KBP Woonbos
Bestemmingsplan - Gemeente Bladel
Vastgesteld op 14-12-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
Het bestemmingsplan KBP Woonbos, Hapert met identificatienummer NL.IMRO.1728.BPA5030-VAST van de gemeente Bladel.
1.2 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanbouw
Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 achtergevellijn
De denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw - zonder aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen - alsmede het verlengde daarvan tot de zijdelingse perceelsgrenzen.
1.7 achtergrens bouwperceel
De grens van het bouwperceel tussen de zijdelingse perceelsgrenzen, niet zijnde de voorgrens bouwperceel.
1.8 agrarisch verkeer
Landbouwvoertuigen.
1.9 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.10 bedrijf
Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan-huis-verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.11 bedrijfs-/beroepsmatige activiteiten aan huis, categorie A
Een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch en bedrijfsmatig recreatief of hier mee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. Hiertoe behoort geen detailhandel en geen persoonlijke verzorging.
1.12 begane grond
De bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau dan wel waarvan de bovenkant van de vloer maximum 1,50 meter boven peil is gelegen.
1.13 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.14 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd gebouw of ander bouwwerk, met een dak.
1.16 bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.17 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.18 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.19 bouwlaag
Een doorlopen gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrens, zulks met inbegrip van de begane grond met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.20 bouwmassa
Een verzameling gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen.
1.21 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.22 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.23 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, het direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.24 cultuurhistorische waarde
De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur.
1.25 dagrecreatie
Recreatieve activiteit die plaats vindt binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang.
1.26 dak
Een gesloten bovenbeëindiging van een gebouw c.q. bouwwerk.
1.27 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.28 dienstverlening
Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden.
1.29 educatief medegebruik
Die vormen van gebruik van de natuur die zijn gericht op de overdracht van kennis over natuur en landschap en die ondergeschikt zijn aan de functie van de bestemming.
1.30 functie
Doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.
1.31 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.32 gebruiken
Het gebruiken, doen en laten gebruiken.
1.33 hoofdgebouw
Een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken.
1.34 kantoorruimte
Een gedeelte van een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige, financiële, technische organisatorische en/of zakelijke dienstverlening, niet zijnde detailhandel, al dan niet met een publieksgerichte baliefunctie.
1.35 kleinschalige bedrijfsactiviteiten
Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, en dat door zijn beperkte omvang in een woning en daar bijbehorende bijgebouwen met behoud van woonfunctie kan worden uitgeoefend.
1.36 maaiveld
Hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op de woning.
1.37 overkapping
Een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximum drie zijden begrensd door gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw.
1.38 recreatief medegebruik
Een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit gebruik is toegestaan.
1.39 seksinrichting
De voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, seksautomatenhal, sekstheater, of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.40 tuin
De gronden van een bouwperceel behorende bij een woning.
1.41 uitbouw
Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.42 voorgevel
De gevel van een gebouw, die gekeerd is naar de weg.
Indien dit meerdere gevels betreft, dan geldt de naar de weg gekeerde gevel die als zodanig op de bouwkundige tekening is aangegeven als voorgevel.
1.43 voorgevellijn
De denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
1.44 voorgrens bouwperceel
De grens van een bouwperceel met de naar de weg gekeerde bestemming.
1.45 werk
Een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.
1.46 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.47 Wet ruimtelijke ordening
Wet van 20 oktober 2006, Stb. 566, houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
1.48 woning
Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één of meerdere personen.
1.49 zijdelingse perceelsgrens
De kadastrale grens van een perceel tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
De kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend bouwwerk.
2.2 bebouwingspercentage
Het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van het bebouwbare oppervlak van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak.
2.3 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
2.4 bruto vloeroppervlakte van een gebouw
Conform NEN 2508.
2.5 breedte van een bouwperceel
Tussen de snijpunten van de zijdelingse grenzen van een bouwperceel met de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens ter plaatse van de voorgevel.
2.6 dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.7 diepte van een bouwperceel
De langste afstand van de voorgrens bouwperceel tot aan de achtergrens bouwperceel.
2.8 goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van een gebouw of bouwwerk.
2.9 inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.10 (nok c.q. bouw)hoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, tenzij in de bouwregels anders is aangegeven.
2.11 oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwperceel ter plaatse van het bouwwerk.
2.12 peil
Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddelijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang, vermeerderd met 0,20 meter;
In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwperceel, vermeerderd met 0,20 meter.
2.13 ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
2.14 meten
Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de (digitale) verbeelding.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bosontwikkeling, ter afscherming van het aangrenzende bedrijvenpark;
- b. natuurontwikkeling;
- c. recreatief en educatief medegebruik;
- d. waterhuishouding, waaronder infiltratie- en retentiegebieden voor hemelwater;
- e. nutsvoorzieningen, waaronder blusvijvers;
- f. groenvoorzieningen in de vorm van een bufferzone, alsmede bermen en beplanting;
- g. verkeersdoeleinden in de vorm van voorzieningen ten behoeve van verbindingen voor langzaam verkeer, niet zijnde agrarisch verkeer;
- h. een voorziening voor kerend vrachtverkeer ter plaatse van de aanduiding 'verkeer';
met daaraan ondergeschikt:
- i. verhardingen;
met de daarbijbehorende:
- j. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ontsluitingswegen, bestaande uit 2 rijstroken met een maximale breedte van in totaal 5 m;
- b. kruisingen van routes voor langzaam verkeer door middel van ongelijkvloerse kruisingen;
- c. voet- en rijwielpaden;
- d. onderhoudspaden;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. uitsluitend een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
- g. groenvoorzieningen;
- h. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
met daaraan ondergeschikt:
- i. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 teneinde ten behoeve van gebouwen voor telecommunicatie, water- en energiedistributie een bouwhoogte van maximum 4 m toe te staan, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- b. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
- c. De verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. bedrijfs-/beroepsmatige activiteiten aan huis, categorie A;
- c. tuinen, erven en verhardingen;
- d. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. groenvoorziening en waterhuishoudkundige voorzieningenw;
- g. speelvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het college van burgemeester en wethouders kunnen, indien de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, bij omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in artikel 5.2.1 onder findien dit noodzakelijk is voor een doelmatig gebruik van de grond als bouwperceel.
- b. het bepaalde in artikel 5.2.2 onder c, waarbij de afstand ten minste 5 m bedraagt.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan:
- a. met betrekking tot de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot maximum 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
Artikel 8 Overige Regels
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van het ter inzage leggen van het ontwerpplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximum 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'KBP Woonbos, Hapert'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Bestemmingsplan Kbp 2008 En De Herziening 2011
Op 11 december 2008 heeft de gemeenteraad van Bladel het bestemmingsplan 'KBP 2008' vastgesteld. Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van het Kempisch Bedrijvenpark (hierna: KBP) mogelijk. Naast de realisatie van een duurzaam regionaal bedrijventerrein omvat het plan ook de realisatie van bos- en natuurgebied waarbinnen waterbergingen worden ingepast, de realisatie van twee woningbouwclusters, de uitbreiding van het bestaande motorcrossterrein 'De Ketelberg' en de aanleg van een nieuwe aansluiting op de A67 in combinatie met een nieuw wegtracé voor de provinciale weg N284.
1.2 Aanleiding Nieuw Bestemmingsplan
In het bestemmingsplan KBP 2008 zijn twee woningbouwclusters vervat. Deze woningbouwclusters, gelegen aan de grenzen van de dorpskern van Hapert, zouden op grond van het bestemmingsplan KBP 2008 maximum 15 woningen mogen bevatten. Rondom de woningbouwclusters is de nieuw aangelegde natuur gelegen. Deze is als buffer aangebracht tussen het KBP en de kern van Hapert. In het bestemmingsplan zijn ruime bebouwingsmogelijkheden opgenomen. Het beeldkwaliteitsplan geeft daarnaast richting aan de bebouwing, waarbij een hoge architectonische kwaliteit wordt voorgestaan.
Voor de kavels binnen het huidige bestemmingsplan blijkt echter geen markt te zijn. De kavels sluiten niet aan op de behoeften. Een belangrijke bijkomstigheid is de veranderde mindset als gevolg van de financiële crisis. Men is anders gaan denken over hoe men wil leven en welke keuzes men maakt, ook op het financiële vlak.
De doelgroep waarop men zich in eerste instantie richtte, is kleiner geworden. Voor de investering in een kavel met bijbehorende bouwsom kan in nabijgelegen kernen nagenoeg ieder pand worden gekocht.
Vanwege het uitblijven van voldoende interesse vanuit de markt heeft het KBP in samenwerking met architect Joost van der Sande een nieuwe visie geformuleerd, waarmee de intrinsieke kwaliteiten van de woningbouwlocatie beter worden benut. Met deze nieuwe visie onderscheidt het plan zich van andere kleinschalige woonplannen. Daarbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: groener, slimmer en aangenamer op een sociale manier, exclusief en toch verantwoord en betaalbaar.
Volgens de nieuwe visie wordt er niet meer aanbod- maar vraaggestuurd en gaat men van een statisch naar een dynamisch plan en van gewoon naar bijzonder. Daarnaast is de nieuwe visie ook een visie op wonen en leven en niet alleen een woonvisie. Door anders te ontwikkelen kan daardoor meer natuur worden toegevoegd: door minder volume te bouwen en door effectiever met de ruimte om te gaan. Duurzaam leven, werken en bouwen. Door de bijzondere kwaliteiten van de locatie en wonen binnen de grenzen van het plan te benadrukken, is een bovenregionale aantrekkingskracht ontstaan. Het plan is ook gericht op het exclusiever en socialer huisvesten van mensen.
Het voorgestane plan past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Daarom is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.
