KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 4 Overgangsrecht
Artikel 5 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Begrenzing Van Het Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische En Planologische Aspecten
4.1 Milieu
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
4.3 Explosieven
4.4 Natuur
4.5 Kabels En Leidingen
4.6 Waterparagraaf
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
5.2 Algemeen
5.3 Van Toepassing Verklaring
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Financiële Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlagen
Bijlage 1 Vooronderzoek Bodem
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Quickscan Beschermde Natuur
Bijlage 4 Onderzoek Stikstofdepositie
Bijlage 5 Vooronderzoek Nge

EVZ Boomkikker Alphen-Chaam

Wijzigingsplan - Gemeente Alphen-Chaam

Vastgesteld op 28-04-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het wijzigingsplan 'EVZ Boomkikker Alphen-Chaam' van de gemeente Alphen-Chaam.

1.2 wijzigingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1723.wpevzboomkikker-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Hiervoor blijven de regels behorende bij artikel 2 van het moederplan: bestemmingsplan 'Correctieve herziening Buitengebied Alphen-Chaam 2010' van de gemeente Alphen-Chaam op dit plan, voor zover relevant, van toepassing.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur

Hiervoor blijven de regels behorende bij artikel 15 van het moederplan: bestemmingsplan 'Correctieve herziening Buitengebied Alphen-Chaam 2010' van de gemeente Alphen-Chaam op dit plan, voor zover relevant, van toepassing.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Hiervoor blijven de regels behorende bij hoofdstuk 3 van het moederplan: bestemmingsplan 'Correctieve herziening Buitengebied Alphen-Chaam 2010' van de gemeente Alphen-Chaam op dit plan, voor zover relevant, van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 4 Overgangsrecht

Hiervoor blijven de regels behorende bij artikel 33 van het moederplan: bestemmingsplan 'Correctieve herziening Buitengebied Alphen-Chaam 2010' van de gemeente Alphen-Chaam op dit plan, voor zover relevant, van toepassing.

Artikel 5 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan 'EVZ Boomkikker Alphen-Chaam'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In samenwerking met Staatsbosbeheer, het Rijksvastgoedbedrijf, Golfclub Toxandria, Gemeente Alphen-Chaam, Gemeente Gilze en Rijen, Provincie Noord Brabant en het Groen Ontwikkelfonds Brabant realiseren de Gemeente Breda en het Waterschap Brabantse Delta een robuuste ecologische verbindingszone(EVZ) tussen Vliegbasis Gilze-Rijen en het Chaams Broek. Het ambitieniveau reikt verder dan de ontwikkeling van een standaard 25 meter brede EVZ. Er is gekozen voor het aanleggen van een ‘parelsnoer van kleine natuurgebieden’, ook wel stapstenen genoemd. De boomkikker is weliswaar de kapstok soort van het project maar de stapstenen dienen als belangrijk leefgebied voor vele, al dan niet kwetsbare, soorten flora en fauna.

De ecologische verbindingszone bestaat in totaal uit 3 deeltrajecten (fases). In dit wijzigingsplan wordt een onderdeel van fase 3 juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. Het gaat om een agrarisch perceel langs het Annabos, wat weer onderdeel uitmaakt van Boswachterij Ulvenhoutsebos. Het perceel wordt niet meer agrarisch gebruik en middels voorliggend wijzigingsplan komt de agrarische functie te vervallen en wordt het terrein volledig bestemd als natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1723.wpevzboomkikker-VG01_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging van het totale plangebied EVZ Boomkikker met locatie onderhavig plan (rood omcirkelt).

1.2 Begrenzing Van Het Plangebied

De totaal te realiseren EVZ tussen de Molenschotse heide en de Chaamse bossen is gelegen in de gemeenten Gilze en Rijen, Breda en Alphen-Chaam. Dit wijzigingsplan behandelt alleen een deel van de gronden van fase 3, zoals weergegeven in afbeelding 2. Dit deel ligt uitsluitend in de gemeente Alphen-Chaam.

afbeelding "i_NL.IMRO.1723.wpevzboomkikker-VG01_0002.png"

Afbeelding 2: Ligging plangebied in groter verband (bron: ESRI Nederland)

Het gaat hierbij om een nieuw leefgebied voor de boomkikker ten zuiden van Rijksweg A58 (Eindhoven-Breda). De begrenzing van het te wijzigen deel (plangrens van dit wijzigingsplan) van de voorgenomen EVZ is weergegeven in afbeelding 3.


afbeelding "i_NL.IMRO.1723.wpevzboomkikker-VG01_0003.png"

Afbeelding 3: Begrenzing EVZ Boomkikker in blauw en begrenzing wijzigingsplan in rood (bron: ESRI Nederland)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Ter plaatse geldt het op 10 december 2015 vastgestelde bestemmingsplan 'Correctieve herziening Buitengebied Alphen-Chaam 2010'. De voorgenomen ontwikkeling van de EVZ Boomkikker past niet in het vigerende bestemmingsplan, maar middels een wijzigingsbevoegdheid is de voorgenomen ontwikkeling juridisch planologisch mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 gaat in op de huidige situatie en de toekomstige situatie voor het plangebied. Hoofdstuk 3 behandelt het vigerende beleid op zowel rijks-, provinciaal-, als gemeentelijke niveau. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de relevante uitvoeringsaspecten en verantwoordt (al dan niet met behulp van uitgevoerde onderzoeken) de voorgenomen ingreep. Getoetst wordt of de ingreep voldoet aan de sectorale wetgeving, bijvoorbeeld op het gebied van bodem, akoestiek of externe veiligheid. De juridische planbeschrijving van dit wijzigingsplan is opgenomen in hoofdstuk 5. De maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid staan omschreven in hoofdstuk 6.


Voorliggende toelichting vergezelt een set regels en een verbeelding die samen het juridische plan vormen. De toelichting dient ter onderbouwing / motivering van het plan. De onderzoeksrapporten die als bijlage bij deze toelichting zijn gevoegd hebben betrekking op de ontwikkeling binnen het plangebied van voorliggend wijzigingsplan EVZ Boomkikker Alphen-Chaam.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Het te ontwikkelen gebied bestaat uit drie te onderscheiden terreindelen. Deze terreindelen zijn weergegeven in afbeelding 4. Voorliggend wijzigingsplan heeft uitsluitend betrekking op de terreindelen A en B. Deze terreindelen zijn in eigendom van Waterschap Brabantse Delta en kadastraal bekend als percelen 1420 en 10.

Terreindeel A heeft betrekking op een voormalige akker, met een oppervlak van 3 ha. Het perceel is verworven door waterschap Brabantse Delta voor de ontwikkeling van leefgebied voor de boomkikker. De huidige begroeiing bestaat volledig uit een productieve agrarische grassoort.

