KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Artikel 4 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Beoogde Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Provinciaal Beleid
3.2 Regionaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Planologische Aspecten
4.1 Water
4.2 Natuur
4.3 Cultuurhistorie
4.4 Milieuhinder
4.5 Geluid
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Bodemkwaliteit
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
5.2 Inleidende Regels
5.3 Bestemmingsregels
5.4 Algemene Regels
5.5 Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Overleg
7.2 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek

Bestemmingsplan Hoofdstraat 63 Hoogeloon

Bestemmingsplan - Gemeente Bladel

Vastgesteld op 05-11-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Woningbouw Casterseweg-Hoofdstraat van de gemeente Bladel.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1728.BPH3019Hoofdstr63-VAST met de bijbehorende regels (en bijlagen).

1.3 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan-huis-verbonden beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.7 afhankelijke woonruimte

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huisvesting van een of meer personen, is ondergebracht .

1.8 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.9 archeologische waarde

cultuurhistorische waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigd;

1.10 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.14 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, veranderen of vernieuwen en het vergroten van een bouwwerk.

1.16 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.17 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.18 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.20 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.21 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.22 deskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake archeologie.

1.23 functie

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.24 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.25 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken.

1.26 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

de in bijlage 1 (Bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering VNG) genoemde bedrijvigheid in de categorieën 1 en 2, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.27 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten

behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.28 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.29 overkapping

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw;

1.30 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

1.31 tuin

de gronden van een bouwperceel behorende bij een woning, voorzover gelegen buiten het op de verbeelding aangewezen bouwvlak.

1.32 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.33 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.34 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, etc.

1.35 woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.36 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 afstand tot de zijdelingse perceelgrens

de kortste afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse grens van het bouwperceel.

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekenden daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen daaronder begrepen aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. b. tuinen, erven en verhardingen;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, toegangswegen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing met een maximum van 30 m²;
  2. b. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan.

Artikel 4 Waarde - Archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 250 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

6.2 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:

  1. a. voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
  2. b. ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  3. c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken, als opgenomen in dit plan, niet van toepassing.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Maten en bouwgrenzen

Tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

9.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De voorschriften van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van artikel 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  1. a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. c. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden en;
  4. d. de ruimte tussen bouwwerken.

10.2 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Woningbouw Casterseweg-Hoofdstraat'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

De eigenaar van het hoekperceel aan de Hoofdstraat 63 te Hoogeloon is voornemens zijn perceel opnieuw in te delen en geschikt te maken voor meerdere grondgebonden woningen. Ter plaatse van het huidige perceel is momenteel één vrijstaande woning gesitueerd. Het voornemen is om de huidige bebouwing te vervangen door zes grondgebonden woningen.

De beoogde ontwikkeling is in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Het voorliggend bestemmingsplan omvat een toelichting waarin de ontwikkeling wordt afgewogen en het nieuwe juridisch planologisch kader waarbinnen de ontwikkeling kan plaatsvinden.

1.2 Ligging Plangebied

De ligging van het plangebied is aangeduid met een rode lijn in figuur 1.1. Het plangebied omvat het ruime hoekperceel dat grenst aan de Casterseweg en de Hoofdstraat te Hoogeloon. Op het perceel staat momenteel één vrijstaande woning, een aan/uitbouw en een bijgebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPH3019Hoofdstr63-VAST_0001.jpg"

figuur 1.1 Ligging plangebied (Bingmaps, 2014)

1.3 Geldende Bestemmingsplannen

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan Hoogeloon 2010 (vastgesteld op 29 april 2010). De gronden van het plangebied zijn bestemd als 'Gemengde Doeleinden (GD)'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPH3019Hoofdstr63-VAST_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede van de verbeelding van het vigerengd bestemmingsplan 'Hoogeloon 2010' (Gemeente Bladel, 2010).

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie

Het plangebied wordt aan de westzijde (aan de Casterseweg) begrensd door een woonperceel, aan de noord-, oost- en zuidzijde omgeven door percelen met de bestemming 'gemengd'. Binnen de bestemming 'Gemengd' zijn diverse functies, zoals horeca, dienstverlening en detailhandel, toegestaan. In de huidige situatie wordt het woonperceel omgeven door woonpercelen, een kapperszaak aan de Hoofdstraat en aan de overzijde een horecabedrijf met terras.

Het perceel is grotendeels onverhard en is bebouwd met één hoofdgebouw en bijbehorende aan/uitbouw en een bijgebouw. Het perceel wordt omringd door een lage groene haag. De hoofdbebouwing is georiënteerd op de Hoofdstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPH3019Hoofdstr63-VAST_0003.jpg"

Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied (Bron BIngmaps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPH3019Hoofdstr63-VAST_0004.jpg"

Figuur 2.2 Zijaanzicht huidige situatie (Bron GoogleMaps)

2.2 Beoogde Situatie

Bij de herontwikkeling van de planlocatie wordt de huidige woning gesloopt en wordt ter plaatse van de huidige woning één twee-onder-een-kap woning gebouwd. Op het huidige achtererf, aan de Casterseweg, worden twee twee-onder-een-kap woningen gerealiseerd. In totaal worden zes grondgebonden woningen gebouwd ter vervanging van één vrijstaande woning.

