KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Omgeving Plangebied
2.2 Plangebied
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Planvoornemen
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Inleiding
4.2 Rijksbeleid
4.3 Provinciaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.1 Inleiding
5.2 Bodem
5.3 Geluid
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Bedrijven En Milieuzonering
5.6 Geur
5.7 Gezondheid I.r.t. Veehouderijen
5.8 Kabels En Leidingen
5.9 Overige Zoneringen
5.10 Archeologie En Cultuurhistorie
5.11 Natuur
5.12 Verkeer En Parkeren
5.13 Waterparagraaf
Hoofdstuk 6 Juridische Opzet
6.1 Inleiding
6.2 Uitgangspunten
6.3 Toelichting Op De Planregels
6.4 Bestemmingen
6.5 Overgangs- En Slotregel
Hoofdstuk 7 Haalbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Procedure
8.1 Vooroverleg
8.2 Ontwerpbestemmingsplan
8.3 Besluit
Bijlage 1 Lijst Van Aan Huis Verbonden Activiteiten
Bijlage 1 Notitie Beoordeling Stikstof
Bijlage 2 Verkennend Bodem- En Nader Asbest Onderzoek
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 4 Inventariserend Archeologisch Onderzoek
Bijlage 5 Archeologisch Proefsleuvenonderzoek
Bijlage 6 Evaluatierapport Archeologische Opgraving
Bijlage 7 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 8 Infiltratieonderzoek
Bijlage 9 Nota Van Zienswijzen
Bijlage 10 Collegebesluit Op Omgevingsvergunning (Kenmerk: Zbla2023-000722)

Woningbouw Carolus Simplexplein

Bestemmingsplan - Gemeente Bladel

Vastgesteld op 27-06-2024 - geheel in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Woningbouw Carolus Simplexplein' met identificatienummer 'NL.IMRO.1728.BPN4012CSplein3-VAST' van de gemeente Bladel;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

1.3 aan huis gebonden beroep:

een dienstverlenend beroep op administratief, juridische, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, niet gericht op consumentverzorging, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daar bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;

1.4 aan huis verbonden bedrijf

een bedrijf of het bedrijfsmatig uitoefenen van bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk of het verstrekken van logies en ontbijt (bed and breakfast) dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Hiertoe behoort geen detailhandel;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 achtergevelrooilijn:

  1. a. de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd;
  2. b. indien geen sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak op de verbeelding is aangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw -zonder aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen- alsmede het verlengde daarvan;

1.8 aaneengesloten woningen:

twee of meer woningen met de hoofdgebouwen aaneengebouwd;

1.9 archeologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in het gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde;

1.11 bebouwingspercentage:

het percentage van de oppervlakte van een bouwperceel, dat mag worden bebouwd;

1.12 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten;

1.13 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een bedrijf of aan huis verbonden beroep, inclusief opslagruimten, sanitaire ruimten en dergelijke;

1.14 bestaand(e situatie):

  1. a. t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  2. b. t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;

1.15 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk, met een dak, dat zowel qua afmetingen als architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.18 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.19 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 carport/overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een vrijstaande dakconstructie met maximaal twee wanden;

1.25 deelauto:

een voertuig waar het gebruik wordt gedeeld door mensen en waarbij de auto wordt verhuurd door een speciaal daartoe door Locatievereniging “Bouwen in Netersel” opgerichte rechtspersoon, bijvoorbeeld een Stichting of Verenging van Eigenaren. Dit rechtspersoon heeft als doel het oprichten, beheren, onderhouden en in standhouden van deelautoplaatsen en het kunnen plannen, boeken, en afnemen van de deelauto’s;

1.26 deelautoplaats:

een parkeerplaats aangewezen voor een deelauto en alleen te gebruiken voor deelautos van de door Locatievereniging “Bouwen in Netersel” speciaal hiervoor opgerichte rechtspersoon;

1.27 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder volumineuze detailhandel;

1.28 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder een belwinkel, met uitzondering van een seksinrichting;

1.29 erker:

een ondergeschikte uitbouw op de begane grond van de woning, die strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan de verblijfsruimte (woonkamer of keuken);

1.30 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus, overige);

1.31 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.32 gesloten bebouwing:

bebouwing welke wordt gekenmerkt door aaneengebouwde hoofdgebouwen;

1.33 gestapelde bebouwing

bebouwing bestaande uit zich in één hoofdgebouw boven en/of naast elkaar bevindende zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten;

1.34 halfopen bebouwing

bebouwing in halfvrijstaande en/of geschakelde hoofdgebouwen;

1.35 halfvrijstaande of twee-onder-een-kap woning:

een woning waarvan het hoofdgebouw aan één zijde is verbonden met het hoofdgebouw van een andere woning;

1.36 hoofdgebouw:

een gebouw dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een bouwperceel en, gelet op die bestemming, het belangrijkste is;

1.37 onder voorwaarden toegelaten bedrijfs-/beroepsmatige activiteiten aan huis:

een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend zoals opgenomen in de lijst van toelaatbare aan huis verbonden activiteiten;

1.38 ondergeschikte functie:

een activiteit die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en dat deze niet los kan worden gezien van de hoofdactiviteit. De ondergeschikte functie beslaat slechts een beperkt deel van de vloeroppervlakte van de bebouwing. De hoofdfunctie blijft qua aard, omvang en verschijningsvorm herkenbaar;

1.39 open bebouwing:

bebouwing bestaande uit overwegend vrijstaande hoofdgebouwen;

1.40 peil:

  • voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • voor gebouwen in het talud van de dijk: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.41 prostitutie:

het zich ten behoeve van een ander tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten;

1.42 raamprostitutie:

het etaleren van prostituees achter vensters, met de kennelijke intentie passanten te werven voor prostitutie;

1.43 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.44 standplaatsgebonden deelauto

een deelauto die wordt aangeboden op een daarvoor bestemde deelautoparkeerplaats. De betreffende deelauto moet na iedere rit naar deze parkeerplaats worden teruggebracht;

1.45 twee-aaneen (gebouwde bebouwing):

bebouwing van halfvrijstaande hoofdgebouwen, met dien verstande dat de eindwoning vrijstaand mag worden gebouwd;

1.46 verblijfsruimte

een ruimte waar mensen kunnen verblijven en waarin vaak specifiek voor de gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten plaatsvinden. Voorbeelden van verblijfsruimte met gebruiksfunctie wonen zijn: slaapkamer, woonkamer, keuken, hobbyruimte.

1.47 voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan;

1.48 voorgevelrooilijn:

de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd;

1.49 vrijstaande woning:

woning waarvan het hoofdgebouw niet aan het hoofdgebouw van een andere woning is gebouwd;

1.50 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:

oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen, alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit, zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, e.d.;

1.51 wonen:

een perceel ten behoeve van het hoofdverblijf van één huishouden per woning;

1.52 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 Algemeen

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, balkons, luifels en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. speelvoorzieningen;
  3. c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder waterlopen en waterpartijen;
  4. d. parkeervoorzieningen en voorzieningen voor langzaam verkeer;
  5. e. geluidwerende voorzieningen;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - gemeenschappelijke ruimte' uitsluitend aan wonen gerelateerde gemeenschappelijke ruimte t.b.v. dagverblijf, ontspanning en berging, waarbij geen sprake mag zijn van bewoning.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. tuinen, erven en verhardingen;
  3. c. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  4. d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 4.2.3 onder b voor het toestaan van een erfafscheiding tot een hoogte van maximaal 2 meter in een hoeksituatie mits:
    1. 1. de erfafscheiding is gesitueerd op een afstand van 3 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw, en;
    2. 2. de verkeersveiligheid niet in gevaar komt.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Bestaande afwijkende maatvoering

Indien maten met betrekking tot afstanden, hoogten, oppervlakten en volumes van bestaande bouwwerken, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan minder dan wel meer bedragen dan de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die bestaande maatvoering in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  2. b. het gebruik en laten gebruiken van bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  1. a. de regels en toestaan dat bebouwingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  2. b. de regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    1. 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 20 m³ zal bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer dan 4 m zal bedragen;
  3. c. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, wordt vergroot:
    1. 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 40 m;
    2. 2. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, tot maximaal 10 m;
  4. d. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, mits:
    1. 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen;
  5. e. de regels ten behoeve van de bouw van gebouwtjes voor bancaire dienstverlening, met dien verstande, dat:
    1. 1. de bebouwde oppervlakte niet meer mag bedragen dan 5 m²;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen 2,5 m.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Parkeren, laden en lossen

9.2 Regels waterberging

Binnen het bestemmingsplangebied is het bebouwen en gebruik van de gronden slechts toegestaan als binnen het bestemmingsplangebied is voorzien in de realisatie en instandhouding van een waterberging van voldoende omvang, waarbij de capaciteit van de waterbergingsvoorzieningen als volgt wordt berekend: minimaal 60 mm per m2 toename bebouwd/verhard oppervlak.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Woningbouw Carolus Simplexplein'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Binnen de kom Netersel is de locatievereniging 'Bouwen in Netersel' actief. Deze vereniging heeft als doel betaalbare woningen realiseren voor inwoners van, en/ of verbonden met Netersel én deze betaalbaar houden voor de toekomst. Met dit doel voor ogen heeft de locatievereniging inmiddels vier locaties in Netersel herontwikkeld.

De vereniging heeft haar oog laten vallen op de locatie Carolus Simplexplein 3. De locatie Carolus Simplexplein 3 betreft een ruim perceel waarop een woning met bijgebouw is gelegen. Het voornemen bestaat de woning met bijgebouw te slopen en hier 11 nieuwe woningen te realiseren, waarvan 8 levensloopbestendige woningen en 3 appartementen. De voorgenomen ontwikkeling geeft invulling aan de doelstelling om:

1) de woningvoorraad van Netersel levensloopbestendig te maken en;

2) te bouwen naar behoefte voor starters en senioren.

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Bladel heeft in een principebesluit kenbaar gemaakt onder voorwaarden medewerking te willen verlenen aan woningbouw op onderhavige locatie. Om de bouw van de woningen planologisch-juridisch mogelijk te maken dient het geldend bestemmingsplan te worden herzien. Hiertoe is het voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gesitueerd aan de oostzijde van de brink 'Carolus Simplexplein', die is gelegen in de kern Netersel, gemeente Bladel. Het plangebied ligt ingesloten tussen de wegen Carolus Simplexplein en Neerakker. De weg Carolus Simplexplein begrenst het plangebied aan de noordwestelijke zijde. De weg Neerakker begrenst het plangebied aan de zuidoostelijke zijde. De noordoostelijke zijde en zuidwestelijke zijde van het plangebied worden begrensd door percelen van woningen gelegen aan de weg Carolus Simplexplein.

Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Bladel, sectie A, nummers 3467 en 3468. Het oppervlak van het plangebied bedraagt ongeveer 3.500 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4012CSplein3-VAST_0001.png"
Luchtfoto Netersel (Plangebied wit omkaderd)
afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4012CSplein3-VAST_0002.png"
Luchtfoto's plangebied (Rood omlijnd)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied zijn het bestemmingsplan 'Kom Netersel 2019' (vastgesteld 20 juni 2019) en 'Parapluplan parkeren 2018 analoog' (vastgesteld 20 september 2018) vigerend. Het parapluplan parkeren betreft een gemeente-dekkende regeling ten aanzien voor parkeren. Hiermee kan de gemeente bij nieuwbouwplannen of wijzigingen van het gebruik eisen blijven stellen aan het aantal parkeerplaatsen en plannen toetsen aan de parkeernormen die zijn opgenomen in het actuele parkeerbeleid.

Op basis van het vigerend bestemmingsplan 'Kom Netersel 2019' is het plangebied bestemd als 'Wonen' in combinatie met de functieaanduiding 'Bedrijf aan huis'. Daarnaast geldt voor het hele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4.1'. Verder is ter plaatse van de woning een bouwvlak met bouwaanduiding en maatvoeringseis opgenomen. Tot slot is aan het perceel 3468 een wijzigingsbevoegdheid toegekend, waarmee op het perceel in totaal 3 nieuwe woningen gerealiseerd kunnen worden (1 aan het Carolus Simplexplein, 2 aan de zijde van de Neerakker).

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4012CSplein3-VAST_0003.png"
Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Kom Netersel 2019' met de gebiedsaanduiding binnen rode contour. Het plangebied is blauw omlijnd.

De wijzigingsbevoegdheid voorziet slechts in de bouw van 3 woningen. Het voorliggend plan heeft betrekking op 11 woningen, waardoor de wijzigingsbevoegdheid niet bruikbaar is. Om de realisatie van 11 woningen binnen het plangebied planologisch-juridisch gezien mogelijk te maken, wordt het vigerend bestemmingsplan herzien.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 eerst een beschrijving van de feitelijke situatie en het beoogde planvoornemen van de woningen binnen het plangebied gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de structuur en de aanwezige functies. In hoofdstuk 3 in het planvoornemen beschreven. Daarna wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de huidige de beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 aandacht besteed aan de verschillende omgevingsaspecten die van invloed (kunnen) zijn op de opzet en inhoud van het nieuwe bestemmingsplan, zoals milieuaspecten, water, flora en fauna, archeologie en cultuurhistorie, etc. In hoofdstuk 6 wordt de juridische opzet van het bestemmingsplan met betrekking tot de regels en de verbeelding beschreven. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 en 8 respectievelijk de uitvoerbaarheid aangetoond en de doorlopen procedure beschreven.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Omgeving Plangebied

Het plangebied is gesitueerd aan de oostzijde van de brink Carolus Simplexplein gelegen in de kern Netersel, gemeente Bladel. Aan beide kanten gaat het om grote kavels met bebouwing die naar het Carolus Simplexplein georiënteerd is.

Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Bladel, sectie A, nummers 3467 en 3468. Het oppervlak van het plangebied bedraagt ongeveer 3.500 m2. Binnen het plangebied is een vrijstaande woning met bijgebouw aanwezig (zie onderstaand figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4012CSplein3-VAST_0004.png"
Luchtfoto huidige woning met bijgebouw

De woning is naar het Carolus Simplexplein georiënteerd. De woning en het bijgebouw hebben volgens Basisadministratie Adressen en Gebouwen (BAG) beide een bouwjaar van 1966. Het resterend deel van de locatie is in gebruik als siertuin. Aan de oostzijde zijn diverse bomen aanwezig.

De directe omgeving van de locatie bestaat uit:

  • Noordzijde: Erf Carolus Simplexplein 5, met een bosrijke tuin
  • Oostzijde: Neerakker (weg)
  • Zuidzijde: Erf Carolus Simplexplein 1
  • Westzijde: Carolus Simplexplein (weg)

Voor een grote vrijstaande woning op een ruim perceel is heden ten dagen slechts een beperkte doelgroep aanwezig, zeker in een dorp als Netersel. Dit is een gevolg van de wijzigingen in de bevolkingsopbouw en het maatschappelijk speelveld (vergrijzing, senioren die langer thuis blijven wonen en gewijzigde rol van de overheid in het faciliteren van huisvesting voor ouderen), waardoor de woningbehoefte de afgelopen jaren sterk is gewijzigd. Met name vanuit de oorspronkelijke bevolking van Netersel is er inmiddels veel meer vraag naar nultredenwoningen en wooncomplexen, waar men met meer gemak, minder onderhoud en meer woongenot kan wonen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4012CSplein3-VAST_0005.png"
Huidige woning Carolus Simplexplein 3
afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4012CSplein3-VAST_0006.png"
Ligging woning (3) tussen woonbebouwing aan Carolus Simplexplein

Het gebied wordt ontsloten door twee wegen. De Neerakker aan de zuidoostkant en het Carolus Simplexplein aan de noordwestkant. Het Carolus Simplexplein vormt één van de hoofdassen van Netersel en verbind de twee groene brinken die het dorp rijk is. De zuidelijke van deze twee brinken grenst aan het projectgebied en wordt aan alle zijden ontsloten door laanstructuren. In verhouding tot het Carolus Simplexplein is de Neerakker een relatief rustige en smalle ontsluitingsweg met enkele vrijstaande woningen en één grote loods. Zowel de zuidwestkant en de noordoost kant van het projectgebied worden niet ontsloten en grenzen aan privé terrein.

2.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van de kern Netersel, aan de oostzijde van de brink van het Carolus Simplexplein. De kern Netersel betreft een relatief klein dorp waar woningen afgewisseld worden door delen van de bebouwde kom waar ook andere functies, zoals maatschappelijke functies en bedrijven, aanwezig zijn. Netersel is ontstaan op de kruising van vier wegen met lintbebouwing. De structuur van Netersel wordt voornamelijk bepaald door deze vier doorlopende wegen en de hieraan ontstane lintbebouwing. De voorzijde van het plangebied ligt aan een van deze vier doorgaande wegen, namelijk de straat 'Carolus Simplexplein' (zie onderstaand figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4012CSplein3-VAST_0007.png"
Uitsnede uit de toelichting bestemmingsplan Netersel 2010 (plangebied rood omcirkeld)

De weg Carolus Simplexplein gaat in zuidelijke richting over in de Muilen, die de verbinding vormt met de kern Bladel. De opbouw van de kern Netersel is a-symetrisch. Gemeenschappelijke voorzieningen liggen in noordelijke richting aan het Carolus Simplexplein en de Hoeve. De afstand vanaf het plangebied tot deze voorzieningen bedraagt ruim 200 meter.

De omgeving van Carolus Simplexplein 3 kan worden gekarakteriseerd als woongebied met veel groen. Het merendeel van de bebouwing is in gebruik als burgerwoningen. De onbebouwde gronden zijn voor een belangrijk deel groen ingericht en versterken het dorpse karakter van de omgeving. Aan de noordoostkant van het projectgebied en langs de volledige lengte van het projectgebied aan de zijde van Neerakker is een houtwal aanwezig. Langs de noordoostkant is nog een waterloop. Het gebied heeft een groen karakter en bied plaats aan een groot aantal bomen.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Planvoornemen

3.1.1 Locatiekeuze

De locatie Carolus Simplexplein 3 is een geschikte woonlocatie, gelegen te midden van de kern Netersel. Het is wenselijk de woonfunctie voor de toekomst te behouden, waarbij ingezet wordt op het zo optimaal mogelijk benutten van het royale perceel voor de woningbehoefte die op dit moment en in de toekomst aan de orde is.

Gezien de omvang van de gronden, behorende tot Carolus Simplexplein 3, de ligging en de staat van de bestaande woning is herontwikkeling van deze plek naar een grotendeels levensloopbestendige woonlocatie een goede optie. Initiatiefnemer, locatievereniging 'Bouwen in Netersel', heeft daartoe het voortouw genomen. Inmiddels heeft zij een drietal informatieavonden verzorgd, waarin de behoefte is gepeild. Hieruit is gebleken dat het initiatief in de markt kansrijk is.

3.1.2 Vertrekpunten stedenbouwkundig concept

Prominente locatie in het dorp

De ligging van het projectgebied aan één van de hoofdassen van Netersel plus de ligging aan de brink maken dit een prominente en zichtbare locatie in het dorp. Hierom is het belangrijk dat bij een nieuwe ontwikkeling de architectonische en landschappelijke dorpskarakteristieken gerespecteerd worden.

Bebouwingscontext

Netersel bestaat voornamelijk uit een mix van vrijstaande woningen en tweekappers. Als gevolg is er sprake van een korrel met een vrij open karakter. Wat betreft de invulling van het projectgebied is daarom voor soortgelijke typologieën gekozen. Uitsluitend aan de noordwestrand van het projectgebied op een andere korrelgrootte aan dan de zuidoostrand. Langs het Carolus Simplexplein vind men voornamelijk oudere boerderijwoningen met brede koppen die dienst doen als tweekapper of grote vrijstaande woningen. Aan de Neerakker en in het verlengde daarvan het Beemke zijn voornamelijk nieuwere vrijstaande woningen te vinden met relatief smalle koppen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4012CSplein3-VAST_0008.png"

Stedenbouwkundige analyse; massastudie

Historische structuren

Aan de hand van historisch kaartmateriaal kan worden afgeleid dat de oorspronkelijke hoofdstructuur van Netersel vandaag de dag vrijwel ongewijzigd terug te vinden is. Toch hebben er met betrekking tot het projectgebied enkele interessante ontwikkelingen plaatsgevonden.

In 1900 lag de locatie van het projectgebied aan de rand van het dorp. Duidelijk herkenbaar is de driehoekvormige groene brink die, in tegenstelling tot de noordelijke brink, vrij is van bebouwing. De groene brink wordt hier nog doorkruist door een route die daarna richting het zuidoosten wegsteekt, en daarbij door het huidige projectgebied loopt.

Het kaartje van 1953 laat zien dat er sinds 1900, in Netersel nauwelijks is bijgebouwd. De situatie is vrijwel het zelfde gebleven. Aan de noordkant van Netersel is nu wel de nieuw gebouwde kerk te vinden.

Aangekomen in 1984 is de route die ooit de brink in tweeën verdeelde en het projectgebied doorkruiste verdwenen. Op zijn plaats vindt men nu voor het eerst het kavel dat vandaag de dag het projectgebied vormt. Parallel aan de Carolus Simplexplaan ligt nu het Beemke met verkaveling aan beide kanten. De Neerakker is in dit kaartje nog niet terug te vinden al lijkt het er sterk op dat een aanzet voor de realisatie hiervan gemaakt is.

In 1999 is de Neerakker wel terug te vinden op de kaart en is de structuur rondom het projectgebied gelijk aan die van vandaag.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4012CSplein3-VAST_0009.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4012CSplein3-VAST_0010.png"
Netersel in 1900 Netersel in 1953
afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4012CSplein3-VAST_0011.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4012CSplein3-VAST_0012.png"
Netersel in 1984 Netersel in 1999

3.1.3 Het plan

Het plan betreft het bouwen van een ensemble van een boerderijwoning met appartementen en gemeenschappelijke binnenruimte en blokken met tweekappers. In totaal komen er 8 levensloopbestendige woningen en 3 appartementen, die worden gebouwd naar behoefte voor starters en senioren.

De volgende randvoorwaarden zijn in acht genomen in het stedenbouwkundig ontwerp.

  • Rooilijn nieuwe bebouwing is nader bepaald in overleg met de gemeente;
  • Karakter omliggende bebouwing: 2 lagen plus kap;
  • Bebouwing moet passen in het straatbeeld.
  • Dorpse uitstraling;
  • Aandacht voor de doorzichten;
  • Aandacht voor privacy van de buren;
  • Huidige bestemming gaat uit van een afstand van minimaal 3 meter tussen de bebouwing en de bestemmingsgrens. Indien dit niet overal haalbaar is kan hiervan afgeweken worden;
  • Bouwblok voor de woningen is begrensd i.v.m. milieucirkel bedrijventerrein aan Neerakker 8 van 30 meter;
  • Verkeersbewegingen auto's, fietsers en voetgangers (waar mogelijk gescheiden);

Deze randvoorwaarden en uitgangspunten zijn enerzijds bepalend geweest voor de uitwerking van het plan. Anderzijds is met name gekeken naar de kwalitatieve woonbehoefte van de huidige inwoners van Netersel en anderen die zich met de kern verbonden voelen. Er is gestreefd naar woonvormen die voor starters en senioren toegankelijk zijn, zowel financieel als fysiek en praktisch. Er worden daarom onder andere 8 levensloopbestendige woningen van een 'behapbare' omvang gerealiseerd, met grote toegankelijkheid (nultreden), met onderlinge verbondenheid en in de vertrouwde omgeving. Daarnaast worden 3 appartementen gerealiseerd.

Het plan is opgedeeld in drie bouwdelen. Dit resulteert in een plan met een open karakter dat aansluiting zoekt op de omliggende kavels. De woningen zijn georiënteerd op een grote collectieve ruimte die sociale interactie tussen bewoners zal bevorderen, deze woningen zijn dus uitermate geschikt voor concept co-housing.

De drie bouwdelen bestaan uit:

1. Boerderijwoning

Aan de zijde van de Carlous Simplexplein komt een boerderijwoning waarin 5 appartementen worden gerealiseerd. Er komen twee bovenwoningen en drie benedenwoning. De 5 appartementen krijgen een gemeenschappelijke binnenruimte. Deze worden gerealiseerd in het bestaande bijgebouw dat behouden blijft. De boerderijwoning is tweezijdig georiënteerd. Aan één kant grenst het aan de brink en aan de andere kant aan een kleine smalle gemeenschappelijke ruimte. He gebouw wordt parallel aan de weg Carolus Simplexplein gesitueerd. Het woningblok biedt een doorgang voor fiets- en voetverkeer vanaf de Carolus Simplexplein naar de achterzijde van het perceel.

2. Het koetshuis

Aan de oostzijde van het plangebied, gelegen aan de Neerakker, wordt een Koetshuis bebouwd. Het betreft twee woningen in de vorm van een twee-onder-een-kap woning. Ten oosten van de Neerakker is een bedrijf te vinden met een hindercirkel van 30 meter (Neerakker 8).

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4012CSplein3-VAST_0013.png"
30 meter richtafstand hinder

Dit heeft tot gevolg dat het bouwvlak ten behoeve van de hoofdbouwmassa op minimaal 30 meter van het bestemmingsvlak van het bedrijf aan de Neerakker 8 gesitueerd moet worden. Hierdoor staat het Koesthuis relatief ver van de straat af en is het noodzakelijk in de bestemmingsregels op te nemen dat geen bouwwerken zijn toegestaan met die gebruikt worden als verblijfsruimte binnen deze 30 meter.

3. Het ruiterhuis

Aan de zuidzijde van het plangebied wordt het Ruiterhuis gerealiseerd. Er is een volume van vier woningen ingetekend in de vorm van een 2 twee-onder-een-kap woningen. De kopgevels van deze woningen zijn richting de openbare ruimte gepositioneerd en hebben geen eigen privé-voortuintje. De tweekappers grenzen met hun achtertuinen aan privé terrein en zijn met hun voorkanten naar een gemeenschappelijk hofje georiënteerd.

4. Gezamenlijke (ontmoetings)ruimte

Op het binnenterrein komt een gezamenlijke ontmoetingsruimte. Deze ontmoetingsruimte wordt gevestigd in het bestaand bijgebouw bij de huidige woning. De gezamenlijke ruimte krijgt in het bestemmingsplan de aanduiding 'specifieke vorm van groen - gemeenschappelijke ruimte' binnen de bestemming 'Groen'. De gezamenlijke ruimte is mag uitsluitend gebruikt worden voor aan wonen gerelateerde gemeenschappelijke ruimte t.b.v. dagverblijf, ontspanning en berging, waarbij de bruto-vloeroppervlakte van de gemeenschappelijke ontmoetingsruimte(n) maximaal 85 m2 mag bedragen en er geen sprake mag zijn van bewoning.

Onderstaande figuren geven een impressie van de beoogde inrichting van het perceel en het ontwerp van de woningen weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4012CSplein3-VAST_0014.png"
Beoogde inrichting perceel Carolus Simplexplein 3 met een weergave van milieucirkel bedrijventerrein aan Neerakker van 30 meter t.b.v. situering bouwvlak hoofdbouwmassa (Versie R, Keeris Architecten)

Co-housing

De woningbouwlocatie wordt ingericht volgens het concept 'co-housing'. Co-housing is een vorm van gezamenlijk wonen waarbij ieder over een zelfstandige woning of woonruimte beschikt en daarnaast gemeenschappelijke voorzieningen en ruimten met elkaar deelt. De woningen in het plangebied zijn georiënteerd op een grote collectieve ruimte die sociale interactie tussen bewoners zal bevorderen. In het voormalige bijgebouw bij de woning komt een gemeenschappelijke ontspanningsruimte.

