KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Maatschappelijk
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Antidubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
Artikel 9 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan
1.2 Opzet Plantoelichting
Hoofdstuk 2 Beschrijving Locatie En Project
2.1 Plangebied En Directe Omgeving
2.2 Projectbeschrijving
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Hoofdstuk 4 Sectorale Toetsing
4.1 Water
4.2 Cultuurhistorie
4.3 Ecologie
4.4 Bodemkwaliteit
4.5 Parkeren
4.6 Ontsluiting En Verkeersgeneratie
4.7 Wegverkeerslawaai
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Bedrijven En Milieuhinder
4.10 Externe Veiligheid
4.11 Leidingen En Telecommunicatieverbindingen
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Inleiding
5.2 Gehanteerde Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoeringsaspecten
6.1 Financiële Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.3 Handhaafbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Explosieven Vrij Verklaring
Bijlage 2 Voormalige Gasleiding
Bijlage 3 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 4 Parkeren
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 6 Bodemonderzoek

MFC Breskens

Bestemmingsplan - Gemeente Sluis

Vastgesteld op 31-01-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan MFC Breskens van de gemeente Sluis.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1714.bpmfcbreskens12-VG01 met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.7 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.8 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.12 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.13 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.14 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.

1.15 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.16 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.17 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.18 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.19 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.20 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.21 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.22 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.23 kap

een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.

1.24 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.25 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.26 ondersteunende horeca-activiteiten

gelegenheid waarbij het doel van de onderneming niet primair gericht op het verstrekken van consumptieve goederen, maar slechts ter ondersteuning is van de hoofdfunctie.

1.27 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.28 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg (ter plaatse van de hoofdtoegang).

1.29 praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.30 Staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.31 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.32 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen, beplanting en plantsoenen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' tevens voor inritten en overige verhardingen;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, waterhuishoudkundige voorzieningen, water, nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, beeldende kunst of kunstuitingen en gedenktekens.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Artikel 4 Maatschappelijk

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bibliotheken, gezondheidszorg, jeugd- en kinderopvang, openbare dienstverlening, onderwijs, voorzieningen inzake religie, verenigingsleven en voorzieningen inzake zorg en welzijn;
  2. b. ondersteunende horeca-activiteiten ten behoeve van onder a genoemde functies, voor zover voorkomend in categorie 1a en 1b van de Staat van Horeca-activiteiten;
  3. c. horeca-activiteiten uit categorie 2a van de Staat van Horeca-activiteiten;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en water.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden gelden in ieder geval de volgende regels:

  1. a. een hotel is niet toegestaan.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 4.1 om horecabedrijven toe te laten in één categorie hoger dan in lid 4.1 genoemd, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of de bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 4.1 genoemd.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, zoals technische installaties, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

7.2 De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan MFC Breskens'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan

De gemeente Sluis wil ter plaatse van de huidige bibliotheek aan de Ghistelkerke in Breskens een op hedendaagse eisen en wensen afgestemd multifunctioneel centrum (MFC) realiseren. In dit MFC worden diverse maatschappelijke functies gecombineerd gehuisvest. Naast onderwijsvoorzieningen zijn hierin voorzieningen gepland voor kinder-/jeugdopvang, zorg en welzijn, sport en cultuur, (ondergeschikte) horeca en ook een bibliotheek. De beoogde ontwikkeling voorziet naast een nieuw gebouw ook in bijbehorende ondersteunende functies, zoals speelterreinen, kiss- & ridevoorzieningen en parkeerruimte.

Deze planontwikkeling sluit aan op en vloeit rechtstreeks voort uit het actuele beleid van de provincie, regio en de gemeente (zie hoofdstuk 3).

Doel van dit bestemmingsplan is het bieden van een adequaat planologisch kader voor de realisering van deze ontwikkeling. Het opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan is noodzakelijk, omdat de thans ter plaatse geldende bestemmingen maatschappelijke doeleinden en groenvoorzieningen zoals vastgelegd in het bestemmingsplan Kom Breskens (2011) onvoldoende toereikend is voor de beoogde ontwikkeling.

1.2 Opzet Plantoelichting

De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 worden de ligging van het plangebied, de directe omgeving en de beoogde planontwikkeling beschreven. In de hoofdstukken 3 en 4 wordt ingegaan op het voor de beoogde ontwikkeling relevante ruimtelijk-planologisch beleidskader en (de resultaten van) de sectorale onderzoeken. Hoofdstuk 5 gaat in op de uitvoerbaarheidsaspecten van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 6 omvat een toelichting op de bestemmingsregeling. En in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de resultaten van de inspraak- en overlegprocedure.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Locatie En Project

2.1 Plangebied En Directe Omgeving

Het plangebied omvat de huidige bibliotheeklocatie in het woongebied Ghistelkerke in Breskens en een deel van een direct aangrenzende groenvoorziening van formaat.

Aan de west- en noordzijde wordt het gebied geflankeerd door de erftoegangswegen Ghistelkerke en Molenwater en door een wijkspeelvoorziening ('t Schip: skateramp en klimtoestel). Langs het Molenwater ligt een vrijliggend fietspad. Rondom het plangebied bevinden zich woningen. Aan de west-, oost- en zuidzijde van het plangebied bevinden zich groenvoorzieningen met daarachter de achter- en zijtuinen van de woningen aan Lente en Ghistelkerke.

De rondom de bibliotheek en het plangebied gelegen groenvoorziening is voor herinvulling beschikbaar. Thans is sprake van overwegend braakliggend terrein: de voorheen aanwezige beplanting is grotendeels verwijderd.

De bibliotheek heeft een bouwhoogte van 1 bouwlaag en het bijbehorende terrein is geheel verhard. De bibliotheek is aan de westzijde van het plangebied bereikbaar vanaf de Ghistelkerke (zie figuur 2.1) ter hoogte van de insteekweg naar de woningen Ghistelkerke 101 tot en met 113.

De figuren 2.1 en 2.2 geven globaal de ligging van het plangebied en het huidige beeld van de omgeving weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpmfcbreskens12-VG01_0001.jpg"

Figuur 2.1. Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpmfcbreskens12-VG01_0002.jpg"

Figuur 2.2. Beeldimpressie plangebied en omgeving

2.2 Projectbeschrijving

2.2.1 Programma

Het plan voorziet in de ontwikkeling van een multifunctioneel centrum (MFC). De accommodatie moet onderdak bieden aan:

  • twee basisscholen: de Daltonschool De Golfbreker en de obs Breskens;
  • kinderopvang / buitenschoolse opvang;
  • peuterspeelzaal;
  • consultatiebureau;
  • dorpshuis;
  • gymzaal;
  • mediatheek/bibliotheek;
  • horeca.

Gebruikers dorpshuis:

  • ouderensoos en ouderenkoor;
  • stichting welzijn;
  • ehbo;
  • muziekvereniging;
  • toneelvereniging;
  • mensendieck;
  • incidentele gebruikers

Gebruikers gymzaal:

  • turnvereniging;
  • voetbalvereniging;
  • korfbalvereniging;
  • judovereniging;
  • incidentele gebruikers.

2.2.2 Inrichtingsschets

In de inrichtingsschets (zie figuur 2.3) is aangegeven hoe het gebouw met zijn buitenruimten in de omgeving kan worden ingepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpmfcbreskens12-VG01_0003.jpg"

Figuur 2.3. Globale inrichtingsschets MFC-terrein en directe omgeving (RBOI, mei 2012)

Bij de verschillende elementen kan het volgende worden opgemerkt.

Positie gebouw

Het gebouw komt centraal in het plangebied te staan. Het 'park'-karakter wordt hierbij zoveel mogelijk vastgehouden. Aan de zijde van het Molenwater krijgt dit een formeel karakter met onder andere parkeren. De zuidkant heeft een zachtere rand als overgangszone naar de omliggende woonbebouwing. De richting van het gebouw is evenwijdig aan die van de straat, de Ghistelkerke. Daarmee ontstaat in samenhang met de compartimentering aan de voorzijde (strook met ramp, parkeerterrein, Kiss and Ride-strook) een rustig beeld.

Bereikbaarheid auto

Op de Ghistelkerke komt één aansluiting zo dicht mogelijk op het kruispunt. Door middel van een circuit is er ruimte voor een Kiss and Ride-strook. Ter hoogte van de zijstraat komt een plateau.

Parkeren

Het parkeerterrein aan de noordzijde heeft 32 parkeerplaatsen. Er komen 14 Kiss and Ride- plaatsen. Dit deel bestaat uit 2 stroken met langsparkeren en een smalle rijbaan van 4 meter. Tijdens schooltijden kan dit deel worden afgesloten zodat het gebied aan het speelterrein kan worden toegevoegd. De markering van rijbaan en parkeerstroken leent zich goed voor een creatieve invulling. Het parkeerterrein krijgt een zo groen mogelijk karakter in de vorm van hagen, bomen en mogelijk gras in kunststofroosters in de parkeervakken zodat dit deel een passend onderdeel wordt van de groene omgeving.

Bij het kinderdagverblijf ligt een eigen parkeerterrein met een capaciteit van 12 plaatsen. In totaal is er ruimte voor 58 parkeerplaatsen.