De kavels zijn kleiner dan de gemiddelde kavel aan de Casterseweg. De woningen zijn dan ook vooral voor starters zeer geschikt en daarnaast zal één woning worden ingericht voor ouderen. Aan de Casterseweg wordt een verspringende voorgevel gecreëerd. Per twee-onder-een-kapwoning wordt één voordeur in het straatbeeld gepresenteerd en de tweede toegang bevindt zich aan de zijzijde van de woning. Op deze wijze wordt visueel aansluiting gezocht bij het gevelbeeld van de woningen aan de Casterseweg, waar relatief grote eengezinswoningen zijn gesitueerd. De goothoogte van de vier woningen aan de Casterseweg bedraagt ten hoogste 3,5 m. De goothoogte van de twee woningen aan Hoofdstraat bedraagt ten hoogste 5 m. De tweede bouwlaag wordt evenals de zolderverdieping in de kap gesitueerd. De nokhoogte bedraagt voor de vier woningen aan de Casterseweg ten hoogste 10 m en aan de Hoofdstraat ten hoogste 9 m. Dit is aansluitend bij de nokhoogte van de omliggende woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPH3019Hoofdstr63-VAST_0005.png"

Figuur 2.3 Aanzicht vanaf de Casterseweg

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPH3019Hoofdstr63-VAST_0006.png"

Figuur 2.4 Nieuwe situatie hoek Casterseweg - Hoofdstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPH3019Hoofdstr63-VAST_0007.png"

Figuur 2.5 Sfeerimpressie nieuwe situatie

Parkeren

Parkeerbehoefte

De kencijfers van het CROW zijn onder andere afhankelijk van de ligging van de ontwikkeling binnen het stedelijk gebied. De ontwikkeling ligt binnen een weinig stedelijke omgeving (bron: CBS) in rest van de bebouwde kom. De CROW kencijfers hebben een bepaalde bandbreedte (minimaal en maximaal). Ervaring met vergelijkbare ontwikkelingen leert dat een gemiddelde norm zorgt voor een goede parkeerbalans.

De ontwikkeling zal bestaan uit 6 twee aaneen gebouwde woningen in het goedkope segment. Hiervoor geldt een parkeernorm van 1,8 tot 2,6 parkeerplaatsen per woning. Binnen deze norm is tevens rekening gehouden met bezoekersparkeren (0,3 parkeerplaatsen per woning). De parkeerbehoefte bedraagt 6 x 2,2 = 13,2 parkeerplaatsen. In de huidige situatie staat een vrijstaande koopwoning op de locatie. Deze woning heeft geen parkeerplaatsen op eigen terrein waardoor de parkeerbehoefte voor deze woning (parkeernorm 1,9 tot 2,7 = gemiddeld 2,3 parkeerplaatsen) in de huidige situatie in de openbare ruimte wordt voorzien. Het totale extra aantal parkeerplaatsen wat moet worden gerealiseerd voor de beoogde ontwikkeling bedraagt daarmee 13,2 - 2,3 = 10,9 parkeerplaatsen.

Parkeerbalans

Middels een parkeerbalans is nagegaan of voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn om de parkeerbehoefte te voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPH3019Hoofdstr63-VAST_0008.jpg"

Figuur 2.6 Opstelplaatsen eigen terrein en openbare parkeerplaatsen

Op eigen terrein bij de kavels 1,2,3 en 6 is een lange oprit met garage en/of carport aanwezig (zie figuur 2.3). Op deze kavels zijn daardoor theoretisch 3 parkeer/opstelplaatsen per kavel aanwezig, in totaal 12 parkeerplaatsen. Kavel 4 heeft een oprit met carport, in theorie 2 parkeerplaatsen. Kavel 5 heeft geen parkeervoorzieningen op eigen terrein. Daarnaast worden 4 openbare parkeerplaatsen aangelegd. Het theoretisch aantal parkeerplaatsen bedraagt daarmee 12 + 2 + 4 = 18 parkeerplaatsen.

Omdat in de praktijk blijkt dat garages niet altijd worden gebruikt voor het parkeren van auto's maar voor berging en op een lange oprit auto's niet altijd achter elkaar worden gezet kunnen niet al deze parkeerplaatsen worden meegerekend in de parkeerbalans. De praktijknorm CROW publicatie 317 geeft hiervoor richtlijnen:

  • Percelen met een garage en een lange oprit: 3 plaatsen in theorie = 1,3 in de praktijk.
  • Percelen met garage/carport en een korte inrit: 2 plaatsen in theorie = 1 in de praktijk

Met het toepassen van deze praktijknorm ziet de totale parkeerbalans er als volgt uit:

Tabel 2.1 Parkeerbalans

parkeernorm aantal parkeerplaatsen
4 twee aaneen met lange oprit 1,3 5,2
1 twee aaneen met garage en oprit 1 1
4 openbare parkeerplaatsen 1 4
Totaal aanbod parkeerplaatsen 10,2
parkeerbehoefte 10,9
Totaal parkeerbalans -0,7

Gezien het groot aantal (14) mogelijk aanwezige parkeerplaatsen op eigen terrein die relatief laag worden gewaardeerd in de praktijknorm (5,2) en de relatief grote loopafstand naar de aanwezige openbare parkeerplaatsen aan de Hoofdstraat kan worden gesteld dat de benodige 0,7 parkeerplaats op eigen terrein zal worden ingevuld en de parkeerbalans daarmee sluitend is.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Binnen het plangebied wordt de realisatie van zes woningen, in de vorm van twee-onder-een-kap woningen mogelijk gemaakt. De woningen worden ontsloten via de Casterseweg en de Hoofdstraat. Om de verkeersgeneratie voor deze nieuwe woningen te bepalen is gebruik gemaakt van kencijfers uit CROW publicatie 317 ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). Uitgaande van het gebiedstype 'weinig stedelijk' (bron: CBS) en een ligging in het restgebied van de bebouwde kom bedraagt de verkeersgeneratie per woning 8,7 mvt/etmaal op een gemiddelde werkdag. De verkeersgeneratie van onderhavige ontwikkeling zal derhalve circa 50 mvt/etmaal bedragen. Gezien het beperkte verkeersaanbod in de huidige situatie zal de toename van het aantal verkeersbewegingen niet leiden tot een verslechtering van de verkeersafwikkeling. Op basis van gegevens uit de ASVV (2012) geldt voor 30 km/h-wegen een maximale intensiteit van 5.000 tot 6.000 mvt/etmaal. In de toekomstige situatie worden deze richtlijnen niet overschreden. De inrichting van de wegen biedt voldoende capaciteit.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Provinciaal Beleid

