KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Bedrijf
Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 6 Detailhandel
Artikel 7 Groen
Artikel 8 Horeca
Artikel 9 Maatschappelijk
Artikel 10 Maatschappelijk - Begraafplaats
Artikel 11 Tuin
Artikel 12 Verkeer
Artikel 13 Water
Artikel 14 Wonen
Artikel 15 Leiding - Riool
Artikel 16 Waarde - Archeologie 2
Artikel 17 Waarde - Archeologie 3
Artikel 18 Waarde - Archeologie 4.1
Artikel 19 Waarde - Archeologie 4.2
Artikel 20 Waarde - Archeologie 5.1
Artikel 21 Waarde - Archeologie 6
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 22 Anti-dubbeltelregel
Artikel 23 Algemene Bouwregels
Artikel 24 Algemene Gebruiksregels
Artikel 25 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 26 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 27 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 28 Overgangsrecht
Artikel 29 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Plangebied
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Ruimtelijke Structuur
2.2 Functionele Structuur
2.3 Planwijzigingen
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Regionaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Mer-beoordeling
4.3 Geluid
4.4 Bedrijven En Milieuzonering
4.5 Bodem
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Waterhuishouding En Riolering
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Kabels En Leidingen
4.10 Natuur
4.11 Archeologie En Cultuurhistorie
Hoofdstuk 5 Het Bestemmingsplan
5.1 Plansystematiek
5.2 Opzet Van De Regels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Exploitatieplan
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Zienswijzen
7.2 Vaststelling
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Lijst Van Aan Huis Verbonden Activiteiten
Bijlage 3 Gemeentelijke Monumenten
Bijlage 4 F. V.d. Heijdenstraat 11-13: Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 5 Nota Van Zienswijzen

Kom Netersel 2019

Bestemmingsplan - gemeente Bladel

Vastgesteld op 20-06-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Kom Netersel 2019' met identificatienummer 'NL.IMRO.1728.BPN4013KomNet2019-VAST' van de gemeente Bladel;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

1.3 aan huis gebonden beroep:

een dienstverlenend beroep op administratief, juridische, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, niet gericht op consumentverzorging, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daar bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;

1.4 aan huis verbonden bedrijf

een bedrijf of het bedrijfsmatig uitoefenen van bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk of het verstrekken van logies en ontbijt (bed and breakfast) dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Hiertoe behoort geen detailhandel;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 achtergevelrooilijn:

  1. a. de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd;
  2. b. indien geen sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak op de verbeelding is aangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw -zonder aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen- alsmede het verlengde daarvan;

1.8 aaneengesloten woningen:

twee of meer woningen met de hoofdgebouwen aaneengebouwd;

1.9 agrarisch bedrijf:

inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen categorie behoort en die is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of door het houden van dieren, zijnde: een (vollegronds)teeltbedrijf, een veehouderij, een glastuinbouwbedrijf of een overig agrarisch bedrijf;

1.10 archeologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in het gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde;

1.12 bebouwingspercentage:

het percentage van de oppervlakte van een bouwperceel, dat mag worden bebouwd;

1.13 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten;

1.14 bedrijfs- of dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon, waarbij de bewoner daadwerkelijk en duurzaam bij de dagelijkse bedrijfsvoering van het bedrijf is betrokken;

1.15 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat noodzakelijk is voor de uitoefening van ter plaatse toegestane (bedrijfs-)activiteiten, hieronder wordt geen bedrijfs- of dienstwoning verstaan;

1.16 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een bedrijf of aan huis verbonden beroep, inclusief opslagruimten, sanitaire ruimten en dergelijke;

1.17 bestaand(e situatie):

  1. a. t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  2. b. t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;

1.18 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.19 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.20 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk, met een dak, dat zowel qua afmetingen als architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.21 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.22 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.24 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten;

1.26 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.27 carport/overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een vrijstaande dakconstructie met maximaal twee wanden;

1.28 culturele voorzieningen:

voorzieningen gericht op kunst, ontspanning, vrijetijdsbesteding en vermaak, zoals theaters, bioscopen, musea, ateliers en muziekcentra;

1.29 cultuurhistorische waarden en kenmerken:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;

1.30 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder volumineuze detailhandel;

1.31 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder een belwinkel, met uitzondering van een seksinrichting;

1.32 erker:

een ondergeschikte uitbouw op de begane grond van de woning, die strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan de verblijfsruimte (woonkamer of keuken);

1.33 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus, overige);

1.34 evenementen:

periodieke en/of meerdaagse manifestaties, zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, kermissen, voorstellingen, shows, tentoonstellingen, (thematische) markten;

1.35 garagebedrijf:

een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor verkoop, onderhoud en reparatie van motorvoertuigen, alsmede voor de verkoop van olie en smeermiddelen, met dien verstande dat de verkoop van motorbrandstoffen is uitgezonderd;

1.36 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.37 gesloten bebouwing:

bebouwing welke wordt gekenmerkt door aaneengebouwde hoofdgebouwen;

1.38 gestapelde bebouwing

bebouwing bestaande uit zich in één hoofdgebouw boven en/of naast elkaar bevindende zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten;

1.39 halfopen bebouwing:

bebouwing in overwegend halfvrijstaande en/of geschakelde hoofdgebouwen en incidenteel vrijstaande en aaneengebouwde (maximaal 3 aaneen) hoofdgebouwen;

1.40 halfvrijstaande of twee-onder-een-kap woning:

een woning waarvan het hoofdgebouw aan één zijde is verbonden met het hoofdgebouw van een andere woning;

