Ontsluiting Heeswijk-Dinther Zuid
Bestemmingsplan - Gemeente Bernheze
Vastgesteld op 27-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Ontsluiting Heeswijk-Dinther Zuid van de gemeente Bernheze;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1721.BPHeeswDinthZuid-vg01 met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren, met inbegrip van andere activiteiten van ondergeschikte betekenis; met dien verstande dat een gebruiksgerichte paardenhouderij (manege) niet als agrarisch bedrijf wordt aangemerkt;
1.6 agrarisch grondgebruik:
de aanwending van open grond ten behoeve van het agrarisch bedrijf;
1.7 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antennestaaf, -spriet (al dan niet met dwarssprieten) of -schotel, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie,
1.8 antennedrager:
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;
1.9 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning op grond van de Monumentenwet 1988 beschikt;
1.10 archeologisch waardevol gebied:
gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn;
1.11 archeologische waarde:
vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde, met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context;
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.13 bebouwingspercentage:
het percentage van de oppervlakte van een bouwperceel, dat mag worden bebouwd;
1.14 bestaand:
- a. bestaande bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp, dan wel mogen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- b. bestaand gebruik: bestaand ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan;
1.15 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.16 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.18 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.23 cultuurhistorische waarden:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;
1.24 erf:
de oppervlakte van het bouwperceel, uitgezonderd de oppervlakte van het hoofdgebouw;
1.25 erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.26 escortbedrijf:
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus, overige);
1.27 extensieve dagrecreatie:
die vormen van openluchtrecreatie overdag, waarbij vooral het landschap of bepaalde aspecten daarvan worden beleefd, zoals wandelen en fietsen, waarbij relatief weinig recreanten aanwezig zijn per oppervlakte-eenheid en die plaatsvinden in een gebied zonder recreatievoorzieningen;
1.28 extensiveringsgebied:
een gebied waar wonen of natuur het primaat heeft, waar uitbreiding, hervestiging, of nieuwvestiging van in ieder geval een intensief veehouderijbedrijf niet is toegestaan ingevolge de Reconstructiewet;
1.29 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.30 kampeermiddel:
- a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
- b. enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan, voor zover niet zijnde een bouwwerk waarvoor een bouwvergunning is vereist;
- c. een en ander voor zover de onder a. en b. bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.31 kernrandzone:
overgangsgebied naar het buitengebied, gelegen langs bestaand stedelijk gebied, met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar en met een ondergeschikte of afnemende agrarische functie;
1.32 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.33 ligplaats:
de ruimte die door een woonboot, al dan niet met tussentijdse onderbrekingen, wordt ingenomen;
1.34 natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang, voorkomende in dat gebied;
1.35 natuurontwikkelingsgebied (NOG):
natuurgebied en ecologische verbindingszone, zoals aangegeven op de verbeelding
als wro-zone - natuurontwikkelingsgebied;
1.36 normale onderhoudswerkzaamheden:
werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Hieronder vallen niet de incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde;
1.37 nutsvoorziening:
voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling;
1.38 peil:
- a. het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein;
- b. indien de voorgevel van een gebouw gelegen is binnen een afstand van maximaal 5 meter uit de grens van een bestemming verkeersdoeleinden, gelegen op een dijk, wordt de kruin van de dijk als peil beschouwd;
- c. indien de voorgevel van een gebouw gelegen is binnen een afstand van maximaal 5 meter uit de grens van de bestemming verkeersdoeleinden, gelegen aan de teen van de dijk, wordt de bovenkant van de weg als peil beschouwd;
- d. in alle andere gevallen, waarin aan een dijk wordt gebouwd wordt als peil beschouwd de gemiddelde hoogte van het aanliggend afgewerkt terrein;
1.39 prostitutie:
het zich ten behoeve van een ander tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten;
1.40 raamprostitutie:
het etaleren van prostituees achter vensters, met de kennelijke intentie passanten te werven voor prostitutie;
1.41 recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.42 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.43 straatprostitutie:
het op de openbare weg door handeling, houding, woord, gebaar of op andere wijze benaderen van het publiek, met de kennelijke intentie passanten te werven voor prostitutie;
1.44 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit;
1.45 werk:
een werk, geen gebouw of bouwwerk zijnde;
1.46 Woonwerkontwikkelingsgebied (WOG):
een kernrandzone, bebouwingslint en/of bebouwingscluster, zoals aangegeven op de
verbeelding als wro-zone - woonwerkontwikkelingsgebied.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschappelijke, Cultuurhistorische En/of Abiotische Waarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. behoud en versterking van de landschappelijke waarden in het gebied;
- b. behoud, herstel en ontwikkeling van de aanwezige droge en natte natuurwaarden, waaronder beekherstel;
- c. behoud, herstel en ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden;
- d. agrarisch grondgebruik;
- e. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
- f. groenvoorzieningen;
- g. extensieve dagrecreatie;
- h. nutsvoorzieningen;
een en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals perceelsontsluitingen, onverharde wegen, kavelpaden en sloten.
3.2 Bouwregels
Op de voor 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, die ten dienste staan van de bestemming, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 meter.
Artikel 4 Natuur
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud, bescherming en/of herstel van de aanwezige landschappelijke en ecologische waarden;
- b. het behoud, bescherming en/of herstel van de aanwezige droge en natte natuurwaarden;
- c. het behoud, bescherming en/of herstel van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden;
- d. het behoud, bescherming en/of herstel van de aanwezige beken en andere waterlopen;
- e. behoud van kleine bosgebieden;
- f. behoud van landschapselementen;
- g. agrarisch medegebruik;
- h. onverharde wegen en paden;
- i. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
- j. nutsvoorzieningen;
- k. extensieve dagrecreatie.
4.2 Bouwregels
Op de voor "Natuur" aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan aan de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 meter.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. gebiedsontsluitingswegen, met maximaal 2 rijbanen, alsmede opstelstroken, in- en uitvoegstroken, op- en afritten en de daarbij behorende bermen en taluds met in achtneming van de, op de verbeelding opgenomen, as van de weg;
- b. erftoegangswegen;
met daarbij behorende:
- c. langzaam-verkeervoorzieningen;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. geluidwerende voorzieningen;
- f. groenvoorzieningen, bermen en taluds;
- g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder duikers.
5.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:
Artikel 6 Water - Watergang
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water - Watergang' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de berging en/of afvoer van water;
- b. recreatief medegebruik;
- c. ontwikkeling van natuurlijke oevers;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'brug' voor brug ten behoeve van kruisingen met het wegverkeer;
een en ander met bijbehorende voorzieningen.
6.2 Bouwregels
Op de voor aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming worden gebouwd, zoals bruggen, dammen en/of duikers, alsmede voorzieningen noodzakelijk voor het beheer en onderhoud van de watergang of afrasteringen met een maximale hoogte van 4 meter en steigers.
6.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de grond, daaronder mede begrepen wateren, voor het aanleggen, aanmeren of als ligplaats innemen van woonschepen.
Artikel 7 Leiding - Riool
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' bestemde gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een rioolpersleiding.
7.2 Bouwregels
Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming en met inachtneming van de volgende regels:
- a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 7.2 een omgevingsvergunning verlenen voor bebouwing ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen overeenkomstig de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de leiding en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren en beheren van de leiding.
7.4 Specifieke gebruiksregels
- a. De regels van Artikel 7 gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee de bestemming samenvalt;
- b. De regels van een andere bestemming zijn van overeenkomstige toepassing indien en voor zover deze regels in overeenstemming zijn met de regels van de primaire bestemming.
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Waarde - Archeologie 1
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van gronden van (zeer hoge) archeologische waarden.
8.2 Bouwregels
8.3 Omgevingsvergunning ten behoeve van uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Artikel 9 Waarde - Archeologie 2
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van gronden van archeologische waarde en gronden met een hoge archeologische verwachtingswaarde.
9.2 Bouwregels
9.3 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Artikel 10 Waarde - Natte Natuurparel
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Natte natuurparel' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie, gericht op het verbeteren van de condities voor de natuur(waarden).
10.2 Bouwregels
Op de voor 'Waarde - Natte natuurparel' aangewezen gronden mogen in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten behoeve van deze bestemming tot een maximale bouwhoogte van 2 meter.
10.3 Specifieke gebruiksregels
Bij toename van het verhard oppervlak is 'hydrologisch neutraal bouwen' het uitgangspunt.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 11 Waterstaat - Waterkering
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van waterkeringen.
11.2 Bouwregels
Op de in lid 11.1 bedoelde gronden mag worden gebouwd overeenkomstig de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de waterkering en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren en beheren van de waterkering.
11.3 Specifieke gebruiksregels
- a. De regels van de dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee de dubbelbestemming samenvalt.
- b. De regels van een andere bestemming zijn van overeenkomstige toepassing indien en voor zover deze regels in overeenstemming zijn met de regels van de dubbelbestemming.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 12 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van waterstaatkundige functies en beekherstel.
12.2 Bouwregels
Op de in lid 12.1 bedoelde gronden mag worden gebouwd overeenkomstig de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de nabijgelegen watergang en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig uitvoeren van het beekherstel.
12.3 Specifieke gebruiksregels
- a. De regels van de dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee de dubbelbestemming samenvalt.
- b. De regels van een andere bestemming zijn van overeenkomstige toepassing indien en voor zover deze regels in overeenstemming zijn met de regels van de dubbelbestemming.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 14 Algemene Bouwregels
14.1 Bestaande afwijkingen
Indien maten met betrekking tot afstanden, hoogten, oppervlakten en volumes van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet dan wel de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan de bouwregels uit hoofdstuk 2 te boven gaan, mogen deze maten ter plaatse als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
14.2 Aangrenzende terreinen
Het is verboden enig terrein of bouwperceel zodanig te bebouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, bouwvlak of bouwperceel een toestand zou ontstaan, die aldaar niet meer met de regels van dit plan zou overeenstemmen, of voor zover er reeds aldaar een afwijking van de regels bestaat, zodanig te bebouwen, dat deze afwijking zou worden vergroot.
Artikel 15 Algemene Gebruiksregels
15.1 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)
Als een verboden gebruik, als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:
- a. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren en overigens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- c. als opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
- d. voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie.
15.2 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)
Als een verboden gebruik, als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:
- a. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van:
- 1. goederen, waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
- 2. agrarische producten afkomstig van en geteeld op het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf;
- b. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, voor permanente bewoning;
- c. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) raamprostitutie.
Artikel 16 Algemene Aanduidingsregels
16.1 reconstructiewetzone - extensiveringsgebied
16.2 wro-zone - ecologische verbindingszone
16.3 wro-zone - natuurontwikkelingsgebied
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wro-zone - natuurontwikkelingsgebied' zijn de gronden mede bestemd voor de ontwikkeling en instandhouding van de landschappelijke en ecologische waarden.
Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels
17.1 Bevoegdheid tot het afwijken
Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van de regels van het plan, voor:
- a. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut mits de oppervlakte van een gebouw niet meer bedraagt dan 20 m² en de bouwhoogte van de bouwwerken niet meer zal bedragen dan 3,5 meter;
- b. het overschrijden van in deze regels genoemde maten en percentages, zoals goothoogte, hoogte en oppervlakte van gebouwen en bebouwingspercentages, met niet meer dan 10%;
- c. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 20%;
- d. beneden peil gelegen kelders, alsmede erkers, balkons, galerijen, luifels, buitentrappen en soortgelijke onderdelen, waarbij de grenzen van het bouwvlak met niet meer dan 2 meter mogen worden overschreden;
- e. het in geringe mate, doch met niet meer dan 3 meter afwijken van een bestemmingsgrens of van het profiel van een weg, voor zover dit noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
- f. geluidwerende voorzieningen.
17.2 Voorwaarden waaronder kan worden afgeweken
Er kan niet worden afgeweken als bedoeld in lid 1, indien de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen in onevenredige mate worden beperkt en/of indien ter plaatse aanwezige waarden op onevenredige wijze worden of kunnen worden aangetast.
Artikel 18 Algemene Wijzigingsregels
18.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, met inachtneming van de volgende regels:
- a. het in geringe mate, doch met niet meer dan 10 meter afwijken van een bestemmingsgrens of van het profiel van een weg, voor zover dit noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 19 Overgangsrecht
19.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 19.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Lid 19.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
19.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 19.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 19.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Lid x01719.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 20 Slotregel
20.1 Citeertitel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Ontsluiting Heeswijk-Dinther Zuid.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
De gemeente Bernheze is al enige jaren bezig met de planvorming voor de aanleg van een ontsluitingsweg, bekend onder de naam 'Ontsluiting Heeswijk-Dinther Zuid' Aanleiding voor de ontsluitingsweg Heeswijk Dinther is de hoge verkeersintensiteit en verkeerssamenstelling op de Traverse in Heeswijk-Dinther. De belangrijkste oorzaken zijn gelegen in het sluipverkeer over de dorpenroute vanwege een stagnatie op de huidige N279 en de enige ontsluiting op de N279 die gelegen is in het Heeswijkse deel van de kom. Vrachtverkeer van en naar het Dintherse deel van Heeswijk-Dinther wordt zodoende gedwongen de Traverse te nemen. Erkenning van deze problematiek leidde eerder tot plannen om te komen tot een ontsluiting Retsel. Medio 2007 kwam men tot een bredere aanpak waarin de ontsluiting Heeswijk-Dinther Zuid een essentieel onderdeel vormde. Dit leidde tot indicatieve opname van deze weg in het Verkeersstructuurplan Bernheze, vastgesteld door de gemeenteraad op 20 december 2007. Rekening houdend met de toekomstige (verkeers-) ontwikkelingen van de N279 en gebiedskenmerken en gebiedskwaliteiten van het Aa-dal, werd in 2008 de principiële haalbaarheid van een nader te duiden wegtracé voor de ontsluitingsweg onderzocht. Dit onderzoek toonde aan dat de toekomstige verkeersomvang zonder substantiële negatieve effecten voor het Aa-dal niet kon worden afgewikkeld via de bestaande wegen in het Aa-dal. Er moest dan ook een nadrukkelijke scheiding komen tussen gebiedseigen verkeer in het Aa-dal en het toekomstige ontsluitingsverkeer. Dit heeft geleid tot de raadsbeslissing van 5 februari 2009 waarbij een tracé voor de ontsluitingsweg werd vastgesteld en waarna vervolgens is verder gegaan met een nadere uitwerking van dit wegtracé. Middels dit bestemmingsplan wordt de aanleg van de ontsluitingsweg planologisch mogelijk gemaakt.
Crisis- en herstelwet
Voor dit project is de Crisis- en herstelwet van toepassing verklaard. Dit brengt enkele procedurele versnellingen met zich mee die betrekking hebben op onder andere de kring van beroepsgerechtigden en de termijn van uitspraak.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Afbeelding 1.1 Globale ligging van het plangebied
Op de bovenstaande afbeelding is het plangebied weergegeven. Dit loopt van de Laag Beugt in Heeswijk-Dinther, via de Boterweg langs de Laverdonk naar de aansluiting op de N279.
1.3 Vigerende Plannen
Het vigerende bestemmingsplan is het Bestemmingsplan Buitengebied Bernheze welke is vastgesteld op 26 juni 2012.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader van het Rijk, de provincie en gemeente uiteen gezet. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de doelstelling en uitgangspunten. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de plankaart en planregels worden besproken. Tot slot volgt in hoofdstuk 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en overleg.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
Ten zuiden van de kern Heeswijk-Dinther ligt het plangebied. Dit gebied wordt gekenmerkt door een aantal specifieke structuren dat in dit hoofdstuk is beschreven.
2.1 Historie Landschap
Diverse geologische processen in het verre en het nabije verleden hebben een grote invloed gehad op de verschijningsvorm van het huidige landschap in de gemeente Bernheze. Door tektonische bewegingen zijn er breuken in de aardkorst ontstaan, waarbij delen ten opzichte van elkaar in verticale richting verschoven. Hierdoor ontstonden er hoger en lager gelegen gebieden: horsten en slenken. De gemeente Bernheze ligt precies op zo’n grensgebied. Ten westen van Nistelrode ligt namelijk de belangrijkste breuklijn van Nederland, de Peelrandbreuk. Deze breuk is op diverse plaatsen in het landschap goed zichtbaar door een hoogteverschil van soms wel meer dan 2 meter. De andere breuklijn, een zijbreuk van de Peelrandbreuk, ligt vooral ten oosten van Nistelrode, maar deze breuk is niet duidelijk zichtbaar in het landschap.
Reliëf
Door de breuken zijn er binnen het plangebied drie hoogteniveaus te onderscheiden, (zie afbeelding 2.1). Het meest oostelijke deel (het gebied ten oosten van de hoogspanningsleiding en het tracé van de nieuwe A50) ligt op circa NAP +18 m. De kern Nistelrode ligt op het tweede plateau, circa NAP +12 m. Ten westen hiervan ligt de Centrale Slenk. De hoogte bedraagt hier maximaal NAP +8 m en helt in westelijke richting verder af. Tijdens de laatste ijstijd ontbrak begroeiing en konden grote hoeveelheden zand verstuiven en weer worden afgezet. Heel Brabant kwam onder een dikke laag dekzand te liggen. Door de overheersende zuidwestelijke wind ontstond een zwak golvend dekzandlandschap met ruggen en welvingen in overwegend zuidwest-noordoostelijke richting. Een markant voorbeeld hiervan is de grote dekzandrug ten noorden van het plangebied die loopt van Rosmalen tot Herpen. De laag gelegen Centrale Slenk werd als het ware ‘opgevuld’ met dekzand, waardoor het oorspronkelijke hoogteverschil tussen horst en slenk kleiner werd.
Afbeelding 2.1 Hoogtekaart AHN 2007
2.2 Ruimtelijke Structuur
Wegenstructuur
De provinciale wegverbinding N279 noord tussen 's-Hertogenbosch en Veghel vervult een belangrijke functie voor het regionale verkeer en heeft als belangrijkste doel het verkeer adequaat te faciliteren van en naar het autosnelwegennet. Daarnaast heeft dit deel van de N279 een ontsluitingsfunctie voor het lokale verkeer voor de aanwezige dorpen aan weerszijden van de weg.
Direct buiten de bebouwde kom van de kern Heeswijk-Dinther loopt via de Laag Beugt en Hoog Beugt de lokale verbinding richting Veghel (voormalige N606). De Boterweg en de Kilsdonkseweg die daarop aansluiten, ontsluiten ter plaatse het Aa-dal.
Ruimtelijke en functionele karakteristiek
Het plangebied wordt in de huidige situatie gekenmerkt door agrarische gronden. Langs de Boterweg en de Laverdonk liggen enkele boerderijen.
