KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch – 2
Artikel 4 Groen-landschappelijke Inpassing
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Water
Artikel 7 Waarde - Archeologie – 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 9 Voorwaardelijke Verplichting Tot Sloop Van Bedrijfsgebouwen Plukmadestraat 58a
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht Bouwwerken
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Van Het Bestemmingsplan
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Initiatief
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie Plangebied
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Algemeen
4.2 Waterhuishouding
4.3 Externe Veiligheid
4.4 Gezondheid
4.5 Overige Uitgevoerde Onderzoeken:
4.6 Economische Uitvoerbaarheid
4.7 Duurzaamheid
4.8 Milieueffectrapportage En Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Verbeelding
5.3 Regels
5.4 Wijze Van Bestemmen
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 Algemeen
6.2 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening
6.3 Verslag Inspraak Ex Artikel 3.1.6 Besluit Ruimtelijke Ordening
6.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 1 Meetrapport
Bijlage 2 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 3 Onderzoek Geurhinder En Veehouderij
Bijlage 4 Onderzoek Veehouderijen En Gezondheid
Bijlage 5 Quickscan Bedrijven En Milieuzonering
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 7 Bodemonderzoek
Bijlage 8 Archeologisch Onderzoek Drimmelenseweg 27
Bijlage 9 Onderzoek Cultuurhistorie Drimmelenseweg 27
Bijlage 10 Onderzoek Stikstofdepositie
Bijlage 11 Onderzoek Flora En Fauna Drimmelenseweg 27
Bijlage 12 Archeologisch Onderzoek Plukmadestraat 58a
Bijlage 13 Onderzoek Cultuurhistorie Plukmadestraat 58a
Bijlage 14 Onderzoek Flora En Fauna Plukmadestraat 58a
Bijlage 15 Ruimtelijke Onderbouwing Sluizeweg Made
Bijlage 16 Omgevingsdialoog 5 Oktober 2022
Bijlage 17 Nota Beantwoording Zienswijzen

Drimmelenseweg nabij 27 en Plukmadestraat 58A

Bestemmingsplan - Gemeente Drimmelen

Vastgesteld op 30-03-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Drimmelenseweg nabij 27 en Plukmadestraat 58A' met identificatienummer NL.IMRO.1719.0bp21drim27pluk58a-vg01;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 bestemmingsplan buitengebied:

de navolgende bestemmingsplannen van de gemeente Drimmelen:

'Buitengebied', te raadplegen via: www.ruimtelijkeplannen.nl/?planidn=NL.IMRO.1719.0bp12buitengebied-vg02;

'Herstelplan buitengebied', te raadplegen via: www.ruimtelijkeplanen.nl/?planidn=NL.IMRO.1719.0bp 16herstelplanbg-vg02;

'Buitengebied, Veegplan 1 te raadplegen via: www.ruimtelijkeplanen.nl/?planidn= NL.IMRO.1719.0bp16veegplanbg1-vg03;

1.4 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 afhankelijke woonruimte

een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is

1.8 Algemene wet bestuursrecht

Wet van 4 juni 1992, Stb. 315,

1.9 archeologisch deskundige:

een door het college van Burgemeester en Wethouders aangewezen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de geldende kwaliteitscriteria VTH en adviseert en beoordeelt conform de ten tijde van het advies of beoordeling geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.10 archeologisch onderzoek:

onderzoek naar de (aanwezigheid en/of waarde van) archeologische relicten door een gecertificeerde instantie werkend volgens de ten tijde van het onderzoek geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Plan van Aanpak (PvA) (bij booronderzoek) of Programma van Eisen (PvE) (bij gravend onderzoek). Hieronder wordt tevens begrepen het uitvoeren van een zettingsonderzoek.

1.11 archeologisch rapport

rapport waarin de resultaten van archeologisch onderzoek zijn vastgelegd en dat is opgesteld conform de ten tijde van het onderzoek geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.12 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen en relicten.

1.13 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische sporen en relicten.

1.14 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.15 bebouwingsconcentratie

een lijnvormige verzameling van gebouwen langs een weg, doorgaans dubbelzijdig aanwezig, dan wel een vlakvormige verzameling van gebouwen bij een kruispunt van wegen in het buitengebied, veelal met een historisch gegroeide menging van kleinschalige buitengebied- en niet-buitengebiedfuncties;

1.16 bebouwingspercentage

een in de regels opgenomen of aangeduid percentage, dat de grootte van het deel van een terrein (bouwvlak, bestemmingsvlak, bouwperceel etc.) aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd;

1.17 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig produceren, bewerken, installeren, inzamelen, herstellen, verhuren, opslaan en distribueren van goederen, alsmede het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen en bedrijven daaronder niet begrepen;

1.18 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;

1.19 bedrijfswoning/ dienstwoning

een woning, in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een of meerdere personen wiens huisvesting daar gelet op de bedrijfsvoering noodzakelijk moet worden geacht;

1.20 behoudsmaatregelenplan

document waarin maatregelen zijn geformuleerd die getroffen worden om archeologische resten in de bodem te behouden en te beschermen tijdens de uitvoering van werkzaamheden en het gebruik van de gronden nadien;

1.21 beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis

- publieksgericht: een min of meer publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;

- niet publieksgericht: een niet-milieuvergunning- c.q. meldingsplichtige beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke en/of architectonische uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;

1.22 Besluit externe veiligheid inrichtingen

Besluit van 27 mei 2004, houdende milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer;

1.23 Besluit omgevingsrecht:

Besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.24 bestaand

- t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

- t.a.v. bebouwing m.b.t. dierplaatsen: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan en waarvoor tevens vergunning is verleend voor het aspect milieu, dan wel die mag worden gebouwd en milieuvergund wordt krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

- t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;

- t.a.v. gebruik m.b.t. dierplaatsen: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen en waarvoor tevens vergunning is verleend voor het aspect milieu, dan wel die milieuvergund wordt krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

1.25 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.26 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.27 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.28 bijgebouw

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zich daarvan door zijn constructie of geringere afmetingen visueel onderscheid;

1.29 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.30 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.31 bouwlaag

doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd;

1.32 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.33 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.34 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.35 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.36 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;

1.37 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.38 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.39 extensief recreatief medegebruik

die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, picknicken, kanoën en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie;

1.40 gecertificeerde instantie

instantie die beschikt over een certificaat als bedoeld in artikel 5.1 van de Erfgoedwet;

1.41 hobbymatig

in een omvang die niet als bedrijfsmatig wordt aangemerkt en/of waarbij geen vergoeding wordt gevraagd voor gebruik;

1.42 hoofdbouwmassa

een (deel van een) gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.43 huishouden

een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;

1.44 Interim omgevingsverordening Noord Brabant

Interim omgevingsverordening Noord Brabant van de provincie Noord-Brabant, met inbegrip van wijzigingen en zoals geldend vanaf 5 november 2019

1.45 landschappelijke inpassing

het inpassen van een gebouw of een gebruik in het landschap, waarbij afstemming plaatsvindt op de context van het landschap door middel van de architectuur van het gebouw en/of de aanplant van gebiedseigen beplanting;

1.46 legaal

gebouwd in overeenstemming met de Woningwet dan wel de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.47 nevenactiviteiten

niet - agrarische activiteiten die in ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie, waarbij de hoofdfunctie verbonden is aan een (agrarisch) bouwvlak of (niet-agrarisch) bestemmingsvlak;

1.48 nutsvoorzieningen

gebouwde voorzieningen van openbaar nut ten behoeve van water, elektriciteit, gas e.d.;

1.49 omgevingsvergunning

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.50 overkapping / carport

en dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal twee zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw;

1.51 plangebied

het gebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft.

1.52 planperiode

periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van vaststelling van het bestemmingsplan;

1.53 Plan van Aanpak (PvA)

document waarin onderzoeksvragen en uitvoeringseisen voor het uit te voeren archeologisch onderzoek in de vorm van booronderzoek (verkennende of karterende boringen) staan geformuleerd conform de ten tijde van het onderzoek geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Voor aanvang van het onderzoek dient het PvA door het bevoegd gezag te zijn goedgekeurd.

1.54 Programma van Eisen (PvE)

document waarin onderzoeksvragen en uitvoeringseisen voor het uit te voeren archeologisch onderzoek in de vorm van gravend onderzoek (proefsleuven, opgraving of archeologische begeleiding) staan geformuleerd conform de ten tijde van het onderzoek geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Voor aanvang van het onderzoek dient het PvE door het bevoegd gezag te zijn goedgekeurd.

1.55 ruimtelijke plannen

alle bestemmingsplannen, inpassingsplannen, uitwerkingsplannen en wijzigingsplannen binnen het plangebied die vastgesteld zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

1.56 seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam) prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.57 slopen

geheel of gedeeltelijk afbreken

1.58 vloeroppervlak(te)

de totale oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt;

1.59 voorgevel

de naar de weg gerichte, al dan niet verspringende, voorzijde van het hoofdgebouw/de hoofdbebouwing; indien een gebouw met meerdere gevels naar de weg is toegekeerd, wordt de naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel van een hoofdgebouw aangemerkt als voorgevel;

1.60 voorgevellijn

de lijn waarin de voorgevel van een hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;

1.61 waterhuishoudkundige doeleinden

doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d., voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer, waterinfiltratie en waterberging; bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen;

1.62 watergang

een voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde watergang;

1.63 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.64 Wet geluidhinder

Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

1.65 Wet ruimtelijke ordening

Wet van 20 oktober 2006, (Stb. 2006, nr. 566), houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

1.66 Woning/ wooneenheid

een complex van intern met elkaar in verbinding staande ruimten, in een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één of meer personen;

1.67 Woningwet

Wet van 29 augustus 1991 , (Stb. 1991, nr. 439), tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.68 Zijdelingse perceelsgrens

de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk

2.2 bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;

2.3 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 peil

a. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;

b. voor bouwwerken die zijn gebouwd in het talud van de dijk en op een afstand van ten hoogste 4 m uit de grens van de dijkweg: de hoogte van de kruin van de dijk;

c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

2.9 ondergeschikte bouwdelen

bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch – 2

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Groen-landschappelijke Inpassing

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.5 Voorwaardelijke verplichting landschapsinpassing

Binnen uiterlijk 1 jaar na nadat dit plan onherroepelijk is geworden moet, ter plaatse van de bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing' de landschappelijke inpassing worden gerealiseerd en in stand gehouden overeenkomstig de Bijlage 1; Landschappelijke inpassing d.d. 13 januari 2022 van B4o.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Specifieke gebruiksregels

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

6.2 Bouwregels

Artikel 7 Waarde - Archeologie – 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie – 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden van archeologische monumenten (AMK-terrein), archeologische vindplaatsen en historische kernen, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitende worden gebouwd:

a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 m over een oppervlakte groter dan 100 m2;

b. bouwwerken met een oppervlakte van minder dan 100 m2 voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 m.

7.3 Afwijken van de bouwregels

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

7.6 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Voorwaardelijke Verplichting Tot Sloop Van Bedrijfsgebouwen Plukmadestraat 58a

De nieuwe gronden aan de Drimmelenseweg mogen uitsluitend worden bebouwd en in gebruik worden genomen conform de geldende bestemming indien de bedrijfsgebouwen aan de Plukmadestraat 58A zijn gesloopt en ook overigens aan de provinciale gemeentelijke voorwaarden inzake het beleid ruimte voor ruimte wordt voldaan.

Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels

10.1 Gebiedsaanduidingen

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

11.1 Wijzigingsbevoegdheid archeologische waarde

Burgemeester en wethouders kunnen deze (mede)bestemming van een gebied wijzigen in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht Bouwwerken

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

12.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan “Drimmelenseweg nabij nummer 27 / Plukmadestraat 58 A'

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel Van Het Bestemmingsplan

Initiatiefnemer heeft het voornemen om twee ruimte-voor-ruimtekavels te ontwikkelen nabij de Drimmelenseweg 27 in het buitengebied van Made. De twee zogenaamde bouwtitels zijn afkomstig van de inmiddels beëindigde intensieve pluimveehouderij aan de Plukmadestraat 58A Made. De beoogde woningen worden gerealiseerd op een agrarisch perceel gelegen tussen de woningen met huisnummers 21 en 27.

1.2 Ligging Plangebied

De locatie aan de Drimmelenseweg is gelegen binnen de werkingssfeer van het bestemmingsplan “Buitengebied”, daterend uit 2014, alsmede van het bestemmingsplan “Buitengebied, Veegplan 1”. De betreffende gronden zijn bestemd ten behoeve van agrarisch grondgebruik en hebben de bestemming Agrarisch-2. Het toevoegen van woningen past niet rechtstreeks binnen het vigerende bestemmingsplan. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is reeds een principeverzoek ingediend bij de gemeente Drimmelen. Het College van Burgemeester en Wethouders heeft op 18 augustus 2020 bij wege van principebesluit aangegeven onder voorwaarden medewerking te willen verlenen aan het initiatief. De Raad van de gemeente Drimmelen heeft op 1 oktober 2020 ingestemd met het principebesluit van het College van Burgemeester en Wethouders. Het plangebied ziet op 2 deelgebieden; deelgebied Drimmelenseweg (ongenummerd) nabij nummer 27 alwaar de 2 ruimte-voor- ruimtekavels voorzien zijn en Plukmadestraat 58A (saneringslocatie).

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.0bp21drim27pluk58a-vg01_0001.png" Afbeelding 1: Deelgebied Drimmelenseweg nabij nummer 27

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.0bp21drim27pluk58a-vg01_0002.png"

Afbeelding 2: Deelgebied Plukmadestraat 58A

Het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied betreft het bestemmingsplan “Buitengebied”, dat is vastgesteld op 14 maart 2014, onherroepelijk geworden op 23 december 2015 (uitspraak ABRS). Verder vigeert het bestemmingsplan “Buitengebied, Veegplan 1” dat op 5 maart 2020 is vastgesteld. Dit laatste plan brengt diverse wijzigingen aan in de juridisch-planologische mogelijkheden.

Het adres Drimmelenseweg 27 is voorzien van de bestemming 'Wonen'. De beoogde nieuwbouwlocatie heeft de bestemming 'Agrarisch-2'. De locatie is tevens voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie-1'. Deze dubbelbestemming staat alleen nieuwe bebouwing toe indien deze kleiner is dan 1000 m2 en de bodem niet dieper beroerd wordt dan 0,5 meter. De voor 'Agrarisch-2' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch gebruik in de vorm van de ontwikkeling van de in hoofdzaak gemengde plattelandseconomie, agrarisch gebruik, behoud en herstel van landschapswaarden, cultuurhistorische waarden en voorzieningen ten behoeve van deze doeleinden. Het vigerende bestemmingsplan staat de realisatie van de ruimte-voor-ruimtekavels ter plaatse niet toe, nu de gronden niet zijn bestemd ten behoeve van het regulier 'wonen'.

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in een nieuwe juridisch-planologische regeling om de beoogde ontwikkeling van twee ruimte-voor-ruimtekavels mogelijk te maken.

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van het initiatief: de bestaande situatie en de met het plan te realiseren situatie. Hoofdstuk 3 bevat de verschillende beleidskaders. Hoofstuk 4 bevat de uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het Initiatief

2.1 Huidige Situatie

2.1.1 Deelgebied Drimmelenseweg nabij nummer 27

Het plangebied voor de 2 ruimte-voor-ruimtekavels is gelegen ten oosten van de kern Made, hierna aan te duiden als Kavel 1 en/of Kavel 2. De locatie aan de Drimmelenseweg tussen de nummers 21-27 is momenteel agrarisch in gebruik als grasland. De locatie grenst zowel aan de noord- als aan de zuidzijde aan woningen. De ontsluiting vindt momenteel plaats aan de oostzijde met een duiker aan de Drimmelenseweg en aan de noordzijde met een duiker aan de Witteweg, Het plangebied grenst uitsluitend aan de Drimmelenseweg en is gelegen ten noordoosten van Made. Het perceel is gelegen ten zuiden van het adres Drimmelenseweg 27. De locatie is kadastraal bekend als gemeente Made, sectie T, nummers 1774 en 2896.

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.0bp21drim27pluk58a-vg01_0003.png"

Afbeelding 3: Bestaande situatie Drimmelenseweg nabij nummer 27

Het perceel aan de Drimmelenseweg heeft de enkelbestemming 'Agrarisch-2' zonder bouwvlak. Deze bestemming is (onder andere) gericht op de ontwikkeling van een in hoofdzaak gemengde plattelandseconomie en agrarisch gebruik. Binnen deze bestemming is de functie 'wonen' niet toegestaan. Daarnaast heeft de grond de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 1', ter bescherming van aanwezige en/of verwachte archeologische waarden. De bijgevoegde uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan geeft het deelgebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.0bp21drim27pluk58a-vg01_0004.png"

Afbeelding 4: Verbeelding bestemmingsplan Buitengebied. Bron: Ruimtelijke plannen

2.1.2 Deelgebied Plukmadestraat 58A

De 2 ruimte-voor-ruimtekavels kunnen worden gerealiseerd doordat het pluimveebedrijf, staande en gelegen aan de Plukmadestraat 58A te Made, reeds geheel is gesloopt. Het pluimveebedrijf was gelegen in de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone – wijzigingsgebied gemengde plattelandseconomie' op een agrarisch bouwvlak met de enkelbestemming 'Agrarisch-2', de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 1' en de functieaanduiding 'Intensieve veehouderij'. Na de sloop van het pluimveebedrijf vervalt het agrarisch bouwvlak geheel en resteren ter plaatse de gebiedsaanduiding 'Wetgevingszone–wijzigingsgebied gemengde plattelandseconomie', de enkelbestemming 'Agrarisch-2', de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 1' en als functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-2 ruimte voor ruimte' voor de saneringslocatie;

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.0bp21drim27pluk58a-vg01_0005.png"

Afbeelding 5: Deelgebied Plukmadestraat 58A

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.0bp21drim27pluk58a-vg01_0006.png"

Afbeelding 6: Verbeelding bestemmingsplan Buitengebied. Bron: ruimtelijke plannen

2.2 Toekomstige Situatie Plangebied

2.2.1 Deelgebied Drimmelenseweg

Binnen het deelgebied Drimmelenseweg worden twee ruimte-voor-ruimte-kavels gerealiseerd. De ruimte- voor-ruimte kavels worden gesitueerd langs en zijn bereikbaar via de Drimmelenseweg. Het totale plangebied bedraagt circa 7.262 m2, waarvan circa 1.050 m2 (15x70) Agrarisch-2 blijft. De te ontwikkelen kavels hebben beide een frontbreedte van 32 meter en zijn aan de achterzijde 32 respectievelijk 62 meter breed. Ze zijn beide circa 70 meter diep zodat de kavels circa 2.240 m2 (Kavel 1) respectievelijk 3.200 m2 (Kavel 2) groot zijn. Van deze kavels krijgt van Kavel 1 circa 1.844 m2 en van Kavel 2 circa 2.128 m2 de bestemming 'Wonen'. De resterende oppervlakte van dit deel van het plangebied krijgt de bestemming 'Groen-Landschappelijk' met een oppervlakte van circa 1.914 m2 en de bestemming 'Water' met een oppervlakte van circa 326 m2.

Ten behoeve van het plan worden 2 zogenaamde bouwtitels ingezet afkomstig van de in 2022 reeds gesloopte en gesaneerde intensieve veehouderij aan de Plukmadestraat 58A te Made. Het vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Veegplan 1' bevat de bouwregels waaraan de toekomstige woningen moeten voldoen.

Het deelgebied Drimmelenseweg nabij nummer 27 is gelegen aan de Drimmlenseweg. Van oudsher is de directe omgeving rondom deze straat groen, met een afwisseling van laanbeplanting, erfbeplanting, houtwallen en kleine bospercelen. Dit in duidelijke tegenstelling tot het omliggende open polderlandschap. Deze kenmerkende groene structuur is tegenwoordig nog goed herkenbaar in het landschap. De percelen zijn omgeven door groen en erfbeplanting. De landschappelijke inpassing voor de twee ruimte-voor-ruimtepercelen voorziet in het verbinden van de reeds bestaande groenstructuren in de directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.0bp21drim27pluk58a-vg01_0007.png" Afbeelding 7: Verbeelding toekomstig bestemmingsplan met legenda deelgebie Drimmelenseweg

De realisatie en behoud van het landschappelijk inpassingsplan is gewaarborgd in de regels van dit bestemmingsplan door middel van een voorwaardelijke verplichting. Het landschappelijk inpassingsplan d.d. 13 januari 2022 van B4o is opgenomen als bijlage 2 behorende bij deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.0bp21drim27pluk58a-vg01_0008.png" Afbeelding 8: Landschappelijke inpassing deelgebied Drimmelenseweg

2.2.2 Deelgebied Plukmadestraat 58A

In het deelgebied Plukmadestraat 58A is in de nieuwe situatie geen bebouwing meer aanwezig. Het agrarisch bouwvlak vervalt en ter plaatse vigeert de enkelbestemming 'Agrarisch-2' en de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 1', uitgezonderd een klein gedeelte dat voorheen ontgrond is. De functieaanduiding wordt 'Specifieke vorm agrarisch-2 ruimte voor ruimte'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.0bp21drim27pluk58a-vg01_0009.png"

Afbeelding 9: Verbeelding toekomstig bestemmingsplan met legenda deelgebied Plukmadestraat 58A

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte(SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

3.1.1 SVIR

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Doorwerking in bestemmingsplan:

De bouw van 2 woningen raakt geen nationaal belang. De onderhavige bestemmingsplanprocedure en de daarop volgende omgevingsvergunningprocedures ten behoeve van de bouw van de 2 woningen met bijgebouwen zien uitsluitend op gemeentelijke belangen. Het betreft een ontwikkeling op een dusdanig abstractieniveau dat het nationaal belang niet in het geding komt.

De sanering en sloop van het grote pluimveebedrijf raakt evenmin een nationaal belang. Het betreft evenwel een gunstige ontwikkeling voor de gemeente Drimmelen nu het staken van de pluimveehouderij leidt tot het beëindigen van een milieubelastende activiteit en tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

3.1.2 Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2). De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'acute regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Doorwerking in bestemmingsplan:

Gebiedsgericht: de beide deelgebieden liggen niet in een van de aangewezen gebieden.

Ladder duurzame verstedelijking: het realiseren van twee ruimte-voor-ruimte-woningen is volgens de 'handleiding ladder voor duurzame verstedelijking' geen stedelijke ontwikkeling die aan de ladder voor duurzame verstedelijking getoetst moet worden. Van een dergelijke stedelijke ontwikkeling is sprake bij de bouw van 12 twaalf woningen of meer. Het slopen van het pluimveebedrijf is sowieso geen stedelijke ontwikkeling als hierboven bedoeld.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in het Natuurnetwerk Brabant (NNB, de voormalige Ecologische Hoofdstructuur, EHS), of met het vrijwaren van functies. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met onderdelen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

Doorwerking in bestemmingsplan:

Het Barro spreekt zich niet nadrukkelijk uit over de ruimtelijke invulling van de beide deelgebieden. In de beide deelgebieden van het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

3.1.4 Kernwaarden voor een Gezonde Leefomgeving

De Omgevingswet treedt waarschijnlijk in 2023 in werking en veel gemeenten en provincies bereiden zich voor op dit nieuwe proces van integrale belangenafweging. Het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit is een van de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet. In dit kader heeft de Raad van Directeuren Publieke Gezondheid en de directie van GGD GHOR Nederland het document 'Kernwaarden voor een Gezonde Leefomgeving' vastgesteld.