Inpassing in omgeving

De bestaande korrel grootte heeft een open karakter en is hij van klein formaat. Echter ontstaan door de oriëntatie naar de straat sterke lintstructuren die Netersel karakteriseren. Deze lijnstructuren vormen vaak gesloten "eilanden", die een duidelijke grens stellen tussen openbaar en privé terrein. Het stedenbouwkundig ontwerp breekt hier deels mee. De tweekappers aan de Neerakker oriënteren zich namelijk naar binnen in plaats van naar de straat. Deze keuze valt echter te herleiden naar het feit dat in de Neerakker de lintbebouwing niet doorloopt wat betekend dat aan de zuidoostkant het principe van lintbebouwing kan worden losgelaten. De boerderijwoning aan de brink volgt het contextuele bebouwingsprincipe wel. De boerderijwoning staat parallel aan de weg in dezelfde lijn als de omliggende woningen.

Architectuur

Er is gekozen voor een agrarisch geïnspireerd type boerderijwoning, waar de appartementen in gerealiseerd worden. Het is niet de bedoeling dit gebouw niet historiserend moet worden. Het moet goed leesbaar zijn dat het in de 21ste eeuw thuis hoort. Zowel qua hoogte als architectonische stijl wordt aangesloten bij het straatbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4012CSplein3-VAST_0015.png"
Bebouwingstypologie met bijbehorende referenties

De erfwoningen zijn in vergelijking met de boerderijwoning van een bescheidener karakter, wat resulteert in een duidelijke bebouwingshierarchie.

Vanwege stedenbouwkundige afwegingen is er voor gekozen de parkeerplekken aan het Carolus Simplexplein tot een minimum te beperken en zoveel mogelijk parkeerplekken aan de zuidoostkant van het projectgebied te plaatsen.

Er wordt een groen collectief binnenterrein gerealiseerd die tegelijkertijd bijdraagt aan de versterking van de hoofdstructuur van Netersel.

3.1.4 Groenstructuur

De directe omgeving van het projectgebied heeft een sterk groen karakter, zoals te zien is op navolgende figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4012CSplein3-VAST_0016.png"
Bestaande groenstructuren in relatie tot plangebied

Het Carolus Simplexplein heeft net zoals de meeste hoofdassen in Netersel een prachtige laanstructuur. Het behoud van de bomen, die deze laanstructuur vormen, is daarom van grote waarde. Aan de noordoostkant van het projectgebied lijkt een oude houtwal te liggen, die wellicht te linken valt aan de oude route, die hier vroeger langs liep. Deze houtwal wordt in ere herstelt en biedt potentieel voor het aanleggen van een langzaamverkeerverbinding tussen de brink en Neerakker. Tenslotte vindt men langs de volledige lengte van het projectgebied aan de zijde van Neerakker een houtwal. De houtwal, die aan de Neerakker grenst, wordt zoveel mogelijk met rust gelaten. Door te kiezen voor een oprit in plaats van twee aansluitingen met Neerakker en de parkeerzone doodlopend te maken, kan een groot deel van de bestaande bomen gespaard blijven. De houtwal vormt een natuurlijke begrenzing van achtertuinen van de één tweekapper aan de oostzijde van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4012CSplein3-VAST_0017.png"
Bestaande bomen en houtwal nooroostzijde plangebied (aangrenzend aan de Neerakker)

Door de collectieve tuin wordt de groene zone, die dit blok sterk karakteriseert, in het gebied doorgezet. De woningen aan de zuidoostkant van het gebied sluiten deze groen zone af.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. In dit hoofdstuk wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling niet strijdig is met het voor het besluitgebied relevante nationale en provinciale beleid en dat het in lijn is met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente Bladel.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

In het kader van de nieuwe Omgevingswet, die per 1 januari 2024 in werking treedt, wordt momenteel de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) door het rijk opgesteld. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 wordt hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden vier prioriteiten onderscheiden:

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie.
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  1. 1. Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Betekenis voor het plangebied

Vooralsnog is totdat de NOVI van kracht wordt, het rijksbeleid vastgelegd in respectievelijk de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

4.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en vervangt enkele ruimtelijke doelen en uitspraken uit andere documenten. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden.

Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.

Betekenis voor het plangebied

Onderhavig plangebied is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen. Derhalve leidt de SVIR niet tot beperkingen voor voorliggend plan.

4.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  1. 1. project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  2. 2. kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  3. 3. grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  4. 4. toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  5. 5. Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  6. 6. verstedelijking in het IJsselmeer;
  7. 7. defensie;
  8. 8. erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  9. 9. hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  10. 10. Elektriciteitsvoorziening;
  11. 11. ecologische hoofdstructuur.

Betekenis voor het plangebied

Onderhavig plangebied is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen. Derhalve leidt het Barro niet tot beperkingen voor voorliggend plan.

4.2.4 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen/wijzigingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

Betekenis voor het plangebied

Onderhavig plangebied is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het Rijk een ander nationaal belang heeft aangewezen. Derhalve leidt het Rarro niet tot beperkingen voor voorliggend plan.

4.2.5 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening dienen overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. Per 1 juli 2017 zijn de 3 treden van de Ladder losgelaten en geldt dat de toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor de aanvraag omgevingsvergunning die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaande stedelijk gebied, een motivatie waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Zoals gezegd is de Ladder-onderbouwing verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Onder stedelijke ontwikkeling wordt de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen verstaan. Deze laatste categorie is in de handreiking bij de Ladder voor duurzame verstedelijking (ministerie van Infrastructuur en Milieu) nader gespecificeerd in accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.

In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig dan ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, uit vaste jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Zo wordt de ontwikkeling van 11 woningen niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921).

Betekenis voor het plangebied

Onderhavige ontwikkeling ziet toe op de sloop van één woning en de realisatie van 11 nieuwe woningen. Netto voorziet het planvoornemen dan ook in het toevoegen van 10 woningen aan de woningvoorraad. De ontwikkeling van 10 extra woningen wordt niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Tevens is er sprake van een bestaand stedelijk gebied, waardoor toetsing aan de ladder niet aan de orde is. De realisatie van het planvoornemen komt voort uit een directe behoefte van inwoners uit Netersel die zich samen hebben verenigd om het voorliggend initiatief te realiseren. Daarmee is de behoefte aangetoond.

4.3 Provinciaal Beleid

4.3.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014

Op 19 maart 2014 is de structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 (SVRO) in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Belangrijke beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant. De provincie heeft in de structuurvisie een aantal belangrijke beleidswijzigingen doorgevoerd. Hieronder vallen beleidswijzigingen die betrekking hebben op de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in de provincie Brabant. In de Structuurvisie ruimtelijke ordening geeft de provincie aan hoe zij omgaat met de ruimtelijke opgave voor de periode tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Het doel is een goede woon-, werk- en leefomgeving voor de inwoners en bedrijven in Brabant.

Noord-Brabant heeft de ambitie om een goede mix van wonen, werken en voorzieningen te creëren. De leefbaarheid in woonmilieus moet van voldoende kwaliteit zijn. Dynamische stadscentra, vitale plattelandskernen, eigen identiteit en regionale afstemming zijn enkele uitgangspunten. Daarnaast dienen er voldoende veilige en goed bereikbare werkplekken te zijn voor de bevolking. Steden moet aantrekkelijk blijven voor diverse bevolkingsgroepen en dienen garant te staan voor het aanbieden van (bovenlokale) voorzieningen.

In de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 heeft de provincie een aantal structuren opgenomen, te weten de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Binnen deze structuren is een aantal perspectieven onderscheiden.

Betekenis voor het plangebied

Op de structuurvisiekaart ligt het plangebied in een gebied aangemerkt als ‘stedelijk gebied’ en voorziet in de opvang van de lokale verstedelijkingsbehoefte. Dit zal in navolgende paragrafen verder verduidelijkt worden. Het plan past binnen het beleid van de SVRO.

4.3.2 Omgevingsvisie 'De Kwaliteit van Brabant'

Op 14 december 2018 hebben de Provinciale Staten de omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld. Deze omgevingsvisie vervangt na het inwerking treden van de Omgevingswet de provinciale structuurvisie. Met de omgevingsvisie formuleert de provincie haar ambitie over hoe zij de Brabantse leefomgeving er in 2050 uit wil laten zien. Daarbij stelt zij tussendoelen voor 2030, maar legt nu nog niet vast hoe zij die doelen wil bereiken. De provincie wil daarmee ruimte bieden voor inbreng vanuit partijen en disciplines. Om hiermee aan de slag te gaan is volgens de provincie een verdere uitwerking van de ambities nodig in de vorm van programma's.

Met de visie geeft de provincie aan wat zij belangrijk vindt voor de verbetering en duurzame ontwikkeling van Brabant. Daarbij legt zij de focus op vier hoofdopgaven voor de middellange en lange termijn: werken aan energietransitie, een klimaat proof Brabant, de slimme netwerkstad en een concurrerende duurzame economie. Deze vier hoofdopgaven staan ten dienste van de basis opgaven: werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit.

Om te komen tot de slimme netwerkstad richt de provincie zich op duurzame verstedelijking. Zij wil daarin richting geven door middel van het bevorderen van regionale afspraken, het sturen op zorgvuldig ruimtegebruik en het periodiek opstellen van prognoses. Verder wil zij een actieve rol spelen om beweging te stimuleren (o.a. door samen te werken bij gebiedsopgaven en bij het opstellen van uitvoeringsprogramma's) en gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken.

Betekenis voor het plangebied

Onderhavige ontwikkeling voorziet in de realisatie van 11 nieuwe woningen op een inbreidingslocatie in de kern Netersel, binnen het bestaand stedelijk gebied van de gemeente Bladel. De woning die nu op de locatie aanwezig is, voldoet niet aan de huidige kwalitatieve woonbehoefte in de kern Netersel en wordt daarom gesloopt. Middels de sloop van de woning en de realisatie van 8 levensloopbestendige woningen en 3 appartementen worden nieuwe woonvormen ontwikkeld die voor starters en senioren toegankelijk zijn, zowel financieel als fysiek en praktisch.

Geconcludeerd wordt dat onderhavige ontwikkeling voorziet in een kwalitatieve en kwantitatieve woonbehoefte en invulling geeft aan het principe van duurzaam ruimtegebruik. Tot slot geldt dat de woningen niet worden aangesloten op het gasnet, wat bijdraagt aan de duurzaamheidsambitie van de provincie. De ontwikkeling is daarmee passend binnen de doelstellingen en ambities van provincie Noord-Brabant.

4.3.3 Interim omgevingsverordening

Provinciale Staten hebben op 29 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening vastgesteld. Deze is geconsolideerd op 1 oktober 2022. De Interim omgevingsverordening betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. De Interim omgevingsverordening is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies.

De Interim omgevingsverordening vervangt een aantal provinciale verordeningen:

  • provinciale milieuverordening
  • verordenring natuurbescherming
  • verordening ontgrondingen
  • verordening ruimte
  • verordening water
  • verordening wegen

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid zoals de Omgevingsvisie. De beleidsneutrale omzetting betekent overigens niet dat er in het geheel geen wijzigingen ten opzichte van de huidige verordeningen zijn verwerkt.

Belangrijke uitgangspunten vanuit de Omgevingsvisie zijn verwerkt. De nieuwe manier van werken met diep, rond en breed kijken is opgenomen en er wordt vaker een koppeling gelegd met omgevingskwaliteit door bijvoorbeeld sanering van leegstaand vastgoed elders. De nadruk op omgevingskwaliteit komt ook tot uitdrukking bij de kwalitatieve benadering voor hergebruik van leegstaand vastgoed in het landelijk gebied en duurzame verstedelijking.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4012CSplein3-VAST_0018.png"

Uitsnede Interim omgevingsverordening met plangebied bij rode contour

Stedelijk gebied

Het plangebied is gelegen binnen de structuur 'Stedelijk gebied', specifiek 'Landelijke kern'. Ten aanzien van het toevoegen van woningen in het Stedelijk gebied, is in de Interim omgevingsverordening het volgende opgenomen (artikel 3.42): een bestemmingsplan van toepassing op Stedelijk gebied dat voorziet in het realiseren van woningen bevat een onderbouwing:

Artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling

Lid 1

Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:

  1. a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  2. b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

Lid 2

Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  1. a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
  2. b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
  3. c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  4. d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  5. e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  6. f. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

Gezien het feit dat onderhavige ontwikkeling voorziet in de realisatie van 11 woningen, is de verantwoordingsplicht uit de Interim omgevingsverordening van toepassing. In het Regionaal Ruimtelijk Overleg Zuidoost Brabant van november 2016 zijn, op basis van de geactualiseerde provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose (2017) en de eerder vastgestelde uitgangspunten, de jaarlijkse regionale woningbouwafspraken gemaakt voor de periode 2017 t/m 2026.

De gemeente Bladel heeft een opgave van 850 woningen. Dit betreft de netto toename van de woningvoorraad exlcusief vervangende nieuwbouw door sloop. In de regionale Agenda Wonen 2016 is voor de eerst komende tienjaarsperiode een overzicht gegeven in hoeverre de plancapaciteit kan voorzien in de geprognosticeerde woningbouwopgave en woningbouwafspraken. Voor Bladel is dit percentage 29%. Daarmee bestaat kwantitatief in ieder geval ruimte. Voor wat betreft de kwalitatieve behoefte geldt dat in de Kempengemeenten zoveel als mogelijk wordt ingezet op de realisatie van levensloopbestendige woningen en sociale huurwoningen. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat onderhavig planvoornemen ook invulling geeft aan een kwalitatieve behoefte. In de gemeentelijke woonvisie (zie 4.4.3) is nader uitgewerkt op welke wijze invulling wordt gegeven aan de woningbouwopgave binnen de kern Netersel.