Langzaam verkeer

Vanaf het fietspad langs het Molenwater zal een deel van de fietsers via de Ghistelkerke de schoolomgeving benaderen. Een vrijliggend fietspad is hier niet nodig. Daarmee zou een extra kruising met autoverkeer van en naar het parkeerterrein / K+R ontstaan. Ter hoogte van het pleintje voor de ingang van de bibliotheek bereiken de fietsers het schoolplein. Een ander deel komt via een voet- en fietspad vanaf de oostkant naar het schoolterrein, dat haaks aansluit op het Molenwater.

De stalling van de fietsen in beugels is verspreid over het schoolplein gesitueerd. Deze staan in principe binnen de hagen. Bij de hoofdingang zijn de fietsenstallingen op het toegangsplein gesitueerd.

Schoolplein

Het schoolplein ligt op 10 meter uit de gevel rondom het gebouw. Alleen aan de oostzijde is deze afstand korter. De vereiste 30 meter afstand tot de nabij gelegen woningen is hier bepalend. Het schoolplein wordt grotendeels door hagen met ronde hoeken in relatie met het gebouw afgeschermd. Aan de K+R strook ontbreekt deze afscheiding zodat dit deel bij het schoolplein kan worden getrokken. Het is niet de bedoeling het schoolplein (volledig) met hekken af te sluiten, zodat ook na schooltijd de ruimte door kinderen kan worden gebruikt. Ook ontstaat zo een zachte overgang naar het aangrenzend groengebied.

Parkruimte

Met name aan de zuidkant ligt een open groene ruimte. Dit kan voor diverse speelmogelijkheden voor de buurt en incidenteel de school worden gebruikt. Dit wordt echter niet gestimuleerd met bijvoorbeeld de plaatsing van speeltoestellen, vanwege eventuele overlast naar de omwonenden. Ditzelfde geldt voor de strook aan de oostzijde. Dit wordt gezien als bufferzone naar de naastgelegen woningen en wordt ingericht met een wadi en een aarden wal. De inrichting van het omringende park is afhankelijk van de financiële mogelijkheden. De uitwerking zal in nauw overleg met de buurt en de scholen plaatsvinden.

Water

Het verhardingsoppervlak zal toenemen. Conform de wettelijke eisen zal het regenwater in het gebied moeten worden opgevangen. Door de aanleg van een wadi aan de oostzijde wordt de waterbergingscapaciteit vergroot. In paragraaf 4.1 is de omvang van de benodigde waterbergingscapaciteit berekend. Het toepassen van waterdoorlatende verharding voor het parkeerterrein (bijvoorbeeld graskeien) biedt extra infiltratie mogelijkheden. Het water wordt naar de verderop gelegen watergang aan de oostzijde van de kern geleid.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

De planontwikkeling sluit aan op en vloeit rechtstreeks voort uit het actuele beleid van provincie, regio en de gemeente.

Provinciaal beleid

Voor de ontwikkeling van het MFC in Breskens is het provinciale beleid zoals aangegeven in het (ontwerp) omgevingsplan 2012-2018 en de bijbehorende Verordening Ruimte van belang.

Belang wordt gehecht aan bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik (inbreiding en hergebruik). Daarnaast neemt kwaliteit een belangrijke/centrale rol in in het provinciaal beleid. Hierbij is sprake van een verschuiving van accent van het principe van ontwikkelen met kwaliteit naar ontwikkelen van kwaliteit. De groei in omvang van de afgelopen decennia neemt voor wonen, voorzieningen, bedrijvigheid en recreatie steeds verder af en zet zich om in een trend van groeien in kwaliteit op meerdere vlakken. De opgaven laten steeds beter zien dat Zeeland 'van meer naar beter' moet. Voor de voorzieningenstructuur betekent 'van meer naar beter' dat er keuzes moeten worden gemaakt die de voorzieningenstructuur versterken. Kiezen voor voorzieningen betekent dat sommige voorzieningen lokaal verdwijnen. Dat vraagt om meer samenwerking, bestuurlijke keuzes en aandacht voor een goede bereikbaarheid van regionale voorzieningen. Daarbij gaat het om primair, voortgezet en speciaal onderwijs, culturele accommodaties (culturele infrastructuur), binnen- en buitensportaccommodaties, sociaal-culturele accommodaties (dorpshuizen, jongeren/ouderenaccommodaties), kinderopvang, peuterspeelzalen en eerstelijnszorg.

Het in Breskens beoogde Multifunctioneel Centrum is een maatschappelijke voorziening die aansluit bij de provinciale doelstellingen zorgvuldig ruimtegebruik en kwaliteit van voorzieningen te bevorderen. De ontwikkeling is gelegen binnen de kern van Breskens, dat op de provinciale 'ruimtelijke functiekaart' is aangegeven als 'bestaand bebouwd gebied'.

Regionaal beleid

Nu 2021, Masterplan Voorzieningen Zeeuws-Vlaanderen” (10 juni 2011, gewijzigd 22 juni) is een project van de gemeenten Hulst, Sluis en Terneuzen en is mede mogelijk gemaakt door de provincie Zeeland.

Door de drie Zeeuws Vlaamse gemeenten is een beleid met betrekking tot clustering van (basis)voorzieningen op kernniveau ingezet. In een aantal kernen zijn multifunctionele sociaal-culturele accommodaties of brede scholen gerealiseerd c.q. worden deze op korte termijn gerealiseerd. In de praktijk is vooral sprake van clustering van verschillende kindfuncties (basisonderwijs, peuterspeelzaalwerk, BSO en kinderopvang); daarnaast maken sport-, welzijn-, cultuur- en zorgvoorzieningen regelmatig deel uit van clustervoorzieningen.

Voor de opgave voor Zeeuws-Vlaanderen voor de komende jaren is een aantal mogelijke scenario’s beschreven en beoordeeld. Op basis daarvan is scenario 3 ‘meest toekomstbestendig’ benoemd. Dit scenario gaat uit van “transformatie van de bestaande voorzieningenstructuur en een herschikking van voorzieningen”. Dit biedt goede mogelijkheden om in te spelen op de veranderende vraag en ontwikkelingen die zich voordoen en haakt tegelijkertijd aan op belangrijke waarden als bereikbaarheid en beschikbaarheid van voorzieningen, ook op lokaal niveau. Ervan uitgaande dat dit scenario het toekomstbeeld c.q. de beleidslijn voor de komende jaren vormt (“de stip op de horizon”), wordt er van uitgegaan dat het totale aanbod aan voorzieningen (in aantal en m²) op termijn afneemt (vooral in de kleine kernen), maar dat de kwaliteit, spreiding, diversiteit en exploiteerbaarheid van het voorzieningenaanbod als geheel juist toeneemt.

Een aantal (lopende) initiatieven dat tijdens de bijeenkomsten met de gemeentelijke werkgroepen en maatschappelijke partners is genoemd en aansluit bij (de uitgangspunten van) scenario 3: „Bouw van multifunctionele centra, Brede Scholen en zorgclusters in verschillende kernen ter vervanging van een aantal bestaande accommodaties" (bijvoorbeeld Breskens).

Gemeentelijke beleid

Het gemeentelijke beleid, zoals onder andere vastgelegd in het WMO-Beleidsplan "Samen leven", is gericht op kwalitatief goed, betaalbaar, toegankelijk en bereikbaar onderwijs. Gestreefd wordt naar een samenvoeging van scholen in overleg met schoolbesturen en het bieden van goede randvoorwaarden voor de ontwikkeling van Integrale Kindercentra (fusie peuterspeelzaal, kinderopvang en basisonderwijs). Beleidsmatig wordt prioriteit gelegd op de kwaliteit van het onderwijs: de voorkeur hierbij is investeren in schoolbegeleiding en zorg in en om scholen in combinatie met vermindering (van het aantal en onderhoudskosten) van schoolgebouwen (kwantiteit). Dit wordt noodzakelijk geacht vanwege de afname van het aantal leerlingen in de regio, waardoor het voortbestaan van basisscholen en opleidingsrichtingen onder druk komt te staan. Ook is sprake van een teruglopend budget door minder inwoners en minder leerlingen. Ter waarborging van de kwaliteitsdoelstelling is beperken van de forse vervangingsinvesteringen en onderhoud- en energiekosten door relatief veel en verouderde schoolgebouwen van belang. Voorts wordt om deze reden en uit oogpunt van leefbaarheid in de kernen belang gehecht aan en mogelijkheden geboden voor het waar mogelijk combineren met andere sociaal maatschappelijke voorzieningen, zoals bijvoorbeeld welzijns-, sport-, bibliotheek- en zorgvoorzieningen.

Hoofdstuk 4 Sectorale Toetsing

4.1 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Beleid Waterbeheerder

In het Waterbeheerplan van het (voormalig) waterschap Zeeuws-Vlaanderen staat het waterschapsbeleid en de maatregelen om zowel de waterkwantiteit als kwaliteit op orde te brengen. Het gaat om de doelen op de (middel)lange termijn. Samenwerking met gemeenten en andere partijen staat centraal. De speerpunten zijn:

  • water in de stad;
  • afvalwaterinzameling en verwerking;
  • waterplannen voor het buitengebied (gebiedsgerichte aanpak).

Gemeentelijk beleid

De gemeente heeft op watergebied twee beleidskaders. Het stedelijk waterplan Sluis uit 2007 en het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2009-2013.

Het stedelijk waterplan gaat globaal in op alle watergerelateerde functies. Hierbij kan gedacht worden aan klimaatverandering, ecologie, milieu, ruimtelijke ordening, grondwater, enzovoorts.

In het GRP heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Binnen dit plan is er sprake van drie verschillende zorgplichten; afvalwater, hemelwater en grondwater. De doelstellingen van de zorgplichten sluiten aan bij de uitgangspunten van de KRW.