In het plangebied is het beekdal van de Aa ook bepalend. Hieronder is met een aantal foto's een impressie gegeven van het gebied.
Afbeelding 2.2 Omgeving plangebied vanaf N279 en Laverdonk
Afbeelding 2.3 Omgeving plangebied vanaf Boterweg richting bebouwde kom en richting agrarisch landschap
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:
- rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water-)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
- rijksbelangen met betrekking tot (inter-)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
- rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.
Daarnaast wordt (boven-)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's met concentraties van topsectoren (waaronder Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Voldoende recreatiemogelijkheden wordt genoemd als een van de voorwaarden voor het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland. Een vitaal en mooi landelijk gebied is van belang voor een goed leef- en vestigingsklimaat en voor recreatie en toerisme. Provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor het versterken van het vestigingsklimaat. Daar horen ook natuur, hoogwaardige landschappen en recreatieve voorzieningen bij.
Voor de MIRT-regio Brabant en Limburg worden de volgende opgaven van nationaal belang onderscheiden:
- het verbeteren van het vestigingsklimaat van de twee economische kernregio's, zo nodig door het verbeteren van de bereikbaarheid;
- het versterken van de primaire waterkeringen;
- het samenwerken met decentrale overheden in generieke deelprogramma's voor water;
- het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS;
- een internationaal buisleidingennetwerk vanuit Rotterdam en Antwerpen mogelijk maken;
- onderzoek uitvoeren naar goederenvervoer over het spoor;
- onderzoek uitvoeren naar ruimtelijke en infrastructurele opgaven rond Greenport Venlo;
- het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV) over de grens;
- het aanwijzen van voorkeursgebieden voor windenergie in het westen van Noord-Brabant.
Afbeelding 3.1 Kaart Brabant en Limburg SVIR
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De doorwerking van het ruimtelijk beleid wordt geregeld met een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de beleidsuitgangspunten in de diverse planologische kernbeslissingen (pkb) in principe alleen bindend voor het Rijk. In de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid staat een overzicht van de nationale ruimtelijke belangen in de vigerende pkb’s. Ook is aangegeven waarvoor de bevoegdheid voor het stellen van regels per AMvB wordt ingezet.
De inwerkingtreding van de AMvB vindt gefaseerd plaats. Zowel in 2009 als medio 2011 is een ontwerpbesluit gepubliceerd. De onderdelen uit 2009 met de nationale belangen uit onder meer de Nota Ruimte zijn inmiddels vastgesteld. De regels zijn bedoeld om op lokaal niveau in bestemmingsplannen te worden verwerkt. Het betreft een beperkt aantal van de beslissingen van wezenlijk belang (en eventuele concrete beleidsbeslissingen) uit de Nota Ruimte, alsmede uit de PKB Ruimte voor de Rivier, de PKB Derde Nota Waddenzee, de PKB Structuurschema Militaire Terreinen (SMT2) en de PKB Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).
Deze belangen maken nog steeds deel uit van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De inhoud van deze artikelen is gebaseerd op de nieuwe onderwerpen van het ruimtelijke beleid, die door het Rijk in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn vastgesteld. Het betreft onderwerpen op het gebied van de hoofdinfrastructuur (reserveringen rond hoofdwegen en hoofdspoorwegen, vrijwaring rond rijksvaarwegen en hoofdbuisleidingen), de elektriciteitsvoorziening, het vereenvoudigde regime van de ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening
De structuurvisie ruimtelijke ordening is op 1 oktober 2010 vastgesteld door Provinciale Staten. Vervolgens is de structuurvisie op 1 januari 2011 in werking getreden. Aangezien de komende periode de druk op het infrastructuurnetwerk sterk zal toenemen is infrastructuur een belangrijke pijler in de structuurvisie. Er wordt verwacht dat de mobiliteit tot 2030 met ongeveer 40% zal groeien. Het kan, als de huidige trend zich doorzet, in deze periode verdubbelen. Dit betekent dat sterk ingezet zal worden op de verbetering van de bereikbaarheid.
De ligging van de stedelijke concentratiegebieden aan internationale assen en de verbinding tussen de verschillende stedelijke concentratiegebieden (door regionale assen) zijn cruciaal voor het economisch functioneren van Brabant. Het creëren van een betere verknoping van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling en bevordering van de bereikbaarheid zijn essentieel. Het landschap dient meer aandacht te krijgen bij de uitbreiding en aanleg van infrastructuur, omdat een goede afstemming van de vormgeving van wegen met de omgeving bijdraagt aan de kwaliteit van Brabant. De bereikbaarheid tussen steden, en tussen steden en omliggende regio's dient te worden verbeterd. Daarbij wordt de bestaande weginfrastructuur optimaal benut en infrastructuur uitgebouwd als dat noodzakelijk is. Nieuwe doorsnijdingen van het buitengebied door infrastructuur worden zoveel mogelijk voorkomen.
Afbeelding 3.2 Uitsnede structuurvisie ruimtelijke ordening
Gebiedspaspoorten
De structuurvisie bevat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap, maar heeft deze onder andere vorm gegeven in de 'uitwerking gebiedspaspoorten'. In de gebiedspaspoorten wordt aangegeven welke landschapskenmerken op regionaal schaalniveau bepalend zijn voor de kwaliteit van een gebied of van een landschapstype. De structuurvisie geeft ook de ambities weer voor de ontwikkeling van de landschapskwaliteit in die gebieden.
- 1. Landschapskenmerken
De kernkwaliteiten van Brabant komen in elk gebiedspaspoort terug. Zo wordt per laag de kenmerken beschreven die de provincie belangrijk vindt. Die kenmerken zijn ook uitgangspunt en inspiratiebron bij toekomstige ontwikkelingen. De provincie vindt het van belang dat ruimtelijke ontwikkelingen een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van een gebied of een landschapstype. In de gebiedspaspoorten beschrijft de provincie de kenmerken van een landschapstype vanuit drie lagen van de cultuurgeschiedenis van het landschap. Een nieuwe ontwikkeling voegt kwaliteit toe, wanneer het een relatie aangaat met de kenmerken uit deze lagen:
Laag 1. De natuurlijke basis: de geomorfologische structuren, grondsoort en watersysteem zijn bepalend voor de wijze waarop de mens het land in gebruik heeft genomen en ontgonnen.
Laag 2. Het ontginningslandschap: de ontginningen hebben geleid tot een rijk palet aan cultuurlandschappen, bebouwingspatronen en natuurgebieden. Ook de militaire geschiedenis en kerkelijke geschiedenis hebben bijgedragen aan de vorming van Brabant.
Laag 3. Het moderne landschap: in de tweede helft van de vorige eeuw heeft de ontwikkeling van stad en land zich losser gemaakt van de natuurlijke basis en van het aanwezige cultuurlandschap. Het infrastructuurnetwerk en de ligging ten opzichte van stedelijke netwerken is in grote mate sturend voor ontwikkelingen. Dit heeft geleid tot moderne cultuurlandschappen, een robuust infrastructuurnetwerk, nieuwe natuurgebieden en nieuwe stedelijke concepten, maar ook tot vervlakking van regionale verschillen.
Op het plangebied is gebiedspaspoort Meierij van toepassing (zie afbeelding 3.3).
Afbeelding 3.3 Uitsnede kaart Gebiedspaspoorten kenmerken
Kenmerkend voor Meierij is een kleinschalig mozaïek aan de benedenloop van beken, rijk aan populieren. De Meierij maakt onderdeel uit van het dekzandplateau en bestaat uit verschillende dekzandruggen, afgewisseld dor dekzandvlaktes. Over grote oppervlakten ligt Brabants leem in de ondergrond. Aan de noordkant wordt het gebied begrensd door de grote en brede oost-west lopende dekzandrug tussen Oss en Waalwijk. In het centrale lage deel van het gebied (omgeving Oisterwijk) zijn in het verleden laagten ontstaan waar water op de lemige ondergrond stagneerde en vennen zich vormden die volgroeide met veen. De ontwatering was hier een probleem. Beken stroomden vanuit zuid naar het noordoosten richting de laagten van het huidige Dommeldal. In het oosten ligt het dal van de rivier de Aa. Deze beek werd gevoed vanuit het Peelhorstgebied en de daar aanwezige veenmoerassen.
Op de hogere gronden langs beken zoals de Dommel en de Aa met hun zijlopen is bebouwing ontstaan in de vorm van linten, dorpen en gehuchten. Vanuit deze bebouwing is de ontginning van de omliggende gronden min of meer organisch gegroeid. In de Meierij zijn verschillende kastelen, abdijen en kloosters gebouwd en later ook landgoederen en buitenplaatsen met uitgestrekte bebossingen. Belangrijke identiteitsdragers van het agrarische cultuurlandschap van de Meierij zijn de akkercomplexen met aanliggende buurtschappen en groenstructuren, de langgevelboerderijen, de landgoederen, de plantages met populieren en kloostercomplexen.
Het groene en afwisselende landschap van de Meierij heeft een belangrijke recreatieve functie gekregen voor de stedelijke gebieden van Tilburg, 's-Hertogenbosch en Eindhoven. De landbouw is meegegroeid met de ontwikkeling van een primaire productie naar een menging van activiteiten op het gebied van recreatie, zorg, landschapsbeheer, streekproducten en educatie. Gevolge hiervan is verdere verbreding en afstemming van de landbouw op natuur en landschap, een sterke gerichtheid op grondgebonden veehouderij en investeringen in natuur en landschap.
Verspreid in de Meierij zijn routenetwerken voor wandelen en fietsen ontstaan. De grote stedelijke gebieden van Den Bosch, Eindhoven en Tilburg zijn met elkaar verbonden door een netwerk van snelwegen (A2, A50, N65, A59), provinciale wegen, kanalen en spoorlijnen. Dit patroon is verbonden met een dicht netwerk van lokale wegen.
2. Ambities
Voor de Meierij geldt een aantal ambities (zie afbeelding 3.4).
Afbeelding 3.4 Uitsnede kaart Gebiedspaspoorten ambities
Zo wordt gestreefd het karakter van de Meierij als groen hart van Brabant te versterken. Dit kan onder meer door het versterken van de recreatieve verbindingen binnen de Meierij en tussen de Meierij en de omliggende steden. Ook kan dit door in te zetten op de ontwikkeling van robuuste beeksystemen van de Dommel, de Aa en de Essche stroom, waarin naast duurzame waterhuishouding ook de landschappelijke kwaliteit van het watersysteem versterkt wordt, zodat de ruimtelijke verschillen tussen de systemen van Aa en Dommel beter beleefbaar worden. Tevens kan dit worden bereikt door de hoofdinfrastructuur die de Meierij doorsnijdt vorm te geven als groene lanen tussen de hoogstedelijke gebieden. Een versterking van het contrast beleving stad-land is daarvoor benodigd en het respecteren en versterken van de verschillen tussen de hoofdroutes A2 'internationale route', N6 'Napoleonsroute', de Midden-Brabantweg en N279 'kanaalroute'.
De versterking van de ecologische waarden van het landschap is binnen de Meierij ook belangrijk. Het is de ambitie te sturen op het behouden of ontwikkelen van kenmerken van het landschap, waarbij kenmerkende plant- en diersoorten van poelen en kleine wateren, waterlopen, kleinschalige besloten landschap, open weide- en akkergebieden en het halfopen landschap met bomenrijen goede indicatoren zijn.
3.2.2 Verordening Ruimte Noord-Brabant 2012
De te beschermen provinciale ruimtelijke belangen zijn vastgelegd in de 'Verordening Ruimte Noord-Brabant 2012' (VR). Op 17 december 2010 hebben Provinciale Staten de VR vastgesteld, welke op 2 maart 2011 in werking is getreden. Daarnaast heeft er een actualisatie van plaatsgevonden. De nieuwe verordening Ruimte is op 21 augustus 2012 vastgesteld. De wijzigingen van de Verordening hebben geen invloed op het beleid uit 2011.
Waterbergingsgebied en reserveringsgebied waterberging
Delen van het plangebied zijn aangeduid als 'regionaal waterbergingsgebied' en 'reserveringsgebied waterberging' (zie afbeelding 3.5).
Afbeelding 3.5 Uitsnede water Verordening Ruimte Noord-Brabant 2012
Het plangebied ligt binnen het reserveringsgebied voor waterberging.
In de verordening is geregeld dat gebieden die zijn aangewezen voor waterberging mede strekken tot behoud van het waterbergend vermogen. Indien bebouwing, anders dan ten dienste van waterberging, wordt toegestaan, dient de toelichting bij het bestemmingsplan een verantwoording te bevatten over de wijze waarop het behoud van het waterbergend vermogen van het gebied is verzekerd. Daaraan wordt in dit plan voldaan. In de planregels hebben de gronden die zijn aangewezen voor reserveringsgebied waterberging een aanduiding met bijbehorende regels.
Ecologische hoofdstructuur (EHS), attentiegebied EHS en Natte natuurparel
Delen van het plangebied zijn aangewezen als EHS en attentiegebied EHS (zie afbeelding 3.6).
Afbeelding 3.6 Uitsnede natuur en landschap Verordening Ruimte Noord-Brabant 2012
In de structuurvisie van de provincie Brabant (Verordening ruimte 2012 Noord-Brabant) is een Attentiegebied EHS opgenomen. Het attentiegebied EHS en de natte natuurparel zoals deze vroeger was opgenomen in de reconstructieplannen komen qua begrenzing en ook inhoudelijk overeen. De natuurparels inclusief de beschermingszone zijn in het bestemmingsplan bestemd als 'Waarde – Natte natuurparel'. Qua begrenzing en regeling is aan gesloten bij het beleid, zoals verwoord in Structuurvisie en Verordening van de provincie Noord-Brabant.
Voor de attentiegebieden EHS geldt dat een bestemmingsplan dat is gelegen in een attentiegebied geen bestemmingen aanwijst of regels vaststelt die fysieke ingrepen mogelijk maken die een negatief effect hebben op de waterhuishouding van de hierbinnen gelegen ecologische hoofdstructuur. In de regels van het bestemmingsplan hebben de gronden die zijn aangewezen als attentiegebied EHS een dubbelbestemming gekregen met bijbehorende regels. Op deze wijze kunnen negatieve effecten voorkomen worden. Echter het is mogelijk hier gemotiveerd van af te wijken. Indien het maatschappelijk belang groter is dan het ecologische belang is het mogelijk van deze beleidsregel af te wijken. In de afwegingen die aan opstelling van dit (voorontwerp) bestemmingsplan voorafgingen is nadrukkelijk naar een verantwoorde balans gezocht in betreffende tegenstellende belangen.
Groenblauwe mantel
De provincie kiest in de Structuurvisie ruimtelijke ordening voor een vitaal en mooi landelijk gebied in Brabant. Deze inzet wordt uitgewerkt in twee robuuste structuren; de structuur ‘landelijk gebied’ en de ‘groenblauwe structuur’. In het landelijk gebied is de ontwikkeling van de landbouw van belang en daarnaast de ontwikkeling van andere vormen van bedrijvigheid, en van natuur, landschap, recreatie en wonen. De provincie stimuleert hier een bepaalde menging van functies die leidt tot een sterke plattelandseconomie.
Het beleid in de groenblauwe structuur is gericht op behoud en ontwikkeling van natuurwaarden in en buiten natuurgebieden. Daarnaast is de ontwikkeling van een natuurlijk en robuust watersysteem van belang. Dit kan door ontwikkelingsmogelijkheden voor functies te bieden die daaraan bijdragen. Hiermee wil de provincie een positieve ontwikkeling bereiken in het functioneren van het watersysteem en in de biodiversiteit en daarmee ook de landschappelijke contrasten in Brabant versterken.
De groenblauwe structuur bestaat uit drie perspectieven:
- het kerngebied groenblauw;
- de groenblauwe mantel;
- de gebieden voor waterberging.
Het kerngebied groenblauw bestaat uit de ecologische hoofdstructuur inclusief de ecologische verbindingszones en de gebieden voor behoud en herstel van watersystemen en voor waterberging.
De kwaliteitswinst die de groenblauwe mantel dient te brengen, moet gezocht worden in de nabije omgeving van het bestemmingsplan. Er zal in het kader van de wegaanleg gezorgd worden voor natuurcompensatie. Er vindt natuurcompensatie plaats in dit plangebied ten behoeve van de N279. Dit is een deel van de gronden met de natuurbestemming ten zuiden van de Aa.
Wegen buiten bestaand stedelijk gebied (artikel 11.13 Verordening ruimte Noord-Brabant 2012)
Dit artikel bevat enkele algemeen geformuleerde regels waaraan een bestemmingsplan, dat voorziet in de aanleg of wijziging van een gemeentelijke of provinciale weg buiten bestaand stedelijk gebied, moet voldoen. Deze regels zijn in hoofdzaak gericht op een goede onderbouwing van de ruimtelijke ontwikkeling. Onderdelen van deze regels zijn ontleend aan (de wijziging van) de Tracéwet.
3.2.3 Provinciaal Waterplan 2010-2015
Het Provinciaal Waterplan 'Waar water werkt en leeft' beschrijft het provinciale waterbeleid voor de periode 2010 tot 2015. Het waterplan bestaat uit een strategisch deel en een operationeel deel. Het Provinciaal Waterplan vertaalt de beleidskaders op Europees en rijksniveau naar het waterbeleid van de provincie. Op Europees niveau is in dat verband de Kaderrichtlijn Water (KRW) belangrijk. Daarin is aangegeven hoe met waterkwaliteit en ecologische waterdoelstellingen moeten worden omgegaan. Ook het Europese natuurbeleid en zwemwaterbeleid zijn van invloed op het waterplan. Op rijksniveau speelt vooral de Waterwet een rol, omdat die wet de verantwoordelijkheden regelt in het waterbeheer en de hoofdrichting bepaalt van het waterbeleid. Op provinciaal niveau geeft de Interimstructuurvisie (2008) de kaders voor het ruimtelijke beleid, zoals bijvoorbeeld voor de Ecologische of de Agrarische Hoofdstructuur.
3.2.4 Provinciaal inpassingsplan N279 Noord
Gedeputeerde Staten hebben diverse alternatieven onderzocht voor de verbreding van de N279 Noord (’s-Hertogenbosch –Veghel). Hun voorkeur gaat uit naar het alternatief met 2 x 2 rijstroken, met bij openstelling een maximum snelheid van 80 km/u, later te verhogen naar 100 km/uur met ongelijkvloerse aansluitingen. De aansluitingen van de provinciale weg op de A2, industrieterrein De Brand en de A50 blijven gelijkvloers. Hier worden wel extra rijstroken gerealiseerd om het verkeer te kunnen verwerken.