Overeenkomstig de "Verordening ruimte Noord-Brabant 2011" zijn de prognoses van de woningbehoefte richtinggevend voor de jaarlijks - en telkens voor de eerstvolgende periode van tien jaar - te maken regionale woningbouw afspraken en dienen gemeentelijke bestemmingsplannen, die voorzien in de nieuwbouw van woningen, te passen binnen dit regionale afspraken kader (lees hierover meer in paragraaf 5). De Peel- en Kempen gemeenten gaven aan ook akkoord te gaan met het nieuwe prognose cijfer als input voor het eigen programma. Dat geldt ook voor Bladel en Heeze-Leende; deze twee gemeenten deden mee aan de provinciale pilot “Bouwen binnen strakke contouren”. Deze pilot is in mei 2009 afgelopen, maar had voor de periode 2010-2020 wel nog gevolgen voor het lokale woningbouwprogramma. Inmiddels is afgesproken dat Bladel en Heeze-Leende afstappen van hun pilot-status en in het vervolg ook de provinciale prognose cijfers als uitgangspunt zullen nemen.

3.2 Regionaal Beleid

Regionaal woningbouwprogramma (2009, 2012)

Om te zorgen voor een evenwichtige woningbouw planning maken de 21 gemeenten in de regio Eindhoven samen afspraken over de aantallen te bouwen woningen en de kwaliteit daarvan. Deze afspraken zijn vastgelegd in het Regionaal Woningbouwprogramma.

In 2009 is het Regionaal Woningbouwprogramma 2010-2020 vastgesteld. In het programma is opgenomen dat de 21 gemeenten van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE) in de periode 2010-2020, 26.245 woningen gaan bouwen, waarvan ruim 6.500 in de sociale sector. Jaarlijks wordt geëvalueerd of het programma nog aansluit op de behoeften van de regionale woonconsument. Dit gebeurt door intensieve monitoring, woningmarktonderzoek en het delen van belangrijke informatie over de woningmarkt met elkaar. Sluit het programma niet meer aan op de behoeften, dan kan het worden bijgesteld. De laatste bijstelling van het programma is gebaseerd onder meer op de Provinciale Bevolkings- en woningbehoefte prognose. Op 13 december 2012 heeft de Regioraad het Regionaal Woningbouwprogramma 2012-2022 vastgesteld. Voor de gemeente Bladel geldt nu een maximaal woningbouwprogramma van 697 woningen tussen 2012 en 2022.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Toekomstvisie (2009)

De gemeente Bladel heeft in 2009 samen met haar inwoners een Toekomstvisie opgesteld. De visie geeft weer welke koers de gemeente Bladel richting 2030 wil inzetten, rekening houdend met allerlei ontwikkelingen op maatschappelijk, economisch en ruimtelijk gebied. Daarbij zijn een aantal keuzes gemaakt per kern. De visie op en uitgangspunten voor de kern Hoogeloon luiden als volgt:

  • compleet dorp met alle primaire voorzieningen;
  • groeien: organisch met een ‘plus’;
  • samenwerken, creatief denken en innovatief zijn om voorzieningen op peil te houden;
  • (24-uurs)zorg in de kern;
  • multifunctionele accommodatie, zorgvoorziening en school als spil in het dorp;
  • hechte gemeenschap, behoud van eigen karakter en uitstraling;
  • kleinschalige bedrijvigheid.

iDOP Hoogeloon; uitvoeringsprogramma toekomstvisie (2011)

De gemeente Bladel heeft in samenwerking met de dorpsraad Hogeloon een iDOP vastgelegd. Hierin staat een verdere uitwerking van de projecten uit de toekomstvisie en het Leefbaarheidsprogramma. Het belangrijkste punt wat door dit bestemmingsplan wordt ingevuld is het creëren van een aantrekkelijke woonomgeving.

Woonvisie Gemeente Bladel 2012 (2012)

Op 25 september 2012 heeft de gemeenteraad alle 15 beleidskaders zoals opgenomen in de Woonvisie Gemeente Bladel vastgesteld. De Woonvisie geeft aan op welke wijze de gemeente om wil gaan met de woningbouw in de gemeente Bladel. De rode draad van de visie is het in de toekomst creëren van betaalbare woonruimte voor één- en tweepersoonshuishoudens voor de doelgroepen starters, alleenstaanden en senioren.

Kwalitatieve woningbehoefte

Het is zaak een flexibel, indicatief woningbouwprogramma op te stellen, dat niet een optelsom is van gemeentelijke ambities, maar dat is gebaseerd op daadwerkelijke woningbehoefte. Kansrijke plannen en initiatieven dienen van harte te worden ondersteund.

In Hoogeloon is vooral vraag naar starterswoningen. Verder komt naar voren dat in Hoogeloon onvoldoende inbreidingslocaties beschikbaar zijn.

Met het voorliggend bestemmingsplan wordt gefaciliteerd in de herontwikkeling van een binnenstedelijke locatie en wordt bovendien aangesloten bij de vraag naar starterswoningen. De woningen zijn daarnaast ook geschikt voor overige doelgroepen die bestaan uit één- of tweepersoonshuishoudens.