Huidig watersysteem

Het plangebied ligt in de kern Breskens. De kom van Breskens is ontstaan door het inpolderen van de schorren van Breskenszand. De bodem binnen de kom bestaat uit zandige zeeklei en het maaiveld in de kern ligt op circa +1 tot 1,5 m NAP. Richting het zuiden daalt het maaiveld tot circa +0,5 m NAP.

Kom Breskens maakt deel uit van het afvoergebied van het gemaal Nieuwe Sluis. Via een stelsel van primaire en secundaire waterlopen (met name buiten de bebouwde kom) en bermsloten en kavelsloten wordt het overtollig water door neerslag afgevoerd richting westen naar het gemaal, waar het wordt uitgelaten op de Westerschelde.

Het polderpeil waarin het plangebied ligt, is afgestemd op de stedelijke belangen (zomerpeil -0,60 m NAP en winterpeil -0,90 m NAP).

Breskens is grotendeels voorzien van een gemengd rioleringsstelsel. Hemelwater vanaf verhard oppervlak wordt samen met het huishoudelijke afvalwater afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Bij langdurige neerslag is het rioleringssysteem vol en voert het af op de watergangen via riooloverstorten. In het kader van de maatregelen van het GRP worden maatregelen getroffen, zoals het creëren van berging in het riool of het ombouwen van een gemengd riool naar een gescheiden stelsel.

Toekomstig watersysteem

Nagegaan is aan de hand van de watertoetscriteria of de ontwikkeling strijdig is met waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige aanpassingen.

Thema Uitwerking
Veiligheid/Waterkering Niet van toepassing
Wateroverlast
(vanuit oppervlaktewater)
De huidige bebouwing en de daarbij behorende terreinverhardingen worden verwijderd. Daarvoor in de plaats komt de nieuwe bebouwing met een nieuwe indeling van het plangebied.
De toename van verharding is als volgt bepaald. Het huidig verhard oppervlak bedraagt 831 m2. Het toekomstig verhard oppervlak bedraagt 7.902 m2. De toename bedraagt 7071 m2. De benodigde bergingscapaciteit bedraagt daarmee (7071 x 75 mm) 530 m3.
Het plan voorziet in de realisering van een wadi (parallel aan de woningen aan de Lente). Hiermee wordt ruim voorzien in de benodigde waterberging op het eigen terrein. Getracht wordt zoveel als mogelijk te infiltreren. Bij meer aanbod wordt afgewaterd op de bestaande sloot die verder afwatert op een stelsel van primaire en secundaire waterlopen. Hiertoe dient nog een verbinding tussen de onlangs aangelegde sloot direct ten noorden van het plangebied (en direct ten zuiden van de skateramp) en de waterloop gelegen aan de Hoofdplaatseweg / Molenweg gemaakt te worden.
Riolering/RWZI
In de omgeving ligt een gemengd rioolstelsel. In het plangebied wordt een gescheiden stelsel aangelegd. Een gescheiden rioolstelsel wil zeggen dat het huishoudelijk afvalwater (DWA) en het hemelwater (HWA) van elkaar gescheiden worden. DWA wordt via de riolering afgevoerd naar de zuivering. Het huidige afvoerstelsel beschikt over voldoende capaciteit om de toename van waterafvoer ten gevolge van de ontwikkeling af te voeren.
Er zijn in de omgeving geen overstorten aanwezig.
Waterschapsobjecten Niet van toepassing.
Watervoorziening/-aanvoer HWA dat valt op de daken en op de terreinverharding wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater.
De waterbeheerder vraagt aandacht voor hergebruik van water in het bouwontwerp. Neerslagwater is van goede kwaliteit. Door het gebruik van regenwater kan op het
drinkwatergebruik worden bespaard. Bij nadere uitwerking van het plan zal worden bekeken of hergebruik van het regenwater ook daadwerkelijk wordt toegepast.
Volksgezondheid
(water gerelateerd)
Ten noorden van de basisschool is een sloot tussen het perceel van de MFC en de ramp gelegen. Aan de oostzijde wordt een wadi gerealiseerd. Er zijn geen overstorten die uitkomen op het oppervlaktewater. Verdrinkingsgevaar zal worden geminimaliseerd door het minimaliseren van de waterdiepte van de wadi. Bij de nadere uitwerking van het plan zal de exacte breedte worden bepaald om tegelijkertijd te voorzien in voldoende volume voor de benodigde waterberging (zie bovenstaande berekening). Door infiltratie zal het water wegzijgen, waardoor grote waterdiepten niet lang blijven bestaan. Het plein van het kinderdagverblijf, waar de jongste kinderen spelen, zal worden omheind.
Bodemdaling De polderpeilen worden niet aangepast. Bodemdaling zal niet optreden.
Grondwateroverlast Niet aanwezig
Oppervlaktewaterkwaliteit Om verontreiniging van het oppervlaktewater zoveel als mogelijk te voorkomen dienen duurzame, niet-uitlogende bouwmaterialen te worden toegepast.
Grondwaterkwaliteit Niet aan de orde.
Verdroging Niet van toepassing.
Natte natuur In de (directe) omgeving van het plangebied is geen te beschermen (natte) natuur aanwezig. Er is dan ook geen sprake van een bufferzone.
Onderhoud(smogelijk-
heden) waterlopen
Ten noorden van de basisschool is een sloot tussen het perceel van de MFC en de ramp gelegen. Aan de oostzijde wordt een wadi gerealiseerd.Bij de verdere planuitwerking wordt voldaan aan de bepalingen van de Keur. Zonodig wordt een vergunning aangevraagd.

4.2 Cultuurhistorie

4.2.1 Algemeen

Onder de noemer modernisering monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2010 een aanzet gegeven voor een goede afweging van ook het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Zij pleit voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie, dus (onder meer) monumenten en archeologie gezamenlijk, in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De verwachting daarbij is dat overheden, initiatiefnemers, eigenaren, ontwikkelaars en ruimtelijke ontwerpers er toe aangezet worden om de waarde van het cultureel erfgoed als kans te zien bij de ontwikkeling van gebieden en het realiseren van economische en maatschappelijke doelen. (www.cultureelerfgoed.nl)

In 2010 is daarom in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. De Rijksdienst geeft daarbij aan dat voorafgaande daaraan de gemeenten een inventarisatie en analyse moeten maken van de cultuurhistorische waarden.

Deze paragraaf Cultuurhistorie is in lijn met de MoMo opgesteld. Achtereenvolgens wordt ingegaan op eventueel aanwezige archeologische waarden en op (gebouwde) monumenten en 'overige cultuurhistorische waarden'.

4.2.2 Archeologie

De gemeente Sluis acht archeologisch (voor)onderzoek niet noodzakelijk om de volgende redenen.

  • Waarden" (IKAW) aangeduid als zone met een zeer lage trefkans op archeologische waarden en volgens de "Archeologisch Monumenten Kaart" (AMK) zijn in het plangebied geen archeologische monumenten aanwezig.
  • Ook zijn er geen archeologische vindplaatsen te verwachten of bekend.
  • Het archeologiebeleid luidt in dit geval dat er op bodemingrepen geen archeologische verplichtingen rusten. Er is dus bij bodemingrepen geen nader archeologisch onderzoek nodig.

Het is niet uit te sluiten dat binnen het plangebied toch relevante archeologische sporen en vondsten in de bodem verborgen zijn en dat deze in de uitvoeringsfase van eventuele graafwerkzaamheden aan het licht komen. Voor dergelijke vondsten bestaat een wettelijke meldingsplicht op grond van artikel 53 van de Monumentenwet. Om er voor te zorgen dat aan deze wettelijke plicht wordt voldaan bij het eventueel aantreffen van sporen en/of vondsten tijdens de uitvoering van de werkzaamheden, worden in het kader van de vergunningen de aannemers verplicht attent te zijn op eventuele vondsten en/of sporen tijdens de werkzaamheden en verplicht hen archeologische vondsten onverwijld te melden bij de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ) te Middelburg.

4.2.3 Monumenten en overige cultuurhistorische waarden

In het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen monumenten en overige cultuurhistorische waarden aanwezig.

4.3 Ecologie

In deze ecologieparagraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is aangegeven waaraan de beoogde ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van rijk en provincie.

Gebiedsbescherming

Regelgeving

Op 1 oktober 2005 is de (gewijzigde) "Natuurbeschermingswet 1998" in werking getreden. De Europese regelgeving in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn is nu geheel in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De ecologische hoofdstructuur is beschermd in het provinciale beleid.

Toetsing

Het plangebied ligt in de dorpskern Breskens en vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura-2000.

In de directe omgeving zijn geen gebieden aanwezen of aangemeld die vallen onder de Natuurbeschermingswet 1998 of de ecologische hoofdstructuur. De Westerschelde (exclusief de haven van Breskens) is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, dat op ruime afstand (meer dan 900 meter) noordelijk van het plangebied ligt. Voor dit Natura 2000-gebied zijn geen negatieve effecten te verwachten als gevolg van de ontwikkeling van het MFC.