Verder geldt dat de woning niet wordt aangesloten op het gasnet. Hiermee wordt invulling gegeven aan het aspect duurzaamheid. Ten aanzien van het aspect klimaatadaptatie is rekening gehouden met de benodigde waterbergingseis op eigen terrein (zie paragraaf 5.13). In Hoofdstuk 5 is nader toegelicht dat sprake is van een veilige, gezonde leefomgeving en dat deze omgeving door de toevoeging van de woning niet wordt geschaad. Het woon- en leefklimaat van de te realiseren woningen en de directe omgeving wordt gewaarborgd. De ontwikkeling draagt hiermee bij aan de doelen als gesteld in de Omgevingsvisie en de Interim omgevingsverordening.

Tot slot is het zo dat ten alle tijden de zorgplicht voor zorgvuldig ruimtegebruik van kracht is. Het belang hiervan wordt in de Interim omgevingsverordening aangemerkt als een provinciaal belang. Stedelijke ontwikkelingen dienen te worden gemotiveerd met in achtneming van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' zoals opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.2.5. In deze paragraaf is ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarnaast is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik door invulling van een inbreidingslocatie. De ruimtelijke structuur wordt daardoor ter plaatse versterkt en er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

Betekenis voor het plangebied

Met de realisatie van 11 levensloopbestendige woningen in de kern Netersel wordt voorzien in zowel een kwalitatieve als kwantitatieve behoefte. Het plan draagt tevens bij aan de doelen op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie en een veilige, gezonde leefomgeving. Tot slot geldt dat het plan voldoet aan de zorgplicht voor zorgvuldig ruimtegebruik. Geconcludeerd wordt dat het plan passend is binnen de beleidskaders als opgenomen in de Interim omgevingsverordening.

4.3.4 De Brabantse agenda wonen

Het kaderstellend provinciaal beleid op het gebied van de woningbouw is verder vastgelegd in de 'Brabantse Agenda Wonen'. In deze agenda heeft de provincie ‘actielijnen’ en ‘richtinggevende principes’ vastgelegd. De actielijnen gaan uit van:

  • accent op duurzame verstedelijking;
  • meer nadruk op de bestaande woningvoorraad;
  • inzetten op een vraaggericht, flexibel planaanbod met ruimte voor nieuwe woonvormen;
  • versterken van de regionale samenwerking en vernieuwen van regionale woningbouwafspraken.

De provincie heeft 4 regio’s beschreven die samen moeten werken: West-Brabant, MiddenBrabant, Noordoost-Brabant en Zuidoost-Brabant. De voorgenomen planlocatie is gevestigd in de gemeente Bladel en dus in de regio Zuidoost-Brabant. De regionale woningbouwafspraken voor Zuidoost-Brabant zijn vastgelegd in het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO).

In het RRO-gebied Zuidoost Brabant zijn er 4 subregio’s: Stedelijk Gebied, Peel, Kempen en de A2-gemeenten. Bladel behoort tot de subregio Kempen. Voor de woningbouwafspraken in de subregio Kempen is onder meer vastgelegd dat de woningbouwbehoefte en -afspraken per gemeente worden gebaseerd op de woningbouwprognose van de provincie Noord-Brabant. In 2020 heeft de provincie haar bevolkings- en woningbehoefteprognose geactualiseerd. Op basis van deze prognose dient de gemeente Bladel 425 woningen toe te voegen aan de woningvoorraad tot 2025 en 765 woningen tot 2030.

Betekenis voor het plangebied

Dit bestemmingsplan maakt de bouw van 11 woningen mogelijk. De toevoeging van deze woningen past binnen de prognosecijfers van de provincie. Het planvoornemen is gebaseerd op een actuele kwalitatieve behoefte en dus vraaggericht. De stedenbouwkundige opzet van het plan, met name de ruime en groene opzet van het openbaar gebied, de vormgeving kavels en de beperkte afstand tot de voorzieningen in Netersel spreekt de bewoners van de andere deelgebieden aan. De vraag hiernaar is dus aangetoond. Het plan draagt bovendien bij aan de differentiatie van de woningvoorraad in de gemeente Bladel. Met name de realisatie van levensloopbestendige woningen draagt hier aan bij. De door de provincie gevraagde flexibiliteit volgt uit de planregels, waarbinnen diverse woonvormen realiseerbaar zijn.

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Structuurvisie Bladel 2008

Op 22 mei 2008 is de "Structuurvisie Bladel" vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie is een actualisatie van de StructuurvisiePlus uit 2004. In de structuurvisie zijn voor de kernen binnen de gemeente Bladel streefbeelden opgenomen. Ten aanzien van het streefbeeld van de kern Netersel is het volgende opgenomen: 'Het feit dat de kern Netersel nagenoeg alleen uit historische bebouwingslinten bestaat en de aanwezigheid van een soort ‘tweelingplein’ (de twee groene driehoeken van het Carolus Simplexplein) maken van Netersel een bijzonder dorp. Omringende akkers hebben tevens een hoge belevingswaarde en bestaan voor een groot gedeelte uit open akkercomplexen. Door de typische opbouw van de kern dringen de akkercomplexen diep het dorp in, waardoor het contact met het open buitengebied nagenoeg overal in het dorp aanwezig is. De doorzichten en de open bebouwing van de linten zijn karakteristiek voor Netersel. Deze waarden dienen beschermd te worden. Hierdoor zal voornamelijk gezocht moeten worden naar inbreidingslocaties binnen de huidige bebouwingsgrens.'

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4012CSplein3-VAST_0019.png"

Weergave streefbeeld Netersel (met plangebied bij blauwe contour)

Betekenis voor het plangebied

Onderhavig planvoornemen voorziet in de realisatie van 11 levensloopbestendige woningen ter plaatse van een inbreidingslocatie aan het historisch lint Carolus Simplexplein. Met het ontwerp van de woningen wordt gestreefd naar een 'pleinbeeld', passend bij de uitstraling van omliggende bebouwing. Het planvoornemen is daarmee passend binnen de kaders van de structuurvisie Bladel.

4.4.2 Omgevingsvisie 1.1

Op 20 september 2018 is de ‘Omgevingsvisie 1.1’ vastgesteld door de gemeenteraad van Bladel, als tussenstap naar een volwaardige en complete Omgevingsvisie voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De Omgevingsvisie 1.1 plan is een eerste stap naar een volwaardige omgevingsvisie die een meer eenduidig beleid weergeeft voor de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie herziet voor het buitengebied op onderdelen het beleid dat is vastgesteld in de Plattelandsnota 2013 en bevat derhalve geen beleid dat relevant is voor onderhavig initiatief dat in stedelijk gebied gesitueerd is.

Betekenis voor het plangebied

De Omgevingsvisie 1.1 richt zich op het buitengebied en bevat geen beleid dat relevant is voor onderhavig initiatief dat in stedelijk gebied gesitueerd is.

4.4.3 Woonvisie gemeente Bladel 2016, actualisatie 2018

Woonvisie gemeente Bladel 2016, actualisatie 2018

Op 1 februari 2018 heeft de gemeenteraad 6 ambities en 19 beslispunten uit de Woonvisie Gemeente Bladel 2016, Actualisatie 2018 vastgesteld. In de Woonvisie wordt beschreven hoe de gemeente om wil gaan met de woningbouw in de gemeente. Dit omvat zowel de bestaande bouw als de nieuwbouw. De gemeente kiest voor kwaliteit in plaats van kwantiteit, in eerste instantie bij de bestaande woningvoorraad. Er zijn namelijk veel meer bestaande woningen dan de gemeente aan nieuwbouw mag toevoegen.

Bij nieuwe initiatieven/ontwikkelingen, zowel bij transformatie van bestaande woningvoorraad als bij nieuwbouw, worden in beginsel de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Woning moet een sociale woning zijn (€ 170.000/€ 200.000 v.o.n. of € 597,30 per maand). Hiervoor geldt de verhouding 51% huur/49% koop in Bladel en Hapert. In de kleine kernen (Casteren, Hoogeloon en Netersel) is dit 30% huur/70% koop. Dit geldt vanaf het toevoegen van 2 wooneenheden. In het geval er 10 woningen of meer toegevoegd worden moet 10% gereserveerd worden voor statushouders.
  • Alle woningen dienen te voldoen aan het Basispakket Woonkeur. In de centra van de kernen Bladel en Hapert moet daarvan bovendien 50% aan Woonkeur Pluspakket Zorg voldoen. Hiervoor gelden de paarse contouren Hapert en Bladel In de kleine kernen wordt Woonkeur Pluspakket Zorg opgelegd als daar (een concrete) behoefte is.
  • Woning moet energieneutraal zijn en heeft bij voorkeur geen gasmeter.
  • Het plan dient minimaal te voorzien in 20% groen. Bij grotere ontwikkelingen kunnen aanvullende eisen worden gesteld.
  • Woonruimte is bestemd voor de doelgroep één- en tweepersoonshuishouden, uitgaande van een driekamerwoning.
  • In de kernen Bladel en Hapert moet 51% van de woningen huurwoningen zijn. In de kleine kernen 30%.

Kempische visie op wonen 2019 - 2023

Door de gemeenten Bladel, Reusel-De Mierden, Bergeijk en Eersel is de Kempische visie op wonen vastgesteld door de gemeenteraad. Voor Bladel heeft de gemeenteraad een aantal kanttekeningen geplaatst bij de visie.

Niet alleen moeten woningen duurzaam aantrekkelijk zijn (dus zowel inspelen op de woonwensen als de verhoogde standaard als het gaat om duurzaamheid en levensloopbestendigheid), maar ook de locaties waar nog gebouwd gaat worden, moeten zorgvuldig bepaald worden. Dit wordt niet alleen door de vorig jaar opgestelde Brabantse Agenda Wonen onderschreven, het is ook een voorwaarde om het groene, dorpse karakter van onze regio te bewaren. Dat betekent dat nieuwbouw vooral binnen bestaand gebouwd gebied moet plaatsvinden en dan vooral op herontwikkelingslocaties. We zetten in de basis niet in op uitbreidingslocaties.

De gemeente Bladel heefdt onder andere de kanttekening geplaatst dat zij er waarde aan hecht dat er mogelijkheden blijven voor uitbreidingslocaties, dat er ruimte blijft voor lokaal-specifiek volkshuisvestingsbeleid en dat in een op te stellen uitvoeringsprogramma zowel lokale als regionale speerpunten zullen worden uitgewerkt.

Betekenis voor het plangebied

Het planvoornemen is passend met de wijze waarop gemeente Bladel om wil gaan met woningbouw. Er is sprake van een inbreidingslocatie binnen de grenzen van de bestaande kern. Daarnaast geldt dat met het voornemen invulling wordt gegeven aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte.

Binnen de mogelijkheden die het perceel biedt, voldoet het in het onderhavig plan opgenomen woningbouwprogramma aan de door de gemeente vastgestelde Woonvisie en aan de Kempische Visie op Wonen:

  • De seniorenappartementen worden gerealiseerd worden in de middensector koop.
  • Doordat de appartementen bestemd zijn voor senioren wordt een doelgroep bediend die in het beleid een voorkeursdoelgroep is.
  • En wordt voorzien in meer dan 20% groen op het perceel. De woningen zijn georiënteerd op een collectieve groen binnenterrein. Het binnenterrein is openbaar toegankelijk maar zal slechts beperkt als openbare groenfunctie dienen en zal qua oppervlak ook weinig toevoegen. Het gaat hier vooral om het visuele aspect, de bijdrage aan het groene karakter en het bevorderen van sociale interactie tussen bewoners;
  • De woningen worden gasloos uitgevoerd.
  • De woningen voldoen aan Basispakket Woonkeur.
  • De woningen passen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma.
  • Dit kleinschalige project met zijn gemeenschappelijke voorzieningen als ontmoetingsruimte, collectieve binnentuin, elektrische deelauto e.d. geeft vorm aan - en faciliteert - het principe ‘zorgen voor elkaar’. Het betreft hier een woningbouwproject waar ingestoken wordt op het concept co-housing.

Wel is sprake van een woningbouwinitiatief zonder sociale huurwoningen. Dit specifieke CPO-project heeft een lange historie, daarmee een wat unieke situatie. Door locatievereniging 'Bouwen in Netersel' is specifiek onder de bewoners van Netersel geïnventariseerd wat de behoefte is. Voor initiatiefnemers is hieruit duidelijk geworden dat er ruim voldoende interesse is in een kleinschalige, gemeenschappelijke woonvorm binnen de kern. Het initiatief bestaat daarom uit het realiseren van 8 levensloopbestendige woningen en 3 appartementen. De gemeente Bladel stemt in met realiseren van 11 koopwoningen in verband met de bijzondere woonvormen en het specifieke CPO-initiatief.

Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten

5.1 Inleiding

Milieu aspecten mogen niet in de weg staan aan de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Het is van belang dat onderhavig planvoornemen plaats vindt binnen een goed woon- en leefklimaat en dat de verandering niet leidt tot onevenredige (milieukundige) gevolgen voor bestaande waarden en functies. Dit hoofdstuk gaat hier nader op in.

5.1.1 Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage

De voorgenomen activiteiten ter plaatse kunnen via een tweetal sporen leiden tot de plicht tot het uitvoeren van milieueffectrapportage (m.e.r.). Het eerste spoor is via de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage. Het nieuwe Besluit m.e.r. is op 1 april 2011 in werking getreden. Een milieueffectrapportage is bij dit spoor verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken, de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.

Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.