Naast het kernwaardendocument zijn ook aparte documenten opgesteld (Woonomgeving, Mobiliteit, Gebouwen) met daarin de context en verantwoording, uitwerkingen van principes en maatregelen die bijdragen aan het realiseren van de kernwaarden en dienen als inspiratiebron. Het kernwaardendocument en de bijbehorende uitwerkingen bieden handvatten aan iedereen die betrokken is bij de inrichting van de leefomgeving en publieke gezondheid een warm hart toedraagt. De stukken zijn tevens bruikbaar bij het uitwerken van ander beleid met betrekking tot de leefomgeving en/of gezondheid.

Aspecten die in de kernwaarden documenten worden besproken gaan onder ander in op:

1. Woonomgeving:

  • Kinderen groeien op in een rookvrije omgeving;
  • Voor iedereen zijn er- dichtbij en toegankelijk - aantrekkelijke plekken;
  • De leefomgeving draagt bij aan een gezond gewicht;
  • Wonen en druk verkeer zijn gescheiden;
  • Functies (wonen, werken, voorzieningen) zijn goed gemengd, overlast gevende bedrijven staan op afstand.

2. Mobiliteit:

  • Actief vervoer (lopen en fietsen is in beleid, ontwerp en gebruik de standaard);
  • Tussen kernen zijn goed (e-)fiets- en OV-verbindingen.

3. Gebouwen:

  • Het binnenklimaat is prettig en gezond;
  • Minimaal één zijde (gevel) van een woning is aangenaam;
  • Er zijn voldoende betaalbare levensloopgeschikte woningen.

De Kernwaarden voor een Gezonde Leefomgeving zijn niet compleet, allesomvattend of vaststaand, en zijn zo ook niet bedoeld. De meest effectieve advisering wordt namelijk behaald door mee te denken, samen te werken met andere disciplines en organisaties en bovenal maatwerk te leveren. Dit kan ook betekenen dat de kernwaarden worden aangepast in een specifieke situatie, bijvoorbeeld in landelijk of stedelijk gebied. De verschillende kernwaarden hebben daarnaast onderlinge verwantschap, het wordt aangeraden deze verwantschap ook bij de uitwerking in concrete maatregelen te onderkennen. Verder kunnen maatregelen in de fysieke ruimte en meer sociale initiatieven (organisatie van activiteiten, educatie, etc.) elkaar vaak versterken.

Doorwerking in bestemmingsplan:

De omgevingen van de beide deelgebieden kennen een groen en landelijk karakter en hebben een goede verbinding met de kern Made. Er is daarnaast geen sprake van druk verkeer. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn daarnaast verschillende milieutechnische aspecten die een invloed hebben op een gezonde leefomgeving onderzocht met betrekking tot het deelgebied Drimmelenseweg nabij nummer 27. Het gaat hierbij om aspecten als bodemkwaliteit, wegverkeerslawaai, stikstofdepositie en geur- en geluidhinder van eventuele bedrijven in de omgeving. In Hoofdstuk 4 zijn deze onderzoeken inclusief conclusies uitgebreid beschreven.

Geconcludeerd kan worden dat binnen het deelgebied Drimmelenseweg nabij nummer 27 sprake is van een gezonde leefomgeving. De ontwikkeling in het deelgebied Plukmadestraat 58A betreft een sanering en sloop van een intensive veehouderij in het kader waarvan het agrarisch bouwvlak met de functie aanduiding 'intensieve veehouderij' vervalt. Deze ontwikkeling leidt per definitie tot een gezondere leefomgeving.

3.1.5 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2023 in werking treedt. De NOVI is vastgesteld op 11 september 2020. De Nationale Omgevingsvisie biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die er zijn. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op onze leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers.

De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden om te bouwen aan een mooier en sterker Nederland.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

2. Duurzaam economisch groeipotentieel

3. Sterke en gezonden steden en regio's

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;

2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;

3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Een uitgangspunt uit de NOVI is het bouwen van sterke, aantrekkelijke en gezonde steden en het verder ontwikkelen van het Stedelijk Netwerk Nederland. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Ontwikkelingen vinden plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.

Doorwerking in bestemmingsplan:

Vooropgesteld zij dat het onderhavig initiatief gelet op aard en omvang geen nationale belangen raakt.

De onderhavige ruimtelijke ontwikkelingen betreffen ontwikkelingen in landelijk gebied. Het betreft enerzijds het toevoegen van 2 woningen aan een bestaand bebouwingslint en anderzijds de sanering en sloop van een groot pluimveebedrijf. Beide ontwikkelingen hangen onverbrekelijk met elkaar samen en leiden er per saldo toe dat de verstening (rood) in het buitengebied van de gemeente Drimmelen aanzienlijk afneemt waartegenover een toename van groen staat (bijlage 2 landschappelijke inpassing). Verder worden er een grote ruimtelijke kwaliteitswinst en een grote milieuwinst geboekt door de sanering en sloop van het pluimveebedrijf.

Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkelingen passen binnen de kaders van de NOVI.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

Deze structuurvisie is een actualisatie uit 2014 van de visie welke in 2010 werd vastgesteld. De SVRO geeft de hoofdlijnenweer van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie ondersteunt daarnaast het beleid op andere provinciale beleidsterreinen. Een deel van het provinciale beleid uit de vigerende beleidsstukken is nog steeds actueel en blijft ongewijzigd. De provinciale sturingsfilosofie is gebaseerd op vijf rollen: ontwikkelen, ordenen, beschermen, regionaal samenwerken en stimuleren.

De ordenende rol gaat uit van het behartigen van ruimtelijke belangen en keuzes. Deze zijn geordend in vier ruimtelijke structuren. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk. De vier onderscheidende structuren zijn: groenblauwe structuur, agrarische structuur, stedelijke structuur en infrastructuur.

Het uitgangspunt van de beschermende rol is zorgvuldig ruimtegebruik. Bij ruimtelijke afwegingen betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. De provincie wil nieuw ruimtebeslag zoveel mogelijk voorkomen.

Op de structurenkaart van de SVRO 2014 is het plangebied nabij Drimmelenseweg 27 gelegen binnen de structuur 'Landelijk gebied'. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De positie van de sector varieert daarbij van sterke landbouwclusters voor glastuinbouw, boomteelt en veehouderij tot een gemengd gebied met landbouw, stedelijke functies, recreatie en toerisme, natuurfuncties en verbrede landbouw. De land- en tuinbouw krijgt binnen het landelijk gebied steeds meer te maken met het groeiende ruimtegebruik van deze andere functies. Dit is het gevolg van de toenemende vraag van de Brabantse bevolking naar ruimte voor wonen, werken, recreatie, toerisme en natuur. Tegelijkertijd is het recreatief gebruik van het landelijk gebied en de kwaliteit daarvan als woon- en leefklimaat van Noord-Brabant in toenemende mate van belang voor de Brabantse economie.

Het deelgebied Drimmelenseweg nabij 27 ligt in het 'Accentgebied agrarische ontwikkeling'. Deze gronden worden geacht bij uitstek geschikt te zijn voor de ontwikkeling van de agrarische sector. Het onderhavige initiatief voorziet in de bouw van twee ruimte-voor-ruimtewoningen binnen het landelijk gebied. Dit gedeelte van het plangebied is door zijn ligging tussen bestaande woonfuncties ongeschikt voor de verdere ontwikkeling van de agrarische sector. Van belemmering van omliggende agrarische bedrijven is geen sprake. Het planvoornemen is daarmee passend binnen de uitgangspunten zoals geformuleerd in de provinciale structuurvisie.

Conclusie: de gewenste ontwikkeling is passend binnen de provinciale structuurvisie

3.2.2 Interim omgevingsverordening provincie Noord Brabant (Iov)

Opgemerkt wordt dat de Iov in april 202 geactualiseerd is. Onderstaand wordt de toets uitgevoerd aan de relevante artikelen van de Iov zoals deze golden tot de actualisatie 2022. Dit omdat ingevolge artikel 4 lid e van de Beleidsregel maatwerk omgevingskwaliteit Noord-Brabant het oude regime van toepassing is tot 1 januari 2023

Voor het toevoegen van ruimte-voor-ruimtewoningen in het landelijk gebied zijn de artikelen 3.68 en 3.80 Iov het toetsingskader.

Artikel 3.68 Iov wonen in landelijk gebied:

Een bestemmingsplan dat is gelegen in het (gemengd) landelijk gebied bepaalt dat alleen bestaande burgerwoningen, bedrijfswoningen of solitaire recreatiewoningen zijn toegestaan.

Het onderhavige ruimtelijke besluit maakt de nieuwbouw van 2 woningen in het gemengd landelijk gebeid mogelijk. Dit is in beginsel enkel mogelijk binnen het 'Stedelijk gebied' en niet binnen het landelijk gebied. Voor de ontwikkeling van ruimte-voor-ruimtekavels geldt echter een bijzondere bepaling, opgenomen in art. 3.80 Iov.

Artikel 3.80 Iov ruimte-voor-ruimte

Lid 1

Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan voorzien in één of meerdere ruimte-voor-ruimtekavels, ieder ten behoeve van de bouw van één woning, indien:

a.

er sprake is van een aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit;

b.

de ruimte-voor-ruimtekavel op een planologisch aanvaardbare locatie in een bebouwingsconcentratie ligt;

c.

een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woning is verzekerd;

d.

er geen sprake is van (een aanzet voor) een stedelijke ontwikkeling behoudens in geval de locatie ligt binnen Verstedelijking afweegbaar.

Lid 2

Er is sprake van een aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit als per ruimte-voor-ruimtekavel is aangetoond dat is voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.

een of meer veehouderijen gericht op het houden van varkens of pluimvee zijn in het geheel beëindigd waarbij alle bedrijfsgebouwen ten dienste van deze veehouderij, niet zijnde de bedrijfswoning, zijn gesloopt;

b.

de onder a. bedoelde veehouderijen zijn direct voorafgaand aan de beëindiging gedurende een periode van drie jaar onafgebroken in bedrijf geweest;

c.

de onder a. bedoelde veehouderijen zijn gevestigd binnen Beperkingen Veehouderij of op een locatie die vanwege omliggende waarden en functies niet geschikt is voor de uitoefening van een veehouderij;

d.

er tenminste 1000 m² bedrijfsgebouwen ten dienste van de onder a. bedoelde veehouderij, niet zijnde de bedrijfswoning, zijn gesloopt met een minimum van 200 m² op iedere beëindigingslocatie veehouderij;

e.

de ten behoeve van de onder a. bedoelde veehouderijen geregistreerde rechten betreffende de fosfaatproductie in een gezamenlijke omvang van tenminste 3.500 kg uit de markt zijn genomen door doorhaling van de bij de Dienst Regelingen geregistreerde rechten, waarbij per beëindigingslocatie een minimum van 700 kg aan rechten betreffende de productie van fosfaat aanwezig is;

f.

de rechten, bedoeld onder e. moeten vanaf het moment van beëindiging van de bedrijfsvoering tot aan het moment van uit de markt nemen geregistreerd staan op naam van de veehouderij die beëindigd;

g.

de omgevingsvergunning milieu voor de onder a. bedoelde veehouderij op iedere beëindigingslocatie veehouderij is ingetrokken;

h.

een passende herbestemming is gelegd op de locatie als onder a. bedoeld die in ieder geval het houden van vee en het bouwen van nieuwe bedrijfsgebouwen uitsluit;

i.

in redelijkheid niet op andere wijze is voorzien in de beëindiging van de onder a. bedoelde veehouderij.

Lid 3

In afwijking van het tweede lid kan een bestemmingsplan voorzien in een ruimte-voor-ruimtekavel als deze wordt ontwikkeld door of vanwege de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte gelet op de in het verleden behaalde aanzienlijke winst van omgevingskwaliteit door toepassing van de Regeling beëindiging veehouderijtakken.

Lid 4

Het derde lid vervalt indien uit door Gedeputeerde Staten bijgehouden gegevens blijkt dat er in totaal 3500 ruimte-voor-ruimtekavels door of vanwege de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimtezijn ontwikkeld.

Het bepaalde onder lid 3 en lid 4 is niet van toepassing en blijft onderstaand dan ook buiten behandeling.

Lid 1 sub a:

Een aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit. Het antwoord op deze vraag is positief wanneer voldaan wordt aan het bepaalde in lid 2 sub a t/m sub i.

a.

een of meer veehouderijen gericht op het houden van varkens of pluimvee zijn in het geheel beëindigd waarbij alle bedrijfsgebouwen ten dienste van deze veehouderij, niet zijnde de bedrijfswoning, zijn gesloopt;

De bedrijfsgebouwen aan de Plukmadestraat 58A Made zijn reeds geheel gesloopt. Er zijn burgerwoningen aanwezig in de directe omgeving van de slooplocatie. In 2008 is voor de gehele gemeente Drimmelen een onderzoek gedaan naar de achtergrond geurbelasting. Hieruit volgt dat er bij een volledige invulling van alle milieuvergunningen in de directe omgeving van de slooplocatie sprake is van een zeer slecht leefklimaat als gevolg van de aanwezige intensieve veehouderijen (zie navolgende afbeelding). Er zijn nagenoeg uitsluitend burgerwoningen aanwezig in de directe omgeving van de slooplocatie hetgeen zal toenemen door de verdere realisatie van het plan Made Oost zoals voorzien in de Aanvulling op de Structuurvisie 2033 van de gemeente Drimmelen. Voor een verbetering van het woon-en leefklimaat in deze woningen is het gewenst dat de bedrijfsactiviteiten van de veehouderij aan de Plukmadestraat 58A zijn gestopt. Hierdoor is de geurbelasting afgenomen, wat ten goede komt aan het woon- en leefklimaat.

Conclusie: voldaan wordt aan het bepaalde onder sub a.

b.

de onder a. bedoelde veehouderijen zijn direct voorafgaand aan de beëindiging gedurende een periode van drie jaar onafgebroken in bedrijf geweest;

Aan deze voorwaarde wordt voldaan. De veehouder heeft vanaf oktober 1996 t/m 31 december 2019 onafgebroken pluimvee gehouden.

c.

de onder a. bedoelde veehouderijen zijn gevestigd binnen Beperkingen Veehouderij of op een locatie die vanwege omliggende waarden en functies niet geschikt is voor de uitoefening van een veehouderij;

De pluimveehouderij is niet gelegen in een gebied met de aanduiding beperking veehouderij maar wel op een locatie die vanwege de omliggende waarden en functie niet geschikt is voor de uitoefening van een veehouderij. Het pluimveebedrijf is gelegen aan het semi-verharde gedeelte van de Plukmadestraat dat de verbinding vormt tussen de Kalverstraat en de Voorstraat. De ruime (bestaande) omgeving van het pluimveebedrijf kenmerkt zich door nagenoeg uitsluitend de bestemming 'Wonen'. De locatie is gelegen aan de zuidzijde van de Plukmadestraat welk gebied reeds voor een substantieel deel is aangewend voor woningbouw (Made Oost). Het resterende gedeelte van dit gebied is in de 'Aanvulling op de Structuurvisie 2033' aangewezen als één van de uitbreidingslocaties voor de kern Made.

Op pagina 10 van de 'Aanvulling op de Structuurvisie 2033' wordt gesteld:

Locatie Made Oost

Aan de oostzijde van Made is het woongebied Made Oost volop in ontwikkeling. Het plan met verschillende woningtypes (vrije kavels, tweekappers, patiowoningen en rijwoningen) is voor circa 75% gereed. In de opzet van het plan is rekening gehouden met een verdere ontwikkeling van het gebied tussen de Kalverstraat, Zandstraat, Voorstraat en Plukmadestraat. Deze vier bebouwingslinten vormen samen een groot kwadrant waarbinnen een toekomstig woongebied verder vorm kan krijgen, in aansluiting op het bestaande woongebied Made Oost. Dit gebied is ook als zodanig in de Structuurvisie 2033 aangewezen als uitbreidingsgebied en is in de Verordening Ruimte van de provincie aangewezen als zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling. Dit geldt overigens ook voor het gebied ten noorden van de Plukmadestraat tot aan de Drimmelenseweg. Een eerste stap in de ontwikkeling van dit noordelijk gelegen zoekgebied is voorlopig niet aan de orde.

Conclusie: nu het pluimveebedrijf is gelegen op een locatie die vanwege bestaande en toekomstige functies niet geschikt is voor de veehouderij, wordt voldaan aan sub c.

d.

er tenminste 1000 m² bedrijfsgebouwen ten dienste van de onder a. bedoelde veehouderij, niet zijnde de bedrijfswoning, zijn gesloopt met een minimum van 200 m² op iedere beëindigingslocatie veehouderij;

De te slopen bedrijfsgebouwen voor de pluimveehouderij hebben blijkens het meetrapport van de heer J. Vissers RM/RT een oppervlakte van 2.404,65 m2. Dit rapport wordt als bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd

Conclusie: voldaan wordt aan sub d.

e.

de ten behoeve van de onder a. bedoelde veehouderijen geregistreerde rechten betreffende de fosfaatproductie in een gezamenlijke omvang van tenminste 3.500 kg uit de markt zijn genomen door doorhaling van de bij de Dienst Regelingen geregistreerde rechten, waarbij per beëindigingslocatie een minimum van 700 kg aan rechten betreffende de productie van fosfaat aanwezig is;

f.

de rechten, bedoeld onder e. moeten vanaf het moment van beëindiging van de bedrijfsvoering tot aan het moment van uit de markt nemen geregistreerd staan op naam van de veehouderij die beëindigd;

Op het bedrijf rust sedert de invoering van de Meststoffenwet per 1 januari 1987 tot op heden een productierecht uitgedrukt in fosfaat van ruimschoots meer dan 3.500 kg fosfaat per te realiseren bouwtitel c.q. bouwlocatie. De pluimveehouder heeft per bouwtitel 3.500 kg fosfaat ter doorhaling (uit de markt halen) aan de RvO aangeboden. De oppervlakte van de te slopen bedrijfsgebouwen bedraagt 2.404,65 m2 waaruit (afgrond) 2,4 bouwtitels voortvloeien waarvan 2 bouwtitels ten behoeve van het onderhavige traject worden aangewend. De pluimveehouder heeft in totaal 2,4 x 3.500 kg fosfaat = 8.400 kg fosfaat ter doorhaling bij de RvO (uit de markt halen) aangeboden. Van deze hoeveelheid moet 7.000 kg fosfaat worden toegerekend aan het onderhavig initiatief. De Minister van LNV heeft inmiddels bij wege van besluit deze hoeveelheid fosfaat doorgehaald.

Conclusie: voldaan wordt aan sub e en f.

g.

de omgevingsvergunning milieu voor de onder a. bedoelde veehouderij op iedere beëindigingslocatie veehouderij is ingetrokken;

De omgevingsvergunning is op basis van een door de pluimveehouder bij de gemeente Drimmelen ingediend daartoe strekkend verzoek reeds ingetrokken.

Conclusie: voldaan wordt aan sub g.

h.

een passende herbestemming is gelegd op de locatie als onder a. bedoeld die in ieder geval het houden van vee en het bouwen van nieuwe bedrijfsgebouwen uitsluit;

Verwezen wordt naar hetgeen hierboven onder c is gesteld. Het houden van vee en het bouwen van nieuwe bedrijfsgebouwen is niet aan de orde. Na de sloop van het pluimveebedrijf vervalt het agrarisch bouwvlak geheel en resteren vanaf de inwerkingtreding van het onderhavig bestemmingsplan ter plaatse de gebiedsaanduiding 'Wetgevingszone – wijzigingsgebied gemengde plattelandseconomie', de enkelbestemming 'Agrarisch-2', de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 1' en als functieaanduiding 'Specifieke vorm Agrarisch-2 ruimte voor ruimte'.

Conclusie: voldaan wordt aan sub h.

i.

in redelijkheid niet op andere wijze is voorzien in de beëindiging van de onder a. bedoelde veehouderij.

De toelichting in de Interim Omgevingsverordening Noord Brabant op deze bepaling zegt:

Anticumulatie bepaling

Onder i van lid 2 is bepaald dat in redelijkheid niet voorzien is in de beëindiging van de veehouderij. Deze anticumulatie bepaling betekent dat als iemand al op andere wijze subsidie of vergoeding heeft ontvangen voor de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen diegene niet in aanmerking komt voor de regeling ruimte voor ruimte of dat die stallen niet ingebracht kunnen worden voor ruimte voor ruimte. Deelnemers aan de Subsidieregeling sanering varkenshouderij 2019 kunnen dus niet ook meedoen met ruimte voor ruimte. Bedrijfsgebouwen kunnen uiteraard slechts één keer voor ruimte voor ruimte worden benut. Een combinatie met subsidieregelingen voor het verwijderen van asbest is ook niet mogelijk omdat ruimte voor ruimte al voorziet in de verwijdering van asbestdaken.

Een negatief geformuleerde voorwaarde waaraan voldaan wordt nu het onderhavig pluimveebedrijf geen andere subsidie of bijdrage heeft ontvangen voor de sloop van de bedrijfsgebouwen.

Conclusie: voldaan wordt aan sub i.

De provincie Noord Brabant heeft inmiddels de sloop en sanering van het pluimveebedrijf aan de Plukmadestraat 58A getoetst aan het bepaalde onder sub a t/m i en akkoord bevonden met als conclusie dat de sloop en sanering leiden tot 2,4 bouwtitels.

Lid 1 sub b.

De ruimte-voor-ruimtekavel op een planologisch aanvaardbare locatie in een bebouwingsconcentratie ligt;

De toelichting op deze bepaling stelt:

In dit artikel zijn de voorwaarden opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen dat voorziet in een ruimte-voor-ruimtekavel. Binnen de provincie Noord-Brabant is er expliciet voor gekozen om de ontwikkeling van kavels alleen mogelijk te maken op planologisch aanvaardbare plekken in bebouwingsconcentraties. Hiervoor is expliciet gekozen om een verdere menging van functies en verstening van het buitengebied te voorkomen. Per kavel kan één woning worden gerealiseerd in afwijking van het verbod op nieuwvestiging.

De 2 voorziene ruimte-voor-ruimtekavels zijn gelegen in een bebouwingsconcentratie (bebouwingslint) waarin slechts sprake is van 1 agrarisch bedrijf, te weten; de grondgebonden veehouderij aan de Drimmelenseweg 38. De overige bebouwingen aan dit gedeelte van de Drimmelenseweg hebben alle de bestemming wonen. Toevoegen van 2 woonbestemmingen aan dit gedeelte van de Drimmelenseweg leidt dus niet tot een verdere menging van functies. Het College van Burgemeester en Wethouders heeft op 18 augustus 2020 bij wege van principe-besluit aangegeven onder voorwaarden medewerking te willen verlenen aan het initiatief. De Raad van de gemeente Drimmelen 1 oktober 2020 ingestemd met het principe-besluit van het College van Burgemeester en Wethouders.

