KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden 1
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waarde - Archeologie 4.2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Plangebied En Planvoornemen
2.1 Omgeving Van Het Plangebied
2.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur
2.3 Planvoornemen
2.4 Afwijken Geldend Bestemmingsplan
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Nationaal Beleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Bedrijven En Milieuzonering
4.2 Bodem
4.3 Geluid
4.4 Geur
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Gezondheid
4.8 Natuur
4.9 Verkeer En Parkeren
4.10 Archeologie
4.11 Cultuurhistorie
4.12 Leidingen
4.13 Waterhuishouding
4.14 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 Juridische Regeling
6.1 Inleiding
6.2 Algemeen
6.3 Bestemmingen
Bijlage 1 Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen
Bijlage 2 Bestaande Landschappelijke Inpassing
Bijlage 1 Historisch Bodemonderzoek
Bijlage 2 Milieukundige Onderbouwing
Bijlage 3 Omgevingsdialoog

Bisschop Rythoviusdreef 1a

Bestemmingsplan - Gemeente Bergeijk

Vastgesteld op 22-12-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan ‘Bisschop Rythoviusdreef 1a’ van de gemeente Bergeijk.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1724.BPUryt0108-VAST met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanbouw

een als afzonderlijke ruimte aan het hoofdgebouw aangebouwd bijgebouw.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan-huis-verbonden bedrijf

een bedrijf of het bedrijfsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid gericht op de lokale markt, geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.7 aan-huis-verbonden beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.8 afhankelijke woonruimte

een bijgebouw bij een (bedrijfs)woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met deze (bedrijfs)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.9 archeologische waarden

waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.

1.10 archeologische verwachting

de verwachting die aan een gebied is toegekend in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relichten.

1.11 archeologische verwachtingswaarden

verwachte aanwezige waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroeger menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.

1.12 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.13 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.14 bed & breakfast

kleinschalige recreatieve activiteiten in de vorm van logies en ontbijt.

1.15 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.16 bedrijfsmatig

in uitoefening van een bedrijf.

1.17 bestaande situatie

  1. a. ten aanzien van bebouwing:
    bouwwerken, zoals aanwezig en toegestaan (legaal gerealiseerd) op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wet gegeven voorschriften;
  2. b. ten aanzien van gebruik:
    het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig en toegestaan op het tijdstip dat het plan in werking is getreden.

1.18 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.19 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming.

1.20 bijbehorende voorzieningen

voorzieningen, die horen bij de betreffende bedrijfsvoering op gronden (onder andere weg- en waterbouwkundige voorzieningen) en/of bouwvlakken (onder andere opslag en energievoorziening).

1.21 bijgebouw

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zowel qua afmeting als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.22 bodemingrepen

werken en werkzaamheden waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten.

1.23 boog- en tunnelkassen

al dan niet verplaatsbare constructies overtrokken met en omsloten door lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, ten behoeve van de teelt van tuinbouwgewassen, fruit of sierteelt.

1.24 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.25 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.26 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.27 bouwmassa

een complex van aaneen gebouwde bouwwerken.

1.28 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.29 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel.

1.30 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.31 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.32 cultuurhistorische waarden en kenmerken

waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden.

1.33 dagrecreatie

recreatieve activiteit die plaats vindt binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang.

1.34 dagrecreatieve voorziening

voorziening ten behoeve van dagrecreatie.

1.35 dak

een gesloten bovenbeëindiging van een bouwwerk.

1.36 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.37 erfbeplanting

afschermende (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bouwvlak van een agrarisch bedrijf of binnen of direct aansluitend aan een ander bedrijf of een woning.

1.38 erfbeplantingsplan

plan, waarin wordt aangegeven hoe de erfbeplanting ingericht en beheerd zal gaan worden.

1.39 escortbedrijf

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.

1.40 extensieve (openlucht)recreatie

vormen van recreatief medegebruik van het agrarisch en/of natuurgebied door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen substantieel beslag legt op de ruimte, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen en strandjes.

1.41 extensief recreatief medegebruik

een vorm van recreatief medegebruik die nauwelijks of geen invloed heeft op de in de bestemmingsomschrijving van de bestemmingen gegeven doeleinden zoals wandelen, fietsen en dergelijke.

1.42 functie

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.43 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.44 herbouw

reconstructie, wederopbouw, opnieuw bouwen.

1.45 hergebruik

gebruik van een bestaande agrarische bouwlocatie (bouwvlak) ofwel een bestaande niet-agrarische bouwlocatie (niet-agrarisch bedrijf of wonen) voor de nieuwvestiging of verplaatsing van een bedrijf.

1.46 hoofdfunctie

een functie waarvoor het hoofdgebouw en/of gronden als zodanig mag worden gebruikt.

1.47 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken;

1.48 horeca

bedrijfsmatig verstrekken van dranken of etenswaren voor gebruik ter plaatse, bedrijfsmatig bieden van hotel- of groepsaccommodatie bedrijfsmatig bieden van vermaaks- of wellnessfaciliteiten of bedrijfsmatig bieden van congres- of vergaderfaciliteiten, één en ander al dan niet in combinatie met elkaar.

1.49 huishouden

één of meer personen die een gezamenlijke huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid.

1.50 kampeermiddel

een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wabo een omgevingsvergunning vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.51 karakteristiek

herkenbaar, markant, wegens schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde van belang.

1.52 kas

agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1, 5 m.

1.53 kelder

een geheel of gedeeltelijk ondergronds gelegen ruimte, die grotendeels is gesitueerd onder een bijbehorend bovengronds bouwwerk.

1.54 landschapselementen

ter plaatse gebonden ecologische en/of landschappelijk waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen, moerasjes en dergelijke.

1.55 landschappelijke waarden en kenmerken

gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten.

1.56 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.57 natuurwaarden/natuurwetenschappelijke waarden

waarden in verband met de aanwezigheid van bijzondere planten, dieren en leefgemeenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (biotoop) en welke verband houden met zaken als verscheidenheid/zeldzaamheid, natuurlijkheid/ongestoordheid en kenmerkendheid voor het gebied.

1.58 nevenfunctie

activiteit uitgeoefend in aanvulling op de hoofdfunctie zoals recreatieve functies, agrarisch verwante functies, agrarisch technische functies en statische binnenopslag.

1.59 omgevingsvergunning

een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.60 omgevingsvergunning voor het afwijken

omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder c jo. artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo.

1.61 omgevingsvergunning voor het bouwen

omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wabo.

1.62 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wabo.

1.63 perceelsindeling

de omvang, vorm en situering van percelen.

1.64 perceelsgrens

de scheiding tussen twee onroerende zaken die niet aan dezelfde eigenaar behoren, niet door dezelfde gebruiker worden benut, dan wel louter kadastraal gescheiden zijn.

1.65 permanente bewoning

het gebruik van een gebouw of ander onderkomen als woonruimte op een wijze, die ingevolge de bepalingen van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, noopt tot inschrijving van de bewoner(s) in het bevolkingsregister van de gemeente waarin dat gebouw is gelegen; of indien betrokkene op meer dan één adres woont, het gebruik van het gebouw of ander onderkomen als verblijf waar betrokkene naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten met dien verstande dat van permanente of tijdelijke bewoning voorts wordt geacht sprake te zijn wanneer buiten het zomerseizoen (dat loopt van 1 mei tot 1 oktober) in een kalenderjaar ter plaatse door betrokkene meer dan 70 maal nachtverblijf wordt gehouden en door betrokkene niet aannemelijk is of kan worden gemaakt, dat elders over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt.

1.66 preventieve zorgbehoefte

het voorsorteren op de behoefte aan mantelzorg voor mensen vanaf 60 jaar.

1.67 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.

1.68 raamprostitutie

een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.

1.69 recreatieve voorziening

voorzieningen bedoeld voor recreatief gebruik.

1.70 ruimtelijke kwaliteit

kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.

1.71 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.72 straatprostitutie

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze ingaan op het aanbod van prostitutie, uitnodigen dan wel aanlokken.

1.73 teeltondersteunende voorzieningen

ondersteunende voorziening die een onderdeel is van de vollegrondse bedrijfsvoering van een tuinbouwbedrijf of boomkwekerij.

1.74 teeltondersteunende kas

een teeltondersteunende voorziening, bestaande uit een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden.

1.75 teeltondersteunende voorzieningen, permanent

teeltondersteunende voorziening die voor onbepaalde tijd wordt gebruikt, niet zijnde een kas.

1.76 teeltondersteunende voorzieningen, tijdelijk

teeltondersteunende voorzieningen die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, voor aaneengesloten periode van maximum van 6 maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik.

Hieronder worden verstaan folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen, hagelnetten.

1.77 teeltondersteunende voorzieningen, overig

een permanente (teelt)ondersteunende voorziening c.q. een bouwwerk in de vorm van een hek met afrastering, met een hoogte van niet meer dan 3 m, op boomteelt percelen waarmee dieren van die percelen geweerd kunnen worden (boomteelthek en regenkappen).

1.78 uitbouw

de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.79 verblijfsrecreatie

het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten het hoofdverblijf, waarbij ten minste een nacht wordt doorgebracht, met uitzondering van overnachtingen bij familie en kennissen. Hieronder worden onder andere verstaan een camping, groepsaccommodatie, etc.

1.80 voorgevelrooilijn

de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel (i.c. de meest gezichtsbepalende gevel) van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

1.81 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, zoals watergangen, waterlopen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop.

1.82 werk

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.

1.83 windmolen

bouwwerk bedoeld voor het opwekken van elektriciteit door middel van wind(energie).

1.84 windvang

de mate waarin een molen met zijn wieken de wind kan onderscheppen (vangen).

1.85 wonen

het bewonen van een woning door niet meer dan één afzonderlijk huishouden.