1.41 hoofdgebouw:

een gebouw dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een bouwperceel en, gelet op die bestemming, het belangrijkste is;

1.42 horeca:

een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor consumptie ter plaatse worden verstrekt en/of waar bedrijfsmatig logies (uitgezonderd bed and breakfast) wordt verstrekt;

1.43 horecacategorie:

categorie 1: een horecabedrijf dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen waarbij de activiteiten primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van etenswaren en dranken voor nuttiging, al dan niet ter plaatse en een horecabedrijf waarin maaltijden en logies worden verstrekt en waarvan de exploitatie doorgaans geen overlast voor het leefklimaat veroorzaakt, waaronder: ijssalons, lunchrooms, restaurants, en hotels;

categorie 2: een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden, alsmede de gelegenheid bieden tot dansen, waaronder: cafés, bars, snackbars en cafetaria's.

categorie 3: een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate is gericht op het bieden van vermaak, ontspanning, entertainment en/of het geven van gelegenheid tot dansen en het geven van feesten al dan niet met live muziek en waarbij alcoholische en niet-alcoholische dranken en kleine etenswaren en voedingsmiddelen ter plaatse kunnen worden versterkt en ter plaatse worden genuttigd, waaronder: bardancings, zalencentra en discotheken.

1.44 hotel:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van nachtverblijf met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse;

1.45 hulpgebouw:

een gebouw ten behoeve van opslag van materieel dat dient ter ondersteuning aan het op basis van de bestemming toegelaten gebruik;

1.46 kamergewijze verhuur:

de verhuur van een woning of woongebouw geheel of nagenoeg geheel via kameruitgifte, waarbij kamers geen zelfstandige woonruimte vormen door het ontbreken van wezenlijke voorzieningen zoals een eigen kook- of wasgelegenheid of toilet;

1.47 kantoor:

voorzieningen gericht op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.48 lichte bedrijvigheid:

het op ambachtelijke wijze vervaardigen, herstellen, onderhouden of bewerken van producten en/of diensten in de vorm van bedrijven die voorkomen in de van deze regels deel uitmakende Staat van bedrijfsactiviteiten;

1.49 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, religieuze, onderwijs-, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, als ook ondergeschikte detailhandel- en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.50 onder voorwaarden toegelaten bedrijfs-/beroepsmatige activiteiten aan huis:

een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend zoals opgenomen in de lijst van toelaatbare aan huis verbonden activiteiten;

1.51 ondergeschikte functie:

een activiteit die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en dat deze niet los kan worden gezien van de hoofdactiviteit. De ondergeschikte functie beslaat slechts een beperkt deel van de vloeroppervlakte van de bebouwing. De hoofdfunctie blijft qua aard, omvang en verschijningsvorm herkenbaar;

1.52 open bebouwing:

bebouwing bestaande uit overwegend vrijstaande hoofdgebouwen;

1.53 peil:

  • voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • voor gebouwen in het talud van de dijk: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.54 productiegebonden detailhandel:

detailhandel betreffende:

  • goederen die ter plaatse worden vervaardigd/geproduceerd, bewerkt, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
  • een beperkte verkoop van goederen die functioneel rechtstreeks verband houden met de bedrijfsactiviteiten;

1.55 prostitutie:

het zich ten behoeve van een ander tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten;

1.56 raamprostitutie:

het etaleren van prostituees achter vensters, met de kennelijke intentie passanten te werven voor prostitutie;

1.57 recreatiebedrijf:

bedrijf dat voorziet in activiteiten die in de vrije tijd ter ontspanning plaatsvinden;

1.58 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.59 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.60 twee-aaneen (gebouwde bebouwing):

bebouwing van halfvrijstaande hoofdgebouwen, met dien verstande dat de eindwoning vrijstaand mag worden gebouwd;

1.61 veehouderij:

agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;

1.62 verkoopvloeroppervlakte:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel; (let op: dit is dus de netto-vloeroppervlakte);

1.63 volumineuze detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van volumineuze goederen voor gebruik, verbruik of aanwending, anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder volumineuze goederen wordt verstaan goederen die per eenheid een groot vloer- en/of grondoppervlak nodig hebben, zoals meubelen, auto’s, keukens, badkamers, boten, caravans, grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen en uit dien hoofde moeilijk inpasbaar zijn in een traditioneel winkelgebied;

1.64 voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan;

1.65 voorgevelrooilijn:

de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd;

1.66 vrijstaande woning:

woning waarvan het hoofdgebouw niet aan het hoofdgebouw van een andere woning is gebouwd;

1.67 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:

oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen, alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit, zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, e.d.;

1.68 wonen:

een perceel ten behoeve van het hoofdverblijf van één huishouden per woning;

1.69 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.70 zeer open bebouwing:

bebouwing bestaande uit uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen;

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 Algemeen

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, balkons, luifels en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een agrarische bedrijfsuitoefening, met dien verstande dat een veehouderij niet is toegestaan;
  2. b. het bestaande hulpgebouw, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hulpgebouw';
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten, onder de milieucategorieën 1 en 2;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf milieucategorie 3.1', tevens (bestaande) bedrijven genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten onder de milieucategorie 3.1;
  3. c. ondergeschikte productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
  4. d. een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  5. e. opslag en uitstalling;
  6. f. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  7. g. tuinen, erven en verhardingen;
  8. h. groenvoorzieningen;
  9. i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen
  10. j. nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. nutsvoorzieningen;
  2. b. een rioolgemaal, ter plaatse van de aanduiding 'gemaal';
  3. c. terreinen;
  4. d. ontsluitingswegen en verhardingen;
  5. e. groenvoorzieningen;
  6. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Detailhandel

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. detailhandel;
  2. b. een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  3. c. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  4. d. tuinen, erven en verhardingen;
  5. e. groenvoorzieningen;
  6. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

6.2 Bouwregels

Artikel 7 Groen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing', het aanbrengen en in stand houden van gebiedseigen (erf)beplanting, zoals opgenomen in het 'Landschappelijke inpassingsplan F. v.d. Heijdenstraat 11-13', Bijlage4;
  3. c. evenementen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein';
  4. d. speelvoorzieningen;
  5. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder waterlopen en waterpartijen;
  6. f. een kiosk, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kiok';
  7. g. voorzieningen voor langzaam verkeer;
  8. h. geluidwerende voorzieningen;
  9. i. inritten.