De Drimmelenseweg en de Sluizeweg vormen aan de zuidzijde tot aan de rotonde met de Tuinbouwweg en de Kanaalweg-West een aaneengesloten bebouwingslint van woningen dat de kern van Made verbindt met het buitengebied tussen Made en Drimmelen. De Drimmelenseweg draait bij de aansluiting met de Sluizeweg in noordwaartse richting. Vanaf deze wending loopt het lint door tot aan het deelgebied Drimmelenseweg nabij nummer 27 met dien verstande dat tussen de woningen met nummers 19 en 21 een open ruimte bestaat. Aan de zuidzijde van de Drimmelenseweg is sprake van aaneengesloten bebouwing met nauwelijks zicht op het achterliggend buitengebied. Aan de westzijde van de Drimmelenseweg zijn eveneens uitsluitend woningen aanwezig, maar door de open ruimtes is er aan deze zijde sprake een redelijk gesloten beeld met zicht op het buitengebied in westelijke richting. De bedoelde ruimte-voor-ruimtewoningen bevinden zich tussen bestaande woningen nummers 21 en 27 aan de westzijde van de Drimmelenseweg waardoor aangesloten wordt bij de bestaande bebouwingskarakteristieken en het contrast tussen het noordelijke en zuidelijke zijden van de Drimmelenseweg en van de Sluizeweg.

Ook qua bouwmassa en architectonische uitstraling gaan de nieuwe woningen aansluiten bij de bestaande woningen in het bebouwingslint. Geconcludeerd kan worden dat door de ruimtelijke en functionele karakteristiek van de Drimmelenseweg de laatste woning (Drimmelenseweg 29) ook tot het bebouwingslint gerekend moet worden. Hierdoor ligt de planlocatie binnen een bebouwingsconcentratie zoals bedoeld in de Interim Omgevingsverordening Noord Brabant. De 2 nieuwe woningen vormen geen belemmering voor bestaande functies/bedrijven (zie onder meer daarvoor 4).

Conclusie: voldaan wordt aan lid 1 sub b

Lid 1 sub c .

Een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woning is verzekerd;

De landschappelijke inpassing is uitgewerkt door ir. F. Bouwman van B4o in zijn rapport d.d. 13 januari 2022 (bijlage 2 bij regels). In het rapport wordt uitvoerig ingegaan op de landschappelijke inpassing van de beide voorziene woningen. Er wordt op gewezen dat de getoonde woningen referentiebeelden zijn, dus voorbeelden van hoe de woningen eruit zouden kunnen komen te zien.

Conclusie: een goede landschappelijke inpassing van de beide woningen is verzekerd.

Lid 1 sub d.

er geen sprake is van (een aanzet voor) een stedelijke ontwikkeling behoudens in geval de locatie ligt binnen Verstedelijking afweegbaar.

De toelichting op deze bepaling stelt:

Een bestemmingsplan dat voorziet in meerdere ruimte-voor-ruimtekavels mag niet leiden tot een aanzet voor een stedelijke ontwikkeling. Deze voorwaarde geldt uiteraard niet indien de ontwikkeling plaatsvindt binnen het werkingsgebied Verstedelijking afweegbaar. Wanneer een ontwikkeling leidt tot een aanzet voor stedelijke ontwikkeling is maatwerk. Hierbij spelen diverse factoren een rol zoals de omvang van de bebouwingsconcentratie, de ligging ten opzichte van de kern, de omvang van de desbetreffende kern, omliggende functies en waarden etc. Ook de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State biedt aanknopingspunten.

Gelet op de reeds aanwezige bebouwingsconcentratie in de vorm van bebouwingslint die hoofzakelijk bestaat uit woonhuizen vormt de bouw van de 2 woningen geen aanzet tot stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de factoren zoals vermeld in de toelichting, met name de omvang van de bebouwingsconcentratie en de ligging op korte afstand van de grote kern Made, leidt tot de conclusie dat er geen sprake is van een aanzet tot stedelijke ontwikkeling.

Conclusie: Voldaan wordt aan de voorwaarde dat geen sprake is van een aanzet voor stedelijke ontwikkeling.

3.2.3 Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant, Visie op de leefomgeving'

De Omgevingswet, die naar verwachting in 2023 in werking treedt, bundelt de regels voor de fysieke leefomgeving. Vooruitlopend hierop heeft de provincie Noord-Brabant alvast een provinciale Omgevingsvisie opgesteld. De Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' is vastgesteld op 14 december 2018. De visie spreekt over een 'diepe' manier van kijken, een 'ronde' manier van kijken en een 'brede' manier van kijken, om zodoende aan de voorkant alle belangen te betrekken om uiteindelijk meer snelheid en kwaliteit te leveren. Dit houdt in dat men kijkt naar wat het initiatief voor 'people' in de gemeenschap betekent, wat het voor de 'planet' ofwel leefomgeving betekent en wat het oplevert in economisch opzicht of wel 'profit'. Bij afwegingen die moeten worden gemaakt over het behoud van levenskwaliteit in het hier en nu, in sociaal, economisch en ecologisch opzicht, moet rekening worden gehouden dat dit niet ten koste mag gaan van de levenskwaliteit elders en later.

De visie geeft ook expliciet aan dat de verantwoordelijkheid voor het fysieke domein veel meer verschuift naar de gemeenten. De provincie stuurt alleen nog op hoofdlijnen, stimuleert beweging en maakt (wenselijke) ontwikkelingen mogelijk. Er is één basisopgave (werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit) met als één van de vier hoofdopgaven voor 2050: “Brabant heeft een goede leefomgevingskwaliteit doordat wij op alle aspecten beter presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald. Brabant staat met zijn TOP-landschap van oude en nieuwe landschappen in de top 5 van Europa. De biodiversiteit binnen en buiten natuurgebieden is op orde, de lucht- en waterkwaliteit voldoet en de bodem is vitaal”. Ook wil de provincie in 2050 energieneutraal zijn, en klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.

De provincie wil tevens dat het stedelijk netwerk van Brabant in 2050 functioneert als één samenhangend duurzaam en concurrerend netwerk van steden en dorpen als onderdeel van de Noord-West Europese metropool. Tot slot is één van de vier hoofdopgaven dat Brabant in 2050 top kennis- en innovatieregio in Europa is.

Visie op duurzame energie

De provincie koppelt haar beleid aan het Rijksbeleid en nationale doelen. Nederland heeft voor 2030 een tussendoel gesteld van 49% CO2-reductie. In Noord-Brabant is deze ambitie voor 2030 overgenomen als nieuwe, minimaal te realiseren ambitie van 50%. Dit uitgangspunt is vertaald naar een eigen ambitie voor duurzame energieopwekking, besparing en beperking van CO2-uitstoot. Het doel voor 2060 is om 100% duurzame energie te gebruiken, grotendeels afkomstig uit Noord-Brabant.

De doelstelling is een grote uitdaging die vraagt om een actief en gericht tweesporenbeleid van de provincie:

  • Verminderen van energieverbruik in de gebouwde omgeving, industrie en mobiliteit en;
  • Verduurzaming van energie, door grootschalig gebruik van energie via wind, zon, water en duurzame warmte.

Een duurzame energieproductie biedt kansen voor de economische motor, sociale samenhang en het maatschappelijk rendement. Nieuwe digitale toepassingen helpen om energieopwekking en -gebruik zo efficiënt mogelijk te doen. De provincie sluit aan op de vijf nationale transitiepaden: elektriciteit, industrie, gebouwde omgeving, mobiliteit, landbouw en landgebruik.

Gebouwde omgeving

De provincie zet zich in voor een energieneutraal gebouwde omgeving. De provincie zet zich in voor de transitie van onze woningvoorraad en andere gebouwen naar energie-neutraal, te beginnen met energiebesparing.

Doorwerking in het bestemmingsplan:

De onderhavige ontwikkelingen zijn aan verschillende omgevingsaspecten getoetst. Gewezen wordt met name op de Landschappelijke Inpassing (bijlage 2) en de uitgevoerde, in Hoofdstuk 4, behandelde onderzoeken

Geconcludeerd kan worden dat de beide planontwikkelingen aanvaardbaar zijn vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening met respect voor de stedenbouwkundige en landschappelijke structuur.

3.2.4 Omgevingsverordening Noord-Brabant (ontwerp)

Allereerst zij opgemerkt dat de Omgevingsverordening thans nog niet in werking is getreden zodat het toetsing aan een toekomstige regelgeving betreft.

Naast een omgevingsvisie moet de provincie vanuit de Omgevingswet ook één omgevingsverordening vaststellen voor haar grondgebied. In de omgevingsvisie staat wat de provincie wil bereiken en wat ze wil doen om dat te bereiken. Soms vraagt dat om een nadere uitwerking van beleid en maatregelen in een (beleids)programma, soms zijn er regels nodig om de ambities te realiseren. Denk bijvoorbeeld aan het beschermen van belangrijke waarden als het drinkwater of de natuurgebieden. Net zoals de Omgevingswet een groot aantal wetten vervangt, zo vervangt de Brabantse omgevingsverordening diverse provinciale verordeningen. De Omgevingsverordening vervangt de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.

De provincie Noord-Brabant heeft als eerste stap op 5 november 2019 een Interim omgevingsverordening (Iov) vastgesteld waarin de bestaande regels zijn samengevoegd. De Omgevingsverordening treedt naar verwachting 1 januari 2023 in werking. Vanwege het uitstel van de invoering van de Omgevingswet en daarmee van de Omgevingsverordening tot vooralsnog 1 januari 2023 heeft de provincie de Iov op 11 maart 2022 geactualiseerd en zijn een aantal artikelen uit de ontwerp-Omgevingsverordening reeds opgenomen in de Iov. De Actualisatie 2022 is op 14 april 2022 gepubliceerd en daarmee op 2de volgende dag in werking getreden. Ter toelichting daarop heeft de provincie de Beleidsregel maatwerk omgevingskwaliteit Noord-Brabant op 5 juli 2022 vastgesteld die op 20 juli 2022 in werking is getreden.

De Omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.

Noord-Brabant heeft de ambitie tot de top van Europese kennis- en innovatie regio's te blijven behoren. Een aantrekkelijk leef-, woon- en vestigingsklimaat is hiervoor een essentiële voorwaarde. Dit zorgt ervoor dat bedrijven de weg naar Brabant weten te vinden, werknemers hier prettig wonen en innovaties sneller plaatsvinden. Daarom wordt gestreefd naar duurzame verstedelijking. Gebaseerd op de Brabantse omgevingsvisie wordt aandacht gevraagd voor de opgaven vanuit een veilige, gezonde leefomgeving, energietransitie, klimaatadaptatie en een concurrerende, duurzame economie.

Doorwerking in het bestemmingsplan:

De beide deelgebieden van het plangebied bevinden zich in het buitengebied. Toepassing wordt gegeven aan het ruimte voor ruimte beleid zoals neergelegd in de Iov, waarin in het kader van de Actualisatie 2022 reeds een aantal artikelen uit de toekomstige Omgevingsverordening zijn opgenomen. Ingevolge artikel 4 lid e van de Beleidsregel maatwerk omgevingskwaliteit Noord-Brabant blijft het oude regime inzake ruimte voor ruimte van toepassing is tot 1 januari 2023 aan welk regime hierboven onder 3.2.2 het initiatief is getoetst.

De Omgevingsverordening kent onder artikel 5.14 (Maatwerk met als doel omgevingskwaliteit) de mogelijkheid van het bouwen van een woning in het buitengebied.

Lid 2 onder a sub 1 t/m 3 bepaalt:

a. als de activiteit de realisatie van een woning betreft:

1. wordt de woning opgericht op een aanvaardbare locatie in Landelijk gebied;

2. is de fysieke tegenprestatie, die is gericht op het versterken van omgevingskwaliteit, qua omvang gelijk aan de tegenprestatie voor een ruimte-voor-ruimtekavel;

3. is in overleg met de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte onderzocht of de ontwikkeling van een ruimte-voor-ruimtekavel tot de mogelijkheden behoort;

Daarnaast vormt artikel 5.15 een specifieke regeling voor ruimte voor ruimte.

Het onderhavig initiatief past dus in de Omgevingsverordening

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie 2033

In februari 2014 is de 'Structuurvisie 2033' vastgesteld door de gemeenteraad van Drimmelen. Aanleiding voor het opstellen van de visie is dat er sinds het vaststellen van de vorige structuurvisie in 2001 sprake is van een grote ruimtelijke dynamiek. Op 25 juni 2020 is een 'Aanvulling op de Structuurvisie 2033' vastgesteld. Deze aanvulling richt zich op het aanwijzen van uitbreidingslocaties voor woningbouw.

Het deelgebied Drimmelenseweg is volgens de Structuurvisiekaart gelegen in het gebied 'Agrarisch gebied met gemengde functies met economische dragers'. De Structuurvisie bevat geen concrete beleidsuitspraken voor deze eenheid en verwijst naar het beleid zoals dat ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan “Buitengebied”. Dit bestemmingsplan verwijst naar de Notitie ruimte-voor-ruimte 2016 ten aanzien van het beleid voor ruimte-voor-ruimtewoningen. Deze notitie is opgevolgd door de Notitie ruimte-voor-ruimte 2019.

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.0bp21drim27pluk58a-vg01_0010.png"

Afbeelding 10: Structuurvisie Drimmelen 2033

In de 'Aanvulling op de Structuurvisie 2033' is het gebied 'Made Oost' aangewezen als woningbouwlocatie. De 2 ruimte-voor-ruimtekavels vormen geen belemmering voor deze woningbouwlocatie.

Conclusie: De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van de Structuurvisie 2033 en de Aanvulling 'Uitbreidingslocaties woningbouw'.

3.3.2 Notitie ruimte-voor-ruimte 2019 gemeente Drimmelen d.d. 12 december 2019.

Op 12 december 2019 heeft de gemeenteraad de gemeentelijk notitie “ruimte voor ruimte 2019” vastgesteld. Betreffende notitie vormt een aanvulling op de provinciale beleidsregels omtrent de toepassing van de regeling ruimte voor ruimte. Daarnaast zijn er eisen gesteld aan de op te richten woning. De kavel waarop de ruimte-voor-ruimtewoning wordt gerealiseerd, dient een oppervlakte te hebben van minimaal 1.000 m² en de breedte van het perceel dient minimaal 25 meter te bedragen.

Daarnaast gelden voor de woning de volgende bouwregels:

  • maximale goothoogte: 7 meter
  • maximale bouwhoogte: 11 meter
  • maximale inhoud: 750 m³
  • minimale afstand tot perceelsgrens: 5 meter

Voor de bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • maximale goothoogte: 3,3 meter
  • maximale bouwhoogte: 6 meter
  • bebouwde oppervlakte: 80 m²
  • minimale afstand tot perceelsgrens: 3 meter

Deze notitie neemt enerzijds de voorwaarden van artikel 3.80 Interim Omgevingsverordening Noord Brabant over en formuleert anderzijds een aantal aanvullende eisen. Voor zover de voorwaarden één op één overgenomen zijn uit artikel 3.80 van de Interim Omgevingsverordening Noord Brabant wordt onderstaand volstaan met een verwijzing naar hetgeen dienaangaande hierboven onder 3.2.2 is gesteld in het kader van de toetsing aan de in dat artikel gestelde voorwaarden.

Bouwlocatie

Verwezen zij naar hetgeen hierboven onder artikel 3.80 lid 1 sub b, c en d van de Interim Omgevingsverordening Noord Brabant is gesteld waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd.

Eisen woning en bijgebouw

Aan de onderstaande eisen voldaan:

Woning:

  • kavel moet minstens oppervlakte van 1.000 m2 hebben: de 2 kavels hebben oppervlaktes van circa 3.700 m2 en circa 2.600 m2;
  • breedte van kavel minimaal 25 meter: de beide kavels hebben beide een breedte van 35 meter;
  • inhoud woningen: niet meer dan 750 m3
  • afstand tot de perceelsgrens: meer dan 5 meter;
  • goothoogte niet hoger dan 7 meter;
  • bouwhoogte niet meer dan 11 meter.

Bijgebouw:

  • goothoogte niet meer dan 3,3 meter;
  • bebouwingshoogte niet meer dan 6 meter;
  • bebouwde oppervlakte: maximaal 80 m2;
  • afstand tot perceelsgrens meer dan 3 meter.

Saneringslocatie

Verwezen wordt naar hetgeen hierboven onder artikel 3.80 lid 2 sub a t/m sub i van de Interim Omgevingsverordening Noord Brabant is gesteld waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd.

Milieu

Ook hier wordt verwezen naar hetgeen hierboven onder artikel 3.80 lid 2 sub a t/m sub i van de Interim Omgevingsverordening Noord Brabant is gesteld waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd.

Aanvullend wordt de voorwaarde gesteld dat de sanering en de daarmee gepaard gaande milieuwinst plaatsvinden binnen de grenzen van de gemeente Drimmelen. Aan deze additionele eis wordt voldaan nu het gesloopte gesaneerde pluimveebedrijf gevestigd was in de gemeente Drimmelen (Plukmadestraat 58A Made).

3.3.3 Parkeren & verkeer

Met de inwerkingtreding van de “Reparatiewet BZK” op 29 november 2014 is het verplicht om het parkeren te reguleren middels de bestemmingsregeling. In de bestemmingsregeling kan worden opgenomen dat bij aanvraag om omgevingsvergunning (voor het bouwen en/of afwijken) dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de van toepassing zijnde parkeernormen. In het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' dient echter al bij vaststelling van een bestemmingsplan inzichtelijk te worden gemaakt dat redelijkerwijs in de aldus benodigde parkeerplaatsen feitelijk duurzaam kan worden voorzien. Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door het geldende parkeerbeleid.

Door de gemeente Drimmelen wordt in het 'Beleidsplan Verkeer en Vervoer Gemeente Drimmelen 2018-2028' aangesloten bij de parkeernormen zoals die zijn gesteld in de op dat moment geldende publicatie van het CROW. Daarbij wordt Drimmelen qua stedelijkheidsgraad ingedeeld in de categorie 'weinig stedelijk'. Het plangebied zelf is gelegen in de locatie 'buitengebied'. Voor een vrijstaande koopwoning geldt een parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen per woning (inclusief parkeren bezoekers). Bij iedere woning dienen 3 parkeerplaatsen aangelegd en in stand gehouden te worden. Voor deze parkeerplaatsen is meer dan voldoende ruimte op eigen terrein aanwezig. In de regels van het bestemmingsplan is vastgelegd dat voldaan moet worden aan het parkeerbeleid van de gemeente.

Conclusie: De ontwikkeling heeft voldoende ruimte om te kunnen voorzien in de benodigde parkeergelegenheid. Bovendien is de verplichting om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid geborgd in de regels behorende bij dit bestemmingsplan.

Teneinde de verkeersgeneratie te bepalen die gepaard gaat met de nieuwbouw, dienen de kengetallen uit de ASVV 2012 van het CROW te worden geraadpleegd. Het plangebied is gelegen in het buitengebied en te typeren als niet-stedelijk. Bij het te realiseren woningtype vrijstaand hoort een maximaal aantal voertuigbewegingen per etmaal (vpe) van 8,6 per woning. Derhalve genereert het plan in totaal (8,6 x 2) = 17,2 vervoersbewegingen per etmaal. Het plangebied wordt ontsloten op de Drimmelenseweg. De capaciteit van de Drimmelenseweg is voldoende toereikend voor het opvangen van deze beperkte verkeerstoename. De Drimmelenseweg is ter hoogte van het plangebied ingericht voor maximaal 30 km/uur.

In de regels is in artikel 13.1 opgenomen dat moet worden voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen. De uitvoerbaarheid van het initiatief voor verkeer is hiermee aangetoond.

3.3.4 Programma Wonen 2030 Gemeente Drimmelen

Voorop wordt gesteld dat voor het onderhavig initiatief een specifiek beleidskader bestaat, te weten; De Notitie ruimte-voor-ruimte 2019 gemeente Drimmelen d.d. 12 december 2019 waaraan het initiatief hierboven onder 3.2.2 is getoetst. Indien en voor zover al enige strijdigheid tussen beide beleidskaders met betrekking tot het onderhavige initiatief zou bestaan, hetgeen niet het geval is (zie hieronder), zou de Notitie ruimte-voor-ruimte prevaleren.

Het Programma Wonen 2030 Gemeente Drimmelen, hierna te noemen het Programma, hanteert om naast de doelstelling van 1.500 nieuwe woningen ook de doelen van betaalbare en levensloopbestendige woningen te realiseren een aantal criteria (Hoofdstuk 4 Criteria en locatiekeuzes).

Het Programma stelt op pagina 12:

Om naast onze doelstelling van 1500 nieuwe woningen ook onze doelen om voldoende betaalbare woningen en levensloopbestendige woningen te realiseren, hanteren we de volgende criteria:

• Voor plannen tot en met 5 woningen gelden geen specifiek eisen. Hiermee blijft het voor particulieren mogelijk om een eigen woning naar wens te realiseren.

Nu het onderhavig initiatief voorziet in de bouw van 2 r-v-r-woningen gelden ingevolge het Programma hiervoor geen specifieke eisen.

Gewezen wordt daarenboven op Hoofdstuk 8 (Duurzaamheid, nieuwe woonvormen en groene woonomgeving) van het Programma (p.22):

Groene woonomgeving / biodiversiteit

Een belangrijke waarde in onze gemeente is het zijn van een blauwgroene gemeente. Uitgangspunt is dat groen een belangrijk onderdeel is van een prettige leefomgeving en bijdraagt aan ontmoeten, spelen en sporten. Door in groen te investeren dragen we bij aan de biodiversiteit in onze gemeente. We kijken daarbij ook naar de openbare ruimte en denken bijvoorbeeld aan het groen inrichten van parkeerplaatsen. Binnen het Programma Duurzaamheid zijn hiervoor diverse acties opgenomen.

Van het plangebied bestaat krijgt ruim 2.300 m2 de bestemming Groen -Landschappelijke inpassing' zodat het onderhavig initiatief substantieel bijdraagt aan de biodiversiteit.

Conclusie: het initiatief is vanuit het Programma Wonen 2030 Gemeente Drimmelen alleszins uitvoerbaar.

3.3.5 Omgevingsvisie gemeente Drimmelen

Het onderhavig initiatief ziet op de bouw van 2 woningen en op de sanering en sloop van een pluimveebedrijf. Van belang is dus met name hetgeen de Omgevingsvisie stelt over wonen:

(..)

Woningbouw in de vorm van uitbreidingslocaties mag in beginsel niet ten koste gaan van gronden met meer dan een agrarische waarde (natuur en rust beschermen). Bij de ontwikkeling van nieuwe woningen wordt vergroening van de openbare ruimte gestimuleerd en verstening in de dorpen tegengegaan. Hierbij kan gedacht worden aan het groen inrichten van tuinen (in plaats van tegels) en het groen inrichten van parkeerplaatsen. Ook zien we mogelijkheden om hoger te bouwen dan 3 bouwlagen, als dit past in de omgeving. Bij de bouw van nieuwbouwwoningen wordt zo duurzaam mogelijk gewerkt, waarbij bijvoorbeeld aandacht is voor het gebruik en verspilling van materialen.

(..)

Er wordt een vervolg gegeven worden aan de ontwikkeling van Made Oost, waarin vooralsnog ruimte is gereserveerd voor 100 woningen. Ook in gebied nabij de Haagstraat in Made zijn nog bouwmogelijkheden

Doorwerking in het bestemmingsplan:

De beide woningen worden niet gebouwd op gronden met meer dan een agrarische waarde (natuur en rust). Het betreft grond met thans de bestemming 'Agrarisch-2' waarop gras wordt geteeld. Een substantieel deel van het deelgebied Drimmelenseweg nabij nummer 27 krijgt de bestemming 'Groen Landschappelijke Inpassing' waardoor het groen in de openbare ruimte toeneemt. In het kader van de waterretentie wordt daarenboven zoveel mogelijk groen gerealiseerd, bijvoorbeeld door het leggen van grastegels. De beide woningen worden los van aardgas gebouwd waardoor sprake is van duurzame woningen.