Hoofdstuk 2 Wijzigingen Ten Opzichte Van Bestemmingsplan Kbp 2008, Herziening 2011
2.1 Situering Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de rand van de dorpskern, ten zuiden van Hapert, gemeente Bladel. Het plangebied bestaat uit twee deelgebieden, die samen het Woonbos vormen. De deelgebieden zijn qua grootte met elkaar te vergelijken. Ten zuiden van het plangebied ligt het bedrijvenpark Kempische Bedrijvenpark.
Beide deelgebieden worden via de Kapelweg ontsloten naar de Ganzestraat richting het centrum van Hapert. De ontsluiting via de Kapelweg naar de Provincialeweg N284 verbindt het plangebied tevens met de andere kernen Bladel en Eersel en de snelweg A67. Het nabijgelegen Eindhoven is via de A67 in een kwartier te bereiken.
2.2 Planwijzigingen
Dit plan ziet enkel en alleen op een wijziging van het bestemmingplan KBP 2008, herziening 2011, ten aanzien van de twee bouwclusters. In het KBP 2008, herziening 2011, zijn twee woningbouwclusters opgenomen. De woningbouwclusters hebben de bestemming 'Wonen' en meer specifiek de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' en 'specifieke bouwaanduiding - 3' gekregen, waarbinnen respectievelijk 8 en 7 woningen gerealiseerd mogen worden. De aanduidingen bevatten specifieke bouwregels ten aanzien van de oppervlakte, hoogtes en de vorm van de daken van hoofdgebouwen. In de bestemmingsregels zijn daarnaast beperkingen opgenomen met betrekking tot aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen en erf- en terreinafscheidingen en overige bouwwerken.
Voorliggend bestemmingsplan regelt minder dan het vigerende bestemmingsplan (KBP 2008, herziening 2011). Er is nog steeds sprake van twee bouwclusters, maar de regels die daarbinnen gelden zijn veranderd.
Allereerst zijn de woningbouwclusters in voorliggend bestemmingsplan voorzien van meerdere bestemmingen. Zo is in het plan de bestemming 'Verkeer' opgenomen voor het vastleggen van de weg. Daarnaast is de bestemming 'Gemengd' in de clusters opgenomen. Binnen deze bestemming is het niet mogelijk woningbouw te realiseren. Op deze wijze wordt voorkomen dat het aangelegde natuurgebied aan terrein verliest.
Ten tweede bevat voorliggend bestemmingsplan niet de beperkingen die wel zijn opgenomen in het bestemmingsplan KBP 2008, herziening 2011. De beperkingen sluiten niet aan bij de ontwikkelde visie, waarin de intrinsieke waarden van de locatie worden benadrukt. Daarvoor is juist een bestemmingsplan vereist met maximale flexibiliteit. In dit plan ontbreken dan ook regels ten aanzien van de vorm van woningen en de omvang en locatie van aan- en uitbouwen en bijgebouwen.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR), die in maart 2012 is verschenen, zijn door het Ministerie van Infrastructuur & Milieu de principes voor de ruimtelijke inrichting van Nederland vastgelegd. Hoofddoel van de SVIR is Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden.
Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Naast de hoofddoelen heeft het Rijk een keuze gemaakt om de sturingsfilosofie te wijzigen. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.
Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
- Een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport en greenports;
- Over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie of werelderfgoed;
- Een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld het hoofdnetwerk voor mobiliteit (over weg, water, spoor en lucht) en energie, waterveiligheid en de bescherming van gezondheid van inwoners.
Deze drie criteria zijn leidend bij de in de structuurvisie benoemde rijksdoelen en bijbehorende nationale belangen. Voor de gemeente Bladel zijn geen directe rijksdoelen benoemd. Dit rijksbeleid heeft geen directe werking op de ontwikkeling van het plangebied.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR is de "ladder voor duurzame verstedelijking" geïntroduceerd. Deze ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Nut en noodzaak van de ontwikkeling van het plan 'Woonbos' zijn getoetst op basis van de drie treden van de ladder voor duurzame verstedelijking. Zie ook Hoofdstuk 4.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het recent vastgestelde Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen uit de Nota Ruimte en voormalige planologische kernbeslissingen (PKB's) in regelgeving. Deze belangen maken deel uit van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR).
De in de 'Wijziging van het besluit algemene regels ruimtelijke ordening (eerste aanvulling)' opgenomen artikelen worden toegevoegd aan het Barro. De inhoud is gebaseerd op de nieuwe onderwerpen van het ruimtelijke beleid die door het kabinet in de SVIR zijn vastgesteld. Het betreft onderwerpen op het gebied van de hoofdinfrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, het vereenvoudigde regime van de ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid. Het rijksbeleid heeft geen directe werking op de ontwikkeling van het plangebied.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening
De Structuurvisie Ruimtelijke ordening, die 1 januari 2011 in werking is getreden, geeft aan welke ambities de provincie heeft op het gebied van het provinciale ruimtelijke beleid tot 2025 en hoe ruimtelijke ontwikkelingen een plek kunnen krijgen die aansluit bij de kwaliteiten van Brabant. In de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn twee ruimtelijke trends te onderscheiden: de schaalvergroting en de behoefte aan identiteit.
De provincie streeft naar een concentratie van verstedelijking, robuuste en aaneengesloten natuurgebieden, concentratiegebieden voor glastuinbouw en intensieve veehouderijen en voldoende ruimte voor waterberging nu en in de toekomst. De provincie wil duurzaam en zuinig omgaan met de leefomgeving en de ruimte en een goede relatie creëren tussen wonen en werken in de stedelijke omgeving en een groene landelijke omgeving daarbuiten. Bij de vaststelling van deze Structuurvisie zijn de uitwerkingsplannen van het Streekplan 2002 vervallen.
De provincie kiest in haar ruimtelijke beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in deze structuurvisie de 'rode' draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt.
De structuurvisie is samen met de Verordening ruimte (zie volgende paragraaf) een middel om de provinciale ruimtelijke visie op Brabant te realiseren.
Bedrijfsactiviteiten die niet in een (gemengde) woonomgeving passen, dienen gebruik te kunnen maken van uitgeefbare ruimte op bedrijventerreinen. Dit kunnen bijvoorbeeld activiteiten zijn die milieuhinder veroorzaken of een grote verkeersaantrekkende werking hebben. Oneigenlijk gebruik van bedrijventerreinen dient te worden voorkomen, zoals detailhandel of kantoorlocaties op bedrijventerreinen.
Wat betreft de ontwikkeling van bedrijventerreinen ziet de provincie het als een gezamenlijke opgave voor het bedrijfsleven, de betrokken overheden en andere initiatiefnemers, om zorgvuldig met de ruimte om te gaan. Dit kan door middel van inbreiden, herstructureren en intensief / meervoudig gebruik van de ruimte. Het vraagt om maatwerk om de verdere uitwerking per regio of locatie uit te werken. Het ruimtegebruik moet daarbij aansluiten op de specifieke karakteristieken en kwaliteiten van de locatie.
Op afbeelding 1 is de visiekaart behorend bij de structuurvisie te zien. Hierop is het plangebied (zie rood-oranje elips) aangeduid als 'Economisch kenniscluster' en 'Internationale economische as' (paarse zone rondom snelweg).
Afbeelding 1: Visiekaart Structuurvisie 2010, partiële herziening 2014.
3.2.2 Verordening ruimte
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening heeft de provincie Noord-Brabant een verordening opgesteld waarin de provincie aangeeft welke doelen en ambities bereikt moeten worden en welke instrumenten zij wil inzetten. In de Verordening ruimte staan de juridisch bindende regels. De provinciale Verordening ruimte is een concrete uitwerking van de ambities van de provincie Noord-Brabant. Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben in hun vergaderingen van 7 februari 2014 en 14 maart 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten in hun vergadering van 18 maart 2014 besloten onderdelen te wijzigen. De Verordening ruimte 2014 bevat diverse wijzigingen ten opzichte van de Verordening ruimte 2012.
Het plangebied is op de kaart behorend bij de Verordening aangeduid als bestaand stedelijk gebied, kern in het landelijk gebied (het gebied binnen de blauwe omlijning), zie afbeelding 2.
Afbeelding 2: kaart behorend bij de Verordening ruimte 2014.
Artikel 8.1 van de Verordening regelt het zorgvuldig ruimtegebruik binnen het zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling. De zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling zijn landelijke gebieden waar, gelet op de ruimtelijke kwaliteiten, verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden liggen. Uitgangspunt hierbij is dat de ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied zo goed mogelijk wordt benut. Nieuw ruimtebeslag is in principe alleen in dit zoekgebied mogelijk en wanneer wordt voldaan aan de regels die in de Verordening zijn opgenomen over de situering en inrichting van zo'n stedelijke ontwikkeling. De stedelijke ontwikkeling dient aan te sluiten bij bestaand stedelijk gebied of plaats te vinden in een nieuw cluster van stedelijke bebouwing. De aanwezige waarden moeten betrokken worden in de planontwikkeling in het algemeen, en in de weergave van de ruimtelijke inrichting en het stedenbouwkundig ontwerp in het bijzonder.
Een bestemmingsplan dat is gelegen in dit zoekgebied dient in de toelichting een verantwoording te bevatten over de beoogde stedelijke ontwikkeling, waarbij wordt ingegaan op de aspecten als benoemd in artikel 3 Bevordering ruimtelijke kwaliteit, waaronder zorgvuldig ruimtegebruik en de kwaliteitsverbetering landschap. Dit is verankerd in de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (zie ook Hoofdstuk 4). De toelichting van het bestemmingsplan dient verder een verantwoording te geven van de wijze waarop een directe fysieke verbetering van de kwaliteiten van het gebied wordt vormgegeven. Indirecte verbetering middels een financiële bijdrage aan een landschapsfonds is ook mogelijk (artikel 3.2 van de Verordening ruimte). Deze kwaliteitsverbetering of de werking van het fonds is onderwerp van het regionaal ruimtelijk overleg (RRO). Ook moet de toelichting op grond van artikel 4.3 van de verordening ingaan op hoe de afspraken uit het RRO worden nagekomen, op hoe het netto ruimtebeslag zich verhoudt tot deze afspraken en tot de beschikbare harde plancapaciteit, en op hoe zorgvuldig ruimtegebruik wordt bevorderd (en oneigenlijk gebruik wordt tegengegaan).
