloop van de termijn is nog advies gevraagd van de NV Nederlandse Gasunie.
De belangrijkste aanpassingen naar aanleiding van het vooroverleg zijn:
- wijzigingen van de bestemmingen van agrarische gronden naar aanleiding van de vaststelling van het provinciaal Natuurbeheerplan;
- de aanpassing van de begrenzing en de regels voor de molenbiotopen;
- aanpassing van de regels met betrekking tot de verschillende aanlegverboden voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden zonder omgevingsvergunning;
- aanpassing van de plangrens (onder andere bij het Rijksinpassingsplan Het Zwin);
- wijziging van de regeling voor hoveniers en agrarische hulp- en nevenbedrijven;
- aanvulling van de toelichting met betrekking tot onder andere cultuurhistorie, externe veiligheidsaspecten bij leidingen en de sectorale toets water en natuur;
- controleren en aanpassen van de bestemmingen voor de waterkeringen;
- het opnemen van een retrospectieve toets (verantwoording van de aanpassingen van de bestemmingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan);
- verwerking van het interim gemeentelijke archeologiebeleid;
- aanpassing regeling huisvesting seizoensarbeiders;
- opnemen van de geluidszone van industrieterrein Deltahoek;
- aanpassing beleid ten aanzien van intensieve veehouderij;
- verwerken fietspad Scherpenbierseweg.
Voor een volledig overzicht van de inspraakreacties, de beantwoording door de gemeente en de doorgevoerde wijzigingen wordt verwezen naar het gemeentelijke eindverslag inspraak en vooroverleg.
Ambtshalve wijzigingen
Het voorontwerpbestemmingsplan is ambtshalve ook op een aantal onderdelen aangepast. De belangrijkste wijzigingen zijn:
- aanpassing van de bouwregels voor strandpaviljoens;
- aanpassingen op perceelsniveau van bestemmingen en bouwvlakken;
- het 'opknippen' van de wro-zone - ontheffingsgebied - 1 ten behoeve van de digitale koppeling aan de afzonderlijke bestemmingen;
- aanpassing huisnummering omgeving Eiland;
- aanpassing beleid ten aanzien van landschappelijke inpassing;
- opname regeling voor compensatiewoningen;
- aanvullen toelaatbare m2 bij niet - agrarische bedrijven;
- aanpassen van de regels aan de Wabo.
Hoofdstuk 10 Bij De Vaststelling Aangebrachte Wijzigingen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 4 november 2010 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Hierbij is iedereen in de gelegenheid gesteld om zienswijzen op het plan in te dienen. Gedurende deze periode zijn 137 zienswijzen ingediend.
De ingediende zienswijze hebben geleid tot aanpassingen van het ontwerpbestemmingsplan. Tevens was er aanleiding om ambtshalve wijzigingen door te voeren. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste wijzigingen zoals deze bij de vaststelling van het bestemmingsplan op 23 juni 2011 zijn doorgevoerd, kort toegelicht.
Voor een volledig overzicht van de ingediende zienswijzen, de beantwoording door de gemeente en de doorgevoerde ambtshalve wijzigingen wordt verwezen naar de Nota zienswijzen en de Nota ambtshalve wijzigingen.
Naar aanleiding van zienswijzen
Belangrijke wijzigingen naar aanleiding van zienswijzen zijn:
- wijziging en vormverandering van bouwvlakken en bestemmingsvlakken: de gemeente is tegemoet gekomen aan de wensen van reclamanten tenzij vanuit ruimtelijke of beleidsmatige overwegingen of wanneer dit vanuit andere juridische kaders (zoals de Wet Milieubeheer) niet wenselijk werd geacht;
- vergroting van bouwvlakken: bouwvlakken die abusievelijk kleiner dan 1 ha waren zijn op basis van zienswijzen vergroot, ook bouwvlakken die in het vigerende plan al groter waren of waarvoor in het verleden vergunningen zijn verleend of planologische procedures zijn gevoerd, zijn aangepast;
- wijzigingsbevoegdheden:in het plan zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor initiatieven zoals de verplaatsing van een agrarisch hulp- en nevenbedrijf, de aanleg van een parkeerterrein, de bouw van een bedrijfswoning op agrarische bouwvlakken met de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' en de bouw van een extra woning bij beëindiging van een transportbedrijf;
- aanpassingen van bestemmingen Natuur of Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden omdat bij nader inzien (nog) geen sprake is van aanwezige waarden of een gewijzigde inrichting van het perceel;
- aanpassing van de bestemmingen Waarde - Archeologie en Waarde - Cultuurhistorie - 1 voor een gedeelte van de wallen van Sluis;
- het ontwerpprojectbesluit 's Gravenpolder is in het plan verwerkt;
- de eisen waaraan een plan voor landschappelijke inpassing moet voldoen zijn aangepast;
- de regels voor recreatieterrein Het Halve Maentje zijn aangepast;
- de bestemmingen van enkele dijken en voormalige dijken zijn aangepast;
- het gebied waar aquacultuur zich kan ontwikkelen is verkleind, de gebieden met zoet grondwater zijn uitgesloten;
- de verduurzamingseis voor de ontwikkeling van de intensieve veehouderij is in het plan opgenomen;
- de maatvoeringen zoals deze zijn opgenomen in de regels voor archeologische bestemmingen zijn aangepast;
- de regels voor de molenbiotopen zijn aangepast en verduidelijkt;
- in het bestemmingsplan wordt een specifiek dagrecreatief gebruik van het voormalige veerplein mogelijk gemaakt;
- de bestemmingsregeling van een zorgboerderij aan de Mosseldijk is aangepast.