1.86 woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.87 wooneenheid

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, dat zich bevindt in een bouwmassa met meerdere wooneenheden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwd oppervlak van een bouwperceel

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

2.2 bebouwingspercentage

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

2.3 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van scheidingsmuren;

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 de hoogte van een windmolen

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.9 peil

aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarisch gebruik, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
  2. b. bestaande (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  3. c. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;
  4. d. extensief recreatief medegebruik.
  5. e. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschapswaarden.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 3.2.2 voor het bouwen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
    2. 2. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 3,5 ha.
    3. 3. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  2. b. lid 3.2.2 voor het bouwen van overige teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
    2. 2. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 3,5 ha.
    3. 3. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet oneven-redig worden aangetast.
  3. c. lid 3.2.2 onder a voor het bouwen van erf- en terreinafscheiding met een hoogte tot maximaal 2 m, mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven;
  3. c. erven, tuinen en groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting;
  4. d. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  5. e. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  6. f. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;
  7. g. behoud, herstel en/of ontwikkeling van ecologische waarden, natuurwaarden en/of landschappelijke waarden.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Specifieke gebruiksregels

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 6 Waarde - Archeologie 4.2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 4.2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en een diepte van meer dan 0,5 m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. b. In afwijking van het bepaalde onder a is geen rapportage vereist in geval van herbouw op dezelfde locatie.
  3. c. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    2. 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    3. 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  4. d. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  5. e. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  6. f. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Maatvoering

In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of de afstand tot enige aanduiding van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze planregels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

8.2 Ondergronds bouwen

  1. a. Op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
  2. b. De verticale diepte bij ondergronds bouwen mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
  3. c. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijgebouw mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangepast.

8.3 Afwijken regels ondergronds bouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.2 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw, bijgebouw, sleufsilo’s of mestbasins, mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangepast.

8.4 Zwembaden bij (bedrijfs-)woningen

  1. a. Per perceel mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd.
  2. b. Het zwembad dient te worden gebouwd op een afstand van ten minste 2,5 m achter de voorgevellijn en op een afstand van ten minste 1 m van de zijdelingse en achterste perceelsgrens.
  3. c. Het zwembad mag overdekt zijn, waarbij de bouwhoogte van de overkapping niet maar mag bedragen dan 1 m.
  4. d. De oppervlakte van het zwembad mag niet meer bedragen dan 50 m².
  5. e. Het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut.
  6. f. Het bouwwerk mag geen onevenredige milieuhinder veroorzaken.
  7. g. Er mag geen sprake zijn van een in stedenbouwkundig en landschappelijk opzicht onaanvaardbare situatie.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  2. b. het gebruik en laten gebruiken van bijgebouwen bij een (bedrijfs)woning als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  3. c. het permanent bewonen of laten bewonen van recreatieve nachtverblijven;
  4. d. het (proef)boren naar (schalie)gas;

9.2 Afwijking mantelzorg / preventieve zorgbehoefte

  1. a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.1 sub b en toestaan dat een bijgebouw bij een woning of bedrijfswoning wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:
    1. 1. een dergelijke tijdelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg of gewenst is vanuit een preventieve zorgbehoefte;
    2. 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
    3. 3. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijbehorende bouwwerken wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 75 m²;
  2. b. Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning, verleend op grond van sub a in, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg of wens vanuit een preventieve zorgbehoefte niet meer aanwezig is.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Algemene afwijkingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze omgevingsvergunning is niet van toepassing op woningen, bedrijfswoningen en recreatiewoningen;
  2. b. de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    1. 1. de oppervlakte per gebouwtje niet meer dan 20 m² zal bedragen;
    2. 2. de (bouw)hoogte niet meer dan 3,5 m zal bedragen.
  1. a. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
    1. 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 20 m;
    2. 2. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m.
  2. b. de bestemmingsregels voor het toestaan van kleinschalig logeren (Bed en Breakfast) binnen de bestemming ‘Wonen’, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. Kleinschalig logeren dient gekoppeld te zijn aan een woonfunctie.
    2. 2. De totale oppervlakte aan logeereenheden mag niet meer bedragen dan 50% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de (bedrijfs)woning en de bijbehorende bijgebouwen.
    3. 3. De woonfunctie blijft als hoofdfunctie behouden.
    4. 4. Bedoeld gebruik mag geen hinder opleveren voor het woonmilieu en geen one-venredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt.
    5. 5. Bedoeld gebruik mag geen hinder opleveren voor omliggende bedrijven.
    6. 6. Het betreft geen zodanige verkeersaantrekkende activiteit, dat die kan leiden tot nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van verkeer.
  3. c. de bestemmingsregels voor het toestaan van het bouwen van een bouwwerk ten behoeve van een schuilgelegenheid voor wildbeheer in de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden - 1’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. In het hele plangebied zijn maximaal 25 schuilhutten wildbeheer toegestaan.
    2. 2. De oppervlakte op het maaiveld mag niet meer bedragen dan 15 m², waarbij het overdekte en met minimaal 1 wand omsloten deel van het vloeroppervlak op hoogte maximaal 5 m² mag bedragen.
    3. 3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
    4. 4. De schuilhut wildbeheer wordt landschappelijk goed ingepast.
    5. 5. Uit advies van de Wildbeheereenheid moet blijken dat de schuilgelegenheid noodzakelijk is gelet op de bestemming en de feitelijke functie van de gronden.
  4. d. de onder a tot en met f genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend verleend worden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de milieusituatie, en;
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan

11.2 Parkeren, laden en lossen

Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen. Hiervoor gelden de volgende regels:

  1. a. In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
  2. b. In het geval van functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
  3. c. Indien het gebruik van een gebouw en/of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen.
  4. d. Voor het bepalen van de benodigde parkeergelegenheid en/of de ruimte voor laden en lossen dient te worden voldaan aan het parkeerbeleid van de gemeente Bergeijk, zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
  5. e. De parkeervoorzieningen als bedoeld onder a en b en de ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld onder c dienen in stand te worden gehouden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan ‘Bisschop Rythoviusdreef 1a'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Dit bestemmingsplan is opgesteld ten behoeve van herbestemming van de locatie aan Bisschop Rythoviusdreef 1a te Riethoven. De initiatiefnemer is eigenaar van het plangebied. Het plangebied is in de vigerende bestemmingsplannen bestemd als ‘Agrarisch met landschapswaarden - 1’ en voorzien van een bouwvlak ten behoeve van exploitatie van een agrarisch bedrijf. Het plangebied is reeds geruime tijd niet meer in gebruik als agrarisch bedrijf (meer dan 25 jaar). De geldende bestemming is daarmee niet passend. De initiatiefnemer is voornemens de situatie af te stemmen op het huidige en ook beoogde gebruik, zijnde een woonbestemming. Het voornemen voorziet verder niet in bouwplannen en/of bodemingrepen.

Het voornemen voorziet in de planologische functiewijziging van de nu nog geldende agrarische bestemming in een reguliere burgerwoonbestemming alsmede een groenbestemming en agrarische gebiedsbestemming conform de feitelijke situatie.

Aangezien het voornemen niet voldoet aan alle randvoorwaarden voor de in het huidige bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid, is een bestemmingsplan herziening noodzakelijk. Daarom is onderhavig bestemmingsplan opgesteld. Met dit bestemmingsplan wordt de voorgenomen ontwikkeling juridisch- planologisch nader geborgd.

Op 19 april 2022 heeft het college van B&W van de gemeente Bergeijk besloten in principe medewerking te verlenen aan de herontwikkeling van het voormalige agrarische bedrijfsperceel aan de Bisschop Rythoviusdreef 1a in Riethoven naar een burgerwoonbestemming, mits de oppervlakte aan bijgebouwen wordt teruggebracht tot maximaal 450m2. Dit betekent dat minimaal 200 m2 aan op het perceel aanwezige bijbehorende bouwwerken dient te worden gesloopt.

Ahoewel is gebleken dat de (bedrijfs)woning is gelegen binnen de endotoxinecontour van het nabijgelegen agrarische bedrijf aan de Bisschop Rythoviusdreef 1 en niet wordt voldaan aan de advieswaarde van de Gezondheidsraad, wordt de gevraagde herontwikkeling als ruimtelijk acceptabel beschouwd. De herontwikkeling voorziet slechts in het saneren van de agrarische bedrijfsbestemming en van bewoning van een bestaande (bedrijfs)woning door een burger. In de bestaande situatie is dus al sprake van een slecht woon- en leefklimaat. Dit wordt door de herontwikkeling niet anders, er treedt zelf een theoretische verbetering op doordat geen sprake meer kan zijn van emissie door het eigen bedrijf.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen ten zuiden van de Bisschop Rythoviusdreef, ten westen van de kern Riethoven. De begrenzing van het plangebied komt overeen met de geldende aanduiding 'bouwvlak'. De planlocatie maakt onderdeel uit van het kadastraal perceel (Riethoven, sectie D 959) en heeft een omvang van ca. 1,4 ha. Op het perceel bevindt zich een woning met enkele opstallen (een aangebouwde garage en een westelijk gelegen vrijstaande schuur) met bijbehorende erfverharding. Overige gronden op de locatie zijn onbebouwd en worden benut als privé tuin. De gehele locatie is reeds sinds de aankoop van de huidige bewoners in 1997 in gebruik voor burgerwoondoeleinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPUryt0108-VAST_0001.png"

Kadastraal perceel met ligging plangebied rood omlijnd

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Op de locatie is het bestemmingsplan 'Buitengebied Bergeijk 2011' (vastgesteld 6 juli 2011) van toepassing. in dit bestemmingsplan zijn de gronden van het plangebied bestemd als 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 1' met een nader aangeduid agrarisch bouwvlak en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde'. Tevens is het plangebied gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPUryt0108-VAST_0002.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Bergeijk 2011' met globale ligging plangebied

Daarnaast is op het plangebied ook het bestemmingsplan 'Herziening Buitengebied Bergeijk 2014' van toepassing, waarin het gemeentelijk erfgoedbeleid nader is doorvertaald. Voor de gronden van het plangebied is hierin de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4.2' opgenomen. Op basis van het bestemmingsplan '2e herziening Buitengebied Bergeijk 2017' (vastgesteld 1 juni 2017) is aan het plangebied de gebiedsaanduiding 'Overige zone - beperkingen veehouderij' toegekend.