De sanering en sloop van de pluimveehouderij leiden ertoe dat de milieucontouren (hindercirkels) zijn vervallen. De slooplocatie is gelegen in het gebied Plukmade dat in de Omgevingsvisie als kansrijk voor woningbouw is aangemerkt. De reeds ingezette en deels gerealiseerde ontwikkeling van Made Oost kan hierdoor worden voortgezet en afgerond.

Conclusie: het initiatief past in de Omgevingsvisie van de gemeente Drimmelen.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Algemeen

Met betrekking tot een (ontwerp-)bestemmingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld:

'bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen'.

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek. Ten behoeve van het onderhavige plan heeft onderzoek plaatsgevonden naar een aantal uitvoeringsaspecten. Hieronder wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het gepleegde onderzoek. De onderzoeksrapporten zijn als bijlagen gevoegd bij dit bestemmingsplan.

4.2 Waterhuishouding

Relevante toetsingskaders

4.2.1 Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

4.2.2 Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

4.2.3 Keur Waterschap Brabantse Delta (2015)

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, dat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de Legger.

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.0bp21drim27pluk58a-vg01_0011.png"

Afbeelding 11: Legger Waterschap Brabantse Delta

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. Op basis van het huidige beleid van de Brabantse Delta dient een retentievoorziening op eigen terrein gerealiseerd te worden als de verharding meer dan 500 m2 bedraagt. De Keur kent diverse verbodsbepalingen voor handelingen in het watersysteem. Deze handelingen mogen enkel worden verricht indien een waterwetvergunning is verleend, of indien wordt voldaan aan algemene regels.

De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015. In de nieuwe keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:

  1. a. het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
  2. b. de toename van verhard oppervlak maximaal 500 m² is, of;
  3. c. de toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak.
  4. d. de toename van verhard oppervlak groter is dan 500 m2 is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel: benodigde retentiecapaciteit (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x gevoeligheidsfactor x 0,06

4.2.4 Watertoets

In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek gaan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en

de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Uit de kaarten behorende bij de Keur waterschap Brabantse Delta 2021 volgt dat de locatie niet gelegen is binnen de te beschermen gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.0bp21drim27pluk58a-vg01_0012.png"

Afbeelding 12: Kaart beschermde gebieden Keur Waterschap Brabantse Delta. Het plangebied is aangeduid met de zwarte stip

Gemeentelijk beleid

De zorgplicht voor stedelijk afvalwater is een gemeentelijke taak die is vastgelegd in de Wet milieubeheer. In deze wet is verder vastgelegd dat gemeenten verplicht zijn om een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) op te stellen, waarin zij hun beleid voor de rioleringszorg vaststellen. In de Waterwet (december 2009) is de gemeentelijke zorgplicht voor riolering verbreed naar een zorgplicht die ook het hemelwater en het grondwater omvat. Deze wettelijke verplichtingen en het aflopen van de planperiode zijn voor de gemeente Drimmelen aanleiding geweest om voor de planperiode 2018 tot en met 2022 een nieuw Water- en Rioleringsplan (WRP) Drimmelen op te stellen. In het WRP geeft de gemeente Drimmelen onder meer weer hoe zij invulling geeft aan haar zorgplichten voor de betreffende waterstromen.

Door de bouw van de 2 ruimte-voor-ruimte-woningen is er sprake van een toename van verharding. Realisatie van het initiatief past binnen de uitgangspunten van het Brabantse Delta. Het hemelwater zal op eigen terrein worden hergebruikt en/of in de grond worden geïnfiltreerd. Dit wordt in de regels voorwaardelijk verplicht gesteld.

Conform het gemeentelijk beleid dient op eigen terrein een infiltratievoorziening te worden gerealiseerd met een bergingscapaciteit van 60 mm. De inhoud van de waterberging moet als volgt worden bepaald:

- Verhard oppervlak = oppervlak bebouwing x 100% + oppervlak rest kavel x 50%

- Inhoud waterberging = verhard oppervlak x 60 mm

- Oppervlak bebouwing = oppervlak hoofgebouw en oppervlak erfbebouwing (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en carports)

Voor het berekenen van de vereiste waterberging is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden. Iedere woning inclusief aangebouwde bijgebouwen mag een inhoud hebben van maximaal 750 m3 en een goothoogte van 7 meter. Het realiseren van een kap is niet verplicht. Door uit te gaan van een gebouw dat een hoogte heeft van 3,50 meter (plat dak, alles gelijkvloers, verblijfsruimte minimaal 2,60 meter vermeerderd met beton, isolatie e.d.) wordt een oppervlak gebruikt van 214 m2 aan woning. Verder is per woning 80 m2 aan vrijstaande bijgebouwen toegestaan. In totaal derhalve maximaal 294 m2 verhard per woning. Daarnaast wordt uitgegaan van de oppervlaktes van de 2 percelen in het plangebied van circa 3.700 m2 respectievelijk 2.600 m2. De percelen in het plangebied hebben oppervlaktes met de bestemming 'Wonen' van 1.844 m2 respectievelijk 2.128 m2. Het verschil tussen de totale oppervlakte van het plangebied en de oppervlaktes met de bestemming 'Wonen' bestaat uit de oppervlakte van de bestemming 'Groen-Landschappelijk'. Wanneer deze gegevens ingevuld worden in de formule van de gemeente dan levert dit een waterbergingseis in een worst-case situatie op van:

Kavel 1 met oppervlakte van circa 2.600 m2 (1.844 m2 wonen);

  • (294 m2 x 100%) + ((1.844 m2 – 294 m2) x 50%) = 1.069 m2 verhard oppervlak;
  • 1.069 m2 x 60 mm = 64,14 m3 waterberging.

Kavel 2 met oppervlakte van circa 3.700 m2 (2.128 m2 wonen);

  • (294 m2 x 100%) + ((2.128 m2 – 294 m2) x 50%) = 1.211 m2 verhard oppervlak;
  • 1.211 m2 x 60 mm = 72,66 m3 waterberging.

Woning 1 (Kavel 1) heeft een rieten dak (dus) zonder dakgoten. Het regenwater dat van het dak valt, wordt opgevangen direct onder de onderzijde van het dak door middel van speciaal daartoe over de gehele lengte aan weerszijden van de daken in de bodem aangelegde bassins (waterkoffers) met een inhoud van minimaal 64,13 m3 van waaruit het water in de bodem zakt. Het water afkomstig van de overige verharding wordt eveneens afgevoerd naar deze bassins. Deze voorzieningen voorkomen dat het water van de overige verharding afvloeit naar de aanwezige watergangen.

Woning 2 (Kavel 2) wordt voorzien van een ondergronds bassin (waterkoffer) met een inhoud van minimaal 72,66 m3 voor de opslag van het water afkomstig van het dak en van de erfverharding. Dit water primair wordt gebruikt voor de beregening van de tuin.

De beide bassins worden voorzien van een overloop zodat bij overschrijding van de aanwezige retentiecapaciteit het surplus aan water gedoseerd wordt afgevoerd naar het gedeelte van het plangebied met de bestemming Groen Landschappelijk (circa 2.333 m2) en naar het achterliggend Agrarisch-2 gebied alwaar het in de bodem zakt.

Eventueel in de toekomst aan te leggen zwembaden zijn te voorzien van een biologisch zelfreinigend systeem, soortgelijk als het reeds aanwezige zwembad bij Drimmelenseweg 72. Indien al wordt besloten tot de aanleg van een WKO-systeem vindt de opslag plaats in een aquifer en vindt lozing via de riolering niet plaats.

De beide kavels lopen buiten het plangebied door in westelijke richting en zijn in totaal circa 13.500 m2 respectievelijk circa 8.770 m2 groot. De oppervlakte buiten het plangebied behoudt de gebiedsbestemming 'Agrarisch-2' (gemengde plattelandseconomie) en mogen niet bebouwd dan wel anderszins verhard worden. Hetzelfde geldt voor de oppervlakte van circa 2.333 m2 met de bestemming 'Groen – Landschappelijke inpassing' waardoor de mogelijkheid van waterretentie op eigen 'grond' een veelvoud zal zijn van de hierboven berekende inhouden. Op de onderstaande afbeelding is het Agrarisch-2 gebied buiten het plan gebied weergegeven met nummer 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.0bp21drim27pluk58a-vg01_0013.png" Afbeelding 13: waterretentie op eigen terrein

Bovenstaande berekening is de worst case variant. Om water in de planuitwerking expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing te nemen en hemelwater op een duurzame wijze te verwerken (hydrologisch neutraal) wordt geadviseerd om in het ontwerp niet te veel verharding aan te brengen en bijvoorbeeld te werken met half verhardingen zoals grastegels. Het gaat om holle waterdoorlatende tegels (meestal met honingraatstructuur) in kunststof of beton waarmee de oprit en andere delen van het erf zoals tuinpaden verhard kunnen worden én tegelijk een natuurlijke uitstraling behouden. Door de openingen te vullen met teelaarde en graszaad groeit er gras tussen de tegels.

Daarnaast kan de tuin zodanig worden ontworpen dat regenwater gemakkelijk naar het groen kan stromen, door bijvoorbeeld plantvakken lager te plaatsen en deze zonder opstaande rand aan te leggen. Door in het tuinontwerp te werken met hoogteverschillen kan tijdens zwar regenbuien tijdelijk water worden vastgehouden in de onverharde lager gelegen delen. In deze delen kan het (regen)water geleidelijk infiltreren in de bodem. Bij het ontwerp dient rekening te worden gehouden dat de lager gelegen delen op afstand van zowel de woning als naastgelegen percelen zijn gelegen. Afstroming van hemelwater richting gebouwen en/of aangrenzende percelen dient te worden voorkomen.

In het kader van de verlening van de voor de bouw van de woningen met bijgebouwen benodigde omgevingsvergunningen en/of ontheffingen vindt met inachtname van het hierboven gestelde, het worst case scenario daaronder begrepen, maatwerk plaats.

Het plangebied wordt thans ontsloten door middel van 1 door het Waterschap Brabantse Delta vergunde duiker met een breedte van ruim 9 meter. Deze duiker wordt verwijderd en vervangen door 2 door het Waterschap te vergunnen duikers, voor elke kavel 1, met een breedte van 4,5 meter die tezamen de oppervlakte van de bestaande duiker niet overschrijden omdat de lengte van deze 2 duikers gelijk is aan de lengte van de bestaande duiker. De 4,5 meter wordt gemeten ter hoogte van de slootbodem. Beide nieuwe duikers worden aangelegd in hetzelfde profiel. Per saldo vindt dus geen demping van (een gedeelte van) de watergang plaats zodat compensatie op eigen terrein niet aan de orde is.

De bestaande drukriolering in de omgeving van het deelgebied is in beheer en eigendom van de gemeente Drimmelen. De te realiseren woningen worden voor wat betreft het afvalwater hierop aangesloten.

Conclusie: De uitvoerbaarheid van het initiatief voor het aspect water is hiermee aangetoond.

4.3 Externe Veiligheid

4.3.1 Inrichtingen en externe veiligheid

Toetsingskader

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat de nieuwe woningen niet binnen 200 meter van een transportroute, niet binnen het invloedsgebied van een (gas)leiding of binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting gelegen zullen zijn. Het uitvoeren van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) om de hoogte en toename van het groepsrisico inzichtelijk te maken is niet benodigd.

4.3.2 Transport en externe veiligheid

Aandachtspunt bij een ruimtelijke ontwikkeling zijn de risico's ten gevolge van opslag, gebruik, productie en/of transport van gevaarlijke stoffen.

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het besluit horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand '0' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat het plangebied is gelegen op een afstand van circa 2 km van de Rijksweg A59 , waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Voor het groepsrisico gelden geen vast veiligheidsafstanden. Op circa 200 meter ligt een spoorlijn die het bedrijventerrein Weststad – Statendam aansluit op het landelijk net. Deze spoorlijn wordt niet genoemd in het Revi en er vindt dus ook geen transport van gevaarlijke stoffen over plaats. Gelet op de ruime afstand van de weg tot het dichtstbijzijnde plangebied vormt de ligging van de weg en het spoor geen belemmering voor onderhavig voornemen.

Op ca. 2 km is de Rijksweg A59 gelegen, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het invloedsgebied van de vervoerde stoffen over deze transportroute reikt niet tot de nieuwe woningen. Zodoende wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering oplevert voor de realisatie van de woningen in het bouwplan.

Conclusie Het aspect transport en externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.3.3 Buisleidingen en externe veiligheid

Toetsingskader Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante buisleidingen zijn gelegen, is de risicokaart geraadpleegd. Uit de risicokaart blijkt dat op een afstand van circa 3,4 kilometer tot het plangebied een leidingstrook is gelegen met daarin diverse leidingen. Er is geen sprake van een PR 10-6 risicocontour. Voor het groepsrisico gelden geen veiligheidsafstanden. Gelet op de ruime afstand van het plangebied tot deze leidingen vormt de ligging van de leidingen geen belemmering voor het onderhavig voornemen.

Conclusie: Het aspect buisleidingen en externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.0bp21drim27pluk58a-vg01_0014.png" Afbeelding 14: Uitsnede risicokaart

4.3.4 Kabels en leidingen

De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.

a. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;

b. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;

c. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;

d. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;

e. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken.

Beoordeling

Ter plaatse van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Indien nodig zal in een later stadium van onderhavig project een KLIC-melding worden uitgevoerd.

Conclusie: Er zijn geen belemmeringen met betrekking tot de aanwezigheid van kabels en leidingen.

4.4 Gezondheid

4.4.1 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit nieuwbouw

4.4.2 Spuitzones

De percelen landbouwgrond alle zijn gelegen aan de Drimmelenseweg en Witteweg. Het betreft gronden, gelegen in Agrarish-1 gebied (noordzijde Witteweg) en Agrarisch-2 gebied (zuidzijde Witteweg en Drimmelenseweg), die uitsluitend gebruikt worden voor de teelt van voedergewassen voor de veehouderij, met name gras en af en toe mais. Grasland wordt zelden bespoten, maisland 1 keer per jaar kort na het zaaien. Intensieve gewassen zoals bijvoorbeeld groenten en bomen worden in de wijde omgeving van de 2 woningen niet geteeld. De teelt van intensieve gewassen is niet uitgesloten maar is, vanwege de grondsoort (lichte zandgrond) die droogtegevoelig is en van oorsprong onvoldoende mineralen bevat voor intensive teelten, onwaarschijnlijk.

In dit verband spelen beregeningsbeperkingen vanuit het Waterschap Brabantse Delta in droge tijden een rol terwijl de bemestingsnormen voor deze gronden vanuit de Meststoffenwet steeds verder beperkt worden ter voldoening aan de Nitraatrichtlijn (Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991, inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen). Geen enkel perceel ten zuiden van de Witteweg tot aan de Koekoekweg wordt tot op heden gebruikt voor intensieve teelten.

Al langere tijd zijn spuitzones in het kader van bestemmingsplanprocedures onderwerp van debat. Een spuitzone is de ruimte rondom een bepaald gebied waar gewassen bespoten worden. Het gaat bij de spuitzones om de afstand tussen gevoelige functies, zoals wonen, en agrarische bedrijvigheid, waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt.

In de bestemmingsplan-praktijk wordt in de regel een afstand van 50 meter tussen het perceel waarop de te bespuiten gewassen staan en een gevoelig object, zoals een woning, in acht genomen. Agrarische gronden en gronden met een groenbestemming worden niet aangemerkt als voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten. Bij voornoemde afstand wordt ervan uitgegaan dat enerzijds de bedrijfsvoering van de agrariër niet wordt belemmerd en anderzijds dat er geen nadelige effecten optreden voor de volksgezondheid.

Van belang in dit verband is de uitspraak van de ABRS 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:851. De Afdeling overweegt allereerst dat geen wettelijke bepalingen bestaan over de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop chemische bestrijdingsmiddelen worden gebruikt bij de teelt van gewassen en nabijgelegen gevoelige bestemmingen. Deze overweging wordt – in min of meer dezelfde bewoordingen – al lang door de Afdeling gebezigd (zie bijv. 3 december 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BG5883, r.o. 2.6). Hierna vervolgt de Afdeling door aan te geven dat een planologische keuze, waarbij sprake is van een afstand van 50 m tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid in de fruitsector waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk wordt geacht. Dit neemt niet weg dat de raad een kortere afstand in een bepaalde situatie toereikend kan achten om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen. Ook deze overweging past binnen een lange lijn van rechtspraak van de Afdeling.

Vgl. ABRS 5 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:736, r.o. 3.2.

3.2. De Afdeling stelt vast dat er geen wettelijke voorschriften zijn over de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop bomen en andere gewassen in de open lucht worden gekweekt en nabijgelegen gevoelige objecten, zoals woningen. Het ontbreken van dergelijke voorschriften laat echter onverlet dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen dient plaats te vinden, waarbij de aan te houden afstand tussen een fruitteeltbedrijf en woningen zodanig gekozen dient te worden dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 18 mei 2011, in zaak nr. 201001510/1/R3, is toepassing van de vuistregel om een afstand aan te houden van 50 m tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid in de fruitsector waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk. Dit brengt echter niet reeds met zich dat een kortere afstand in een concreet geval niet redelijk zou kunnen zijn, indien aan deze afstand een deugdelijke motivering ten grondslag is gelegd

Een goede ruimtelijke ordening wordt verkregen door het coördineren en afwegen van de verschillende belangen die bij het gebruik van de in het plan begrepen grond en opstallen zijn betrokken. Uit jurisprudentie blijkt dat in het kader van een bestemmingsplan een afweging van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen dient plaats te vinden, het milieubelang niet uitgezonderd, waarbij de aan te houden afstand tussen een agrarisch bedrijf en nabijgelegen gevoelige objecten zodanig gekozen dient te worden dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het gevoelige object kan worden gegarandeerd en dat de bedrijfsvoering van de betrokken agrariër niet wordt belemmerd.

Bij uitspraak van 20 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3524) heeft de ABRS het volgende bepaald. In deze uitspraak ging het om agrarische gronden die werden gebruikt ten behoeve van de veehouderij. Ook in dit geval sloot het vigerende bestemmingsplan ter plaatse de teelt van gewassen waarbij bestrijdingsmiddelen mochten worden gebruikt, niet uit. De vraag was nu, of de raad met die mogelijkheid rekening had moeten houden bij de vaststelling van het plan, dat woningbouw mogelijk maakte. De Afdeling nam daartoe in aanmerking, dat de veehouder geen enkel concreet voornemen kenbaar had gemaakt om het huidige agrarische gebruik te wijzigen. Bovendien had appellant ook niet gesteld dat wijziging van het gebruik binnen de planperiode voorzienbaar was. Gezien de omstandigheden dat sprake was van een veehouderij die recent nog had uitgebreid en geen plannen kenbaar had gemaakt om het bedrijf te staken of de bedrijfsvoering ingrijpend te wijzigen, komt de Afdeling tot de conclusie dat verandering van het bestaande agrarische gebruik binnen de planperiode zodanig onwaarschijnlijk is, dat de raad in redelijkheid geen rekening had hoeven te houden met een vorm van agrarisch gebruik waarbij spuitzones dienen te worden aangehouden.

Uit deze uitspraak volgt dus – kortgezegd – dat voor het antwoord op de vraag of rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat het gebruik van de agrarische gronden wordt gewijzigd naar teelt, bezien moet worden of deze wijziging binnen de planperiode voorzienbaar is. Indien deze wijziging zodanig onwaarschijnlijk is, behoeft de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan dat woningbouw mogelijk maakt, geen rekening te houden met spuitzones. Verder volgt uit deze uitspraak dat voor gebruik ten behoeve van de veehouderij niet wordt aangemerkt als teelt, derhalve dat geen spuitzones aangehouden dienen te worden.

De Afdeling overweegt immers in haar uitspraak van 20 december 2017:

(..)

r.o. 36.1:

De Afdeling constateert dat in de bestaande situatie geen sprake is van een spuitzone, omdat [appellante sub 9] geen fruit, bomen, of andere gewassen teelt maar melkvee houdt. De gronden van [appellante sub 9] liggen grotendeels buiten het plangebied, maar grenzen daar wel aan. Een deel van de gronden van [appellante sub 9] ligt binnen het plangebied - als onderdeel van het tracé van de randweg - en daaraan is de bestemming "Verkeer" toegekend.

Voor een deel van de gronden buiten het plangebied - ten zuiden van de randweg - geldt het bestemmingsplan "Buitengebied Heeze-Leende 2014". In dat bestemmingsplan is aan die gronden de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" toegekend. In artikel 5, lid 5.1, van de regels van dat plan zijn gronden met deze bestemming onder meer bestemd voor agrarische doeleinden. De planregels van dat plan sluiten het telen van bomen, fruit of andere gewassen waarbij bestrijdingsmiddelen worden gebruikt niet uit.

Voor het overige deel van de gronden van [appellante sub 9] buiten het plangebied - ten noorden van de randweg - geldt het bestemmingsplan "Kom Heeze 2013". In dat bestemmingsplan is aan die gronden de bestemming "Agrarisch - 1" toegekend. In artikel 3, lid 3.1, onder a, van de regels van dat plan zijn gronden met deze bestemming onder andere bestemd voor agrarische doeleinden. Ook de planregels van dit plan sluiten het telen van bomen, fruit of andere gewassen waarbij bestrijdingsmiddelen worden gebruikt niet uit.

36.2. Gezien het voorgaande is het planologisch mogelijk dat [appellante sub 9] het huidige gebruik van haar gronden voor een veehouderij wijzigt in het telen van gewassen waarbij bestrijdingsmiddelen worden gebruikt. Hierdoor zou alsnog een spuitzone ontstaan. Het plan voorziet op een afstand van ongeveer 17 meter van de gronden van [appellante sub 9] in de bouw van woningen.

De vraag die ter beoordeling van de Afdeling voorligt is of de raad met die mogelijkheid rekening had moeten houden bij de vaststelling van het plan. Hierbij is in de eerste plaats van belang dat [appellante sub 9] geen enkel concreet voornemen kenbaar heeft gemaakt om het huidige agrarische gebruik te wijzigen. [appellante sub 9] heeft ook niet gesteld dat wijziging van het gebruik binnen de planperiode voorzienbaar is. Gezien de omstandigheden dat hier sprake is van een veehouderij die recent nog heeft uitgebreid en geen plannen kenbaar heeft gemaakt om het bedrijf te staken of de bedrijfsvoering zo ingrijpend te wijzigen, is verandering van dit bestaande agrarische gebruik binnen de planperiode zodanig onwaarschijnlijk dat de raad in redelijkheid geen rekening hoeven te houden met een vorm van agrarisch gebruik waarbij spuitzones dienen te worden aangehouden.

Voor zover [appellante sub 9] verwijst naar de uitspraak van 29 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:868, overweegt de Afdeling dat dit geen vergelijkbare situatie betrof. In die zaak was ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan reeds een agrarisch bedrijf aanwezig dat gewassen kweekte waarbij bestrijdingsmiddelen werden gebruikt. Dit betoog faalt.

(..)