Kwantitatieve woningbehoefte

De gemeente Bladel is in de woonvisie niet specifiek ingegaan op de kwantitatieve woningbehoefte in Hoogeloon.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Planologische Aspecten

In dit hoofdstuk worden de milieu- en planologische aspecten van de herontwikkelingslocatie nader onderzocht.

4.1 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke plan voornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap De Dommel, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het plan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf in het kader van het vooroverleg. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan 2010-2015.

Waterschapsbeleid

Het waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft hoe het waterschap samen met andere partijen invulling willen geven aan het waterbeheer in de planperiode. Dit waterbeheerplan is een strategisch document. Hierin wordt aangegeven wat de doelen zijn voor de periode 2010-2015 en hoe die bereikt moeten worden. Het betreft alle aspecten rondom het beheer van de watergangen, stuwen, gemalen, transportstelsels en rioolwaterzuiveringen, zowel onder normale omstandigheden als in het geval van calamiteiten. Het plan is afgestemd op het Stroomgebiedsbeheerplan Maas, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal Waterplan. Aan de basis van dit waterbeheerplan staan de waterprogramma's. Deze kwamen in 2007-2008 in samenwerking met andere overheden en belangenpartijen in ons gebied tot stand en richten zich op alle waterdoelen in ons beheergebied.

Er wordt een indeling gemaakt in de volgende thema's:

  • droge voeten;
  • voldoende water;
  • natuurlijk water;
  • schoon water;
  • schone waterbodem;
  • mooi water.

Om deze taak goed uit te voeren, zijn wettelijke regels nodig, ook op en langs het water. De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen keurbeschermingsgebieden, attentiegebieden en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning- en ontheffing verlening.

Waterschap De Dommel hanteert het principe Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen. Hydrologisch neutraal ontwikkelen houdt in dat de ontwikkeling geen hydrologische achteruitgang ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg heeft. De bouw van woningen resulteert vaak in een toename aan dak- en erfverharding. Hemelwater dat op deze daken valt wordt meestal óf via het rioolstelsel óf via watergangen afgevoerd. Bij hevige regenval kan op verschillende plaatsen wateroverlast ontstaan doordat in korte tijd veel hemelwater tot afstroming komt. Bovendien zorgt de versnelde afvoer op de hoge zandgronden in Brabant ook nog eens voor verdrogingsproblemen, aangezien het water niet de tijd krijgt om het grondwater aan te vullen. Daarom vraagt het waterschap om voor het hemelwater onderstaande waterkwantiteitstrits toe te passen voor schoon hemelwater, afkomstig van verhard oppervlak:

  1. 1. Hergebruik;
  2. 2. Vasthouden / infiltreren;
  3. 3. Bergen;
  4. 4. Afvoeren naar oppervlaktewater;
  5. 5. Afvoeren naar een rioolstelsel.

Gemeenten stellen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid eisen aan de afvoer van hemelwater. Om te voorkomen dat wateroverlast of wateronderlast ontstaat, moet het water dus zo lang mogelijk vast worden gehouden. Dat kan met een zogenaamde compensatievoorziening. Dit is een voorziening waarmee het water in de bodem kan infiltreren of tijdelijk kan worden vastgehouden. Deze compensatievoorziening kan bestaan uit een wadi, poel, geïsoleerde greppel, ondergrondse bergingskratjes, doorlatende verharding, een groen dak, of gewoon een verlaagd maaiveld.

Gemeentelijk beleid

Het Stedelijk waterplan Bladel bevat een streefbeeld dat zich richt op het watersysteem (de soorten water) en de waterketen (het gebruik van dat water) in 2015. Het streefbeeld luidt: watersysteem en waterketen zijn in het stedelijk gebied van Bladel in 2015 dusdanig ingericht dat in een optimaal gesloten waterbalans met een minimale verontreinigingsgraad met maximale mogelijkheden voor natuur een zuinig en efficiënt gebruik van het beschikbare water plaatsvindt.

Voor de waterketen en de organisatie van het waterbeheer; factoren die vrijwel onafhankelijk zijn van gebiedskenmerken, gelden de volgende uitgangspunten.

  • De waterketen kenmerkt zich allereerst door een 100% aansluitgraad op het drinkwaternet;
  • Het aantal privéonttrekkingen (eigen waterwinning) is toenemend, maar dit vindt vooral plaats in het niet-stedelijke gebied. Hergebruik van water komt nauwelijks voor. Inzameling en transport van afvalwater vindt plaats met een voor verbetering vatbaar rioolstelsel;
  • De organisatie van het waterbeheer kan worden verbeterd, speciaal de afstemming van de visies van gemeente en waterschap, de communicatie onderling tussen die instanties, en de communicatie naar burgers toe.

Voor het stedelijk gebied van Bladel is het streefbeeld geconfronteerd met de (bodem) kenmerken van het plangebied, watersysteem en waterketen, en aspecten van de organisatie van het waterbeheer. Deze confrontatie heeft geleid tot een lijst van knelpunten c.q. verbeterpunten. Oude en nieuwe maatregelen zijn gegroepeerd naar zes thema's die kunnen worden gezien als integrale aandachtsgebieden in de planperiode tot 2015:

  • Thema 1: Vasthouden (hemel)water;
  • Thema 2: Brongerichte aanpak;
  • Thema 3: Kwaliteit water;
  • Thema 4: Wateroverlast en –risico;
  • Thema 5: Natuur en recreatie;
  • Thema 6: Organisatie waterbeheer.