Het voorkeursalternatief is uitgewerkt in het ontwerp provinciaal inpassingsplan (PIP). Dat wordt ter inzage gelegd samen met de andere stukken zoals het concept milieueffectrapportage (MER). In het ontwerp Provinciaal inpassingsplan 'N279 Noord ’s-Hertogenbosch - Veghel' staat hoe de weg kan worden ingepast in het landschap. Het milieueffectrapport N279 Noord brengt de (inrichtings)alternatieven in beeld die mogelijk zijn voor de uitvoering van de weg. Ook geeft dit rapport aan wat de consequenties zijn voor het milieu. Het provinciaal inpassingsplan heeft als ontwerp van 19 december 2012 tot en met 13 februari 2013 ter inzage gelegen.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Waterbeheerplan 2010-2015
In het waterbeheersplan 2010-2015 'Werken met water voor nu en voor later' beschrijft het waterschap haar activiteiten voor het op orde houden van het watersysteem en de afvalwaterketen en de investeringen om maatschappelijke ambities voor water waar te maken. Het waterschap heeft hierbij de volgende thema's benoemd:
- veilig en bewoonbaar beheergebied,
- voldoende water,
- schoon water en,
- natuurlijk en recreatief water.
Het Waterbeheerplan is afgestemd met het Provinciaal waterplan, het Nationaal Waterplan en het stroomgebiedbeheersplan voor de Maas dat naar aanleiding van de KRW is opgesteld.
Het waterschap zet in op het uitbreiden van haar regierol voor het regionale watersysteem, zo ook in het project Dynamisch Beekdal. Het Dynamisch Beekdal heeft als doel om het water in het Aa-dal tussen Heeswijk-Dinther en 's-Hertogenbosch meer ruimte te geven. Hierdoor ontstaat een natuurlijke dynamiek van de Aa en worden overstromingsproblemen stroomafwaarts richting 's-Hertogenbosch voorkomen. Om dit te realiseren werkt het waterschap samen met de gemeenten Sint-Michielsgestel en Bernheze en de provincie Noord-Brabant. Het project is gestart in 2002 en is in 2010 afgerond.
3.4 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Bernheze
In december 2003 heeft de gemeenteraad van Bernheze de Structuurvisie Plus 'Bernheze op koers' vastgesteld. Mede naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening in juli 2008, waardoor gemeenten verplicht zijn om te beschikken over een gemeentelijke structuurvisie, is besloten om een nieuwe structuurvisie voor het hele gemeentelijke grondgebied op te stellen. Enerzijds vormt de nieuwe structuurvisie een herijking van de bestaande StructuurvisiePlus. De grote lijnen die in deze structuurvisie zijn uitgezet, zijn tegen het licht gehouden en al dan niet overgenomen in de nieuwe Structuurvisie Bernheze. Doordat de beleidsvoornemens en ontwikkelingen die in de StructuurvisiePlus waren voorzien en in de tussenliggende periode tot uitvoering zijn gekomen of gewijzigd zijn, was een integrale actualisatie van het ruimtelijk beleid noodzakelijk. Anderzijds is de structuurvisie aangepast aan de eisen en mogelijkheden die in de Wro zijn opgenomen. Daarnaast verplicht de Wro, met daarin de Grondexploitatiewet, die op 1 juli 2008 in werking is getreden, dat iedere gemeente dient te beschikken over een grondgebieddekkende structuurvisie. De Structuurvisie Bernheze is vastgesteld op 11 februari 2010 en bestaat uit een ruimtelijk deel en een uitvoeringsprogramma.
De Structuurvisie moet helderheid verschaffen in het ruimtelijke beleid van de gemeente Bernheze en de wijze waarop zij deze tot uitvoering wil brengen. Deze helderheid is gewenst voor inwoners en ondernemers, als ook voor andere (semi-) overheden en maatschappelijke partners. De gemeente Bernheze beoogt met de actualisatie van de Structuurvisie meerdere doelen te bereiken:
- integrale visievorming voor de lange termijn;
- bijeenbrengen en afwegen van belangen (inhoudelijk en procesmatig);
- toetsings- en inspiratiekader voor ruimtelijke beslissingen:
- 'bottom up' voor regionale en provinciale planvorming;
- 'top down' voor ruimtelijke initiatieven;
- basis voor uitwerking in juridisch-planologische kaders (zoals bestemmingsplannen);
- basis voor uitvoering: stellen van locatie-eisen, verhalen bovenplanse kosten en vestigen voorkeursrecht.
Om zo goed mogelijk bij bovenstaande doelstellingen aan te sluiten, worden deze in de Structuurvisie Bernheze onderscheiden in twee delen die qua globaliteit, flexibiliteit en planperiode sterk van elkaar verschillen.
Deel A, Ruimtelijk Casco: In deel A wordt vanuit een bondige analyse een visie geformuleerd op het plangebied. Het Ruimtelijk Casco beoogt de samenhangende structuren naar boven te halen en hieraan logische strategieën te koppelen, waarmee het een casco vormt voor concrete projecten en plannen. Het is een afwegingskader, maar tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkeling. Het Ruimtelijk Casco geeft richting zonder te spreken over een programma. Het geeft de mogelijkheden weer en is flexibel wat betreft de exacte invulling op de korte termijn.
Deel B, Uitvoeringsprogramma: In deel B worden de ruimtelijke opgaven voor de korte en middellange termijn benoemd en de meest geschikte locaties hiervoor aangewezen. Daarnaast formuleert de gemeente welke concrete projecten en plannen op korte termijn richting uitvoering worden gebracht en hoe deze gerealiseerd gaan worden. Het uitvoeringsprogramma zal periodiek worden geactualiseerd (bestuurlijke afspraak is dat dit een maal per vier jaar plaatsvindt, synchroon met de vier jaarlijkse bestuursperioden).
De structuurvisie is voor het Deel A een actualisatieslag. Er worden in Deel A geen grote koerswijzigingen voorzien. Voor de omschrijving van de kernen is het veilig om aan te sluiten bij de oude structuurvisie 'Bernheze op koers'.
De visie: In de visiefase wordt de ruimtelijke koers op hoofdlijnen uitgezet, welke er voor zorgt dat de geanalyseerde ontwikkelingspotenties benut worden, maar tegelijkertijd voorkomt dat conflicten ontstaan tussen het ruimtegebruik en de duurzame gebiedskwaliteiten. Deze koers vormt het inspiratiekader en afwegingskader voor ruimtelijk ontwikkelingen in de gemeente Bernheze.
Verkeersstructuurplan Bernheze Verkeer op hoofdlijnen 2007-2020
Een goede verkeersstructuur faciliteert en verruimt ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden. Structuurkeuzes kunnen zodoende bovendien een bijdrage leveren aan het oplossen van bestaande verkeers(veiligheid)knelpunten. Dat is precies wat het Verkeersstructuurplan met het benoemen van een beoogde ontsluiting Heeswijk-Dinther Zuid beoogde.
Kansen voor verkeer en vervoer benutten
De gemeente Bernheze is met name extern georiënteerd (’s- Hertogenbosch, Oss, Uden en Veghel) en heeft grotendeels een landelijk karakter met een agrarische en recreatieve functie. Dit betekent:
- voor het gemotoriseerd verkeer: vanuit de woonkernen, bedrijventerreinen en landbouwontwikkelingsgebieden duidelijke routes naar omliggende hoofdinfrastructuur; doorgaand verkeer of extern verkeer door het landelijk middengebied wordt zo min mogelijk gefaciliteerd;
- voor het openbaar vervoer: aansluiten en meeliften op knooppunten in de omgeving en zoveel mogelijk handhaven van het huidige aanbod;
- voor de fiets: optimale bereikbaarheid van recreatieve landelijk gebied; directe routes tussen de verschillende kernen op fietsafstand en binnen de verschillende kernen;
- voor de voetganger: grote verblijfsgebieden (30 km/uur of erffunctie) binnen de kernen.
De hoofdwegenstructuur rond de gemeente (A59, A50 en N279) wordt zoveel mogelijk benut, waarbij autoverplaatsingen door het landelijk/recreatieve middengebied van de gemeente zoveel mogelijk worden voorkomen (minder logisch maken). Dit kan worden gerealiseerd door enerzijds daar meer prioriteit te geven aan recreatief en landbouwverkeer en anderzijds door goede verbindingen met de hoofdwegenstructuur (stimuleren van omrijden via hoofdwegenstructuur) te realiseren. Omrijden via de hoofdwegenstructuur, voor voornamelijk verplaatsingen over langere afstanden, is voor inwoners en bezoekers van Bernheze acceptabel om zo de landelijke en recreatieve kwaliteit van het middengebied te handhaven. Het omrijden is echter geen verplichting, dus verkeer tussen de kernen binnen de gemeente blijft mogelijk. Een heldere verkeersstructuur is voorwaarde voor een grotere verkeersveiligheid. Bij nieuwe aanleg, reconstructie of onderhoud van infrastructuur worden de Duurzaam Veilig richtlijnen direct toegepast. Hiervoor geldt dat binnen de Duurzaam Veilig wegcategorisering de functie, vorm en gebruik van de weg op elkaar zijn afgestemd. In de Duurzaam Veilig wegcategorisering wordt rekening gehouden met de ruimtelijke ontwikkelingen binnen en buiten de gemeentegrens. Daarnaast hebben de volgende ontwikkelingen een positieve invloed op de verkeersveiligheid binnen de gemeente Bernheze:
- het omleiden van het autoverkeer over de hoofdwegenstructuur zorgt voor een verkeersluwer binnengebied. Hierdoor ontstaat een verkeersveiliger middengebied voor de ‘zwakkere verkeersdeelnemers’ als de voetgangers en de fietsers.
- de aanleg van fietsvoorzieningen (minimaal suggestiestroken) op gecombineerde routes naar landbouwontwikkelingsgebieden en fietsroutes zorgen voor een veiligere positie van de fietser op deze routes.
- door de aanleg van ‘langzame straten’ in dorpskernen of centrumgebieden krijgt de voetganger een hogere prioriteit in deze gebieden ten opzichte van de auto. De auto moet zich te gast voelen in deze gebieden.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Nut En Noodzaak
Het doel van de ontsluitingsweg Heeswijk-Dinther Zuid is het verbeteren van de bereikbaarheid van het LOG Hazelbergsebroek en bedrijventerrein 't Retsel voor (vracht)verkeer. Daarnaast wordt met de ontsluitingsweg een structurele aanpak van de verkeersproblemen op de Traverse en verbetering van de leef- en omgevingskwaliteit voor inwoners van de kom gecreëerd.
In dit hoofdstuk worden de noodzaak van het plan, de verkeerskundige effecten en de effecten op de omgevingskwaliteit toegelicht.
Structurele oplossing bereikbaarheid Heeswijk-Dinther
De Traverse door Heeswijk-Dinther is de oude verbindingsweg tussen Veghel en Den Bosch (dorpenroute) en op dit moment de enige goede verbinding tussen de provinciale weg N279 en de kom van Heeswijk-Dinther, het LOG Hazelbergsebroek en bedrijventerrein 't Retsel. Verkeer van en naar deze bestemmingen wordt zodoende 'gedwongen' de Traverse te nemen. De daarmee gepaard gaande verkeersdrukte op de Traverse veroorzaakt verkeersonveilige situaties in de kom van Heeswijk-Dinther en draagt bij aan de verslechtering van de kwaliteit van de leefomgeving. De huidige drukte op de N279 levert daaraan een negatieve bijdrage (sluipverkeer).
LOG Hazelbergsebroek
Een adequate bedrijfsvoering van intensieve veehouderijen in dit LOG vraagt frequente vrachtwagenbewegingen voor aan- en afvoer. Al deze vrachtwagenbewegingen hebben grotendeels hun achterland buiten de kom van Heeswijk-Dinther. Zonder de nieuwe ontsluitingsweg draagt dit LOG dus bij aan de geschetste problemen van verkeersveiligheid en leefbaarheid in de kom van Heeswijk-Dinther.
Ontsluiting bedrijventerrein 't Retsel
Aan de oostzijde van Dinther ligt bedrijventerrein 't Retsel. Hoewel 't Retsel is opgezet als vestigingsgebied voor lokale bedrijvigheid, trekt het bedrijventerrein relatief veel verkeer van buiten Heeswijk-Dinther aan (werknemers, transport van goederen). Dit regionale (vracht)verkeer wordt via de Traverse naar bedrijventerrein 't Retsel geleid, met name het vrachtverkeer veroorzaakt in de kom van Heeswijk-Dinther situaties die vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid onwenselijk zijn.
Eerste plannen nieuwe ontsluitingsweg
Voordat er in 2007 sprake was van een Ontsluiting Heeswijk-Dinther Zuid waren er al plannen om te komen tot een ontsluitingsweg tussen de N279 en bedrijventerrein 't Retsel, om Heeswijk-Dinther van vrachtverkeer te ontlasten. Deze beperkte zich tot een lokale probleemaanpak (ontsluiting Retsel).
De aanpak die vanaf 2007 wordt gevolgd is onder meer uitgewerkt in het Verkeersstructuurplan 2007, waarin een indicatief tracé ten Zuidoosten van Heeswijk-Dinther is opgenomen.
Verbetering bereikbaarheid en kwaliteit leefomgeving
De doelstelling van de aanpak onder de noemer Ontsluiting Heeswijk-Dinther Zuid beoogd om door middel van een nieuwe ontsluitingsweg een duurzame, toekomstbestendige oplossing van de bereikbaarheid van Heeswijk-Dinther. Naast de ontsluiting van het LOG Hazelbergsebroek en bedrijventerrein 't Retsel, zijn de verschuiving van het overige doorgaand (sluip)verkeer van de Traverse naar de N279 en verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving langs de Traverse. Het project is niet alleen een verkeerskundige oplossing, maar er vindt ook een duurzame investering in het gebied plaats. Daarnaast vindt er ook natuurverbetering plus recreatieve verbetering plaats.
Tussen medio 2007 en begin november 2008 zijn de haalbaarheid en de effectiviteit van een nieuwe ontsluiting Heeswijk-Dinther Zuid globaal onderzocht. Het resultaat daarvan was dat eind 2008 voldoende duidelijkheid gegeven kon worden over het beoogde tracé en de noodzakelijke vervolgstappen.
Besluit wegtracé Ontsluitingsweg
Dit heeft 5 februari 2009 geleid tot het besluit van de gemeenteraad van Bernheze om ten zuidoosten van Heeswijk-Dinther het tracé te bepalen voor de ontsluitingsweg aan te leggen tussen Laag Beugt en de N279. Het in het raadsbesluit vastgelegde globale tracé voor de nieuwe ontsluitingsweg sluit tevens aan op hetgeen is opgenomen in de structuurvisie Bernheze 2010.
De onderlegger voor opname van de ontsluitingsweg in de structuurvisie was het VCP Heeswijk-Dinther (2009). De VCP's voor de kernen zijn uitwerkingen van het Verkeersstructuurplan 2007. Het VCP Heeswijk-Dinther (2009) verlangt overigens nog verdere toekomstige studie en uitwerking. Met name waar het gaat om eventuele doortrekking van de ontsluitingsweg.
4.2 Landschappelijke Inpassing
In fase van afwegingen voorafgaand aan opstelling van het bestemmingsplan (2010 - 2011) werd door Arcadis een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld (Bijlage 1). Uitgangspunt voor het inrichtingsplan was een 'natuurlijke' inpassing van de nieuwe weg in het bestaande landschap. Dit uitgangspunt is in het landschappelijk inrichtingsplan vertaald naar drie inrichtingsprincipes.
Beeld dorpsrand versterken
Nabij de kom van Heeswijk-Dinther worden de groenstructuren langs de weg gerelateerd aan de bestaande dorpsstructuur. Daardoor blijft de historische context van de relatie tussen dorp en landschap leesbaar.
Beleefbaar maken van het Aa-dal
Waterschap Aa en Maas heeft plannen om beekherstel uit te voeren langs de Aa. De plannen houden in dat binnen een strook van 50 meter langs de Aa de morfologie, het natuurlijk afvoerregime, de vegetatieontwikkeling en de veerkracht van het watersysteem worden hersteld. Door een ruimere overspanning te realiseren voor de nieuwe burg over de Aa, blijft het mogelijk de ecologische zones aan weerszijden van Aa onder de brug door te trekken. Daarnaast wordt langs de brug een voetpad gelegd, zodat wandelaars veilig de Aa kunnen oversteken.
Versterken van het coulisselandschap
Ten westen van de Aa worden de nieuwe groenstructuren langs de weg zo veel mogelijk gerelateerd aan de bestaande groenstructuren en laanbeplanting. Daardoor blijft de kenmerkende intimiteit van het coulisselandschap behouden.
De accenten die richting wegontwerp tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan werden gezet hebben geen wezenlijke invloed gehad op het inrichtingsplan. De inrichtingsprincipes zijn in stand gehouden.
Afbeelding 4.1 Landschappelijk inpassing (bron Arcadis)
Verlichtingsplan
In het kader van het landschappelijk inrichtingsplan is ook een verlichtingsplan opgesteld. Het uitgangspunt in het verlichtingsplan is om alleen verlichting toe te passen op plaatsen waar dat vanuit verkeersveiligheid noodzakelijk is. Daarmee wordt onnodige verlichting in het buitengebied voorkomen.
4.3 Ontwikkelingen
Afbeelding 4.2 Wegontwerp (d.d. 26 april 2013)
In afbeelding 4.2 is een verkleinde weergave van het wegontwerp zichtbaar. Hieruit komt naar voren dat de aansluiting in de bebouwde kom plaats gaat vinden via een rotonde met voorrang voor fietsers.
De weg glijdt vervolgens met een flauwe bocht door het landschap. Langs de weg is ruimte voor een wandelpad en zijn groene gebieden te vinden. Ter plaatse van de kruising met de Aa zal een brug aangelegd worden. De oevers van de Aa kunnen hieronder doorlopen. Na de kruising met de Aa is er ook naast de weg weer ruimte voor wandelpaden, natuur en agrarisch.
De ontsluitingsweg Heeswijk-Dinther Zuid krijgt binnen de bebouwde kom een snelheid van 50 km/u en buiten de bebouwde kom een snelheid van 60 km/u. De totale breedte van de rijbaan zal ruim 6 m worden. Daarnaast wordt er rekening gehouden met een obstakelvrije zone en ruimte voor onderhoudspaden. Het definitieve wegontwerp zal binnen de ruimtelijke kaders die nu geformuleerd worden in dit bestemmingsplan worden vervaardigd in de voorbereiding voor de daadwerkelijke aanleg. Dat is na vaststelling van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan hoeft dus ook geen antwoord te geven op wegontwerpdetails die voor de ruimtelijke kaderstelling niet relevant zijn. Overigens is het detailniveau qua wegontwerp dat nu voorligt al erg hoog.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Algemene Beoordeling Milieueffecten (M.e.r.)