7.2 Bouwregels

Artikel 8 Horeca

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. horecabedrijven in categorie 1, 2 en 3;
  2. b. bedrijfswoningen;
  3. c. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  4. d. tuinen, erven en verhardingen;
  5. e. groenvoorzieningen;
  6. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

8.2 Bouwregels

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 8.2.4 onder b voor het toestaan van een erfafscheiding tot een hoogte van maximaal 2 meter in een hoeksituatie mits:
    1. 1. de erfafscheiding is gesitueerd op een afstand van 3 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw, en;
    2. 2. de verkeersveiligheid niet in gevaar komt.

Artikel 9 Maatschappelijk

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke en culturele voorzieningen;
  2. b. educatieve voorzieningen;
  3. c. (para)medische doeleinden;
  4. d. religieuze doeleinden;
  5. e. praktijkruimte;
  6. f. het behoud en/of het herstel van monumenten en/of cultuurhistorische waarden, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument';
  7. g. tuinen, erven en verhardingen;
  8. h. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  9. i. speelvoorzieningen;
  10. j. groenvoorzieningen;
  11. k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

9.2 Bouwregels

Artikel 10 Maatschappelijk - Begraafplaats

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een begraafplaats;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  4. d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

10.2 Bouwregels

Artikel 11 Tuin

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

11.2 Bouwregels

11.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 11.2.2 onder a voor het toestaan van een erfafscheiding tot een hoogte van maximaal 2 meter in een hoeksituatie mits:
    1. 1. de erfafscheiding is gesitueerd op een afstand van 3 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw, en;
    2. 2. de verkeersveiligheid niet in gevaar komt.

Artikel 12 Verkeer

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  2. b. parkeervoorzieningen;
  3. c. een kapel, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kapel';
  4. d. het behoud en/of het herstel van monumenten en/of cultuurhistorische waarden, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument';
  5. e. standplaatsen;
  6. f. evenementen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein';
  7. g. speelvoorzieningen;
  8. h. groenvoorzieningen;
  9. i. nutsvoorzieningen;
  10. j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

12.2 Bouwregels

Artikel 13 Water

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen;
  2. b. groenvoorzieningen.

13.2 Bouwregels

Artikel 14 Wonen

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. bedrijvigheid tot en met categorie 2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2;
  3. c. pensions, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'pension';
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument', het behoud en/of het herstel van monumenten en/of cultuurhistorische waarden;
  5. e. tuinen, erven en verhardingen;
  6. f. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  7. g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

14.2 Bouwregels

14.3 Specifieke gebruiksregels

14.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 14.2.1 onder a. voor overschrijding van de achterste zijde van het bouwvlak, ten behoeve van het vergroten van de diepte van de woning, met dien verstande dat de totale diepte niet meer dan 15 m mag bedragen;
  2. b. lid 14.2.2 onder d ten behoeve van het oprichten van overkappingen bij hoekwoningen vóór het verlengde van de naar de weg toegekeerde zijde van het bouwvlak van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen, met dien verstande dat dit uit stedenbouwkundig en verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar is;
  3. c. lid 14.2.2 onder c. voor overschrijding van de zijdelingse begrenzing van het bouwvlak in straten waaraan alleen zijgevels grenzen, ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken, mits:
    1. 1. de afstand tot de weg niet minder dan 2 m bedraagt, en
    2. 2. dit uit stedenbouwkundig en verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar is;
  4. d. lid 14.2.2 onder e sub 6, ten behoeve van het oprichten van erkers bij hoekwoningen vóór het verlengde van de naar de weg toegekeerde zijde van het bouwvlak van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen, met dien verstande dat dit uit stedenbouwkundig en verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar is.
  5. e. lid 14.2.1 onder e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende hoogte' voor het bouwen van een hogere goothoogte dan 3,2 m, mits:
    1. 1. de maximum aangeduide goothoogte niet wordt overschreden;
    2. 2. dit uit stedenbouwkundig en verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar is, en;
    3. 3. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  6. f. lid 14.2.1 onder f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende hoogte' voor het bouwen van een hogere bouwhoogte dan 5,5 m, mits:
    1. 1. de maximum aangeduide bouwhoogte niet wordt overschreden;
    2. 2. dit uit stedenbouwkundig en verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar is, en;
    3. 3. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  7. g. lid 14.2.4 onder b voor het toestaan van een erfafscheiding tot een hoogte van maximaal 2 meter in een hoeksituatie mits:
    1. 1. de erfafscheiding is gesitueerd op een afstand van 3 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw, en;
    2. 2. de verkeersveiligheid niet in gevaar komt.

14.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 15 Leiding - Riool

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn naast de overige daaraan gegeven bestemmingen bestemd voor:

  1. a. de aanleg, instandhouding en/of bescherming van een ondergrondse rioolleiding.