Het voornaamste streven van de gemeente is afkoppeling van het regenwater door middel van infiltratie. Mocht infiltratie niet haalbaar zijn, bijvoorbeeld in dicht bebouwd gebied, dan wordt gestreefd naar een gescheiden rioolstelsel. Bij nieuwbouw dient zoveel mogelijk rekening gehouden te worden met dit streven.

Voor de hele gemeente is een Waterkansenkaart opgesteld waarop de mogelijkheden voor afkoppeling van het hemelwater binnen het stedelijk gebied worden aangegeven. Bij grote ontwikkelingen binnen het stedelijk gebied dienen deze kansen als uitgangspunt.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen in de hoek van de Casterseweg en Hoofdstraat te Hoogeloon en bestaat in de huidige situatie uit een grote vrijstaande woning met bijbehorende bouwwerken en tuin.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zandgronden. Er is sprake van grondwater trap V. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m onder maaiveld is gelegen en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand meer dan 1,2 meter onder het maaiveld ligt. Echter conform het grondwatermeetnet van de gemeente Bladel blijkt dat de ontwatering van de meest nabijgelegen peilbuizen circa 0,6 meter bedraagt.

Waterkwantiteit

In (de nabije omgeving van) het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Veiligheid en waterkeringen

In (de nabije omgeving van) het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig. De ontwikkeling heeft daarmee geen invloed op de waterveiligheid.

Afvalwaterketen en riolering

De woning is in de huidige situatie aangesloten op een gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 6 grondgebonden woningen ter vervanging van een vrijstaande woning. Ten gevolge van de ontwikkeling zal het verhard oppervlak met maximaal 406 m² toenemen. In tabel 4.1 zijn de huidig en toekomstige oppervlaktematen weergegeven.

Tabel 4.1 Oppervlakte verharding; huidige en toekomstige situatie

Oppervlaktes Huidig (m2) Toekomstig (m2) Verschil in oppervlak (m2)
Daken 199 551 + 352
Terrein verharding 69 123 + 54
Onverhard terrein 858 452 - 406
Totaal 1.126 1.126

Bodem en grondwater

Ter voorkoming van grondwateroverlast zal een voldoende hoog bouwpeil worden gerealiseerd. Er zijn geen kruipruimten onder de woningen beoogd.

Waterkwantiteit

Conform de keur 2015 van waterschap De Dommel wordt voor ontwikkelingen met een toename in verharding tot 2.000 m² vrijstelling verleend voor het afvoeren van hemelwater naar een oppervlaktelichaam.

Conform het GRP 2015-2020 van de gemeente Bladel is voor een toename van het verhard oppervlak minder dan 2.000 m2 geen bergingsopgave van toepassing. Het vuilwater en afstromende hemelwater worden via een gescheiden rioolstelsel ingezameld. Gezien de hoge grondwaterstanden in het plangebied is een lokale verwerking niet doelmatig. Omdat aangrenzend aan het perceel een bermsloot aanwezig is, is het gewenst de hemelwaterstroom via deze sloot af te voeren.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.

Afvalwaterketen en riolering

Gezien infiltratie van het hemelwater ter plaatse niet mogelijk is, wordt gestreefd naar een gescheiden rioolstelsel. Op deze wijze wordt voorkomen dat schoon hemelwater bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Bij de nieuwbouw zal het afval- en schoon hemelwater gescheiden worden aangeboden.

In de toekomst kan de hemelwateraansluiting mogelijk worden aangesloten op een doorgaande Blauwe Ader in de Casterseweg.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.2 Natuur

Wet- en regelgeving

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur en de Flora- en faunawet de uitvoering van het plan niet in de weg staan. Hierna wordt nader ingegaan de aspecten gebieds- en soortbescherming. De relevante wijzigingen in het plangebied zijn:

  • De sloop van de bestaande woning;
  • Bouwrijp maken en bouwen van woningen;
  • Het gebruik van het plangebied als woongebied.

Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet 1998

In de Natuurbeschermingswet 1998 (verder: Nb-wet) is de bescherming van specifieke gebieden geregeld. De bepalingen uit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn in de Nb-wet verwerkt. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen Natura 2000-gebieden, (gebieden met natuurwaarden van Europees belang, zoals bedoeld in de Vogel-en Habitatrichtlijn);
  • door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten; deze zijn door de provincies nader begrensd (EHS-gebieden);
  • door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten;
  • Voor de Natura 2000-gebieden gelden instandhoudingsdoelen: bepaalde habitattypes die daar voorkomen moeten in stand worden gehouden.

De Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.


Om de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden te kunnen halen en vergunningen in het kader van de Nb-wet te kunnen verlenen, is het een vereiste dat de neerslag van stikstof - de stikstofdepositie - wordt teruggedrongen. Elke toename aan stikstof op Natura 2000-gebieden wordt daarom getoetst in het kader van de Nb-wet.

Ecologische hoofdstructuur

Binnen de door het Rijk gestelde kaders begrenzen, beschermen en onderhouden de provincies een natuurnetwerk met de juiste ruimtelijke, water- en milieucondities voor kenmerkende ecosystemen van (inter)nationaal belang. Dit provincie- en landsgrensoverschrijdende netwerk is de (herijkte) nationale Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De begrenzing van de EHS is door Gedeputeerde Staten vastgesteld. Binnen de EHS liggen onder ander ook de Natura 2000-gebieden.

Flora- en faunawet (soortenbescherming)

De Flora- en faunawet (hierna Ffw) is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van EL&I. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.


Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden. Het bestemmingsplan is een dergelijk besluit.

Het Ministerie van EL&I beperkt de verbodsbepalingen bij vogels tot alleen de plaatsen waar wordt gebroed, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er wordt gebroed. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen.

Onderzoek en conclusie

Gebiedsbescherming

Het plangebied is in de bebouwde kom van Hoogeloon. In de directe omgeving zijn geen Natura 2000-gebieden of gronden die zijn aangewezen als EHS gelegen.