Conclusie: nu het perceel nummer 1413 al decennia in gebruik is ten behoeve van de veehouderij (weiden van rundvee en schapen) en er geen enkele aanwijzing is dat dit gebruik gewijzigd gaat worden geldt sowieso geen spuitzone. De omstandigheid dat het perceel ten dele belendt aan het plangebied met daarin aanwezig een woning en een tuin staat niet in de weg aan een aanvaardbaar woon – en leefklimaat. De veehouder op het perceel nummer 1413 heeft geen enkel voornemen om de het gebruik van dit perceel te wijzingen van grasland naar een andere intensieve teelt. Het is geenszins voorzienbaar dat binnen de planperiode omgeschakeld wordt naar een intensieve teelt. De huidige teelt is sedert decennia gras en het perceel is in de Basis Registratie Gewaspercelen (BRP) geregistreerd als 'grasland blijvend'. Indien en voor zover daarbij al sprake is van toepassing van gewasbeschermingsmiddelen, dan is sprake van neerwaartse toepassing. Dit leidt tot kortere driftafstanden dan in geval van opwaartse toepassing in bijvoorbeeld een boomgaard waarop de jurisprudentie van de ABRS ziet.

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.0bp21drim27pluk58a-vg01_0016.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1719.0bp21drim27pluk58a-vg01_0017.png"

Afbeelding 16: kadastrale kaart met plangebied (groen) en nabij gelegen percelen grond

In de onderhavige situatie loopt de afstand tussen de dichtstbij gelegen percelen landbouwgrond en de gevoelige objecten (woningen en tuinen) op van 0 tot 180 meter zoals blijkt uit afbeelding 16 waaruit reeds volgt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Immers, het perceel 1413 betreft permanent grasland. Hierbij wordt opgemerkt dat de afstanden gemeten zijn tot aan de grenzen van het plangebied. In dit verband wordt verwezen naar afbeelding 8 (landschappelijke inpassing). Alle percelen liggen op meer dan 50 meter afstand van de gevoelige objecten, uitgezonderd perceel 1413.

De westzijde van de percelen nummers 1774 en 2896 is niet meegenomen bij de berekening van de afstand tot het plangebied omdat dit perceelgedeelte, hoewel geen onderdeel van het plangebied, in eigendom komen van de kopers van de beide ruimte voor ruimte kavels en daarmee aan de agrarische bedrijfsvoering worden onttrokken. Voor het onwaarschijnlijke geval deze perceelgedeelten in de toekomst weer agrarisch gebruikt gaan worden geldt allereerst dat het dan, net als het huidige agrarisch gebruik, als grasland voor de veehouderij zal zijn zodat geen spuitzones gelden, althans op basis van de huidige jurisprudentie en inzichten. De grondsoort leent zich daarvoor niet (zie onder). Verder geldt ook hier ABRS 20 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3524)

36.2:

(..)

Overigens geeft - zoals ter zitting namens de raad is toegelicht - de afstand tussen de nieuwe woningen en de gronden van [appellante sub 9] voldoende mogelijkheden, in het hoogst onwaarschijnlijke geval dat [appellante sub 9] de bedrijfsvoering zou omschakelen naar de teelt van gewassen waarbij een spuitzone dient te worden aangehouden, om maatregelen te treffen die de spuitzone zodanig verkleinen dat de nieuwe woningen geen belemmering vormen voor die vorm van agrarisch gebruik.

(..)

De afstand tussen de achtergevels van de beide woningen en de betreffende perceelgedeelten bedraagt circa 40-45 meter zodat voldoende ruimte aanwezig is om maatregelen te treffen die de spuitzone zodanig verkleinen dat de nieuwe woningen geen belemmering vormen voor die vorm van agrarisch gebruik. Verder kan in de toekomst aan de mogelijke nieuwe eigenaren van deze achterliggende perceelgedeelten de kwalitatieve verplichting (art. 6:252 BW) opgelegd worden, versterk door een kettingbeding, de gronden ten westen van het plangebied te blijven gebruiken als grasland. Een andere mogelijkheid is de westelijke percelen bij eventuele verkoop te belasten met een erfdienstbaarheid om deze niet te bespuiten (artikel 5:71 BW).

Verder wordt gewezen op een aantal locatie specifieke omstandigheden met betrekking tot perceel 1413 die meebrengen dat zonder meer sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het dichtstbij gelegen perceel (nummer 1413) wordt voor 75% van het plangebied afgescheiden door de woning, bijgebouw, tuin en erfafscheiding aan de Drimmelenseweg 21. Het resterende perceelgedeelte wordt van het plangebied afgescheiden door een watergang die grenst aan een teeltvrije zone. Een teeltvrije zone is de strook tussen de insteek van een oppervlaktewaterlichaam en het te telen gewas waarop geen gewas of niet hetzelfde gewas als op de rest van het perceel wordt geteeld. Alleen bij grasland mag de teeltvrije zone ook grasland zijn. Binnen de teeltvrije zone mag niet worden gespoten en bemest, er is alleen pleksgewijze onkruidbestrijding toegestaan (met afschermende spuitdop). Deze teeltvrije zone bedraagt 0,50 meter voor gras en loopt op tot 1,5 meter voor boomkwekerijgewassenmeter. In artikel 3.78a, lid 1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer is vastgelegd dat in ieder geval een driftreductie moet worden bereikt van 75%, bepaald volgens 'Meetprotocol voor het vaststellen van de driftreductie van neerwaartse en op- en zijwaartse spuittechnieken', versie van 1 juli 2017 (artikel 3.78a, lid 2 Activiteitenbesluit milieubeheer - Barim jo. artikel 3.81 Regeling omgevingsrecht - Rarim). De buitenste dop moet een kantdop zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.0bp21drim27pluk58a-vg01_0018.png"

Afbeelding 17. Schematische weergave van teeltvrije zone insteek en tallud (bron www.toolwaterbox.nl)

Spuiten is verboden als de windsnelheid meer bedraagt dan vijf meter per seconde (gemeten op twee meter hoogte of één meter boven gemiddelde spuitboomhoogte bij op- of neerwaartse bespuiting). Dit komt ongeveer overeen met een windkracht van 5 Beaufort (gemeten op tien meter hoogte). Dit verbod geldt niet bij een teeltbedreigende situatie (dit moet wel door de teler worden bewezen).

Verder wordt het plangebied omzoomd met de bestemming 'Groen-Landschappelijk inpassing' die zich kenmerkt door robuust groen hetgeen mede voorkomt dat de eventuele drift de woningen bereikt. Van belang in dit verband is met name het boomgaardje achter de tuin van de woning Drimmelenseweg 21. Dit boomgaardje bestaat uit 2 stuks Malus sylverstris (wilde appel) 1 Prunus avium (zoete kers) en 1 Prunus domestica (pruimenboom). Alle bomen hebben een stamdoorsnede van 14-16 cm.

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.0bp21drim27pluk58a-vg01_0019.png" Afbeelding 18: beplantingsplan Bron: landschappelijke inpassing B4o d.d. 13 januari 2022

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.0bp21drim27pluk58a-vg01_0020.png"

Afbeelding 19: Boomgaard. Bron: landschappelijke inpassing B4o d.d. 13 januari 2022

Het betreft dus volumineuze bomen die kort op elkaar staan en tezamen een mogelijke drift kunnen keren.

Het boomgaardje is dermate klein dat per definitie bedrijfsmatig gebruik en daarmee het gebruik van bestrijdingsmiddelen is uitgesloten.

Conclusie: de spuitzones vormen geen beletsel voor de bouw van de 2 woningen in het deelgebied Drimmelenseweg nabij nummer 27.

4.4.3 Geur: Wet geurhinder en veehouderij in combinatie met VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering

Inleiding:

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor de geurbelasting die afkomstig is van veehouderijen. Belangrijke kenmerken van de Wet geurhinder en veehouderij zijn beleidsvrijheid en maatwerk. De gemeenteraad kan in een verordening een andere waarde of afstand stellen dan de wettelijke waarden en afstanden van de artikelen 3 en 4Wgv. Deze bevoegdheid staat in artikel 6 Wgv. De basis van een verordening is een gemeentelijke visie. Met zo'n gebiedsvisie, stelt de gemeenteraad eigen maximaal toegestane waarden en afstanden in de verordening vast. Daarmee bepaalt ze de uitbreidingsmogelijkheden voor veehouderijen én de verwachte geurhinder voor de geurgevoelige objecten. Met een geurverordening is het mogelijk om ter plaatste van bepaalde gebieden minder strenge geurnormen te hanteren. Bijvoorbeeld bij woningbouwontwikkelingen die op de rand van het woongebied en het buitengebied liggen. Hiermee wordt woningbouwuitbreiding niet op slot gezet en hoeven de veehouderijen niet beperkt te worden. De gemeente Drimmelen heeft van deze mogelijkheid weliswaar geen gebruik gemaakt maar het toont wel aan dat de wetgever het bevoegd gezag (de gemeente) de mogelijkheid biedt om af te wijken van de waarden van de artikelen 3 en 4 Wgv. Voor het plangebied gelegen in het niet-concentratiegebied en buiten de bebouwde kom zou in een geurverordening een maximale geurbelasting van 20 ouE/m3 toegestaan zijn.

De dichtst bij het plangebied gelegen veehouderij is gevestigd aan de Drimmelenseweg 38 Made. Dit bedrijf heeft in het bestemmingsplan 'Buitengebied Veegplan 1' als functieaanduiding 'grondgebonden veehouderij'. Ingevolge artikel 4.1.2 sub c van dit bestemmingsplan is ter plaatste van deze functieaanduiding uitsluitend een grondgebonden veehouderij, niet zijnde een paardenhouderij toegestaan.

Het bevoegd gezag heeft volgens het WebBvB 50 stuks melkvee, 35 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar, 35 vleeskalveren in de leeftijd 0 tot 8 maanden en 50 schapen vergund in 1992. Het betreft dus diersoorten waarvoor ingevolge de Wgv geen emissiefactoren gelden, uitgezonderd de 35 vleeskalveren in de leeftijd van 0 tot 8 maanden en de 50 schapen.

Artikel 1.78 bestemmingsplan Buitengebied Veegplan 1 definieert intensieve veehouderij als:

Agrarisch veehouderijbedrijf, niet zijnde een grondgebonden veehouderij, met een bedrijfsvoering die gericht is op het houden van landbouwdieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geitenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;

Vleeskalveren mogen ingevolge artikel 1.78 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Veegplan 1' alleen gehouden worden op bedrijven met de functieaanduiding intensieve veehouderij. Het bedrijf aan de Drimmelenseweg 38 Made ontbeert deze functieaanduiding waaruit volgt dat, hoewel milieu-hygiënisch vergund, de vleeskalveren niet aanwezig mogen zijn op dit bedrijf en niet in de geurberekening betrokken kunnen worden. Het gaat bij de geurberekening immers om het planologisch maximaal toegestane en niet om het milieu-hygiënisch maximaal toegestane.

Conclusie: op het bedrijf Drimmelenseweg 38 Made mogen alleen dieren aanwezig zijn waarvoor geen emissiefactoren maar wel vaste afstanden gelden, uitgezonderd de 50 schapen.

Onderzoek:

Bergs Advies B.V. heeft een onderzoek geurhinder en veehouderij uitgevoerd (bijlage 3).

In het geuronderzoek d.d. 30 augustus 2022 (bijlage 3) wordt ten aanzien van geur geconcludeerd (p.15):

In onderhavig onderzoek is de geur van veehouderijen ten aanzien van het realiseren van twee ruimte-voorruimte woningen aan de Drimmelenseweg te Made onderzocht. Het betreft gekochte titels op basis van het saneren van het pluimveebedrijf aan de Plukmadestraat 58a te Made.

Het onderzoek geeft een antwoord op onderstaande vragen:

· Wordt niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad (belangen veehouderij en derden)?

· Is ter plaatse een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd (belang geurgevoelig object)?

Omgekeerde werking

Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied voldoende ruimte biedt om de woningen buiten de afstands- en geurcontouren op te richten van veehouderijbedrijven rondom het plan gelegen. Op basis van afstanden kan worden gesteld dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Uit de toetsing aan de vaste afstanden blijkt, dat er wordt voldaan aan de afstandsnormen. De veehouderij aan Drimmelenseweg 38 wordt gerespecteerd. Daarnaast is het bestaand geurgevoelig object aan Drimmelenseweg 21 reeds beperkend voor de veehouderij aan Drimmelenseweg 38. Er wordt dus niemand onevenredig in zijn belangen geschaad.

Woon- en leefklimaat

Uit het onderzoek is gebleken dat de voorgrondbelasting bepalend is voor het bepalen van het woon- en leefklimaat. De voorgrondbelasting bedraagt 3,78 tot 6,15. Deze geurbelasting past binnen de geldende geurnorm voor geurgevoelige objecten van 8 OUE/m3 die in het plangebied geldt. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een 'matig' tot tamelijk slecht' woon- en leefklimaat.

Het woon- en leefklimaat is met 19 tot 24% geurgehinderden ruim onder de 29% geurgehinderden dat overeenkomt met de toegestane geurnorm van 8 OUE/m3. Hiermee is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De achtergrondbelasting is met 16 tot 19% geurgehinderden lager dan de grenswaarde van de Provincie Noord-Brabant van 20 % geurgehinderden. Hiermee is de achtergrondbelasting eveneens aanvaardbaar.

Gelet op bovenstaande kan worden geconcludeerd dat zowel woon- en leefklimaat als omgekeerde werking geen belemmering vormen voor het realiseren van de ruimte voor ruimte woningen.

Op de verbeelding zijn bouwvlakken opgenomen zodat de afstand van 50 meter van de woningen tot de veehouderij Drimmelenseweg 38 geborgd is.

In dit verband wordt tot slot gewezen op ABRS d.d.17 juli 2013 ECLI:NL:RVS:2013:3089 waaruit volgt dat ook bij een redelijk goed tot zeer slecht leefklimaat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

Conclusie: het onderhavig initiatief is uitvoerbaar vanuit de Wet geurhinder en veehouderij bezien.

4.4.4 Gezondheid en geitenhouderijen

Algemeen:

Ten aanzien van de relatie tussen geitenhouderijen en longontsteking is de oorzaak daarvan nog steeds onduidelijk. Het kenniscentrum InfoMill stelt dienaangaande op de site van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat;

Het is nog niet duidelijk wat de oorzaak is van de relatie tussen geitenhouderijen en de verhoogde kans op longontsteking. Daarom lopen er nog verschillende vervolgonderzoeken.

De Q-koortsuitbraak heeft waarschijnlijk tijdens de vroege jaren bijgedragen aan het verhoogde aantal longontstekingen. Maar het is geen verklaring van het verhoogde risico vanaf 2011. Want mensen met longontstekingen hadden bijvoorbeeld niet vaker een infectie met de Q-koortsbacterie doorgemaakt. “Gezien de onzekerheden rondom de oorzaken van het verhoogde risico op longontsteking rondom geitenbedrijven is eerst meer onderzoek nodig in en om geitenhouderijen naar het voorkomen van, de samenstelling van, de uitstoot van en verspreiding van (bio)-aerosolen en fijnstof, alvorens gerichte bedrijfsmaatregelen te kunnen adviseren”, aldus de VGO-onderzoekers.

Geiten en longontsteking - Kenniscentrum InfoMil

De oorzaak is dus niet duidelijk en aldus is ABRS 23 februari 2022 (geitenhouderij Abcoude) (ECLI:NL:RVS:2022:556) vanuit de omgekeerde werking onverkort van toepassing op het onderhavig initiatief:

r.o. 4.3:

In dit geval gaat het om een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo. Een omgevingsvergunning voor die activiteit kan op grond van artikel 2.14, derde lid, van de Wabo alleen worden geweigerd als dat in het belang van de bescherming van het milieu is. Het bevoegd gezag heeft beoordelingsruimte bij de vraag wat in het belang van de bescherming van het milieu nodig is.

Naar het oordeel van de Afdeling geeft dit toetsingskader aan het bevoegd gezag niet de ruimte om een omgevingsvergunning uitsluitend uit voorzorg te weigeren. Het college moet nagaan of het belang van de bescherming van het milieu eraan in de weg staat dat de vergunning wordt verleend. Dit betekent dat het aan het bevoegd gezag is de belangen te benoemen die zich verzetten tegen het toelaten van de aangevraagde milieuactiviteit. Alleen belangen waarover voldoende duidelijkheid en zekerheid bestaat, kunnen in dit verband een rol spelen. Ook voor belangen die zijn gerelateerd aan gezondheid betekent dit, anders dan zou kunnen worden afgeleid uit de uitspraken van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2395, en van 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1267, dat op grond van algemeen wetenschappelijk aanvaarde inzichten moet vast staan dat de activiteit waarvoor de vergunning wordt gevraagd zodanige risico's oplevert, dat om die reden nadere voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden dan wel dat de vergunning om die reden moet worden geweigerd.

Wat betreft de activiteit die hier aan de orde is, uitbreiding van het aantal geiten, is dit naar het oordeel van de Afdeling niet komen vast te staan. Aan de conclusie van de afweging van provinciale staten van Utrecht over de geitenstop komt in dit verband geen doorslaggevende betekenis toe omdat, zoals hiervoor is vastgesteld, die afweging is gegeven met het oog op een goede ruimtelijke ordening. Dit geldt ook voor het bij die afweging betrokken VGO. Onbetwist is namelijk dat het VGO geen algemeen wetenschappelijk aanvaarde inzichten biedt over het verband tussen het houden van geiten en negatieve gevolgen voor de gezondheid van omwonenden. Hiermee is gegeven dat op grond van de aan het besluit van 4 juni 2019 ten grondslag gelegde motivering niet is gesteld dat de aangevraagde uitbreiding leidt tot negatieve gevolgen voor de gezondheid van omwonenden. Het college heeft verder geen ander onderzoek verricht waaruit blijkt dat uitbreiding van het aantal geiten leidt tot negatieve gevolgen voor de gezondheid van omwonenden. Gelet hierop heeft het college niet deugdelijk onderzocht en gemotiveerd waarom de door [appellante] gevraagde omgevingsvergunning geweigerd moet worden in het belang van de bescherming van het milieu.

Het betoog slaagt.

Met de omgekeerde werking wordt bedoeld dat de regelgeving wordt omgedraaid bij toetsing van nieuwe geurgevoelige functies.

Conclusie: De aanwezigheid van de geitenhouderij op circa 750 meter van de 2 woningen is geen beletsel voor het onderhavige plan.

Planspecifiek:

Agel Adviseurs heeft niettegenstaande het bovenstaande een onderzoek naar het gezondheidsrisico van de geitenhouderij aan de Zeggeweg 5a Drimmelen ingesteld. De bevindingen daarvan zijn opgenomen in de onderzoek geurhinder en veehouderij d.d. 13 juli 2022 onder 4.3 (bijlage 3):

Binnen de straal van 2 km, op een afstand van circa 750 meter, van het perceel Drimmelenseweg 27 te Made bevindt zich een geitenhouderij (Zeggeweg 5a te Drimmelen). Een onderbouwing is noodzakelijk waarom de woningen op deze locatie, ondanks de gezondheidsrisico's, toegestaan kunnen worden.

Voor de onderbouwing zijn de volgende factoren van belang:

  • De omvang van de ontwikkeling;
  • De omvang van de geitenhouderij inclusief planologische mogelijkheden en bedrijfsgerichte maatregelen;
  • De afstand tussen de woningen en de geitenhouderij in combinatie met de oriëntatie ten opzichte van elkaar;
  • Eventuele andere omgevingseigenschappen.

Uit VGO-onderzoek blijkt een verhoogde kans op een longontsteking voor mensen die nabij een geitenhouderij wonen, tot een afstand van 1,5 – 2 km. Door het toevoegen van woningbouw neemt de kans niet toe, wel worden er meer mensen blootgesteld aan stoffen die mogelijk een longontsteking kunnen veroorzaken. In de voorliggende situatie is sprake van het mogelijk maken van 2 ruimte-voor-ruimte woningen. Binnen de straal van 2 km rond de geitenhouderij wonen reeds circa 8000 mensen. Als gevolg van het toevoegen van 2 woningen (circa 8 bewoners) zal het aantal mensen dat blootgesteld wordt aan de stoffen niet significant toenemen.

Volgens de gegevens uit web bvb zijn binnen de geitenhouderij 1300 geiten toegestaan waarvan 300 jonger dan 1 jaar. Als gevolg van het moratorium op de geitenhouderij zal de geitenhouderij niet verder kunnen groeien. De afstand tussen de stallen van de veehouderij en de grens van het plangebied bedraagt circa 750 meter, waarbij de veehouderij zich ten noorden van het plangebied bevindt.

Aangenomen is dat de ziekteverwekkers van de longontstekingen ten gevolge van de geitenhouderijen zich door de lucht verplaatsen. Hoe verder van de bron vandaan hoe kleiner het risico wordt. De afstand van 2 km is in dit verband een aanname. Om hier meer duidelijkheid over te krijgen wordt een vervolgonderzoek VGO uitgevoerd. Hieruit zal blijken welke stoffen de verhoogde kans op longontsteking veroorzaken en over welke afstand deze zich kunnen verplaatsen. De resultaten van dit onderzoek zouden in 2020 bekend worden. Het onderzoek heeft door de Coronapandemie echter vertraging opgelopen. De resultaten worden pas in 2024 verwacht.

Ervan uitgaande dat de ziekteverwekkers zich door de lucht verplaatsen kan worden aangenomen dat ook de windrichting een rol speelt in het risico op longontsteking. De geitenhouderij bevindt zich 750 meter ten noorden van het plangebied. In Nederland is overwegend sprake van een zuidwesten wind. Hetgeen in de voorliggende situatie betekent van de toekomstige woningen af. Verder geldt dat, zodra de resultaten van het vervolgonderzoek VGO bekend zijn, bij de geitenhouderijen bedrijfsgerichte maatregelen moeten worden toegepast om de uitstoot te verminderen van de stoffen die de verhoogde kans op longontsteking veroorzaken. De ontwikkelaar van de woningen heeft geen invloed op de uitvoering van bedrijfsgerichte maatregelen die voortvloeien uit het vervolgonderzoek VGO. Aangenomen mag worden dat de gemeente hierop toeziet aangezien die van belang is voor alle bewoners binnen een straal van 2 km rond een geitenhouderij. De uitstoot zal verminderen en daarmee ook het risico.

Verder is het in het algemeen niet acceptabel als er nieuwe woningen dichterbij de geitenhouderij mogen worden gebouwd dan de al bestaande woningen. Ter plaatse van de bestaande woningen worden de gezondheidsrisico's namelijk vooralsnog aanvaard. In de voorliggende situatie bevinden zich tussen de veehouderij en het plangebied enkele woningen van derden. De nieuwe woningen komen niet dichterbij bij de veehouderijen dan de bestaande woningen.

Conclusie: de aanwezigheid van een geitenhoudenrij binnen een afstand van 2 kilometer vormt geen probleem voor het onderhavig initiatief.

4.4.5 Endotoxine

Endotoxinen zijn een onderdeel van de buitenmembraan van Gram-negatieve bacteriën en zogenaamde cyanobacteriën of blauwalgen. Endotoxinen komen vrij bij het afsterven van deze organismen. Het zijn grote moleculen, die gebonden aan bacterieresten en stofdeeltjes of als waterdeeltje met daarin endotoxine, zich in de omgeving kunnen verspreiden. Omstandigheden die het vrijkomen van stof bevorderen, bevorderen ook het vrijkomen van endotoxinen. Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij de emissie van fijnstof bij veehouderijen.