15.2 Bouwregels

Op deze gronden mag niet worden gebouwd behoudens bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het bepaalde in 15.1 met een maximale hoogte van 2,5 m.

15.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 15.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, met dien verstande dat:

  1. a. het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de afvalwatervoorziening dient te zijn gewaarborgd;
  2. b. het bevoegd gezag schriftelijk advies dient te hebben ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 16 Waarde - Archeologie 2

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

16.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en een diepte van meer dan 0,3 m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. b. In afwijking van het bepaalde onder a is geen rapportage vereist in geval van herbouw op dezelfde locatie.
  3. c. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    2. 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    3. 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  4. d. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  5. e. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  6. f. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

16.4 Wijzigingsbevoegdheid

  1. a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen dat een bestemmingsvlak:
    1. 1. naar ligging wordt verschoven;
    2. 2. naar omvang wordt vergroot of verkleind;
    3. 3. wordt verwijderd;
    4. 4. van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;
    5. 5. voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
  2. b. Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Artikel 17 Waarde - Archeologie 3

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

17.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m² en een diepte van meer dan 0,3 m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. b. In afwijking van het bepaalde onder a is geen rapportage vereist in geval van herbouw op dezelfde locatie.
  3. c. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    2. 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    3. 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  4. d. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  5. e. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  6. f. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

17.4 Wijzigingsbevoegdheid

  1. a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen dat een bestemmingsvlak:
    1. 1. naar ligging wordt verschoven;
    2. 2. naar omvang wordt vergroot of verkleind;
    3. 3. wordt verwijderd;
    4. 4. van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;
    5. 5. voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
  2. b. Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Artikel 18 Waarde - Archeologie 4.1

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 4.1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

18.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en een diepte van meer dan 0,3 m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. b. In afwijking van het bepaalde onder a is geen rapportage vereist in geval van herbouw op dezelfde locatie.
  3. c. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    2. 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    3. 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  4. d. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  5. e. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  6. f. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

18.4 Wijzigingsbevoegdheid

  1. a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen dat een bestemmingsvlak:
    1. 1. naar ligging wordt verschoven;
    2. 2. naar omvang wordt vergroot of verkleind;
    3. 3. wordt verwijderd;
    4. 4. van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;
    5. 5. voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
  2. b. Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Artikel 19 Waarde - Archeologie 4.2

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 4.2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

19.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en een diepte van meer dan 0,5 m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. b. In afwijking van het bepaalde onder a is geen rapportage vereist in geval van herbouw op dezelfde locatie.
  3. c. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    2. 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    3. 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  4. d. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  5. e. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  6. f. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

19.4 Wijzigingsbevoegdheid

  1. a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen dat een bestemmingsvlak:
    1. 1. naar ligging wordt verschoven;
    2. 2. naar omvang wordt vergroot of verkleind;
    3. 3. wordt verwijderd;
    4. 4. van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;
    5. 5. voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
  2. b. Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Artikel 20 Waarde - Archeologie 5.1

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 5.1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

20.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en een diepte van meer dan 0,3 m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. b. In afwijking van het bepaalde onder a is geen rapportage vereist in geval van herbouw op dezelfde locatie.
  3. c. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    2. 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    3. 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  4. d. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  5. e. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  6. f. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

20.4 Wijzigingsbevoegdheid

  1. a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen dat een bestemmingsvlak:
    1. 1. naar ligging wordt verschoven;
    2. 2. naar omvang wordt vergroot of verkleind;
    3. 3. wordt verwijderd;
    4. 4. van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;
    5. 5. voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
  2. b. Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Artikel 21 Waarde - Archeologie 6

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

21.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 25.000 m² en een diepte van meer dan 0,4 m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. b. In afwijking van het bepaalde onder a is geen rapportage vereist in geval van herbouw op dezelfde locatie.
  3. c. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    2. 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    3. 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  4. d. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  5. e. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  6. f. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

21.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

21.4 Wijzigingsbevoegdheid

  1. a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen dat een bestemmingsvlak:
    1. 1. naar ligging wordt verschoven;
    2. 2. naar omvang wordt vergroot of verkleind;
    3. 3. wordt verwijderd;
    4. 4. van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;
    5. 5. voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
  2. b. Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 22 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 23 Algemene Bouwregels

23.1 Bestaande afwijkende maatvoering

Indien maten met betrekking tot afstanden, hoogten, oppervlakten en volumes van bestaande bouwwerken, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan minder dan wel meer bedragen dan de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die bestaande maatvoering in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

Artikel 24 Algemene Gebruiksregels

24.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  2. b. het gebruik en laten gebruiken van bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte.

Artikel 25 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  1. a. de regels en toestaan dat bebouwingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  2. b. de regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    1. 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 20 m³ zal bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer dan 4 m zal bedragen;
  3. c. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, wordt vergroot:
    1. 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 40 m;
    2. 2. ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 40 m, uitsluitend voor zover het gronden betreft binnen de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Groen' en 'Verkeer';
    3. 3. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, tot maximaal 10 m;
  4. d. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, mits:
    1. 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen;
  5. e. de regels ten behoeve van de bouw van gebouwtjes voor bancaire dienstverlening, met dien verstande, dat:
    1. 1. de bebouwde oppervlakte niet meer mag bedragen dan 5 m²;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen 2,5 m.