Terreindeel B was de laatste jaren een braakliggend terrein in gebruik door Staatsbosbeheer. De begroeiing bestaat hier uit kruiden, bloemen en grassoorten. Het grasland is in eigendom van Waterschap Brabantse Delta.

afbeelding "i_NL.IMRO.1723.wpevzboomkikker-VG01_0004.png"

Afbeelding 4: Projectgebied met terreindelen en kadastrale begrenzingen

De gronden van terreindeel C liggen niet in de gemeente Alphen-Chaam en behoren derhalve niet bij voorliggend wijzigingsplan. De werkzaamheden voorzien voor terreindeel D passen binnen de juridisch geldende regels, waardoor herziening van het bestemmingsplan voor deze percelen niet noodzakelijk is. Voor de volledigheid worden beide terreindelen onderstaand kort omschreven.

Terreindeel C (kadastr Nr. 2169, 2170 en 1149) heeft betrekking op de taluds en wegbermen van de Woestenbergseweg, naar het viaduct over de A58 en een bosperceel van Staatsbosbeheer direct ten westen van de Woestenbergseweg. De verantwoordelijkheid voor de realisatie van de EVZ tot aan het viaduct over de A58 ligt bij waterschap Brabantse Delta. Ten noorden van de A58 wordt de EVZ gerealiseerd door de gemeente Breda.

Terreindeel D (kadstr. Nr. 1421 en 19) is geen onderdeel van de EVZ maar er vinden wel inrichtingsmaatregelen plaats ten behoeve van een verbeterd landbouwkundig beheer. Het perceel is in gebruik als grasakker en is voorzien van een productieve agrarische grassoort.

2.2 Toekomstige Situatie

De werkzaamheden op terreindeel A hebben als doel de gronden om te vormen tot nieuwe natuur dat geschikt is als leefgebied voor de boomkikker. De volgende werkzaamheden zijn voorzien:

  • Aanleg van twee poelen voor de boomkikker. De diepte van de poelen is ongeveer 180 - 200 cm onder het maaiveld.
  • Aanleg van een houtwalstructuur.
  • Aanleg van vijf groepen beplanting, met struweel en braam, met een oppervlakte van 50 m2 per groep. Verder worden er in de bosschages wortelstronken en houtrillen aangebracht ten bate van de ontwikkeling van schuil- en overwinteringsgebieden.
  • Inplanten van bosplantsoenen van bes en vruchtdragende (doorn)struwelen in de te ontwikkelingen houtwalstructuren en bosschages. De plantdichtheid bedraagt één plant per 4 m2.
  • Realiseren van een rasterpoort.
  • Dempen van een bestaande greppel.
  • Graven van een nieuwe kavelsloot (categorie B watergang) een aanbrengen van een beschermende voorziening over de aanwezige kabels en leidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1723.wpevzboomkikker-VG01_0005.png"

Afbeelding 5: Plattegrond met toekomstige inrichting EVZ voor terreindeel A.

afbeelding "i_NL.IMRO.1723.wpevzboomkikker-VG01_0006.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1723.wpevzboomkikker-VG01_0007.png"

Afbeelding 6: Plattegrond met toekomstige beheerstypen terreindeel A.


De werkzaamheden voor terreindeel B voorzien in:

  • Aanleg van een poel voor de boomkikker. De diepte van de voortplantingswateren is ongeveer 180- 200 cm onder het maaiveld. De onderste 100 cm van deze poel wordt afgedekt met leem.
  • Aanleg van een houtwalstructuur.
  • Aanleg van vijf groepen beplanting, met struweel en braam, met een oppervlakte van 50 m2 per groep. Verder worden er in de bosschages wortelstronken en houtrillen aangebracht ten bate van de ontwikkeling van schuil- en overwinteringsgebieden.
  • Realiseren van een rasterpoort.
  • Dempen van een bestaande greppel.
  • Inplanten van bosplantsoenen van bes- en vruchtdragende (doorn)struwelen in de te ontwikkelingen houtwalstructuren en bosschages. De plantdichtheid bedraagt één plant per 4 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1723.wpevzboomkikker-VG01_0008.png"
Afbeelding 7: Plattegrond met toekomstige inrichting EVZ voor terreindeel B.

afbeelding "i_NL.IMRO.1723.wpevzboomkikker-VG01_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1723.wpevzboomkikker-VG01_0010.png"

Afbeelding 8: Plattegrond met toekomstige beheerstypen terreindeel B.

Met de realisatie van de EVZ komt de agrarische functie geheel te vervallen en zal sprake zijn van natuur.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. De SVIR is vastgesteld op 13 maart 2012.

Nederland moet concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig zijn in 2040. Dit is het uitgangspunt van de SVIR. Om dit te bereiken moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. De ruimtelijke ordening wordt zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven gebracht. Provincies en gemeenten krijgen meer verantwoordelijkheden en beleidsvrijheid (decentraal, tenzij) en de gebruiker komt centraal te staan. Het Rijk zet zich met name in op de drie hoofddoelen:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Naast het benoemen van bovenstaande beleidsdoelen onderscheidt het Rijk 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken:

  • Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen (ketenmobiliteit en multimodale knooppunten);
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Relevantie voor het plan

De totale ontwikkeling van de EVZ Boomkikker is een initiatief van provinciaal niveau en sluit aan op het nationale belang 'ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten'. Voorliggend wijzigingsplan heeft als doel een deel van de totale EVZ juridisch planologisch mogelijk te maken. Concluderend wordt gesteld dat met voorliggend wijzigingsplan op lokaal niveau wordt bijgedragen aan een nationaal belang.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 30 december 2011 is het 'Barro' in werking getreden. In oktober 2012 is het besluit gewijzigd. Voor de nationale belangen die kaderstellend zijn voor besluiten van gemeenten zijn in het Barro regels opgenomen die direct het bestemmingsplan en daarmee gelijk te stellen besluiten betreffen. Het gaat om de volgende nationale belangen:

  1. 1. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  2. 2. Kustfundament;
  3. 3. Grote rivieren;
  4. 4. Waddenzee en waddengebied;
  5. 5. Defensie;
  6. 6. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  7. 7. Rijksvaarwegen;
  8. 8. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  9. 9. Natuurnetwerk Nederland;
  10. 10. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  11. 11. Ijsselmeergebied;
  12. 12. Elektriciteitsvoorziening;
  13. 13. Algemene overige bepalingen;
  14. 14. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen; en
  15. 15. Ruimte reservering parallelle Kaagbaan.

Aan bovengenoemde onderwerpen zijn in het Barro deels al regels gekoppeld, deels zijn enkele onderwerpen nog open gelaten. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmings- of wijzigingsplannen.

Relevantie voor het plan

Met de realisatie van de EVZ Boomkikker komen geen nationale belangen in het geding. Bovendien wordt middels de realisatie van de EVZ bijgedragen aan het Natuurnetwerk Nederland.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant (14 december 2018)

De Brabantse Omgevingsvisie is een samenhangende visie op de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Dat gaat om ambities op het gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

De Omgevingsvisie geeft aan dat Noord-Brabant zichzelf als welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend ziet in 2050. De provincie neemt een andere positie aan en zal zijn vertrouwen in gemeenten en andere partijen vestigen om op een diepe, ronde en brede manier naar vraagstukken te kijken. Zij zal alleen bijspringen wanneer zij dit noodzakelijk acht. De provincie staat voor de volgende kernwaarden:

  • Meerwaarde-creatie;
  • Technische en sociale innovatie;
  • Kwaliteit boven kwantiteit;
  • Steeds beter;
  • Proactief en preventief boven gevolgbeperking en herstel.