3.2.3 Overwegingen Woonbos
De fysieke mogelijkheden die de gekozen locatie voor het Woonbos bieden maken dat de keuze om de voorgenomen ontwikkeling juist hier te realiseren, logisch en vanzelfsprekend is. De ontwikkeling van het Woonbos sluit aan op het bestaand stedelijk gebied van Hapert en maakt op grond van de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant ook deel uit van het bestaand stedelijk gebied. Het gebied is al goed ontsloten en de weg door het Woonbos is al aanwezig. In de visie voor de woonclusters zijn de bestaande kwaliteiten en structuren ingepast. De provinciale laddertoets is doorlopen en staat beschreven in Hoofdstuk 4.
Het plangebied voor het Woonbos is bruto circa 2 hectare groot. In de door het KBP en de architect ontwikkelde woonvisie is vooral ruimte geboden aan eigentijdse woningen (vrijstaand, urban villa's, duplexwoningen) en is afgestapt van het traditionele idee van een (rijtes)woning met een eigen tuin en een erfafscheiding. In de visie is een verbinding gelegd tussen de aangelegde natuur aan de rand van Hapert en wonen. Met de ontwikkelde visie behoudt de natuur haar open karakter en loopt deze door ter plaatse van de woonclusters.
In het bestemmingsplan wordt zorgvuldig gebruik van de ruimte bevorderd, zoals ook in de Structuurvisie Ruimtelijke ordening is beschreven. Het Woonbos is een goed voorbeeld van duurzaam en zuinig gebruik van de leefomgeving en de ruimte. Het Woonbos vormt een schakel tussen aan de ene kant de bedrijvigheid die op het KBP wordt gerealiseerd en aan de andere kant de dorpskern van Hapert. Op deze wijze wordt de open en groene ruimte tussen de dorpskern en het bedrijventerrein op een duurzame wijze benut. Met het concept van het Woonbos is daarnaast rekening gehouden met de aanwezige leefomgeving, door de open groene omgeving waarin het Woonbos is gelegen te benadrukken en te beschermen door de wijze van bestemmen.
In vergelijking met het vigerende bestemmingsplan is het maximum toegestane aantal woningen verdubbeld, als gevolg waarvan zuiniger met de ruimte wordt omgegaan. Het bestemmingsplan bevat de randvoorwaarden die nodig zijn om de voorgenomen ontwikkeling in lijn met de visie tot stand te brengen. De gebruiks- en bouwregels voor de woningen binnen het Woonbos staan beschreven in zogenaamde kavelpaspoorten (zie Bijlage 2 voor twee voorbeelden van kavelpaspoorten ten behoeve van het Woonbos). Deze kavelpaspoorten binden de kopers van de kavels aan bepaalde regels en afspraken, zodat het specifieke karakter van het Woonbos behouden blijft. In de kavelpaspoorten wordt voortgeborduurd op de bestemmingsregels en wordt ingegaan op de bebouwings- en inrichtingsmogelijkheden van de afzonderlijke kavels, bijvoorbeeld de situering van het hoofd- en bijgebouw en de tuin, de daksoort en de minimale afmetingen van de inrit en parkeervoorziening op eigen terrein.
3.2.4 Conclusie
De ontwikkeling van het Woonbos leidt ertoe dat er een geleidelijke overgang ontstaat van de kern van Hapert naar het Kempisch Bedrijvenpark. Er is ruimte voor de ontwikkeling van het Woonbos, zowel fysiek als financieel en er is een behoefte. De mogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan biedt, sluiten niet aan bij die behoefte. De nieuw ontwikkelde visie sluit wel aan op de behoefte, als gevolg waarvan de gemeente Bladel de ontwikkelde visie van het KBP en architect Van der Sande in het bestemmingsplan heeft vervat. Met bovenstaande toelichting wordt voldaan aan de eisen die gesteld worden aan het realiseren van maximaal 30 woningen.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Metropoolregio Eindhoven
De gemeente Bladel maakt onderdeel uit van de Metropoolregio Eindhoven. Binnen de Metropoolregio Eindhoven werken 21 gemeenten samen om de regio verder te ontwikkelen. Samen vormen de gemeenten een toptechnologische regio waar het goed wonen en leven is. Internationaal wordt dat ook erkend en heeft de regio een geweldige reputatie als Brainport en 'de slimste regio van de wereld'. De regio moet zich blijven ontwikkelen, de welvaart en het welzijn van onze regio verbeteren.
Voor elke regionale opgave is een opdracht geformuleerd. Deze opdracht wordt uitgevoerd door een werkplaats. De werkplaats Wonen bestaat uit een groep van enthousiaste deskundigen, die regelmatig bijeenkomt om na te denken over wat goed is voor de regionale opgave. Zij zien voor zichzelf als opdracht om goed onderbouwde, creatieve en vernieuwende adviezen te geven aan de regio.
Om een economische wereldspeler te kunnen zijn, is het belangrijk om als regio aantrekkelijke woningen en een goede woonomgeving aan te kunnen bieden. De regio wil een evenwichtige en toekomst-bestendige woningmarkt voor de inwoners:
- met een sterk stedelijk én een sterk landelijk gebied;
- met een gevarieerd aanbod van woningen, woonmilieus en voorzieningen;
- met oog voor kwaliteitsverbetering, verduurzaming en levensloopbestendigheid van de woningvoorraad als geheel;
- met aandacht voor de mogelijkheden om leegstaand en leeg komend vastgoed (beter) te benutten;
- met een goede samenwerking en afstemming tussen alle woningmarktpartijen.
3.3.2 Kwalitatief Woonbehoefteonderzoek Gemeente Bladel
Uit de Gemeentelijke rapportage woonbehoefteonderzoek Zuid-Oost-Brabant 2014 van maart 2015 komen de onderstaande kwalitatieve woonbehoeftes in de gemeente Bladel naar voren. Het ligt voor de hand dat de verdeling EG (eengezinswoning) en MG (meergezinswoning) alleen geldt voor de kernen Bladel en Hapert:
Tabel 1: Kwalitatieve woonbehoefte gemeente Bladel 2014
Soort | Theoretisch tekort | Verhouding |
Huur goedkoop/middelduur | 300 | 33% |
Huur duur | 170 | 18% |
Koop goedkoop/middelduur | 450 | 49% |
Koop duur | 0 | 0% |
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Woningbouwprogramma 2015-2025
De invulling van het Woningbouwgramma (WBP) is, binnen beleidskader 15 uit de Woonvisie 2012, opgedragen aan het college. Op basis van dit beleidskader is in de Begroting 2015 nog het indicatieve WBP 2015-2025 (562 woningen) opgenomen. Dit was nog gebaseerd op de provinciale Bevolkings- en woningbehoefte-prognose uit 2011. Op basis van de provinciale prognose 2014 volgt een ruimer WBP.
Vooruitlopend op de vaststelling van de Woonvisie 2016 is het WBP 2015-2025 opgesteld. Dit WBP is in de gemeenteraad van 2 juli 2015 (R2015.061) ter kennisneming van de raad gebracht.
Op basis van de in 2014 uitgevoerde actualisatie van de Bevolkings- en woningbehoefteprognose geldt voor de gemeente Bladel een prognose van 720 te realiseren woningen in de periode 2015-2025 (vanaf peildatum 1 januari 2015).
Met voorliggend plan wordt gedeeltelijk invulling gegeven aan de geactualiseerde woningbehoefteprognose voor de gemeente Bladel. Met het plan worden maximaal 30 nieuwe woningen aan het woningbestand van de gemeente toegevoegd. Gezien de situering van het plangebied en de eisen die worden gesteld aan de te realiseren woningen, is het Woonbos een plan dat zich onderscheidt van andere nieuwbouwprojecten vanwege de hoge kwaliteit, zowel qua ligging als kwaliteit van de woningen.
3.4.2 Woonvisie Gemeente Bladel 2016
De gemeente Bladel heeft op 7 juli 2016 de Woonvisie Gemeente Bladel 2016 'De juiste woning op de juiste plek!' vastgesteld en deze is op 31 augustus 2016 in werking getreden. In de woonvisie heeft de gemeente 5 ambities opgenomen ten aanzien van wonen. In het kort houden de ambities het volgende in:
- De gemeente kiest voor kwaliteit in plaats van kwantiteit;
- Ten aanzien van de vergrijzende bevolking: Bij nieuwe initiatieven in principe alleen meewerken indien 100% van de toe te voegen woningen wordt voorzien van het certificaat Basispakket Woonkeur. De gemeente wil mensen met een zorgvraag dusdanig faciliteren en de bewustwording stimuleren dat men zo lang mogelijk thuis, in hun eigen wijk of kern (zelfstandig) kan blijven wonen;
- Ten aanzien van groepen die zelf niet of onvoldoende kunnen zorgdragen voor huisvesting: Bij nieuwe initiatieven in principe alleen medewerking verlenen als wordt voldaan aan de kwalitatieve verhouding van 51% (grondgebonden) huurwoningen en 49% goedkope en middeldure koopwoningen;
- Ten aanzien van starters: Bij herontwikkelingen en transformatie zal meer sprake zijn van maatwerk om de ontwikkeling überhaupt mogelijk te maken. Om te komen tot duurzame starterswoningen worden hieraan maximale oppervlaktematen verbonden.