Artikel 26 Algemene Wijzigingsregels

26.1 wetgevingzone - wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone -wijzigingsgebied 1' binnen de bestemming 'Wonen' 2 nieuwe woningen te realiseren, mits:

  1. a. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen;
  2. b. dit inpasbaar is vanuit stedenbouwkundig oogpunt;
  3. c. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3,5 m;
  4. d. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 8 m;
  5. e. de woningen in een open bebouwingstypologie worden gebouwd;
  6. f. op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, als bedoeld in artikel 27;
  7. g. voor het overige wordt voldaan aan de bepalingen van de bestemming 'Wonen'.

26.2 wetgevingzone - wijzigingsgebied 2

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone -wijzigingsgebied 2' binnen de bestemming 'Wonen' 2 nieuwe woningen te realiseren, mits:

  1. a. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen;
  1. a. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen;
  2. b. dit inpasbaar is vanuit stedenbouwkundig oogpunt;
  3. c. de goothoogte niet meer bedraagt dan 7 m;
  4. d. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 10 m;
  5. e. de woningen in een open bebouwingstypologie worden gebouwd;
  6. f. op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, als bedoeld in artikel 27;
  7. g. voor het overige wordt voldaan aan de bepalingen van de bestemming 'Wonen'.

26.3 wetgevingzone - wijzigingsgebied 3

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone -wijzigingsgebied 3' binnen de bestemming 'Wonen' 3 nieuwe woningen te realiseren, mits:

  1. a. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen;
  1. a. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen;
  2. b. dit inpasbaar is vanuit stedenbouwkundig oogpunt;
  3. c. de goothoogte niet meer bedraagt dan 7 m;
  4. d. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 10 m;
  5. e. de woningen in een open bebouwingstypologie worden gebouwd;
  6. f. op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, als bedoeld in artikel 27;
  7. g. voor het overige wordt voldaan aan de bepalingen van de bestemming 'Wonen'.

Artikel 27 Overige Regels

27.1 Parkeren

Tenzij in Hoofdstuk 2 expliciet is voorzien in een andere regel ten aanzien van de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid, geldt de volgende regeling:

  1. a. bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of afwijken dient tenminste voldaan te worden aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in het 'Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan (GVVP) Bladel', zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 21-05-2015;
  2. b. indien het gemeentelijk beleid als bedoeld onder sub a. gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging;
  3. c. parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.

27.2 Laden en lossen

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. In deze behoefte moet voorzien zijn op eigen terrein.

27.3 Afwijken

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik verlenen in afwijking van het bepaalde in artikel 27.1 en of artikel 27.2:

  1. a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  2. b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad of losruimte wordt voorzien.

27.4 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan bij de omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in artikel 27.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 28 Overgangsrecht

28.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

28.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 29 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Kom Netersel 2019'.

Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Bladel van 20 juni 2019.

Mij bekend,

de raadsgriffier.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Voor de kom Netersel gelegen in de gemeente Bladel geldt het bestemmingsplan 'Kom Netersel 2010' dat op 23 maart 2011 onherroepelijk is geworden. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moeten bestemmingsplannen elke 10 jaar worden geactualiseerd. Deze actualiseringsplicht is met het oog op de inwerkingtreding van de Omgevingswet echter vervallen. Omdat bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet de gemeente Bladel wil beschikken over een up-to-date bestemmingsplan, vindt deze actualisering toch plaats.

Omdat binnen het plangebied binnen deze planperiode diverse andere plannen in werking zijn getreden, is ervoor gekozen de afzonderlijke plannen in één nieuw bestemmingsplan op te nemen.

Inmiddels is de wetgeving ook gewijzigd en moet voldaan worden aan de nieuwe digitale eisen en moet het bestemmingsplan aansluiten bij de geldende Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit leidt tot enkele aanpassingen in de regels van het bestemmingsplan. Inhoudelijk wijzigen de regelingen echter niet of nauwelijks. Waar wijzigingen aan de orde zijn, wordt dit verderop in deze toelichting beschreven. Dit bestemmingsplan heeft een geconsolideerd karakter, waarbij de huidige ruimtelijke situatie wordt vastgelegd.

Het doel is te komen tot een actueel en uniform bestemmingsplan 'Kom Netersel 2019', met de nodige flexibiliteit en waarbij, waar juridisch mogelijk, al vooruitgelopen wordt op de aanstaande Omgevingswet, die naar verwachting op zijn vroegst in 2021 in werking zal treden.

1.2 Plangebied

Het plangebied 'Kom Netersel 2019' voor het nieuwe bestemmingsplan voor de kom Netersel is aangegeven op onderstaande verbeelding. Netersel is één van de drie kleinere dorpen van de gemeente Bladel. Het plangebied omvat de bestaande woongebieden van de kom Netersel.

De grenzen van het plangebied worden gevormd door de agrarische gebieden rondom Netersel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4013KomNet2019-VAST_0001.png"

Luchtfoto plangebied

1.3 Geldende Bestemmingsplannen

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4013KomNet2019-VAST_0002.png"

Uitsnede bestemmingsplannen kom Netersel, www.ruimtelijkeplannen.nl

Voor het plangebied zijn tot het onherroepelijk worden van deze planherziening de hierna genoemde bestemmingsplannen van de gemeente Bladel geheel of gedeeltelijk van kracht. Verder worden in dit plan diverse verleende omgevingsvergunningen opgenomen.