Het herbestemmen van het plangebied naar de bestemming ‘Wonen’ met een omvang van 450 m² aan bijgebouwen past niet binnen de regels van de vigerende bestemmingsplannen. Daarom dient een separate bestemmingsplanprocedure te worden doorlopen.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in Hoofdstuk 2 het plangebied en planvoornemen toegelicht. In Hoofdstuk3 wordt het voornemen getoetst aan het relevante beleidskader en in Hoofdstuk 4 aan de relevante milieu- en omgevingsaspecten. Tenslotte worden in Hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke haalbaarheid beschrevenen worden in Hoofdstuk 6 de juridische aspecten nader toegelicht.

Hoofdstuk 2 Plangebied En Planvoornemen

2.1 Omgeving Van Het Plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied aan de westkant van kern Riethoven. De Bisschop Rythoviusdreef is een lokale verbindingsweg van de kern Riethoven met de kern van Walik en is direct aan de noordzijde van het plangebied gelegen. Het plangebied, net gelegen buiten de bebouwde kom van Riethoven, grenst aan oost- en zuidzijde aan omliggende agrarische gronden. Ten westen grenst het plangebied aan bosperceel. De omgeving van het plangebied kent een afwisselend open en gesloten karakter, gevormd door de afwisseling tussen agrarische en beboste gronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPUryt0108-VAST_0003.png"

Luchtfoto met indicatie ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPUryt0108-VAST_0004.png"

Aanzicht Bisschop Rythoviusdreef aan noordzijde van plangebied

2.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Ten westen van het plangebied is aan de Bisschop Rythoviusdreef 1 een vleeskuikenbedrijf gelegen, wat een intensieve veehouderij betreft. Op een afstand van ca. 300 meter ten oosten van het plangebied is de kern Riethoven gelegen. Hier zijn een aantal sociale- en maatschappelijke voorzieningen gevestigd.

Binnen de beboste contouren is tevens het plangebied Bisschop Rythoviusdreef 1a gelegen, wat een voormalige agrarische bedrijfslocatie betreft, waar sinds lange tijd (> 25 jaar) al geen sprake meer is van agrarische bedrijfsactiviteiten. Centraal in het plangebied is de woning, in de vorm van een landhuis, gesitueerd met een naastgelegen zwembad en aangebouwde garage. Ten westen van de woning bevindt zich een solitaire schuur, die wordt gebruikt voor opslag doeleinden. Het betreft een stenen schuur met een dak van asbest (golf)platen. De schuur verkeert nog in goede bouwkundige staat verkeerd en heeft een eigen ontsluiting op de Bisschop Rythoviusdreef. De schuur wordt via een bestaande houtsingel afgeschermd van de woning. De overige gronden rondom de woning zijn onbebouwd en onverhard en zijn ingericht en in gebruik als een ruim opgezette, groene landschapstuin waarbinnen ten zuiden van de woning een vijver gelegen is. De overige direct aangrenzende gronden zijn in regulier agrarisch gebruik ten behoeve van agrarisch grasland. Ten zuiden van de weg is een bestaande bomenrij (eiken) gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPUryt0108-VAST_0005.png"

Uitsnede luchtfoto

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPUryt0108-VAST_0006.png"

Vrijstaande schuur

De woning is ontsloten middels een verbinding c.q. inrit vanaf de Bisschop Rythoviusdreef. Aan de noordwestkant binnen het plangebied is een onverharde weg gelegen als inrit naar de vrijstaande schuur. Parkeren is in de huidige situatie gesitueerd op eigen terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPUryt0108-VAST_0007.png"

Agrarisch perceel aan oostkant plangebied

2.3 Planvoornemen

Het voornemen voorziet in de planologische functiewijziging van de nu nog agrarische bestemming aan de Bisschop Rythoviusdreef 1a in Riethoven (gemeente Bergeijk) in een reguliere burgerwoonbestemming ter plaatse van de bestaande bebouwing en verharding, waarbij de bestaande schuur conform de huidige situatie wordt benut voor opslagdoeleinden. Het voornemen voorziet niet in de realisering van overige bouwplannen of bodemingrepen. Middels het planvoornemen zullen overige gronden binnen het bouwvlak, die in de huidige situatie in gebruik zijn als tuin, de bestemming 'Groen' toegewezen krijgen en, de overige gronden die in de huidige situatie reeds in agrarisch gebruik waren, de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 1'. Volgens de BAG is er sprake van in totaal 650,50m2 aan bijhorende bouwwerken op het perceel (stal 578m2 en garage 72,50m2). Op basis van geldend beleid binnen de gemeente Bergeijk mag de initiatiefnemer maximaal 400 m2 aan bijgebouwen + 20 % van te slopen overtollige bijgebouwen behouden. In onderhavig geval houdt dit in dat de omvang van de op het perceel aanwezige bijhorende bouwwerken dient te worden teruggebracht tot maximaal 450m2. Dit komt er op neer dat conform de gemeentelijke beleidsregel minimaal 200 m2 aan bijbehorende bouwwerken gesloopt dient te worden.

De bestaande schuur ten westen van de woning is kwalitatief hoogwaardig en verkeert in een goede staat. De schuur bevat echter asbestdakplaten. Gedeeltelijke sloop van de schuur (om te kunnen voldoen aan de maximale oppervlakte) wordt momenteel als niet proportioneel beschouwd, aangezien bij gedeeltelijke sloop vanwege het asbest volledige dakvervanging noodzakelijk zou zijn. De sloopverplichting is nader juridisch geborgd in de regels van het bestemmingsplan met een voorwaardelijk verplichting, waarbij mede gelet op het feit dat op basis van landelijke wet- en regelgeving voor 2028 het asbestdak vervangen dient te zijn een termijn van 2 jaar is opgenomen.

Daarnaast is ter borging van de instandhouding van de bestaande (adequate) landschappelijke inpassing een inrichtingschets van de bestaande beplanting opgesteld, die als Bijlage 2 bij de regels van dit plan is toegevoegd, om in kaart te brengen welke landschappelijke waarden op dit moment aanwezig zijn binnen het plangebied en directe omgeving. In de regels van het bestemmingsplan is nader geborgd, dat de betreffende inpassing in stand wordt gehouden, om onder meer het open doorzicht op overige agrarische gronden te behouden, evenals de markante laanbeplanting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPUryt0108-VAST_0008.png"

Landschappelijke inpassing van het plangebied en omgeving

2.4 Afwijken Geldend Bestemmingsplan

Ter plaatse van de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarde 1' is conform het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Bergeijk 2011' uitsluitend een agrarisch bedrijf met agrarische bedrijfswoning mogelijk. Gebruik als burgerwoning is niet mogelijk binnen het geldend bestemmingsplan.

Om gebruik als burgerwoning mogelijk te maken en hiermee aan te sluiten op het feitelijk gebruik is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk, waarbij de huidige agrarische bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. De overige gronden binnen het bouwvlak, die in de huidige situatie in gebruik zijn als tuin, de bestemming 'Groen' toegewezen krijgen evenals de bestaande wegbeplanting en, de gronden die in de huidige situatie niet in gebruik zijn als tuin, de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 1'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPUryt0108-VAST_0009.png"

Verbeelding planvoornemen

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Nationaal Beleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De nationale omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het rijk opgesteld in het kader van de nieuwe omgevingswet, die naar verwachting per 1 januari 2023 in werking zal treden. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:

  1. a. Ruimte voor klimaat adaptatie.
  2. b. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  3. c. Sterke en gezonde steden en regio's.
  4. d. Toekomstbestendige ontwikkelingen van het landelijk gebied.

In deze vier prioriteiten komen complexe, omvangrijke en dringende opgaven samen, die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Politieke en maatschappelijke keuzes zijn vooral daar nodig, om op deze prioriteiten voortgang te boeken op een manier die draagvlak heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Centraal in te maken afwegingen tussen belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving in zijn volledige omvang (boven- en ondergrond). Het belangrijkste spanningsveld in die afwegingen is dat tussen beschermen en ontwikkelen. Om aan dit afwegingsproces richting te geven worden navolgende drie afwegingsprincipes gehanteerd:

  1. a. Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
  2. b. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  1. a. Afwentelen wordt voorkomen.

Dit bestemmingsplan heeft door omvang en aard van de ontwikkeling geen betrekking op de geformuleerde nationale belangen. Met deze beoogde ontwikkeling wordt een voormalige agrarische bedrijfslocatie herbestemd naar een woonfunctie. De mogelijkheid tot agrarische herontwikkeling van de locatie wordt definitief beeindigd. Dit is in lijn met de NOVI om toekomstbestendige ontwikkelingen van het landelijk gebied mogelijk te maken.

Totdat de NOVI van kracht wordt, is het rijksbeleid vastgelegd in respectievelijk de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en vervangt enkele ruimtelijke doelen en uitspraken uit andere documenten. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.

Het planvoornemen voorziet in een kleinschalige planologische functiewijziging, waarbij een bestaande voormalige agrarische bedrijfswoning wordt omgezet in een burgerwoonbestemming. Dit is een dusdanig kleinschalige ontwikkeling dat de SVIR geen beleidsmatige relevantie heeft of implicaties heeft op de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Gelet hierop levert de SVIR geen belemmeringen op voor het planvoornemen.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen met het oog op een goede ruimtelijke ordening. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012.

Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit betreft onder meer het Nationale Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Het plangebied is niet gelegen binnen zones en bijbehorende algemene nationale belangen, die aangewezen zijn in het Barro. Hiermee levert het Barro geen belemmeringen op voor het planvoornemen.

3.1.4 Besluit ruimtelijke ordening; ladder voor duurzame verstedelijking

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is per 1 juli 2017 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de ‘ladder duurzame verstedelijking’ opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten nagestreefd. Het instrument schrijft niet voor wanneer en waar wel of niet gebouwd mag worden, maar vraagt om een goede afweging van belangen, onder andere om te voorkomen dat er voor de leegstand wordt gebouwd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte tevens een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen.