Wettelijk kader
Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn.
Resultaten
De aanleg of wijziging van nieuwe wegen staat in de bijlage van het Besluit m.e.r. genoemd in de eerste rij (C1.2/C1.3/D1.1/D1.2). Het gaat om auto(snel)wegen of andere wegen met vier of meer rijstroken. De nieuwe ontsluitingsweg kent twee rijstroken. De aanleg van een dergelijke weg wordt niet beschouwd als een project met mogelijk grote milieugevolgen. De gemeente heeft overwogen of een milieueffectrapportage eventueel toch zinvol zou zijn. Er is geoordeeld dat met de beoordeling van diverse milieuaspecten in het bestemmingsplan de belangen van het milieu in voldoende mate worden betrokken bij de besluitvorming. Om de milieubelangen een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming heeft het college van burgemeester en wethouders er voor gekozen een afwegingennota te maken waarin het gekozen tracé nader is uitgewerkt. Hierin zijn onder meer de volgende zaken aan de orde gekomen als milieu, natuur/landschap en water. Op 22 november 2011 heeft het college besloten de afwegingennota en voorlopig Ontwerp Plus (VO+), het Plan Landschappelijke inpassing en het Natuuronderzoek (Flora en Fauna) vast te stellen en voor inspraak ter inzage te leggen. Voorjaar 2010 is de afwegingennotitie voor inspraak, ter inzage gelegd. De afwegingsnotitie is eind 2011 vastgesteld voorafgaand aan de startnotitie voor dit bestemmingsplan.
5.2 Bedrijven En Milieuzonering
Inleiding
In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan hinder door bedrijven in algemene zin. Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder veroorzaken door onaangename geuren, lawaai, stof, trillingen of drukke verkeersbewegingen. Het is daarom wenselijk als bedrijfsactiviteiten of andere milieubelastende functies op een zekere afstand van woningen en andere hindergevoelige functies zijn gesitueerd. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hiervoor een handreiking opgesteld: de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).
In deze handreiking wordt aangegeven hoe door middel van milieuzonering de afstand tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies voldoende blijft. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven op een passende afstand ten opzichte van woningen worden gesitueerd en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bestaande bedrijven worden gepland. Niet ieder bedrijf heeft evenveel invloed op de omgeving. In de handreiking worden bedrijfsactiviteiten daarom ingedeeld in zes categorieën. Per milieucategorie zijn richtafstanden opgenomen die aangehouden kunnen worden om hinder te voorkomen. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in afstanden tot een rustige woonwijk en tot een gebied met een menging van functies. In tabel 5.1 zijn de richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur. De bedrijvigheid kan volgens de handreiking van de VNG ingedeeld worden in categorieën die lopen van 1 tot en met 6. Hierbij lopen de richtafstanden uiteen van 0 meter tot 1.500 meter.
Milieucategorie | Richtafstanden tot een 'rustige woonwijk' | Richtafstanden tot een 'gebied met menging van functies' |
1 | 10 meter | 0 meter |
2 | 30 meter | 10 meter |
3 | 50-100 meter | 30-50 meter |
4 | 200-300 meter | 100-200 meter |
5 | 500-1.000 meter | 300-700 meter |
6 | 1.500 meter | 1.000 meter |
Tabel 5.1 Richtafstanden per milieucategorie.
De VNG-publicatie blijft een richtlijn, waarin in algemene zin richtafstanden zijn bepaald op basis van gemiddelde productieprocessen. Het kan daarom zinvol zijn om in specifieke situaties de bewuste bedrijven nader te beschouwen op hun bedrijfsactiviteiten. Het kan immers zo zijn dat een specifiek bedrijf er een andere bedrijfsvoering op nahoudt, waardoor de hinder minder is dan wat op grond van de VNG-publicatie wordt ingeschat. Bovendien moeten bedrijven op basis van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer (milieuvergunning) of op basis van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) aan voorschriften voldoen. Deze voorschriften hebben onder meer als doel de hinder voor de omgeving te reguleren en op een acceptabel niveau te houden. Deze voorschriften bieden daarom ook inzicht in de hindersituatie.
Situatie plangebied
Aangezien in dit bestemmingsplan alleen voorzien wordt in een ontsluitingsweg en er geen andere voorzieningen mogelijk gemaakt worden is het onderwerp bedrijven en milieuzonering niet van belang. Er treedt voor dit aspect geen verandering van de bestaande situatie op. Er hoeft dan ook geen onderzoek uitgevoerd te worden naar bedrijven en milieuzonering.
5.3 Verkeer
Inleiding
Voor een goede ruimtelijke ordening is een goede verkeersafwikkeling en een veilige verkeersontsluiting van alle modaliteiten van belang. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op de het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.
Functie nieuwe ontsluitingsweg
De nieuwe ontsluitingsweg krijgt een functie als gebiedsontsluitingsweg. Dit sluit aan bij de Duurzaam Veilig beleidsvisie. Allereerst omdat de weg de functie krijgt verkeer uit Heeswijk-Dinther te ontsluiten. Daarnaast vormt het een logische schakel tussen de regionale stroomweg (N279) en het verblijfsgebied. Verkeer vanuit de N279 naar de kern van Heeswijk - Dinther krijgt dan de logische afbouw tijdens de route van stroomweg naar erftoegangsweg. Waar de ontsluitingsweg bestaande lokale wegen in het Aa-dal doorsnijdt, is voorzien in qua verkeersregime ondergeschikte aansluitingen op de ontsluitingsweg om bestemmingsverkeer in Aa-dal te garanderen. Ook faciliteert de ontsluitingsweg in de aansluiting rotonde Laverdonk het lokaal verkeer dat gebruik zal maken van de toekomstige parallelweg langs de nieuwe N279.
Fietsinfrastructuur
Gelet op de fietsinfrastructuur heeft de keuze van functie van de verbindingsweg weinig invloed. De huidige bereikbaarheid voor fietsers van het zuidelijk deel van de Boterweg blijft gewaarborgd door voor een deel langs de ontsluitingsweg te voorzien in een dubbelzijdig fietspad. Daarnaast is vanuit het beleid geen absolute noodzaak om ter hoogte van de nieuwe verbindingsweg extra fietsvoorzieningen te realiseren.
Voetgangers
De algemene beleidsinzet van Bernheze om de toekomstige, potentiële economische dragers van het Aa-dal te versterken leidde ertoe recreatieve functies in de vorm van wandelroutes langs de Aa (aanvullend) te faciliteren. Dit is gebeurd met via een speciale, veilige oversteek via de nieuwe brug over de Aa en een wandelpad tussen de Aa en het – na realisatie van de ontsluitingsweg - doodlopend stuk Boterweg. Daarnaast wordt er onder de brug door een struinpad aangelegd.
Snelheidsregime
Hoewel een ontsluitingsweg functioneel gezien een voorkeursinrichting als 80 km/u-weg verdient, is omwille van de omgevingsaspecten gekozen voor een getrapt snelheidsregime: in de bebouwde kom 50 km/u aansluitend een deel 60 km/u en na de rotonde op Laverdonk naar de ongelijkvloerse kruising met de toekomstige N279 Noord 80 km/u (de N279 heeft in de toekomst een maximumsnelheid van 100 km/u). Verkeersbesluit(en) bepalen deze maximum snelheden. Het civieltechnisch wegontwerp gaat qua belijning eveneens van deze snelheden uit, de wegprofielen zijn wel gedimensioneerd als 80 km/u weg. Dit om een rustig wegbeeld te scheppen (verkeersveiligheid), alsmede ontwerptechnisch de voorsorteerstrook naar de Boterweg zodanig ruim te bemeten, dat vooral langzaam agrarisch verkeer de doorstroming op de ontsluitingsweg zelf niet belemmert. Bovendien is deze keus voor het wegontwerp toekomstbestendiger.
Verkeerseffecten
Om de verkeerseffecten van de ontsluitingsweg te bepalen is onderzoek uitgevoerd met behulp van het N279-verkeersmodel. Het basisjaar van dit model is het jaar 2006. Met behulp van dit model is de toekomstige situatie zonder ontsluitingsweg gemodelleerd (de zogenaamde referentiesituatie), evenals de situatie met de nieuwe ontsluitingsweg. Voor beide situaties is uitgegaan van een verbreding van de N279. Bij de modelvariant voor de situatie met ontsluitingsweg is bovendien uitgegaan van verlaging van de maximumsnelheid op de Sint Servatiusstraat van 50 km/u naar 30 km/u (als onderdeel van de herinrichting van de traverse). Onderstaande tabel toont de met het verkeersmodel bepaalde verkeersintensiteiten voor de voor het verkeersonderzoek relevante wegvakken in het studiegebied. De ligging van de wegvakken is schematisch weergegeven in de onder de tabel opgenomen afbeelding.
Tabel 5.2 Verkeersintensiteiten (motorvoertuigen/werkdag)
Afbeelding 5.1 Wegvaknummering behorende bij tabel 5.2
Uit bovenstaande tabel blijkt dat in het jaar 2020 via de nieuwe ontsluitingsweg 6.400 motorvoertuigen op een gemiddelde werkdag rijden. Het verkeer op de ontsluitingsweg betreft bestemmingsverkeer van en naar Heeswijk-Dinther, en geen doorgaand verkeer (verkeer dat herkomst en bestemming buiten Heeswijk-Dinther heeft). Dat het verkeer op de ontsluitingsweg bestemmingsverkeer betreft, blijkt uit de afnames van de verkeersintensiteit op de Hoofdstraat, Sint Servatiusstraat, Abdijstraat, Eikenhoek en Laag-Beugt, in vergelijking met de referentiesituatie 2020. In Heeswijk-Dinther is als gevolg van de ontsluitingsweg (en snelheidsverlaging op de Sint Servatiusstraat) alleen op de Brouwersstraat en Edmundus van Dintherstraat een toename van het verkeer zichtbaar. Dit is het gevolg van een routewijziging van een deel van het bestemmingsverkeer (de toename op deze straten is immers vrijwel even groot als de afname op de Hoofdstraat/Sint Servatiusstraat). Voor dit verkeer is de nieuwe ontsluitingsweg een aantrekkelijk alternatief richting de N279.
De ontsluitingsweg sluit aan op de Boterweg en op Laverdonk. Zowel de Boterweg als het gedeelte van Laverdonk ter hoogte van de ontsluitingsweg, maken - net als veel andere lokale wegen - geen onderdeel uit van het verkeersmodel (het gedeelte van Laverdonk tussen N279 en Aabrugstraat maakt wel onderdeel uit van het verkeersmodel). Verkeerskundig (en voor het doeleinde waarvoor het verkeersmodel wordt ingezet) zijn dergelijke lokale wegen niet van belang. Uit de verkeerstelling uit 2012 blijkt dat op de Boterweg circa 200 mvt/etmaal rijden. De verwachting is dat deze intensiteit niet wezenlijk wijzigt als gevolg van de ontsluitingsweg. Van Laverdonk, ter hoogte van de toekomstige kruising met de ontsluitingsweg, zijn geen tellingen beschikbaar. Afgaande op de verkeerstelling op de aansluitende Avesteinstraat (circa 500 mvt/etmaal in 2012) kan worden aangenomen dat een dergelijke verkeersintensiteit nu ook op Laverdonk ter hoogte van de toekomstige kruising met de ontsluitingsweg rijdt. Naar verwachting zal dit aantal van 500 mvt/etmaal in de toekomst niet wijzigen.
Verkeerscijfers ten behoeve voor lucht/geluid onderzoek
De verkregen intensiteiten uit het verkeersmodel betreffen werkdagintensiteiten per etmaal voor de jaren 2006 en 2020. Voor zowel lucht- als geluidsonderzoeken is het van belang over weekdagintensiteiten te beschikken, die kunnen worden onderverdeeld naar dag, avond en nachtperiode. De factor weekdag/werkdag is bepaald op basis van telcijfers uit 2010 op de Baron van den Bogaerdelaan te Heeswijk. Deze bedraagt 0,94. Op basis van diezelfde telcijfers zijn ook de verdelingen over de dag bepaald. Ten behoeve van de huidige situatie 2012 en het planjaar 2023 (relevant voor het geluidsonderzoek), zijn de wegvakintensiteiten uit het verkeersmodel opgehoogd met behulp van een groeifactor van 1% per jaar. Onderstaande afbeeldingen tonen de relevante verkeersgegevens voor respectievelijk het geluid- en luchtkwaliteitsonderzoek.
Afbeelding 5.2 Verkeersgegevens voor geluidonderzoek
Afbeelding 5.3 Verkeersgegevens voor luchtkwaliteitsonderzoek
De hier opgenomen verkeersnotitie is tevens toegevoegd in Bijlage 2 Verkeer
5.4 Luchtkwaliteit
Wettelijk kader
Het Nederlandse wettelijke stelsel voor luchtkwaliteitseisen is opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen', van de Wet milieubeheer. Dit wettelijk stelsel is van kracht sinds november 2007 en wordt ook wel de 'Wet luchtkwaliteit' ('Wlk') genoemd.
In algemene zin kan worden gesteld dat de 'Wlk' bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen van maximumconcentraties voor een aantal componenten. Het gaat hierbij om de componenten zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx als NO2), fijn stof (PM10 en PM2,5), koolmonoxide (CO), lood, benzeen, ozon, arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen. In bijlage 2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) zijn voor deze componenten richtwaarden en/of grenswaarden van concentraties in de buitenlucht opgenomen.
In Nederland zijn de componenten stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de meest kritische luchtverontreinigende componenten. Voor deze componenten bestaat in Nederland de hoogste kans op overschrijdingen van de gestelde grenswaarden.
Voor de componenten benzeen, zwaveldioxide, lood en koolmonoxide bestaat in Nederland (nagenoeg) geen overschrijdingsrisico. Voor de componenten arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen geldt dat op basis van een RIVM rapport uit 2007 gesteld kan worden dat voor deze componenten in Nederland ruimschoots zal worden voldaan aan de richtwaarde. Deze componenten kunnen derhalve als niet-kritisch beschouwd.
Voor ozon geldt dat deze component niet als zodanig door de mens in de atmosfeer wordt gebracht. Ozon wordt onder invloed van zonlicht gevormd vanuit de componenten NOx, VOS, CO en CH4 (methaan). Vanwege de indirecte invloed wordt het verlagen van de ozonconcentraties op Europees niveau geregeld. De richtwaarden voor ozon zijn gekoppeld aan de verplichte emissieplafonds voor de componenten zoals hierboven beschreven (NEC-richtlijn). Op basis van dit gegeven wordt ozon in dit onderzoek verder niet in beschouwing genomen.
Voor de component PM2,5 geldt dat vanaf het jaar 2015 een jaargemiddelde grenswaarde van 25 µg/m3 van kracht wordt. De component PM2,5 heeft een directe relatie met PM10. Uit onderzoek van het RIVM komt naar voren dat er in het algemeen een vaste concentratieverhouding bestaat tussen PM10 en PM2,5. Dit maakt dat wanneer aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan tegelijkertijd ook aan de grenswaarde voor PM2,5 zal worden voldaan. Op basis van dit gegeven wordt de component PM2,5 in onderhavig onderzoek buiten beschouwing gelaten.
Toepassingsbereik van de luchtkwaliteitsnormen
Als aan de grenswaarden uit de 'Wlk' wordt voldaan, dan staat deze wet de realisatie van een project niet in de weg. Mocht voor één of meer componenten niet worden voldaan aan de grenswaarden dan hoeft de 'Wlk' nog niet definitief een belemmering te zijn voor de realisatie van een project. Conform artikel 5.16 Wm kunnen bestuursorganen hun bevoegdheden ook uitoefenen indien:
- 1. Toetsing aan de luchtkwaliteitseisen niet aan de orde is omdat een project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) volgens artikel 5.12 eerste lid en artikel 5.13 eerste lid van de Wet milieubeheer, of;
- 2. De concentraties van de desbetreffende componenten als gevolg van het project per saldo verbeteren of tenminste gelijk blijven, of;
- 3. Bij een beperkte toename van de concentraties van de desbetreffende componenten de luchtkwaliteit per saldo verbetert door toepassing van samenhangende maatregelen, of;
- 4. Een project, met eventueel samenhangende maatregelen, 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht.
De toetsing van de projectresultaten aan de bovenstaande normen kan op verschillende manieren plaatsvinden.
Onderzoek (Luchtkwaliteitsonderzoek, Royal Haskoning, 14 juni 2012)
Ten gevolge van deze wijzigingen zullen de emissies van het verkeer naar de lucht veranderen. De veranderde emissies van NOx en fijn stof (PM10) zijn van invloed op de luchtkwaliteit in de omgeving. In dit onderzoek is voor de jaren 2015 en 2025 de luchtkwaliteit voor zowel de autonome ontwikkeling als de situatie na planrealisatie in kaart gebracht en getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit de Wet milieubeheer.
In dit onderzoek is gebruik gemaakt van het rekenmodel CAR II (versie 10.0, release april 2011) om luchtkwaliteit langs de binnenstedelijk gelegen wegen te berekenen. Voor de berekening van de luchtkwaliteit langs de buitenstedelijk gelegen wegen is gebruik gemaakt van het rekenmodel Pluim Snelweg (versie 1.7, release mei 2012).
Addendum (Addendum luchtkwaliteit, Royal Haskoning, 22 oktober 2012)
Naast het hierboven genoemde onderzoek is er een aanvullend onderzoek uitgevoerd. Door de veranderde verkeersgegevens is zijn ook een aantal resultaten in het luchtkwaliteitsonderzoek veranderd. Dit addendum is opgenomen in Bijlage 3.
Conclusie
Op basis van de resultaten uit het onderzoek kan worden geconstateerd dat er langs alle in beschouwing te nemen wegen voor de componenten NO2 en PM10 uit de 'Wet luchtkwaliteit' geen overschrijdingen van de grenswaarden te zien geven.
Daarnaast tonen de berekeningsresultaten voor de uurgemiddelde (NO2) waarde en daggemiddelde (PM10) waarde aan dat:
- het aantal overschrijdingen van de uurgemiddelde grenswaarde voor NO2 langs alle in beschouwing genomen wegen in alle doorgerekende jaren 0 is en niet toeneemt;
- het aantal overschrijdingen van de daggemiddelde grenswaarde voor PM10 (inclusief zeezoutcorrectie) langs alle in beschouwing genomen wegen maximaal 12 is.
Wanneer wordt gekeken naar de hoogst berekende jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 dan geldt het volgende:
- NO2: 37,3 µg/m3, langs de N279 in de autonome situatie en
- PM10: 22,9 µg/m3 (incl. zeezoutcorrectie), ter hoogte van de aansluiting van de nieuwe ontsluitingsweg op de N279.