Type plan naam vaststelling
Bestemmingsplan Kom Netersel 2010 29-4-2010
Bestemmingsplan Latestraat II 29-6-2011
Bestemmingsplan Latestraat - De Muilen, Netersel 29-6-2011
Bestemmingsplan Fons van der Heijdenstraat 11-13, Netersel 23-3-2017
Bestemmingsplan De Hoeve 11 - 13, Netersel 31-5-2017

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt eerst een beschrijving gegeven van het plan, inclusief ruimtelijke en functionele structuur (Hoofdstuk 2). Daarna worden de beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet (Hoofdstuk 3 Beleidskader). Vervolgens wordt aandacht besteed aan de verschillende omgevingsaspecten, zoals bodem- en grondwaterkwaliteit, geluidhinder, luchtkwaliteit, bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, water, archeologie en cultuurhistorie, alsmede flora en fauna (Hoofdstuk 4). Dan volgt hoofdstuk 5 met onder andere de opzet van de regels en een korte beschrijving van de verschillende bestemmingen. Tenslotte wordt aandacht besteed aan de financiële uitvoerbaarheid (Hoofdstuk 6) en de voor deze bestemmingsplanactualisatie te doorlopen procedure (Hoofdstuk 7).

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ruimtelijke Structuur

2.1.1 Historische ontwikkeling

Netersel maakt onderdeel uit van de Acht Zaligheden. In 1219 wordt voor het eerst melding gedaan van het dorp, toen nog Netrusel genaamd. Archeologische vondsten wijzen echter op eerdere bewoning van het gebied. Het behoorde tot het vrije eigengoed (alodium) van de familie Volkaart. In 1295 werd het overgedaan aan hertog Jan III die het in 1340 verkocht aan de abdij van Postel.

De oorsprong van Netersel gaat terug op een pachthoeve van de abdij van Postel. Deze eerste hoeve was de Kapelhoeve, een stenen huis nabij het kasteeltje. Er omheen ontwikkelde zich een domeinakkerdorp waarvan de structuur nog zichtbaar is.

Het dorp blijft eeuwenlang een agrarische nederzetting met een weinig veranderende structuur. Sinds 1811 behoort Netersel tot de gemeente Bladel. In vier richtingen lopen historische bebouwingslinten waarlangs Netersel is gegroeid. Op het kruispunt van deze linten ligt het centrum. Aan het eind van de twintigste eeuw zijn aan de oost- en westkant van het centrum kleine uitbreidingswijken ontstaan.

Op 1 januari 1997 heeft er een gemeentelijke herindeling plaatsgevonden. Sindsdien vormt de kern Netersel samen met de kernen Bladel, Hapert, Hoogeloon en Casteren de gemeente Bladel.

2.1.2 Ruimtelijke ontwikkeling

Tussen Casteren en Netersel loopt het beekdal van de Groote Beerze. In de directe omgeving van het dorp ligt een aantal historische bospercelen en open akkercomplexen. Deze elementen spelen ook binnen het dorp een grote rol.

De structuur van Netersel wordt voornamelijk bepaald door een aantal doorlopende wegen en de hieraan ontstane lintbebouwing. Waar de linten bij elkaar komen is een clustering van bebouwing ontstaan waarbij open plekken in het lint geen doorzichten bieden, in tegenstelling tot de meer naar buiten gelegen linten.

Doordat Netersel is ontstaan op de kruising van vier wegen kent het dorp vier ‘oksels’ tussen de lintbebouwing. Twee van deze oksels zijn onbebouwd gebleven waardoor het agrarisch landschap tot diep in de kern dringt. In twee oksels is in de loop der jaren woningbouw verrezen, de uitbreiding het Beemke en de woningbouw aan de Latestraat. Vooral de woningbouw in het Beemke heeft een planmatig karakter. De woningbouw aan de Latestraat bestaat voornamelijk uit individuele woningbouw.

In het dorp bevinden zich twee driehoekige openbare ruimtes. De eerste ligt daar waar De Hoeve en het Carolus Simplexplein samenkomen. Door de aanwezigheid van de kerk en restaurant ‘D’n Driesprong’ kan deze plek worden gezien als de belangrijkste openbare ruimte van het dorp. De ruimte heeft een driehoekige vorm die vormgegeven wordt door de doorgaande wegen en een grasveld met begeleidende bomenrijen.

In het zuiden van het dorp ligt een soortgelijke openbare ruimte op de kruising van De Muilen, het Carolus Simplexplein en de Latestraat. Deze ruimte wordt tevens gevormd door de doorlopende wegen en een grasveld met bomen. Deze plek is meer vormgegeven als park in een woonbuurt. Netersel is van een afstand te herkennen aan de kerktoren. Deze markeert tevens het centrumgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4013KomNet2019-VAST_0003.png"

Ruimtelijke opzet

2.1.3 Bebouwingsstructuur

Op voorgaande afbeelding 'Ruimtelijke opzet' zijn geen duidelijke verschillen te zien tussen de bebouwingsdichtheid langs de oudere wegen en in de twee uitbreidingen die na de Tweede Wereldoorlog tot ontwikkeling zijn gebracht. De lintbebouwing had oorspronkelijk een open karakter, maar is door de jaren heen verdicht. Hierdoor is geen verschil in typologie tussen de lintbebouwing en de latere uitbreidingswijken In de uitstraling van de bebouwing is dit verschil wel te zien. De linten hebben een zeer diverse architectonische uitstraling waarbij ieder gebouw een individuele uitstraling heeft. De uitbreidingen hebben een planmatiger karakter. Middenin het dorp ligt een braakliggend terrein van een voormalige graanmaalderij.

De goothoogte van de bebouwing is zeer gevarieerd. Netersel bestaat hoofdzakelijk uit woningbouw van één of twee lagen met kap. De meeste woningen zijn (voormalige) boerderijen en eengezinswoningen. De kerk valt hierdoor extra op in het beeld van het dorp.