Voor woningbouwplannen geldt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. De Laddertoets moet alleen worden uitgevoerd indien deze stedelijke ontwikkeling ook 'nieuw' is.

Het planvoornemen voorziet in een kleinschalige planologische functiewijziging van een bedrijfswoning, waarbij een bestaande bedrijfswoning wordt omgezet in een reguliere burgerwoonbestemming en overtollige bebouwing wordt gesloopt.. Er wordt netto geen nieuwe woning toegevoegd aan het woningbestand van de gemeente Bergeijk. Er is geen sprake van nieuw beslag op de ruimte. Het voornemen is daarom niet ladderplichtig. Het Bro en de ladder voor duurzame verstedelijking leveren geen belemmeringen op voor het planvoornemen.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

De Omgevingsvisie Noord-Brabant (vastgesteld 18 december 2018) loopt vooruit op de invoering van de Omgevingswet (inwerkingtreding 1 januari 2021), waarbij iedere overheidslaag verplicht wordt een omgevingsvisie vast te stellen. De omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Het betreft ambities op het gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de middellange (horizon 2030) en lange (horizon 2050) termijn. Naast deze specifieke ambities geldt als basisopgave: werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit.

De Omgevingsvisie vormt een zelfbindend beleidskader voor de provincie Noord-Brabant, waaruit regels voortvloeien die vastgesteld zijn in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. De beoogde ontwikkeling draagt bij aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit doordat bebouwing wordt gesloopt, instandhouding van de bestaande landschappelijke inpassing nader wordt geborgd en een herontwikkelingsmogelijkheid van een agrarische bedrijfslocatie definitief wordt beeindigd. De beoogde ontwikkeling past binnen de kernwaarden voor het handelen van de provincie.

Gelet op dit vormt de Omgevingsvisie Noord-Brabant geen belemmeringen voor het planvoornemen.

3.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Op 25 oktober 2019 heeft Provinciale Staten de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld en daarna partieel enkele malen herzien (huidige geconsolideerde versie is van 14 april 2022). In deze planologische verordening zijn regels opgenomen voor verschillende ruimtelijke en planologische onderwerpen, waar de gemeenten rekening mee moeten houden bij het opstellen van bestemmingsplannen en aanvragen omgevingsvergunningen.

De Interim omgevingsverordening wil goede initiatieven ondersteunen. Daarvoor sluit de Interim omgevingsverordening aan bij de nieuwe manier van werken uit de Brabantse omgevingsvisie en worden meer mogelijkheden geboden voor maatwerk. Hiertoe zijn in de omgevingsverordening in plaats van middelvoorschriften doelvoorschriften opgenomen en wordt uitgegaan van een 'ja, mits - benadering'.

Belangrijk voor de planlocatie is de zonering van het agrarisch gebied, de groenblauwe mantel en het natuurnetwerk Brabant. Aan de zonering zijn de ontwikkelingsmogelijkheden gekoppeld voor de agrarische en niet-agrarische functies. De planlocatie maakt geen onderdeel uit van het natuurnetwerk Brabant of de groenblauwe mantel, maar is gelegen op de rand van het gemengd landelijk gebied, zie onderstaande afbeelding. Tevens is het plangebied gelegen binnen een gebied waar een uitbreidingsverbod geldt voor een veehouderij. afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPUryt0108-VAST_0010.png"

Uitsnede Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

Het gemengd landelijk gebied betreft agrarische gronden, gelegen buiten de groenblauwe structuur (groenblauwe mantel of natuurnetwerk brabant) en het stedelijk gebied. Het gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. In het gebied worden de agrarische functies in samenhang met de andere functies uitgeoefend.

Ontwikkeling niet agrarische functies

In de Interim-omgevingsverordening zijn algemene regels opgenomen met betrekking tot een aantal niet-agrarische functies in het buitengebied. De regels zijn erop gericht om een kader te geven voor de aard en omvang van de ontwikkelingen, waarbij de gemeente haar eigen ruimtelijke afweging kan maken.

In artikel 3.68 is bepaalt dat binnen het Landelijk gebied alleen bestaande burgerwoningen en bedrijfswoningen zijn toegestaan. Op basis van artikel 3.69 kan echter worden voorzien in de omschakeling van een voormalige bedrijfswoning naar een woonbestemming, indien is verzekerd dat er geen splitsing in meerdere woonfuncties plaatsvindt en overtollige bebouwing wordt gesloopt.

Het planvoornemen voorziet in een kleinschalige planologische functiewijziging, waarbij wordt toegestaan dat een bestaande voormalige bedrijfswoning formeel wordt omgezet in een burgerwoning, door wijziging naar een woonbestemming. Hiermee wordt invulling gegeven aan de feitelijk bestaande situatie. Er vindt geen splitsing in meerdere woonfuncties plaats. Middels het planvoornemen wordt tevens op termijn een (deel van) de voormalige bedrijfsbebouwing (200 m2) gesloopt , wat de ruimtelijke kwaliteit ter plekke verder verhoogt.

Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

Op basis van de interim omgevingsverordening dient een aantal basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies gehanteerd te worden om invulling te kunnen geven aan een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving. Er dient rekening gehouden te worden met de volgende basisprincipes:

  1. 1. zorgvuldig ruimtegebruik;
  2. 2. de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering;
  3. 3. meerwaardecreatie;

De zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit komt er in de kern op neer dat geboden ontwikkelruimte bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. In het bijzonder geldt als regel het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Dit strekt ertoe dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk plaatsvinden door hergebruik of intensivering op of binnen bestaand bebouwd gebied.

Het voornemen heeft uitsluitend betrekking op een planologische functie-wijziging van bestaande bebouwing. Er vindt geen toename van ruimtebeslag plaats en is derhalve sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Het voornemen betreft een functiewijzing van een bestaande woning, waarbij sloop van bebouwing plaats vindt. Met het voornemen wordt recht gedaan aan de reeds jarenlange feitelijke situatie. Hiermee wordt doelmatig gebruik van de bestaande woning geborgd. De toetsing van de gevolgen van het voornemen op de verschillende lagen is uiteengezet in hoofdstuk 4 van deze toelichting. Met het voornemen wordt de mogelijke herontwikkeling van een agrarische bedrijfslocatie definitief weggenomen. Daarnaast wordt de bestaande landschappelijke inpassing van de woning nader geborgd.

Kwaliteitsverbetering van het landschap

Een ruimtelijke ontwikkeling dient tevens te leiden tot een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Voor de omvang van deze kwaliteitsverbetering is het van belang te bepalen in welke categorie een ontwikkeling ingedeeld kan worden. Hiertoe zijn drie categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen onderscheiden:

- Categorie 1: Ruimtelijke ontwikkelingen waarvoor geen (extra kwaliteitsverbetering van het landschap is vereist (geen landschappelijke inpassing en evenmin ruimtelijke kwaliteitsverbetering vereist).

- Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen waarop de regels inzake kwaliteitsverbetering van toepassing zijn, maar waarbij het gaat om ontwikkelingen die een (zeer) beperkte invloed op het landschap hebben (alleen landschappelijke inpassing vereist).

- Categorie 3: Ruimtelijke ontwikkelingen waarop de regels inzake kwaliteitsverbetering van toepassing zijn en waarbij sprake is van een (substantiële) invloed op het landschap (zowel landschappelijke inpassing als ruimtelijke kwaliteitsverbetering vereist).

De Kempengemeenten vinden het van belang dat de wijze waarop met de landschapsinvesteringsregeling wordt omgegaan onderling wordt afgestemd. Er wordt daarbij gestreefd naar een zoveel als mogelijk uniforme aanpak, waarbij elke gemeente afzonderlijk accenten kan leggen. Daartoe hebben de Kempengemeenten de ‘Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen’ opgesteld. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergeijk hebben in augustus 2012 deze afstemmingsnotitie vastgesteld. Deze notitie is onlangs geactualiseerd.

De in het plangebied voorgestane bestemmingswijziging van ‘Agrarisch’ naar ‘Wonen’ kan als een zogeheten categorie 2 ontwikkeling worden beschouwd. Dit betreft ruimtelijke ontwikkelingen waarbij wel zorg moet worden gedragen voor behoud en bevordering van de ruimtelijke kwaliteit, maar waar geen sprake hoeft te zijn van een aanvullende kwaliteitsverbeteringsinvestering. Het gaat hierbij om ontwikkelingen die een relatief beperkte invloed op de omgeving hebben en (traditioneel) als passend binnen en eigen aan het landelijk gebied worden beschouwd. Van deze ontwikkelingen wordt alleen verlangd dat deze op eigen terrein goed landschappelijk worden ingepast. Als al sprake is van afdoende bestaande voorzieningen kan daarmee ook worden volstaan. Daarnaast geldt als uitgangspunt dat bij omzetting van een agrarische bedrijfsbestemming naar een woonbestemming max. 400 m2 aan bijgebouwen behouden blijven. Daarbij mag 20% van eventueel te slopen bebouwing worden opgeteld.

Voor deze ontwikkeling geldt als voorwaarde dat de het plangebied goed landschappelijk dient te worden ingepast. De locatie is momenteel reeds voorzien van een gedegen inpassing. Aan de westzijde grenst de planlocatie aan enkele bospercelen. Er bevindt zich een opgaande groenstrook tussen de bestaande schuur en het woonhuis. Rondom de woning is sprake van een open, landschappelijk ingerichte tuin met diverse solitaire bomen. Er is bewust geen dichte afscherming, zodat een open zicht op het achterliggende landelijk gebied gehandhaafd blijft. Bij de nadere uitwerking van het voornemen in een bestemmingsplan zal de instandhouding van de bestaande landschappelijke inpassing nader worden geborgd. Daarnaast wordt met het voornemen het bouwvlak verkleind. Hiermee wordt voldaan aan de ruimtelijke kwaliteitsverbeteringsvoorwaarden.