Soortbescherming

Regelgeving

De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De Flora- en faunawet is in zoverre voor het onderhavige bestemmingsplan van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

Veldbezoek en typering plangebied

Tijdens veldbezoeken op 18 november 2011 en 2 februari 2012 door ir. J. van den Berg (adviesbureau RBOI-Middelburg) is een indruk verkregen van de beschermde natuurwaarden in het plangebied. Het plangebied is naast de aanwezige bebouwing, beplanting en verharding in gebruik als braakliggend terrein. Het terrein heeft geen duidelijke functie maar wordt extensief beheerd (ruig gras). Het gedeelte waar bebouwing is voorzien heeft een grazige vegetatie.

Beschermde soorten

Beschermde flora is niet waargenomen en is gezien de wijze van inrichting en onderhoud ook niet te verwachten. In de beplanting rond het terrein kunnen struweel- en boombroeders, zoals merel, heggemus, tortelduif en houtduif voorkomen. Er zijn geen nesten waargenomen van vogels met een vaste nestplaats. De te slopen bebouwing en de te rooien beplanting herbergen geen broedvogels met een vaste nestplaats zoals huismus en gierzwaluw.

Het gebied vervult een functie als leefgebied voor algemene soorten kleine zoogdieren (egel, huisspitsmuis, bosmuis en veldmuis). De te slopen bebouwing is door de constructiewijze ongeschikt als verblijfplaats voor vleermuizen.

Het plangebied is ongeschikt als leefgebied voor algemene soorten amfibieën zoals kleine watersalamander en gewone pad.

Het gebied is als gevolg van ligging, inrichting en beheer ongeschikt als verblijfplaats van overig beschermde soorten en van de zwaar beschermde soorten, die staan vermeld op tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet.

Beoordeling

De benodigde werkzaamheden ten behoeve van de realisatie van het project (sloop van bestaande bebouwing, bouwrijp maken, bouwwerkzaamheden) kunnen leiden tot aantasting van beschermde natuurwaarden (broedvogels en algemene zoogdieren). De beschermde natuurwaarden van het plangebied (uitgezonderd de broedvogels) staan alle vermeld op tabel 1 van de Flora- en faunawet.

Er is geen ontheffing nodig voor de soorten uit categorie 1 (algemene soorten) daar er voor deze soorten een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt. De aantasting en verstoring van broedvogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten of geen broedvogels te verstoren.

Het toekomstig gebruik van het plangebied zal niet leiden tot verstoring van beschermde natuurwaarden in de omgeving. In de huidige situatie wordt het gebied extensief gebruikt en door de ligging in de bebouwde kom zijn er geen kwetsbare natuurwaarden in de directe omgeving aanwezig.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat voor de beoogde ontwikkeling geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet vereist is. Hierbij dient wel gewerkt te worden volgens de principes van zorgvuldig handelen en mogen broedvogels niet verstoord worden.

Wat de gebiedsbescherming betreft mag worden geconcludeerd dat zowel de Natuurbeschermingswet 1998 als de Ecologische hoofdstructuur geen beletsel vormen voor de ontwikkeling.

4.4 Bodemkwaliteit

Beleid en normstelling

Bodemkwaliteit

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onderzoek worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen wordt bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen worden bij voorkeur op schone gronden gerealiseerd.

Niet-gesprongen conventionele explosieven

In de Tweede Wereldoorlog is Breskens strijdtoneel geweest van veel oorlogshandelingen. De gevolgen daarvan zijn nog steeds aanwezig in de vorm van onder andere niet-gesprongen conventionele explosieven (CE).

De Arbeidsomstandighedenwet (Arbo-wet) heeft tot doel dat de arbeidsomstandigheden bij alle werkgevers in Nederland, ongeacht het aantal werknemers, gelijkwaardig en veilig zijn. In dat kader is het van belang dat ongecontroleerde explosies moeten worden voorkomen.

Conform de Explosieven vrij verklaring van BODAC BV (d.d. 17 april 2007, zie bijlage 1) zijn alle verdachte verstoringen verwijderd en zijn de gronden rondom de voormalige bibliotheek vrij verklaard van explosieven.

Onderzoek

Door Laboratorium Zeeuws-Vlaanderen B.V. is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage (d.d. juli 2012) is opgenomen in bijlage 6. In deze rapportage wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de boringen in de bovengrond en ondergrond geen verhoogde concentraties boven de achtergrondwaarden zijn aangetroffen. Het grondwater bevat een licht verhoogde concentratie molybdeen, kwik en barium boven de streefwaarde.

Op basis van de voorliggende resultaten worden nader te nemen maatregelen niet noodzakelijk geacht. Er zijn in de huidige situatie en met betrekking tot de toekomstige activiteiten geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig.

Conclusie

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.5 Parkeren

De parkeerbehoefte van het MFC is onderzocht (zie bijlage 4) en vergeleken met de in het schetsontwerp voorziene capaciteit (zie hoofdstuk 2). De resultaten hiervan zijn vastgelegd in deze paragraaf.

Onderzoek

Parkeren, auto

De toekomstige parkeerbehoefte is bepaald door de aantallen van de te realiseren eenheden te vermenigvuldigen met de daarbij horende parkeernormen en aanwezigheidspercentages. De uitgangspunten zijn opgenomen in bijlage 4. De parkeernormen en aanwezigheidspercentages zijn ontleend aan de CROW publicatie 182 (Parkeerkencijfers – Basis voor parkeernormering; sept. 2008; Ede) en aan de Parkeervisie gemeente Sluis 2010-2013.

Bij het bepalen van de parkeernorm is rekening gehouden met een “niet stedelijke” verstedelijkingsgraad (bron: CBS) en een stedelijke zone “schil/overloop gebied”. De aanwezigheidspercentages zijn toegepast omdat aangaande meerdere in voorliggende ontwikkeling voorziene functies gebruik kunnen maken van dezelfde parkeervoorzieningen. Op basis van die tabel is uitgegaan van de meest maatgevende perioden (overdagen middag).

De berekening in bijlage 4 geeft aan dat op het piekmoment tenminste 57 (56,9 in de middag) parkeerplaatsen (inclusief Kiss&Ride-plaatsen) nodig zijn. Het ontwerp van de buitenruimte voorziet, inclusief Kiss&Ride-voorziening, in 58 parkeerplaatsen.

Parkeren, fiets

Voor de nieuwe ontwikkeling dienen eveneens fietsparkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Op basis van het voorziene programma is de parkeerbehoefte voor fietsverkeer bepaald. Dit aantal is met behulp van publicatie 291 (CROW) bepaald, waarbij uit is gegaan van het gemiddelde kengetal. De parkeerbehoefte voor fietsverkeer is in onderstaande tabel weergegeven.

Tabel 4.1. Parkeerbehoefte fietsparkeren

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpmfcbreskens12-VG01_0004.png"

De totale behoefte komt neer op circa 190 fietsparkeerplaatsen. Gezien de gymzaal overdag door de basisschoolkinderen wordt gebruikt en pas 's avonds na schooltijd en in het weekend ook door andere gebruikers, kan voor wat betreft de gymzaal uitgegaan worden van dubbelgebruik. Het benodigd aantal fietsparkeerplaatsen bedraagt afgerond 170.

Conclusie

Uit parkeeroogpunt kan worden geconcludeerd dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Als gevolg van de in het ontwerp voorziene realisering van 58 parkeerplaatsen voor auto's, is sprake van een extra capaciteit van 1 parkeerplaats ten opzichte van de berekende maximale parkeerbehoefte (57 parkeerplaatsen). Daarnaast dient in de uitwerking van het plan te worden voorzien in ten minste 170 fietsparkeerplaatsen. Voorts biedt het plan(gebied) voldoende ruimte en flexibiliteit voor eventueel benodigde extra parkeerruimte, mocht dit in de praktijk alsnog noodzakelijk blijken.

4.6 Ontsluiting En Verkeersgeneratie

Als gevolg van de ontwikkeling van een multifunctioneel centrum dient onderbouwd te worden dat er sprake is van een goede verkeersituatie. Als onderdeel hiervan is verkeerskundig onderzoek uitgevoerd naar de verkeerseffecten van de ontwikkeling.

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer

Het plangebied is gelegen in de gemeente Sluis en wordt ontsloten via de Ghistelkerke. De Ghistelkerke ontsluit richting het noorden op het Molenwater. Beide wegen zijn erftoegangswegen waar een maximumsnelheid van 30 km/h geldt. Het Molenwater staat enerzijds in verbinding met de Rijksweg (N676) en anderzijds via de Hoofdplaatseweg met Sterreboschweg (N675). Deze wegen vormen de externe verkeersontsluiting van het plangebied. Het centrum van Breskens wordt vanaf het Molenwater bereikt via de Philips van Kleefstraat, welke in het verlengde van de Ghistelkerke ligt. Op de Philips van Kleefstraat geldt eenrichtingsverkeer in zuidelijke richting, waardoor verkeer vanuit de locatie naar het centrum via het oostelijk deel van het Molenwater rijdt.

Ontsluiting langzaam verkeer

Het fietsverkeer op de Ghistelkerke wordt conform de richtlijnen van duurzaam veilig gemengd met het overige verkeer afgewikkeld. Het fietsverkeer op het Molenwater wordt door middel van een vrijliggend fietspad afgewikkeld. Het fietsverkeer richting het centrum dient het Molenwater over te steken. Op dit kruispunt zijn geen aparte oversteekvoorzieningen aanwezig. Op korte afstand van deze kruising zijn aan beide zijden snelheidsremmers aangelegd. Langs het fietspad aan het Molenwater, zal een voetpad gerealiseerd worden zodat de voetgangers van het fietsverkeer zijn gescheiden. Eveneens zal er aan de Ghistelkerke aan de zijde van de school een trottoir aangelegd worden. Gezien deze voorzieningen voor langzaam verkeer en het snelheidsregime van 30 km/h wordt gesteld dat de verkeerssituatie voor voetgangers en fietsers goed is. De verkeersveiligheid is in voldoende mate gewaarborgd.