- De gemeente wil de leefbaarheid in de kleine kernen stimuleren en faciliteren. Iedere kern heeft zijn specifiek karakter en vraagt maatwerk. Onder plannen voor transformatie en nieuwbouwontwikkelingen zal concrete behoefte moeten liggen.
Om bovenstaande ambities te kunnen waarmaken heeft de gemeente een aantal beslispunten vastgesteld. Hieronder volgen een aantal beslispunten die van belang zijn voor de ontwikkeling van het Woonbos:
1. Positieve medewerking bij transformatie van plannen, splitsen van (incourante) woningen en boerderijen in meerdere woningen, andere woonvormen, initiatieven op het gebied van zorg, waarbij kwalitatief wordt ingezet op Woonkeur, huurwoningen en woonruimte voor 1- en 2-persoonshuishoudens;
2. Mensen bewuster maken van de mogelijkheden om langer (zelfstandig) in hun huis en vertrouwde omgeving te kunnen blijven wonen en te anticiperen op een mogelijk toekomstig leven met beperkingen, zoals folders, publicaties, www.wonenopleeftijd.nl, et cetera;
3. In samenwerking met GOW Welzijnswerk kan een gratis en vrijblijvend woonadvies worden aangeboden;
4. Overgaan tot het opleggen van het Basispakket Woonkeur in alle kernen van de gemeenteBladel. Dat betekent dat wordt meegewerkt aan nieuwe initiatieven, mits 100% van de toe te voegen woningen wordt voorzien van het certificaat Basispakket Woonkeur. In de kernen van Bladel en Hapert moet bovendien daarvan 50% aan het certificaat Woonkeur Pluspakket Zorg voldoen.
De gemeente Bladel kiest er met de uitwerking van de woonvisie voor om in te zetten op kwaliteit in plaats van kwantiteit. Binnen de opgave wordt ondanks de verdichting toch een kwaliteitsslag gemaakt. Door de toevoeging van woningen worden andere woontypologieën mogelijk gemaakt dan de traditionele woonvormen. In het Woonbos zal geen standaard rijtjeswoning of twee-onder-een-kap woning verrijzen met afgebakende tuin. Er is gekozen voor eigentijdse woonvormen, zoals een duplexwoning, urban villa of meergeneratiewoning.
Meergeneratiewoningen sluiten aan op de ambitie van de gemeente om mensen bewuster te maken van de mogelijkheid om langer zelfstandig in de eigen woning te blijven wonen. Met een meergeneratiewoning krijgt men de mogelijkheid in te spelen op de toekomst, wat de gemeente getuige de hierboven genoemde Woonvisie en beslispunten ook graag ziet gebeuren.
Hoewel de doelgroep van het Woonbos niet direct de doelgroep is waar de woonvisie zich primair op richt, is het wel mogelijk om mee te werken aan andere initiatieven die het woningbouwklimaat van de gemeente bevorderen. (beslispunt 9E van de Woonvisie). Door de bouw van deze woningen zal ook de doorstroming van andere woningen op gang komen waardoor indirect wordt bijgedragen aan de doelgroepen uit de woonvisie.
Daarnaast biedt het Woonbos een ruimtelijke kwaliteit die elders binnen de gemeente niet gevonden kan worden. Deze kwaliteit zit niet alleen in de kwaliteit van de woningen zelf, maar zeker ook in de kwaliteit van de directe omgeving: een open en natuurlijk gebied tot aan de gevels van de woningen. Binnen de visie van het Woonbos is daarnaast ingezet op meer gemeenschappelijkheid en het delen van de omgeving. Op deze manier vormen de woningen geen barrière voor de natuur, maar loopt de natuur door het plangebied heen. Het plangebied krijgt daarmee een sterk eigen karakter.
Doordat de ontwikkeling een aanvulling is op het woonaanbod binnen de gemeente Bladel, een mogelijkheid biedt aan ouderen om langer thuis te blijven wonen en zorgt voor doorstroming van andere woningen binnen de gemeente Bladel sluit de ontwikkeling aan op de Woonvisie van de gemeente Bladel.
3.4.3 Welstandsbeleid
De welstandsnota van de gemeente Bladel is op 17 maart 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin zijn criteria geformuleerd waaraan ruimtelijke plannen moeten worden getoetst. Doel van de welstandsnota is het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit van de gebouwde omgeving en het openbaar gebied in stedenbouwkundig, cultuurhistorisch, architectonisch en landschappelijk opzicht.
De gemeente Bladel streeft naar modernisering en vereenvoudiging van het welstandsbeleid. De doelstelling is het creëren van een vereenvoudigde, overzichtelijke welstandsnota, waarbij de huidige en gewenste beeldkwaliteit blijft gewaarborgd. Om dit te bereiken is in de welstandsnota het volgende doorgevoerd:
- Vereenvoudiging van de bebouwingstypen;
- Concrete welstandscriteria per bebouwingstype;
- Welstandsniveaus zijn komen te vervallen;
- Er zijn, waar mogelijk, welstandsvrije gebieden aangewezen;
- De 'sneltoetscriteria' zijn aangepast op de Wabo.
De gemeente Bladel bestaat uit verschillende woon- en werkgebieden die ieder eigen stedenbouwkundige en architectonische eigenschappen bezitten. Binnen de woon- en werkgebieden wordt een aantal bebouwingstypen onderscheiden. De karakteristieken van de bebouwingstypen worden in het Gebiedsgericht deel van de Welstandsnota beschreven.
Bij de beschrijving van de bebouwingstypen zijn de kenmerken van het betreffende bebouwingstype beschreven. Hierbij wordt aangegeven met welke bebouwingsgebonden aspecten rekening moet worden gehouden bij de ontwikkeling van bouwplannen en hoeveel vrijheid er is om daarvan af te wijken. De beschrijving van de bebouwingstypen is geldend voor de gehele gemeente Bladel.
De ligging van het plangebied, in combinatie met de visie van architect Joost van der Sande (zie Bijlage 1 De Nieuwe Wildernis), geeft het Woonbos een sterk eigen karakter. De natuur geeft het gebied een wijdse uitstraling, die met behulp van het concept van de architect wordt opgevuld met een 'open' woongebied. Het woongebied wordt gekenmerkt door een typische inrichting, zonder afgebakende tuinen en rijtjeswoningen, maar met villa-achtige bebouwing met eigentijdse kenmerken. Voorbeelden hiervan zijn een duplexwoning, ecolodge, urban villa en een meergeneratiewoning (zie de referentiebeelden hieronder).
Afbeelding 3 tot en met 8.
Hoofdstuk 4 Onderbouwing Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
4.1 De Ladder
Naast de onderbouwing van de ruimtebehoefte op gemeentelijk en regionaal niveau, dient bij ruimtelijke plannen tegenwoordig ook de 'ladder voor duurzame verstedelijking' te worden toegepast. De ladder bestaat uit 3 treden, die hieronder worden doorlopen. De twee woonclusters worden wat verkleind ten opzichte van het bestemmingsplan KBP 2008, maar er komen meer woningen in te staan, maximaal 30 woningen in totaal.
4.2 Trede 1 - Bepalen Regionale Vraag Naar Ruimte
Geconcludeerd kan worden dat er in de regio Brabantse Kempen een concrete vraag is naar extra woningen. Meer specifiek blijkt er behoefte aan wonen aan de rand van de natuur, in eigentijdse en niet al te grote woningen met een (gemeenschappelijke) tuin. Voorliggend plan biedt die mogelijkheid. Uit gesprekken met geïnteresseerden is gebleken dat er ruimte interesse bestaat voor de ontwikkelde visie. Door het geringe aantal woningen dat maximaal mogelijk is, blijft men ruim binnen de regionale en plaatstelijke behoefte (zie hiervoor paragraaf 3.3.1 en 3.4 van de toelichting).
Gesteld kan worden dat in het geval van de ontwikkeling van het Woonbos geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, omdat ook in het vigerende bestemmingsplan de mogelijkheid wordt geboden tot het bouwen van woningen. De (boven- en ondergrondse) infrastructuur is zelfs al aanwezig. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State kijkt hier echter anders tegenaan, omdat met voorliggend bestemmingsplan het maximaal toegestane aantal woningen wordt opgeschroefd (de bouwmogelijkheden nemen toe) en er nieuwe bestemmingen binnen de woonclusters worden opgenomen (ABRvS 25 juni 2014, nr. 201310004/1/A1 en ABRvS 4 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3390, gepubliceerd in JOM 2015/1056). Om die reden wordt hieronder toch trede 2 toegepast.
4.3 Trede 2 - Bestaand Stedelijk Gebied
In het kader van de tweede trede komt de vraag aan de orde of de regionale behoefte is op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied. Het gebied waarbinnen de woonclusters zijn gelegen is in de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant aangewezen als bestaand stedelijk gebied. Voor de te bouwen woningen wordt dus ook geen nieuw stedelijk gebied ontwikkeld, maar wordt het bestaande stedelijke gebied benut.
De gemeente Bladel heeft in de structuurvisie daarnaast aangegven dat de kern van Hapert in zuidelijke richting een duidelijke afronding kent. De ontwikkeling van het Kempisch Bedrijvenpark brengt daar een grote verandering in. In de structuurvisie is dit ook meegenomen: dorpsuitbreiding in zuidelijke richting, tussen de dorpskern en de bedrijvigheid, biedt hier een kans om voor een kwalitatief goede overgang te zorgen. Door ontwikkeling van de woonclusters wordt hier invulling aan gegeven en wordt efficiënt met de beschikbare ruimte omgesprongen, temeer daar de woonclusters al bouwrijp zijn gemaakt in het kader van het vigerende bestemmingsplan.
Woningbouw volgens de door het KBP opgestelde visie zal daarnaast de kwaliteit van het gebied vergroten, doordat de woningen wegvallen in het aangelegde natuurgebied en de zo gewenste overgang tussen de dorpskern en de bedrijvigheid ontstaat.