Gelet op bovenstaande is het voornemen passend binnen het voorgestane provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Bergeijk

De gemeenteraad van de gemeente Bergeijk heeft bij besluit van 3 juni 2010 de Structuurvisie ‘Bergeijk; Leven en Beleven; tussen bossen, beken en boerenland’ vastgesteld. Deel A van de Structuurvisie Bergeijk, het ruimtelijk casco, bevat de toekomstvisie op de gemeente en de grote lijnen van het ruimtelijk beleid. Het gaat dan om het koesteren van het groene, landelijke, rustige en gemoedelijke karakter van de gemeente. Deze kwaliteiten maken Bergeijk een aantrekkelijke gemeente om te wonen en te recreëren. Deel B van de Structuurvisie Bergeijk, het projectenplan, is meer uitvoeringsgericht. Hierin worden de plannen en projecten voor de korte en middellange termijn beschreven.

De planlocatie is gelegen binnen het aangeduide half gesloten agrarisch landschap. Dit landschapstype typeert zich door de afwisseling van lange en korte zichtlijnen, coulissen in de vorm van lanen en bosjes, houtwallen en singelbeplantingen. Deze cultuurhistorische landschappen herbergen vaak hoge kwaliteiten. Op de overgang van nat naar droog bevinden zich verschillende buurtschappen, linten en akkercomplexen met hun bolle akkers, houtwallen en geriefhoutbosjes. Een belangrijke strategie binnen dit landschapstype is het versterken van het landschappelijk raamwerk door herstel van het oorspronkelijk kleinschalig landschapspatroon.

Gemeente Bergeijk wil de vitaliteit en kwaliteit van het buitengebied behouden en versterken. Het buitengebied in Bergeijk is een waardevolle combinatie van agrarisch landschap en natuurlijk landschap. Dit landschap vormt een tegenhanger van het stedelijk gebied binnen de Metropoolregio Eindhoven.

Het planvoornemen voorziet in een kleinschalige planologische functiewijziging van een voormalige agrarische bedrijfswoning naar een reguliere woonbestemming. Middels het planvoornemen blijft het groene, landelijke, rustige en gemoedelijke karakter van de gemeente behouden. Een agrarische bedrijfsfunctie krijgt een passende andere herbestemming waarbij overtollige bebouwing wordt gesloopt. Met een voorwaardelijke verplichting wordt de huidige landschappelijke inpassing met behoud van open zichtlijnen op het waardevol agrarisch gebied geborgd.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Bedrijven En Milieuzonering

Inleiding

Vanuit het aspect 'goede ruimtelijke ordening' dient er voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinderveroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Voorgaande moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of het perceel zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of het perceel kwetsbaar is voor hinder.

Als uitgangspunt worden de richtafstanden uit publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) genomen. In de VNG-publicatie is voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar een richtafstand gegeven, waarbij de grootste richtafstand leidend is.

Beoordeling planlocatie

Ten westen van het plangebied is op ca. 160 meter afstand een pluimveehouderij gelegen. Uit de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering blijkt dat voor het fokken en houden van pluimvee een maximale richtafstand van 200 meter geldt (op basis van geur). Voor de aspecten stof en geluid geldt een richtafstand van 30 respectievelijk 50 meter. Hier wordt ruimschoots aan voldaan. Met betrekking tot het aspect geurhinder is in de milieukundige onderbouwing (Bijlage 2 bij de toelichting) de geursituatie nader beoordeeld, zie ook paragraaf 4.4. Op de locatie van de woning wordt op basis van de achtergrondbelasting de milieukwaliteit gedefinieerd als 'goed'. Op basis van de voorgrondbelasting, welke bepalend is in deze situatie, wordt de milieukwaliteit gedefinieerd als 'matig'. Er wordt voldaan aan de gestelde normen voor het aspect geur. Hiermee vormt ook dit aspect geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen andere voor dit aspect relevante bedrijven gelegen.

De omzetting van een voormalig bedrijfswoning naar een burgerwoning beperkt in onderhavig geval de bedrijfsvoering van nabijgelegen bedrijven niet. Ten noorden van de veehouderij Bisschop Rythoviusdreef 1 is de dichtstbijzijnde woonbestemming tot de veehouderij gelegen. Aangezien deze woning geen belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van de veehouderij, vormt het op een grotere afstand gelegen plangebied eveneens geen belemmering voor de bedrijfsvoering van de veehouderij.

Conclusie

Op basis van voorgaande kan gesteld worden dat voor het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' omliggende bedrijven geen belemmeringen vormen voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Daarnaast worden met de bestemmingswijziging van de voormalige bedrijfswoning naar burgerwoning de omliggende bedrijven niet belemmert. De bedrijven en milieuzonering vormt derhalve geen belemmering voor het voornemen.

4.2 Bodem

Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient er een onderbouwing te worden gegeven ten aanzien van de bodemkwaliteit, waaronder een beschrijving in hoeverre ter plaatse mogelijk vervuilende activiteiten hebben plaatsgevonden. Hiertoe is door Archimil B.V. een (historisch) vooronderzoek uitgevoerd, conform NEN 5725. Deze rapportage is als Bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.

Het planvoornemen betreft een planologisch-functiewijziging, waarbij een bestaande (agrarische) bedrijfswoning formeel wordt omgezet in een burgerwoonbestemming. Hiermee wordt invulling gegeven aan de feitelijke huidige situatie. Met het planvoornemen verandert de gebruikssituatie als woning ter plekke van het plangebied niet.

Uit het vooronderzoek wordt geconcludeerd dat de locatie tot de jaren '90 van de vorige eeuw in gebruik is geweest als bos-/landbouwgebied. Ter plaatse van het voormalige zandpad, aan de westzijde van de onderzoekslocatie, is in de bovengrond (tot circa 20 cm) een bijmenging met puin en baksteen waargenomen. Deze bijmenging dient als potentieel verdacht voor asbest te worden beschouwd. Het resterend deel van de onderzoekslocatie kan als onverdacht worden beschouwd voor een bodemverontreiniging. Gelet op het feit dat het bestaande bijgebouw ten behoeve van de hemelwaterafvoer is voorzien van regengoten, die zijn aangesloten op de riolering, is geen sprake van eventuele asbest verdachte regendrupzones.

Aangezien het feitelijk gebruik van de locatie niet wijzigt wordt het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek in het kader van de bestemmingswijziging, waarbij geen (graaf)werkzaamheden zijn voorzien, niet noodzakelijk geacht. Wanneer in een ander kader (bijvoorbeeld voor een omgevings-vergunning bouwen) werkzaamheden zijn voorzien ter plaatse van het voormalige zandpad dan kan onderzoek alsnog noodzakelijk zijn.

Het aspect bodem levert hiermee geen belemmeringen op voor het planvoornemen.

4.3 Geluid

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) te worden onderzocht of sprake is van geluidsoverlast, in het bijzonder in verband met verkeer, spoor of bedrijven. In de Wet geluidhinder is bepaald dat ten aanzien van zogenaamde 'geluidsgevoelige objecten' wettelijke eisen gelden ten aanzien van de maximale belasting. Geluidsbelasting kan conform de Wet geluidhinder uitgesplitst worden over wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. Het planvoornemen ligt niet binnen geluidszones van spoorwegen of gezoneerde industrieterreinen.

Met de beoogde ontwikkeling is geen sprake van toevoeging van een nieuw gevoelig object dat dient te worden beschermd in het kader van geluidhinder.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het voornemen.

4.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt sinds 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij bevat normen en afstanden die bedrijven moeten aanhouden ten opzichte van geurgevoelige objecten. De Wet geurhinder en veehouderij schrijft voor op welke wijze een bevoegd gezag de geurhinder vanwege dierenverblijven moet beoordelen indien een veehouderij een milieuvergunning aanvraagt.

Indirect heeft de Wet geurhinder en veehouderij ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt wel de ‘omgekeerde werking’ genoemd. De reden hiervoor is duidelijk: een geurnorm is bedoeld om mensen te beschermen tegen overmatige geurhinder, omgekeerd moet een bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan die overmatige hinder.

Ten aanzien van de beoordeling of sprake is van een goed woon- en leefklimaat wordt onderscheid gemaakt tussen de voorgrondbelasting en achtergrondbelasting. De voorgrondbelasting betreft de geurbelasting van individuele veehouderij op een geurgevoelig object. De achtergrondbelasting betreft de gebiedsbelasting: cumulatieve geurbelasting in een gebied als gevolg van de aanwezige veehouderijen.

Een gemeente kan met een geurverordening binnen bepaalde bandbreedtes afwijken van de wettelijke geurnormen en vaste afstanden. De gemeente Bergeijk heeft een geurverordening met afwijkende geurnormen voor geurgevoelige objecten vastgesteld (Verordening geurhinder en veehouderij Bergeijk 2017). De vaste afstanden zijn wel gelijk aan de wettelijke vaste afstanden zoals vastgesteld in de Wgv. In dit gebied zijn dus de geurnormen van de gemeentelijk geurverordening van toepassing. Dit zijn de volgende geurnormen:

  • 3 OUE/m³ binnen de bebouwde kom (gelijk aan de wettelijke norm);
  • 10 OUE/m³ voor het buitengebied.

Het planvoornemen bestaat uit een planologisch-functiewijziging, waarbij een bestaande (agrarische) bedrijfswoning formeel wordt omgezet in een burgerwoning. In de milieukundige onderbouwing woon- en leefklimaat (zie Bijlage 2) is de geursituatie nader beoordeeld.

In westelijke richting ligt op circa 160 meter afstand een pluimveehouderij (Bisschop Rythoviusdreef 1) en op circa 550 meter een melkveehouderij. Op 1200 meter is ten noorden van de locatie een geitenhouderij gelegen.