Daarnaast kan nog worden opgemerkt dat de luchtkwaliteit voor zowel de autonome als de plansituatie naar de toekomst toe zal verbeteren.
Verder kan nog worden geconcludeerd dat ten aanzien van luchtkwaliteit de concentraties op de nabij gelegen wegen in Dinther vanwege een toename van het verkeer beperkt zal toenemen en dat de concentraties door de realisatie van de ontsluitingsweg aan de westzijde van Heeswijk (Hoofdstraat) enigszins zal afnemen.
Resumerend kan worden gesteld dat op basis van de uitgevoerde verspreidingsberekeningen voor beide rekenjaren in de situatie na realisatie van de ontsluitingsweg voldaan blijft worden aan de luchtkwaliteitseisen zoals gesteld in de 'Wlk'. Het aspect luchtkwaliteit vormt zodoende geen belemmering voor de realisatie van de nieuwe ontsluitingsweg.
5.5 Geluidhinder
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeurswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeurswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Nieuwe aanleg weg
Bij een nieuw te projecteren weg is de voorkeurswaarde voor de gevelbelasting van woningen 48 dB (artikel 82 Wgh). De ten hoogste toelaatbare gevelbelasting met ontheffing voor bestaande woningen bedraagt 58 dB in buitenstedelijk gebied (artikel 83 lid 3 Wgh) en in binnenstedelijk gebied 63 dB.
Reconstructie wegverkeer
In het kader van de Wet geluidhinder is er sprake van een reconstructie van een weg, als er één of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg plaatsvinden waardoor de geluidbelasting op gevels van nabij gelegen geluidgevoelige bestemmingen toeneemt met tenminste 2 dB ten gevolge van het verkeer op die weg.
De toename wordt bepaald door de geluidbelasting in het jaar '10 jaar na openstelling van de gewijzigde weg' te vergelijken met de laagste waarde van:
- een reeds eerder verleende hogere waarde (HW), dan wel Maximaal Toegestane Grenswaarde (MTG);
- de geluidbelasting in het jaar 'één jaar voor wijziging van de weg' met een minimum van 48 dB.
Bij een reconstructie effect kleiner dan 2 dB is er géén sprake van een reconstructie conform de Wgh. Indien sprake is van een toename van 2 dB of meer dan dienen geluidbeperkende maatregelen te worden onderzocht. De ten hoogste toelaatbare gevelbelasting met ontheffing voor bestaande woningen bedraagt bij reconstructie 68 dB (artikel 100a lid 2 Wgh).
Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde (en in het geval van reconstructie de toename 2 dB of meer bedraagt) en maatregelen gericht op reductie van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn of als deze overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten, zijn burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de geluidbelasting.
Onderzoek (akoestisch onderzoek wegverkeer, Royal Haskoning, 10 januari 2013)
De gemeente Bernheze heeft het voornemen een nieuwe ontsluitingsweg te realiseren tussen Heeswijk-Dinther en de N279. In het akoestisch onderzoek worden, in het kader van de Wet geluidhinder, de geluidseffecten ten gevolge van deze nieuwe weg onderzocht op de woningen in de omgeving.
De te realiseren ontsluitingsweg sluit in het noorden door middel van een rotonde aan op Laag Beugt (voorheen N606) en in het zuiden op de N279. De nieuwe ontsluitingsweg kruist:
- Boterweg. Het oostelijk deel van de Boterweg sluit aan op de nieuwe ontsluitingsweg, het westelijk deel van de Boterweg wordt afgesloten;
- de weg Laverdonk. Ter plaatse van de kruising komt een rotonde.
Bij de N279 wordt nu onderzoek gedaan naar de verbreding van de weg. Zie akoestisch onderzoek: Inpassingsplan N279, Akoestisch onderzoek Wegverkeerslawaai, projectnummer 9W0870.D1, afkomstig van Royal Haskoning. In dit onderzoek is het wegontwerp en de hoogte van de te realiseren ontsluitingsweg tussen de rotonde ter plaatse van Laverdonk en de op- en afritten van de N279 afkomstig van het ontwerp van de verbreding van de N279.
Voor de nieuwe ontsluitingsweg zijn de berekeningen uitgevoerd conform het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 (Rmg 2006). De geluidbelastingen zijn getoetst aan de Wet geluidhinder.
Voor de aansluitende wegen (Laag Beugt, Boterweg en Laverdonk) is aangegeven of er sprake zal zijn van reconstructie in het kader van de Wet geluidhinder indien de nieuwe weg wordt gerealiseerd.
Verder is bij wegen waar de verkeerscirculatie wijzigt ten gevolge van de aanleg van de ontsluitingsweg indicatief in beeld gebracht wat de toename is.
Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 4.
In mei 2013 is naar aanleiding van een ingediende zienswijze aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd ten behoeve van de geluidbelasting voor de woning Laag Beugt 4 vanwege de ontsluitingsweg. Doordat het akoestisch onderzoek van 10 januari 2013 uitwees dat de geluidbelasting op de woning Laag Beugt 4 dichtbij de grenswaarde zit, is ter indicatie bekeken wat een geluidswal voor reducerend effect kan hebben. In het aanvullend akoestisch onderzoek, dat is opgenomen in Bijlage 12, is dit in beeld gebracht.
Conclusie
Nieuwe ontsluitingsweg
Ten gevolge van de nieuwe ontsluitingsweg wordt de voorkeurswaarde van 48 dB niet overschreden. Er zijn dus vanuit de Wet geluidhinder geen beperkingen om de nieuwe weg aan te leggen.
Reconstructie aansluitende wegen
Laag Beugt/Brouwersstraat
Voor Laag Beugt/Brouwersstraat is onderzocht of er sprake is van reconstructie in kader van de Wet geluidhinder (toename >= 1,5 dB). De toename bedraagt ten hoogste 1,1 dB. Hierdoor is er geen sprake van een reconstructie in kader van de Wet geluidhinder en zijn er geen aanvullende maatregelen nodig.
Boterweg/Laverdonk
De wijzigingen aan de Boterweg en de Laverdonk zullen minimaal zijn. Gezien de lage verkeersintensiteiten en zonder groei naar de toekomstige situatie zullen hier geen knelpunten optreden in het kader van de Wet geluidhinder.
Overige wegen
Edmundus van Dintherstraat
De geluidstoename bij de Edmundus van Dintherstraat zal circa 2 dB bedragen wanneer de toekomstige situatie met ontsluitingsweg wordt vergeleken met de situatie 2012. Dit is het gevolg van een toename in intensiteiten door een wijziging in de verkeerscirculatie. De totale etmaalintensiteit neemt toe maar het percentage vrachtverkeer neemt af van 12% naar 1%. Dit levert dan ook geen knelpunt op.
5.6 Geurhinder
Wettelijk kader
Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken en brengt om die reden ook gezondheidsrisico's met zich mee. Bij geur van bedrijven gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Onder geurbelasting (of ‘immissie') verstaan we de hoeveelheid geur, uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht, die op een geurgevoelig object zoals een woning ‘terecht' komt. Deze hoeveelheid kan worden gemeten of berekend.
Voor geur van industrie en bedrijven gelden geen ruimtelijk relevante sectorale wettelijke kaders. Geurhinder kan worden voorkomen door te zorgen voor voldoende afstand tussen geuruitstotende bedrijven en gevoelige bestemmingen als woningen. Als zodanig dient geur meegewogen te worden bij het voorkomen van hinder in algemene zin (bedrijven en milieuzonering). Voor de geur van veehouderijen gelden deels andere regels. Voor veehouderijen geldt de Wet Geurhinder en Veehouderij en het Besluit landbouw milieubeheer. In het Besluit landbouw zijn afstanden vastgelegd die aangehouden moeten worden tussen een veehouderij en een geurgevoelig object. Afhankelijk van de aard van het agrarisch bedrijf en het type geurgevoelig object kan deze afstand 20, 50 of 100 meter bedragen.
Situatie plangebied
In het plangebied zijn geen geurgevoelige objecten aanwezig. Ook zijn er geen bedrijven die geurhinder veroorzaken. In het kader van dit bestemmingsplan hoeft dan ook geen onderzoek uitgevoerd te worden naar geurhinder.
5.7 Externe Veiligheid
Wettelijk kader
De wet- en regelgeving betreffende externe veiligheid is in een aantal documenten vastgelegd. Hieronder zijn de onderwerpen genoemd.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
De Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRnvgs) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Het landelijk Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is in ontwikkeling. Dit basisnet met daaraan gekoppeld gebruiksruimtes en veiligheidszones, moet de spanning verminderen tussen vervoersbelangen en ruimtelijke ordening. De wettelijke verankering van het Basisnet wordt geregeld via het komende Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (Btev).
Het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Beide zijn op 1 januari 2011 in werking getreden.
Onderzoek (notitie Externe veiligheid, 18 oktober 2012, Royal Haskoning)
Toetsingskader
Destijds heeft het Ministerie van VROM (nu: Ministerie van I&M) normen opgesteld, welke externe veiligheidsrisico's ten hoogste worden geaccepteerd. Het beleid is vastgelegd in wet- en regelgeving. Het uitgangspunt is dat burgers ten aanzien van de veiligheid van hun woonomgeving kunnen rekenen op een minimum beschermingsniveau (norm voor plaatsgebonden risico, PR). De kans per jaar dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen wordt uitgedrukt in het groepsrisico (GR).
De bestemmingsplanwijziging heeft betrekking op het aanleggen van een weg. Over deze route vindt mogelijk vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Derhalve is dit aspect beoordeeld.
Gezien de bestemmingsplanwijziging is er geen noodzaak om overige risicobronnen (zoals transport van gevaarlijke stoffen via het spoor of water) te beoordelen. Deze risicobronnen wijzigen namelijk niet door de realisatie van de transportroute. Een toetsing van inrichtingen met gevaarlijke stoffen aan het Bevi is evenmin noodzakelijk. In het Bevi vindt namelijk toetsing plaats van de risicobron naar (beperkt) kwetsbare objecten. De te realiseren transportroute vormt geen (beperkt) kwetsbaar object, derhalve is toetsing aan het Bevi niet aan de orde in deze situatie.
Transport gevaarlijke stoffen over de weg
De ontsluitingsweg zal een verbinding vormen tussen de provinciale weg N279 en Laag Beugt. Momenteel wordt Heeswijk-Dinther met de N279 verbonden via de A50/N606 en via de Heeswijkseweg/Baron van Bogaerdenlaan. Logischerwijs vindt het transport van gevaarlijke stoffen naar de gemeente momenteel over deze wegen plaats.
De N279 is opengesteld voor transport van gevaarlijke stoffen. De gemeente Bernheze (waarvan het dorp Heeswijk-Dinther deel uitmaakt) heeft geen routeringsstelsel voor transport van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente vastgesteld. Transport van gevaarlijke stoffen kan in principe over alle wegen in de gemeente plaatsvinden.
Als basisregel geldt dat transporteurs met gevaarlijke stoffen de bebouwde kom zoveel mogelijk moeten mijden op grond van artikel 11 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Dit betekent dat vervoer van gevaarlijke stoffen alleen binnen de bebouwde kom mag plaatsvinden ten behoeve van laden en lossen. Vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de bebouwde kom zal dus nagenoeg alleen bestemmingsverkeer zijn en vrijwel geen doorgaand verkeer.
Het aantal bedrijven dat gevaarlijke stoffen aan- of afvoert in Heeswijk-Dinther is gering. Volgens de landelijke risicokaart betreft dit enkel bedrijven waar opslag van propaan plaatsvindt en een tankstation met LPG.
In de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is aangegeven dat in sommige gevallen de berekening van het PR en GR achterwege kan blijven. Hiervoor zijn in de Handleiding Risicoanalyse Transport vuistregels opgenomen in de vorm van drempelwaarden.
- PR: Een weg buiten de bebouwde kom heeft geen PR 10-6 contour als het aantal GF3 (propaan, LPG) transporten minder is dan 500 per jaar.
- GR: Wanneer het aantal GF3 transporten minder is dan de drempelwaarde (voor gebieden met een lage bevolkingsdichtheid is de drempelwaarde minimaal 8660) wordt 10% van de oriëntatiewaarde niet overschreden en is berekening van GR niet nodig.
Het aantal GF3 transporten over de nieuwe verbindingsweg wordt geschat op minder dan 500 per jaar. In combinatie met bovenstaande vuistregels blijkt dat een berekening van PR en GR niet nodig is. Ten aanzien van externe veiligheid doen zich geen knelpunten voor.
De notitie is opgenomen in Bijlage 5.
Conclusie
De beoordeling van de externe veiligheid met betrekking tot de ontsluitingsweg Heeswijk-Dinther leidt tot de volgende conclusies:
- De gemeente Bernheze heeft geen aangewezen routes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
- Voor transport van gevaarlijke stoffen zal van de nieuwe ontsluitingsweg nagenoeg alleen gebruik worden gemaakt door bestemmingsverkeer. Gezien het zeer beperkte aantal bedrijven in de gemeente waar gevaarlijke stoffen (enkel brandbare stoffen, geen giftige stoffen) aanwezig zijn, zal dit bestemmingsverkeer ook gering zijn;
- Op basis van de vuistregels uit de Handleiding Risicoanalyse Transport wordt geconcludeerd dat berekening van PR en GR achterwege kan blijven en dat er geen knelpunten optreden ten aanzien van externe veiligheid.
Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan.
5.8 Bodemkwaliteit
Wettelijk kader/inleiding
In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van herbestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven.
Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Bouw kan pas plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.
Onderzoek (vooronderzoek bodem, 16 april 2012, Royal Haskoning)
Bodemkwaliteitskaart
In december 2011 is de nieuwe bodemkwaliteitskaart voor de regio Noordoost Brabant opgeleverd. Het onderzoeksgebied valt binnen het beheergebied van deze bodemkwaliteitskaart.
Het onderzoeksgebied is voor zowel de boven- als de ondergrond ingedeeld in het homogene deelgebied 'Buitengebied'. Grond die vrijkomt in het onderzoeksgebied wordt op basis van de gegevens in de bodemkwaliteitskaart ingedeeld in de categorie 'Natuur en landbouw'. Grond die wordt toegepast in het onderzoeksgebied moet voldoen aan de kwaliteit AW2000. Grond afkomstig uit de bodemkwaliteitszone 'Buitengebied' is vrij toepasbaar in deze zone.
Reeds uitgevoerde onderzoeken
De kwaliteit van de waterbodem van de Aa is niet opgenomen in de bodemkwaliteitskaart.
Ter plaatste van het aan te leggen wegtracé is een beperkt aantal bodemonderzoeken uitgevoerd. In afbeelding 5.5 staan het toekomstig wegtracé en de locaties van bekende bodemonderzoeken aangegeven. Voor de locaties 1 en 2 is via Bodemloket.nl aanvullende informatie over de bodemkwaliteit opgevraagd.
Locatie 1: Boterweg 1, Heeswijk-Dinther
Op deze locatie is in 1997 door Econsultancy BV een bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van het Besluit ondergrondse opslagtanks (BOOT). In dit onderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden voor bodemverontreiniging als gevolg van de aanwezigheid van een ondergrondse brandstoftank.
Locatie 2: Laverdonk 3, Heeswijk-Dinther
In 2007 is door Inpijn-Blokpoel een bodemonderzoek op deze locatie uitgevoerd. Op basis van de informatie in het Globis-systeem van de Provincie Noord-Brabant moet worden geconcludeerd dat er een aanvullend verkennend onderzoek noodzakelijk is om de bodemkwaliteit op deze locatie vast te stellen. Er zijn geen gegevens vermeld over de aard van de mogelijke verontreiniging.
Afbeelding 5.4 Overzicht uitgevoerde onderzoeken (Bron: www.Bodemloket.nl d.d. 9 maart 2012)
Ten behoeve van de herinrichting van het beekdal van de Aa zijn in 2012 twee (water)bodemonderzoeken opgeleverd.
Waterbodemonderzoek ter plaatse van rivier de Aa tussen de Kilsdonkseweg en Avensteinstraat te Heeswijk-Dinther
Ten behoeve van de herinrichting wordt over een lengte van circa 1.900 meter de Aa gedempt. Het in dit onderzoek onderzochte gedeelte van de Aa is gelegen te Heeswijk-Dinther tussen de Kilsdonkseweg en de Avensteinstraat.
Onderzochte waterbodemmonsters worden ingedeeld in de kwaliteitsklassen A en B. Dit betekent dat de waterbodem mag worden toegepast op het land als bodemkwaliteitsklasse industrie. Verspreiding van de waterbodem over de direct aangrenzende percelen is niet voor alle deeltrajecten toegestaan.
Uit de analyseresultaten blijkt dat er verhoogde concentraties zware metalen, PAK, minerale olie en PCB worden aangetroffen.
Verkennend bodemonderzoek tussen de Kilsdonkseweg en Avensteinstraat te Heeswijk-Dinther
In dit onderzoek zijn twee deelgebieden ten behoeve van de voorgenomen herinrichting onderzocht. Alleen deelgebied B is voor de aanleg van de verbindingsweg interessant.
Zintuiglijk zijn tijdens de uitvoer van de veldwerkzaamheden geen bijzonderheden die duiden op een mogelijke verontreiniging in de bodem waargenomen.
Chemische analyses van de bodemmonsters tonen aan dat de bodem plaatselijk licht verontreinigd is met cobalt, cadmium, kwik, barium, lood, zink en PCB. Geen van deze verontreinigingen geven aanleiding tot nader onderzoek.
In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties barium aangetoond. Ook deze concentraties geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een vervolg onderzoek.
Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 6.
Conclusie
Op grond van bekende informatie over het gebruik van de locatie in het verleden en het heden en de bodemkwaliteit kan worden geconcludeerd dat er geen reden is om aan te nemen dat de locatie verdacht is op het voorkomen van bodemverontreiniging. Er hoeft in het kader van het bestemmingsplan dan ook geen nader onderzoek uitgevoerd te worden. Op het moment dat er grondwerkzaamheden uitgevoerd gaan worden, dient op dat moment een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd te worden.
5.9 Water
Wettelijk kader
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in, dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten.
In het plangebied van de ontsluitingsweg is het watersysteem in beheer van waterschap Aa en Maas. Zij is onder andere verantwoordelijk voor de beveiliging tegen hoog water, peilbeheer en handhaving van een goede waterkwaliteit. Deze waterparagraaf is tot stand gekomen in overleg met het waterschap en beschrijft hoe in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer.