Naast het feit dat de ruimte beschikbaar is, blijkt ook dat herontwikkeling van de woonclusters wenselijk is. Er blijkt geen markt voor het oorspronkelijke plan met betrekking tot de woonclusters. De kavels en bijbehorende bouwsom passen niet binnen de omgeving, omdat voor dat bedrag nagenoeg ieder ander pand de nabijgelegen kernen kan worden gekocht. De financiële crisis heeft er daarnaast voor gezorgd dat men anders is gaan denken over wonen en leven (zie hiervoor paragraaf 1.2 van de toelichting). Door deze veranderingen is het noodzakelijk dat er visie is opgesteld waarin rekening wordt gehouden met de veranderingen: kleinere kavels, kleinere woningen, groener en socialer en toch ook exclusief.
In het vigerende bestemmingsplan is een harde plancapaciteit van 15 woningen opgenomen. Realisatie van 30 woningen is op basis daarvan niet mogelijk, als gevolg waarvan een wijziging van het bestemmingsplan is vereist.
De wijziging met betrekking tot de woonclusters is tevens financieel haalbaar. De grond is al bouwrijp gemaakt. Er worden daarnaast meer woningen geplaatst binnen dezelfde oppervlakte. Bouwkavels en woningen zullen kleiner zijn, maar kwaliteit en exclusiviteit blijft het uitgangspunt. De financiële haalbaarheid komt dan ook niet in gevaar.
Gezien de (financiële) haalbaarheid van de ontwikkeling binnen de woonclusters, de bouwrijpe grond en het feit dat de clusters zijn gelegen binnen bestaand stedelijk en nog niet benut gebied, ligt de keuze voor woningbouwontwikkeling op deze locatie voor de hand. Ook de aanwezigheid van de bedrijvigheid is een voordeel.
4.4 Trede 3 - Bouwen Buiten Bestaand Stedelijk Gebied
Omdat in Trede 2 - Bestaand stedelijk gebied is geconstateerd dat de ontwikkeling plaatsvindt binnen bestaand stedelijk gebied, is het niet nodig trede 3 - bouwen buiten bestaand stedelijk gebied, nog te doorlopen.
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Aan het bestemmingsplan plan ligt geen vastomlijnd stedenbouwkundig plan ter grondslag. Aanleiding voor het bestemmingsplan is de visie van de architect (zie tevens Bijlage 1) met als thema "De nieuwe wildernis; een visie op wonen en leven".
Uitgangspunten in de visie zijn:
- Niet aanbod- maar vraaggestuurd;
- Van een statisch naar een dynamisch plan;
- Van gewoon naar bijzonder en onderscheidend;
- Van een woonvisie naar een visie op wonen & leven;
- Meer natuur toevoegen door anders te ontwikkelen;
- Minder volume bouwen en de ruimte effectiever benutten. Duurzaam leven, wonen, werken en bouwen;
- Door benadrukking van de intrinsieke kwaliteiten van de locatie en sterke punten van het wonen in dit plan, is er een bovenregionale aantrekkingskracht;
- Exclusiever maar socialer huisvesten door meer mensen te laten genieten van deze bijzondere locatie;
- Verlaging van de kavelprijzen; méér "kavels" maar wel substantieel minder bebouwing;
- Sterke promotie van deze bijzondere locatie;
- Aanbieden van bijzondere woonconcepten.
Afbeelding 9.
Een vaststaand gegeven in het plan is het maximum aantal wooneenheden dat gesteld is op 30. De typologie en vorm van de woningen is geheel vrij gelaten. Het is aan de architect hoe de verschillende woonvlekken worden ingericht. Bovenstaande visualisering is dan ook niet meer dan een suggestie. Hierin zijn diverse uitvoeringen mogelijk waarbij ook wordt ingestoken op gezamenlijk eigendom van terreinen. Het streven hierbij is het tegengaan van strak afgebakende tuinen met schuttingen en verrommeling door bijgebouwen.
Afbeelding 10 tot en met 15.
5.2 Ruimtelijke Kwaliteit
Wanneer men kijkt naar de ligging en de natuurlijke kenmerken van het plangebied, heeft het Woonbos een sterk eigen karakter. Het eigen karakter van het plangebied wordt daarnaast versterkt door de woonvisie die voor het gebied is ontwikkeld.
Het Woonbos ligt ingesloten tussen de bedrijven van het KBP en de dorpskern van Hapert. In het plangebied is een open natuurgebied aangelegd. In het voor het plangebied ontwikkelde woonconcept wordt gebruik gemaakt van de natuurlijke kenmerken van het gebied. Het plangebied biedt ruimte aan maximaal 30 woningen, verdeeld over twee woonvlakken. Op grond van het concept zal het plangebied zijn open karakter behouden, door bijvoorbeeld geen omheinde tuinen toe te staan in het plangebied (geen erfafscheidingen). Dit zorgt ervoor dat zichtlijnen niet worden onderbroken door, maar doorlopen in de omliggende natuur. Daarnaast zullen er in het plangebied geen traditionele rijtjeswoningen of twee-onder-een-kapwoningen verrijzen, maar urban villa's, ecolodges, duplexwoningen en meergeneratiewoningen. Ondanks dat het aantal woningen in het plangebied met voorliggend bestemmingsplan wordt verdubbeld in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan, blijft de ruimtelijke kwaliteit met behulp van het ontwikkelde concept gegarandeerd.
Hoofdstuk 6 Onderzoek Planeffecten
Het bestemmingsplan voorziet in het toelaten van extra woningen verdeeld over twee bouwvlekken die reeds bestemd zijn voor wonen.
De milieu-effecten, waaruit blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening, zijn reeds onder het vigerende plan onderzocht. Het bestemmingsplan voorziet in feite slechts in het ter plaatse toestaan van extra woningen. Er wordt niet verwacht dat deze ontwikkeling milieu-effecten heeft die niet reeds onder het vigerende bestemmingsplan zijn voorzien. Dit betekent dat een onderzoek naar de effecten maar in zeer beperkte mate nodig is. Ten aanzien van de natuur, parkeren en de waterhuishouding en verkeer is wel opnieuw gekeken naar de effecten.
6.1 Natuur
6.1.1 Algemeen
In het kader van de gewijzigde plannen ten aanzien van het Woonbos, is onderzocht wat de effecten van de gewijzigde plannen zijn op de natuur in het plangebied en wat de gevolgen van de ontwikkeling zijn voor de natuur in de omgeving (zie Bijlage 3).
Er is daarnaast ook gekeken naar de effecten van de veranderde wet- en regelgeving met betrekking tot natuur en welke gevolgen dit heeft voor de ontwikkeling van het Woonbos. Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. In deze wet worden de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet geïntegreerd, maar daarbij vinden ook een aantal wijzigingen plaats.
Zo wordt na inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming de provincie het bevoegd gezag. De provincies maken dan de afwegingen voor de vergunningen en ontheffingen. Gemeenten hebben een loketfunctie en handhavingstaken. Net als nu, is het straks mogelijk om een natuurvergunning 'aan te haken' bij een aanvraag omgevingsvergunning, maar dat is geen verplichting.
Met de komst van de Wet natuurbescherming vervalt daarnaast de bescherming van Beschermde natuurmonumenten. Op het gebied van Natura-2000 verandert er weinig. De bescherming van soorten verandert echter wél als gevolg van de Wet natuurbescherming. Er geldt een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren, wat inhoudt dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor flora en fauna, in redelijkheid zoveel mogelijk worden nagelaten of dat men maatregelen neemt om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen. Er zijn soorten die onder de huidige wetgeving beschermd zijn, maar onder de Wet natuurbescherming niet meer (bijvoorbeeld de kleine modderkruiper). Andersom bevat de lijst van beschermde soorten na inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming ook nieuwe soorten (zoals de haas en de bosmuis).
6.1.2 Resultaten ecologisch onderzoek
Flora- en faunawet
Vanuit de Flora- en faunawet zijn er mogelijk belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkelingen van de woonkavels binnen het plangebied. Er zijn beschermde soorten aanwezig of te verwachten binnen de invloedssfeer van de voorgenomen maatregelen. Het gaat om de volgende beschermde soorten:
- diverse algemeen beschermde soorten, welke beschermd zijn onder tabel 1 behorend bij de Flora- en faunawet, komen in het plangebied voor. Ten aanzien van deze soorten geldt een vrijstelling van ontheffingsplicht, gelet op het voornemen voor het uitvoeren van een ruimtelijke ontwikkeling;
- binnen de invloedssfeer van de voorgenomen werkzaamheden bevindt zich het leefgebied van de alpenwatersalamander, welke is beschermd conform artikel 3.10 (andere soorten) van de Wet natuurbescherming. Door het tijdig nemen van mitigerende maatregelen conform een goedgekeurde gedragscode, zijn eventuele tijdelijke effecten te ondervangen. Indien niet mogelijk, dan geldt een ontheffingsplicht Wet natuurbescherming;
- tijdens de realisatie dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van broedvogels gedurende het broedseizoen (globaal half maart – augustus). Alle broedgevallen zijn namelijk beschermd tijdens het broedseizoen. Van belang is dat broedende vogels niet verstoord worden gedurende deze periode. Door in de planning rekening te houden met het broedseizoen of door het tijdig nemen van werende maatregelen, wordt de kans verkleind dat vogels zich vestigen in het plangebied en deze worden verstoord ten gevolge van de uitvoering van werkzaamheden.
Naast bepalingen voor specifiek aangewezen soorten geldt krachtens artikel 2 van de Flora- en faunawet de algemene zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Via deze wet wordt eenieder mede verantwoordelijk gesteld voor de zorg en bescherming van flora en fauna en dient men geen handelingen uit te voeren die opzettelijk soorten kunnen aantasten.