Vrijwel alle woningen hebben een voortuin. In bijna elke straat van de uitbreidingswijken is sprake van een rechte voorgevelrooilijn, evenwijdig aan de straat. Aan de oude straten zijn slechts enkele woningen op één lijn gebouwd.

2.1.4 Ontsluiting en parkeren

In Netersel komen vier wegen samen, de De Lei naar Lage Mierde, de Fons van der Heijdenstraat naar Westelbeers, De Hoeve naar Casteren en de Muilen naar Bladel. Het betreft oude bebouwingslinten. Vanaf deze wegen wordt de rest van dorp ontsloten. In het zuidwesten loopt een historische weg naar Hulsel, de Latestraat, waaraan ook lintbebouwing te vinden is. De hiërarchie van voornoemde bebouwingslinten wordt duidelijk doordat zij een breder profiel hebben dan de overige woonstraten in het dorp en doordat zij aan één zijde of weerszijden begeleid worden door een bomenrij.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4013KomNet2019-VAST_0004.png"

Wegenstructuur gemeente Bladel

Er zijn vijf wegen die toegang bieden tot Netersel. Vanuit het zuiden is de Muilen de belangrijkste toegangsweg van Netersel. De verdichting van de lintbebouwing, maar ook de aanwezigheid van de groene ruimte aan het Carolus Simplexplein zorgt voor een duidelijke entree van het dorp. Dit is niet het geval bij de entrees aan de oost- en noordzijde van het dorp. Hier is de entree erg onduidelijk omdat zowel binnen als buiten de bebouwde kom de lintbebouwing dezelfde uitstraling heeft en een gelijke bebouwingsdichtheid heeft.

De Latestraat en de Lei vormen de entrees aan de westzijde van het dorp. Niet alleen de bebouwing, maar ook het groen (vooral bij de Latestraat) zorgt voor een duidelijke entree van het dorp.

Parkeren vindt binnen Netersel voornamelijk plaats op de openbare weg of op eigen terrein.

2.1.5 Groen en water

De structuur van het gemeentelijk groen valt uiteen in de ‘hoofdgroenstructuur’ en het ‘groen in de kernen'.

De verschillende kernen van de gemeente Bladel liggen te midden van agrarisch gebied, bossen en het beekdal van de Beerze en zijn onderling verbonden door (historische) verbindingswegen. Omdat de hoofdgroenstructuur vanouds samenhangt met de structuur van de verbindingswegen tussen de kernen, bestaat de inrichting van de groene hoofdstructuur voornamelijk uit bomenlanen.

Naast de lanen wegbeplantingen vormen grotere groenobjecten, zoals sportparken, volkstuinencomplexen en bosschages binnen de bebouwde kommen, een belangrijk onderdeel van de groene hoofdstructuur. Door hun groene uitstraling en relatief rustige ligging is hun waarde voor de groene structuur en voor de natuur groot. De groene structuur van Netersel wordt versterkt door wegbegeleidende hagen van verschillende soorten. De dorpsranden vormen de overgang tussen de bebouwde kom en het buitengebied.

Het groen in de kernen (buurten blokgroen) is een samenspel tussen gras, bodembedekkende beplantingen, hagen en bosplantsoen. De belangrijkste stedenbouwkundige punten hebben accenten gekregen in de vorm van parels: groene elementen die zowel in ontwerp, materiaalgebruik als in beheer extra aandacht krijgen.

De openbare ruimte in Netersel is over het algemeen zorgvuldig ingericht en heeft een groene uitstraling door de aanwezigheid van hagen, bermen en bomen die de wegen begeleiden. De belangrijkste groenplekken binnen het dorp zijn de twee driehoekige ruimtes aan het Carolus Simplexplein. Door de ligging in het centrum van de het dorp en in de nabijheid van de entreegebieden maakt dat deze openbare ruimtes het dorp een groene uitstraling geven. Daarnaast worden diverse wegen begeleid door bomenrijen. Vooral de beplanting aan de vier grotere ontsluitingswegen en de aanwezigheid van de twee groene plekken aan deze wegen maakt dat het groen een structurerende werking heeft en daarom sprake is van een groenstructuur. Ook de aanwezigheid van groen ingerichte privétuinen maakt dat Netersel een groene en dorpse uitstraling heeft.

In de kern Netersel is in beperkte mate oppervlaktewater aanwezig. De meeste kleinere waterlopen binnen Netersel liggen binnen groenvoorzieningen en/of langs wegen. Er is geen sprake van grootschalige waterpartijen.

2.2 Functionele Structuur

2.2.1 Wonen

De meest voorkomende functie in het plangebied is wonen. Wonen komt hoofdzakelijk als een zelfstandige functie voor. Aan de doorgaande- en ontsluitingswegen komt wonen ook als mengvorm voor (met horeca, bedrijven etc.).

De bebouwing aan de historische linten kent een open tot half open typologie. In het noorden van de kern zijn veel doorzichten naar het agrarisch landschap, deze doorzichten zijn kenmerkend voor historische linten. De uitbreidingswijken die na de Tweede Wereldoorlog zijn ontwikkeld hebben een open tot half open typologie. Een gedeelte van het Beemke en de Hoefakker heeft een gesloten typologie.

De bebouwing in Netersel heeft overwegend een woonfunctie. Langs de linten is er sprake van gemengde bebouwing met de nadruk op woningbouw. De weinige maatschappelijke voorzieningen, horeca en detailhandel zijn geconcentreerd in het dorpscentrum rond het Carolus Simplexplein.

Voor het karakter van het plangebied is het van belang dat de woonfunctie behouden blijft en waar mogelijk wordt versterkt. De gemeente geeft daarbij voorkeur aan herstructurering en inbreidingslocaties.