Regelgeving
De watertoets gaat uit van de inhoudelijke richtlijnen zoals deze zijn neergelegd in bestaande regelgeving en beleid. Hiervan is een samenvatting weergegeven in volgend tabel. In overleg met het waterschap zijn de uitgangspunten voor het planvoornemen nader geconcretiseerd (zie hoofdstuk 2). Wettelijke verankering van het waterbeleid vindt plaats in de Waterwet en onderliggende uitvoeringsregels. De regels die zijn vastgelegd in een verordening van de waterschappen, worden 'de Keur' genoemd. De Keur geeft met verboden aan welke activiteiten in de buurt van water en waterkeringen niet zijn toegestaan.
Huidige watersysteem
Het plangebied is gelegen in het beekdal van de Aa en het tracé van de ontsluitingsweg kruist deze beek. Het landgebruik van omliggende gronden bestaat met name uit landbouw. Het beekdal vervult een belangrijke waterbergende functie. In natte perioden treedt de beek buiten haar oevers en wordt ook op omliggende percelen water geborgen. Rondom de beek ligt een zoekgebied voor een ecologische verbindingszone (EVZ), waarvan de inrichting door het waterschap zal worden gecombineerd met beekherstel. De beek krijgt daarbij de kans om in beperkte mate te hermeanderen en het beekprofiel wordt aangepast tot een meer natuurlijker profiel met een smal zomerbed en breed winterbed.
Verder liggen er diverse sloten in het plangebied die dienen voor de aan- en afvoer van water van en naar de landbouwpercelen. Eén van deze sloten is in beheer van het waterschap de overige slootjes zijn allen in particulier beheer.
Lokaal is het aanwezige oppervlaktewater van grote invloed op de grondwaterstromingsrichting. Het freatische grondwater stroomt af vanaf de Zuid-Willemsvaart in de richting van de Aa, dus parallel aan het traject van de ontsluitingsweg. De gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) varieert van circa 50 cm onder maaiveld in het zuiden van het plangebied tot circa 130 cm onder maaiveld in het noorden van het plangebied.
Afstemming
Bij de totstandkoming van het wegontwerp heeft de gemeente Bernheze in verschillende ontwerpfasen afstemming gezocht met waterschap Aa en Maas. Op deze manier is de positie van water in het plan gewaarborgd, waarmee invulling is gegeven aan de watertoetsprocedure.
In de fase van het tracébesluit (2006-2009) heeft de eerste afstemming met het waterschap plaatsgevonden, waarbij de globale ligging van de ontsluitingsweg is besproken. Het waterschap heeft ingestemd met de voorgestelde ligging van de weg en het kruisen van de Aa middels een brug. Er is gezocht naar een zo gunstig mogelijke locatie om de beek te kruisen. Vanaf de kruising van de Boterweg staat het tracé haaks op de Aa. Deze locatie voor een nieuwe brug is afgestemd met het waterschap.
Om van het tracébesluit te komen tot een concreet inrichtingsplan zijn alle belangen uit het gebied in beeld gebracht en is een afwegingsnotitie opgesteld. In deze fase (2009-2010) heeft twee keer overleg met het waterschap plaatsgevonden. In dit stadium werden door het waterschap ook de plannen voor beekherstel benoemd. Er zijn concreet de volgende afspraken gemaakt:
- het waterschap accepteert in principe het plaatsen van brugpijlers binnen de zone voor beekherstel. Voor het beekherstel, inclusief EVZ, wordt door het waterschap een zone van gemiddeld 50 meter gereserveerd. Het waterschap wenst voor de overbrugging van de weg een minimale breedte van 42 meter (10 meter uit insteek, aan beide beekzijden);
- het aanleggen van nieuw verhard oppervlak leidt tot een afname van infiltratie en waterberging. Hiervoor gelden de standaard compensatienormen van het waterschap. Aangezien gebrek aan ruimte niet direct een knelpunt vormt in het gebied worden hierin geen problemen voorzien;
- hemelwater dient te worden afgekoppeld in de nieuwe bergingsvoorzieningen, geïsoleerd van het oppervlaktewatersysteem;
- in principe is het waterschapsbeleid dat er binnen de EVZ geen wandel- en fietspaden mogelijk zijn. Een onverhard wandelpad langs de rand van de EVZ kan eventueel wel.
In de voorbereidingsfase van het bestemmingsplan en het Voorlopig Ontwerp (2011-2012) heeft eveneens afstemming tussen de gemeente Bernheze en waterschap Aa en Maas plaatsgevonden. In overleg is het ontwerp nader verfijnd en tevens heeft de gemeente het waterschap gevraagd input aan te leveren over de inrichtingsplannen voor beekherstel, zodat dit in het bestemmingsplan geïntegreerd kan worden. In deze fase zijn de volgende afspraken gemaakt omtrent het wegontwerp:
- de bergingsvoorzieningen zullen worden uitgevoerd als zaksloten, van waaruit het afstromende wegwater in de bodem kan infiltreren;
- de onderkant van de brug dient vanuit hydrologisch oogpunt een hoogte te hebben van minimaal NAP + 8,00 m. Deze hoogte is gebaseerd op een ongestremde afwatering bij een T=100 (een statistische hoogwatersituatie die eens in de 100 jaar voorkomt);
- ter hoogte van de aansluiting van de Boterweg wordt een belangrijke waterschapssloot gekruist. Om de afvoer te handhaven dient in het ontwerp rekening gehouden te worden met een duiker onder de weg door, met een minimale diameter van Ø 700 mm.
Vertaling naar ontwerp
Het voorlopige ontwerp van de nieuwe ontsluitingsweg Heeswijk Dinther Zuid vormt de basis voor het bestemmingsplan. In deze paragraaf wordt toegelicht op welke wijze de bovengenoemde uitgangspunten in dit ontwerp zijn meegenomen.
Beïnvloeding van grondwaterstromingen
De gehele ontsluitingsweg komt vanuit landschappelijk oogpunt licht verhoogd te liggen ten opzichte van de omgeving. Daarnaast zorgt dit er voor dat de drooglegging van de weg wordt verbeterd. De verwachting is dat de weg hiermee voldoet aan de ontwateringsnormen. Dit wordt in de uitvoeringsfase nader onderzocht en uitgewerkt. Bij de uitvoeringsvoorbereiding zal ook blijken of er bij de bouw van de brug (brughoofden/fundering) tijdelijke bemaling nodig is. Indien dit het geval mocht zijn, dan kan door het toepassen van retourbemaling voorkomen worden dat de grondwaterstanden in het gebied hierdoor worden beïnvloed.
Omdat in het wegontwerp geen sprake is van ondergrondse constructies zullen de effecten van de ontsluitingsweg op de grondwaterstroming in het plangebied beperkt zijn. De enige mogelijke beïnvloeding vindt plaats bij de grondverbetering voor het wegcunet en het aanbrengen van grondlichamen bij de voetboot van de brug. Doordat de stromingsrichting van het freatische grondwater naar de beek is gericht worden echter geen wezenlijke verstoringen verwacht als gevolg van het zandcunet van de weg of als gevolg van zettingen bij het grondlichaam rondom de geplande brug. Om hier zeker van te zijn worden de grondwaterstanden in het plangebied voorafgaand, tijdens en na uitvoering ingemeten met behulp van peilbuizen. Mochten er toch significante effecten optreden, dan is een mogelijke mitigerende maatregel het realiseren van hydrologisch doorlatende verbindingen (zandbanen) onder de grondlichamen.
Kruising van waterlopen
Op afbeelding 5.6 wordt het principeontwerp geschetst voor de overbrugging van de Aa. Voor de EVZ is een overspanning van 25 meter vereist. Aanvullend hierop heeft het waterschap, vanuit de beleidsnota beekherstel, het wensbeeld voor een overbrugging van 42 meter breed (gebaseerd op de breedte van de Aa van 22,5 meter en 10 meter aan weerszijden van de beek). Door een ruimere overspanning te realiseren voor de nieuwe brug, blijft het mogelijk de ecologische zones aan weerszijden van de Aa onder de brug door te trekken.
De hoogte van de brug voldoet aan de eis van het waterschap van minimaal NAP +8,0 m in de 10 meter strook. In verband met het creëren van mogelijkheden voor een struinpad onder de brug door komt de brug mogelijk nog hoger te liggen, tussen NAP + 8,2 en 8,4 m. Ook op de brug wordt rekening gehouden met een veilige wandelstrook langs de ontsluitingsweg.
Afbeelding 5.5 Principe overbrugging Aa
Ter hoogte van de aansluiting op de Boterweg kruist de ontsluitingsweg een belangrijke waterschapssloot. Om de afvoer te waarborgen wordt de sloot met een duiker onder de weg doorgeleid. De duiker krijgt een lengte van circa 60 meter en een diameter van Ø 700 mm. Hiermee beschikt de duiker over voldoende afvoercapaciteit. Verder kruist de weg verschillende slootjes in particulier beheer. In uitvoeringsfase zal nadere afstemming met de perceeleigenaren plaatsvinden over de wensen en mogelijkheden voor verlegging/omleiding van deze sloten.
Afwatering en waterberging
In het ontwerp is rekening gehouden met de aanleg van zaksloten langs de weg. Hierin wordt het afstromende wegwater opgevangen, tijdelijk geborgen en uiteindelijk infiltreert het water in de bodem waarmee het grondwater wordt aangevuld. Infiltratie in de bodem leidt tot het langer vasthouden van het water in het plangebied en voorkomt een versnelde afvoer. Hiermee wordt voorzien in compensatie voor de afname van waterberging en infiltratiecapaciteit als gevolg van de wegverharding. Dit ontwerp voldoet ruim aan het principe 'hydrologisch neutraal ontwikkelen'. Dit houdt onder andere in dat een bui van eens in de 10 jaar volledig kan worden geborgen in de bergingsvoorziening (geen afvoer op oppervlaktewatersysteem).
Voor het bepalen van de benodigde afmetingen voor de zaksloten is door de gemeente een bergingsberekening uitgevoerd. De berekening is opgenomen in bijlage I. Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- als maatgevende afvoer is uitgegaan van een bui die eens in de 100 jaar voorkomt. Om te anticiperen op klimaatveranderingen is aan de regenduurlijn nog 10% extra neerslag toegevoegd;
- het afwaterende verharde oppervlak is bepaald op basis van een standaard breedte van 11,5 meter (rijbaan) + 3,0 meter (fietspad). Dit is de maximale breedte uit het ontwerp;
- er is rekening gehouden met afvoer vanuit de zaksloten door infiltratie. Er is vanuit gegaan dat 50% van het oppervlak van de zaksloot beschikbaar is voor infiltratie en dat de doorlatendheid van de bodem circa 0,3 m/dag bedraagt;
- voor de zaksloten wordt een minimale bodembreedte aangehouden van 50 cm en een talud van 1:1.
De berekening resulteert in een benodigde bergingscapaciteit in de zaksloten van circa 60 mm. Met een diepte van 1 meter ten opzichte van maaiveld en een breedte van 2,5 meter op insteek wordt een berging van 60,49 mm gerealiseerd, waarmee wordt voldaan aan de bergingsopgave voor een T=100 situatie. De ledigingstijd van de zaksloot bij totale vulling bedraagt dan circa 65,74 uur.
Bij deze principeberekening is rekening gehouden met een zaksloot aan één zijde van de weg. In inrichtingsfase dient nader te worden onderzocht of dit voldoet, rekening houdend met drooglegging van de rijbaan en de helling van de weg. In uitvoeringsfase zal ook de infiltratiecapaciteit van de bodem lokaal worden onderzocht en indien nodig worden aanvullende maatregelen getroffen om de infiltratiecapaciteit te vergroten zoals het verbeteren van de ondergrond en/of de aanleg van infiltratiebuizen.
De zaksloten komen in beheer bij de gemeente Bernheze. Er wordt rekening gehouden met onderhoudspaden van 3 meter breed. De zaksloten worden aan elkaar gekoppeld middels duikers om een robuust systeem te verkrijgen. Bij dubbele zaksloten wordt rekening gehouden met een verbinding onder de weg door, wat mogelijk gecombineerd kan worden met de faunatunnel voor amfibieën die in het wegontwerp is voorzien. De zaksloten komen niet in open verbinding te staan met het watersysteem in de omgeving.
Afbeelding 5.6 Doorsnede
Waterkwaliteit
In de zaksloten worden verontreinigingen uit het afstromende wegwater afgevangen, zodat deze niet in het oppervlaktewater of grondwater terecht komen. De zaksloten komen niet in open verbinding te staan met het overige watersysteem, zodat verspreiding van vervuiling wordt voorkomen. Om te voorkomen dat doorslag van verontreinigingen vanuit de zaksloot naar de bodem plaatsvindt, zal de toplaag op termijn (na 10 tot 20 jaar) worden verwijderd. Ook bij een calamiteit wordt rekening gehouden met deze maatregel.
De gemeente hanteert als uitgangspunt dat voor de weg en bijhorende constructies gebruik wordt gemaakt van erkende bouwstoffen, passend bij de kwaliteit van het gebied. Uitlogende materialen worden vermeden.
Duidingen op bestemmingsplankaart
Op de plankaart van het bestemmingsplan worden de gronden langs de Aa met een waterkerende of waterstaatkundige functie als zodanig bestemd. In de bestemming Water van de planregels zijn de bouw- en gebruiksregels voor gronden met een watergerelateerde bestemming opgenomen.
De volledige watertoets (Watertoets, Witteveen+Bos, 13 juni 2012) is ook opgenomen in Bijlage 7.
5.10 Ecologie
Wettelijk kader
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998.
Soortenbescherming
Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Er bestaan drie beschermingsregimes voor drie verschillende groepen van beschermde soorten. Voor de algemeen beschermde soorten (tabel 1) geldt een algemene ontheffing voor ruimtelijke ingrepen. Ook voor de overige beschermde soorten (tabel 2) is ontheffing mogelijk, mits wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor strikt beschermde soorten (tabel 3) kan enkel afgeweken worden na een uitgebreide toetsing.
Gebiedsbescherming
Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten. Een belangrijk onderdeel van de Natuurbeschermingswet is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitats van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Wanneer niet op voorhand uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten kunnen optreden, dan dient de initiatiefnemer een 'passende beoordeling' te maken. Dat betekent een onderzoek naar alle aspecten van het project en welke gevolgen die kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet.
Onderzoek (Natuuronderzoek Ontsluiting Heeswijk-Dinther, Van der Molen Groenconsult, 2010-2011)
In het kader van de Flora- en faunawet is de aanleg van de ontsluitingsweg te typeren als een ruimtelijke ingreep. Ter voorbereiding van het bestemmingsplan werd in de voorfase een afwegingenonderzoek verricht naar deze ingrepen richting Flora en Fauna.
Een aantal algemene zoogdiersoorten dat in het gebied te verwachten is en enkele daadwerkelijk aangetroffen amfibieën- en plantensoorten vallen onder categorie 1 van de Flora- en faunawet. Voor soorten uit deze categorie geldt een algehele vrijstelling voor werkzaamheden die te typeren zijn als ruimtelijke ingreep. Een aantal vleermuissoorten maakt gebruik van het plangebied. Vleermuizen zijn zwaar beschermd. In het plangebied liggen enkele foerageergebieden, zijn belangrijke vliegroutes waargenomen en zijn enkele verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis aanwezig. Voor het doorkruisen van een vliegroute en in het kader van onderhoud en beheer vervangen van de populieren langs het Laverdonk, dient een ontheffing te worden aangevraagd. Als door de aanleg en/of het gebruik van de nieuwe weg een verblijfplaats van gewone dwergvleermuis wordt verstoord of vernietigd, moet hiervoor ook een ontheffing worden aangevraagd. Bij ontheffingsaanvragen voor vleermuizen dient een plan gevoegd te worden waarin de te nemen mitigerende- en/of compenserende maatregelen beschreven zijn.
Met betrekking tot dit laatste is op te merken dat na afronding van bovengenoemd onderzoek een bijzonder hevige najaarsstorm langs grote delen van de Laverdonk de populieren heeft geveld of zodanig beschadigd dat vanwege acuut gevaar rooiing plaats vindt. Herstel/herplant is voorzien op moment dat tot aanleg van de ontsluitingsweg wordt overgegaan.
Alle vogels zijn beschermd. Nesten van vogels mogen niet verstoord of vernietigd worden. Om verstoring te voorkomen dienen kapwerkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot en met 15 juli. Er zijn enkele jaarrond beschermde vogelsoorten waargenomen. Het vastgestelde tracé zorgt niet voor vernieling van de vaste verblijfplaatsen van deze soorten. Indien werkzaamheden in of nabij opgaande begroeiing buiten het broedseizoen worden uitgevoerd is een ontheffing niet nodig. Het kan daarom een aanbeveling zijn het kappen en/of rooien als zelfstandige werkzaamheid buiten de overige (aanleg)werkzaamheden te plannen. Deze aanbeveling is overigens gemeentelijke praktijk.
Vanuit het provinciale beleid uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening mag de aanleg van de ontsluitingsweg geen aantasting betekenen van de natuur- en landschapswaarden en dienen natuur-, bodem- en waterfuncties te worden behouden en verbeterd.
Onderzoek (Natuurtoets, 16 oktober 2012, Royal Haskoning)
Natuurbeschermingswet 1998
In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn er geen wijzigingen opgetreden ten opzichte van de bevindingen in het natuuronderzoek van Van der Molen Groenconsult (2010). De dichtstbijzijnde Natura 2000 gebieden zijn Vlijmens ven, Moerputten & Bossche Broek op 14 kilometer noordelijk van het plangebied en Kampina & Oisterwijkse vennen op ongeveer 15 km westelijk van het plangebied. Op circa 13,5 kilometer zuidwestelijk van het plangebied ligt het beschermd Natuurmonument De Kavelen van circa 2 hectare groot.
Het gebruik van de nieuwe ontsluitingsweg gaat lokaal gepaard met toename van geluid en stikstofdepositie. De reikwijdte van deze verstoring is beperkt tot de nabije omgeving van het tracé. Gezien de grote afstand liggen de Natura 2000-gebieden en het beschermd natuurmonument ver buiten de invloedsfeer van het tracé. De nieuwe ontsluitingsweg tussen Heeswijk-Dinther en de N279 betekent een wijziging in lokale verkeersstromen. Het tracé veroorzaakt geen verkeersaantrekkende werking ter hoogte van Heeswijk-Dinther en/of op regionaal niveau. In dat opzicht treedt er ten opzichte van de huidige en autonome situatie geen verandering op in stikstofdepositie. Negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten. Een nadere toetsing of vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet is daarom zeker niet nodig.