De beoogde ontwikkeling heeft daarom geen negatief effect op beschermde gebieden.


Soortenbescherming

Op grond van foto's is door ir. J.J. van den Berg een beoordeling gedaan over beschermde natuurwaarden in het plangebied.

De tuin heeft een open structuur en wordt intensief onderhouden (gras en beukenhaag). Plaatselijk zijn enige bomen en struiken aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPH3019Hoofdstr63-VAST_0009.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPH3019Hoofdstr63-VAST_0010.jpg"

Broedvogels

De tuin biedt broed gelegenheden aan diverse soorten broedvogels. Dit betreft soorten als heggemus en merel. Door de afwezigheid van holtes in relatief jonge bomen zijn geen holenbroeders aanwezig.

De bebouwing is, als gevolg van het type dakpan en het ontbreken van kieren, ongeschikt voor broedvogels met een vaste nestplaats zoals huismus en gierzwaluw.

Amfibieën

De tuin is een geschikte landbiotoop voor algemene amfibieën zoals kleine watersalamander en gewone pad. Overige soorten zijn, in de bebouwde kom, niet te verwachten.

Zoogdieren
De tuin is geschikt als leefgebied voor algemene grondgebonden zoogdieren zoals egel en diverse soorten muizen. De woning is mogelijk geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Dit komt door de aanwezigheid van open voegen hoog in de muur en de houten betimmering van de punt van de muur. Nader specifiek veldonderzoek moet uitwijzen of er daadwerkelijk vleermuizen aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPH3019Hoofdstr63-VAST_0011.jpg"

Overige beschermde soorten

Overige beschermde soorten zijn gezien het beheer en de inrichting van de tuin niet te verwachten.

Beoordeling Flora- en faunawet

Werkzaamheden in het kader van de voorgenomen ingreep kunnen leiden tot beschadiging of vernietiging van algemene soorten grondgebonden zoogdieren, broedvogels en vleermuizen.

De sanering van de tuin heeft geen effect op de gunstige staat van instandhouding van de voorkomende algemene zoogdieren en amfibieën. Het betreft zogenaamde "categorie 1 soorten", waarvoor een algemene vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ingrepen. Voor deze soorten hoeft dus geen ontheffing te worden aangevraagd.

Indien de werkzaamheden voor de geplande ontwikkelingen buiten het broedseizoen plaatsvinden worden voor vogels geen verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet overtreden. Binnen het broedseizoen dient bij het organiseren van activiteiten de zorgplicht nageleefd te worden ten aanzien van het vermijden van verstoring van broedende vogels.

Het is wenselijk om voor de sloop van de woning een gerichte inventarisatie naar de aanwezigheid van vleermuizen uit te voeren. Indien deze worden aangetroffen dienen maatregelen genomen te worden. Dit kan bestaan uit het (tijdig) ophangen van vleermuiskasten en het bieden van geschikte verblijfplaatsen in de nieuwbouw.

Voor wat betreft overige zoogdieren, planten, vissen, amfibieën, reptielen en ongewervelden worden bij de uitvoering van voorliggend plan geen verbodsbepalingen overtreden.

De aanvraag van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is voor alsnog niet nodig.

Conclusie

Gebiedsbescherming

Gezien de ligging in de bebouwde kom zijn effecten op de beschermde natuurwaarden uit te sluiten. De aanvraag van een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet of de EHS is niet nodig.

Soortbescherming

Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegperiode als het gebruik geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet vereist is. Broedvogels mogen niet verstoord worden. Een nadere inventarisatie van vleermuizen is noodzakelijk voordat de sloop van de woning plaatsvindt.

4.3 Cultuurhistorie

Onder de noemer modernisering monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2010 een aanzet gegeven voor een goede afweging van ook het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Zij pleit voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie, dus (onder meer) monumenten en archeologie gezamenlijk, in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

In 2010 is daarom in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. De Rijksdienst geeft daarbij aan dat voorafgaande daaraan de gemeenten een inventarisatie en analyse moeten maken van de cultuurhistorische waarden.

4.3.1 Archeologische waarden

Conform de Erfgoedkaart van de SRE Milieudienst, valt het plangebied in gebiedscategorie 3, een historische kern met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Vanaf de late Middeleeuwen tot heden heeft ter plaatse van het plangebied geconcentreerde bebouwing plaatsgevonden. De archeologische resten bevinden zich dan ook op geringe diepte onder het huidig maaiveld. De meeste bebouwingsresten zijn te verwachten langs de oude straten. Ook op de achterterreinen kunnen archeologische resten aanwezig zijn.

Voor gebiedscategorie 3 geldt een verplichting tot het laten uitvoeren van een inventariserend archeologisch onderzoek, indien het oppervlak van het totaal te vergraven gebied 250 m2 of meer bedraagt en dieper dan 30 cm onder maaiveld wordt gegraven. Gezien de beoogde ontwikkeling hierin voorziet, is ter plaatse van het plangebied een inventariserend archeologisch onderzoek door Econsultancy uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 1 Archeologisch onderzoek.

Op grond van de resultaten van het inventariserend bureau- en veldonderzoek adviseert

Econsultancy om een inventariserend veldonderzoek uit te voeren door middel van een proefsleuvenonderzoek teneinde de op basis van het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde verwachting aan te vullen en te toetsen. Het is raadzaam om dit proefsleuvenonderzoek uit te voeren voorafgaand aan de ondergrondse sloop van de huidige bebouwing. Mochten er bij het proefsleuvenonderzoek archeologische waarden worden aangetroffen dan dient de ondergrondse sloop van de bebouwing archeologisch begeleid te worden om de omvang van de archeologische vindplaats vast te stellen.