Verkeersgeneratie en afwikkeling

Met behulp van publicatie 272 (CROW) is de verkeersgeneratie voor het multifunctionele centrum bepaald. Hierbij is uitgegaan van een ligging in de schil rondom het centrum. Bij het bepalen van de verkeersgeneratie ten gevolge van de ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt in de verschillende functies. In onderstaande tabel zijn de verschillende functies met bijbehorende verkeersgeneratie opgenomen.

Tabel 4.2. Verkeersgeneratie

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpmfcbreskens12-VG01_0005.png"

De totale verkeersgeneratie zal afgewikkeld worden over de Ghistelkerke in de richting van het Molenwater. Hiervan zal circa 50% in oostelijke richting en circa 50% in westelijke richting afwikkelen. Dit betekent dat de verkeersintensiteit op het Molenwater zal toenemen met circa 300 mvt/etmaal. Hiervan zal circa 50% via de Hoofdplaatseweg afgewikkeld worden. De intensiteit zal hier dus toenemen met circa 150 mvt/etmaal. De intensiteiten zullen de maximaal aanvaardbare waarde voor erftoegangswegen (5.000-6.000 mvt/etmaal) niet overschrijden. De verwachting is dat zich geen problemen voor zullen doen bij de afwikkeling van het verkeer.

Conclusie

De ontsluiting voor de verschillende vervoerswijzen is goed te noemen. Parkeren en Kiss&Ride vindt plaats buiten de rijbaan van de Ghistelkerke. Er zullen zich daarom ook geen problemen voordoen met betrekking tot de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid. De verkeersintensiteit zal als gevolg van de ontwikkeling toenemen. De verkeersintensiteiten overschrijden echter de maximaal wenselijke intensiteit niet. Het aspect verkeer zal de ontwikkeling niet in de weg staan.

4.7 Wegverkeerslawaai

Beoogde ontwikkeling

Binnen het plangebied wordt een nieuw multifunctioneel centrum, met twee basisscholen gerealiseerd. Scholen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van een school en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 28 dB. Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van de aftrek conform artikel 3.6 uit het Reken- en Meetvoorschrift 2006 is gebruik gemaakt.

Onderzoek

Het plangebied is gelegen binnen de geluidszone van de Hoofdplaatseweg. Dit is een gezoneerde weg buiten de bebouwde kom met maximaal 2 rijstroken. De Hoofdplaatseweg heeft een geluidszone van 250 m. Verder ligt de locatie binnen de invloedsfeer van diverse 30 km/h-wegen, waaronder de Ghistelkerke en het Molenwater. Deze wegen zijn vanwege het snelheidsregime van 30 km/h niet-gezoneerd, maar worden in het kader van een goede ruimtelijke ordening betrokken in het akoestisch onderzoek.

Rekenmethodiek en invoergegevens

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2006. De berekeningen zijn opgenomen in Bijlage 5.

De gehanteerde verkeersintensiteiten staan vermeld in tabel 4. Van het Molenwater zijn de verkeersgegevens van het jaar 2004 verkregen van de gemeente Sluis. Voor de Ghistelkerke en de Hoofdplaatseweg is een aanname van de intensiteit gedaan. Voor de extrapolatie naar het maatgevende jaar (2023) is uitgegaan van een autonome groei van 1,2% per jaar.

Tabel 4.3. Verkeersintensiteiten in mvt/etmaal op een weekdag (afgerond op 50-tallen)

2023 inclusief ontwikkeling
Molenwater 3.075 3.375
Ghistelkerke 2.000 2.600
Hoofdplaatseweg 2.000 2.150

Voor de voertuigverdeling van het Molenwater is uitgegaan van de standaard voertuigverdeling van een wijkverzamelweg. Voor de voertuigverdeling van de Ghistelkerke is uitgegaan van de standaardverdeling van een buurtverzamelweg en voor de voertuigverdeling van de Hoofdplaatseweg is uitgegaan van de standaardverdeling van een plattelands weg. Het wegdek van het Molenwater, de Ghistelkerke en de Hoofdplaatseweg bestaat uit asfalt.

Resultaten gezoneerde weg

Ten gevolge van de Hoofdplaatseweg is de geluidsbelasting aan de gevel van het gebouw berekend. De dichtstbijzijnde gevel krijgt op een hoogte van 7,5 meter te maken met een geluidsbelasting van 39 dB. Hierbij wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB dus niet overschreden.

Resultaten niet gezoneerde wegen

Ten gevolge van het Molenwater en de Ghistelkerke is berekend wat de geluidsbelasting aan de gevel is. Ten gevolge van het Molenwater bedraagt de geluidsbelasting aan de gevel van het gebouw, 44 dB op een maatgevende waarneemhoogte van 7,5 meter. De geluidsbelasting ten gevolge van de Ghistelkerke bedraagt op een maatgevende waarneemhoogte van 4,5 meter, 51 dB aan de gevel van het gebouw. Ten gevolge van het verkeer op de Ghistelkerke, wordt de richtwaarde van 48 dB overschreden. De uiterste grenswaarde wordt echter niet overschreden.

Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting

Ten gevolge van het verkeer op de Ghistelkerke wordt de richtwaarde aan de gevel van het gebouw overschreden. Bezien is of met maatregelen de geluidsbelasting doelmatig kan worden teruggedrongen. Er is een aantal maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting denkbaar. Een mogelijkheid is om de functie van de weg, samenstelling van het verkeer of de maximumsnelheid te wijzigen. Het beperken van de verkeersomvang of de samenstelling van het verkeer is niet doelmatig. De Ghistelkerke heeft een belangrijke ontsluitingsfunctie voor de achterliggende woonwijk. Deze functie dient ten behoeve van de bereikbaarheid te worden behouden. Functiewijziging, wijziging van de samenstelling of snelheid van het verkeer zijn derhalve niet mogelijk en stuiten op overwegende bezwaren van verkeerskundige aard.

Een andere maatregel aan de bron is het toepassen van geluidsreducerend asfalt. Het huidige wegdektype bestaat uit DAB. Toepassen van geluidsreducerend asfalt levert een reductie van circa 3 dB op. Om voldoende resultaat te bereiken, dient het wegdek over een lengte van circa 140 m te worden vervagen. Het vervangen van DAB door geluidsreducerend asfalt in de vorm van dunne deklagen B stuit echter op bezwaren van financiële aard, gezien de kosten die liggen tussen € 40.000 en € 50.000. Maatregelen in het overdrachtsgebied zoals geluidsschermen zijn stedenbouwkundig niet inpasbaar. Bovendien is er sprake van een beperkte overschrijding van de richtwaarde en wordt de maximaal aanvaardbare waarde niet overschreden.

Conclusie

Ten gevolge van het verkeer op de Ghistelkerke wordt de richtwaarde van 48 dB aan de gevel van het gebouw overschreden. Aangezien maatregelen niet mogelijk en / of doelmatig zijn en de geluidsbelasting de richtwaarde van 48 dB met slechts 3 dB overschrijdt, is er sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Er is geen sprake van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van gezoneerde wegen. Vervolgprocedures zijn ingevolge de Wgh niet noodzakelijk.

4.8 Luchtkwaliteit

Onderzoek

Voor deze ontwikkeling kan op basis van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland (achtergrondconcentratie geleverd door het Planbureau voor de Leefomgeving; PBL) in combinatie met de afwezigheid van substantiële lokale bronnen geconcludeerd worden dat ter plaatse de concentraties stikstofdioxide en fijn stof onder de betreffende grenswaarden liggen. Ook de prognoses voor 2015 en 2020 voorspellen geen overschrijding.

Voorts is ook geen sprake van een significante toename van het verkeer als gevolg van voorliggend bestemmingsplan c.q. de beoogde (her)ontwikkeling. De ontwikkelings- mogelijkheden in dit plan zijn beperkt en kleinschalig en op basis van het NIBM-tool van het ministerie van Infrastructuur en Milieu is geconcludeerd dat het project in niet betekende mate (NIBM) bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Berekeningen zijn gelet op het voorgaande en het gegeven dat de grootschalige concentraties ver onder de grenswaarden liggen, achterwege gelaten.

Conclusie

De Wet luchtkwaliteit (Wlk) vormt geen belemmering voor voorliggend plan en het plan voldoet uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

4.9 Bedrijven En Milieuhinder

4.9.1 Toetsingskader

(Bij realisering van nieuwe (potentieel) milieuhinderlijke functies dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder ter plaatse van omliggende woningen. Uitgangspunt daarbij is dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurt door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (herziene versie, 2009). Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof en geluidhinder. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden gelden.

4.9.2 Onderzoek en conclusie

Binnen het MFC wordt onderdak geboden aan een groot aantal functies: twee basisscholen, kinderopvang/buitenschoolse opvang, peuterspeelzaal, consultatiebureau, dorpshuis, gymzaal, mediatheek/bibliotheek en horeca. Voor basisscholen geldt op grond van de VNG-publicatie een richtafstand van 30 meter ten opzichte van een rustige woonwijk. Ook voor een kinderdagverblijf, een dorpshuis en een gymzaal geldt een richtafstand van 30 m. Voor een consultatiebureau en bibliotheek kan worden volstaan met een afstand van 10 m.