Flora en Faunawet
Het door Van der Molen Groenconsult uitgevoerde natuuronderzoek is gebaseerd op literatuurgegevens aangevuld met veldinventarisaties uit 2009 en 2010 volgens gebruikelijke methodes. Hiermee voldoet het in ieder geval tot 2013 aan de daarvoor geldende normen dat gegevens maximaal 3 - 5 jaar oud mogen zijn. Vanuit andere studies zijn aanvullende veldgegevens beschikbaar gekomen (Planstudie N279, Royal Haskoning en Natuurtoets Inrichting van Dinther Aa, Witteveen+Bos). Met deze gegevens is de beoordeling aan de Flora- en faunawet geactualiseerd. De resultaten van dit soortenonderzoek zijn opgenomen in Bijlage 8 Natuuronderzoek Ontsluiting Heeswijk-Dinther Zuid.
Structuurvisie Ruimtelijke ordening en Verordening Ruimte
Zoals reeds in hoofdstuk 3 van deze toelichting is beschreven geeft de structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040) weer. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op het aspect Natuur uit de structuurvisie en verordening.
Afbeelding 5.7 Ligging ontsluitingsweg Heeswijk-Dinther en N279 (indicatief ingetekend) in relatie tot Groenblauwe structuur met kerngebieden (EHS) en mantelgebieden (bron: Verordening Ruimte)
EHS
De planologische bescherming van de Ecologische hoofdstructuur (EHS) is vastgelegd in de Verordening ruimte 2012. Inhoudelijk is de EHS door de provincie nader uitgewerkt in het Natuurbeheerplan Noord-Brabant met een beheertypenkaart en de ambitiekaart. De beheertypen kaart geeft de aanwezige natuurbeheertypen weer, de ambitiekaart geeft de gewenste eindsituatie. Deze kaarten geven de wezenlijke kenmerken en waarden weer die aanwezig zijn of potentieel ontwikkeld worden. In afbeelding 5.8 zijn de natuurbeheertypen (ambitie) in relatie tot de ontsluitingsweg aangegeven.
Afbeelding 5.8 Ligging ontsluitingsweg ten opzichte van de EHS met natuurbeheertypen zoals aangeduid op de ambitiekaart
Bijzondere waterafhankelijke natuurwaarden binnen de EHS worden in Noord-Brabant aangeduid als natte natuurparels. Rondom deze gebieden geldt een attentiezone welke in de provinciale verordening ruimte is aangeduid als attentiezone EHS. Dit betekent dat binnen dit gebied geen negatieve effecten mogen zijn op de waterhuishouding met doorwerking in de natte natuurparel.
Voor de EHS geldt op basis van het rijksbeleid de verplichting tot instandhouding van de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied. Hiertoe geldt het zogenaamde 'nee, tenzij'-regime. Dit betekent dat ingrepen die significant de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS aantasten niet zijn toegestaan, tenzij:
- er sprake is van redenen van groot openbaar belang;
- er geen reële alternatieven zijn (bij individuele ingrepen);
- of als een combinatie van plannen, projecten of handelingen per saldo tot een (kwantitatieve en kwalitatieve) versterking van de EHS leidt.
Conform de spelregels EHS Beleidskader voor compensatiebeginsel, EHS-saldobenadering en herbegrenzen EHS, 20 augustus 2007 (2007) welke in de provinciale verordening is uitgewerkt dienen negatieve effecten ten eerste zoveel mogelijk voorkomen worden door mitigerende maatregelen. Overblijvende negatieve effecten moeten gecompenseerd worden.
Actuele en potentiële waarden EHS
De ontsluitingsweg Heeswijk-Dinther doorsnijdt ter hoogte van het beekdal van de Aa de EHS. Het bosperceel aan de Boterweg met natuurbeheertype droog bos met productie is conform verordening ruimte 2012 (zie afbeelding 5.9) en ambitiekaart EHS vervallen.
De beek de Aa zelf is aangeduid als natuurbeheertype bron en beek en heeft daarnaast de functie als ecologische verbinding. De Aa is van oorsprong een langzaam stromende beek waar onder meer beekprik, zeeprik, gaffellibel en drijvende waterweegbree, waterranonkels of teer vederkruid voor kunnen komen. Door kanalisatie van de Aa en ruilverkaveling heeft de beek het karakter van een natuurlijke beek met bijbehorende natuurwaarden verloren. Oostelijk van de nieuwe ontsluitingsweg ligt EHS-gebied langs de Aa met moeras, fauna- en kruidenrijke vegetatie en vochtig loofbos dat als een belangrijke stapsteen langs de ecologische verbinding functioneert. De ambitie is om het fauna- en kruidenrijke vegetatie op den duur te ontwikkelen naar vochtig hooilandtype. Westelijk van de ontsluitingsweg ligt een stapsteen met een oude meander van de Aa met beekbegeleidend bos en oud hakhoutbos. Het hakhoutbos zal mogelijk omgevormd worden naar eindbeeld beekbegeleidend bos.
Waterschap Aa en Maas werkt volop aan beekherstel- en waterbergingsprojecten bij de Aa waarbij eveneens een ecologische verbindingszone wordt gerealiseerd. Zo is ter hoogte van landgoed Zwanenburg en Kilsdonkse molen in Heeswijk-Dinther oostelijk van het plangebied in 2008 een vispassage aangelegd zodat de stuw geen obstakel voor vissen vormt en is gemiddeld 25 meter brede ecologische verbindingszone (EVZ) met poelen ingericht voor onder andere de weidebeekjuffer, kamsalamander, blauwborst, ijsvogel, grote- en kleine modderkruiper, en drijvende waterweegbree. Voor het deeltraject van het beekdal van de Aa tussen de Kilsdonkse Molen en Kasteel Heeswijk is onlangs een inrichtingsvisie opgesteld waarin onder meer aansluiting van een aantal oude zijtakken van de Aa op de beek zijn voorzien. (Inrichtingsvisie beekherstel Aa Heeswijk-Dinther, Witteveen+Bos 2012).
Op vrij grote afstand van de ontsluitingsweg ligt de natte natuurparel het Wijboschbroek ten westen van de N279 en Zuid-Willemsvaart.
Effectbeoordeling
Directe vernietiging van de EHS als gevolg van de ontsluitingsweg treedt door het wegvallen van het bosje aan de Boterweg uit de EHS niet meer op. Wel valt het te kappen bos onder de boswet en dient deze één op één gecompenseerd te worden.
Afbeelding 5.9 Bosje aan de Boterweg, valt buiten de EHS
Verder kruist de weg de Aa, beek en bron en ecologische verbindingszone en veroorzaakt mogelijk barrièrewerking van de EVZ dat hier gerealiseerd moet worden. De ecologische waarde van dit gebied ter hoogte van de doorsnijding is nu marginaal vanuit zowel het beheertype als vanuit de functie EVZ. Het ontwerp van de brug omvat een kruising van de Aa met een ruime overspanning van 42 meter zodat voldoende ruimte is voor de 22,5 meter brede Aa en aan weerszijden 10 meter brede doorlopende oevers (zie afbeelding 5.10). Deze eisen zijn in nauw overleg met het Waterschap Aa en Maas bepaald waarbij rekening is gehouden met eisen vanuit beekherstel, EVZ en (hoog)waterafvoer. (Watertoets Ontsluitingsweg Heeswijk-Dinther Zuid, Witteveen+Bos, 13 juni 2012). Het ontwerp is zodanig dat de toekomstige functies vanuit natuurbeheertype en EVZ ongehinderd gerealiseerd kunnen worden. Het project staat daarmee het behalen van deze doelen niet in de weg.
Het plan is een struinpad onder de brug aan te leggen.
Afbeelding 5.10 principe overbrugging Aa
De nieuwe ontsluitingsweg zorgt mogelijk voor een toename van geluidsverstoring ter hoogte van de EHS. Dit heeft mogelijk negatieve effecten heeft op vogels die bij de natuurbeheertypen horen. Als drempelwaarde waarbij er aangetoond kwaliteitsverlies optreedt van broedbiotoop wordt de 45 dB(A) of 52 Lden contour gehanteerd wat aansluit op de methodiek gehanteerd door de provincie Noord-Brabant.
In afbeelding 5.11 zijn de berekende 45 dB(A)-geluidscontouren (rood) als gevolg van de nieuwe ontsluitingsweg inclusief een deel van de verbrede N279 weergegeven ten opzichte van de EHS. In de berekening is uitgegaan van toepassing van tweelaags ZOAB en een verbrede N279 met 2 x 2 rijstroken met ongelijkvloerse kruisingen en met bij openstelling een maximum snelheid van 80 km/u, later te verhogen naar 100 km/h. Uit de analyse volgt dat er ter hoogte van 3,5 hectare EHS de geluidbelasting hoger dan 45 dB(A) wordt. Het betreft twee natuurbeheertypen namelijk vochtig bos met productie (2,87 hectare) en beek en bron (0,66 ha). Bij kwaliteitsverlies wordt een compensatiefactor van 1/3 gehanteerd. Bij een areaal van 3,5 hectare EHS is dat een extra taakstelling van 1,2 hectare.
Afbeelding 5.11 Ligging van de berekende 45 dB(A) geluidscontouren ten opzichte van de EHS
Als plangebied is de ontsluitingsweg Heeswijk-Dinther en het deel van de N279 weergegeven. De rode contour is berekend op basis van de nieuwe ontsluitingsweg inclusief de verbreding van de N279.
Het berekende geluidverstoord areaal ligt in de autonome situatie (2025) echter geheel binnen reeds geluidverstoord gebied als gevolg van de geluidbelasting van een ongewijzigde N279. In afbeelding 5.11 is dit aangegeven als blauw gearceerd gebied. In vergelijking met de autonome situatie neemt de geluidverstoring vanwege de ontsluitingsweg en gewijzigde N279 niet toe maar neemt deze ter hoogte van het vochtig loofbos, (potentieel) vochtige hooilanden en bij de Aa juist af. Deze verbetering komt door de geluidreducerende maatregelen bij de N279. De aanleg van de ontsluitingsweg betekent in wezen dat er ter hoogte van circa 3,5 hectare EHS gebied geen verbetering en ook geen verslechtering plaats vindt ten opzichte van de autonome situatie.
De ontsluitingsweg gaat gepaard met zeer lokale wegverlichting ter hoogte van de brug en aansluitingen en lichthinder van koplampen. De wegverlichting is zodanig dat lichtverstoring van de EHS en ecologische verbinding zoveel mogelijk wordt voorkomen. Ter hoogte van de brug is alleen geleideverlichting aanwezig en veroorzaakt naar verwachting geen lichthinder in het lager gelegen beekdal. Bij de rotonde bij Laverdonk komen enkele lichtmasten. Het loofbos ligt op enige afstand van de rotonde waardoor lichtinval hier niet meer optreedt. Daarnaast wordt tussen het loofbos en de nieuwe weg een extra bosstrook aangelegd waardoor extra afscherming plaats vindt. De verstoring als gevolg van koplampen is beperkt tot de weg en de berm en reikt niet in de EHS. Bij de rotonde bij Laverdonk treedt mogelijk meer lichthinder op; de nieuwe aanplant van een bosstrook zorgt hier ook voor afscherming. De flora en fauna behorend tot de natuurbeheertypen zullen naar verwachting weinig tot geen hinder ondervinden. De meeste dieren zijn niet zo gevoelig voor lichtverstoring en/of bevinden zich tussen de vegetatie waardoor volledige afscherming plaatsvindt. De nieuwe ontsluitingsweg en gebruik veroorzaken een geringe lichtverstoring op de EHS. Deze is lokaal en beperkt tot de rand en heeft op de wezenlijke kenmerken en waarden geen negatieve effecten.
De ontsluitingsweg wordt zodanig aangelegd dat deze geen negatieve effecten heeft op de grond- en oppervlaktewaterhuishouding in de EHS en van de Aa. De weg, welke voor een deel binnen het attentiegebied rond de natte natuurparel Wijboschbroek ligt, heeft eveneens geen negatieve effecten op de natte natuurparel Wijboschbroek.
Van verontreiniging van de EHS is eveneens geen sprake. Verontreiniging wordt eerst opgevangen in de berm en vervolgens in de bermsloot. Deze sloten staan niet in open verbinding met de Aa. De nieuwe ontsluitingsweg heeft ten aanzien van vermesting en verzuring geen negatieve effecten op omliggende natuurwaarden. De natuurbeheertypen behoren bij beekdalen die van nature voedselrijk zijn en waar voldoende buffering plaats vindt.
Afbeelding 5.12 Locaties van nieuw bestemd natuur met uitzondering van het perceel aan de Boterweg (1.138 m2) dat al als natuur bestemd is
Vanuit de planologische bescherming is natuurcompensatie niet verplicht wanneer er geen kwaliteitsverlies optreedt binnen de EHS. Binnen dit bestemmingsplan wordt circa 2,8 hectare agrarisch gebied langs de Aa als natuur bestemd en als zodanig ingericht voor onder meer beekherstel en ecologische verbinding (zie afbeelding 5.12).
Groenblauwe mantel
Aanvullend op het kerngebied groenblauw, dat uit de EHS en ecologische verbindingszone bestaat, is de groenblauwe mantel begrensd. Deze groenblauwe mantel heeft als doel een bijdrage te leveren aan de bescherming van de waarden in het kerngebied. Het bestaat uit overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor (de ontwikkeling van) natuur, water en landschap in verwevenheid met grondgebonden landbouw.
Bij het bepalen van de begrenzing is gekeken naar de belangrijkste doelen van de groenblauwe mantel:
- 1. robuust maken en versterken van natuur en water;
- 2. natuur en water verbinden;
- 3. klimaatbestendig maken van het natuur- en waterbeheer;
- 4. het versterken van de belevingswaarde en de recreatieve waarde van het landschap.
De provincie werkt een gecombineerde ja-mits en nee-benadering uit voor de groenblauwe mantel. Dat betekent dat er ontwikkelingen mogelijk zijn als de natuur-, bodem- en waterfuncties worden behouden én er een kwaliteitsverbetering voor deze functies en het (cultuurhistorisch waardevolle) landschap optreedt. De versterking van de binnen deze mantel aanwezige leefgebieden voor plant- en diersoorten vraagt specifieke aandacht. Een (verdere) ontwikkeling van kapitaalintensieve functies, zoals verstedelijking, (bezoekers)intensieve recreatie en concentratiegebieden voor intensieve landbouwfuncties wordt met instructieregels in de verordening uitgesloten.
Op het gebied van infrastructuur wil de provincie een betere verknoping van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkelingen en wil ze de bereikbaarheid bevorderen. De provincie wil dat het landschap meer aandacht krijgt bij uitbreiding en aanleg van infrastructuur. Nieuwe doorsnijdingen van het buitengebied door infrastructuur wil de provincie zoveel mogelijk voorkomen. De provincie vindt het van groot belang dat bij de trajectkeuze en vormgeving van wegen een goede relatie gelegd wordt met de omliggende stedelijke gebieden en het landschap. Het doel is dat elke nieuwe ingreep bijdraagt aan het behoud of de versterking van de kenmerken van het gebied. Naast het routeontwerp gaat het om het herkenbaar en beleefbaar maken van het landschap en het accentueren van kwaliteiten.
Het plangebied ligt zuidelijk van de Boterweg geheel in de Groenblauwe mantel (zie afbeelding 5.8). Het tracé is zodanig in het landschap ingepast waarbij de belangrijkste natuur en landschappelijke waarden worden vermeden. Het tracé ligt tussen de Groenblauwe kerngebieden/EHS zonder deze te doorsnijden, met uitzondering van de Aa wat onvermijdelijk is. De kruisingen bij de Boterweg en Laverdonk zijn zoveel mogelijk aangesloten op de bestaande gebiedskenmerken.
Het plangebied bevindt zich op twee dekzandruggen, met daartussen het beekdal van de Aa. In en rondom het beekdal komen beekeerdgronden en lage enkeerdgronden voor. Op de hoger gelegen dekzandruggen komen hoge zwarte enkeerdgronden ('esdekken') en podzolbodems voor. De natuurfuncties van het plangebied met overwegend open agrarisch gebied in het beekdal en kleinschaliger agrarisch gebied met bosschages en de impact van de ontsluitingsweg hierop is via de toetsing aan de beschermde soorten van de Flora- en faunawet en aan de EHS beoordeeld. Hieruit volgt dat de natuurfuncties minimaal behouden blijven en dat deze uitgebreid worden door landschappelijke versterking met beplantingsstructuren (zie Landschappelijke inpassingsplan, Arcadis 2009/2011) en nieuwe natuurbestemming langs de Aa. Dit laatste biedt ruimte voor beekherstel, extra uitbreiding van de bestaande natuur en versterking van de ecologische verbindingsfunctie van de Aa. Voor diverse planten en dieren betekent dit uitbreiding van leefgebied en trekroutes. Met name vleermuizen en struweelvogels zullen baat hebben bij de nieuwe boomsingels en bosjes. Moerasvogels, amfibieën en diverse insecten en overige beekdalsoorten vinden een versterking van hun leefgebied.
De realisatie van de weg heeft verder geen of nauwelijks invloed op de bodem en de waterhuishouding. Voor de aanleg van de weg wordt voor de fundering van het weglichaam de lokale toplaag mogelijk verwijderd waar bovenop een zandlichaam wordt aangebracht waar de weg op wordt gelegd. De weg belemmerd ter plaatse van de verharding infiltratie wat in de bermen en bermsloten gaat plaatsvinden. De verandering in bodem en waterhuishouding speelt alleen direct ter plaatse van de weg en heeft verder zeker geen invloed op de omgeving. De ontsluitingsweg heeft zoals ook uit de watertoets en beoordeling van de EHS en EVZ blijkt geen negatieve effecten op de waterfuncties van het gebied. De weg vormt door de ruime overspanning van de Aa geen barrière in de EVZ en waterafvoer van de Aa en veroorzaakt geen wijziging in de waterhuishouding.
De landschappelijke inpassing (Inrichtingsplan Arcadis, 2009/2011) van de ontsluitingsweg is gebaseerd op het versterken van drie karakteristieke aanwezige (cultuur)landschappelijke kenmerken van het plangebied waar de weg doorheen loopt. Deze zijn versterking van het dorpsrandbeeld van Heeswijk-Dinther, het beleefbaar maken van het Aa-dal en versterking van het coulisselandschap. Noordelijk van de Boterweg, ook buiten de Groenblauwe mantel, worden nieuwe houtwal- en laanstructuren gerealiseerd wat de bestaande dorpsstructuur versterkt en beter leesbaar maakt. Beleefbaar maken van het Aa-dal betekent met name nadruk op open ruimte voor water, natuurlijke beekloop en morfologie, accentueren van hoogteverschillen (onder meer steilranden) en leefgebied voor typische beekdal planten en dieren. Het coulisselandschap wordt door toevoeging van houtwal- of bosstructuren versterkt buiten het beekdal. De nieuwe groenstructuren langs de weg wordt zo veel mogelijk gerelateerd aan de bestaande groenstructuren en laanbeplanting. Daardoor blijft de kenmerkende intimiteit van het coulisselandschap behouden.