De berekende indicatieve achtergrondbelasting ter plaatse van de locatie Bisschop Rythoviusdreef 1a bedraagt 5,7 OUE/m3. De berekende voorgrondbelasting op Bisschop Ryhtoviusdreef 1a bedraagt maximaal 7,4 OUE/m³. Op basis van de berekende geurbelasting kan worden aangenomen dat de geurbelasting op de woning te Bisschop Rytrhoviusdreef 1a niet de gemeentelijke geurnorm van 10 OUE/m³ overschrijdt. Bestaande burgerwoning Bisschop Rythoviusdreef 2 is bepalend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de pluimveeveehouderij en hierdoor heeft de herbestemming van Bisschop Rythoviusdreef 1a tot burgerwoning geen beperkende werking voor de pluimveehouderij. Er is geen sprake van een zogenaamde 'omgekeerde werking'. Tevens geldt dat de voorgrondbelasting bepalend is voor de hinder, aangezien de voorgrondbelasting tenminste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPUryt0108-VAST_0011.png"

Beoordeling woon- en leefklimaat ten aanzien van de achtergrondbelasting geurhinder

Op de locatie van de woning wordt op basis van de achtergrondbelasting de milieukwaliteit gedefinieerd als 'goed'. Op basis van de voorgrondbelasting, welke bepalend is in deze situatie, wordt de milieukwaliteit gedefinieerd als 'matig'. Er wordt echter wel voldaan aan de gestelde normen voor het aspect geur. Gelet op bovenstaande vormt het aspect geur geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.5 Externe Veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheidbuisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

Het planvoornemen bestaat uit een planologisch-functiewijziging, waarbij een bestaande (agrarische) bedrijfswoning formeel wordt omgezet in een burgerwoning. Het beschermingsniveau van de woning verandert niet. Om te kunnen beoordelen of het plangebied in de buurt is gelegen van risicovolle inrichtingen dan wel andere gevaarlijke activiteiten of transportroutes, is de risicokaart geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPUryt0108-VAST_0012.png"

Risicokaart met plangebied lichtblauw omlijnd

In en nabij het plangebied zijn geen inrichtingen gevestigd, die vallen onder de werkingssfeer van het Besluit risico’s zware ongevallen (BRZO). Er is derhalve geen sprake van belemmeringen vanwege de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen.

De planlocatie is op een afstand van ca. 200 meter gelegen van een buisleiding van Defensie. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van deze buisleiding. Gezien de afstand tot het planvoornemen vormen buisleidingen geen belemmering vormen voor het voornemen.

De planlocatie is bovendien gelegen op geruime afstand, buiten de geldende risicocontouren van omliggende spoorwegen en wegen, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Gelet op bovenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor het voornemen.

4.6 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wmb), zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen. Dit hoofdstuk staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Het doel van titel 5.2 Wmb is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Indien een project aangeduid kan worden als Niet in betekende mate (NIBM) vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex artikel 5.16 Wmb. In het besluit NIBM (niet in betekenende mate) wordt gesteld dat een project NIBM is wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.

Het planvoornemen bestaat uit een planologisch-functiewijziging, waarbij wordt toegestaan dat een bestaande bedrijfswoning formeel wordt omgezet in een burgerwoning. Hiermee wordt invulling gegeven aan de feitelijke huidige situatie die zich sinds 1997 ter plekke van het plangebied afspeelt. Met het planvoornemen verandert de gebruikssituatie als woning ter plekke van het plangebied niet. Er wordt geen woning toegevoegd of een bouw- of bodemingreep gedaan. De herbestemming van de woning leidt niet tot een toename in emissies voor geur en/of fijnstof en/of ammoniak. Het planvoornemen behoort automatisch tot de categorie van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Een toets aan de 3%-grens (bijdrage aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide) kan derhalve achterwege blijven.

Volgens de EU-regelgeving en jurisprudentie is de woning in de bestaande situatie als agrarische bedrijfswoning ook al beschermd ten aanzien van fijnstof. Het beschermingsniveau van de woning wijzigt dus niet door de beoogde herbestemming.

Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening is eveneens gekeken naar de achtergrondconcentraties ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling, zoals nader omschreven in de milieukundige onderbouwing woon- en leefklimaat, zie Bijlage 2. De achtergrondconcentratie fijnstof (PM10) ligt tussen de 15 en 22 µg/m3 (bron: Grootschalige Concentratiekaart Nederland). De achtergrondconcentratie ligt onder de wettelijke grenswaarden, dat wil zeggen niet meer dan 35 dagen met een daggemiddelde concentratie boven 50 µg/m3 en een jaargemiddelde concentratie die niet hoger is dan 40 µg/m3. Aangezien PM2.5 onderdeel is van PM10 en de achtergrondconcentratie voor PM10 onder de grenswaarde voor PM2.5 van 25 µg/m3 ligt, wordt automatisch ook voldaan aan de wettelijke grenswaarden voor PM2.5.

Voorliggend planvoornemen is aan te merken als NIBM. Uitgaande van de gemeten achtergrondconcentraties kan gesteld worden dat de luchtkwaliteit voldoet aan de normen die gesteld zijn in de Wmb. De Wmb staat derhalve de realisering van de woning niet in de weg.

Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor voorliggend plan.

4.7 Gezondheid

4.7.1 Endotoxinen

Endotoxine-belasting in veedichte gebieden kan worden toegerekend aan de uitstoot van veehouderijen. Voor endotoxine is nog geen wettelijke norm vastgesteld. Er is een advieswaarde voor omwonenden door de Gezondheidsraad voorgesteld (30 EU/m3) welke door het ondersteuningsteam en de GGD is overgenomen. Afstanden, waarbinnen deze advieswaarde wordt overschreden, zijn te berekenen door middel van het Endotoxine-toetsingskader 1.0. Het toetsingskader sluit aan bij de EU-regelgeving voor fijnstof hetgeen betekent dat alle woningen, behalve de eigen bedrijfswoning, beschermd worden ten aanzien van fijnstof-endotoxinen. Dit betekent dat de woning Bisschop Rythoviusdreef 1a in de bestaande situatie ook al beschermd wordt.

Met name de pluimveehouderij wordt in verband gebracht met gezondheidsrisico's voor omwonenden. In het VGO onderzoek wordt een verhoging van het risico op longontsteking gevonden voor omwonenden die binnen een straal van één kilometer van pluimveebedrijven wonen. Uit het endotoxine onderzoek blijkt dat tot 500 meter rondom individuele pluimveebedrijven een overschrijding mogelijk is van de advieswaarde van de Gezondheidsraad van 30 EU/m3 in de buitenlucht. Het endotoxine onderzoek laat zien dat bij varkenshouderijen een overschrijding van de advieswaarde mogelijk is, maar dat in de praktijk de wettelijke de geur- en fijnstofnormen doorgaans zodanig beperkend zijn dat een overschrijding van de advieswaarde van de Gezondheidsraad wordt voorkomen. De emissies van fijnstof van andere veehouderijsectoren (bijv. melkveehouderijen en geitenhouderijen) zijn verhoudingsgewijs laag en de bijdrage aan de cumulatie is beperkt.

De gemeente Bergeijk heeft in januari 2017 de beleidsregel 'Omgaan met fijnstof bij vergunningverlening pluimvee- en varkensbedrijven' vastgesteld. Hierin is vastgesteld dat aanvragen voor omgevingsvergunningen voor varkens- en pluimveehouderijen worden getoetst aan het Endotoxine toetsingskader 1.0. Dit betekent concreet dat als op woningen sprake is van overschrijding van de gezondheidskundige advieswaarde bij een vergunningaanvraag de fijnstofemissie van deze veehouderij niet mag toenemen.

Het Endotoxine-toetsingskader 1.0 geeft ook de doorwerking van endotoxine emissie in ruimtelijke ordening. In het toetsingskader wordt gesteld dat het uitgangspunt in de ruimtelijke ordening is dat sprake moet zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, waarbij een advieswaarde van 30EU/m3 als aanvaardbaar wordt gezien. Van dit beginsel kan worden afgeweken als aannemelijk wordt gemaakt dat het woon- en leefklimaat binnen de afstandscontour wel aanvaardbaar is. In de milieukundige onderbouwing woon- en leefklimaat, die als Bijlage 2 bij dit bestemmingsplan is opgenomen is de toetsing van het aspect endotoxine uitgevoerd.

Uit deze milieukundige beoordeling kan worden geconcludeerd, dat de woning is gelegen binnen de endotoxinecontour van pluimveehouderij Bisschop Rythoviusdreef 1. De mogelijke blootstelling aan endotoxine is ter plaatse van de woning hoger dan de advieswaarde van de Gezondheidsraad van 30 EU/m3. maar het woon- en leefklimaat wordt door de gemeente toch beoordeeld als aanvaardbaar. In hoofdstuk 5 van het endotoxine toetsingskader staat immers vermeld dat een hogere blootstelling als aanvaardbaar kan worden beschouwd als ten aanzien van fijnstof en geur geoordeeld wordt dat het woon- en leefklimaat de herbestemming niet in de weg staat.

Gezien de herbestemming is er immers geen toename van het aantal blootgestelden en aangezien het woon- en leefklimaat in de toekomst niet zal verslechteren en waarschijnlijk verder zal verbeteren, is het herbestemmen van de woning 1a als burgerwoning, op basis van de milieukundige toets voor geur, fijnstof, endotoxinen en gezondheid i.r.t. veehouderijen uitvoerbaar.

4.7.2 Geitenhouderijen

Op basis van verschillende VGO (Veehouderij en Gezondheid Omwonenden) - onderzoeken is aangetoond dat er verhoogde gezondheidsrisico's zijn wanneer in de nabijheid (binnen een straal van ca. 1,5 tot 2,0 km) van een geitenhouderij gewoond wordt. Mede op basis hiervan geldt in de provincie momenteel een nieuwvestigings- en uitbreidingsverbod voor geitenhouderijen.