De effecten die veehouderijen op de volksgezondheid kunnen hebben, moeten worden betrokken bij besluiten in het kader van ruimtelijke ordening (bestemmingsplan of omgevingsvergunning planologisch strijdig gebruik) en milieu (omgevingsvergunning milieu). De afgelopen jaren is daarover veel rechtspraak verschenen. Een van de effecten op de volksgezondheid ziet op endotoxinen. De Gezondheidsraad hanteert in het rapport 'Gezondheidsrisico's rond veehouderijen' (2012) een advieswaarde van 30 EU/m3 voor de maximale blootstelling aan endotoxinen in de buitenlucht. De Gezondheidsraad gaat ervan uit dat met deze advieswaarde de gezondheid van omwonenden van veehouderijen tegen te veel aan endotoxinen kan worden beschermd.

In twee uitspraken van 27 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:619 en 644) oordeelde de ABRS dat het bevoegd gezag daarbij niet verplicht is om te toetsen aan de advieswaarde voor endotoxinen van de Gezondheidsraad. Daarnaast oordeelde de Raad van State dat het aan het bevoegd gezag is om te bepalen of en zo ja, welke maatregelen nodig zijn. Zoals de Raad van State ook in de uitspraak van 25 juli 2018 heeft overwogen, bestaat er nog een aanzienlijk aantal vragen over het toetsen van endotoxinen. Daarvoor is verder wetenschappelijk onderzoek vereist. Gelet hierop hoeft het bevoegd gezag niet te toetsen of wordt voldaan aan de advieswaarde van de Gezondheidsraad voor endotoxinen van 30 EU/m3. Evenmin hoeft het bevoegd gezag de beoordeling van endotoxinen te baseren op een toets aan de advieswaarde aan de hand van de gegevens uit het rapport 'Emissies van endotoxinen uit de veehouderij: emissiemetingen en verspreidingsmodellering' van WUR (2016) (endotoxinerapport).

Hierbij acht de Raad van State ook van belang dat voor endotoxinen niet met een eenduidige wettelijke regeling is bepaald hoe de mogelijke gevolgen van de emissie van endotoxinen bij veehouderijen in een besluit moeten worden betrokken. Het is daarom aan het bevoegd gezag om te bepalen of en zo ja, welke maatregelen bij endotoxinen in het belang van de bescherming van het milieu nodig zijn. Het bevoegd gezag heeft daarbij beoordelingsruimte.

Aanvankelijk zou de rijksoverheid een landelijk toetsingskader voor endotoxinen ontwikkelen. Daarvan heeft de rijksoverheid inmiddels echter afgezien (Kamerbrief over ontwikkeling toetsingskader endotoxinen, Kamerstuk 13 juni 2019). Het Ondersteuningsteam Veehouderij en Volksgezondheid van het BPO speerpunt Transitie Zorgvuldige Veehouderij heeft de Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxine toetsingskader 1.0 opgesteld. Het in deze notitie gepresenteerde Endotoxine toetsingskader 1.0 haakt in op de lopende ontwikkeling van het landelijke endotoxinetoetsingskader en maakt gebruik van de daaruit voortkomende onderzoeksresultaten. Op basis van de verkregen nieuwe kennis en wetenschappelijke inzichten is met het Endotoxine toetsingskader 1.0 per locatie en voor iedere individuele varkens- of pluimveehouderij in Nederland te bepalen of de endotoxineblootstelling naar de omgeving te hoog zal zijn of niet. Te hoog betekent in deze dat de blootstelling hoger is dan de advieswaarde van 30 EU/m3 van de Gezondheidsraad. De toetsing vindt plaats met behulp van afstandscontouren. De afstand is afhankelijk van de diersoorten die gehouden worden en het totale aantal kg fijn stof dat per jaar wordt uitgestoten. De afstand wordt gemeten vanuit het dichtstbijzijnde emissiepunt van een dierenverblijf van een veehouderij tot de gevel van een gevoelig object.

Het bevoegd gezag mag voor het beoordelen van de gevolgen van emissies van endotoxinen het Endotoxine toetsingskader hanteren. Dat heeft de ABRS wederom vastgesteld in een uitspraak van 19 augustus 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1979).

In een gebied met meerdere veehouderijen dicht bij elkaar kan sprake zijn van cumulatie van endotoxine, met als gevolg daarvan het risico dat de advieswaarde van de Gezondheidsraad wordt overschreden. Met andere woorden, ook buiten de individuele endotoxine risicocontouren kan door cumulatie de advieswaarde worden overschreden. Daar waar dit risico bestaat, wordt in de notitie gesproken van een endotoxine risicogebied. In het VGO onderzoek wordt een cumulatief gezondheidsrisico gerelateerd aan 15 veehouderijen (of meer) binnen een kilometer van een gevoelig object. Vooralsnog is de cumulatie van endotoxine (nog) niet kwantitatief te bepalen. Er is daarom gekozen voor een omgevingsbewuste benadering, waarbij alle beschikbare informatie wordt meegenomen in de afweging of een uitbreiding in een gebied als risicovol wordt beschouwd.

Agel Adviseurs heeft een onderzoek ingesteld naar endotoxinen haar bevindingen neergelegd onder 4.4 van het onderzoek geurhinder en veehouderijen d.d. 13 juli 2022 (bijlage 3):

Volgens gegevens uit web bvb zijn binnen een straal van 2 km van de 2 ruimte-voor-ruimte woningen in totaal 41 veehouderijen aanwezig, waarvan 13 een varkens- en pluimveehouderij zijn. De 13 varkens- en pluimveehouderijen zijn relevant voor uitstoot fijn stof.

In bijlage 4 is een totaal overzicht gegeven van de aanwezige veehouderijen binnen 2 km van de 2 ruimte-voor-ruimte woningen. Tabel 4 geeft een overzicht van de varkens- en pluimveehouderijen binnen 2 km en de daarbij behorende emissie PM10, de berekende afstand (straal van de afstandscontour voor endotoxine) en de werkelijke afstand van het emissiepunt tot de 2 ruimte-voor-ruimte woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.0bp21drim27pluk58a-vg01_0021.png"

Uit tabel 4 blijkt dat de nieuwe woningen niet zijn gesitueerd binnen de straal van de afstandcontour voor endotoxine. Dit aspect vormt geen beperking voor de realisatie van de 2 ruimte-voor-ruimte woningen.

Conclusie: (p. 15) (geur, geitenhouderij en endotoxine):

Voor de realisatie van 2 ruimte-voor-ruimte woningen aan de Drimmelenseweg te Made is een onderzoek geur en veehouderij uitgevoerd. Het betreft gekochte titels op basis van het saneren van het pluimveebedrijf aan de Plukmadestraat 58a te Made.

Uit het onderzoek blijkt dat voldaan kan word aan de eisen betreffende de vaste afstanden en geurbelasting uit de Wgv mits bij de positionering van de woningen rekening wordt gehouden met de vaste afstand voor de niet intensieve veehouderij aan de Drimmelenseweg 38.

Uit de beoordeling Wro blijkt dat uitgaande van de voorgrondbelasting (maximale planologische mogelijkheden van de veehouderijen en dus worst-case) sprake is van een “tamelijk slecht” tot “slecht” woon- en leefklimaat. De nieuwe woningen vullen een open ruimte op tussen reeds aanwezige geurgevoelige bestemmingen. Onderbouwd is dat bij de berekende geurbelasting de gezondheid van de bewoners van de nieuwe woningen nog kan worden gegarandeerd.0

De omliggende veehouderijen worden niet aanvullend beperkt in hun mogelijkheden.

Verder is onderbouwd waarom de woningen ondanks de gezondheidsrisico's als gevolg van een nabijgelegen geitenhouderij, toegestaan kunnen worden.

Tevens wordt geconcludeerd dat het fijnstof (endotoxine) afkomstig van omliggende varkens- en pluimveehouderijen geen gezondheidsbelemmeringen opleveren bij de 2 ruimte-voor-ruimte woningen.

Het is aan het bevoegd gezag om te beoordelen of de situatie acceptabel is.

Conclusie: er is geen sprake van een verhoogd gezondheidsrisico. Ook is geen sprake van een verhoogd gezondheidsrisico door cumulatieve effecten. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de belangen van de veehouderijen worden niet geschaad (omdat uitgegaan is van de rand van de bouwvlakken van de veehouderijen).

In de Quickscan bedrijven en milieuzonering d.d. 14 juli 2022 (bijlage 5) wordt geconcludeerd:

De nieuwe woningen worden gerealiseerd in gebied dat volgens de Structuurvisiekaart Drimmelen 2033 wordt aangemerkt als 'Agrarisch gebied met gemengde functies met economische dragers'. Om deze reden wordt geconcludeerd dat de nieuwe woningen zijn gelegen in een omgevingstype dat wordt aangemerkt als een 'gemengd gebied'. Een woning is een milieugevoelig object. De gereduceerde richtafstand, welke gelden voor een gemengd gebied, voor het agrarisch bedrijf op het adres Drimmelenseweg 38 ligt over het oostelijke gedeelte van het plangebied. Voor het agrarisch bedrijf is het aspect geur maatgevend.

Voor het aspect geur is een onderzoek geurhinder veehouderijen uitgevoerd. In dat onderzoek is aangegeven dat de nieuwe woningen niet meer beperkend zijn voor de uitbreidingsmogelijkheden voor het agrarisch bedrijf. Middels het goed positioneren van de nieuwe woningen is het mogelijk om deze woningen buiten de eis van 50 meter te realiseren (binnen het bouwvlak is hiervoor voldoende ruimte).

Tevens is in het geuronderzoek de voorgrond- en achtergrondbelasting berekend vanwege omliggende intensieve veehouderijen. Daarnaast is in dat onderzoek ook ingegaan op de gezondheidsrisico's vanwege een nabijgelegen geitenhouderij en is ingegaan op het fijnstof (endotoxine) vanwege omliggende varkens- en pluimveehouderijen. Uiteindelijk is het aan het bevoegd gezag om te beoordelen of de situatie als acceptabel wordt geacht.

In dit verband wordt verder gewezen op ABRS d.d. 1 december 2021 (Markdal) waarin de Afdeling ten aanzien van een nagenoeg identieke, althans alleszins vergelijkbare, omgeving overweegt en concludeert:

14.5. De Afdeling zal allereerst beoordelen of de raad terecht heeft gesteld dat er sprake is van gemengd gebied. Een gemengd gebied is volgens de VNG-brochure een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid en gebieden die direct langs de hoofdstructuur liggen, behoren volgens de VNG-brochure tot dit omgevingstype.

De in het plan voorziene woningen maken deel uit van lintbebouwing met agrarische- en andere bedrijvigheid. Gelet op de ligging van het plangebied in de nabijheid van infrastructuur, verschillende (agrarische) bedrijven en woningen met de bijbehorende bestemmingen heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat de omgeving van het plan is aan te merken als gemengd gebied. Het betoog faalt.

Conclusie: Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot de aspecten geur, geitenhouderij en gezondheid en endotoxine.

4.5 Overige Uitgevoerde Onderzoeken:

Deelgebied Drimmelenseweg nabij nummer 27 :

  • geluid/akoestiek wegverkeerslawaai (4.5.1) (bijlage 6);
  • bodem (4.5.2) (bijlage 7);
  • verkennend archeologisch onderzoek (4.5.3) (bijlage 8);
  • cultuurhistorie (4.5.4) (bijlage 9);
  • Wet Natuurbescherming (stikstofdepositie) (4.5.5) (bijlage 10);
  • ecologie: quickscan flora en fauna (4.5.6) (bijlage 11).

Deelgebied Plukmadestraat 58A:

  • verkennend archeologisch onderzoek (4.5.7) (bijlage 12);
  • Wet Natuurbescherming (stikstofdepositie) (4.5.8) (bijlage 10);
  • cultuurhistorie (4.5.8) (bijlage 13;
  • ecologie: quickscan flora en fauna(4.5.9) (bijlage 14).

4.5.1 Bedrijven en milieuzonering

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen milieuhinderlijke functies en gevoelige functies.

Wonen is een milieugevoelige functie. Daarom dient te worden bekeken in hoeverre de ontwikkeling resulteert in belemmeringen voor de omliggende bedrijven en activiteiten. Anderzijds dient bekeken te worden in hoeverre de hindercirkels rond deze bedrijven en activiteiten het woon- en leefklimaat in het plangebied beïnvloeden.

In de handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. In deze handreiking is een bedrijvenlijst opgenomen die informatie geeft over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. In de lijst is op basis van een verschillende milieuaspecten (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) een indicatie gegeven van de afstand tussen milieuhinderlijke functies en hindergevoelige objecten (zoals woningen) waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

De richtafstanden zijn afhankelijk van het omgevingstype waarbinnen de milieugevoelige bestemming is gelegen. De VNG handreiking gaat uit van het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied of van een gemengd gebied. Een rustige woonwijk/rustig buitengebied kan aangemerkt worden als een gebied zonder functiemenging en een minimale invloed van invloeden van wegverkeer. Bij een gemengd gebied is sprake van een functiemenging tussen wonen en milieubelastende activiteiten, van wonen langs drukke gebiedsontsluitingswegen of bij lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid. De richtafstanden genoemd in de VNG-handreiking zijn gebaseerd op het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied. Voor het omgevingstype gemengd gebied kunnen deze richtafstanden met één (afstands)stap worden verlaagd met uitzondering van het aspect gevaar.

De Drimmelenseweg was oorspronkelijk een belangrijke toegangsweg van Made, dat omgeven werd en wordt door agrarisch gebied met een duidelijke verkavelingsstructuur. Zo maakt de Drimmelenseweg nu nog steeds deel uit van dit buitengebied. In dit gebied bevinden zich agrarische en agrarisch aanverwante bedrijven, maar ook steeds meer woonbestemmingen die geen bedrijfswoning betreffen. Het plangebied ligt daarmee op het snijvlak van de woonomgeving van Made naar agrarisch gebied.

Aangezien in de directe omgeving van de nieuwe woningen hoofdzakelijk uit woonbestemmingen bestaat wordt geconcludeerd dat de nieuwe woningen zijn gelegen in een omgevingstype dat wordt aangemerkt als een 'rustig buitengebied'.

De ontwikkeling bevat een woonfunctie. Voor een woonbestemming is geen milieuzonering opgenomen in de VNG-handreiking.

Op basis van het vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Veegplan 1' van de gemeente Drimmelen zijn in de omgeving van de nieuwe woningen hoofdzakelijk woon- en agrarische bestemmingen aanwezig. De niet woonfuncties betreffen agrarische bedrijven/percelen alsook technische hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven.

In de onderstaande tabel is per adres vermeldtvermeld wat voor functie het betreft aangaande de bedrijfsbestemmingen, welke richtafstand hiervoor gelden en of gesteld kan worden of hieraan wordt voldaan. De aangegeven richtafstanden behoren bij het omgevingstype 'rustig buitengebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.0bp21drim27pluk58a-vg01_0022.png"

In afbeelding 20 is de ligging van de verschillende omliggende bedrijven ten opzichte van de nieuwe woningen weergegeven. Op deze afbeelding zijn ook de bijbehorende richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.0bp21drim27pluk58a-vg01_0023.png"

Afbeelding 20: Toekomstige situatie inclusief gereduceerde richtafstanden omliggende bedrijfsactiviteiten

Uit het voorgaande blijkt dat het bouwvlak voor de nieuwe woningen wordt gerealiseerd binnen de richtafstand van de agrarische bedrijfsfunctie op perceel T366 DrimmelenswegDrimmelenseweg 38). Hierbij is het aspect geur de bepalende factor.

De naastgelegen woning, op adres Drimmelenseweg 21, bevindt zich op kortere afstand van de bedrijvigheid op perceel T366. Gezien er reeds een bestaande woning aanwezig is binnen de milieuzonering van dit bedrijf, levert de voorgenomen bouw van de twee ruimte-voor-ruimte woningen geen aanvullende beperkingen op voor de bedrijvigheid op perceel T366.

Voor het inzichtelijk maken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen is een onderzoek geurhinder veehouderijen uitgevoerd. Dat onderzoek is beschreven in de rapport 'Onderzoek geurhinder en veehouderij, Drimmelenseweg ong. naast nr. 27 te Made', d.d. 30 augustus 2022, uitgevoerd door Bergs Advies B.V. (bijlage 3). Uit dit onderzoek blijkt dat voldaan wordt aan de eisen betreffende de vaste afstanden en de geurbelasting uit de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv).

Uit de beoordeling Wet ruimtelijke ordening (Wro) blijkt dat uitgaande van de voorgrondbelasting sprake is van een “matig” tot “tamelijk slecht” leefklimaat. Uitgaande van de achtergrondbelasting (werkelijke situatie) is sprake van een “matig” leefklimaat.

Agel AdviseursAdviseurs heeft de Memo- Quickscan bedrijven en milieuzonering d.d. 13 oktober 2022 opgesteld (bijlage 5) waarin op pagina 6 geconcludeerd wordt als volgt:

In de omgeving van het plangebied zijn hoofdzakelijk woningen aanwezig alsook enkele agrarisch/agrarisch gelieerde bedrijven. Om deze reden worden de woningen gerealiseerd in een omgevingstype dat wordt aangemerkt als een 'rustig buitengebied'.

Een woning is een milieugevoelig object. Aan de richtafstanden, welke gelden voor een rustig buitengebied, wordt in dit geval niet voldaan met betrekking tot de agrarische bedrijvigheid op het adres Drimmelenseweg 38 (perceel T366), waarvoor het maatgevende aspect geur betreft.

Voor het aspect geur is een onderzoek geurhinder en veehouderij uitgevoerd door Bergs Advies. In dat onderzoek is geconcludeerd dat voor zowel het woon- en leefklimaat als de omgekeerde werking geen belemmeringen opleveren voor de realisatie van de twee ruimte-voor-ruimte woningen binnen het plangebied.

Conclusie: Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering sprake is van een goedaanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen in het bouwplan.

4.5.2 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

woningen;

geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;

geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Het plan voorziet met de ontwikkeling van 2 ruimte-voor-ruimte woningen dus in 2 geluidgevoelige objecten. De beoogde woning grenst aan de Drimmelenseweg. Op dit gedeelte van de Drimmelenseweg is een snelheid van maximaal 30 km/uur toegestaan. De Wet geluidhinder bepaalt dat deze wegen geen geluidzones hebben. Echter, nader akoestisch onderzoek is wel uitgevoerd vanwege de aanwezigheid van de Witteweg en omdat op andere delen van Drimmelenseweg een maximum snelheid geldt van 50 km/uur. AGEL adviseurs heeft op 17 december 2021 het rapport akoestisch onderzoekwegverkeerslawaai uitgebracht (bijlage 6).

De conclusie (p.9) is:

Het voornemen is om op een onbebouwd perceel ten zuiden van Drimmelenseweg 27 te Made twee ruimte- voor-ruimtewoningen te realiseren. Om de woningen juridisch-planologisch mogelijk te maken wordt een bestemmingsplanprocedure doorlopen.

De nieuwe woningen bevinden zich in de geluidzone van de Witteweg en de Drimmelenseweg (gedeelte buiten de bebouwde kom) Om deze reden is vanuit de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de Drimmelenseweg (gedeelte binnen de bebouwde kom; snelheidsregime 30 km/uur) meegenomen.

Voor het onderzoek wegverkeerslawaai is een rekenmodel opgesteld en zijn de geluidbelastingen

berekend volgens Standaardrekenmethode 2 overeenkomstig het Rmg 2012. De berekeningen zijn

uitgevoerd met het rekenprogramma Geomilieu, versie 2020.2.

Uit de berekeningen blijkt dat vanwege het verkeer op de gezoneerde wegen de hoogst toelaatbare

geluidbelasting niet wordt overschreden. Het vaststellen van een hogere waarde is niet aan de orde.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatieve geluidbelasting berekend. Op de

grens van de bestemming wonen varieert het van 42 dB tot maximaal 58 dB. De daarbij behorende

MKM Lden ligt tussen de classificatie 'goed' en 'matig'. Ter plaatse van de indicatieve ligging van de

ruimte-voor-ruimtewoningen uit de landschappelijke inpassing is de classificatie 'goed'.

Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening vanuit akoestisch oogpunt.

Op grond van het Bouwbesluit geldt en binnenwaarde van maximaal 33 Db in een woning als gevolg van wegverkeerslawaai. Bij de aanvraag van de bouwvergunning voor elk van beide woningen dient een akoestisch onderzoek te worden ingediend waarin wordt aangetoond dat aan deze binnenwaarde wordt voldaan.

In het deelgebied Plukmadestraat 58A worden geen geluidsgevoelige objecten toegevoegd. Daarmee is het aspect geluid niet van toepassing voor dit deelgebied.

Conclusie: Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.5.3 Bodem

AGEL adviseurs heeft ter plaatse van de het deelgebied voor de beide ruimte voor ruimte woningen een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Haar rapport is op 8 februari 2021 uitgebracht (bijlage 7). De conclusie en aanbevelingen (p.12) luiden:

Op basis van de resultaten van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek wordt

geconcludeerd:

-In de zandige bovengrond (0,0-0,5 m-mv) zijn geen overschrijdingen van de

achtergrondwaarden aangetoond.

-In de zintuiglijk schone, zandige ondergrond (0,5-1,5 m-mv) zijn geen overschrijdingen van de

achtergrondwaarden aangetoond.

-Bij indicatieve toetsing van de grond aan het Besluit bodemkwaliteit is zowel de boven- als

ondergrond beoordeeld als altijd toepasbaar.

-In het grondwater zijn geen waarden boven de streefwaarde aangetoond.

-Middels het verkennend bodemonderzoek is de actuele milieuhygiënische kwaliteit van de

bodem in voldoende mate vastgesteld. De resultaten van het uitgevoerde verkennend

bodemonderzoek geven geen aanleiding voor het verrichten van een nader bodemonderzoek.

-De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vormt geen bezwaar voor het voorgenomen

gebruik van de locatie en de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

Aanbevelingen en opmerkingen

Indien bij de voorgenomen bouwactiviteiten grond van de locatie vrijkomt, dient er rekening te

worden gehouden met beperkingen ten aanzien van hergebruik en afzet van de grond. De grond

afkomstig van de onderzoekslocatie heeft een kwaliteit die indicatief voldoet aan de

Achtergrondwaarde 2000 en daarmee in principe (milieuhygiënisch gezien) geschikt is voor de

functie moes-/volkstuinen, landbouw & natuur. Opgemerkt wordt dat dit onderzoek geen

bewijsmiddel is zoals bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit voor toepassing van grond elders. Voor

de definitieve kwaliteitsbepaling van grond die vrijkomt van de onderzoekslocatie kan afhankelijk

van de bestemming en toepassing bij afvoer van de grond een partijkeuring noodzakelijk zijn

(AP04). De gemeente is bevoegd gezag inzake grondverzet en toepassing van grond binnen de

restricties en voorwaarden van de bodemkwaliteitskaart. Hiervoor geldt een meldingsprocedure.

Nu ter plaatste van het deelgebied Plukmadestraat 58A geen bouwactiviteiten plaatshebben, is geen verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.