Met deze landschappelijke elementen en openheid in het beekdal wordt voor weggebruikers van de ontsluitingsweg en ook de opgenomen fiets- en wandelpaden in het plan de omgeving leesbaarder en versterkt de beleefbaardheid van het gebied. Ter hoogte van het beekdal is er zicht op het beekdal en het dorp met de kerktoren van Heeswijk. Voor omwonenden vindt met groenstroken, als onderdeel van het coulisselandschap, afscherming van de nieuwe weg plaats.
Boswet
Vanuit de boswet, dat als doel heeft om vermindering van het bosareaal in Nederland te voorkomen, geldt voor het kappen van bosopstanden en bomen de herplantplicht. De compensatietaakstelling is één op één. Aanvullend kan vanuit de gemeentelijke verordening extra eisen gelden.
Voor de aanleg van de ontsluitingsweg dient bosareaal langs de Boterweg en plaatselijk een houtsingel en laanbomen geveld te worden. Het betreft circa 0,2 hectare bosopstand. De te kappen houtopstand wordt volledig gecompenseerd met bosstroken langs het tracé en laanbeplanting bij rotondes en wegen. De locaties zijn in het Landschappelijke inpassingsplan (Arcadis, 2009/2011) weergegeven. De nieuwe aanplant is groter dan hetgeen moet worden gekapt of – ten gevolge van een eerdere, zware storm - inmiddels is verdwenen.
5.11 Archeologie
Wettelijk kader
Wet op de Archeologische Monumentenzorg
Ter implementatie van het Verdrag van Malta is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. In deze wet is vastgelegd dat gemeenten in het kader van ruimtelijke ordening ook rekening dienen te houden met het archeologisch erfgoed. In dat kader dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan inventariserend archeologisch onderzoek te worden gedaan, zodat in het plan - indien nodig - een passende regeling kan worden getroffen om aanwezige archeologische waarden te beschermen.
Gemeentelijke archeologische beleidskaart
De gemeente Bernheze heeft voor het gehele grondgebied van de gemeente een archeologische inventarisatie uitgevoerd en vervolgens een archeologische verwachtingskaart en archeologische beleidskaart opgesteld. Op de verwachtingskaart staan naast de reeds bekende archeologische waarden ook de te verwachte archeologische waarden in de vorm van zones met een zekere trefkans. Hiermee wordt een beeld verkregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn. Deze verwachtingskaart kan door de gemeente worden gebruikt als instrument om een archeologisch beleid te kunnen formuleren en uit te voeren.
De archeologische verwachtingswaarden in de gemeente zijn bepaald door een koppeling te maken tussen de landschapskenmerken en de bekende archeologische waarden om vervolgens elke archeolandschappelijke eenheid om te zetten in een archeologische verwachting. De aanwezigheid van een bepaald landschapstype zegt immers veel over de oorspronkelijke hoogteligging, ontwatering en bodemvruchtbaarheid; de drie factoren die bij de locatiekeuze van nederzettingen en akkers in het verleden een belangrijke rol speelden. De archeologische verwachting per landschapstype is vervolgens aangevuld informatie van onder andere historische kaarten en archeologisch onderzoek.
De bekende archeologische en historische waarden zijn op de verwachtingskaart opgenomen, omdat in de directe omgeving ervan archeologische resten in de bodem verwacht kunnen worden. In de tabellen in de bijlagen is tevens aangegeven hoe nauwkeurig de ligging van de waarden kon worden bepaald. De informatie over de op de verwachtingskaart opgenomen bodemverstoringen is afkomstig van de provinciale ontgrondingenkaart, het Actueel Hoogtebestand Nederland en van de gedetailleerde bodemkaarten.
Onderzoek (Archeologisch onderzoek, RAAP, 10 mei 2012)
Voor dit project is reeds een bureauonderzoek uitgevoerd. Alvorens de werkzaamheden ten behoeve van de ontsluitingsweg uitgevoerd worden dient er een veldonderzoek uitgevoerd te worden. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 9.
Resultaten
Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied zich op 2 dekzandruggen bevindt, met daartussen het beekdal van de Aa. In en rondom het beekdal komen beekeerdgronden en lage enkeerdgronden voor. Op de hoger gelegen dekzandruggen komen hoge zwarte enkeerdgronden ('esdekken') en podzolbodems voor. Ongeveer in het midden van het plangebied bevinden zich de resten van het Ridderhof ten Bogaerde te Dinther; een omgracht adellijk huis dat teruggaat tot 1361 na Chr. Direct ten oosten daarvan, juist buiten het plangebied, bevindt zich een terrein met bewoningssporen uit de Middeleeuwen dat als archeologisch monument is aangemerkt.
Op basis van archeologische en landschappelijke gegevens is er een gespecificeerde archeologische verwachting geformuleerd. Er geldt een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen van jager-verzamelaars (periode Paleolithicum-Neolithicum) op de hoger gelegen delen langs de Aa. Voor landbouwers (periode Neolithicum-Nieuwe tijd) geldt er een hoge verwachting in het noordelijk deel van het plangebied (de zone met esdekken). Voor het beekdal van de Aa geldt er een specifieke verwachting voor archeologische resten die typisch zijn voor natte contexten, zoals bruggen/voorden, afvaldumps en rituele deposities.
Conclusie
In de planregels en op de verbeelding zijn twee archeologische dubbelbestemmingen opgenomen. In deze bestemmingen is een verschillend beschermingsregime opgenomen. In de bestemming Waarde - Archeologie 1 is opgenomen dat werkzaamheden die strekken over een oppervlakte van 100 m² of meer en dieper dan 40 cm beneden maaiveld omgevingsvergunningplichtig zijn. Bij Waarde - Archeologie 2 is deze grens groter en zijn werkzaamheden die strekken over een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 40 cm reiken omgevingsvergunningplichtig.
5.12 Kabels En Leidingen
In het plangebied is een rioolpersleiding aanwezig. Dit betreft een bestaande leiding. Alvorens de werkzaamheden voor de ontsluitingsweg uitgevoerd worden dient er middels een omgevingsvergunning aangetoond te worden dat de belangen van de leiding niet geschaad worden.
5.13 Niet Gesprongen Explosieven
Onderzoek (vooronderzoek conventionele explosieven, Bodac, 10 september 2012)
Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 10.
Het onderzoeksgebied bestaat voornamelijk uit akkers en weilanden en heeft een agrarische functie. Het gebied heeft een open karakter en er zijn enkele wegen en bebouwing te vinden. Het plangebied sluit ten zuiden van de N606 en in het noordwesten is de kern Dinther te vinden.
Afbeelding 5.13 Onderzoeksgebied
Inventarisatie
Uit vooronderzoek/inventarisatie blijkt dat in het onderzoeksgebied zich verschillende oorlogshandelingen hebben voorgedaan. Er blijken verschillende granaatbeschietingen, grondgevechten, bombardementen en raketbeschietingen te hebben plaatsgevonden. Ook zijn er indicaties voor de aanwezigheid van Conventionele Explosieven in het onderzoeksgebied.
Op basis van het verzamelde feitenmateriaal is geadviseerd om een probleemanalyse voor het onderzoeksgebied uit te voeren.
Probleemanalyse
Uit de probleemanalyse komt naar voren waar klein kaliber munitie, handgranaten, geweergranaten, munitie voor granaatwerpers, geschutsmunitie, raketten, mijnen en afwerpmunitie in het plangebied te vinden zijn.
Resultaten/conclusie
Op basis van het geanalyseerde feitenmateriaal is het projectgebied verdacht op de aanwezigheid van Conventionele Explosieven.
Voor de aanvang van de voorgenomen (grond)werkzaamheden dient het plangebied onderzocht te worden op de mogelijke aanwezigheid van Conventionele Explosieven en deze te laten verwijderen. De werkzaamheden lokaliseren, benaderen, identificeren en assisteren bij het ruimen van Conventionele Explosieven dient uitgevoerd te worden door een BRL OCE gecertificeerd bedrijf.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Algemeen
Het bestemmingsplan is een ruimtelijk besluit, waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden worden vastgelegd. In een bestemmingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.
Het bestemmingsplan is een digitaal bestand in gml-formaat, waarin geometrisch bepaalde planobjecten zijn vastgelegd. Technisch gezien is een bestemmingsplan zodoende een verzameling objecten (zoals bestemmingsvlakken), waaraan informatie (zoals ligging en naam) is gekoppeld. Om het plan te kunnen raadplegen zijn in feite drie onderdelen van belang:
- een digitale en analoge verbeelding van de geometrisch bepaalde planobjecten (verbeelding);
- de juridisch bindende regels van het bestemmingsplan (planregels);
- een bijbehorende toelichting (plantoelichting).
Het bestemmingsplan kan geraadpleegd worden door middel van computersoftware; in ieder geval via de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl. Met de software kunnen verschillende kaarten van het bestemmingsplan opgeroepen worden door het aan- of uitvinken van planobjecten. Door interactie met het kaartbeeld worden de regels van de betreffende bestemmingen weergegeven. Ook kan de toelichting worden opgeroepen.
Om de vergelijkbaarheid te bevorderen bestaat er een landelijke standaard voor de verbeelding van bestemmingsplannen (SVBP2008). De toepassing van de SVBP2008 is verplicht. Hiermee wordt geborgd dat alle bestemmingsplannen overeenkomen voor wat betreft kleurgebruik, naamgeving, gebruik van arceringen en dergelijke.
Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de verbeelding. In de volgende paragraaf staat uitgelegd welke systematiek voor dit bestemmingsplan gehanteerd is en hoe de eigenschappen van het plangebied zich hebben vertaald in de toegekende bestemmingen. De paragraaf daarna geeft een korte toelichting per artikel van de planregels. In de laatste paragraaf wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan.
6.2 Plansystematiek
Voor dit bestemmingsplan is het bestemmingsplan Buitengebied als leidraad aangehouden. De ontsluitingsweg heeft uiteraard zijn eigen verkeersbestemming, maar voor de overige bestemmingen is geput uit de informatie uit het bestemmingsplan Buitengebied.
6.3 Indeling Regels
Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008). Hierin zijn regels opgenomen over onder andere de indeling van de planregels en de naamgeving van bestemmingen. De planregels kennen standaard vier hoofdstukken.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1: Begrippen
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
Artikel 2: Wijze van meten
In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden
Voor een aantal gronden, dat uit het vigerende bestemmingsplan is overgenomen is de bestemming Agrarisch met waarden opgenomen. Binnen deze bestemming is ruimte voor de bestaande agrarische functies, maar ook voor het behoud, de versterking en ontwikkeling van landschappelijk waarden, droge en natte natuurwaarden en cultuurhistorische waarden.
Artikel 4 Natuur
Ten behoeve van natuurcompensatie is de bestemming Natuur opgenomen. Er zijn in de bestemmingsomschrijving verschillende natuurtypen aangegeven die binnen de bestemming toegestaan zijn. Daarnaast is binnen deze bestemming, ter bescherming van de aanwezige natuurwaarden, een omgevingsvergunningstelsel opgenomen. De vergunning wordt alleen verleend indien aangetoond kan worden dat de aanwezige natuurwaarden door de voorgenomen ingreep niet onevenredig aangetast worden.
Artikel 5 Verkeer
Ten behoeve van de ontsluitingsweg is de bestemming Verkeer opgenomen. Binnen deze bestemming is ruimte voor de weg, maar ook voor bijbehorende voorzieningen zoals geluidwerende voorzieningen, voet- en fietspaden en bouwwerken ten behoeve van de begeleiding van het verkeer.
Artikel 6 Water - Watergang
De door het plangebied stromende Aa heeft de bestemming Water - Watergang gekregen. Hierbij is ook aandacht voor natuurvriendelijke oevers. Daarnaast is in deze bestemming een tweetal aanduidingen opgenomen. Deze aanduidingen hebben betrekking op de ecologische verbindingszone en een natuurontwikkelingsgebied. De aangeduide gronden zijn mede bestemd voor de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de ecologische verbindingszone en natuur (ontwikkeling).
Artikel 7 Leiding - Riool
Ten behoeve van de door het plangebied lopende rioolleiding is de dubbelbestemming Leiding - Riool opgenomen.
Artikel 8, Artikel 9 Waarde - Archeologie 1, 2
Ten behoeve van de in het plangebied aanwezige archeologische waarden zijn de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 1 en 2 opgenomen. De regelingen in deze bestemmingen komen grotendeels met elkaar overeen. Het verschil zit in het beschermingsregime. In de bestemming Waarde - Archeologie 1 is opgenomen dat werkzaamheden die strekken over een oppervlakte van 100 m² of meer en dieper dan 40 cm beneden maaiveld omgevingsvergunningplichtig zijn. Bij Waarde - Archeologie 2 is deze grens groter en zijn werkzaamheden die strekken over een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 40 cm reiken, vergunningplichtig.
Artikel 10 Waarde - Natte natuurparel
Ten behoeve van de bescherming van de aanwezige natte natuur waarden is de dubbelbestemming Waarde - Natte natuurparel opgenomen. Voor een aantal werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning verplicht.
Artikel 11 Waterstaat - Waterkering
Ter bescherming van de waterkering is deze dubbelbestemming opgenomen. Bouwen mag alleen als de waterkering daardoor niet in gevaar komt. Vooraf moet dan ook advies ingewonnen worden bij de waterbeheerder.
Artikel 12 Waterstaat - Waterstaatkundige functie
Ten behoeve van het beekherstel van de Aa is deze dubbelbestemming opgenomen.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel voorkomt dat dezelfde gronden meermaals in aanmerking mogen worden genomen bij het verlenen van (verschillende) vergunningen, waardoor bebouwingsmogelijkheden onbedoeld kunnen worden verruimd. Het opnemen van deze regel is verplicht op grond van de Wro.
Artikel 14 Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels is opgenomen dat het niet toegestaan is om een terrein of bouwperceel dusdanig te bebouwen dat daardoor op een aangrenzend terrein een toestand zou ontstaan die niet meer in overeenstemming met de planregels is. Mocht er reeds een dergelijke situatie bestaan, dan mag deze situatie voortgezet worden, maar mag de afwijking niet worden vergroot.
Artikel 15 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is opgenomen welke soorten gebruik (van gronden en gebouwen) als strijdig gebruik wordt gezien.
Artikel 16 Algemene aanduidingsregels
In de algemene aanduidingsregels zijn regels opgenomen in het kader van reconstructiewetzone extensiveringsgebied. Verder is een bepaling opgenomen over de ecologische verbindingszone en het natuurontwikkelingsgebied.
Artikel 17 Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels is een aantal kleine afwijkingen opgenomen. Voor deze kleine, vaak ondergeschikte veranderingen hoeft geen nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden, maar kan middels een binnenplanse afwijking worden gewerkt.
Artikel 18 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigingen indien het gaat om kleine wijzigingen zoals een bestemmingsgrens opschuiven.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 19 Overgangsrecht
In dit artikel is het overgangsrecht zoals dat is opgenomen in het Bro overgenomen.
Artikel 20 Slotregel
In dit laatste artikel van het bestemmingsplan is de officiële naam van het bestemmingsplan opgenomen.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
In december 2011 heeft de gemeente een kredietbesluit genomen dat voorziet op realisatie van de middels dit bestemmingsplan beoogde aanleg van de ontsluitingsweg. Er wordt rekening gehouden met een bedrag van 6,5 miljoen euro voor deze realisatie.
Er zijn dus gelden beschikbaar voor de uitvoering van het plan. Er zijn enkele planschaderisicoanalyses uitgevoerd. Eventuele vergoedingen van planschades als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan komen ten laste daarvan.
Nog niet alle benodigde gronden zijn in eigendom van de gemeente. Het traject van minnelijk verwerving is nog gaande. Uitgangspunt blijft dat de gronden minnelijk verworven kunnen worden. Voorzien is echter tevens in een gelijktijdig met de ruimtelijke procedure in procedure te brengen onteigeningsplan in geval minnelijke verwerving onverhoopt niet mocht lukken.
Delen van het plangebied waarin eveneens een bestemmingswijziging plaats vindt richten zich op beekherstel en/of natuurontwikkeling. Betreffende plangebieden zijn reeds eigendom van gemeente/Waterschap. Ingrijpende werkzaamheden, zoals beekherstel, die uitgevoerd zullen worden door het Waterschap zijn gebonden aan een aanlegvergunning en de daartoe vereiste door aanvrager aan te bieden onderleggers en onderzoeken. Bovendien zal een te sluiten planschaderisico-overeenkomst de mogelijke kostenconsequenties van planschade voor die ontwikkeling neerleggen bij betreffende ontwikkelaar.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het voorliggende document betreft de inspraaknota van het voorontwerp bestemmingsplan Ontsluiting Heeswijk-Dinther Zuid. Het voorontwerp heeft van 9 juli 2012 tot en met 3 september 2012 gedurende acht weken ter inzage gelegen. Vanwege de vakantieperiode was de gebruikelijke termijn van zes weken verlengd naar acht weken. Het voorontwerp is tevens in het kader van het wettelijk vooroverleg toegezonden aan:
- 1. Provincie Noord-Brabant (ook naar de afdeling die belast is met het project N279);
- 2. Waterschap Aa en Maas;
- 3. Ministerie van Infrastructuur en Milieu/Rijkswaterstaat;
- 4. SOB (Samenwerkende Ondernemer Bernheze);
- 5. ZLTO Bernheze;
- 6. IVN Bernheze;
- 7. Gemeente Veghel;
- 8. Platform Beekdal de Aa.
De volledige inspraak- en overlegnotitie is terug te vinden in Bijlage 11 Nota van inspraak en overleg. Nadat het plan aangepast is naar aanleiding van de inspraak en overlegreacties heeft het bestemmingsplan als ontwerp met ingang van 7 februari 2013 gedurende 6 weken ter inzage gelegen ter visie gelegd.
Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn een 12-tal zienswijzen ontvangen. Deze zienswijzen en de beantwoording ervan zijn vervat in de Nota van Zienswijzen welke deel uitmaakt van het vaststellingsbesluit.
Bijlage 1 Landschappelijk Inrichtingsplan
Bijlage 1 Landschappelijk inrichtingsplan
Bijlage 2 Verkeer
Bijlage 3 Luchtkwaliteit
Bijlage 4 Geluid
Bijlage 5 Externe Veiligheid
Bijlage 6 Bodem
Bijlage 7 Water
Bijlage 8 Ecologie
Bijlage 9 Archeologie
Bijlage 10 Niet Gesprongen Explosieven
Bijlage 10 Niet gesprongen explosieven
Bijlage 11 Nota Van Inspraak En Overleg
Bijlage 11 Nota van inspraak en overleg
Bijlage 12 Aanvullend Akoestisch Onderzoek
Bijlage 12 Aanvullend akoestisch onderzoek