Ook werkt de provincie vanuit de volgende hoofdopgaven:

  • Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit;
  • Werken aan de Brabantse energietransitie;
  • Werken aan een klimaatproof Brabant;
  • Werken aan de slimme netwerkstad;

Werken aan een concurrerende, duurzame economie.

De ontwikkeling van de EVZ Boomkikker hoort onder de opgave 'werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit'. Voor deze hoofdopgave zijn de volgende doelen voor respectievelijk 2030 en 2050 opgesteld:

  • Brabant heeft een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit doordat wij voor alle aspecten voldoen aan de wettelijke normen wordt gedaan. Natuurgebieden zijn ingericht, de afname van biodiversiteit is naar een positieve trend omgebogen, waardevolle cultuurhistorische landschappen zijn behouden en er is breed draagvlak voor de nieuwe energie- en klimaatadaptieve landschappen door de ontwerpende aanpak.
  • Brabant heeft een goede leefomgevingskwaliteit doordat wij op alle aspecten beter gepresteerd wordt dan het wettelijk minimumniveau. Brabant staat met zijn TOP-landschap van oude en nieuwe landschappen in de top 5 van Europa. De biodiversiteit binnen en buiten de natuurgebieden is op orde, de lucht- en waterkwaliteit voldoet en de bodem is vitaal.


Om deze doelen te bereiken werkt de provincie aan de afronding van het Natuurnetwerk Brabant, waarbij aanpassingen mogelijk zijn met als doel om de robuustheid van het netwerk te verbeteren. De ontwikkeling van de EVZ Boomkikker is zo'n ontwikkeling die bijdraagt aan de robuustheid van het netwerk. Ook ondersteunt de provincie lokale initiatieven voor de versterking van landschap en natuur.


Relevantie voor het plan

Voorliggend wijzigingsplan maakt een deel van de EVZ Boomkikker juridisch planologisch mogelijk. De natuurontwikkeling draagt bij aan de hoofdopgaven uit de omgevingsvisie.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening (Provincie Noord-Brabant)

In maart 2020 is de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant opgesteld in het kader van de invoering van de Omgevingswet. De Brabantse omgevingsverordening vervangt diverse provinciale verordeningen, te weten de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.

De provincie heeft als eerste stap een Interim omgevingsverordening vastgesteld waarin de bestaande regels zijn samengevoegd. Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht.

In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:

  • Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo'n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
  • Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren

Belangrijke onderwerpen die behandeld worden in de Interim omgevingsverordening zijn:

  • omgevingskwaliteit;
  • stedelijke ontwikkelingen;
  • duurzame energie;
  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • agrarische ontwikkelingen;
  • overige ontwikkelingen in het buitengebied.

Kwaliteitsverbetering landschap

Conform artikel 3.9 'Kwaliteitsverbetering landschap' van de interim omgevingsverordening dient bij een bestemmingsplan (of wijzigingsplan) dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied aangetoond te worden dat de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.

In het plan dient gemotiveerd te worden dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd doordat:

  • dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan; of
  • de afspraken uit het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken, worden nagekomen.


Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:

  • de op grond van de verordening verplichte landschappelijke inpassing;
  • het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
  • het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
  • het wegnemen van verharding;
  • het slopen van bebouwing;
  • de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;
  • het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.


Ingeval er toepassing wordt gegeven aan de afspraken uit het regionaal overleg, geldt dat een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds dient te zijn verzekerd én dient over de besteding van dat fonds periodiek verslag te worden gedaan in het regionaal overleg, zoals bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken van de interim omgevingsverordening.

De realisering van een ecologische verbindingszone wordt gezien als een directe verbetering van de landschappelijke kwaliteit. Voor een verdere toelichting van de landschappelijke kwaliteit van de EVZ wordt verwezen naar paragraaf 2.2.

Uitwerking Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant
De provinciale voorwaarden ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap zijn nader uitgewerkt in het 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant. Hierin zijn eenduidige afspraken opgenomen die de regio West-Brabant en de provincie Noord-Brabant gezamenlijk hebben gemaakt met betrekking tot de toepassing van het principe 'Kwaliteitsverbetering van het landschap'.

In de interim omgevingsverordening is opgenomen dat bij een bestemmingsplan (of wijzigingsplan) dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied aangetoond dient te worden dat de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.

De regio West-Brabant meent dat een nuancering op z'n plaats is op basis van de ruimtelijke invloed die een beoogde ruimtelijke ontwikkeling heeft op de omgeving. Deze invloed wordt onder meer bepaald door:

  • de omvang van de ontwikkeling (is daarvoor vergroting bestemmingsvlak of bouwvlak nodig);
  • nieuw ruimtebeslag of wordt er gebruik gemaakt van bestaande bebouwing;
  • de aard van de locatie en de omgeving;
  • de aard van de ontwikkeling en de mogelijke hinder voor de omgeving (verkeersaantrekkende
    werking, geluid, milieucategorie);
  • het onderscheid in een (traditionele) gebiedseigen, of gebiedsvreemde ontwikkeling;
  • de “gewenstheid” van een ontwikkeling vanuit een (sectorale) beleidswens.

Hiermee rekening houdend onderscheidt de regio de volgende categorieën:

  • Categorie 1: Ruimtelijke ontwikkelingen met nauwelijks tot geen landschappelijke invloed en waarbij geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap wordt geëist.
  • Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen met weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden. De kwaliteitsverbetering vindt plaats in de vorm van landschappelijke inpassingsmaatregelen. Deze categorie is niet limitatief.
  • Categorie 3: Ruimtelijke ontwikkelingen welke niet tot categorie 1 of 2 behoren. De kwaliteitsverbetering wordt berekend op basis van de bestemmingswinst.

In het voorliggende geval is sprake van een ontwikkeling binnen categorie 1. In categorie 1 zijn de volgende ontwikkelingen opgenomen:

  • Ontwikkelingen die de geldende (bestemmings)planregeling rechtstreeks mogelijk maakt of die door de wet zijn uitgezonderd.
  • Ontwikkelingen die primair kwaliteitsverbetering van het landschap tot doel of gevolg
    hebben.
  • Kleinschalige ontwikkelingen die plaatsvinden binnen bestaande en/of binnen de geldende planologische regeling passende bebouwing.
  • Kleinschalige ontwikkelingen waarvan de regio en de provincie afgesproken hebben dat voor deze ontwikkelingen vanwege de (zeer) geringe ruimtelijke impact geen kwaliteitsverbeteringsvereiste geldt. Deze ontwikkelingen worden specifiek benoemd en zijn daarmee limitatief.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die primair kwaliteitsverbetering van het landschap tot doel heeft. Hierbij wordt dus geen (extra) kwaliteitsverbetering geëist.