De kleinste afstand tot gevoelige functies (woningen) bedraagt circa 40 m (tussen de woningen aan de Lente en uiterste grens van het schoolplein). De minimale afstand tot de woonperceelgrenzen bedraagt 30 m. Dit betekent dat wordt voldaan aan de richtafstanden en dat ter plaatse van de woningen in de omgeving geen onaanvaardbare milieuhinder is te verwachten. Akoestisch onderzoek is in het kader van het bestemmingsplan niet noodzakelijk. In het Activiteitenbesluit worden eisen gesteld aan de geluidbelasting ter plaatse van de omliggende woningen. In dat kader zal een nadere toetsing plaatsvinden.

De beoogde functies binnen het plangebied zijn niet alleen (potentieel) milieuhinderlijk, maar dienen in bepaalde gevallen ook te worden beschouwd als milieugevoelig. Op basis van de eisen uit het Bouwbesluit, kan een aanvaardbaar leefklimaat op de MFC-locatie worden gerealiseerd.

4.9.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de realisatie van het MFC niet leidt tot onaanvaardbare milieuhinder ter plaatse van omliggende woningen. Ook ter plaatse van het MFC is sprake van een voldoende leefklimaat.

4.10 Externe Veiligheid

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid aan verschillende aspecten aandacht te worden besteed, namelijk:

  • bedrijven in of in de directe omgeving van het plangebied, waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt of waar zich installaties bevinden waaraan risico's zijn verbonden waardoor effecten van ongevallen buiten het terrein van de inrichting merkbaar zijn;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen.

Toetsingskader

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR (zie hieronder) geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde. Voor het GR geldt:

  • 10-5 voor een ongeval met meer dan 10 dodelijke slachtoffers;
  • 10-7 voor een ongeval met meer dan 100 dodelijke slachtoffers;
  • 10-9 voor een ongeval met meer dan 1.000 dodelijke slachtoffers;
  • enzovoort (een rechte lijn door deze punten bepaalt de norm).

De verantwoordingsplicht geldt zowel voor bestaande als nieuwe situaties. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Op grond van de provinciale beleidsvisie Externe Veiligheid (mei 2005) en het gemeentelijke milieubeleid is bij ruimtelijke plannen geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk wanneer:

  1. a. de geplande (kwetsbare) objecten buiten het invloedsgebied liggen (dan is er geen groepsrisico), of
  2. b. het een enkel (kwetsbaar) object in een nagenoeg maagdelijke omgeving betreft dan is het groepsrisico zeer laag) , of
  3. c. het een enkel (kwetsbaar) object in een al zeer volle omgeving betreft, waardoor het effect op het groepsrisico marginaal is.

Als de risicosituatie niet voldoet aan de hiervoor genoemde voorwaarden a, b of c, is een

uitgebreide verantwoording van het groepsrisico vereist. Hierbij moet aandacht worden besteed aan de aspecten zelfredzaamheid van personen, beheersbaarheid van het ongeval en de resteffecten die overblijven zelfs als alle redelijkerwijs te treffen maatregelen zijn getroffen.

Voor het aspect externe veiligheid is tevens rekening gehouden met de uitgangspunten conform de Handleiding Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg NVBR.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Het belangrijkste beleidsdocument is daarbij de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (NRVGS) uit 1996. De uitgangspunten van de NRVGS zullen op hoofdlijnen worden overgenomen in een tweetal Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) op grond van de Wet milieubeheer (Wm). Het gaat om het Besluit transportroutes externe veiligheid transportroutes (Btev) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Als voorbode van deze AMvBs is op 4 augustus 2004 de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRVGS) in de Staatscourant gepubliceerd. Het Bevb is op 1 januari 2011 gedeeltelijk in werking getreden. De inwerkingtreding van het Btev wordt pas in 2012 verwacht.

Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen

Op dit moment wordt het Basisnet Vervoer Gevaarlijke Stoffen ontwikkeld. Voor de basisnetten Water, Weg en Spoor wordt beoogd een duurzaam evenwicht tussen ruimtelijke ontwikkelingen, vervoer van gevaarlijke stoffen en veiligheid te creëren. Dit gebeurt door alle hoofdvaarwegen, rijkswegen en spoorwegen in te delen in categorieën. Deze categorieën verschillen in de mate waarin er beperkingen gelden voor vervoer en/of ruimtelijke ontwikkelingen. Beperkingen voor het vervoer worden vastgelegd in een gebruiksruimte, beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen in een veiligheidszone. Voor de modaliteiten water en weg zijn voorlopige indelingen gemaakt. Hier kunnen nog geen rechten aan ontleend worden.

Het streven is het basisnet voor de modaliteiten spoor, weg en water tegelijk vast te stellen. In december 2009 is, vooruitlopend op de inwerkingtreding van het Btev, een wijziging gepubliceerd van de CRVGS. Deze wijziging houdt in dat ten aanzien van de risico's die samenhangen met het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en over het water, reeds moet worden aangesloten bij de benadering van het Basisnet Weg respectievelijk het Basisnet Water.

Het basisnet water kent geen externe veiligheidsknelpunten nu en (behoudens de Westerschelde) in de toekomst met een tijdshorizon van 2030. Voor de Westerschelde zijn specifieke convenanten gesloten tussen Rijk en Provincie Zeeland, die qua inhoud aansluiten bij het basisnet. Tevens is er een Verdrag Gemeenschappelijk Nautisch Beheer gesloten tussen Nederland en Vlaanderen. In beide bestuurlijke overeenkomsten is afgesproken dat partijen de externe veiligheidsituatie langs de Westerschelde monitoren en zich inspannen om te zorgen dat de risicocontouren buiten kwetsbare bestemmingen blijft. De situatie is derhalve voldoende geborgd, overeenkomstig het gestelde over monitoring en borging. Er zijn geen aanvullende acties nodig in het kader van het basisnet.

Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg en het water

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en over het water houdt dit in dat voor de maatgevende contour voor het PR (10-6) ervan moet worden uitgegaan dat deze ligt op de oever van de in de bijlage bij het CRVGS aangegeven vaarroutes, respectievelijk op het midden van de weg. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is een bijlage aan het CRVGS toegevoegd waarin de maatgevende contour voor het PR (10-6) per vaarweg respectievelijk per wegvak is aangegeven.

Verder dient in de ruimtelijke ordening zowel bij vaarroutes als bij de in de CRVGS aangegeven wegvakken rekening te worden gehouden met een aandachtsgebied voor het meest voorkomende ongevalscenario (een plasbrand). Het plasbrandaandachtsgebied (PAG) bedraagt 30 m vanaf de weg aan weerszijden van de aangegeven wegvakken en 40 m aan weerszijden vanaf de oever van een vaarroute. In beginsel is het oprichten van nieuwe bebouwing binnen een PAG niet toegestaan.

Voor het GR geldt voor zowel het vervoer over het water als over de weg een verantwoordingsplicht voor ruimtelijke plannen indien daardoor het aantal aanwezige personen in het invloedsgebied wordt vergroot. Als invloedsgebied geldt de grootste afstand gemeten aan de hand van 1%-letaliteitsgrens.

Onderzoek

Algemeen

De locatie ligt langs de Westerschelde. Over de Westerschelde worden gevaarlijke stoffen per schip vervoerd.

Huidige situatie

Plaatsgebonden risico (PR)

Vanwege de status van de Westerschelde als internationale vaarroute, geldt dat de verantwoordelijkheid voor het monitoren en borgen van de veiligheidssituatie rondom de vaarroute over de Westerschelde bij de internationale Scheldecommissie ligt. Het monitoren hiervan gebeurt buitenom het Basisnet Water. In opdracht van deze commissie heeft een herijking plaatsgevonden van de risico's die samenhangen rondom het transport van gevaarlijke stoffen op de Westerschelde. In deze actualisatie (DNV, december 2011) is de kwantitatieve risicoanalyse voor de Westerschelde uit 2003 herzien op basis van de meest actuele vervoersdata en op basis van de eindconclusies uit de Voorstudie 2009.

Op basis van de risicoberekeningen wordt geconcludeerd dat het PR-contour 10-6 zich langs de vaargeul bevindt en het land niet raakt. Er zijn dan ook geen knelpunten ten aanzien van het PR in de kern Breskens en in het bijzonder het plangebied.

Groepsrisico (GR)

Uit het eerder genoemde onderzoek blijkt dat de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen op de Westerschelde zich uitstrekken tot over de oevers (de bebouwde en ongebouwde gebieden langs de Westerschelde). Het invloedsgebied wordt globaal weergegeven op figuur 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpmfcbreskens12-VG01_0006.jpg"

Figuur 4.1. Invloedsgebied (maximale 1% lethaliteitsafstand) voor het gebied van de

Westerschelde (bron: DNT, Actualisatiestudie 2011 risico’s transport gevaarlijke stoffen

Westerschelde en prognoses 2015-2030)

Het plangebied voor de MFC ligt in het invloedsgebied van de Westerschelde. Dit betekent dat er bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, rekening moet worden gehouden met een verantwoording van een toename van het groepsrisico.

Voorliggende herontwikkeling heeft naar verwachting geen significante gevolgen voor het groepsrisico. Er zal sprake zijn van verschuiving van personen binnen het invloedsgebied, maar niet van een toename van personen, aangezien geheel Breskens binnen het invloedsgebied van de Westerschelde ligt. De mensen gaan immers van huis naar school of naar de andere functies.