Beoordeling: Een plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.- plichtig besluit, indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C-lijst of D-lijst van het Besluit m.e.r. In onderhavige situatie is er sprake van een ontwikkelingslocatie voor woningbouw. Dit betreft geen activiteit die voorkomt op de C-lijst. De activiteit komt wel voor op de D-lijst, namelijk onder categorie D 11.2, de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. De grenswaarde betreft hier gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op o.a. een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. Onderhavig plan betreft de toevoeging van 11 nieuwe woningen en de sloop van 1 bestaande woning. De ontwikkeling ligt derhalve ver beneden de drempelwaarde uit de D-lijst zoals opgenomen in het Besluit m.e.r.

Conclusie: Het planvoornemen ziet toe op de realisatie van 11 levensloopbestendige woningen. Deze ontwikkeling wordt niet aangemerkt als een stedelijk project. Daarnaast zullen, gelet op de kenmerken van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieueffecten optreden. Voor het planvoornemen is dan ook geen m.e.r.-procedure of m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r. Voorliggend plan blijft ver onder de drempelwaarden. Er geldt geen verplichting tot het uitvoeren van een formele m.e.r.-beoordeling, waardoor enkel een voorvrije m.e.r.-beoordeling resteert. Door middel van de toetsing aan de overige milieuaspecten in dit hoofdstuk heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. Hieruit zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen gebleken, waaruit bovendien geconcludeerd kan worden dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een m.e.r.

5.1.2 Wet natuurbescherming en de Wet Milieubeheer

Het tweede spoor op basis waarvan de plicht tot het uitvoeren van milieueffectrapportage (m.e.r.) aanwezig kan zijn is via de Wet natuurbescherming en de Wet Milieubeheer. Indien niet (op voorhand) kan worden uitgesloten dat de voorgenomen activiteit significant negatieve effecten heeft op een Natura 2000-gebied, dient een zogenaamde passende beoordeling te worden uitgevoerd. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft 'Kempenland-West' op circa 1,2 kilomater afstand tot het plangebied.

Pouderoyen-Tonnaer heeft een stikstofbeoordeling opgesteld (d.d. 3 juni 2020 rapport nr. J196748.006 - geactualiseerd op 1 maart 2023). De resultaten en conclusie van dit onderzoek zijn hieronder overgenomen. Het rapport is tevens toegevoegd als Bijlage 1 Notitie beoordeling stikstof bij deze toelichting.

Resultaten

Uit rekenresultaten blijkt dat er tijdens de realisatiefase een overschrijding te verwachten is tijdens de bouwfase. Deze overschrijding bedraagt 0,01 mol N/ha/jaar op één hexagoon in Natura 2000 gebied ‘Kempenland-West’ in habitattype H91E0C, Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen). Om deze overschrijding te voorkomen kunnen maatregelen getroffen worden om de emissie van de bouwfase te verlagen. Één van deze maatregelen is het uitfaseren van de bouwfase over meerdere bouwjaren, waarbij slechts een deel van de woningen in één jaar gebouwd wordt en een ander deel in andere jaren. Daarom is een herberekening uitgevoerd waarbij aangenomen is dat de bouw van de 11 woningen voor 50% in 2023 en voor 50% in 2024 gerealiseerd wordt. Voor de realisatie van 6 levensloopbestendige woningen per jaar leidt dit tot 18 kg NOx/jaar emissie tijdens de bouw, 200 zware verkeersbewegingen/jaar en 50 lichte verkeersbewegingen/jaar.

De bovenstaande gegevens zijn ingevoerd in de AERIUS calculator (versie 2022) en bijgevoegd in bijlage 5 en 6. Uit deze berekening volgen geen rekenresultaten die leiden tot een toename van de stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden groter dan 0,00 mol/ha/jaar. Rekening houdend met voorgaande conclusies kunnen significant nadelige effecten op Natura 2000-gebieden ten gevolge van de bouwfase worden uitgesloten, wanneer deze over twee jaar (2023 en 2024) uitgevoerd wordt.

Conclusie

Het bouwplan leidt niet tot een toename van stikstofdepositie op Natura2000-gebieden. Op basis van het voorgaande kunnen negatieve effecten ten gevolge van stikstof op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden worden uitgesloten, waardoor een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet vereist is. Zie hiervoor ook 5.11 en Bijlage 1.

5.2 Bodem

Conform de Wet ruimtelijke ordening, is het in het geval van een planologische functiewijziging noodzakelijk inzichtelijk te maken of de kwaliteit van de bodem geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Onderhavig planvoornemen betreft het planologisch-juridisch mogelijk maken van 11 woningen ter plaatse van een inbreidingslocatie die reeds in gebruik is en tevens bestemd is voor woondoeleinden.

In het kader van het huidige gebruik zijn de gronden binnen het plangebied reeds als geschikt voor woondoeleinden beoordeeld. In eerste instantie gaf het het historisch gebruik van de locatie geen aanleiding te verwachten dat verontreinigende activiteiten op de locatie hebben plaatsgevonden. Tijdens het archeologisch onderzoek zijn er echter restanten asbest op het maaiveld aangetroffen, ter hoogte van de oude sloot/slootdemping. Daardoor is het gewenst om inzicht te krijgen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem.

Door BOOT organiserend ingenieursburo b.v. is er een verkennend bodemonderzoek incl. asbest en een nader asbestonderzoek uitgevoerd (rapportnummer P20-0321-020, d.d. 8 november 2023). De rapportage van dit onderzoek is toegevoegd als Bijlage 2.

5.2.1 Verkennend bodemonderzoek inclusief Asbest

Op basis van de resultaten van het verkennende bodemonderzoek en asbestonderzoek zijn door BOOT organiserend ingenieursburo b.v. conclusies getrokken. Deze zijn hieronder weergegeven.

  • De licht verhoogde gehalten cadmium en lood in grond en licht verhoogde concentraties zink in het grondwater geven vanuit de Wet bodembescherming geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of het treffen van sanerende maatregelen;
  • De aangetoonde concentraties in de bodem vormen in milieuhygiënische zin geen belemmering voor het huidig of toekomstig gebruik;
  • In de boven- en ondergrond zijn geen tot licht verhoogde gehalten PFAS aangetroffen, maar de achtergrondwaarden worden niet overschreden. De boven- en ondergrond voldoet indicatief aan bodemkwaliteitsklasse Landbouw/natuur of Wonen/Industrie op basis van PFAS;
  • Op het maaiveld is tijdens het verkennend asbestonderzoek, visueel en in de bodem is zowel visueel geen stukjes asbest waargenomen. Analytisch is in het monster van VE01 een licht verhoogd gehalte aan asbest aangetoond. Het aangetoond gehalte is echter niet hoger dan de grenswaarde voor nader bodemonderzoek (helft van de interventiewaarde asbest) waardoor statistisch gezien geen ernstige bodemverontreiniging met asbest kan worden verwacht. Vervolgonderzoek is niet noodzakelijk.

5.2.2 Nader asbestonderzoek

Aanleiding voor dit onderzoek vormt het waarnemen van asbestverdachte restanten (platen/ stukken plaatmateriaal) ter hoogte van een oude sloot/slotdemping tijdens de uitvoering van een archeologisch onderzoek (opgraving). Het asbestverdachte materiaal is bij het bevoegd gezag gemeld en daarnaast zijn de werkzaamheden (graven van sleuven) gestaakt.

Middels het verkennend bodemonderzoek inclusief het verkennende asbestonderzoek is aangetoond dat de asbest gehaltes van de resterende gedeelten van de planlocatie onder de grenswaarde van nader bodemonderzoek blijven. Derhalve blijft de onderzoekslocatie beperkt tot de vindplaats.

De verontreiniginssituatie wordt als volgt beschreven:

  • Toplaag: Op de toplaag van de ruimtelijke eenheid RE01 is een gemiddeld asbestgehalte van 0,31 mg/kg berekend.
  • Geroerde bodem (actuele contactzone 0-50 m-mv): In sleuf 201 (0 – 30 cm-mv) overschrijdt het gehalte aan asbest de achtergrondwaarden. Het gewogen asbestgehalte van 61,25 mg/kg overschrijdt de interventiewaarde niet. In sleuf 202 (0 – 50 cm-mv) is geen asbest aangetoond.
  • Ondergrond: In de ondergrond zijn geen bodemvreemde/asbestverdachte bijmengingen waargenomen. Derhalve zijn er geen asbestmonsters van de ondergrond ingezet.

Op basis van de resultaten van het nader asbestonderzoek zijn door BOOT organiserend ingenieursburo b.v. conclusies getrokken. Deze zijn hieronder weergegeven.

  • Op het maaiveld verspreid over de gehele locatie (RE01) is asbest aangetroffen met een (gemiddelde) concentratie lager dan de interventiewaarde;
  • Op het maaiveld en in de bodem van de gehele locatie (RE01) is uitsluitend hechtgebonden asbest aangetroffen;
  • Op basis van de resultaten wordt geconcludeerd dat de onderzoekslocatie voor wat betreft asbest geschikt is voor het boogde gebruik (zijnde nieuwbouwwoningen). Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

5.2.3 Aanbevelingen bodem

Naast de conclusies worden er door BOOT organiserend ingenieursburo b.v. een aantal aanbevelingen gegeven met betrekking het toekomstige bodemgebruik en grondverzet van de onderzoekslocatie. Deze zijn hieronder weergegeven.

  • De resultaten van het verkennend bodemonderzoek kunnen ter indicatie worden gebruikt voor grondverzet binnen de onderzoekslocatie. Indien het niet mogelijk is om bij de ontwikkeling van de onderzoekslocatie met een gesloten grondbalans te werken, dient grond van de locatie afgevoerd te worden;
  • Indien het niet mogelijk is om bij de ontwikkeling van de locatie met een gesloten grondbalans te werken, dient grond van de locatie afgevoerd te worden. Alvorens dit materiaal elders toegepast kan worden, dient een partijkeuring conform het Besluit Bodemkwaliteit uitgevoerd te worden. Mogelijk kan in overleg met de gemeente een toepassing worden gezocht in het kader van actief bodembeheer (bodembeheerplan en bodemkwaliteitskaart).
  • Aanbevolen wordt om de asbestdelen op het maaiveld middels ‘handpicking’ te verwijderen.

5.2.4 Conclusie

Samenvattend kan er geconcludeerd worden dat er geen sprake is van een ernstige bodemverontreiniging. Het aspect bodem vormt geen belemmering meer voor onderhavig planvoornemen.

5.3 Geluid

5.3.1 Wegverkeerslawaai

Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een omgevingsvergunning een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron of wijziging van een bestaande geluidsbron (aanpassing weg) mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan of een ruimtelijke onderbouwing.

Onderhavig voornemen voorziet in het planologisch-juridisch mogelijk maken van 11 levensloopbestendige woningen. Een woning is een geluidgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van in ieder geval de wegen Neerakker, Carolus Simplexplein, De Muilen, Beemke, De Blikken. Om deze reden is het verkeerslawaai onderzocht.

Aelmans Ruimte, Omgeving en Milieu B.V. heeft een akoestisch onderzoek naar het verkeerslawaai uitgevoerd (d.d. 21 april 2022, rapport nr. N222001.002/JME). De conclusies van dit onderzoek zijn in onderstaande overgenomen. Het rapport is tevens toegevoegd als Bijlage 3 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai bij deze toelichting.

In dit rapport is de geluidbelasting op de gevel (gevelbelasting) berekend ten gevolge van het omliggende wegennet voor het jaar 2022 + 10 jaar na realisatie en getoetst aan de normstelling uit de Wet geluidhinder. Tevens is voor deze “Nieuwe situatie” bepaald wat de cumulatieve geluidbelasting ter hoogte van het nieuwbouwproject is, zodat bezien kan worden of extra geluidwerende maatregelen noodzakelijk zijn.

In artikel 74 Wgh zijn de geluidzones van wegen gedefinieerd. De geluidzone van een weg is gerelateerd aan het aantal rijstroken van de weg en het type weg (stedelijk of buitenstedelijk). De geluidzones zijn te beschouwen als aandachtsgebieden of onderzoeksgebieden. Ten aanzien van wegverkeerslawaai zijn voor onderhavig plangebied onderstaande wegen relevante geluidbronnen: Neerakker, Carolus Simplexplein, De Muilen, Beemke, De Blikken. Dit betreffen niet zoneplichtige 30 km/uur wegen.

Beoordeling

Gezien er geen zoneplichtige wegen in de buurt liggen van planlocatie is in het kader van goede ruimtelijke ordening en ten behoeve van de bepaling van de benodigde geluidwering van de gevels ten behoeve van een goed woon- en leefklimaat (in verband met de hoogte van de geluidbelasting ten gevolge van de niet zoneplichtige wegen) de cumulatieve geluidbelasting bepaald inclusief alle gemodelleerde wegen.

De maximale gecumuleerde waarde, bedraagt 54 dB, waarmee gesteld kan worden dat er sprake is van de kwalificatie 'redelijk' en daarmee van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4012CSplein3-VAST_0020.png"

Resultaten gecumuleerde geluidbelasting

Bij toepassing van standaard bouwmaterialen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd. Daarmee is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4012CSplein3-VAST_0021.png"

Conclusies karakteristieke geluidwering van de gevel

Aangezien de cumulatieve geluidbelasting hoger is dan 53 dB dient er een nader onderzoek te worden uitgevoerd ter bepaling van de geluidwering van de gevel. Het is echter aannemelijk dat een gevel van een nieuwbouwwoning een grotere geluidwering heeft dan de minimale 20 dB uit het Bouwbesluit. Derhalve is een nader onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevel niet aan de orde. Bij toepassing van standaard bouwmaterialen is een binnenniveau van 33 dB en daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd.