De rechtstreeks werkende (tijdelijke) verbodsregels op het uitbreiden van een geitenhouderij hebben geen directe invloed op het mogelijk maken van gevoelige bestemmingen zoals woningen, scholen en kinderdagverblijven, in de nabijheid van geitenhouderijen. Er kan immers (nog) geen wetenschappelijk verband worden gelegd met een maximale blootstelling vanwege een aanvaardbaar of niet aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Er is hiervoor dan ook nog geen nader wettelijk toetsingskader en er bestaan geen concrete normen of aan te houden afstanden die in acht genomen moeten worden bij de vergunningverlening en/of bij de ruimtelijke planning. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient wel gemotiveerd te worden, dat er met betrekking tot gezondheidsaspecten geen sprake is van belemmeringen.

Op circa 1200 meter afstand ten noorden van de locatie ligt een geitenhouderij (Broekhovenseweg 15). Zowel het volledige dorp Riethoven, als het buurtschap Walik ligt echter ook binnen een straal van twee kilometer van de geitenhouderij. Dit betekent dat er al een aanzienlijk aantal bestaande woonbestemmingen zich bevinden tussen de geitenhouderij en de woning. Bovendien betreft dit project een herbestemming van een enkele woning en geen bouw van een nieuwe woning. De herbestemming van de woning veroorzaakt geen toename van het aantal blootgestelden in dit gebied. Zoals ook beschreven in de milieukundige onderbouwing woon- en leefklimaat (zie Bijlage 2) vormt de aanwezigheid van de genoemde geitenhouderij uitgaande van de notitie 'Omgekeerde werking geitenmoratorium' van de gemeente Bergeijk, geen belemmering voor de herbestemming van deze woning.

4.7.3 Spuitzones

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een afstand te worden gehouden tussen gevoelige objecten en teeltgebieden, waar gebruik van gewasbeschermingsmiddelen plaatsvindt, die middels drift buiten de agrarische gronden terecht kan komen. Er zijn geen wettelijke bepalingen over de aan te houden afstand. Door de Raad van State wordt bij beoordeling van nieuwe ruimtelijke situaties vanwege drift een afstand van 50 meter aangehouden.

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen gronden waar mogelijk sprake is van gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

Het aspect spuitzones vormt geen belemmering voor het plan.

4.8 Natuur

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. Per 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming van kracht. Deze wet vormt het belangrijkste juridische kader voor natuurbescherming en regelt de bescherming van flora en fauna, gebieden en bossen. Ook geeft de wet invulling aan de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn via de aanwijzing van Natura 2000- gebieden.

In deze paragraaf worden het aspect gebiedsbescherming en soortenbescherming los van elkaar beschouwd. In de subparagraaf gebiedsbescherming wordt ingegaan op de mogelijke aanwezigheid van soorten beschermd door de Wet natuurbescherming. In de subparagraaf soortenbescherming wordt ingegaan op de (mogelijke) aanwezigheid van soorten beschermd door de Wet natuurbescherming.

4.8.1 Gebiedsbescherming

Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling dient te worden onderzocht of het plangebied in of bij een speciale beschermingszone (sbz) als bedoeld in de Wet Natuurbescherming ligt. Hierbij wordt uitvoering gegeven aan de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten mogen niet worden aangetast. Er is nagegaan of het plangebied zich in, of in directe omgeving van, beschermd natuurgebied bevindt (NNB of Natura 2000).

Natuur Netwerk Brabant

Het plangebied is gelegen in de nabijheid van gronden behorend bij het Natuurnetwerk Brabant of de ecologische verbindingszones van het Natuurnetwerk Brabant. Aan de oostkant is grenzend aan het plangebied een onderdeel van Natuur Netwerk Brabant gelegen.

Het planvoornemen voorziet in een kleinschalige planologische functiewijziging, waarbij wordt toegestaan dat een bestaande bedrijfswoning formeel wordt omgezet in een burgerwoning, middels toevoeging van een woonbestemming. Het feitelijke gebruik van de woning is sinds 1997 onafgebroken ongewijzigd geweest. Tevens wordt middels het planvoornemen de voormalig bedrijfsbebouwing (deels) gesloopt en een mogelijkheid tot herontwikkeling van een agrarisch bedrijf definitief beeindigd. De ruimtelijke kwaliteit ter plekke van het plangebied neemt hierdoor toe. Schadelijke effecten op de omliggende gronden zijn, gezien de aard en kleinschaligheid van het planvoornemen, hiermee uit te sluiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPUryt0108-VAST_0013.png"

Uitsnede omgevingsverordening Noord-Brabant, kaartbeeld natuur (met in groen NNB) (bron: Ruimtelijke Plannen)

Natura 2000

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen of in directe nabijheid van Europees beschermde Natura 2000-gebieden. Dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn 'Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux', (1,7 km ten noordwesten van het plangebied) en 'Kempenland-West' (7,9 km ten noordwesten van het plangebied). Tevens zijn over de grens met België de Natura 2000-gebieden 'Hamonterheide, Hageven, Buitenheide, Stamprooierbroek en Mariahof' (9,0 km ten zuidoosten van het plangebied) en 'Ronde Put'(ca. 10,6 km ten zuidoosten van het plangebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPUryt0108-VAST_0014.png"

Ligging plangebied t.o.v. omliggende Natura 2000-gebieden

Als een (bouw)project significant negatieve effecten veroorzaakt op stikstofgevoelige habitattypen en soorten in een Natura2000-gebied als gevolg van stikstofemissie of andere effecten is een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming vereist (zie artikel 2.7 en 2.8 van de Wet natuurbescherming).

Het planvoornemen bestaat uit een planologisch-functiewijziging, waarbij wordt toegestaan dat een bestaande bedrijfswoning formeel wordt omgezet in een burgerwoning. Het voornemen voorziet hierbij niet in aanvullende bouwingrepen. Netto wijzigt er niets aan de emissie van stikstof in de gebruiksfase. Gelet hierop is het uit te sluiten dat de planologisch-functionele wijziging voorziet in een toename van stikstofemissie en mogelijke schadelijke stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden.

4.8.2 Soortenbescherming

Om in beeld te brengen of de ontwikkeling in strijd is met natuurwetgeving en hoe eventuele strijdigheid met de wet voorkomen kan worden, dient inzichtelijk te worden gemaakt of en in welke mate beschermde soorten aanwezig zijn in het plangebied.

Het planvoornemen bestaat uitsluitend uit een planologisch-functiewijziging, waarbij wordt toegestaan dat een bestaande bedrijfswoning formeel wordt omgezet in een reguliere burgerwoning. Er zijn geen verdere bodemingrepen voorzien.

4.8.3 Conclusie

Er kan geconcludeerd worden dat er met betrekking tot de Wet natuurbescherming geen strijdigheden zijn te verwachten zowel op het gebied van gebiedsbescherming als op de soortenbescherming.

4.9 Verkeer En Parkeren

Ten aanzien van een goede ruimtelijke ordening is een onderbouwing van de verkeerskundige ontsluiting en parkeerruimte noodzakelijk. Het planvoornemen bestaat uit een planologisch-functiewijziging, waarbij een bestaande bedrijfswoning formeel wordt omgezet in een reguliere burgerwoning. Er wordt geen extra woning toegevoegd en er verandert verder niets aan de verkeerskundige en ontsluitingssituatie.

Verkeer

De bestaande woning is georiënteerd op de Bisschop Rythoviusdreef 1a, waarop de woning ook blijft ontsloten.

De Bisschop Rythoviusdreef 1a betreft een doorgaande ontsluitingsweg en biedt ruim voldoende capaciteit om de bestaande verkeersbewegingen op te vangen.

Parkeren

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is voor de gemeente Bergeijk parkeren op eigen terrein het uitgangspunt. Een parkeerbehoefte kan berekend worden op de minimale of maximale grens van de kencijfers. Conform de Nota Parkeernormen 2016 is de minimale grens voor de gemeente Bergeijk het uitgangspunt. Voor een vrijstaande koopwoning (rest bebouwde kom, weinig stedelijk) is de vastgestelde minimale parkeernorm (conform CROW-kengetallen) 1,9.

De bestaande inrit biedt voldoende ruimte om te voorzien in twee parkeerplaatsen voor auto's. Er kan dus op eigen terrein voorzien worden in de geldende parkeernormering.

Conclusie

Uit het bovenstaande kan worden concluderend dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering oplevert voor het planvoornemen.

4.10 Archeologie

Als wettelijk toetsingskader In Europees verband is het 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk in situ te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Dit uitgangspunt is vertaald in de Erfgoedwet. Hierin is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.

Het planvoornemen bestaat uit een planologisch-functiewijziging, waarbij een bestaande bedrijfswoning formeel wordt omgezet in een reguliere burgerbewoning. Hiermee wordt invulling gegeven aan de feitelijke huidige situatie.

De gemeente Bergeijk heeft in samenwerking met het SRE, de gemeente Oirschot, Reusel-De Mierden, Bladel, Eersel, Heeze-Leende, Cranendonck, Waalre en Valkenswaard in 2012 het archeologisch erfgoedbeleid vastgesteld. Navolgende figuur betreft een uitsnede van de erfgoedkaart voor de omgeving van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPUryt0108-VAST_0015.png"

Uitsnede interactieve erfgoedkaart Zuidoost-Brabant met globale ligging plangebied (Bron:atlas.odzob.nl)

Op basis van de Interactieve erfgoedkaart van Zuidoost-Brabant is sprake van een hoge archeologische verwachting (met esdek aanwezig). Bij deze gebieden geldt een onderzoeksgrens bij bodemverstoringen van meer dan 500 m².

Binnen het plangebied wordt bij de (gedeeltelijke) sloop van de voormalige bedrijfsbebouwing circa 200 m² aan bebouwing gesaneerd. Ter plaatse is dan ook geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Niettemin blijft met de beoogde herontwikkeling de in het vigerende bestemmingsplan aanwezige dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 4.2’ behouden, waarmee ook in de toekomst eventueel aanwezige waarden beschermd blijven.

Gelet op het voorgaande levert het aspect archeologie geen belemmeringen op voor het planvoornemen.