4.3.2 Cultuurhistorische waarden

Het plangebied ligt aan de Hoofdstraat. De Hoofdstraat vormt het historische lint van Hoogeloon. Een groot deel van de bebouwing in dit lint heeft een cultuurhistorisch en soms monumentaal karakter. De bebouwing wordt gekenmerkt door het individuele karakter en de diversiteit in architectuurstijlen. De bebouwing dateert uit verschillende perioden. Kenmerkend zijn verder de diepe percelen en de verspringingen in rooilijnen. Ook de diversiteit in functies is een belangrijk kenmerk.

Het bebouwingsbeeld aan de Hoofdstraat verandert met de beoogde ontwikkeling niet wezenlijk. De nieuwe 2/1-kap woning, opgebouwd uit 1 bouwlaag met een kap en uitgevoerd in een architectuurstijl met gevoel voor historisch besef, wordt ongeveer op de zelfde plek gesitueerd aan en georiënteerd op de Hoofdstraat als de huidige in verval geraakte woning. De bebouwing verspringt iets naar voren in de rooilijn wat passend is in dit diverse en cultuurhistorisch waardevolle bebouwingsbeeld aan de Hoofdstraat.

4.4 Milieuhinder

4.4.1 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of visa versa:

  • een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen.

Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.

Onderzoek

Bekeken dient te worden of de realisatie van de woningen gevolgen heeft voor de bedrijfsvoering van de omliggende milieuhinderlijke inrichtingen. Tevens dient gemotiveerd te worden of er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat ter plaatse van de (nieuwe) woningen.

Ter plaatse van de omliggende percelen geldt de bestemming 'Gemengde Doeleinden (GD)' en 'Wonen'. Gezien op de percelen met 'gemengde doeleinden' eveneens de functie wonen is toegestaan, is Milieuhinder ter plaatse van de toekomstige woningen ten gevolge van de nabij gesitueerde kapperszaak en mogelijke toekomstige bedrijfsactiviteiten dan ook niet te verwachten. De (huidige en toekomstige) bedrijfsactiviteiten worden eveneens niet in de bedrijfsvoering beperkt door de ontwikkeling.

4.4.2 Horeca

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van horeca-activiteiten in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende horeca.

Om de belangenafweging tussen horeca-activiteiten als milieubelastende functie en gevoelige functies mee te nemen, wordt in een bestemmingsplan vaak gebruik gemaakt van een milieuzonering voor horeca-activiteiten. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Horeca-activiteiten. In deze Staat van Horeca-activiteiten zijn de horeca-activiteiten gerangschikt naar mate van potentiële milieubelasting. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:

  • de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden; deze zijn voor het optreden van hinder uiterst relevant; het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer en de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening hanteren immers voor de dag-, avond- en nachtperiode verschillende milieunormen;
  • de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt. Hierbij is voor categorie 1 een onderscheid gemaakt in oppervlakte om de verkeersaantrekkende werking van deze horeca-activiteiten in de categorisering op te nemen. Hierbij wordt uitgegaan van het vloeroppervlak van de betreffende horeca-activiteiten.

Categorieën van horeca-activiteiten

Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in het vigerende bestemmingsplan Casteren 2010 de volgende drie categorieën onderscheiden:

  • horeca: een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor consumptie ter plaatse worden verstrekt en/of waar bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
  • horeca categorie 1: een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren ten behoeve van consumptie ter plaatse, alsmede het daaraan ondergeschikt verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, al dan niet in combinatie met het verstrekken van nachtverblijf en/of van zaalverhuur, zoals een (hotel-)restaurant, pannenkoekhuis, eetcafé en pizzeria, uitgezonderd een maaltijdafhaalcentrum;
  • horeca categorie 2: een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse bereide snacks, ijs en kleine maaltijden voor consumptie zowel ter plaatse als elders, met daaraan ondergeschikt het verstrekken van dranken, zoals een snackbar, cafetaria, lunchroom en ijssalon;
  • horeca categorie 3: een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van overwegend alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet in combinatie met kleine etenswaren, zoals een café.

Onderzoek

Ter plaatse van de horecagelegenheid ten noorden van het plangebied, zijn horeca-activiteiten tot en met categorie 3 mogelijk. De inrichting betreft een café/cafetaria met relatief weinig verkeersaantrekkende werking. De meeste bezoekers zijn afkomstig uit het dorp Hoogeloon en komen niet met de auto. De realisatie van de woningen ten zuiden van deze horecagelegenheid vormt daarmee geen belemmering voor de bedrijfsvoering van de horecagelegenheid. Er is tevens sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat, daar de activiteiten hoofdzakelijk in de dag en avondperioden plaatsvinden, en er sprake is van beperkte hinder ten gevolge van deze horecagelegenheden. Milieuhinder ter plaatse van de woningen als gevolg van de horecagelegenheid is niet te verwachten. In het kader van de gebruikersvergunning dient aangetoond te worden dat er voldaan wordt aan de normen uit het activiteitenbesluit.

Conclusie

De horeca-functie zorgt niet voor milieuhinder ter plaatse van de woningen. De woningen zorgen omgekeerd niet voor een beperkingen van de inrichtingen. Het aspect milieuhinder vormt daarom geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.5 Geluid

Beoogde ontwikkeling

Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot realisatie van nieuwe woningen. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. De ontwikkeling is niet gelegen binnen de geluidszone van een gezoneerde weg.