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidszone van een spoorweg. Het aspect spoorweglawaai vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

5.3.2 Industrielawaai

Het plangebied is gelegen nabij de bedrijven aan Neerakker 4 en 8. Ten aanzien van industrielawaai is getoetst aan de richtafstanden van de VNG brochure Bedrijven en Milieuzonering. Zie hiervoor ook paragraaf 5.5. Een klein gedeelte van de woonbestemming ligt binnen de richtafstand van het naastgelegen bedrijf. Hiertoe is in het bestemmingsplan het oprichten van verblijfsruimten uitgesloten. Deze gronden hebben de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - verblijfsruimte uitgesloten'. Daarmee vormt het bestemmingsplan geen belemmering voor het naastgelegen bedrijf en zijn de belangen van het bedrijf geborgd.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ook het woon- en leefklimaat in tuinen beoordeeld. Voor beide woningen die aan de zijde van de Neerakker worden opgericht geldt dat voldoende ruimte is voor het oprichten van een terras en buitenruimte buiten de richtafstand van de naastgelegen bedrijven. Voor het gedeelte van de tuin dat binnen de richtafstand van het naastgelegen bedrijf ligt, is vanuit het oogpunt goede ruimtelijke ordening opgenomen dat een geluidsscherm dient te worden opgericht wanneer de gronden worden gebruikt als tuin.

5.3.3 Conclusie

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

5.4 Externe Veiligheid

Wettelijk kader

Bij de ruimtelijke planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en risicovol transport. Daarbij gaat het enerzijds om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:

  • bescherming van personen die zich bevinden in de nabijheid van een risicobron tegen de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen of ten gevolge van een ongeval met een vliegtuig op of nabij een luchthaven;
  • bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een dergelijk ongeval met een groot aantal slachtoffers.

Beoordeling

Om de mogelijke risico's in kaart te brengen is een inventarisatie van risicobronnen rondom het besluitgebied uitgevoerd waarbij gebruik is gemaakt van de “Risicokaart Nederland” - www.risicokaartnederland.nl (samenwerking van het Rijk, de provincies en de gemeenten). Op basis van de risicokaart is inzichtelijk gemaakt welke risicobronnen zich in de omgeving van het plangebied bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4012CSplein3-VAST_0022.png"Uitsnede Risicokaart met plangebied bij blauwe contour

Op basis van de risicokaart wordt geconcludeerd dat het initiatief niet gelegen is in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, van transportroutes en van leidingen.

Conclusie

Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen die de ontwikkeling niet mogelijk maken.

5.5 Bedrijven En Milieuzonering

Vanuit het aspect 'goede ruimtelijke ordening' dient er voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinderveroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Hiervoor worden de afstanden uit de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als maatgevend beschouwd.

De richtafstanden opgenomen in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd. De richtafstanden als opgenomen in de VNG-brochure gelden voor het omgevingstype 'rustige woonwijk'. In bepaalde gevallen kan worden gemotiveerd dat er geen sprake is van een 'rustige woonwijk', maar een 'gemengd gebied'. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij milieu-inrichtingen of drukke wegen, al een hogere milieubelasting kent. Deze kleinere richtafstanden kunnen gemotiveerd worden toegepast. In de onderstaande tabel zijn de richtafstanden voor rustige woonwijk en gemengd gebied weergegeven.

Milieucategorie Richtafstanden in 'rustige woonwijk' Richtafstanden in 'gemengd gebied'
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m

Volgens de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' wordt onder het omgevingstype 'gemengd gebied' het volgende worden verstaan:

"Een gemengd gebied is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend."

Beoordeling van het gebiedstype in de omgeving van het plangebied

Het plangebied is gelegen in de dorpskern van het dorp Netersel. Het betreft een relatief klein dorp waar woningen afgewisseld wordt door delen van de bebouwde kom waar ook andere functies zoals maatschappelijke functies en bedrijven aanwezig zijn. Het betreft hier geen woonwijk waar geen andere geluiden aanwezig zijn, maar het is een kleine dorpskern waar de woonfunctie samengaat met andere functies en bedrijvigheid.

Het plangebied is gelegen aan een bebouwingslint langs het Carolus Simplexplein, waaraan diverse andere functies aanwezig zijn dan wonen. Binnen de bestemming wonen zijn diverse bedrijven aan huis gelegen. Ten zuiden van het plangebied zijn aan de rand van de bebouwde kom en net buiten de bebouwde kom diverse bedrijven gelegen uit milieucategorie 3 en 4.1. Op de navolgende afbeelding is weergegeven welke bestaande functies in de omgeving van het plangebied liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4012CSplein3-VAST_0023.png"
Gemengd functiegebruik in de omgeving van het plangebied

De omgeving van het plangebied kan aangemerkt worden als het omgevingstype 'gemengd gebied'. De richtafstand van bedrijven in de omgeving kunnen daarmee één stap worden verlaagd.

Ook bij het vastgestelde wijzigingsplan 'De Muilen, Netersel' in de directe omgeving is gebruik gemaakt van de motivatie dat sprake is van een gemengd gebied.

Toetsing van het planvoornemen

Invloed plan op de omgeving: Het plan betreft het toevoegen van elf woningen binnen het bestaande bebouwingslint. Aan het plangebied is in de huidige situatie al de bestemming 'Wonen' toegekend. Er is geen sprake van een gewijzigde milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op plan: De locaties Neerakker 4 en Neerakker 8 hebben op basis van het geldende bestemmingsplan 'Kom Netersel' een bedrijfsbestemming. Op de locatie Neerakker 4 zijn bedrijven tot en met milieucategorie 2 toegestaan. Op de locatie Neerakker 8 zijn bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 toegestaan.

Omdat de locaties in een gemengd gebied liggen, kan op basis van de VNG-publicatie worden gesteld dat voor de locatie Neerakker 4 een richtafstand van 10 meter en voor de locatie Neerakker 8 een richtafstand van 30 meter kan worden gehanteerd.

In de huidige situatie ligt op het gehele perceel een woonbestemming. Op dit moment zijn op het zuidelijk gedeelte van het plangebied geen geur- en/of geluidgevoelige objecten aanwezig. Om te voorkomen dat het oprichten van nieuwe gevoelige objecten een belemmering vormt voor eventuele bedrijfsactiviteiten, wordt in het voorliggend bestemmingsplan een aanduiding opgenomen voor het gedeelte van de woonbestemming binnen de richtafstand. Binnen deze aanduiding wordt het gebruik van gebouwen als verblijfsruimte uitgesloten. Verder is de voorwaardelijke verplichting gesteld dat een afscherming wordt gerealiseerd, alvorens de gronden binnen de aanduiding in gebruik kunnen worden genomen als tuin bij de woonfunctie (zie artikel 4.3.1 onder b). Op de navolgende afbeelding zijn de richtafstanden van de bedrijfslocaties Neerakker 4 en Neerakker 8 met de bijbehorende richtafstanden en de bestemming 'Wonen' weergegeven. De rode arcering markeert de gronden waarop een aanduiding wordt opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4012CSplein3-VAST_0024.png"
Richtafstanden van de bedrijven Neerakker 4 en Neerakker 8 in relatie tot het planvoornemen

Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat met situering van het bouwvlak 'Wonen' op 30 meter afstand van het bestemmingsvlak van het bedrijf aan de Neerakker 8 en het opnemen van een aanduiding 'specifieke vorm van wonen - verblijfsruimten uitgesloten' op die delen van de tuin binnen de richtafstand van 30 meter, er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Verder is het zo dat de realisatie van de woningen niet leidt tot een belemmering van de duurzame bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.

Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor het voorliggend bestemmingsplan.

5.6 Geur

Veehouderijen zijn mogelijke bronnen van geurhinder en daarom gelden voor veehouderijen regels met betrekking tot aan te houden afstanden tot voor geurhinder gevoelige objecten zoals woningen. Omgekeerd hebben deze regels ook gevolgen voor de mogelijkheden om nieuwe voor geurhinder gevoelige objecten, zoals nieuwe woningen, te realiseren. Dit wordt ook wel de omgekeerde werking genoemd.

Middels de omgekeerde werking worden geurgevoelige objecten beoordeeld op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit betekent dat het bevoegd gezag beoordeelt in hoeverre het geurgevoelige object niet blootgesteld wordt aan overmatige hinder en of veehouderijen niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt door ontwikkeling van gevoelige functies

Beoordeling

Voorgrondbelasting

Voor wat betreft geurhinder kan geconstateerd worden er geen agrarische bedrijven in de direct omgeving van het plangebied zijn gelegen, die het noodzakelijk maken de voorgrondbelasting in beeld te brengen.

Achtergrondbelasting

Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe woningen in de nabijheid van agrarische bedrijven geldt niet alleen dat de individuele bedrijven geen belemmering mogen opleveren. Ook dient de achtergrondbelasting te worden meegewogen. De achtergrondbelasting is als het ware de gecumuleerde belasting van alle bedrijven in de omgeving van de projectlocatie.

In het kader van de vaststelling van de nieuwe Geurverordening heeft de gemeente een gebiedsvisie opgesteld. In de gebiedsvisie wordt ingegaan op de ontwikkelmogelijkheden die bedrijven hebben en de gevolgen die dat heeft voor de optredende geurbelasting. In de Geurverordening wordt een aanzet gegeven voor de beoordeling van de vraag wanneer sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De onderstaande figuur is ontleend aan die gebiedsvisie. Daaruit blijkt dat voor de woonkern Netersel sprake is van een optimaal woonklimaat bij een geurbelasting van 3 tot 6 ouE/m3 en zelfs van een woonklimaat dat te kwalificeren is als optimaal+ bij een geurbelasting van minder dan 3 ouE/m3.

Door de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant is voor de gemeente Bladel de “Gebiedsvisie bij de verordening geurhinder en veehouderij 2014, gemeente Bladel” opgesteld. In deze gebiedsvisie is o.a. de achtergrondbelasting (de geurbelasting afkomstig van de veelheid aan veehouderijen in de omgeving) inzichtelijk gemaakt. Onderstaand figuur geeft de achtergrondbelasting voor het plangebied weer. Op basis van de kaart wordt geconcludeerd dat de achtergrondbelasting 3-6 OUE/m3 bedraagt. Dit wordt gekwalificeerd als 'goed'. Hieruit volgt dat er geen geurhinder afkomstig van de veehouderij te verwachten is binnen het plangebied. Bovendien zijn er geen veehouderijen gelegen binnen de directe invloedssfeer van onderhavig plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4012CSplein3-VAST_0025.png"

Uitsnede 'Geursituatie november 2012', plangebied gelegen binnen blauwe contour

De Omgevingsdienst Zuid-Oost Brabant heeft op haar website een meer recente kaart gepubliceerd met de achtergrondbelasting geur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4012CSplein3-VAST_0026.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4012CSplein3-VAST_0027.png"

Kaart ODZOB achtergrondbelasting geur maart 2022

Uit deze kaart uit 2020 blijkt dat ter plaatse van de projectlocatie sprake is van een achtergrondbelasting van minder dan 3 ouE/m³ en dat er sprake is van een zeer goed woon- en leefklimaat, Daaruit kan worden geconcludeerd dat met het toelaten van de woningen ter plaatse van de projectlocatie wordt voldaan aan de vereisten voor een goed woon- en leefklimaat en derhalve wordt voldaan aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening.

Omgekeerde werking

Tussen het plangebied en omliggende veehouderijen liggen reeds bestaande geurgevoelige objecten die bepalend zijn voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de veehouderijen. Het plan heeft derhalve geen beperkende werking voor veehouderijen in de omgeving.

Conclusie: Binnen het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten aanzien van geur. Het plan heeft geen belemmerende werking voor omliggende veehouderijen. Het aspect geur vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

5.7 Gezondheid I.r.t. Veehouderijen

Om het bevoegd gezag te ondersteunen in de besluitvorming over veehouderijen in relatie tot de gezondheid van omwonenden is de Handreiking veehouderij en volksgezondheid opgesteld. De handreiking bevat een overzicht van de belangrijkste gevonden verbanden tussen veehouderijen en de gezondheid van omwonenden laat zien wat decentrale overheden kunnen doen om gezondheidsrisico’s van veehouderijen mee te wegen in besluitvorming. De Handreiking bevat een praktisch stappenplan om te beoordelen of nadere advisering vanuit de GGD wenselijk is. De stappen kunnen worden doorlopen om na te gaan of er knelpunten worden gevonden. Of daadwerkelijk advies wordt ingewonnen bij de GGD is een afweging van het bevoegd gezag. Er wordt geadviseerd om bij een situatie waarbij binnen een afstand van 250 meter van het te realiseren kwetsbare object een veehouderij is gelegen, gebruik te maken van de afstandsbepaling uit het Endotoxinen toetsingskader 2.0 uit de Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0.

Conclusie

Er liggen geen veehouderijen op minder dan 250 meter van het plangebied. Het stappenplan uit de Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 hoeft verder niet doorlopen te worden. Er is geen sprake van een verhoogd volksgezondheidsrisico op deze locatie. Het aspect gezondheid vormt geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.8 Kabels En Leidingen

Binnen of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, gas, brandstof en/of hoogspanningsleidingen gelegen, die van invloed zijn op de realisatie van het project. In het straatprofiel van Carolus Simplexplein en Neerakker zijn wel de reguliere leidingen c.q. nutsvoorzieningen aanwezig zoals gas, electra en telefonie.

5.9 Overige Zoneringen

Op het plangebied zijn verder geen zoneringen zoals vrijwaringszones, stiltegebieden, waterwin-/grondwaterbeschermingsgebieden, luchtvaartverkeer e.d. van toepassingen die een mogelijke belemmering vormen voor onderhavig planvoornemen.

In de omgeving van de plangebied zijn geen activiteiten met fruitboomgaarden en bollenteelt aanwezig. De
verwachting is ook niet dat in de omgeving deze teelten uitgevoerd gaan worden. Eventuele spuitzones vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

5.10 Archeologie En Cultuurhistorie

5.10.1 Archeologie

Als wettelijk toetsingskader In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.

Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta uit 1992. De Wamz is in zijn geheel opgenomen in de Monumentenwet 1988 (Mw art. 38 t/m 60). In de Wamz is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.

De op 1 juli 2016 in werking getreden Erfgoedwet heeft de Monumentenwet 1988 deels vervangen als het gaat om archeologie. In de Erfgoedwet is vastgelegd wat onder cultureel erfgoed (waar archeologie onder valt) wordt verstaan. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving betreffen, gaan naar de Omgevingswet. Voor een aantal onderdelen (onder andere bestemmingsplannen) is voor de periode tot inwerkingtreding van de Omgevingswet een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen.

5.10.2 Cultuurhistorie

Vanaf 1 januari 2012 dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.

Beoordeling: Op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van provincie Noord-Brabant wordt geconcludeerd dat het plangebied is gelegen aan de kasseiweg De Muilen, Neterselse Weg welke een zeer hoge cultuurhistorische waarde representeert. Ten gevolge van de realisatie van 11 levensloopbestendige woningen binnen het plangebied wordt de kasseiweg met bijbehorende waarden echter niet aangetast. Onderhavig planvoornemen doet geen afbreuk aan de cultuurhistorisch waardevolle kasseiweg.

Conclusie: Het aspect 'Cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

5.11 Natuur

5.11.1 Soortenbescherming

Wat betreft soortenbescherming is de Wet Natuurbescherming (Wnb) van toepassing die op 1 januari 2017 in werking is getreden. De soortenbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten. Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die niet onder de aangewezen bescherming vallen, of die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt de zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 1.10 Wnb). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend.

Tevens geldt onder de Wet Natuurbescherming dat bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de zorgplicht ook rekening gehouden moet worden met juridisch zwaarder beschermde soorten vanuit nationaal en Europees oogpunt. Beschermde soorten vanuit nationaal oogpunt betreffen soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet Natuurbescherming. Beschermde soorten vanuit Europees oogpunt betreffen soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en alle in Europa inheemse vogels (Vogelrichtlijn).

5.11.2 Gebiedsbescherming

Natura 2000: Circa 1,5 km ten noorden van de planlocatie is Natura 2000-gebied Kempenland-West gelegen. Het heide- en vennengebied, bestaande uit enkele enigszins verspreid liggende delen. Tussen de verschillende heideterreinen stromen de meanderende laaglandbeken Reusel, Groote Beerze en Kleine Beerze. De oostelijk gelegen Mispeleindsche en Neterselsche Heide zijn droge en vochtige heiderestanten met vennen (De Flaes, Het Goor) van de voorheen uitgestrekte en kenmerkende Kempische heiden. Negatieve effecten voor licht, geluid en trillingen ten gevolge van de realisatie en in gebruik name van de woningen zijn, gezien de ruime afstand, op dit Natura 2000-gebied uit te sluiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4012CSplein3-VAST_0030.png"
Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebieden

Om te bepalen of de herontwikkeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied, is door Pouderoyen Tonnaer een beoordeling stikstof uitgevoerd (projectnr. J196748.006, d.d. 1 maart 2023). De notitie beoordeling stikstof is als Bijlage 1 Notitie beoordeling stikstof aan onderhavige toelichting toegevoegd. Op basis van de beoordeling wordt geconcludeerd dat het bouwplan (tijdelijke realisatiefase en de gebruiksfase) niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Negatieve effecten ten gevolge van stikstof op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000- gebieden kunnen op basis van het voorgaande met zekerheid worden uitgesloten, waardoor een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet vereist is. In de beoordeling is gerekend met de realisatie van 12 woningen. In het definitieve plan worden 11 woningen gerealiseerd. Uit de beoordeling kan worden geconcludeerd dat 11 woningen eveneens inpasbaar zijn.

Natuurnetwerk Brabant: Uit het natuurbeheerplan van de provincie Noord-Brabant blijkt dat de onderzoekslocatie niet in of tegen een natuur- (ontwikkelings)gebied gelegen is. Rondom de dorpskern van Netersel zijn stukken aangewezen welke zijn aangewezen als vochtig of droog bos met productie. Ten oosten van Netersel is de Grote Beerze gelegen, met diverse aangrenzende natuurfuncties. Ook hier geldt dat negatieve effecten voor licht, geluid en trillingen ten gevolge van de realisatie en in gebruik name van de woningen op deze natuurgebieden uit te sluiten zijn wegens de ruime afstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4012CSplein3-VAST_0031.png"

Natuurbeheerplan provincie Noord-Brabant (bron: Archimil)

Conclusie gebiedsbescherming: Het aspect gebiedsbescherming vormt hiermee geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

5.12 Verkeer En Parkeren

5.12.1 Verkeer

De ontwikkeling van 11 woningen leidt tot een toename in het aantal verkeersbewegingen in en rondom het plangebied. Op basis van de CROW normen geldt voor een woning gelegen in de rest bebouwde kom van een niet stedelijke omgeving een norm van maximaal 5,8 motorvoertuigbewegingen per woning. Als worstcase scenario wordt derhalve hier met deze maximale norm gerekend. Daarmee genereert het planvoornemen maximaal 58 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Zoals uit de onderbouwing van de parkeerinrichting blijkt (zie verderop in deze paragraaf), is het niet waarschijnlijk dat deze worst-casebenadering van verkeersbewegingen daadwerkelijk optreedt en zal het daadwerkelijk aantal verkeersbewegingen een stuk lager liggen.

Aan de oostzijde van het perceel wordt een toegangsweg voor de woningen gerealiseerd. De toegangsweg sluit aan op de weg Neerakker, die onder andere in verbinding staat met de doorgaande weg De Muilen. De bestaande infrastructuur is in staat de toename in het aantal verkeersbewegingen op te vangen. Het planvoornemen leidt niet tot nadelige gevolgen voor de verkeersveiligheid.

Om de verkeersveiligheid te vergroten komt een parkeerverbod aan de Neerakker tussen de nummers 2-4 en 8, aan beide zijden. Na vaststelling van het bestemmingsplan wordt hiervoor apart een besluit genomen.

5.12.2 Parkeren

Op basis van 'Parapluplan parkeren 2018 analoog' (artikel 4.1) geldt dat bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of afwijken tenminste voldaan dient te worden aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in het 'Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan (GVVP) Bladel', zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 21 mei 2015.

In het GVVP is vastgelegd dat de meest actuele parkeernormen van toepassing zijn zoals deze bekend zijn gemaakt door het CROW. De meest actuele norm van het CROW is vastgelegd in publicatie 381. Voor de kernen van Bladel zijn van toepassing de normen voor de stedelijkheidsgraad “weinig stedelijk”. Verder kent de normering een bandbreedte met minimale en maximale norm. Vertrekpunt voor de toepassing in Bladel is het gemiddelde van de bandbreedte.

De parkeerbehoefte van het plan op basis van de CROW-normen is hieronder weergegeven.

Type woning aantal Parkeernorm 'rest bebouwde kom' Aantal benodigde parkeerplaatsen
Twee-onder-een-kap 6 2,2 13,2
Appartement (midden) 5 1,9 9,5
Sloop vrijstaande woning -1 2,3 -2,3
20,4

Op basis van CROW-normen wordt een toename van de parkeerbehoefte berekend van 21 parkeerplaatsen. Voor de nieuwe woningen wordt een parkeerbehoefte van 23 parkeerplaatsen berekend. Echter, de doelgroep van starters en senioren beschikt gemiddeld genomen over circa één auto per huishouden, wat aanzienlijk lager is dan het gemiddelde autobezit bij gezinnen. Er is sprake van kleine huishoudens. De twee-onder-een-kapwoningen worden gerealiseerd in een kleinere vorm dan de gemiddelde twee-onder-een-kapwoning, waardoor sprake is van een lagere behoefte dan de berekende norm van 2,2. Er is sprake van een gemiddeld lager autobezit dan wordt voorzien op basis van het gemeentelijk parkeerbeleid.

In afwijking van de algemeen geldende gemiddelde parkeernorm in het gemeentelijk parkeerbeleid wordt bij het voorliggend plan gebruik gemaakt van deelauto's. Het CROW stelt dat één deelauto vier tot acht auto's kan vervangen. De initiatiefnemer gaat hierbij op de ondergrens van 4 zitten. Volgens de berekening op basis van CROW-normen bedraagt het aantal benodigde parkeerplaatsen 21. Dit betekent dat met 16 parkeerplaatsen (14 reguliere parkeerplaatsen en 2 parkeerplaatsen voor deelauto's) wordt voldaan aan de gevraagde parkeernorm. De gemeentelijke vereiste om 100% van de parkeerbehoefte op eigen terrein te realiseren wordt door de initiatiefnemer in acht genomen en is het uitgangspunt voor de terreininrichting. Het benodigd minimum aantal van 16 parkeerplaatsen op eigen terrein wordt vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan (zie artikel 4.3.1). De locatievereniging maakt afspraken met de gemeente over het gebruik van deelauto's.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4012CSplein3-VAST_0032.png"
Inrichtingstekening met daarop de ligging van 16 parkeerplaatsen op eigen terrein

5.13 Waterparagraaf

Het doel van de waterparagraaf is om water een uitgesproken en inhoudelijk betere plaats te geven bij het opstellen en beoordelen van alle waterhuishoudkundig relevante plannen. De waterparagraaf vraagt niet alleen om een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie en de invloed die de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen hebben, maar ook een vroegtijdig overleg met waterbeheerders. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt de waterparagraaf gebruikt om de beoogde gebruiksfuncties en waterbelangen op elkaar af te stemmen.

5.13.1 Beleid Waterschap De Dommel

Waterbeheerprogramma 2022-2027 - Water als basis voor een toekomstbestendige leefomgeving

Het water- en bodemsysteem is onontbeerlijk voor een gezonde en leefbare ruimtelijke inrichting van Noord-Brabant. Meer dan ooit is het belangrijk om rekening te houden met het concept van de lagenbenadering om een toekomstbestendige leefomgeving te waarborgen. Door klimaatverandering en ruimtelijke druk, staat immers de veerkracht van het water- en bodemsysteem onder druk. De lagenbenadering beschrijft de ruimte in drie lagen. De eerste laag bestaat uit de fysieke ondergrond, het water- en bodemsysteem. De tweede laag bevat netwerken van infrastructuur met onder meer wegen, spoorlijnen en waterwegen. Tot slot de derde laag met de menselijke activiteiten zoals wonen, werken en recreëren en de fysieke neerslag daarvan. Ruimtelijke planning en gebiedsontwikkeling is een proces waarin continu keuzes worden gemaakt. De lagenbenadering helpt in dit keuze- en afwegingsproces en dient als kwaliteitskader voor alle (ruimtelijke) plannen. Elke laag draagt bij aan de ontwikkeling. De lagenbenadering betekent wel dat een onderliggende laag voorwaarden stelt aan andere lagen. Zeker vanuit een perspectief van duurzame ontwikkeling zijn veerkracht en omkeerbaarheid van ingrepen belangrijke gegevenheden.

Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP5) start Waterschap De Dommel met de 'watertransitie': op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk in 2050 is de waterhuishouding in ons hele beheergebied toekomstbestendig. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water.

Het waterschap hanteert drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:

  • Elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt
  • Functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan
  • Wat schoon is moet schoon blijven

Het waterschap geeft aan dat we ons, nog meer dan voorheen, moeten aanpassen aan de veranderende leefomgeving en op zoek gaan naar nieuwe oplossingen en antwoorden. Juist de voor Midden-Brabant zo karakteristieke verwevenheid van bebouwing, landbouw en natuur is een kans om de wateropgaven slim in te passen. Dit vereist een integrale, gebiedsgerichte aanpak samen met alle partijen. Een gebiedsgerichte aanpak is alleen succesvol als naast de wateropgaven ook de opgaven vanuit natuur, stikstof, economie, landbouwtransitie, energietransitie, biodiversiteit, mobiliteit en woningbouw onderdeel van de aanpak zijn. Niet sectoraal, maar integraal. Alleen dan gaan we oplossingen vinden voor een leefbaar Midden-Brabant met een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem dat goed is voor inwoners, bedrijven, landbouw en natuur. De grote uitdaging zit hem vooral in de vraag hoe we dit gaan bereiken. Meer dan voorheen gaan we daarbij:

  • van beekdalgericht naar gebiedsgericht; onze aandacht gaat naast het beekdal ook uit naar de flanken, de hoge zandruggen en bebouwd gebied.
  • van sectoraal naar integraal; samen met overheden en gebiedspartners maken we keuzes over meerdere opgaven in een gebied.
  • van water afvoeren naar elke druppel telt; maximaal water conserveren, minder grondwater gebruiken en slimmer sturen.

Keur oppervlaktewateren

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding.

Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.

Hydrologisch neutraal ontwikkelen

Hydrologisch neutraal ontwikkelen is overgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar het voor staat en welke maatregel er nodig is om hier aan te voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal ontwikkelen opgenomen.

Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatse van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.

Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater. De realisatie van nieuw verhard oppervlak en afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit betekent dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits "vasthouden-bergen-afvoeren". Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron.

Vasthouden kan door hergebruik of het infiltreren van water in de bodem en past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewater- als grondwatersysteem. Als niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening noodzakelijk die het water tijdelijk bergt. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd. Dat kan met een zogenaamde compensatievoorziening. Deze compensatievoorziening kan bestaan uit een wadi, poel, geïsoleerde greppel, ondergrondse bergingskratjes, doorlatende verharding, een groen dak, of gewoon een verlaagd maaiveld. In sommige gevallen dient de compensatievoorziening te worden voorzien van een geknepen afvoer, waarmee de voorziening langzaam kan leeglopen, zodat deze ook weer een nieuwe bui (binnen 24 uur) kan bergen. In het watertoetsproces is 'hydrologisch neutraal ontwikkelen' dus een belangrijk kwantitatief beleidsuitgangspunt.