Het GR ligt onder de oriëntatiewaarde. Het plan is niet tot nauwelijks van invloed op de personendichtheid. Een uitgebreide verantwoording van het GR kan daarom achterwege blijven.

Het voorliggend plan heeft geen significante gevolgen voor het groepsrisico en acht het huidige groepsrisico verantwoord.

Het plan is getoetst aan de uitgangspunten zoals opgenomen in de Handleiding Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid van de NVBR. De bereikbaarheid van het plangebied is aan te merken als goed en er is voldoende bluswatercapaciteit.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat voldaan wordt aan de eisen omtrent externe veiligheid. Dit aspect staat de vaststelling van het bestemmingsplan daarom niet in de weg.

4.11 Leidingen En Telecommunicatieverbindingen

Het aspect leidingen en telecommunicatieverbindingen vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling. In en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevant aan te merken solitaire leidingen en geen leidingstroken, hoogspanningsverbindingen en optisch vrije paden voor telecommunicatieverbindingen aanwezig, waarmee bestemmingsplanmatig rekening moet worden gehouden.

De in Bijlage 2 aangegeven gasleiding is in 1998 komen te vervallen en kan zonder problemen worden weggehaald bij de bouwwerkzaamheden.

Met eventueel aanwezige overige (planologische niet relevante) leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Dergelijke kabels en leidingen zijn veelal aangelegd langs/in combinatie met aanwezige infrastructuur. In verband hiermee zal op het moment van daadwerkelijke realisering van de voorgenomen ontwikkeling tenminste drie werkdagen voor de aanvang van graafwerkzaamheden door degene die de graafwerkzaamheden uitvoert contact (moeten) worden opgenomen met het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC), waarbij dient te worden gemeld waar en wanneer wordt gegraven.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waaraan het bestemmingsplan moet voldoen. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de regels en het renvooi.

Overeenkomstig SVBP is de opbouw van de regels als volgt:

  • in hoofdstuk 1 (inleidende regels) worden in de regels gehanteerde begrippen voor zover nodig, gedefinieerd, en wordt de wijze van meten bepaald;
  • in hoofdstuk 2 (bestemmingsregels) worden alfabetisch de regels gegeven waarmee de bestemmingen die op de verbeelding voorkomen nader worden omschreven;
  • hoofdstuk 3 (algemene regels) bevat een aantal regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelregel, dan wel regels die voor de nodige flexibiliteit kunnen zorgen, zoals algemene bouwregels en afwijkingsregels.
  • hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels) geeft overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.
  • in de bijlage van de regels is een Staat van Horeca-activiteiten opgenomen waar naar wordt verwezen in de bestemming Maatschappelijk.

5.2 Gehanteerde Bestemmingen

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gehanteerde bestemmingen en wat binnen deze bestemmingen is toegestaan met betrekking tot gebruik en bouwen.

Groen

Voor de gronden rondom het nieuwe multifunctionele centrum, is de bestemming 'Groen' opgenomen. Ter plaatse van deze bestemming zijn groen, beplanting, plantsoenen en bijbehorende voorzieningen zoals voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, water en nutsvoorzieningen toegestaan.

Ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' zijn tevens inritten en andere verhardingen toegestaan, ten behoeve van de ontsluiting van het multifunctionele centrum.

Maatschappelijk

In aansluiting op het bestemmingsplan Kom Breskens, is voor het multifunctionele gebouw een Maatschappelijke bestemming opgenomen. De gronden zijn bestemd voor een bibliotheek, gezondheidszorg, jeugd- en kinderopvang, openbare dienstverlening, onderwijs, voorzieningen inzake religie, verenigingsleven, zorg en welzijn. Daarnaast zijn horeca-activiteiten uit categorie 1a en 1b (mits ondersteunend aan de hiervoor genoemde functies) en horeca-activiteiten uit categorie 2a (mits verwant aan het dorpshuis) zoals omschreven in de bijlage van de regels toegestaan. Het gaat dus om horeca-activiteiten die ondersteunend en/of ondergeschikt zijn aan de in het multifunctioneel centrum te realiseren functies.

Gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd. De toegestane bouwhoogte van het multifunctionele centrum is op de verbeelding aangegeven. De maximumbouwhoogten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in artikel 4 lid 4.2.3 omschreven.

Hoofdstuk 6 Uitvoeringsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In dit verband wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de financieel-economische onderbouwing van het plan, de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg, de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken en de handhaafbaarheid.

6.1 Financiële Uitvoerbaarheid

Naast de planologische haalbaarheid van het project zoals getoetst in voorgaande paragrafen, moet ook de financiële uitvoerbaarheid van het project aangetoond worden. In de Wet ruimtelijke ordening is de grondexploitatiewet opgenomen. Deze afdeling regelt verplicht kostenverhaal door de gemeente. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Van de eis tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgeweken door in het kostenverhaal anderszins te voorzien.

De gemeente Sluis is de initiatiefnemer voor het project. Het project bestaat uit twee delen. Het eerste deel betreft de realisatie van het multifunctioneel centrum; het tweede deel betreft de aanleg van de openbare ruimte en infrastructuur rondom het multifunctioneel centrum.

De gemeente heeft de ontwikkeling en realisatie van het multifunctioneel centrum overgedragen aan Woongoed Zeeuws-Vlaanderen. Hiervoor heeft de gemeente aan Woongoed Zeeuws-Vlaanderen financiële middelen beschikbaar gesteld. Indien deze middelen niet toereikend zijn dan komt de overschrijding voor risico van Woongoed Zeeuws-Vlaanderen. Hiertoe is tussen de gemeente en Woongoed Zeeuws-Vlaanderen een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten waarin afspraken zijn vastgelegd waaronder de afspraak dat het verplichte kostenverhaal uit voornoemde financiële middelen wordt betaald. Een planschadeovereenkomst maakt ook onderdeel uit van deze overeenkomst.

Het verplichte kostenverhaal voor het gedeelte van de openbare ruimte rond het multifunctioneel centrum en de omliggende infrastructuur is anderszins verzekerd. Deze werkzaamheden vinden immers plaats op gronden in eigendom van de gemeente en worden door de gemeente zelf voorbereid en uitgevoerd.

Daar voor beide onderdelen het verplicht kostenverhaal anderszins is verzekerd, dient geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 Bro wordt onderstaand inzicht gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.

Resultaten inspraakprocedure

Over de MFC-ontwikkeling is op donderdagavond 2 februari 2012 een inloopbijeenkomst georganiseerd in de Openbare basisschool Breskens, J.H. van Dalestraat 5 in Breskens. Tijdens deze bijeenkomst zijn de concepten van de globale inrichtingsschets van het MFC-terrein en de directe omgeving en het bouwplan van het MFC-gebouw gepresenteerd aan omwonenden en andere belanghebbenden. Daarbij is gelegenheid geboden voor het stellen van vragen.

Deze conceptplannen zijn vanaf vrijdag 3 februari tot en met donderdag 1 maart 2012 tijdens openingstijden ter inzage gelegd in het Klanten Contact Centrum (KCC), Nieuwstraat 22 te Oostburg en ook via de website van de gemeente. Tot en met 1 maart 2012 is gelegenheid geboden voor het indienen van reacties.

Bij de gemeente zijn gedurende deze periode drie reacties ingediend. Deze reacties zijn onderstaand samengevat en beantwoord.

  1. 1. Turnvereniging D.I.O. Breskens.

U verzoekt om een grotere bergruimte. Daarnaast stelt u de vraag of de materialen van uw vereniging met de lift naar de eerste verdieping verplaatst kunnen worden.

Antwoord gemeente: Deze vraag is niet relevant voor het bestemmingsplan. Aan de hand van het ontwerp van het gebouw zal bekeken worden of aan de wensen van de turnvereniging tegemoet kan worden gekomen. De turnvereniging zal hierover apart geïnformeerd worden.

  1. 2. De bewoners van de Lente

a. U verzoekt om het fiets/voetpad te verplaatsen richting skatebaan en te voorzien van slalompoortjes.

Antwoord gemeente: deze vraag is niet relevant voor het bestemmingsplan. Het fiets/voetpad zal echter conform uw verzoek aangepast worden. Het eventueel plaatsen van poortjes is een zaak van inrichting en zal bij de uitvoering van de werkzaamheden bezien worden om een praktische oplossing te realiseren (punt 1).

b. U vraagt naar de indeling van de schoolpleinen.

Antwoord gemeente: Het bestemmingsplan en de inrichtingsschets voorzien niet in de indeling van de schoolpleinen. Wel wordt bij de situering van de schoolpleinen getoetst aan de richtafstanden zoals beschreven in paragraaf 4.9.1. De schoolpleinen worden op tenminste 30 m afstand van de percelen van de omliggende woningen gerealiseerd, daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de genoemde richtafstanden.

c. U verzoekt om het fiets/voetpad niet te laten doorlopen achter uw woningen. Antwoord gemeente: deze vraag is niet relevant voor het bestemmingsplan. Het fietspad/voetpad achter uw woningen komt conform uw verzoek in de inrichtingsschets te vervallen (punt 2).

d. U vraagt of er sprake is van omheining van het schoolplein.

Antwoord gemeente: deze vraag is niet relevant voor het bestemmingsplan. Het plein van het kinderdagverblijf zal wel omheind worden omdat hier jonge kinderen spelen (en wettelijke verplichting), het schoolplein niet, er zal getracht worden met natuurlijke afscheidingen te werken (wadi, sloot, groen en dergelijke). (punt 3)

e. U geeft aan geen speeltuin achter uw woning te willen.