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

30 km/h-wegen

Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager op basis van de Wgh niet-gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt wordt de voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde geldt hierbij als richtwaarde en de uiterste grenswaarde als maximaal aanvaardbare waarde. In dit kader is rekening gehouden met de ligging van het plangebied langs de Casterseweg en de Hoofdstraat. Op deze wegen geldt een maximumsnelheid van 30 km/h.

Onderzoek

Ter onderbouwing van het aspect geluid is gebruik gemaakt van de gemeentelijke geluidcontourenkaart. Een uitsnede hiervan is opgenomen in figuur 4.3. Hierin is voor een zestal geluidsklassen de omvang van de geluidcontour aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPH3019Hoofdstr63-VAST_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPH3019Hoofdstr63-VAST_0013.png"

Figuur 4.3 Uitsnede geluidcontourenkaart gemeente Bladel

Op basis van deze geluidcontourenkaart wordt de volgende conclusie getrokken:

  • ten aanzien van de niet-gezoneerde Casterseweg en Hoofdstraat bedraagt de geluidsbelasting op een aantal te realiseren woningen aan de zuidelijke en oostelijke randen van het plangebied 58 dB tot 63 dB. De richtwaarde van 48 dB wordt overschreden, de maximaal aanvaardbare waarde echter niet. Omdat de maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB niet wordt overschreden, is er sprake van een acceptabel akoestisch klimaat. Omdat 30 km/h-wegen niet-gezoneerd zijn, zijn in het kader van de Wgh geen aanvullende procedures noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.6 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof toetsing van Grenswaarde geldig
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 60 µg/m³ 2010 tot en met 2014
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 2015
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 11 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg/m³ vanaf 1 januari 2015

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Wet milieubeheer

De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal zes woningen. Het plan valt daarmee in de categorie die aangewezen is in het Besluit niet in betekende mate als een project met een toename van minder dan 3 % van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10. Daarmeevoldoet het project aan de Wet milieubeheer en is nader onderzoek niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg voor luchtkwaliteit betreft de provincialeweg N284. Deze weg is op circa 3 kilometer ten zuiden van het plangebied gelegen. Ter plaatse van deze weg blijkt dat zowel in 2012 als in 2020 ruimschoots voldaan wordt aan de voor dit jaar geldende normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in tabel 4.2. Direct langs de weg wordt aan de grenswaarden voldaan, dit zal ook ter plaatse van de beoogde woningen het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.7 Bodemkwaliteit

Normstelling en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek

Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. De functie van de gronden is en blijft 'wonen'. Er vindt geen functiewijziging plaats. Een bodemonderzoek kan daarom achterwegen blijven.

Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.8 Externe Veiligheid

Toetsingskader en beleid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek en conclusie

In (de nabije omgeving van) het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. In de directe omgeving worden tevens geen gevaarlijke stoffen getransporteerd over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen. Het aspect externe veiligheid vormt daarom geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.9 Kabels En Leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  1. 1. gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  2. 2. aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  3. 3. defensiebrandstoffen;
  4. 4. warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek en Conclusie

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Inleiding

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Hoofdstuk 2 geeft de regels behorende bij de in het plangebied voorkomende bestemmingen. Hoofdstuk 3 bevat de algemene, voor het gehele plangebied geldende, bepalingen en hoofdstuk 4 bevat tot slot de overgangsregels en slotregel. In dit hoofdstuk worden alle planregels nader toegelicht.

5.2 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

Binnen de bestemming Wonen zijn twee-aan-eengebouwde woningen toegestaan. De hoofdgebouwen

dienen te worden gebouwd in het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Er mogen ten hoogste 6 woningen worden gebouwd. De goothoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m en de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 10 m.

Ook voor de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn diverse regels voor wat betreft

omvang, situering en hoogte opgenomen. Zo mag de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen,

bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 50% van het zij- en achtererf bedragen.

Voor de overige regels wordt verwezen naar artikel 3.

5.4 Algemene Regels

Artikel 5 Antidubbeltelregel

Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 6 Algemene bouwregels

De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

In deze regeling wordt aangegeven dat het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie verboden is.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is de mogelijkheid voor het bevoegd gezag opgenomen om af te wijken van het plan ten behoeve van kleine overschrijdingen van de bouwgrenzen.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van kleine overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen.

Artikel 10 Overige regels

In artikel 10 is de relatie tot de gemeentelijk bouwverordening weergegeven. Daarnaast zijn de wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gefixeerd op het moment van vaststelling van het plan.

5.5 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van bouwwerken en het gebruik van de gronden en bouwwerken neergelegd.

Artikel 12 Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Voor gebieden, waar nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden, moet volgens de Wro tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of het sluiten van een (grondexploitatie)overeenkomst met alle eigenaren).

Voor dit bestemmingsplan geldt dat de heer Schippers eigenaar is van de gronden. De heer Schippers heeft een anterieure overeenkomst gesloten met de gemeente Bladel, waarin het kostenverhaal is verzekerd.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Overleg

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het concept van het ontwerpbestemmingsplan Woningbouw Casterseweg-Hoofdstraat verzonden aan de provincie Noord-Brabant, het waterschap en Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (ODZOB).

Het concept van het ontwerpbestemmingsplan is eveneens besproken met de Dorpsraad.

7.2 Zienswijzen

Het voorontwerpbestemmingsplan is niet ter inzage gelegd voor inspraak. Bewoners hebben kunnen reageren op het ontwerpbestemmingsplan dat zes weken (van 9 juli 2015 tot en met 19 augustus 2015) ter inzage heeft gelegen. Binnen de gestelde termijn zijn drie zienswijzen binnengekomen, welke zijn samengevat en beantwoord in de Nota Zienswijzen. De Nota zienswijzen is opgenomen als bijlage bij het Vaststellingsbesluit.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 1 Archeologisch onderzoek