Wet natuurbescherming
Er zijn geen negatieve effecten te verwachten op soorten die beschermd zullen worden onder de nieuwe Wet natuurbescherming. De overgang van de Flora- en faunawet naar de Wet natuurbescherming leidt niet tot de noodzaak voor nader onderzoek of het nemen van vervolgstappen.
Natuurbeschermingswet
Gelet op de verkeersaantrekkende werking van de voorgenomen ontwikkeling zijn vermesting en verzuring als gevolg van een toename van stikstofdepositie niet op voorhand uit te sluiten. De effecten vanuit verzuring en vermesting op de instandhoudingsdoelstellingen van omliggende Natura 2000-gebieden kunnen op voorhand niet worden uitgesloten. Hiervoor dient in het kader van de Programma Aanpak Stikstof (PAS) een nadere stikstofdepositieberekening te worden uitgevoerd.
Natuurbeleidskaders
Ontwikkelingen binnen of in de nabijheid van Natuurnetwerk Nederland-gebieden (NNN-gebieden) in de provincie Noord-Brabant, mogen geen afbreuk doen aan de wezenlijke kenmerken en waarden van een NNN-gebied. Gelet op de verkeersaantrekkende werking van de voorgenomen ontwikkeling zijn effecten als vermesting en verzuring als gevolg van een toename van stikstofdepositie op omliggende NNN gebieden niet uit te sluiten. Effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het gebied zijn hierdoor niet op voorhand uit te sluiten waardoor nadere uitwerking van het nee, tenzij-principe noodzakelijk is.
Wet- en regelgeving houtopstanden
In het plangebied zijn géén houtopstanden aanwezig die onder de Boswet vallen. Mogelijk bevindt zich in het plangebied van de westelijk gelegen kavel een boom die vergunningplichtig is bedoeld volgens de APV van de gemeente Bladel.
Conclusie
De resultaten van het onderzoek wijzen uit dat in het kader van de PAS, de effecten van de verkeersaantrekkende werking van de voorgenomen ontwikkeling op de aanwezigheid van stikstofgevoelige habitattypen in nabijgelegen Natura 2000-gebieden, nader bepaald dienen te worden met behulp van stikstofdepositieberekeningen (Aerius Calculator).
Deze berekeningen zijn in februari 2017 uitgevoerd (zie Bijlage 4). De berekeningen tonen aan dat directe effecten als verdroging, vernatting, optische verstoring, licht- en geluidsverstoring op voorhand zijn uitgesloten. Daarnaast blijkt uit de berekeningen dat de toename van stikstofdepositie in de daarvoor gevoelige gebieden als gevolg van het project verwaarloosbaar is. Activiteiten die een geringe depositie veroorzaken zijn toelaatbaar zonder vergunning en zonder toedeling van ontwikkelingsruimte. Daarmee is voldoende gewaarborgd dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is in het licht van de Wet natuurbescherming.
6.2 Water
Voor de uitwerking van de waterhuishouding zijn waar mogelijk de uitgangspunten gehanteerd zoals opgesteld in het waterhuishoudingsplan d.d. 2008 (Zie hiervoor tevens het onderdeel Woonbos in Bijlage 5). In het noordelijk deel van het plangebied KBP wordt ruimte geboden aan circa 38 ha. natuurgebied, hierbinnen is ruimte voorzien voor het Woonbos. Dit noordelijke deel is het meest laag gelegen deel van het plangebied KBP en derhalve van nature geschikt voor de opvang van hemelwater. Het hemelwater van het Woonbos wordt gescheiden afgevoerd van de afvalwaterafvoer van de woningen. Aangezien het woonkavels betreft hoeft geen voorzuivering van het afstromende hemelwater toegepast te worden alvorens het afstroomt naar de buffer op oppervlaktewater. Vanuit de buffer kan het hemelwater infiltreren of vertraagd afstromen via het Wagenbroeks Loopje.
Om vervuiling door afstromend hemelwater te beperken gelden de volgende richtlijnen:
- voorkomen gebruik van vervuilende (uitlogende) bouwmaterialen;
- voorkomen/beperken gebruik van chemische onkruidbestrijdingsmiddelen;
- beperken strooien bij gladheid;
- tegengaan van autowassen op de kavels en op straat;
- goede communicatie richting de toekomstige gebruikers (folder, informatie in koopcontract, plaatsing bordjes).
Ontwatering
Ter plaatse van het Woonbos komen hoge grondwaterstanden voor tot net onder maaiveld. Uitgaande van een gemiddelde GHG van 28,35 m +NAP en een minimale ontwateringsdiepte van 0,7 m (secundaire wegen en bouwen met kruipruimte) dient het gebied globaal opgehoogd te worden tot 29,05 m +NAP. De kavels zijn bouwrijp en de ophoging heeft inmiddels ook al plaatsgevonden.
Benodigde watercompensatie
Op basis van de oppervlakken volgens de nieuwe verkaveling is de benodigde watercompensatie berekend conform compensatie van 600 m3/ha. Hierbij is uitgegaan van 30% verharding op de kavels met een enkel bouwvlak (kavel 1 t/m 4, 9 t/m 12) en 35% verharding voor de percelen met twee bouwvlakken (kavel 5 t/m 8,13,14 en 15). De berekening is in tabel 2 weergegeven.
Tabel 2: Oppervlakken Woonbos en benodigde watercompensatie
Onderdeel | Oppervlak [m2] | Verharding [%] | Oppervlakte verhard [m2] | Watercompensatie [m3] |
Percelen* | 15.223 | 30/35 | 3.816 | 229 |
Bebouwing | 3.540 | 100 | 3.540 | 212 |
Wegen | 1.600 | 100 | 1.600 | 96 |
Totaal | 20.363 | n.v.t. | 8.956 | 537 |
Beschikbare waterberging in het plan
In het huidige inrichtingsplan (versie 13-11-2015) is in het noordelijk deel van het plangebied in waterberging voorzien in een tweetal waterbuffers en oppervlaktewater, zie afbeelding 16. Hiernaast zijn langs de huidige wegen in het Woonbos bestaande greppels aanwezig welke in het ontwerp worden gehandhaafd. Voor het beschikbare wateroppervlak is uitgegaan van bergingscapaciteit boven de GHG. Omdat het plan uit een oostelijk en westelijk deel bestaat is voor beide plannen de beschikbare watercompensatie afzonderlijk bekeken. In tabel 3 is de berekening van de watercompensatie opgenomen.
Afbeelding 16: Opzet waterstructuur Woonbos.
Tabel 3: Beschikbare watercompensatie.
Onderdeel | Benodigde watercompensatie [m3] | Beschikbaar wateroppervlak greppels [m2] | Beschikbaar in greppels [m3] | Nog bergen in buffers/oppervlaktewater [m3] |
Woonbos west | 297 | 267 | 67 | 231 |
Woonbos oost | 240 | 610 | 153 | 87 |
Totaal | 537 | n.v.t. | 219 | 318 |
Van hemelwater afkomstig van het Woonbos zal nog 318 m3 geborgen moeten worden in de buffers of oppervlaktewater. Dit is beschikbaar in de waterbuffers, te zien op afbeelding 16. Het hemelwater kan worden afgevoerd naar deze buffers. Het gebied rondom het Woonbos is ingericht als natuurgebied met daarin opgenomen de functie waterberging ten behoeve van het Woonbos. Derhalve is er ruim voldoende open water beschikbaar, waarin de benodigde waterberging kan worden gevonden.
6.3 Archeologie
Ten aanzien van het onderdeel archeologie kan worden aangesloten bij het archeologisch onderzoek dat is gedaan in het kader van het bestemmingsplan KBP 2008. Uit het Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek van oktober 2006 en het Inventariserend veldonderzoek (karterende fase) van november 2007 blijkt dat binnen het plangebied van het Woonbos geen aanvullend archeologisch onderzoek nodig is. Het onderdeel archeologie vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling van het Woonbos.
6.4 Geur
Onder het vigerende bestemmingsplan is het Woonbos reeds bestemd als woongebied. In dat opzicht treedt dan ook geen verandering op. Omdat echter het aantal woningen dat binnen het plangebied mag worden gerealiseerd als gevolg van de bestemmingsplanwijziging toeneemt van maximaal 15 woningen naar maximaal 30 woningen, is het ook nodig opnieuw na te gaan of de geurbelasting van een veehouderij op de woningen (een woning is een geurgevoelig object) binnen de toegestane normen blijft. Dit wordt gedaan door na te gaan wat de emissie van geurstoffen is (odour units per kubieke meter lucht = OUe/m³).
Om te achterhalen welke norm van toepassing is op het plangebied, dient te worden gekeken in de Wet geurhinder en veehouderij. Daarin staat, in artikel 3, aangegeven welke hoeveelheid odour units per kubieke meter lucht maximaal zijn toegestaan in het kader van een omgevingsvergunning:
- a. maximaal 3,0 OUe/m³ binnen een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom;
- b. maximaal 14,0 OUe/m³ binnen een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom;
- c. maximaal 2,0 OUe/m³ buiten een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom;
- d. maximaal 8,0 OUe/m³ buiten een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom.
Het plangebied is gelegen in het concentratiegebied Zuid (zie hiervoor bijlage I behorende bij de Meststoffenwet) en is daarnaast gelegen buiten de bebouwde kom. Op grond van artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij kan bij gemeentelijke verordening worden bepaald dat binnen een deel van het grondgebied een andere waarde van toepassing is dan die hierboven zijn genoemd. De gemeente Bladel heeft van deze mogelijkheid gebruikt gemaakt en heeft voor het 'Invloedsgebied Buitengebied' een afwijkende maximale waarde vastgesteld voor geurbelasting van een veehouderij op voor geurgevoelige objecten van 10 OUe/m³ (Verordening geurhinder en veehouderij 2014, gemeente Bladel).