4.11 Cultuurhistorie

In een bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden. Ook de facetten historische bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Bij de opstelling en uitvoering van ruimtelijke plannen moet met de cultuurhistorische (landschaps)waarden van bovenlokaal belang rekening worden gehouden. De provincie heeft hiertoe in haar Interim omgevingsverordening Noord-Brabant cultuurhistorisch waardevolle gebieden aangeduid. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een dergelijk aangeduid cultuurhistorisch waardevol gebied.

Het plangebied maakt wel onderdeel uit van het akkercomplex Walik, dat in de provinciale Cultuurhistorische waardenkaart is aangeduid als waardevol historisch geografisch vlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPUryt0108-VAST_0016.png"

Uitsnede historisch vlak 'Akkercomplex Walik' (bron: Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant)

Het betreffende gebied bestaat uit bouwland, grasland en diverse bospercelen met loof- en naaldbomen. Het gebied omvat een aantal kleinere akkercomplexen, die door de bosjes van elkaar gescheiden worden. Met het voornemen vinden geen fysieke ingrepen plaats. Bij de landschappelijke inrichting van het erf is door middel van situering en aard van de beplanting rekening gehouden met het handhaven van doorzichten op het achter gelegen open agrarisch gebied. In de regels is handhaving van de bestaande landschappelijke inrichting en daarmee behoud van open zichtlijnen nader geborgd.

In het plangebied zijn ook geen overige cultuurhistorisch waardevolle elementen gelegen, die met het voornemen mogelijk aangetast zouden kunnen worden.

Het planvoornemen bestaat uit een planologisch-functiewijziging, waarbij een bestaande bedrijfswoning formeel wordt omgezet in een reguliere burgerbewoning. Hiermee wordt invulling gegeven aan de feitelijke huidige situatie. Middels het planvoornemen wordt een gedeelte van de voormalig bedrijfsbebouwing (stal) in het plangebied (deels) gesloopt. Deze bebouwing heeft geen nadere cultuurhistorische waarden.

Gelet op bovenstaande zijn er geen cultuurhistorische belemmeringen of bezwaren voor het uitvoeren van het planvoornemen.

4.12 Leidingen

Door het plangebied loopt geen planologisch relevante leidingen. Het plangebied is tevens niet gelegen in een invloedsgebied van nabij gelegen leidingen, waaronder de oostelijk gelegen buisleiding van Defensie, zie ook paragraaf 4.5. De leidingen vormen dus geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.13 Waterhuishouding

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De waterparagraaf geeft een beschrijving van de beleidsuitgangspunten, waterhuishoudkundige situatie en wateropgaven in het plangebied, (motivering van) meest geschikte oplossingen en ruimtelijke consequenties daarvan.

Het planvoornemen bestaat uit een planologisch-functiewijziging, waarbij een bestaande bedrijfswoning formeel wordt omgezet in een reguliere burgerbewoning. Hiermee wordt invulling gegeven aan de feitelijke huidige situatie. Met het planvoornemen zijn geen wijzigingen in de waterhuishoudkundige situatie voorzien.

Er wordt door de (gedeeltelijke) sloop van voormalige bedrijfsbebouwing voorzien in een afname van het totale verhard oppervlak binnen het plangebied. De waterhuishuidkundige situatie in het plangebied zal hierdoor niet negatief beïnvloedt worden. In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen watergangen gesitueerd. Huishoudelijk afvalwater wordt op doelmatige wijze afgevoerd via de bestaande riolering.

Het voornemen leidt niet tot negatieve effecten op de aspecten met betrekking tot de waterhuishouding. Het aspect water vormt derhalve geen belemmering voor het voorgenomen initiatief.

4.14 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Per 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed.

Als uitgangspunt gelden voor plannen onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:

  • Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten;
  • Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.

Een plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.- (beoordelings)plichtig besluit indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.. Onder de grenzen uit de C- en D-lijst van het Besluit m.e.r. geldt nog wel de plicht om een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' uit voeren. Dit houdt in dat er bekeken moet worden of bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten er toch een MER moet worden opgesteld.

Het planvoornemen bestaat uit een planologisch-functiewijziging, waarbij een bestaande bedrijfswoning wordt omgezet in een reguliere burgerbewoning. Hiermee wordt invulling gegeven aan de feitelijke huidige situatie. Deze planologische wijziging betreft geen m.e.r.beoordelingsplichtige activiteit, zoals omschreven in de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r..

Aangezien het voornemen niet leidt tot effecten op omliggende op Natura 2000-gebieden is het opstellen van een passende beoordeling niet noodzakelijk. Daarnaast blijkt dat de locatie, aard en omvang van het voornemen ook niet leiden tot dusdanige omstandigheden of milieueffecten, op basis waarvan alsnog een nadere m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

Gelet op bovenstaande is het opstellen van een nadere vormvrije m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk. In bovenstaande paragrafen is de ontwikkeling getoetst aan milieuplanologische randvoorwaarden. Het milieubelang is in voldoende mate is afgewogen, hieruit volgt dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.

Hoofdstuk 5 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen, tenzij dit anderszins is geregeld, bv. middels een anterieure realisatieovereenkomst.

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe wordt voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afgesloten. In deze overeenkomst wordt tevens opgenomen dat eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. Voor de realisatie van het plan hoeft door de gemeente geen investering gedaan te worden. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de anterieure overeenkomst.

Omdat er een anterieure overeenkomst wordt afgesloten met de initiatiefnemers, is het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' en hoeft er geen exploitatieplan opgesteld te worden.

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het plan economisch uitvoerbaar is.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Omgevingsdialoog

Ten behoeve van de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het planvoornemen, is een Omgevingsdialoog gevoerd. De initiatiefnemers hebben de naaste buren, Akkerweg 1, Bisschop Rythoviusdreef 1 en 2, bezocht en hen op de hoogte gebracht van het planvoornemen. Op basis van deze gesprekken blijkt dat de (directe) omwonenden geen enkel bezwaar hebben met de bestemmingswijziging die middels het planvoornemen is voorzien.

Vooroverleg

Dit concept ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg (artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)) voorgelegd aan vooroverlegpartners. Deze wettelijke overlegpartners zijn in de gelegenheid gesteld een reactie op het plan te geven.

De provincie heeft zich beperkt tot de vraag hoe het bestemmingsplan zich verhoudt tot de provinciale belangen die op basis van het provinciaal ruimtelijk beleid relevant zijn. Als gemeente maak je hiervoor gebruik van het e-formulier. De vragen in het e-formulier en de daarop gegeven antwoorden geven inzicht in de vraag of het ruimtelijk plan mogelijk strijdig is met het provinciaal beleid. Het ingevulde e-formulier over de in het concept-ontwerpbestemmingsplan betrokken ruimtelijke aspecten geeft de provincie geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Het wettelijk overleg met de provincie kan dan als afgerond worden beschouwd. Er is geen noodzaak tot aanpassingen.

Er zijn geen overige vooroverlegreacties ontvangen.

Tervisielegging ontwerpplan

Het ontwerp bestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 22 september 2022 gedurende zes weken ter visie gelegen conform afdeling 3.4 van de Awb. Hierbij was er de mogelijkheid voor eenieder om zienswijzen in te dienen op het plan.

Tijdens deze periode zijn er evenwel geen zienswijzen ingediend.

Op 22 december 2022 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld.

Hoofdstuk 6 Juridische Regeling

6.1 Inleiding

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Een bestemmingsplan is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De verbeelding en regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan.

De basis voor de verbeelding zijn een recente kadastrale ondergrond en topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het plangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuraanduidingen weergegeven. Voorts zijn aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen.

De toelichting op de regels en verbeelding bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die gemaakt zijn. De toelichting is niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid. Bovendien draagt de toelichting bij aan de planinterpretatie.

6.2 Algemeen

De regels zijn opgedeeld in 4 hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de begrippen (artikel 1) en een bepaling over de wijze van meten (artikel 2); deze worden opsommingsgewijs in alfabetische volgorde aangegeven en dienen als referentiekader voor de overige regels.
  • Hoofdstuk 2 bevat een uitleg over de bestemmingen. Deze artikelen hebben een vaste opbouw.
  • Hoofdstuk 3 bevat enkele algemene regels, zoals de antidubbeltelregel, algemene bouwen gebruiksregels en algemene afwijkings- en wijzigingsregels.
  • Hoofdstuk 4 bevat tenslotte het overgangsrecht en de slotregel, met daarin de titel van het bestemmingsplan.

6.3 Bestemmingen

Het bestemmingsplan kent de enkelbestemmingen Agrarisch, Groen en Wonen. Daarnaast geldt de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 4.2 Hierna volgt een korte toelichting op deze bestemmingen.

Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 1

De voor ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch gebruik, (onverharde) paden, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen en behoud van de landschapswaarden. Ter plaatsen zijn geen bebouwingsmogelijkheden.

Groen

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud van de bestaande landschappelijke inpassing in de vorm van erfbeplanting en -inrichting alsmede de wegbeplanting .

Binnen deze bestemming dient de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in het landschappelijk inpassingsplan, dat als bijlage 2 bij de regels is opgenomen, duurzaam te worden beheerd en in stand gehouden.

Wonen

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor een vrijstaande woning met maximaal 450 m² aan bijbehorende bouwwerken. Voor de maatvoering van de woning alsmede de toegestane goot- en bouwhoogten van de bijbehorende bebouwing geldt de bestaande maatvoering als maximum.

Waarde – Archeologie 4.2

De voor ‘Waarde – Archeologie 4.2’ aangewezen gronden zijn, behalve de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden. Deze dubbelbestemming is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.

Bijlage 1 Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen

Bijlage 1 Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen

Bijlage 2 Bestaande Landschappelijke Inpassing

Bijlage 2 Bestaande landschappelijke inpassing

Bijlage 1 Historisch Bodemonderzoek

Bijlage 1 Historisch bodemonderzoek

Bijlage 2 Milieukundige Onderbouwing

Bijlage 2 Milieukundige onderbouwing

Bijlage 3 Omgevingsdialoog

Bijlage 3 Omgevingsdialoog