Conclusie: het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.5.4 Archeologie

Wettelijk toetsingskader

In Europees verband was het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag was het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk in situ te behouden. Sindsdien geldt dat waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het Verdrag is in 1998 geratificeerd (Monumentenwet) en op 1 september 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd. De Wamz was een wijzigingswet en omvatte een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Wet Milieubeheer, de Ontgrondingenwet en de Woningwet, op grond waarvan overheden onder andere bij bodemingrepen verplicht rekening moesten houden met het behoud van archeologische waarden. Sinds de invoering van deze wet zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Dit is niet veranderd met de inwerkingtreding van de Erfgoedwet (1-7-2016). Sindsdien is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet. De omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zal in de nieuwe Omgevingswet worden geregeld, die naar verwachting in 2023 in werking zal treden. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd.

Gemeentelijk beleidskader

Om invulling te geven aan deze gemeentelijk zorgtaak heeft de gemeente Drimmelen de archeologische en cultuurhistorische waarden en verwachtingen binnen de gemeente inzichtelijk gemaakt door een gemeentelijke Erfgoedkaart op te stellen. Op de kaart is te zien dat het plangebied een hoge archeologische verwachting heeft. Daarom heeft men in het kader van dit nieuwe bestemmingsplan een archeologisch onderzoek uit laten voeren.

Transect heeft en verkennend archeologisch onderzoek (inclusief verkennend veldwerk) uitgevoerd in het deelgebied Drimmelenseweg nabij nummer 27 waarvan de bevindingen neergelegd zijn in het rapport d.d. 11 augustus 2022 (bijlage 8).

Conclusie (p.28)

• Op basis van het bureauonderzoek kan worden geconcludeerd dat het plangebied op terrasafzettingswelvingen ligt die bedekt zijn met dekzand (Formatie van Boxtel). In een straal van 500 meter van het plangebied zijn nog weinig archeologische vondsten gedaan. Op basis van onderzoeken in de omgeving blijkt dat er een kans is dat het oorspronkelijk archeologisch niveau is aangetast door de veenontginning en zandwinning in het gebied. Er geldt een middelhoge verwachting op archeologische waarden uit het Laat Paleolithicum tot en met de Late Middeleeuwen. Bij een nog intact bodemprofiel zullen deze resten aanwezig zijn in de top van het dekzand. Het plangebied is volgens historisch kaartmateriaal in ieder geval vanaf de 16 e eeuw tot op heden onbebouwd gebleven. Bij een herindeling van de percelen tussen 1965-1970 zijn er oude sloten gedempt. Voor de Nieuwe tijd geldt dan ook een lage archeologische verwachting, met uitzondering van oude perceelgrenzen.

• Op basis van het veldonderzoek is vastgesteld dat de middelhoge archeologische verwachting uit het bureauonderzoek naar laag bij te stellen is. Allereerst is vastgesteld dat er geen aanwijzingen in het plangebied zijn voor een ligging op terrasafzettingswelvingen met dekzand, waarvan de top nog intact is gebleven. Onderin de boringen is sprake van hoogstwaarschijnlijk verspoeld dekzand, waar in de top geen sporen van bodemvorming aanwezig zijn. Wel is in het plangebied sprake van hoge grondwaterstanden en is vanwege veenresten geconstateerd dat het plangebied met veen begraven is geweest. Na ontginning en veenwinning is de waterstand verlaagd en is door diepploegen restveen met de top van het dekzand vermengd. Dit leidt ertoe dat er voor de periode Laat-Paleolithicum-Late Middeleeuwen sprake is van een lage archeologische verwachting op intacte resten. Voor de Nieuwe tijd gold op basis van het bureauonderzoek reeds een lage archeologische verwachting. Advies In het plangebied bestaat het voornemen om nieuwe woningen te realiseren. Op basis van de resultaten van het veldonderzoek bestaat er in archeologisch opzicht geen bezwaar tegen de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied. Het plangebied heeft een lage archeologische verwachting.

Advies

Er wordt daarom geadviseerd ten behoeve van de archeologische monumentenzorg (AMZ) geen aanvullende maatregelen te nemen. Wel geldt, dat op het moment tijdens graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische zaken worden aangetroffen, er een wettelijke meldingsplicht is deze vondsten te melden bij de bevoegde overheid (gemeente Drimmelen, conform de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10). Bovenstaande vormt een advies. Op grond van de resultaten van het rapport en het advies zal het bevoegd gezag (de gemeente Drimmelen) een selectiebesluit nemen over de daadwerkelijke omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied.

Conclusie: het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect archeologie. Er hoeft met betrekking tot dit deelgebied hoeft daarom geen dubbelbestemming 'Waarde Archeologie' opgenomen te worden.

4.5.5 Cultuurhistorie

AGEL Adviseurs heeft een Memo-Verantwoording cultuurhistorie d.d. 5 november 2021 (bijlage 9) opgesteld. Verwezen wordt naar met name pagina 5 onder paragraaf 4 (Verantwoording) en paragraaf 5 (Conclusie):

Beoordeling

In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Blijkens de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant en de gemeentelijke erfgoedkaart is de Drimmelenseweg aangeduid als geografische lijn van redelijk hoge waarde.

Binnen het plangebied zelf zijn geen cultuurhistorisch waardevolle (monumentale) structuren of elementen aanwezig. Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die de cultuurhistorische waarden van de Drimmelenseweg als waardevolle historische geografie aan zouden kunnen tasten. Hiermee vormt het planvoornemen geen belemmering voor het uitvoeren van deze ambitie.

Conclusie

Het planvoornemen doet geen afbreuk aan cultuurhistorische waarden binnen of in de nabije omgeving van het plangebied

Conclusie: het initiatief ontmoet vanuit cultuurhistorie geen bezwaar.

4.5.6 Wet natuurbescherming (stikstofdepositie)

De beide deelgebieden zijn gelegen op enige afstand gelegen van 2 Natura 2000 gebieden die in de omgeving van Made gelegen zijn; De Biesbosch en De Langstraat. AGEL adviseurs heeft een berekening uitgevoerd met behulp van de AERIUS calculator (versie 2022) van de stikstofdepositie van de bouw van de 2 woningen aan de Drimmelenseweg en van de sanering van het pluimveebedrijf aan de Plukmadestraat 58A. (bijlage 10).

De conclusie van deze 2 onderzoeken (berekeningen) (p.8) luidt:

Het voornemen is om op een onbebouwd locatie ten zuiden van het adres Drimmelenseweg 27 te Made twee ruimte-voor-ruimtewoningen te realiseren. Dit betreft echter een 'gekochte titel'. Om deze reden wordt het pluimveebedrijf op het adres Plukmadestraat 58A te Made gesaneerd.

Uit de berekeningen blijkt dat de realisatie van de ruimte-voor-ruimtewoningen en de sanering van het pluimveebedrijf niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van de stikstofgevoelige habitattypen in de omliggende Natura 2000-gebieden. Op grond van de Wet Natuurbescherming geldt een vrijstelling van de vergunningplicht en is nader onderzoek niet noodzakelijk. De Wet natuurbescherming vormt daarom geen belemmering.

Conclusie: het initiatief is uitvoerbaar vanuit de Wet natuurbescherming.

4.5.7 Ecologie

Quickscan flora en fauna Drimmelenseweg d.d. 22 november 2021 door Ekoza (bijlage 11). Onder hoofdstuk 6 staan de onderstaande conclusies en aanbevelingen:

Conclusies en aanbevelingen

Aan de hand van het voorgaande kan een aantal conclusies worden getrokken en worden aanbevelingen gegeven voor de te nemen vervolgstappen. In de effectenbeoordeling en de daaruit volgende conclusies is uitgegaan van de werkzaamheden zoals die zijn omschreven in paragraaf 3.2. Veranderingen of afwijkingen hiervan kunnen tot andere conclusies leiden. Natuuronderzoek heeft doorgaans een juridische houdbaarheid van drie jaar.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Mogelijk zijn er negatieve effecten op het Natura 2000-gebied Biesbosch door stikstofdepositie in de gebruiksfase. Een Aerius berekening is nodig om de effecten van de woningen in de gebruiksfase te bepalen.

Opmerking: de Aerius berekening is uitgevoerd en is hierboven onder 4.5.6 weergegeven:

Uit de berekeningen blijkt dat de realisatie van de ruimte-voor-ruimtewoningen en de sanering van het pluimveebedrijf niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van de stikstofgevoelige habitattypen in de omliggende Natura 2000-gebieden.

Natuurnetwerk Nederland

Het projectgebied ligt buiten de grenzen van Natuurnetwerk Nederland, waardoor er geen effecten op de kernkwaliteiten van het gebied zijn. Het afwegingskader EHS hoeft niet te worden doorlopen.

Soortbescherming

De Wet natuurbescherming is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Niet alleen de instandhouding van verblijfplaatsen is van belang, maar ook de instandhouding van het leefgebied. Te allen tijde dient men de zorgplicht in acht te nemen. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moet worden voorkomen. De zorgplicht geldt voor alle planten en dieren, beschermd of niet. Tabel 5 geeft een overzicht van de maatregelen per soortgroep.

Tabel 5: Samenvatting onderzoeksresultaten en maatregelen.

Soortgroep Soort Maatregelen

Grondgebonden zoogdieren n.v.t. --
Vleermuizen n.v.t --
Vogels n.v.t. --
Reptielen n.v.t. --
Amfibieën n.v.t. --
Vissen n.v.t. --
Flora n.v.t. --
Ongewervelden n.v.t. --

Grondgebonden zoogdieren

De voorgenomen werkzaamheden hebben geen negatief effect op grondgebonden zoogdieren. Voortplantingsplaatsen, vaste rust- of verblijfplaatsen en (functionele) leefomgeving van beschermde grondgebonden zoogdieren zijn in het projectgebied niet aanwezig. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig.

Vleermuizen

Op de locatie zijn geen gebouwen of bomen aanwezig, waardoor verblijfplaatsen van vleermuizen kunnen worden uitgesloten. Het projectgebied is ook geen essentieel foerageergebied of essentiële vliegroute voor vleermuizen. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig.Vogels

Bebouwing of bomen zijn binnen het projectgebied niet aanwezig, waardoor jaarrond beschermde nesten van vogels niet aanwezig kunnen zijn. De bomen in de omgeving zijn geschikt als nestlocatie voor vogels. Aangezien er geen werkzaamheden aan de bomen gaan plaatsvinden, wordt een negatief effect op deze soorten niet verwacht. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig.

Reptielen, amfibieën en vissen

Geschikt habitat om te rusten, zich voort te planten of te overwinteren is voor beschermde reptielen en vissen in het projectgebied niet aanwezig. Het oppervlaktewater is geschikt als voortplantingswater voor beschermde amfibieën. Het projectgebied is vanwege de weinige beschutting niet geschikt als landhabitat voor beschermde amfibieën. Aangezien de sloten niet bij de werkzaamheden worden betrokken is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming voor zwaar beschermde amfibieën niet nodig. Amfibiesoorten waarvoor een vrijstelling geldt kunnen mogelijk zwervend voorkomen binnen het projectgebied. Hiervoor moet rekening gehouden worden met de zorgplicht. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig.

Flora In het projectgebied zijn geen beschermde planten waargenomen of te verwachten. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig.

Ongewervelden In het projectgebied worden geen beschermde ongewervelden verwacht. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig.

Houtopstanden Er zijn geen bomen aanwezig binnen het projectgebied. Wnb-regelgeving ten aanzien van houtopstanden is daarom niet van toepassing.

Invasieve exoten Er zijn geen invasieve exoten aangetroffen binnen het projectgebied. Invasieve exoten zijn daarom niet van toepassing

Conclusie: het initiatief is vanuit ecologie bezien uitvoerbaar.

Aanvullend wordt het volgende opgemerkt c.q. dwingend aanbevolen:

  • Er worden ten behoeve van algemeen voorkomende broedvogels (waarvan het nest gedurende broedperiode beschermd is) mitigerende maatregelen getroffen;
  • Snoeiwerkzaamheden worden buiten het broedseizoen uitgevoerd dat loopt ongeveer van 15 maart tot 15 juli, maar kan, afhankelijk van het weer en andere factoren, verschuiven.
  • Indien het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen te werken, worden geschikte broedlocaties voorafgaand aan het broedseizoen ongeschikt gemaakt en gehouden totdat de werkzaamheden zijn afgerond.
  • Indien werkzaamheden starten binnen het broedseizoen, onderzoekt een deskundig ecoloog of broedende vogels ter plaatse aanwezig zijn.

De kans bestaat dat door de voorgenomen werkzaamheden holen van algemene soorten als konijn, egel en diverse muizensoorten worden vergraven. De volgende maatregelen zijn nodig om rekening te houden met deze soorten:

  • Bij verstoring moet er een passende vluchtroute beschikbaar te zijn. Dit geldt in het bijzonder voor vogels en grondgebonden zoogdieren (zoals muizen, egels), maar ook voor vogels, om verkeersslachtoffers te voorkomen. Het werk wordt vanaf één zijde en bij voorkeur van een drukke naar een rustige locatie toe, zoals een open veld of ruigte, uitgevoerd. Het werk moet plaatsvinden in een aangepast tempo, zodat dieren kunnen vluchten.
  • Kunstmatige verlichting werkt verstorend op zoogdieren en andere fauna. Werk daarom niet tussen zonsondergang en zonsopkomst.
  • De toepassing van kunstlicht en de verstrooiing van licht buiten de projectlocatie wordt voorkomen, althans zoveel mogelijk beperkt. Het direct schijnen op wateroppervlakken of groenelementen, zoals bosschages en ruigtes (met name voor vleermuizen) wordt zoveel mogelijk voorkomen.

Uit de algemene zorgplicht vloeit voort dat voorafgaand aan de werkzaamheden alle maatregelen worden getroffen om nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. Dit geldt altijd en voor alle planten- en diersoorten.

  • Deze zorgplicht geldt eveneens onverkort voor de mogelijke aanwezigheid van egel en vestiging van de rugstreeppad. Opslag van materialen waaronder dieren kunnen gaan verblijven moet zoveel mogelijk voorkomen worden. Het ontstaan van poeltjes en plassen op het terrein dient gedurende het zomerhalfjaar (vanaf april) te worden voorkomen. Als deze soorten worden waargenomen, dienen zij zichzelf in veiligheid te kunnen brengen.
  • Indien een soort die niet in de quickscan wordt genoemd in het terrein wordt geconstateerd bij aanvang van de werkzaamheden, wordt door de betrokkene(n) hier passend op gereageerd. Het is hierbij nodig om contact op te nemen met een ter zake kundige en een maatregel toe te passen, zodat de wet niet wordt overtreden.
  • Werkzaamheden aan waterlichamen worden in beginsel uitgevoerd in de periode van half augustus tot 1 november, met een voorkeur voor de maand oktober. Dit is namelijk de periode tussen de voortplanting en de winterrust van vissen en amfibieën. Bovendien hebben water- en oeverplanten in deze periode zaad gezet. In de maanden november en december kunnen deze werkzaamheden eveneens plaatsvinden mits de winterrust van vissen en amfibieën nog niet is ingetreden (afhankelijk van weersomstandigheden), een en ander ter beoordeling van een deskundige. De werkzaamheden, zoals bijvoorbeeld het gedeeltelijk dempen van een dijksloot, worden op zo'n manier worden uitgevoerd dat water en de daarin voorkomende zaden en dieren kunnen terugstromen naar het betreffende waterlichaam. Op plaatsen waar bijvoorbeeld de voortplanting van de kamsalamander, poelkikker en rugstreeppad wordt vermoed, worden werkzaamheden pas na 1 oktober uitgevoerd.
  • Men verjaagt individuen van zoogdier- en amfibiesoorten, die tijdens de werkzaamheden worden aangetroffen, door het tijdig ongeschikt maken van het habitat. Indien mogelijk worden deze individuen gevangen en vervolgens vrijgelaten in aanliggend gebied, buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden. Dit laatste dient onder ecologische begeleiding plaats te vinden.

Conclusie: het initiatief is uitvoerbaar vanuit de ecologie.

Deelgebied Plukmadestraat 58A

4.5.8 Archeologie

Voor wat betreft het wettelijk kader en het gemeentelijk beleidskader wordt hier volstaan met hetgeen dienaangaande hierboven onder 4.5.3 is gesteld.

Transect heeft in december 2021 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in een plangebied aan de Plukmadestraat 58a in Made (gemeente Drimmelen). De aanleiding voor het onderzoek vormt de aanvraag van omgevingsvergunning voor de sloop van de stallen in het plangebied. De bevindingen zijn neergelegd in het rapport d.d. 6 december 2021, gewijzigd op 9 juni 2022 (bijlage 12). Op pagina 23 van het rapport wordt geconcludeerd en geadviseerd als onderstaand:

Conclusie

Op basis van het bureau- en veldonderzoek blijkt dat het plangebied een deels hoge en deels lage verwachting op het aantreffen van intacte archeologische resten heeft. In het bureauonderzoek is sprake van een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit de periode Laat-Paleolithicum – Late Middeleeuwen. Deze verwachting is gebaseerd op de vermoedelijke ligging van het plangebied op een dekzandrug, die vanaf de Late Middeleeuwen in ontginning is gebracht. Het plangebied lag relatief hoog in het landschap waardoor het met name vanaf de vernatting omstreeks 3500 v. Chr. aantrekkelijk was voor bewoning.

Uit het veldonderzoek is gebleken dat ter plaatse van boringen 3, 4 en 5 sprake is van een hoge verwachting. Hier is vanaf een diepte van 40 – 65 cm -Mv (1,90 – 1,70 m +NAP) een restant van de oorspronkelijke podzolbodem aanwezig.

Ter plaatse van boringen 1 en 2 is gebleken dat er waarschijnlijk sprake is van ontgronding tot een diepte van 140 – 160 cm -Mv (0,65 – 0,55 m +NAP). Dit is gebaseerd op de diepte van de verstoringen, het grote verschil in bodemopbouw met de andere boringen en het gegraven kijkgat (enkele meters van boring 1), en een mededeling van een omwonende. In het gereduceerde zand in boring 1 (1,75 cm -Mv) werd een stuk leer gevonden dat naar verwachting uit de tijd van de ontgronding komt. Gezien de aard en diepte van de verstoring is hier sprake van een lage verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit alle periodes. In de directe omgeving van de stallen kunnen wel archeologische resten van het Laat-Paleolithicum tot de Late Middeleeuwen aanwezig zijn. Aangezien de stallen op poeren zijn gefundeerd en er geen mestkelders aanwezig zijn, is de verwachting dat de bodem hier niet diep verstoord is (met uitzondering van de locaties van de poeren). Onder de stallen kunnen daarom ook archeologische resten uit de periode Laat-Paleolithicum – Late Middeleeuwen aanwezig zijn.

Advies

In het plangebied bestaat het voornemen om drie stallen te slopen, waarvoor een omgevingsvergunning noodzakelijk is. De stallen zijn gefundeerd op poeren en hebben geen mestkelders, waardoor archeologische waarden onder de stallen nog aanwezig kunnen zijn. Echter zal de sloop van de stallen, door de geringe funderingen, niet zorgen voor grootschalige verstoringen van het archeologisch niveau. Daarom adviseren wij geen vervolgonderzoek uit te voeren in het kader van de sloop van de stallen. Wel wordt geadviseerd om de poeren zoveel mogelijk rechtstandig te verwijderen en niet dieper te graven dan strikt noodzakelijk voor de sloop van de stallen.

Mochten er in de toekomst nog andere bodemverstorende ingrepen plaatsvinden moet wel worden aangemerkt dat er een hoge archeologische verwachting geldt voor het omringende terrein. Mochten er tijdens toekomstige werkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, dan willen wij de initiatiefnemer en de uitvoerder van de werkzaamheden graag wijzen op de wettelijke plicht dergelijke toevalsvondsten direct te melden bij het bevoegd gezag, de gemeente Drimmelen (Erfgoedwet 2016, artikel 5.10).

Bovenstaande vormt een advies. Op grond van de resultaten van het rapport en het advies zal het bevoegd gezag (de gemeente Drimmelen) een besluit nemen over de daadwerkelijke omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied.

Conclusie: de sloop van de pluimveestallen stuit vanuit archeologie niet op bezwaren. Het plangebied behoudt in dit deelgebied behoudt grotendeels de dubbel bestemming 'Waarde-Arceologie 1', uitgezonderd een smalle strook aan de oostzijde waar in het verleden ontgornding heeft plaatsagehad (zie afbeelding 9: verbeelding deelgebied Plukmadestraat 58A)

4.5.9 Cultuurhistorie

Agel Adviseurs heeft de Memo cultuurhistorische waarden d.d. 5 april 2022 (bijlage 13) opgesteld. Verwezen wordt naar met name pagina 4 onder paragraaf 4 (Beoordeling) en paragraaf 5 (Conclusie):

BEOORDELING

In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren. Uit de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant en de gemeentelijke erfgoedkaart blijkt dat de Plukmadestraat is aangeduid als geografische lijn van redelijk hoge waarde.

CONCLUSIE

Het planvoornemen doet geen afbreuk aan cultuurhistorische waarden binnen of in de nabije omgeving van het plangebied

Conclusie: het initiatief ontmoet vanuit cultuurhistorie geen bezwaar.

4.5.10 Wet Natuurbescherming (stikstofdepositie)

Volstaan met een verwijzing naar hetgeen hierboven onder 4.5.5. dienaangaande is gesteld en geconcludeerd.

Conclusie: het initiatief is uitvoerbaar vanuit de Wet natuurbescherming.

4.5.11 Ecologie

Bureau Maasarend heeft een ecologische quickscan op de saneringslocatie aan de Plukmadestraat 58A Made (bijlage 14). De quickscan bestaat zowel uit een bureaustudie als uit een veldonderzoek. In het rapport wordt gesteld:

Tabel 3 geeft een samenvattend overzicht of er aanvullend onderzoek noodzakelijk is voor de eerder genoemde soortgroepen. Vanuit deze ecologische quickscan komt naar voren dat er geen aanvullend onderzoek naar beschermde soorten flora en fauna noodzakelijk is. Het is niet noodzakelijk om compenserende en/of mitigerende maatregelen te treffen. En er hoeft geen ontheffing op het onderdeel soortbescherming van de Wet Natuurbescherming aangevraagd te worden. Wel dient er een Aerius berekening te worden uitgevoerd met betrekking tot de stikstofdepositie op nabijgelegen natuurgebieden gedurende de sloop- en saneringswerkzaamheden. Als de depositie van stikstof de grenswaarde overschrijdt, dan dient een ontheffing te worden aangevraagd op het onderdeel gebiedsbescherming. Als de stikstofdepositie de grenswaarde niet overschrijdt, dan kan de voorgenomen ontwikkeling onverminderd plaatsvinden, zonder kans op overtreding van bepalingen uit de Wet Natuurbescherming.

Hierboven onder 4.5.5 is reeds aangetoond dat er geen stikstofdepositie plaatsheeft door de sanering van het pluimveebedrijf op de relevante Natura-2000 gebieden.

Voor aanvullende opmerkingen c.q. dwingende aanbevelingen wordt verwezen naar paragraaf 4.5.6.

Conclusie: het initiatief is vanuit ecologie bezien uitvoerbaar.

4.6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is reeds door de initiatiefnemer met de gemeente een anterieure overeenkomst afgesloten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. Over de kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn reeds afspraken gemaakt die in de anterieure overeenkomst zijn vastgelegd.