Ter voorbereiding op de vaststelling van het bestemmingsplan KBP 2008 is onder andere nagegaan wat de effecten van de woningen in het Woonbos zijn op omliggende veehouderijen. Ten behoeve van het bestemmingsplan KBP 2008 is komen vast te staan dat de rechten van de veehouderijen aan de Ganzestraat 40 en 42 door de komst van het Woonbos worden gerespecteerd.
Aangezien de te hanteren norm zowel bij de vaststelling van het bestemmingsplan KBP 2008 als het bij voorliggende bestemmingsplan maximaal 10 OUe/m³ bedraagt, kan worden gesteld dat de situatie ongewijzigd is gebleven en kan worden geconcludeerd dat de rechten van de veehouderijen aan de Ganzestraat 40 en 42 worden gerespecteerd. Hierbij dient nog te worden opgemerkt dat de veehouderijen aan de Ganzestraat 40, 40a en Rotten ongenummerd zullen verdwijnen.
De conclusie is dan ook dat het onderdeel geur geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van het Woonbos.
6.5 Bedrijven En Milieuzonering
In vergelijking met het vigerende bestemmingsplan blijft de afstand tot bedrijvigheid rondom het Woonbos onveranderd. De woonvlekken van het voorliggende plan komen ook in het vigerende bestemmingsplan terug. De locatie blijft hetzelfde, alleen neemt het aantal woningen binnen de woonvlekken toe.
De bedrijvigheid in de directe omgeving van het Woonbos is ook ongewijzigd gebleven. Het vigerende bestemmingsplan biedt ruimte aan bepaalde categorieën bedrijvigheid. Hier heeft geen wijziging in plaats gevonden.
Gesteld kan worden dat er nog steeds sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
6.6 Geluid
Voor het onderdeel geluid is in eerste instantie gekeken naar de effecten van het motorcrossterrein op het Woonbos. Het Woonbos ligt op ruim 400 meter afstand van de geluidszone behorend bij het motorcrossterrein.
De woningen binnen het Woonbos liggen daarnaast op een afstand van minimaal 250 meter van de provinciale weg N284. De provinciale weg N284 is een zogenaamde hoofdweg bestaande uit twee rijstroken (in beide richtingen één), gelegen in buitenstedelijk gebied, oftewel buiten de bebouwde kom. Dit betekent dat om de weg een zone ligt van 250 meter, gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook (artikel 74 Wet geluidhinder). De dichtstbijzijnde woningen van het Woonbos liggen buiten deze zone.
Gezien het feit dat de woningen binnen het Woonbos zijn gelegen buiten de geluidszone behorend bij het motorcrossterrein en buiten de geluidszone van de N284, kan worden gesteld dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
6.7 Luchtkwaliteit
Met de ontwikkeling van het Woonbos, waarin plaats is voor maximaal 30 woningen, zijn 15 woningen meer mogelijlk dan op basis van het vigerende bestemmingsplan is toegestan. De 15 extra woningen zullen slechts een zeer beperkte toename van fijnstof of stikstofdioxide tot gevolg hebben. De grens van 3% voor de jaargemiddelde concentratie (van fijnstof en stikstofdioxide) wordt niet overschreden, wat inhoudt dat de ontwikkeling van het Woonbos 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtkwaliteit en een luchtkwaliteitsonderzoek niet noodzakelijk is.
6.8 Externe Veiligheid
Sinds 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van kracht. Het Bevi heeft als doel om burgers een minimaal beschermingsniveau te bieden. Het externe veiligheidsbeleid hierbij is gericht op het beheersen van risico's en de effecten van calamiteiten en het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dit gebeurt onder meer door:
- te voorkomen dat te dicht bij (beperkt) gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden;
- de zelfredzaamheid te bevorderen;
- de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
Het Bevi onderscheidt normen en oriënterende waarden voor het:
- Plaatsgebonden risico (PR): de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat die persoon op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.
- Groepsrisico (GR): de kans dat een hele groep personen overlijdt door een ongeval met een risicovolle activiteit. In het groepsrisico wordt rekening gehouden met het aantal personen dat in de buurt van een ongeval aanwezig kan zijn.
Grenzend aan het plangebied zijn geen inrichtingen gevestigd die mogelijke risico's voor de omgeving met zich meebrengen. Wel ligt op een afstand van ongeveer 850 meter het BRZO-bedrijf (BRZO = Besluit Risico's Zware Ongevallen) Diffutherm.
Voor de provinciale weg N284 geldt in de huidige situatie dat op basis van de gehanteerde vervoersgegevens er geen sprake is van een plaatsgebonden risico. Ook is het groepsrisico van de provinciale weg in de huidige situatie, mede door een lage bevolkingsdichtheid, verwaarloosbaar (MER N284, Actualisering verkeer, geluid, lucht en veiligheid gericht op Hapertvariant, Arcadis, februari 2005).
Algemeen
In het Leefomgevingsplan 2005 – 2030 van de gemeente Bladel is externe veiligheid gedifferentieerd naar gebiedstype. Hierbij is rekening gehouden met het nationale veiligheidsbeleid, de wettelijke uitgangspunten van het Bevi en de verplichtingen in het kader van de landelijke registratie van risicovolle inrichtingen. Verder is gekeken naar de verschillende risicocontouren, waaronder het plaatsgebonden risico en het groepsrisico en de bijbehorende (beperkt) kwetsbare objecten. Voor het gebiedstype 'Industrie' en 'Extensief werken' worden respectievelijk de kwaliteit 'slecht' en 'voldoende' gehanteerd. Voor wonen wordt de kwaliteit 'goed' gehanteerd. In onderstaande tabel zijn deze kwaliteiten nader omschreven. Deze kwaliteiten worden in dit plan gerealiseerd.
Tabel 4: Differentiatie kwaliteit externe veiligheid Leefomgevingsplan
Kwaliteit | Omschrijving |
Goed | Kwetsbare objecten worden niet bedreigd door externe veiligheidsfactoren. Een beperkt risico door transport gevaarlijke stoffen vormt hierop een uitzondering. |
Voldoende | Eventuele bedreiging door gevaarlijke situaties is beperkt tot beperkt kwetsbare objecten. |
Slechts | Bedreiging door gevaarlijke situaties is mogelijk doch beperkt tot groepsrisico's. |
Risico's
Elke (bedrijfsmatige)activiteit heeft risico's. Op basis van de aard en omvang van de activiteiten kan de kans groter of kleiner zijn. Daarnaast zal elke calamiteit, weer als gevolg van aard en omvang, meer dan wel minder ernstig zijn (effecten). Het daadwerkelijke risico bestaat uit de samenhang van voornoemde twee elementen: Risico = Kans x Gevolg. De ervaring leert dat een risico nooit helemaal 'nul' is. Voor bedrijfsmatige activiteiten dienen de risico's daarom in elke plan- en beleidsvorming meegenomen te worden. Het Rijk heeft beleid ontwikkeld voor externe veiligheid. Dit beleid is verwoord in de 'Nota omgaan met risico's' en is verder uitgewerkt in het hoofdstuk 'Beleidsvernieuwing externe veiligheid' van het Nationaal Milieubeleidsplan 4 en het 'Kabinetsstandpunt Externe Veiligheid'. Het doel is de risico's en effecten te beheersen en de veiligheid te waarborgen van mensen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Dit gebeurt onder meer door:
- beperking/verbod van (beperkt) kwetsbare objecten rondom gevaarlijke activiteiten;
- de zelfredzaamheid te bevorderen;
- de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
Het bevoegd gezag dient deze aspecten te betrekken bij de besluitvorming over milieu en ruimtelijke ordening (verantwoordingsplicht). Voor externe veiligheid zijn, zoals aan het begin van deze paragraaf als is gesteld, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gedefinieerd.
Het plaatsgebonden risico is, in aanvulling op het aan het begin van deze paragraaf genoemde, bedoeld voor de bescherming van individuen tegen de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen en wordt bepaald door de aard en omvang van het vervoer.
Voor nieuwe situaties geldt een harde grenswaarde (10-6-contour) waarbinnen geen planvorming mogelijk is. Tussen de 10-6-contour en de 1%-lethaliteitsgrens zijn slechts beperkt kwetsbare objecten mogelijk.
Het groepsrisico geldt, ook weer in aanvulling op het eerder gestelde, voor de bescherming van (groepen in) de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een ramp met een groter aantal slachtoffers en wordt bepaald door de aanwezigheid van groepen personen nabij de transportroutes. Dit risico wordt weergegeven in een zogenaamde fn-grafiek (kans versus slachtoffers). Op basis van veiligheidsredenen mag de oriënterende waarde, hetgeen een streefwaarde is, niet overschreden worden. Elke toename van het groepsrisico dient verder verantwoord te worden.
Bronnen van Externe Veiligheid
Vooraleer te kijken naar voornoemde risico's dienen de bronnen die een risico genereren geïnventariseerd te worden. Deze kunnen als volgt gerangschikt worden:
1. bedrijven;
2. vervoer van gevaarlijke stoffen (over de weg, het water, per spoor);
3. hoogspanningsmasten;
4. ondergrondse (gas)leidingen (c.q. buisleidingen).
Voor het plan KBP zijn enkel de risico's reëel aangaande de geplande bedrijven en het transport van gevaarlijke stoffen over de weg. De andere risico's (ondergrondse buisleidingen en hoogspanningsleidingen) zijn niet relevant aangezien beide bronnen zich op grote(re) afstand bevinden.
Bedrijven
Voor elk bestemmingsplan en nieuwe activiteiten dienen de risico's beoordeeld te worden. Van belang is hierbij dat de zogenaamde 10-6-contour (grenswaarde risico's) zich binnen de grenzen van de betreffende inrichting bevindt. Dat is ook het geval bij het op 850 meter van het Woonbos gelegen Diffutherm. Sinds 2004 is het Bevi van kracht. Het Bevi kent (veiligheids)regels voor enerzijds categoriale inrichtingen (opslag van ammoniak, CPR 15-2 en LPG-tankstations) en anderzijds niet categoriale inrichtingen (rangeeremplacementen, etc.).