Aanduidingen

De volgende aanduidingen zijn van toepassing op het plangebied, maar zijn niet relevant voor de beoogde ontwikkeling:

  • Verbod uitbreiding veehouderij
  • Stalderingsgebied
  • Verstedelijking afweegbaar
  • Beperkingen veehouderij

afbeelding "i_NL.IMRO.1723.wpevzboomkikker-VG01_0011.png"

Afbeelding 9: uitsneden relevante aanduidingen Interim omgevingsverordening met begrenzing plangebied in rood

De volgende aanduidingen zijn van toepassing op het plangebied en wel relevant voor de beoogde ontwikkeling:

Landelijk gebied

Een bestemmings- of wijzigingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving. Een wijze om te komen tot de verbetering van de landschappelijke kwaliteit is het realiseren van een EVZ (art. 3.9 lid 3).


Groenblauwe mantel

De volgende regels zijn van toepassing indien een nieuw wijzigings- of bestemmingsplan wordt opgesteld in de Groenblauwe mantel. Het wijzigingsplan:

  • strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de daarmee samenhangende ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken;
  • stelt regels ter bescherming van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van het gebied;
  • borgt dat een ontwikkeling gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken.

Behoud en herstel van watersystemen

Voorliggend plan voorziet in de aanleg van een EVZ voor de boomkikker. De werkzaamheden voorzien in de aanleg van poelen en beperkte aanpassingen aan B waterlopen. Concluderend wordt gesteld dat de voorgenomen aanleg van een EVZ een positieve invloed heeft op het watersysteem.

Natuurnetwerk Brabant: ecologische verbindingszone

Voorliggend wijzigingsplan heeft als doel het gebruik van gronden voor de aanleg van een EVZ mogelijk te maken. Voor de volledige toetsing aan het NNB wordt verwezen naar paragraaf 3.2.3 van deze toelichting.


Relevantie voor het wijzigingsplan

Sprake is van een wijzigingsplan met als doel het mogelijk maken van een EVZ. De aanleg van de EVZ past binnen de regels van de interim omgevingsverordening.

3.2.3 Natuurnetwerk Brabant (NNB)

In het natuurbeheerplan (en de structuurvisie ruimte, alsmede de nieuwe omgevingsvisie van de provincie) is de ligging van het Natuurnetwerk Brabant (de provinciale uitwerking van het Natuurnetwerk Nederland) aangegeven. Het is een netwerk van deels bestaande en deels nieuwe natuurgebieden die door ecologische verbindingszones met elkaar verbonden zijn. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de natuurbeheertypenkaart van het NNB opgenomen met de globale ligging van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1723.wpevzboomkikker-VG01_0012.png"

Afbeelding 10: uitsnede kaart NNB met begrenzing plangebied in rood


Van de gronden binnen dit projectplan maakt alleen terreindeel B deel uit van het NNB en is aangemerkt als 'N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland'. In het natuurbeheerplan is het volgende opgenomen: "Kruiden- en faunarijk grasland omvat graslanden die kruidenrijk zijn, maar niet tot de schraallanden vochtig hooiland, zilt grasland en overstromingsgrasland of glanshaverhooiland behoren. De vegetatie kan behoren tot allerlei verbonden van graslandvegetaties; onder meer kamgrasvegetaties of de meer algemene witbolgraslanden. Diverse soorten ruigte en struweel kunnen in dit grasland voorkomen. Het grasland wordt meestal extensief beweid of gehooid en niet of slechts licht bemest. Kruiden- en faunarijk grasland wordt bij een goede kwaliteit gekenmerkt door variatie in structuur (ruigte en plaatselijk struweel, hogere en lage vegetatie) en een kruidenrijke graslandbegroeiing die rijk is aan kleine fauna. Gradiënten binnen (grond)waterpeil en voedselrijkdom zorgen voor diverse vegetatietypen.


Kenmerkende of bijzondere soorten van schralere beheertypen ontbreken grotendeels binnen Kruiden- en faunarijk grasland, maar graslanden zijn vaak wel rijk aan minder zeldzame soorten. Het type is o.a. van belang voor vlinders en andere insecten, vogels en kleine zoogdieren."

Relevantie voor het plan
De beoogde ontwikkeling van de EVZ heeft bij aanleg tijdelijk beperkte invloed (geluidshinder tijdens de uitvoering) op de NNB, maar de uiteindelijke ontwikkeling sluit aan bij de omschrijving van dit natuurbeheertype en breid het areaal verder uit in de overige terreindelen. Zie ook paragraaf 2.2 van deze toelichting. Voorliggend wijzigingsplan zorgt voor het juridisch planologisch mogelijk maken van een deel van de EVZ.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie 'Alphen-Chaam'

In de structuur visie van de gemeente Alphen-Chaam van 2014, worden de ambities en doelen van de gemeente beschreven. De Structuurvisie omvat meerdere ambities en doelen voor zowel het bestuur, de ambtelijke organisatie als voor de burger. De visie behandelt de volgende 6 thema's:

• Wonen;

• Werken;

• Voorzieningen;

• Recreatie en toerisme;

• Landschap (natuur, water, cultuurhistorie);

• Verkeer en infrastructuur.

Per thema komen de hoofdlijnen van beleid en vervolgens de randvoorwaarden en uitgangspunten welke onderdeel zijn van het afwegingskader van initiatieven aan de orde.

Landschap (natuur, water, cultuurhistorie)

Als hoofddoelstellingen voor natuur- en landschappelijke kwaliteit zijn benoemd:

  • Behoud / waar mogelijk versterking landschappelijke, visueel-ruimtelijke, cultuurhistorische identiteit en verscheidenheid.
  • Behoud van duurzame agrarische bedrijvigheid ((verbrede)landbouw, bevordering agrarisch natuur-/landschapsbeheer.
  • Behoud en versterking van de ecologische kwaliteit en verscheidenheid, in relatie tot aanwezige ecologische structuren.
  • Aantrekkelijker maken beleving landschap met doorkijkjes en cultuurhistorische elementen.
  • Aantakken kleinschalige landschapsontwikkeling aan bredere ecologische verbindingen.
  • Verbinden grotere natuurcomplexen Chaamsche Bosschen, Alphensche Bergen en bossen rond landgoederen en Strijbeekse Heide. Grootschalige natuurcomplexen versterken en uitbreiden met nieuwe natuur (beekherstel, nieuwe landgoederen).

Relevantie voor het plan

De structuurvisie van Alphen-Chaam voorziet in het behoud en versterken van bestaande groen structuren binnen de gemeente. Er moet ruimte zijn voor de versterking van de ecologische kwaliteit en verscheidenheid. Ook wordt de ontwikkeling van bredere ecologische verbindingen tussen reeds bestaande natuur gebieden aangemoedigd. Voor de te realiseren EVZ boomkikker is de ontwikkeling van een robuuste ecologische structuur van circa 10 kilometer tussen de boomkikker leefgebieden Molenschotse heide (Gilze en Rijen) en de Chaamse bossen (Alphen-Chaam) in beeld gebracht. Het doel van deze EVZ is het realiseren van een robuuste ecologische structuur voor het opheffen van de geïsoleerde ligging van vier actuele leefgebieden van de boomkikker.


Het voorliggende plan is geheel in lijn met de vigerende structuurvisie van de gemeente Alphen-Chaam.