Antwoord gemeente: aan het omliggende terrein zal de bestemming Groen toegekend worden. Deze bestemming biedt mogelijkheden om speelvoorzieningen te plaatsen. Kinderen mogen er spelen. Dit is nu ook al het geval. (punt 4)

f. U vraagt of de wal hoog genoeg is om geluidsoverlast tegen te houden en of er beplanting op deze wal komt.

Antwoord gemeente: deze vraag is niet relevant voor het bestemmingsplan. De bedoeling van de wal is met name om een 'optisch´ onderscheid tussen functies te creëren. Vanwege het aspect geluid is een afstand van minimaal 40 meter aangehouden vanaf het schoolplein tot aan de gevel van uw woningen. Dit is meer dan in de VNG-richtlijnen is voorgeschreven. Er zijn ook omwonenden die hebben aangegeven juist geen hoge wal te willen. De wal zal van beplanting worden voorzien. Er zal nader worden onderzocht of het mogelijk omwisselen wal en wadi een geluidsreducerend effect heeft. Dit zal in samenhang worden onderzocht in verband met de mogelijk aanwezige drainage.

g. U vraagt of het mogelijk is om de geluidswal door te trekken tot de erfafscheiding met Ghistelkerke.

Antwoord gemeente: deze vraag is niet relevant voor het bestemmingsplan. De wal zoals opgenomen in de inrichtingsschets zal worden doorgetrokken parallel aan de erfafscheiding van de woningen in De Lente. (punt 6)

h. U vraagt of het mogelijk is om bomen met voldoende hoogte aan te planten om ´privacy´ zoveel als mogelijk te waarborgen.

Antwoord gemeente: deze vraag is niet relevant voor het bestemmingsplan. Met de inrichting van het terrein zullen wij rekening houden met uw verzoek. (punt 7)

i. U vraagt wat de paars- roze wolk is die is ingetekend ten zuiden van het schoolplein in het groen.

Antwoord gemeente: deze vraag is niet relevant voor het bestemmingsplan. Dit onderdeel komt te vervallen. (punt 8)

j. U vraagt om in de wadi geen stapstenen te plaatsen.

Antwoord gemeente: deze vraag is niet relevant voor het bestemmingsplan. Bij de inrichting van het terrein houden wij rekening met deze opmerking, er komen geen stapstenen in de wadi. (punt 9)

  1. 3. De heer Carels

a. U zegt dat de realisatie van het plan ten koste gaat van groenvoorzieningen en het woongenot.

Antwoord gemeente: Met de nieuwbouw zal de buitenruimte met een bestemming Groen evenwichtig worden uitgewerkt zodat de kwaliteit van het gebied ten aanzien van de huidige situatie wordt vergroot. In de huidige situatie is er sprake van een onverzorgde situatie met veel onkruid en wildgroei. Met de vernieuwde inrichting zal de buitenruimte, door het toevoegen van bomen, lage beplanting en grasvelden, een verzorgde uitstraling krijgen.

De verkeersoverlast is beperkt tot enkele piekmomenten per dag. In het ontwerp is rekening gehouden met grootst mogelijke afstanden van de speelterreinen tot aan omliggende woningen (minimaal 30 meter). Geluidshinder is hierdoor tot een minimum beperkt.

b. U zegt dat na realisatie van het multifunctioneel centrum een zeer gevaarlijke verkeerssituatie zal ontstaan.

Antwoord gemeente: In het ontwerp is de verkeersveiligheid een zeer belangrijk uitgangspunt geweest in de uitwerking. Met het huidig ontwerp is getracht hieraan maximaal te voldoen. In de paragraaf 4.6 Ontsluiting en verkeersgeneratie wordt hier nader op ingegaan.

c. U zegt dat de hoogte van het gebouw uw privacy en woongenot kan aantasten. Antwoord gemeente: De bouwhoogte van het nieuwe gebouw varieert: deels ten hoogste 5 m en deels ten hoogste 11 m. Het bouwdeel boven de 5 m betreft de gymzaal en zal aan de voorzijde (de zijde aan Ghistelkerke) blind worden uitgevoerd, zodat de privacy van de woningen aan de overzijde van Ghistelkerke niet wordt aangetast.

d. U vraagt de te gebruiken materialen zodanig uit te kiezen dat geluidsoverlast tot een minimum beperkt kan worden.

Antwoord gemeente: bij de keuze van materialen (materiaal gebouw en terrein) zullen wij hierbij, zover als mogelijk, rekening houden. Bij de aanvraag voor het bouwen zal worden getoetst of de geluidwering van het gebouw ten opzichte van het beoogde gebruik voldoet aan de gestelde eisen.

e. U zegt de gemeente en de aannemer aansprakelijk te stellen als er schade ontstaat door heien of andere werkzaamheden.

Antwoord gemeente: In de contractstukken met de aannemers (zowel civiel als bouwkundig) zal een opname van belendende gebouwen (buitenzijde en waar noodzakelijk ook de binnenzijde) en infra worden verricht. Bij een eventuele schademelding kan dan worden vastgesteld wat het verschil is ten opzichte van de datum van opname. Bij de uitvoering zal rekening worden gehouden met de bestaande bebouwing c.q. staat op de belendende percelen om eventuele schade te voorkomen.

Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van de watertoets is overleg gevoerd met het waterschap. De reactie van het waterschap is verwerkt in dit bestemmingsplan (zie paragraaf 4.1). In het kader van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan ex artikel 3.8 van de Wro zal het waterschap een officieel wateradvies uit brengen.

Gezien het plan een ontwikkeling binnen de kern betreft, is het plan (in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. Bro) niet aan de provincie of het Rijk verstuurd.

6.3 Handhaafbaarheid

Tegen activiteiten, die in strijd zijn met het bestemmingsplan zal het gemeentebestuur, administratiefrechtelijk optreden, op grond van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Voor een aanvaardbaar handhavingsbeleid wordt in de eerste plaats gestreefd naar een voldoende draagvlak. Een bestemmingsplan met weinig draagvlak houdt immers het risico in dat het slecht wordt nageleefd en is dan weinig zinvol.
In verband hiermee is het bestemmingsplan zodanig opgezet dat het voor zoveel mogelijk betrokkenen een duidelijke, toegankelijke en op de hedendaagse behoeften en eisen afgestemde bestemmingsregeling bevat.

Verder wordt informatie verstrekt omtrent de inhoud van het bestemmingsplan. Hiermee wordt onder andere beoogd het begrip bij de burger te vergroten. Het geven van voorlichting vormt daarmee ook een belangrijke schakel in de handhavingactiviteiten. Van gemeentewege worden hiertoe de nodige activiteiten ondernomen, waaronder een inspraakbijeenkomst.

Daarnaast worden de regels in de praktijk toegepast en gehandhaafd. Ten aanzien van overtredingen zal een actief handhavingsbeleid worden gevoerd. Getracht wordt de controlewerkzaamheden ten aanzien van geconstateerde overtredingen op een intensieve manier uit te voeren.

Handhavingactiviteiten worden zoveel mogelijk onderling afgestemd. Controle in het kader van het bestemmingsplan wordt gekoppeld aan controle in het kader van milieuwetgeving en omgekeerd. Dit is van belang om de benodigde inzet van extra middelen zo beperkt mogelijk te houden, maar ook om tot een samenhangend handhavingsbeleid te komen.

Wanneer eenmaal sancties moeten worden getroffen, zal dit op consistente wijze, maar met oog voor de juridische spelregels, worden gedaan. Indien de activiteiten niet kunnen worden gelegaliseerd, zullen de instrumenten van aanschrijving, stillegging bouw, bestuursdwang en dwangsom worden toegepast. De uitvoering van de strafrechtelijke vervolging ligt in handen van het Openbaar Ministerie.

Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten

Categorie I "lichte horeca"

Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden:

1a. Aan de detailhandelsfunctie verwante horeca

  • automatiek;
  • broodjeszaak;
  • croissanterie;
  • koffiebar;
  • lunchroom;
  • ijssalon;
  • tearoom;
  • traiteur.

1b. Overige lichte horeca

  • bistro;
  • restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice);
  • hotel.

1c. Bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking

  • bedrijven genoemd onder 1a en 1b met een bedrijfsoppervlak van meer dan 250 m²;
  • restaurant met bezorg- en/of afhaalservice (o.a. pizza, chinees, McDrives).

Categorie 2 "middelzware horeca"

Bedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden:

2a. Aan de functie dorpshuis verwante horeca:

  • bar;
  • biljartcentrum;
  • zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).

2b. Overige middelzware horeca

  • snackbar;
  • bierhuis;
  • café;
  • proeflokaal;
  • shoarma/grillroom.

Categorie 3 "zware horeca"

Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen:

  • dancing;
  • discotheek;
  • nachtclub;
  • partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen.

Bijlage 1 Explosieven Vrij Verklaring

Bijlage 1 Explosieven vrij verklaring

Bijlage 2 Voormalige Gasleiding

Bijlage 2 Voormalige gasleiding

Bijlage 3 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten

Bijlage 3 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten

Bijlage 4 Parkeren

Bijlage 4 Parkeren

Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 5 Akoestisch onderzoek

Bijlage 6 Bodemonderzoek

Bijlage 6 Bodemonderzoek