Via de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) gelden voor de categoriale inrichtingen afhankelijk van de aard en omvang van de activiteiten òf vaste afstanden òf is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) verplicht. Voor niet-categoriale inrichtingen is altijd een QRA noodzakelijk.
Indien blijkt dat dit niet het geval is, kan het college van burgemeester en wethouders middels een omgevingsvergunning van dit vereiste afwijken, op de voorwaarde dat er een verantwoording van het groepsrisico in het invloedsgebied van de risicovolle inrichting wordt overlegd.
Woonbos
De realisering van het Woonbos leidt, in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan, tot een geringe toename van 15 woningen. Uitgaande van een gemiddelde huishoudensgrootte van 2,17 personen, is er daarnaast sprake van een minimale toename van het aantal inwoners in het Woonbos, namelijk 33. Daarbij komt dat het Woonbos op een afstand van minimaal 850 meter van het BRZO-bedrijf Diffutherm is gelegen en de vluchtwegen ter plaatse van het Woonbos in de tegenovergestelde richting van Diffutherm leiden. Tot slot gaat het bij het Woonbos om een woonvorm voor zelfredzame mensen.
In verband met de plannen is bij de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost om advies gevraagd. De Veiligheidsregio bij brief van 13 maart 2017 te kennen gegeven geen op- of aanmerkingen te hebben ten aanzien van het bestemmingsplan en dat de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid voldoen.
6.9 Bodem
In het kader van de 'oude' ontwikkeling van het Woonbos, met maximaal 15 woningen, zijn de gronden in het plangebied bouwrijp gemaakt. Dit betekent dat de gronden ook schoon zijn. Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek (Verkennend bodemonderzoek Woonbos te Hapert van 9 januari 2017, uitgevoerd door Tritium, zie Bijlage 6) kan worden aangenomen dat op de onderzoekslocatie (het Woonbos) geen sprake is van relevante bodemverontreinigingen. De bodemgesteldheid in het gebied levert geen beperkingen op voor het voorgenomen gebruik van het gebied als woonlocatie.
6.10 Parkeren
De extra woningen zullen niet leiden tot extra parkeerdruk op het openbaar gebied. In de regels behorend bij de bestemming wonen is hiervoor opgenomen dat, binnen het bestemmingsvlak wonen, moet worden voorzien in twee parkeerplaatsen per gerealiseerde woning.
6.11 Verkeer
In vergelijking met het huidige bestemmingsplan leidt de ontwikkeling van het Woonbos, met een maximum van 30 nieuwe woningen, tot een beperkte toenemende verkeersaantrekkende beweging. Het Woonbos voorziet in een verdubbeling van het aantal woningen, namelijk 30 tegenover 15 in het vigerende bestemmingsplan. Deze groei in de maximale invulling van de planologische mogelijkheden leidt echter niet tot verkeersproblemen. Het Woonbos is goed ontsloten richting de kern van Hapert. Via deze wegen komt men ook bij de verbindingsweg Hapert N284-A67, die in 2011 in gebruik is genomen. Deze weg zorgt voor de ontsluiting richting de A67 en heeft tevens gezorgd voor een betere doorstroming van het verkeer op het al langer bestaande deel van de N284.
Het Woonbos is direct ontsloten richting de dorpskern van Hapert. De doorgang naar het KBP is in beide deelgebieden alleen te gebruiken voor langzaam verkeer.
Hoofdstuk 7 Juridische Planopzet
7.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet op welke wijze de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkelingen juridisch zijn vertaald. Met het bestemmingsplan wordt beoogd te voorzien in een planologische regeling voor het KBP Woonbos, Hapert te Hapert.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, vergezeld van een toelichting.
Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de planregels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing en eventueel specifieke regels voor het gebruik van bouwwerken. De verbeelding heeft de ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
7.2 Regels
7.2.1 Indeling hoofdstukken
Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Daarbij dient conform de bestemmingsplanstandaarden een vaste volgorde te worden aangehouden te weten:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
- begrippen
- wijze van meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
- bestemmingen
- dubbelbestemmingen
Hoofdstuk 3 Algemene regels
- anti-dubbeltelbepaling
- algemene bouwregels
- algemene gebruiksregels
- algemene afwijkingsregels
- algemene wijzigingsregels
- algemene procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
- overgangsrecht
- slotregel
7.2.2 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen.
Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden.
7.2.3 Bestemmingsregels
De regels van artikel 3 tot en met 5 in verband met de bestemmingen kennen allen een gelijke opbouw (voor zover van toepassing). De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin limitatief de functie worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan.
De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van de gronden en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. In de bouwregels staan uitsluitend bepalingen die betrekking hebben op het bouwen. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om en omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten. Naast bouwregels is het mogelijke om nadere eisen te stellen op grond van artikel 3.6, lid 1, onder d, Wro. De specifiek gebruiksregels vormen een nadere concretisering van het toegestane gebruik. Afwijken van de bouw- en gebruiksregels is onder voorwaarden mogelijk wanneer een omgevingsvergunning is verkregen van het bevoegd gezag. Een wijzigingsbevoegdheid geeft het College van burgemeester en wethouders de mogelijkheid om een bepaalde bestemming te wijzigingen binnen de kaders, zoals aangegeven in het betreffende artikel.
Artikel 3 Gemengd
Binnen deze bestemming is het onder meer mogelijk parkeerplaatsen te realiseren ten behoeve van de bewoners van het Woonbos, ter plaatse van de aanduiding 'parkeervoorzieningen'.
Artikel 4 Verkeer
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor de ontsluiting van de woningen.
Gebouwen van openbaar nut (bijvoorbeeld telecommunicatie, water- en energiedistributie) met een beperkte omvang zijn toegestaan.
Artikel 5 Wonen
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor wonen. Op de gronden zijn 30 woningen toegelaten alsmede niet voor bewoning bestemde bijgebouwen, praktijk- en kantoorruimte ten behoeve van bedrijfs-/beroepsmatige activiteiten aan huis, categorie A, erven, tuinen en verhardingen, voorzieningen voor verkeer en verblijf, groen en water. Tevens zijn er bouwregels opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen.
7.2.4 Algemene regels
In hoofdstuk 3 van de planregels is een aantal standaardbepalingen opgenomen.
7.2.5 Overgangs- en slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
In deze bepaling is vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht overeenkomstig artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Artikel 10 Slotregel
Als laatste artikel is de slotregel opgenomen. De bepaling omschrijft de titel van het plan.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Handhaving
Een belangrijk aspect in de uitvoering van het bestemmingsplan is van juridische aard. Het gaat hierbij om de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten te kunnen borgen.
8.2 Samenwerking Vier Kempische Gemeenten
Ter realisering van het KBP wordt op basis van de Wet gemeenschappelijk regelingen samengewerkt tussen de vier deelnemende Kempische gemeenten Bergeijk, Bladel, Eersel en Reusel-De Mierden. De voorgestelde samenwerking houdt in dat er een openbaar lichaam met rechtspersoonlijkheid is gecreëerd. De naam van dit openbaar lichaam is gelijk aan de naam van het bedrijvenpark, Kempisch Bedrijvenpark. De vier deelnemende gemeenten handelen vanuit het uitgangspunt van gezamenlijke en gelijkelijk zeggenschap en risicoverdeling.
Hoofdstuk 9 Procedure
9.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de procedure van het bestemmingsplan 'KBP Woonbos, Hapert' van de gemeente Bladel.
9.2 Procedure
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de bestemmingsplanprocedure vastgelegd.
Vaststellingsprocedure
Het ontwerpbestemmingsplan 'KBP Woonbos, Hapert' heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode kon eenieder schriftelijk of mondeling zijn of haar zienswijze naar voren brengen bij de gemeenteraad. Er zijn twee zienswijzen binnengekomen gedurende deze periode. De zienswijzen hebben niet geleid tot significante aanpassingen van het bestemmingsplan. De nota van beantwoording is opgenomen in de bijlage (Bijlage 7). Binnen 12 weken na terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan vast. De vaststelling van het bestemmingsplan dient in principe binnen 2 weken na de vaststelling van het bestemmingsplan te worden bekendgemaakt. Hierop zijn 2 uitzonderingen. In de hieronder aangegeven gevallen mag het besluit tot vaststelling pas bekend worden gemaakt nadat 6 weken zijn verstreken:
- 1. Gedeputeerde Staten, Onze Minister of Onze minister wie het aangaat heeft een zienswijze ingediend en deze zienswijze is niet of niet volledig door de gemeenteraad meegenomen in het vastgestelde bestemmingsplan.
- 2. De gemeenteraad heeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerp van het bestemmingsplan - met uitzondering van het overnemen van de zienswijze van Gedeputeerde Staten, Onze minister of Onze minister wie het aangaat - wijzigingen aangebracht.
Beroep
Na vaststelling van het bestemmingsplan kan binnen 6 weken na bekendmaking door belanghebbenden beroep worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er staat echter geen beroep open als geen zienswijze is ingediend, tenzij het beroep zich richt tegen een wijziging bij de vaststelling van het bestemmingsplan.
Het plan treedt in werking na afloop van de beroepstermijn, tenzij een voorlopige voorziening wordt ingediend.
Bijlage 1 De Nieuwe Wildernis
Bijlage 2 Kavelpaspoorten
Bijlage 3 Verkennend Natuuronderzoek
Bijlage 3 Verkennend natuuronderzoek
Bijlage 4 Stikstofberekening
Bijlage 5 Watertoets
Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 6 Verkennend bodemonderzoek