3.3.2 Bestemmingsplan 'Correctieve herziening Buitengebied Alphen-Chaam 2010'

De gronden onderdeel van dit wijzigingsplan zijn gelegen binnen het bestemmingsplan 'Correctieve herziening Buitengebied Alphen-Chaam 2010' van de gemeente Alphen-Chaam. De percelen waar de EVZ voorzien wordt hebben de volgende bestemmingen:

  • 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' (enkelbestemming)
  • 'Verkeer' (enkelbestemming)
  • 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - landschapsontwikkeling' (functieaanduiding)

Gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' mogen gebruikt worden voor behoud, herstel en ontwikkeling van de landschapswaarden in het algemeen. Specifiek voor het plangebied worden deze landschapswaarden beschermd met de benoemde functieaanduiding wat inhoudt dat het verwijderen van bos-, natuur- en landschapselementen uitsluitend mogelijk is indien een omgevingsvergunning wordt aangevraagd. De ontwikkeling van de EVZ past niet binnen de geldende bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden', omdat geen sprake meer is van een agrarische functie. Als laatste is in deze bestemming een aantal wijzigingsbevoegdheden opgenomen, waaronder een wijzigingsbevoegdheid om gronden binnen de bestemming te wijzigingen in de bestemming 'Bos', 'Natuur' of 'Groen - Landschapselement'. Om gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid dient voldaan te worden aan de volgende voorwaarden:

  1. a. De wijziging uitsluitend plaats kan vinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en landschapsbeleid voor wat betreft de ecologische hoofdstructuur (EHS), het landschappelijk raamwerk en bos-, natuur-, en/of landschapscompensatie in het gebied grenzend aan de Ecologische HoofdStructuur (EHS) of in het kader van het bestemmen van de landschappelijke inpassing bij de vormverandering of uitbreiding van de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf.
  2. b. De wijziging is uitsluitend toegestaan als de in het gebied aanwezige natuurwaarden, landschapswaarden, archeologische waarden, cultuurhistorische waarden en hydrologische waarden niet onevenredig worden aangetast.


De EHS is inmiddels vervangen door het Natuurnetwerk Brabant. De ontwikkeling van de EVZ Boomkikker maakt onderdeel uit van het Natuurnetwerk Brabant. Bij de aanleg van de ontwikkeling kan tijdelijk sprake zijn van minimale hinder, maar de eindsituatie zorgt juist voor een versterking van de aanwezige natuurwaarden.


De bestemming 'Verkeer' biedt ruimte aan groenvoorzieningen en behoud van landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden in de vorm van wegbeplanting of laanbeplanting. De beperkte ingrepen binnen deze bestemming hebben geen invloed op het hoofdgebruik (verkeer) en past binnen het toegestane ondergeschikte gebruik.


Relevantie voor het projectplan

De ontwikkeling van de EVZ past niet binnen de geldende bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden', omdat geen sprake meer is van een agrarische functie. Middels het gebruik maken van de wijzigingsbevoegdheid kunnen de betreffende gronden gewijzigd worden in de bestemming 'Natuur', ter bescherming van de nieuw aan te leggen natuurwaarden. Van deze wijzigingsbevoegdheid wordt via voorliggende wijzigingsplan gebruik gemaakt.

Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische En Planologische Aspecten

In de paragrafen hierna komen diverse milieuhygiënische en planologische aspecten aan de orde. Voor een aantal aspecten zijn onderzoeken uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn opgenomen in separate rapportages die als bijlage bij deze toelichting zijn gevoegd. Voor inzicht in het gehele onderzoek wordt hier verwezen naar de bijlagen. Hierna is een korte samenvatting van deze onderzoeken opgenomen. Voor alle aspecten is de relevantie voor het plan omschreven.

4.1 Milieu

4.1.1 Bedrijven en milieuzonering

De VNG-publicatie: "Bedrijven en milieuzonering" (versie 2009), geeft informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten van diverse bedrijfsactiviteiten. Tevens geeft deze publicatie richtafstanden voor het ontwikkelen van bedrijfsactiviteiten in relatie tot het lokale omgevingstype. De publicatie is een hulpmiddel bij de ruimtelijke inpassing van plannen en vormt op basis van vaste jurisprudentie een goed vertrekpunt voor deze beoordeling.


Relevantie voor het plan

De wijziging van de bestemming van agrarisch naar natuur is zowel geen milieugevoelige als milieuhinderlijke functie. Verdere toetsing aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie is dan ook niet noodzakelijk.

4.1.2 Bodem

In verband met de uitvoerbaarheid van een plan dient rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).


Onderzoek

In oktober 2019 is er een vooronderzoek uitgevoerd naar de bodem in het projectgebied, zie Bijlage 1. Aan de hand van dit onderzoek is geconcludeerd dat er op basis van de verzamelde gegevens er geen noemenswaardige bodemverontreiniging verwacht wordt. Eventueel aanwezige, licht verhoogde gehalten aan zware metalen, (residuen van) landbouwbestrijdingsmiddelen en/of PFAS zijn naar verwachting diffuus verspreid over het (landbouw)gebied. Het nemen van extra veiligheidsmaatregelen is voor (zeer) lichte bodemverontreiniging niet benodigd. Verder is het uitvoeren van aanvullend bodemonderzoek niet noodzakelijk.


Bij het graven van de poelen komt grond vrij. Deze grond wordt hergebruikt binnen het project zelf om verhogingen aan te brengen en om de bestaande greppels te dempen. De grond die na de uitvoering over blijft wordt op het naastliggende landbouwperceel in depot gezet.


Relevantie voor het plan

Het aspect bodemkwaliteit vormt, op basis van de resultaten en conclusies van het uitgevoerde verkennende en nadere (water)bodemonderzoek, geen belemmering voor het wijzigingsplan.

4.1.3 Geluid

Binnen het wijzigingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Tevens worden geen nieuwe wegen/aanpassingen aan wegen mogelijk gemaakt waar binnen bestaande geluidsgevoelige functies zijn gelegen. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai kan hierdoor achterwege blijven.

Relevantie voor het plan

Het aspect geluidshinder staat de vaststelling van voorliggend wijzigingsplan niet in de weg.

4.1.4 Externe veiligheid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid gekeken te worden naar activiteiten van bedrijven en vervoer van gevaarlijke stoffen (wegen, spoor, water of buisleidingen) gevolgen hebben voor de externe veiligheid.


Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de rijksweg A58 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Omdat sprake is van natuurontwikkeling dat niet zal leiden tot een toename van het aantal personen binnen het gebied, zal het groepsrisico niet toenemen. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Verdere toetsing of onderzoek voor het aspect externe veiligheid wordt als niet zinvol beschouwd.


Relevantie voor het plan

Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.1.5 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een ruimtelijk plan rekening gehouden te worden de luchtkwaliteit. Het beleidskader voor het aspect luchtkwaliteit is vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm) en Besluit niet in betekende mate (Nibm). Eerstgenoemde bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Laatstgenoemde bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. De volgende grenswaarden zijn van toepassing:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.