Extra gemeentelijke kosten voor de herinrichting van openbaar gebied, de aanleg van 2 dammen met duikers of 2 bruggen over de sloot, gelegen tussen de Drimmelenseweg en het plangebied, die eigendom is van de gemeente worden ook gedekt door de anterieure overeenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Deze overeenkomst zal als een separate rapportage worden opgenomen. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

4.7 Duurzaamheid

Een belangrijk onderwerp bij nieuwbouw is duurzaamheid. Onder deze noemer vallen diverse onderwerpen. Zo gaat het om de energievoorziening, warmtehuishouding, isolatie en (her)gebruik van materialen. Een bestemmingsplan biedt niet de mogelijkheid om hiervoor regels te stellen daar deze onderwerpen of niet ruimtelijk relevant zijn dan wel in andere wetgeving geregeld worden.

Vooral is van belang dat het bestemmingsplan geen belemmeringen opwerpt voor een duurzame bouw. De moderne bouwregels leggen vast dat de woningen gasloos gebouwd moeten worden. In plaats van gas zijn alternatieven mogelijk bijvoorbeeld een gesloten bodemenergiesysteem. Indien de toekomstige bouwers hiervan gebruik wensen te maken dan is het belangrijk om aandacht te hebben voor de onderlinge effecten. Ten aanzien van de isolatie van de woningen zijn twee systemen die de mate van isolatie bepalen. De keuze voor EPC= 0 of de BENG regels leveren een optimaal geïsoleerd huis op wat natuurlijk een belangrijke bijdrage levert aan het verminderen van het energiegebruik. Voor de energieopwekking kan gebruik gemaakt worden van zonnepanelen. Vanuit het onderwerp waterhuishouding wordt het schone hemelwater afgekoppeld van de riolering. Het schone hemelwater kan ter plaatse dan in de bodem infiltreren of opgevangen worden in een waterton voor het gebruik in de tuin of als spoelwater in toiletten. Het is daarmee van belang dat geen uitlogende materialen worden gebruikt zoals zink en lood. In algemene zin geldt dat het gebruik van duurzame bouwmaterialen een belangrijke bijdrage kan leveren aan het behoud van het milieu.

De gemeente zal bij de bouwfase aandacht vragen voor de bovengenoemde onderwerpen.

4.8 Milieueffectrapportage En Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit MER) in werking getreden. Dit heeft gevolgen voor het uitvoeren van de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Werkingssfeer m.e.r.-regelgeving: voor welke activiteiten en overheidsbesluiten moet welk soort m.e.r. worden gemaakt? M.e.r.-plichtige versus m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (onderscheid plan- en project-m.e.r.). Voor de beantwoording van de vraag of er voor een concreet project een m.e.r. moet worden verricht, moet rekening worden gehouden met de verschillende grondslagen op basis waarvan tot een m.e.r.-plicht kan worden geconcludeerd. Daarbij moet onder meer onderscheid worden gemaakt tussen de plan-m.e.r. en de project-m.e.r. De project-m.e.r. wordt ook wel besluit-m.e.r. genoemd.

Voor de meeste activiteiten geldt dat er pas een m.e.r.-plicht bestaat als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Die drempelwaarden staan vermeld in kolom 2 van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit MER.

Indien een bestemmingsplan een ontwikkeling mogelijk maakt die in de D-lijst van het Besluit MER is opgenomen, maar onder de daarin genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling benodigd. Tot 7 juli 2017 kon in de toelichting van een bestemmingsplan volstaan worden met een korte beschrijving van de milieu-effecten en de conclusie of het doorlopen van een plan-m.e.r. nodig werd geacht. In de praktijk kwam dit vaak neer op een verwijzing naar de beschrijving van de milieu-aspecten en de conclusie dat een plan-m.e.r. niet nodig was.

Sinds 7 juli 2017 dient hier anders mee te worden omgegaan voor bestemmingsplannen die ontwikkelingen mogelijk maken die onder de drempelwaarde van de activiteiten in de D-lijst vallen en waarvan het bestemmingsplan als besluit in kolom 4 is genoemd (zoals bij D11.2 stedelijk ontwikkelingsproject). De vormvrije m.e.r.-beoordeling is niet zo vormvrij als de naam doet vermoeden. Er dient getoetst te worden aan de criteria uit bijlage III bij de Europese Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten)

De hoofdcriteria bestaan uit:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Daarbij dient onderzocht te worden of er sprake is van cumulatie met (milieu-effecten van) andere ontwikkelingen in de omgeving, het risico op zware ongevallen en/of rampen en er dient nu ook ingegaan te worden op maatregelen die genomen worden om de effecten doeltreffend te verminderen. Waar mogelijk dienen deze maatregelen in het bestemmingsplan geborgd worden.

Het bevoegd gezag dient voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een m.e.r.-beoordelingsbeslissing te nemen. Deze beslissing hoeft niet gepubliceerd te worden. Als voor een (ontwerp)bestemmingsplan een m.e.r.-beoordelingsbesluit is vereist, dan is zowel het College van burgemeester en wethouders als de Gemeenteraad bevoegd om dat m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen. Aldus de ABRS in een uitspraak van 26 september 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3131). In de Wet milieubeheer is aangegeven, dat onder bevoegd gezag verstaan wordt het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het voorbereiden dan wel vaststellen van een plan of een besluit. Bij bestemmingsplannen is het College van B&W het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het voorbereiden ervan. Het College dient toch al een besluit te nemen over het vrijgeven van het bestemmingsplan voor de terinzagelegging. Voorafgaand hieraan kunnen zij de dan de m.e.r.-beoordelingsbeslissing nemen.

Een veel gestelde vraag is of een vormvrije m.e.r.-beoordeling al benodigd is bij een bestemmingsplan die slechts enkele woningen mogelijk maakt. In het Besluit MER is geen ondergrens opgenomen, maar er moet wel sprake zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject. Ook daarvan is geen definitie beschikbaar. Dit is afhankelijk van de ruimtelijke impact die het plan heeft ten opzichte van de omgeving. Zo zal de bouw van enkele woningen op een inbreidingslocatie in een bestaande woonwijk nauwelijks ruimtelijke impact hebben, terwijl de bouw van woningen nabij een natuurgebied dit wel heeft. Er dient in ieder geval sprake te zijn van aanzienlijke milieugevolgen.

Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een m.e.r. noodzakelijk is:

1. Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten (boven de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.);

2. Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden;

3. Plannen en activiteiten die o.g.v. een provinciale milieuverordening zijn aangewezen als MER-plichtig.

Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.

Een plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.-(beoordelings)plichtig besluit indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit MER. In onderhavige situatie is er sprake van de bouw van 2 woningen. Een dergelijke activiteit wordt niet genoemd op de C-lijst. Het bouwen van woningen komt wel voor op de D-lijst, onder categorie D11.2, 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.' Bij een dergelijke activiteit is er sprake van een m.e.r.- beoordelingsplichtig besluit indien de activiteit betrekking heeft op:

1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;

2. een aaneengesloten gebied en 2000 woningen of meer omvat;

3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van twee ruimte-voor-ruimte woningen. Hiermee blijft de ontwikkeling ruimschoots onder de gestelde grenswaarde.

Geconcludeerd kan worden dat het plan derhalve niet kaderstellend is voor een m.e.r.- (beoordelings)plichtig besluit. Wat betreft het eerste criterium geldt er derhalve geen plicht tot het opstellen van een m.e.r. Verder is categorie D11.2 van toepassing enkel in het geval dat er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject.

Onder verwijzing naar haar uitspraken van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694, van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:348 en van 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1253, overweegt de Afdeling dat het antwoord op de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r., afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Uit deze uitspraken volgt eveneens dat het antwoord op de vraag of een activiteit kan worden aangemerkt als een activiteit als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., niet afhankelijk is van het antwoord op de vraag of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

De beoogde ontwikkeling is niet aan te merken als een stedelijk ontwikkelingsproject. Het gebruik van het perceel verandert van agrarisch grondgebruik naar twee woningen. Daar de woningen gerealiseerd worden binnen een bebouwingsconcentratie en het een open ruimte betreft tussen bestaande woningen, is de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling beperkt. Er is derhalve geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld in kolom 1 van categorie D11.2. Toetsing van het planvoornemen aan het Besluit m.e.r. kan achterwege blijven.

Ten aanzien van het tweede criterium inzake een mogelijke m.e.r.-plicht, geldt dat er bij onderhavige situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000- gebieden. Onderhavige ontwikkeling heeft, zoals hierboven onder 4.5.5 met zekerheid aangetoond, geen mogelijk significant effect op de Natura 2000-gebieden.

Conclusie: \Zoals beschreven is er bij onderhavig plan geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een m.e.r. en het doorlopen van de m.e.r.-procedure o.g.v. het Besluit MER, de Wet natuurbescherming of de Provinciale milieuverordening. Ook is het niet nodig om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Er is dus voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

De planregeling is gebaseerd op het Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) en de systematiek van het bestemmingsplan Buitengebied, Veegplan 1.

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

5.3 Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

Hoofdstuk 1: Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.

Hoofdstuk 3: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.

Hoofstuk 4: Overgangs- en slotregels

5.4 Wijze Van Bestemmen

De regels van dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de regels van het moederplan bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Drimmelen bestaande uit:

'Buitengebied', te raadplegen via: www.ruimtelijkeplannen.nl/?planidn=NL.IMRO.1719.0bp12buitengebied-vg02;

'Herstelplan buitengebied', te raadplegen via: www.ruimtelijkeplanen.nl/?planidn=NL.IMRO.1719.0bp 16herstelplanbg-vg02;

'Buitengebied, Veegplan 1 te raadplegen via: www.ruimtelijkeplanen.nl/?planidn= NL.IMRO.1719.0bp16veegplanbg1-vg03;

Voor de benaming van de bestemmingen en aanduidingen is aangesloten bij het moederplan bestemmingsplan 'Buitengebied'. Voor het overige wordt aangesloten bij het SVBP.

Verder blijven de overige bepalingen ongewijzigd

Het onderhavig bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Wonen', deze bestemming geldt voor het deelgebied Drimmelenseweg nabij nummer 27 ten behoeve van de 2 nieuwe woningen. Op de gronden met de bestemming 'Wonen' zijn de 2 ruimte-voor-ruimtewoningen met bijgebouwen toegestaan. Binnen de bestemming 'Wonen' is wonen de hoofdfunctie. De planregels maken de bouw mogelijk van maximaal 2 woningen. In de regels worden eisen gesteld aan onder meer de goot- en bouwhoogte en andere maximale afmetingen van hoofd- en bijgebouwen. Voor erfafscheidingen en bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden afwijkende regels en hoogtematen;
  • 'Groen-Landschappelijke inpassing'; de landschappelijke inpassing zoals neergelegd in het rapport d.d. 13 januari 2022 van B4O, Landschapsarchitectuur, Stedenbouw en Recreatieontwikkeling De voor 'Groen-Landschappelijke inpassing' aangewezen gronden zijn bestemd voor het aanleggen en in stand houden van gebiedseigen beplanting overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan, ter inpassing van gebouwen, verhardingen en andere voorzieningen in het landschap. Er is een omgevingsvergunningstelsel van toepassing ter bescherming van de landschappelijke elementen;
  • 'Water', deze bestemming geldt voor het deelgebied Drimmelenseweg nabij nummer 27 meer specifiek voor de aan de oost- en westzijde van het plangebied aanwezige watergangen;
  • 'Agrarisch – 2 zonder bouwvlak' ter plaatse van het gesaneerde pluimveebedrijf aan de Plukmadestraat 58A met de functieaanduiding: 'specifieke vorm van agrarisch -2 ruimte voor ruimte' voor de saneringslocatie;
  • 'Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Deze bestemming geldt alleen voor het deelgebied Plukmadestraat 58A. De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van (middelhoge) verwachte archeologische waarden;
  • 'Gebiedsaanduiding 'Wetgevingszone - wijzigingsgebied gemengde plattelandseconomie'. Deze gebiedsaanduiding geldt voor beide deelgebieden en is overgenomen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied' (Artikel 36.1: Gebiedsaanduidingen) Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied gemengde plattelandseconomie 'aangeduide' gronden gelden specifieke regels. Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bestemming waarbinnen dit geldt.

Er zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen voor (1) de sloop van de bedrijfsgebouwen aan de Plukmadestraat 58A Made en het voldoen aan de overige provinciale en gemeentelijk voorwaarden inzake deelname aan het beleid ruimte voor ruimte, (2) voor het realiseren van de landschappelijke inpassing op het deelgebied Drimmelenseweg nabij nummer 27 en (3) voor het realiseren van waterretentie.

Dat voldaan moet worden aan de geldende parkeernorm van de gemeente Drimmelen is opgenomen in de overige regels.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan door het bestuursorgaan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Algemene Wet Bestuursrecht gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor eenieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de ABRS ongeacht of zij wel of geen zienswijzen tegen het ontwerp-bestemmingsplan hebben ingediend (ABRS 14 april 2021 ECLI:NL:RVS:2021:786). Ingevolge andere recente jurisprudentie van de ABRS (ABRS 4 mei 2021 ECLI:NL:RVS:2021:953) kunnen ook niet-belanghebbenden beroep bij ABRS indienen wanneer zij tegen het ontwerpbestemmingsplan tijdig zienswijzen hebben ingediend. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking tenzij er binnen deze termijn beroep is ingesteld en tevens de Voorzitter van de Raad van State verzocht is het vastgestelde bestemmingsplan bij wege van voorlopige voorziening te schorsen in welk geval het bestemmingsplan eerst in werking treedt wanneer de Voorzitter van de Raad van State de verzochte schorsing heeft geweigerd. Wanneer binnen de termijn van 6 weken beroep is ingesteld bij de Raad van State maar niet tevens schorsingsverzoek is ingediend bij de Voorzitter van de Raad van State dan treedt het bestemmingsplan na verloop van de termijn van 6 weken weliswaar in werking maar wordt het bestemmingsplan eerst onherroepelijk wanneer de Raad van State het beroep heeft verworpen.

6.2 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening

Het waterschap Brabantse Delta heeft bij brief d.d. 8 september 2022 een positief wateradvies afgegeven over het onderhavig initiatief.

De provincie heeft bij brief d.d. 7 september 2022 positief geadviseerd ten aanzien van de herbestemming van het pluimveebedrijf aan de Plukmadestraat 58A Made en geconcludeerd dat sprake is van een passende herbestemming.

Ten aanzien van het deelgebied nabij Drimmelenseweg nabij 27 heeft de provincie verzocht om de verschillende ontwikkelingen in de bebouwingsconcentratie Drimmelenseweg/ Sluizeweg met elkaar te verbinden zodat daar gekeken worden naar de planologisch aanvaardbaarheid van de twee ruimte voor ruimte woningen. Tevens wijst de provincie op het landschappelijk belang van de bestaande doorzichten.

De vraag of wel of niet sprake is van een aanvaardbare locatie voor een r-v-r-woning dient vooreerst beantwoord te worden aan de hand van de relevante artikelen van de Interim omgevingsverordening Noord Brabant Actualisatie 2022 (Iov);

Artikel 1.1. Iov Noord Brabant actualisatie 2022 (Iov):

  • Bebouwingsconcentratie: kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster;
  • Bebouwingslint: min of meer aaneengesloten lijnvormige reeks van bebouwing langs een weg buiten Stedelijk gebied;
  • Bebouwingscluster: vlakvormige verzameling van bebouwing, gelegen buiten Stedelijk gebied;
  • kernrandzone: overgangszone van bestaand stedelijk gebied naar het buitengebied, met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar met een toenemende menging van functies;

Artikel 3.78 lid 3 Iov actualisatie 2022 luidt:

Er is sprake van een aanvaardbare locatie voor de ontwikkeling van een woning als:

a. de locatie in een bebouwingsconcentratie ligt; of

b. de ontwikkeling een logische afronding geeft van Stedelijk gebied of een bebouwingsconcentratie.

De aanvaardbaarheid van de locatie is dus limitatief beschreven onder lid a en/of b.

Ten deze is lid a relevant. De vraag dient dus beantwoord te worden of de locatie voor de 2 r-v-r woningen ligt in een bebouwingslint en/of kernrandzone. Bestudering van de verbeelding (afbeelding 4) leidt tot de conclusie dat sprake is van een bebouwingsconcentratie zowel in de zin van een bebouwingslint als in de zin van kernrandgebied.

Bebouwingslint: nu de definitie spreekt over een min of meer aaneengesloten lijnvormige reeks van bebouwing langs een weg buiten Stedelijk gebied. Het plangebied is gelegen in een dergelijke reeks buiten stedelijk gebied waarbij opgemerkt dat het bouwen van een woning uiteraard alleen kan in een onderbreking van het lint dus per definitie leidt tot vermindering van openheid.

Kernrandzone: de verbeelding (afbeelding 4) toont aan dat sprake is van een overgangsgebied van bestaand stedelijk gebied naar het buitengebied met relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar met een toenemende menging van functies waarbij opgemerkt wordt dat de functie 'Wonen' is toegenomen. Wanneer we het 'kernrandgebied' zien als de relevante bebouwingsconcentratie, begint dit op de plek vanaf waar de Drimmelenseweg door het buitengebied loopt en eindigt bij nummer 29 bij de T-splitsing met de Witteweg waar de Drimmelenseweg doorloopt in oostelijke richting. Het kernrandgebied eindigt hier hetgeen bevestigd wordt door de gebiedsaanduidingen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Veegplan 1'; tot de T-splitsing Agrarisch-2 aan alle windrichtingen/zijden van de Drimmelenseweg en vanaf de T-splitsing zowel ten noorden van de Drimmelenseweg als ten noorden van de Wittteweg de bestemming Agrarisch-1.

De 2 r-v-r- woningen zijn voorzien in een bebouwingsconcentratie zowel in de zin van bebouwingscluster als in de zin van kernrandzone waaruit reeds volgt dat sprake is van een aanvaardbare locatie in de zin van artikel 3.78 lid 3 onder a Iov

Niettegenstaande het bovenstaande heeft ir. I. Burg (Welmers, Burg Stedenbouw) een ruimtelijke onderbouwing geschreven waarin wordt ingegaan op het verzoek van de provincie. De ruimtelijke onderbouwing is als bijlage 15 aan deze toelichting toegevoegd.

Ir. Burg concludeert:

In algemene zin kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling van zes Ruimte-voor-Ruimte kavels op deze twee locaties onder voorwaarden ruimtelijk aanvaardbaar is.

De belangrijkste uitgangspunten daarbij zijn:

• De nieuwe bebouwing dient zich te concentreren langs de Drimmelenseweg en langs de Sluizeweg

• Er dienen, ook in de nieuwe situatie, open doorzichten te worden geboden op het buitengebied

• Door sloop van de bestaande kas wordt meer betekenis gegeven aan de doorzichten naar het buitengebied

Verder is het van belang dat de bouwplannen passen in de omgeving, en aansluiten op het bestaande straat- en bebouwingsbeeld. Om de ruimtelijke kwaliteit van de nieuw te bouwen woningen, mede in relatie tot de omgeving, vast te leggen zijn er enkele belangrijke ruimtelijke aspecten omschreven waarmee rekening dient te worden gehouden. De aspecten zijn:

• Stedenbouwkundige en landschappelijke opzet

• Architectuur

• Erfafscheidingen & groen

• Verkeer en parkeren

Deze punten zijn verder uitgewerkt in paragraaf 3.

Ter uitvoering van deze conclusie is de verbeelding bij dit plan aangepast met het oog op de doorzichten. Tevens zijn de voorschriften met betrekking tot de dakgoot- en nokhoogte aangepast in de regels van het dit bestemmingsplan. Aan de overige voorwaarden van paragraaf 3 werd in de oorspronkelijke planopzet reeds voldaan. Aldus wordt voldaan aan de gehele paragraaf 3 van de ruimtelijke onderbouwing van ir. I. Burg.

6.3 Verslag Inspraak Ex Artikel 3.1.6 Besluit Ruimtelijke Ordening

Initiatiefnemer heeft in een vroeg stadium overleg gevoerd met de bewoners aan de Drimmelenseweg 21, 38 en 40.

Met de bewoners van nummer 21 is afgesproken dat het plangebied aan de achterzijde van hun tuin (de westzijde) onbebouwd zal blijven waardoor diens uitzicht niet aangetast zal worden. Dit is ook opgenomen in de landschappelijke inpassing. Dit is geborgd door de bestemming 'Groen-Landschappelijke inpassing' van dit gedeelte van het plangebied.

Met de bewoner van nummer 40 is afgesproken dat de uitrit van de nieuwe kavels niet tegenover de uitrit van zijn woning met erf komt te liggen. Ook dit is vastgelegd in de landschappelijke inpassing.

Het overleg met de bewoners van Drimmelenseweg 38 is een aantal maal gevoerd en heeft op 5 oktober 2022 geleid tot een positieve reactie mits voldaan wordt aan de wettelijke afstanden inzake geur.

Het verslag van de gehele omgevingsdialoog is als bijlage 16 bij deze toelichting gevoegd.

6.4 Zienswijzen

Het conceptbestemmingsplan heeft van 9 december 2022 tot en met 19 januari 2023 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn drie zienswijzen ingediend. Dit heeft enkel geleid tot een wijziging in de bouwregels met betrekking tot de bouw- en nokhoogte. De nota zienswijzen is als bijlage 17 toegevoegd.

Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing

Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing

Bijlage 1 Meetrapport

Bijlage 1 Meetrapport

Bijlage 2 Landschappelijke Inpassing

Bijlage 2 Landschappelijke inpassing

Bijlage 3 Onderzoek Geurhinder En Veehouderij

Bijlage 3 Onderzoek geurhinder en veehouderij

Bijlage 4 Onderzoek Veehouderijen En Gezondheid

Bijlage 4 Onderzoek veehouderijen en gezondheid

Bijlage 5 Quickscan Bedrijven En Milieuzonering

Bijlage 5 Quickscan bedrijven en milieuzonering

Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 6 Akoestisch onderzoek

Bijlage 7 Bodemonderzoek

Bijlage 7 Bodemonderzoek

Bijlage 8 Archeologisch Onderzoek Drimmelenseweg 27

Bijlage 8 Archeologisch onderzoek Drimmelenseweg 27

Bijlage 9 Onderzoek Cultuurhistorie Drimmelenseweg 27

Bijlage 9 Onderzoek Cultuurhistorie Drimmelenseweg 27

Bijlage 10 Onderzoek Stikstofdepositie

Bijlage 10 Onderzoek Stikstofdepositie

Bijlage 11 Onderzoek Flora En Fauna Drimmelenseweg 27

Bijlage 11 Onderzoek Flora en Fauna Drimmelenseweg 27

Bijlage 12 Archeologisch Onderzoek Plukmadestraat 58a

Bijlage 12 Archeologisch onderzoek Plukmadestraat 58a

Bijlage 13 Onderzoek Cultuurhistorie Plukmadestraat 58a

Bijlage 13 Onderzoek Cultuurhistorie Plukmadestraat 58a

Bijlage 14 Onderzoek Flora En Fauna Plukmadestraat 58a

Bijlage 14 Onderzoek Flora en Fauna Plukmadestraat 58a

Bijlage 15 Ruimtelijke Onderbouwing Sluizeweg Made

Bijlage 15 Ruimtelijke Onderbouwing Sluizeweg Made

Bijlage 16 Omgevingsdialoog 5 Oktober 2022

Bijlage 16 Omgevingsdialoog 5 oktober 2022

Bijlage 17 Nota Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 17 Nota beantwoording zienswijzen