Ambtshalve aanpassingen
Belangrijkste ambtshalve aanpassingen zijn:
- aanpassing van plangrenzen ter plaatse van het bestemmingsplan Baanstpolder en de plannen voor de golfbaan omgeving Lange Strinkweg;
- het laten vervalen van een verplichte landschappelijke inpassing van 10 meter rond paardenbakken;
- in de toelichting is verduidelijkt dat de bestemming Wonen, Wonen - 1 en Wonen - 2 toegekend zijn aan recreatief en permanent bewoonde woningen; de regels laten zowel recreatieve als permanente bewoning toe;
- de actuele stand van zaken van het project 'Herstel natuur West Zeeuws-Vlaanderen' is meegenomen;
- het bestemmingplan voor de rondweg rond Aardenburg is opgenomen in het plan Buitengebied;
- de ontwikkelingsmogelijkheden voor strandpaviljoens zijn aangepast in lijn met de gemeentelijke strandnota;
- voor de gebieden die in de Bijstellingsnotitie zijn aangemerkt als gebieden waar in de toekomst recreatienatuur wordt ontwikkeld is een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming Recreatie met de aanduiding 'groen' opgenomen;
- schokgolfgeneratoren worden met een afwijkingsbevoegdheid toegelaten en niet op basis van rechtstreeks bouwrecht;
- agrarisch bestemmingen of woonbestemmingen voor voormalige agrarisch bedrijven die ten onrechte zijn toegekend zijn gewijzigd.
Bij de vaststelling nog gewijzigd
Bij de vaststelling van het bestemmingplan op 23 juni 2011 zijn twaalf amendementen aangenomen en is het bestemmingplan op de volgende onderdelen gewijzigd:
- de afwijkingsregels voor aquacultuur zijn aangepast;
- het zoekgebied voor een parkeervoorziening in de Mariahavenpolder is in het plan opgenomen;
- de regeling voor de molenbiotoop is ter plaatse van De Vijf Weeghen niet van toepassing;
- de maximale oppervlakte per recreatiewoning bij De Vijf Weeghen is bepaald op 130 m2;
- de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap- en natuurwaarden is aangepast, afhankelijk van de bestemmingen in de bestemmingsplannen Landelijk Gebied (van de voormalige gemeente Oostburg), Buitengebied (ook voormalige gemeente Oostburg) en Buitengebied (van de voormalige gemeente Sluis - Aardenburg);
- de zoeklocatie voor de uitbreiding van de jachthaven Breskens is in het plan opgenomen;
- een perceel aan de Killedijk is voorzien van een agrarisch bouwvlak en een vermelding in bijlage 5 van de toelichting;
- artikel 28.6.3 (wijzigingsbevoegdheid voor uitbreiding van een minicamping bij de bestemming Wonen -2) is gehandhaafd;
- een bouwvlak aan de Oranjedijk is aangepast;
- de wijzigingsbevoegdheden voor nieuwe natuur zijn uitgebreid met de voorwaarden dat de wijziging niet wordt toegepast, tenzij de gemeenteraad is gehoord;
- een wijzigingsbevoegdheid is toegevoegd aan artikel 46 om een bouwvlak zodanig aan te passen dat het bouwvlak buiten de begrenzing van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie komt te liggen;
- de uitbreidingsmogelijkheden van een bedrijf aan de Sophiaweg zijn aangepast.
Bijlage 1 Lijst Van Intensieve Veehouderij Bedrijven
Bijlage 1 Lijst van intensieve veehouderij bedrijven
Bijlage 2 Nieuwe Economische Dragers
Bijlage 2 Nieuwe Economische Dragers
Bijlage 3 Toelaatbare Oppervlakte Niet-agrarische Functies
Bijlage 3 Toelaatbare oppervlakte niet-agrarische functies
Bijlage 4 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 4 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 5 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 5 Staat van Horeca-activiteiten
Bijlage 6 Lijst Van Monumenten En Cultuurhistorisch Waardevolle Panden
Bijlage 6 Lijst van Monumenten en cultuurhistorisch waardevolle panden
Bijlage 1 Niet-agrarische Activiteiten In Het Buitengebied
Bijlage 1 Niet-agrarische activiteiten in het buitengebied
Bijlage 2 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Overzicht Intensieve Veehouderijen
Bijlage 3 Overzicht intensieve veehouderijen
Bijlage 4 Monumentale En Cultuurhistorisch Waardevolle Panden
Bijlage 4 Monumentale en cultuurhistorisch waardevolle panden
Bijlage 5 Overzicht Bestaande Nieuwe Economische Dragers En Huisvesting Seizoensarbeiders
Bijlage 5 Overzicht bestaande Nieuwe Economische Dragers en huisvesting seizoensarbeiders
Bijlage 6 Overzicht Planologische Voorgeschiedenis
Bijlage 6 Overzicht planologische voorgeschiedenis
Bijlage 7 Huidige Bestaande Kleinschalige Kampeerterreinen
Bijlage 7 Huidige bestaande kleinschalige kampeerterreinen
Bijlage 8 Huidige Fruitteeltbedrijven
Bijlage 8 Huidige fruitteeltbedrijven
Bijlage 9 Toelaatbare Neven- En Vervolgfuncties
Bijlage 9 Toelaatbare neven- en vervolgfuncties
Bijlage 10 Lijst Overige Rijksmonumenten Buitengebied
Bijlage 10 Lijst overige rijksmonumenten buitengebied