Relevantie voor het plan

Voorliggende wijzigingsplan heeft als doel de realisatie van een deel van de EVZ Boomkikker mogelijk te maken en zal niet in betekende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.1.6 Milieueffectrapportage

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.


Toets m.e.r.-plicht

In het plangebied wordt een nieuwe EVZ gerealiseerd. Deze functie komt niet voor in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er is dus geen sprake van de verplichting om een m.e.r. procedure te doorlopen.


Toets m.e.r.-beoordelingsplicht

In bijlage D van het besluit milieueffectrapportage is aangegeven bij welke activiteiten, plannen en besluiten een m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden, dat wil zeggen een nadere afweging of mogelijk een m.e.r. procedure moet worden gevolgd.


De beoogde activiteit/functie valt onder de categorie ' Een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan' (categorie D9). Er is echter pas sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  1. 16. een oppervlakte van 125 ha. of meer van water, natuur, recreatie of landbouw of;
  2. 17. vestiging van een glastuinbouwgebied of bloembollenteeltgebied van 50 hectare of meer.


Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 4,6 hectare. Dit betekent dat de beoogde ontwikkeling beneden de hiervoor genoemde drempelwaarden blijven. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.


Conclusie is dat er geen noodzaak is tot het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling.


Relevantie voor het plan

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de functiewijziging naar natuur mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 125 hectare of meer (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D9). De beoogde ontwikkeling van de ecologische verbindingszone blijft ruim onder deze drempelwaarde. In dit hoofdstuk is uitgebreid ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten en blijkt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Voor het wijzigingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk.

4.2 Archeologie En Cultuurhistorie

4.2.1 Archeologie

Voor archeologie geldt de nationale wetgeving die afkomstig is uit Europees beleid. Het Verdrag van Valletta (of wel: 'Verdrag van Malta') regelt hoe er omgegaan moet worden met het Europees archeologisch erfgoed. Nederland heeft het verdrag in 1992 mede ondertekend. De uitgangspunten van dit Europese verdrag zijn in de Nederlandse wet- en regelgeving verankerd door middel van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). De Wamz is in werking getreden op 1 september 2007 en wijzigt hiermee de Monumentenwet uit 1988, de Ontgrondingenwet (Ow), de Wet milieubeheer (Wm), de Woningwet (Ww) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro).


Sinds de invoering van deze wet zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Vanaf 1 juli 2016 is dit op dezelfde wijze als via de Wamz verwerkt in de Erfgoedwet en in de toekomst zal dit verwerkt worden in de Omgevingswet. Tot de Omgevingswet in werking treedt, gelden voor onderdelen die gaan over de fysieke leefomgeving, de bepalingen uit de Monumentenwet. Dit is opgenomen in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.

Het uitgangspunt is dat er verplicht rekening gehouden moet worden met het behoud van het archeologisch erfgoed in de bodem. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden door middel van archeologisch onderzoek. Bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.


Op deze wijze is de zorg voor archeologische monumenten geregeld in het proces van de ruimtelijke ordening. Zo is onder andere bepaald dat gemeenten in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten, archeologische waarden.

Hoewel er vanuit het vigerende bestemmingsplan geen archeologische dubbelbestemming geldt voor het plangebied is in het kader van de planontwikkeling een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (2019), zie Bijlage 2. In het onderzoek komt naar voren dat archeologische resten niet worden verwacht en derhalve ook niet bedreigd. Vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. De uitkomsten zijn middels een door gemeente Alphen-Chaam vastgelegd met een selectiebesluit (bijlage bij bureauonderzoek).

Relevantie voor het plan

Vanuit het aspect archeologie zijn er geen bezwaren voor de vaststelling van voorliggend wijzigingsplan.

4.2.2 Cultuurhistorie

Wettelijk toetsingskader

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.


Op 5 juli 2011 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gepubliceerd. Vanaf 1 januari 2012 moet ieder nieuw bestemmingplan een analyse van cultuurhistorische waarden bevatten. In aansluiting op de vaststelling van de Wet tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in mei 2011 zijn op 17 juni 2011 het Bro, het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het Besluit archeologische monumentenzorg (Bamz) aangepast. Door een wijziging van het Bro moeten cultuurhistorische waarden voortaan vooraf in het proces van ruimtelijke ordening worden meegenomen, met name bij de voorbereiding en vaststelling van bestemmingsplannen. Het Bro bevat eisen waaraan de voorbereiding van een bestemmingsplan moet voldoen. Zo wordt er onder meer een beschrijving verlangd van de manier waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan. De wetgever wil hiermee bereiken dat aandacht voor cultuurhistorische waarden voortaan in het planproces naar voren wordt gehaald.

In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.


De Erfgoedwet, van kracht sinds 1 juli 2016, bundelt wet- en regelgeving op het gebied van behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland in één nieuwe wet. Een groot deel van de bestaande wet- en regelgeving (Monumentenwet, Wet ruimtelijke ordening) is overgenomen in de Erfgoedwet, bijvoorbeeld de aanwijzing van rijksmonumenten, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Voor het eerst is er nu één integrale wet die betrekking heeft op onze museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. Voorheen was het behoud en beheer van ons erfgoed geregeld in zes verschillende wetten met elk hun eigen procedures en beschermingsmaatregelen. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd. Daarnaast worden aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Samen met de Omgevingswet die naar verwachting in 2021 wordt ingevoerd, wordt een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk.


Beleid provincie Noord-Brabant

In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische

elementen en archeologische vindplaatsen, bestemmingsplannen te worden getoetst aan de provinciale

Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven. Op de CHW is af te lezen dat het Sint Annabosch ten zuiden van het plangebied is aangeduid als cultuurhistorisch waardevol gebied en als culuurhistorisch landschap. Voor het plangebied zelf zijn geen aanduidingen opgenomen. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt geen negatieve invloed uitgeoefend op de als cultuurhistorsich waardevol aangeduide elementen. Er is slechts sprake van een bestemmingswijziging van voormalige agrarische gronden naar natuur, als onderdeel van een robuuste ecologische verbindingszone (EVZ).

afbeelding "i_NL.IMRO.1723.wpevzboomkikker-VG01_0013.png"

Afbeelding 11: uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart provincie Noord-Brabant

Aardkundig waardevolle gebieden

Aardkundige waarden zijn onderdelen van het landschap die iets vertellen over de oorsprong van het gebied. Het landschap in Noord-Brabant is honderden tot honderdduizenden of zelfs miljoenen jaren terug ontstaan. Deze dekzandruggen, stuifduinen en meanderende beeklopen zijn gezichtsbepalend voor het Brabants landschap. De provincie wil deze onvervangbare gebieden behouden vanwege de ecologische en cultuurhistorische betekenis. Daarom nam de provincie gebieden van provinciale of nationale betekenis op in haar structuurvisie ruimtelijke ordening. In de Verordening ruimte is extra ruimtelijke bescherming voor het beheer en behoud van die gebieden geregeld.