5.13.2 Gevolg planvoornemen

Hemelwater: Ten gevolge van de realisatie van de 11 woningen neemt het verhard oppervlak binnen het plangebied toe. De toename van het verhard oppervlak binnen het plangebied wordt geschat op ongeveer 1.619 m2. Hierbij wordt de kanttekening geplaatst dat er 1.000 m2 aan paden bij komt. In het planontwerp is opgenomen dat halfverharding wordt gebruikt voor de paden. Er wordt daarom maar 50% van het oppervlakte (500 m2) van de paden meegenomen in de totale toename van verhard oppervlak. De waterberging voor de oprit/ uitrit naar de Neerakker is niet meegenomen, omdat dit buiten het bestemmingsplan valt. Deze dient door de gemeente gerealiseerd te worden in het groen tussen het plangebied en de Neerakker in.

Gezien de toename van verhard oppervlak meer bedraagt dan 500 m2, hoort de neerslag overeenkomstig Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen te worden verwerkt. Daar komt bij dat binnen het plangebied geen concrete mogelijkheid is om het hemelwater opnieuw te gebruiken. Wel is de mogelijkheid onderzocht het water in het gebied vast te houden of te infiltreren. Hiervoor is door Archimil ter plaatse van het plangebied een onderzoek uitgevoerd naar de waterdoorlatendheid van de bodem (rapportnr. BJ-200350, d.d. 25 juni 2020). Het onderzoek is als Bijlage 8 Infiltratieonderzoek bij onderhavige toelichting toegevoegd.

Uit het onderzoek is gebleken dat de gemiddelde k-waarde binnen het plangebied 1,50 m/dag bedraagt. Van grond/zand met een k-waarde van >1 m/dag wordt in zijn algemeenheid aangehouden dat deze geschikt is voor het toepassen van een boven- en/of ondergrondse infiltratievoorziening. Infiltratie van neerslagwater behoort dus tot de mogelijkheden ter hoogte van het plangebied.

In de Keur is geregeld aan welke criteria een voorziening voor waterbering moet voldoen. Bij een toename van verhard oppervlak tussen 500 m2 en 10.000 m2, dient de waterbergingsvoorziening te worden ontworpen conform de rekenregel:

benodigde compensatie (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)

De toename van verhard oppervlakte bedraagt circa 1.619 m2. Dit betekent dat een waterbergingsvoorziening gerealiseerd dient te worden. Er wordt voldaan aan de in de Keur opgenomen eis voor afvoer van hemelwater door verhard oppervlak, wanneer een berging van 1.619 m2 * 0,06 m * 1 = 97,14 m3 wordt gerealiseerd. De bestemming 'Groen' biedt voldoende ruimte voor het realiseren van waterbergingsvoorzieningen. Rondom de woningen worden voorzieningen getroffen, zodat het hemelwater vanaf de woningen in infiltratievoorzieningen terecht komt. De infiltratievoorzieningen worden gerealiseerd in het gemeenschappelijk groen en de sloot aan de noordzijde van het projectplan. De wadi's en sloot zullen noodoverloopleidingen krijgen richting het regenwaterstelsel in de Neerakker en het rioolstelsel in de Carolus Simplexplein. In het bestemmingsplan is een regel opgenomen, waarmee geborgd wordt dat voldoende waterberging wordt gerealiseerd (zie artikel 9.2).

Afvalwater: Het afvalwater wordt middels een gescheiden stelsel aangesloten op de bestaande riolering zoals aanwezig in het Carolus Simplexplein.

Grondwater: Het plan heeft geen gevolgen voor het grondwater. Het plangebied ligt niet binnen een provinciale grondwaterbeschermingszone ten behoeve van drinkwaterwinning en brengt geen verontreiniging van het grondwater met zich mee. Er is sprake van voldoende ontwateringsdiepte voor de bouw van woningen.

Waterkwaliteit: Bij de bouw van de woning wordt een zorgvuldige materiaalkeuze gemaakt waarbij rekening wordt gehouden met duurzaam bouwen. Ook worden er, ter voorkoming van vervuiling van grond- en oppervlaktewater, geen uitlogende bouwmaterialen voor daken en regenwaterafvoeren gebruikt.

In onderstaande afbeelding is het bovenstaande uitgewerkt.

Tekening waterhuishouding Woningbouw Carolus Simplexplein d.d. 24-11-2023

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4012CSplein3-VAST_0033.png"

5.13.3 Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen die de ontwikkeling niet mogelijk maken.

Hoofdstuk 6 Juridische Opzet

6.1 Inleiding

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

6.2 Uitgangspunten

6.2.1 Wettelijk kader

Het wettelijk kader voor de inhoud en de vaststellingsprocedure van een bestemmingsplan wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en is verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). De Wro, het Bro en de Rsro bevatten regels ten aanzien van de (digitale) vormgeving, inhoud en raadpleegbaarheid van bestemmingsplannen, met als doel bestemmingsplannen uniform vergelijkbaar en uitwisselbaar te maken.

6.2.2 Planonderdelen

Een bestemmingsplan bestaat in elk geval uit een verbeelding (kaart) en planregels, die samen het juridisch deel van het bestemmingsplan vormen. Daarnaast gaat het bestemmingsplan vergezeld van een toelichting, die voorziet in de motivatie en onderbouwing van en de toelichting op de keuzes die zijn gemaakt om te komen tot de verbeelding en regels. Een bestemmingsplan kan ook bijlagen bevatten. Indien de bijlagen een relatie hebben met de regels worden ze opgenomen als bijlage bij de regels, zoals bijvoorbeeld een Staat van bedrijfsactiviteiten. Indien de bijlagen bijdragen aan de onderbouwing c.q. motivatie van het plan worden ze opgenomen als bijlage bij de toelichting, zoals rapporten van onderzoeken die ten behoeve van het plan zijn uitgevoerd.

6.2.3 Inhoud algemeen

Bij het opstellen van de verbeelding en regels van het bestemmingsplan is voldaan aan het bepaalde in de Wro, Bro en de Rsro. Voor het overige is zoveel mogelijk aangesloten bij de gemeentelijke standaarden en plansystematiek. De structuur van het plan is zodanig dat de kaart de primaire informatie geeft over de van toepassing zijnde bestemming. In de regels kan vervolgens worden teruggelezen welke gebruiks- en bouwmogelijkheden voor de betreffende bestemming gelden. Behalve bestemmingen kan de verbeelding onder meer aanduidingen en maatvoeringsvlakken bevatten om binnen een bestemming te kunnen voorzien in maatwerk voor een bepaalde locatie. In dat geval zijn steeds ook regels verbonden aan deze aanduidingen en maatvoeringsvlakken.

6.3 Toelichting Op De Planregels

De regels zijn conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), welke als bijlage onderdeel uitmaakt van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) opgebouwd en bevatten allereerst begripsomschrijvingen en meetvoorschriften om respectievelijk interpretatie- en meetverschillen uit te sluiten (hoofdstuk 1). Vervolgens zijn in hoofdstuk 2 de regels voor de afzonderlijke bestemmingen en dubbelbestemmingen opgenomen, waarbij voor elke bestemming is voorzien in een apart artikel. Voor zover behoefte bestaat aan het opnemen van regels die niet zijn gebonden aan een specifieke bestemming, maar gelden voor het gehele dan wel een gedeelte van het plangebied, dan zijn de betreffende regels opgenomen in hoofdstuk 3 van de regels. Indien de betreffende regels betrekking hebben op slechts een gedeelte van het plangebied, dan wordt dat op de verbeelding aangegeven door middel van een zogenoemde gebiedsaanduiding.

De bestemmingsregels zijn in beginsel steeds op dezelfde manier opgebouwd:

  1. 1. Bestemmingsomschrijving;
  2. 2. Bouwregels;
  3. 3. Nadere eisen;
  4. 4. Afwijken van de bouwregels;
  5. 5. Specifieke gebruiksregels;
  6. 6. Afwijken van de gebruiksregels;
  7. 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  8. 8. Wijzigingsbevoegdheid.

Hoe gronden met een bepaalde bestemming mogen worden gebruikt is primair beschreven in de bestemmingsomschrijving. Eventuele aanvullingen of uitzonderingen zijn opgenomen in de specifieke gebruiksregels. De bouwregels bevatten de regels ten aanzien van de mogelijkheden om gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde op te richten. Zowel ten aanzien van gebruik als bouwen geldt dat binnen een bepaalde marge kan worden voorzien in mogelijkheden om af te wijken van de bouw- en gebruiksregels. Deze mogelijkheden zijn opgenomen onder respectievelijk 'Afwijken van de bouwregels' en 'Afwijken van de gebruiksregels'.

Voor zover gewenst kan in de regels voor een bestemming worden voorzien in een vergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden. Deze vergunningstelsels dienen dan veelal ter bescherming van binnen de bestemming voorkomende waarden of ter bescherming van bijvoorbeeld ondergrondse leidingen. Indien gewenst kan ook worden voorzien in een bevoegdheid om een bestemming geheel dan wel gedeeltelijk te wijzigingen in een andere bestemming. Dergelijke bevoegdheden worden opgenomen onder het kopje 'Wijzigingsbevoegdheid'.

Naast voornoemde veel voorkomende onderdelen van bestemmingsregels kan worden voorzien in een vergunningstelsel voor het slopen van bebouwing en specifieke procedureregels.

6.4 Bestemmingen

Bestemming 'Wonen'

Deze gronden zijn bestemd voor wonen en de daarbij behorende bouwwerken. Per bouwvlak is het aantal woningen toegestaan zoals op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven. Bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd tot een maximaal oppervlakte van 85 m2. In de bouwregels is de verdere maatvoering binnen het plangebied uitgewerkt. Tevens zijn in de regels nadere bepalingen opgenomen voor gebouwen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Bestemming 'Groen'

Deze gronden zijn bestemd voor alle groenvoorzieningen en de diverse voorzieningen zoals waterhuishoudkundige voorzieningen, paden, parkeervoorzieningen en toegangswegen naar de parkeervoorzieningen. Tevens is binnen de bestemming 'Groen' de gezamenlijke ruimte planologisch-juridisch geregeld.

6.5 Overgangs- En Slotregel

Overgangsrecht

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen.

Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, zoals ook voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Haalbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt betreft een particulier initiatief waarbij alle kosten voor rekening komen van de initiatiefnemer. De financiële lasten voor de archeologische opgraving zijn reeds gedragen door de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn aan de ontwikkeling van dit plan geen kosten verbonden.

Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt een anterieure/planschade overeenkomst aangegaan. Daarmee is het kostenverhaal, zoals bedoeld in de Wro anderzins verzekerd.

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Initiatiefnemer heeft een drietal informatieavonden verzorgd, waarin de behoefte aan onderhavig planvoornemen is gepeild. Hieruit is gebleken dat het initiatief in de markt kansrijk is.

Het bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens de periode van ter inzage legging kunnen bewoners, bedrijven, dorps- en stadsraden en andere geïnteresseerden of belanghebbenden reageren op het plan. In dezelfde periode is ook overleg gevoerd met andere overheden over het plan. De resultaten van de ter inzage legging kunnen leiden tot aanpassingen, verbeteringen of wijzigingen van het plan.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Vooroverleg

In artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen, en met de besturen van de provincie en het Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn.

In het kader van het vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan het waterschap De Dommel en de provincie Noord-Brabant. Het Waterschap De Dommel heeft op 30 augustus 2022 een vooroverlegreactie toegestuurd. De vooroverlegreactie is verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

8.2 Ontwerpbestemmingsplan

Er is geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Wel worden de vooroverlegpartners geïnformeerd over de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft op grond van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht gedurende zes weken ter inzage gelegen, tezamen met de gecoördineerde omgevingsvergunning (kenmerk ZBLA2023-000722). Gedurende deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen op het bestemmingsplan en/of de omgevingsvergunning. Tijdens de inzagetermijn zijn vier zienswijzen ingediend.

8.3 Besluit

De ingediende zienswijzen zijn meegenomen in de besluitvorming en voorzien van gemeentelijke beantwoording in de Nota van Zienswijzen. De Nota van Zienswijzen is toegevoegd als Bijlage 9 bij de toelichting. Het college van B&W heeft een besluit genomen op de omgevingsvergunning (zie Bijlage 10). De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan vastgesteld (zie Vaststellingsbesluit). Vanwege de coördinatie staan beide besluiten gezamenlijk open voor beroep bij de Raad van State gedurende een periode van 6 weken na de publicatie.

Bijlage 1 Lijst Van Aan Huis Verbonden Activiteiten

Bijlage 1 Lijst van aan huis verbonden activiteiten

Bijlage 1 Notitie Beoordeling Stikstof

Bijlage 1 Notitie beoordeling stikstof

Bijlage 2 Verkennend Bodem- En Nader Asbest Onderzoek

Bijlage 2 Verkennend bodem- en nader asbest onderzoek

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 4 Inventariserend Archeologisch Onderzoek

Bijlage 4 Inventariserend archeologisch onderzoek

Bijlage 5 Archeologisch Proefsleuvenonderzoek

Bijlage 5 Archeologisch proefsleuvenonderzoek

Bijlage 6 Evaluatierapport Archeologische Opgraving

Bijlage 6 Evaluatierapport archeologische opgraving

Bijlage 7 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 7 Quickscan flora en fauna

Bijlage 8 Infiltratieonderzoek

Bijlage 8 Infiltratieonderzoek

Bijlage 9 Nota Van Zienswijzen

Bijlage 9 Nota van zienswijzen

Bijlage 10 Collegebesluit Op Omgevingsvergunning (Kenmerk: Zbla2023-000722)

Bijlage 10 Collegebesluit op omgevingsvergunning (kenmerk: ZBLA2023-000722)