De Provincie heeft de 'Aardkundig waardevolle gebiedenkaart Noord-Brabant’ ontwikkeld, welke is opgenomen in de verbeelding van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. De kaart geeft aan op welke gebieden de bestaande beleidsregels betrekking hebben en welke aanduidingen gelden. Op grond van de kaart 'Instructieregels gemeente: stedelijke ontwikkeling en erfgoed' ligt het plangebied niet binnen aan aardkundig waardevol gebied of een cultuurhistorisch waardevol gebied. Wel is het ten zuiden gelegen Sint Annabosch aangeduid als cultuurhistorisch waardevol gebied. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt hierop geen negatieve invloed uitgeoefend. Er is slechts sprake van een bestemmingswijziging van voormalige agrarische gronden naar natuur, als onderdeel van een robuuste ecologische verbindingszone (EVZ).

afbeelding "i_NL.IMRO.1723.wpevzboomkikker-VG01_0014.png"

Afbeelding 12: Kaart 'Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed' van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

Relevantie voor het plan

Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er geen bezwaren voor de vaststelling van voorliggend wijzigingsplan.


4.3 Explosieven

In november 2019 is er een vooronderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van explosieven in het projectgebied, zie bijlage 5. Middels het literatuur- en archiefonderzoek en de luchtfoto-interpretatie zijn er binnen het onderzoeksgebied geen indicaties achterhaald voor de aanwezigheid van conventionele explosieven.


Het onderzoeksgebied is derhalve onverdacht op het aantreffen van conventionele explosieven.

Relevantie voor het plan

Doordat sprake is van een onverdachte locatie zijn er vanuit het aspect explosieven geen bezwaren voor de vaststelling van voorliggend wijzigingsplan.

4.4 Natuur

In het kader van de ontwikkeling van de EVZ Boomkikker is een quickscan beschermde natuur uitgevoerd. In deze paragraaf zijn de hoofdpunten samengevat, voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar de bijlagen.

Gebiedsbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Ulvenhoutse bos ligt op 1 kilometer afstand van de plangebied. Ook effecten van stikstofuitstoot (NOx) en -depositie op stikstofgevoelige habitats worden gezien de aard en duur van de werkzaamheden als nihil ingeschat, maar kunnen niet uitgesloten worden. Derhalve is een onderzoek stikstofdepositie uitgevoerd (zie bijlage 4). Uit het onderzoek komt naar voren dat de stikstofdepositie uitkomt op 0,00, waardoor voorgaande inschatting bevestigd wordt. De aanvraag voor een vergunning Wnb gebiedsbescherming is dan ook niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1723.wpevzboomkikker-VG01_0015.png"

Afbeelding 13: begrenzing Natura 2000-gebied Ulvenhoutse Bosch en globale ligging plangebied (bron: Alterra)

De verantwoording van het plangebied ten opzichte van het Natuurnetwerk Brabant is opgenomen in paragraaf 3.2.3. Samengevat is sprake van tijdelijke hinder tijdens de aanleg, maar na realisatie zorgt de EVZ voor een verbetering en uitbreiding van het NNB.

Soortenbescherming

Voor het onderzoek zijn archiefgegevens verzameld van streng beschermde planten en dieren die voorkomen in de omgeving van de plangebied (tot 2 km afstand). Als basis hiervoor is de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) geraadpleegd. Deze databank bevat waarnemingen van beschermde en zeldzame planten en dieren in Nederland. De NDFF-aanvraag is gedaan begin mei 2019 en bevat alle waarnemingen van beschermde soorten over de afgelopen 10 jaar.

Vleermuizen

Uit de NDFF zijn geen waarnemingen van vleermuizen bekend. Op basis van de aanwezige ecotopen is het aannemelijk dat de gebieden als foerageergebied gebruikt worden. Denk hierbij aan algemene soorten zoals gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, rosse vleermuis, laatvlieger. Ook zeldzamere soorten zoals baardvleermuis is niet volledig uitgesloten.

  • Het foerageergebied is niet essentieel aangezien er in de directe omgeving vergelijkbaar en voldoende alternatief foerageergebied voorhanden is.
  • Holtebomen zijn niet aanwezig binnen het ingreepgebied waardoor, verblijfplaatsen van vleermuizen zijn uitgesloten.
  • Gebouwen zijn niet aanwezig binnen het ingreepgebied, dus (winter)verblijfplaatsen in gebouwen zijn volledig uit te sluiten.
  • Binnen het ingreepgebied zijn lijnvormige landschapselementen zoals bosranden aanwezig die als vliegroute voor vleermuizen kunnen dienen. Ook het viaduct over de A58 kan als vliegroute fungeren.

Negatieve effecten op de potentiële vliegroute worden niet verwacht aangezien de overstaanders aan de zuidzijde van de Woestenbergseweg gespaard blijven. Deze bomen vormen voldoende geleiding voor vleermuizen. In de praktijk wordt er een extra structuurrijke bosrand gecreëerd waardoor de kwaliteit van het leefgebied en potentiële vliegroute voor vleermuizen toeneemt. Kap en werkzaamheden in de deelgebieden kan echter wel leiden tot verstoring wanneer werkzaamheden in het donker worden uitgevoerd.

Door het treffen van de volgende mitigerende maatregelen kunnen negatieve effecten ten aanzien van vleermuizen worden voorkomen:

  • Werkzaamheden vinden hoofdzakelijk overdag plaats tussen een half uur na zonsopkomst en een half uur voor zonsondergang.
  • Het gebruik van bouwverlichting dient zoveel mogelijk vermeden te worden. Als dat niet geheel te voorkomen is, dient gebruik gemaakt te worden van amberkleurige verlichting en deze dient niet uit te stralen in mogelijke leefgebieden van vleermuizen (bomen, bosranden, etc.).

Grondgebonden zoogdieren

Uit de NDFF is één waarneming van eekhoorn bekend. Ruim buiten het ingreepgebied is een dode bunzing gemeld. Overige beschermde (grondgebonden) zoogdiersoorten zijn niet bekend.


Eekhoorn: Tijdens het veldbezoek zijn geen nesten van eekhoorn aangetroffen. Het te kappen bos kan als foerageergebied worden gebruikt, maar is niet essentieel. Er is namelijk voldoende geschikt foerageergebied voorhanden in de directe omgeving.


Kleine marterachtigen: Op basis van landelijke verspreiding en aanwezige habitat is het voorkomen van kleine marterachtigen (wezel en bunzing) niet uitgesloten. Hermelijn is zeer zeldzaam in Noord Brabant en wordt om die reden i.c.m. met de aanwezige habitats niet verwacht. Van bunzing en wezel is weinig bekend met betrekking tot verblijfplaatsen. Een netwerk van verblijfplaatsen kan o.a. aanwezig zijn in houtstapels, houtrillen, muizenholen in akkers, knotbomen, etc. In deelgebied C liggen houtwallen die als verblijfplaats kunnen dienen. Het ingreepgebied kan gebruikt worden als foerageergebied, maar is niet essentieel. Er is namelijk voldoende geschikt foerageergebied voorhanden in de directe omgeving.


Steenmarter: Het voorkomen van steenmarter is mogelijk. Verblijfplaatsen binnen het ingreepgebied zijn uitgesloten doordat de houtrillen te klein zijn en het ontbreekt aan bebouwing of geschikte holtebomen. Het ingreepgebied kan wel als foerageergebied worden gebruikt, maar is niet essentieel. Er is namelijk voldoende geschikt foerageergebied voorhanden in de directe omgeving.


Overige grondgebonden zoogdieren: Andere streng beschermde zoogdiersoorten zoals das en bever zijn op basis landelijke verspreiding en aanwezige habitats niet te verwachten.

Het uitvoeren van de werkzaamheden kan leiden tot aantasting van de functionaliteit van voortplantings- of rustplaatsen van kleine marterachtigen wanneer houtrillen worden aangetast of wanneer werkzaamheden plaatsvinden nabij de houtrillen binnen de kwetsbare periode van kleine marterachtigen (Wnb art. 3.5, lid 4 en/of 3.10, lid 1b).

Door het treffen van de volgende mitigerende maatregelen kunnen negatieve effecten ten aanzien van zoogdieren worden voorkomen:

  • Handhaven van de huidige houtrillen
  • Bij de huidige inrichting zijn er plannen om de houtrillen verder te versterken. Om schade aan potentiële verblijfplaatsen te voorkomen moeten de rillen versterkt worden buiten de kwetsbare periode van kleine marterachtigen (De kwetsbare periode loopt van 15 maart t/m september). Op termijn neemt de kwaliteit voor kleine marterachtigen toe.

Broedvogels

Potentieel geschikte broedlocaties voor vogels zijn aanwezig in bomen en struiken op de plangebied, in extensief beheerd grasland, in oevervegetaties langs de sloten en in nestkasten. Nesten die ook buiten het broedseizoen vallen onder de definitie van ‘voortplantingsplaats of rustplaats’ (jaarrond beschermde nesten), zijn niet aanwezig binnen de invloedssfeer van de voorgenomen ingreep.

Om negatieve effecten ten aanzien van broedvogels te voorkomen, dienen de werkzaamheden uitgevoerd te worden buiten het broedseizoen van aanwezige broedvogels. Dat loopt globaal van maart t/m juli, maar in het kader van de Wnb wordt geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode.

Reptielen en amfibieën

In de NDFF zijn waarnemingen van hazelworm en levendbarende hagedis opgenomen. De waarnemingen van levendbarende hagedis zijn afkomstig uit 2010 en hebben betrekking op de zuidelijke taluds van de Woestenbergseweg in deelgebied C. Tijdens de quickscan zijn geen levendbarende hagedissen aangetroffen. De taluds binnen deelgebied C vormen wel geschikt leefgebied. Streng beschermde amfibiesoorten komen niet voor op de plangebied.

Negatieve effecten op levendbarende hagedis binnen deelgebied C zijn niet te verwachten. Op de taluds die geschikt leefgebied vormen worden geen ingrijpende werkzaamheden verricht. Het bos dat gekapt gaat worden vormt momenteel geen leefgebied. Alle beheer en inrichtingsmaatregelen zijn erop gericht het leefgebied ook voor levendbarende hagedis te verbeteren. De ingreep zal op termijn leiden tot uitbreiding van geschikt leefgebied.

Relevantie voor het plan

Voorliggend wijzigingsplan heeft geen negatieve effecten op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Voor het NNB is enkel sprake van tijdelijke hinder met als doel een uiteindelijke uitbreiding en verbetering.

Verbodsbepalingen van de Wnb ten aanzien van aangetroffen soorten worden niet overtreden, mits voorgestelde mitigerende maatregelen worden getroffen. Een ontheffing van de Wnb is daarmee niet aan de orde.

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect natuur geen bezwaren zijn voor de vaststelling van voorliggend wijzigingsplan.

4.5 Kabels En Leidingen

Uit de KLIC-oriëntatiemelding komt naar voren dat er twee waterleidingen, een laagspanningsleiding en een datatransport leiding in het plangebied aanwezig zijn. Deze vier leidingen liggen allemaal dicht bij elkaar en lopen door deelgebied A. Voor uitvoering van de werkzaamheden wordt contact gelegd met de leidingbeheerders over de voorwaarden om te werken in de leidingzones. De aanwezige leidingen zijn verder niet relevant voor de vaststelling van voorliggend wijzigingsplan.

4.6 Waterparagraaf

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.


Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan 2010-2015


Waterschapsbeleid

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.


Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.


Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.


Waterkwantiteit

Een aantal watergangen binnen het projectgebied zijn in de legger van het waterschap opgenomen als categorie B-waterloop. De wijzigingen van de B-Waterlopen worden opgenomen in de legger.

afbeelding "i_NL.IMRO.1723.wpevzboomkikker-VG01_0016.png"

Afbeelding 14: uitsnede leggerkaart Waterschap Brabantse Delta

De Brabantse waterschappen hanteren een grenswaarde van 2.000 m2. Bij een plan met een toename in verharding van minder dan 2.000 m2 is compensatie niet verplicht. Voorliggend wijzigingsplan voorziet niet in de aanleg van verharding.


Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.


Hemelwater en riolering

Geen sprake is van de aanleg van riolering of hemelwaterafvoer.


Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. In het kader van de aanleg van de EVZ is een projectplan Waterwet opgesteld waarin de voorgenomen aanpassingen zijn verantwoord.


Relevantie voor het plan
Vanuit het aspect water zijn geen bezwaren op de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Inleiding

Het wijzigingsplan bestaat uit deze toelichting, regels en verbeelding. Gekozen is voor dit wijzigingsplan aan te sluiten bij het bestemmingsplan 'Correctieve herziening Buitengebied Alphen-Chaam, 2010' van de gemeente Alphen-Chaam.

5.2 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling nader toegelicht. Voor de onderscheiden hoofdfuncties zijn afzonderlijke bestemmingsregelingen opgesteld die zijn gebaseerd op de overwegingen die in de voorafgaande hoofdstukken zijn verwoord. Op welke wijze een en ander in de bestemmingsregeling concreet verwerkt is wordt hierna beschreven.


Conform de wettelijke verplichting is gebruikgemaakt van de SVBP2012 voor de planregels en de verbeelding.

5.3 Van Toepassing Verklaring

Voorliggend wijzigingsplan maakt gebruik van de vrijheid om een beperkte set regels op te nemen en verwijst direct naar het moederplan: 'Correctieve herziening Buitengebied Alphen-Chaam 2010'.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Er is in dit wijzigingsplan echter geen sprake van een bouwplan, zoals omschreven in artikel 6.2.1 van het Bro. Daarom is onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid van het plan hier niet aan de orde.

Tot slot dient te worden opgemerkt dat Waterschap Brabantse Delta het uitvoerend orgaan is voor de aanleg en instandhouding van de EVZ.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

In het kader van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht wordt het ontwerp wijzigingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegd.


Na de vaststelling wordt het wijzigingsplan nogmaals zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode bestaat de mogelijkheid tot het indienen van beroep bij de Raad van State.

Bijlagen

Bijlage 1 Vooronderzoek Bodem

Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 3 Quickscan Beschermde Natuur

Bijlage 4 Onderzoek Stikstofdepositie

Bijlage 5 Vooronderzoek Nge