2.2.2 Bedrijven

Op verspreid gelegen locaties binnen de kern Netersel komen enkele solitaire bedrijven voor. Deze bedrijven liggen van oudsher voornamelijk aan de historische linten, maar ook daar buiten. Aan de Neerakker is een grondwerker/aannemersbedrijf gevestigd. Dit bedrijf past in principe niet binnen een woongebied, maar wordt door de ligging nabij het buitengebied getolereerd.

Binnen het plangebied komen geen agrarische bedrijven meer voor.

Naast de genoemde bedrijven vinden er ook nog kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte bedrijfsactiviteiten plaats. Het gaat hier om kantoortjes aan huis en kleine bedrijfjes. Deze bedrijfjes zijn aan te merken als aan huis gebonden bedrijven of beroepen.

De aan huis gebonden beroepen/bedrijven leveren een positieve bijdrage aan de levendigheid van de kern. Dit geldt in ieder geval wanneer zij de woonkwaliteit niet aantasten.

2.2.3 Voorzieningen

Rond het Carolus Simplexplein is sprake van enige vorm van functiemening (horeca, detailhandel, maatschappelijke voorzieningen, wonen).

Binnen het plangebied ligt een aantal maatschappelijke voorzieningen. Het gaat hierbij om een variatie aan voorzieningen: een basisschool, kerk en gemeenschapshuis. Daarnaast zijn een fietswinkel en een café/ restaurant gevestigd centraal in Netersel.

2.3 Planwijzigingen

2.3.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan heeft een geconsolideerd karakter, waarbij de huidige ruimtelijke situatie wordt vastgelegd. Hierbij wordt de vigerende bestemmingsplannen zo veel als mogelijk overgenomen. De huidige situatie wijkt op enkele plekken af van de vigerende bestemmingsplannen. Deze afwijkingen zijn hieronder beschreven.

Daarnaast zijn enkele ondergeschikte wijzigingen doorgevoerd in het plan:

  • herstel van omissies en (typ-)foutjes zonder impact op de inhoudelijke regelingen;
  • uniformering van regels uit verschillende plannen. Daar waar sprake is van specifieke regelingen en harmonisatie niet mogelijk is zonder dat wezenlijke wijzigingen zouden ontstaan voor de (on-)mogelijkheden qua gebruik en/ of bebouwing is er voor gekozen om te blijven werken met verschillende bestemmingen en/ of aanduidingen;
  • actualisatie (onder andere naar aanleiding van jurisprudentie). Afgelopen jaren is rechtspraak ontstaan over zaken die ook relevant zijn voor voorliggend plan. Het betreft onder andere bepaalde gehanteerde begrippen. Waar nodig is een aanpassing doorgevoerd, uitgaande van de kennis en informatie zoals nu beschikbaar;
  • op enkele plekken heeft wijziging van kadastrale percelen plaatsgevonden, bijvoorbeeld als gevolg van herinrichting van het openbaar gebied (verkeers- en groenstructuur). Waar nodig zijn de bestemmingsgrenzen in overeenstemming gebracht met deze situaties;
  • in de afgelopen periode zijn nieuwe beleidsdocumenten vastgesteld door zowel rijk, als provincie, regio en gemeente. Waar kaders uit dit beleid wijzigingen noodzakelijk maken, zijn deze verwerkt in voorliggend plan. Het beleid is opgenomen in deze toelichting.

2.3.2 Bestemmingsplangebied

Door het samenvoegen van verschillende plannen is het plangebied van het oorspronkelijke bestemmingsplan 'Kom Netersel 2010' vergroot. De uitbreidingswijken Laterstraat en Laterstraat II aan de westkant van Netersel en De Muilen aan de zuidkant van Netersel zijn toegevoegd aan dit bestemmingsplangebied.

Behalve de toevoegingen van bovengenoemde bestemmingsplannen wordt de grens van het plangebied ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan op twee locaties aangepast:

  • De Hoeve 11-13: een deel van de gronden van deze woningbouw locatie was gelegen binnen de begrenzing van het buitengebied. Deze gronden worden in dit bestemmingsplan opgenomen.
  • De Hoeve 22: voor deze locatie is recent een bestemmingsplan vastgesteld. De begrenzingen van dit bestemmingsplan worden buiten dit plangebied gehouden.
  • Ten noorden van de Vendelier, nabij de Schuttersweg: de aangrenzende bestemmingen 'Water' uit het bestemmingsplannen 'Buitengebied' en 'Laterstraat II' worden opgenomen binnen de grenzen van dit bestemmingsplan.

Voor de delen die buiten het plangebied worden gelaten blijft na in werking treding van dit bestemmingsplan het 'oude bestemmingsplan' gelden, zolang hier geen nieuw bestemmingsplan voor is vastgesteld.

2.3.3 Bestemmingswijziging

De huidige situatie van verschillende percelen wijkt af van het vigerende bestemmingsplan. Dit betekent dat de huidige bestemming aangepast dient te worden gezien de huidige functie. Het gaat hier om onderstaande type activiteiten en locaties:

  • Op locaties buiten waar voorheen detailhandel mogelijk was, maar reeds geruime tijd een andere functie aanwezig is en dus geen detailhandel meer aanwezig is, is de bestemming/ aanduiding 'detailhandel' omgezet in de bestemming 'Wonen'.
  • Voor de aan huis gebonden bedrijven en beroepen wordt een lijst opgenomen, die meer duidelijkheid moet verschaffen over welke activiteiten zijn toegestaan.
  • Voor de volgende locaties zijn wijzigingen doorgevoerd:
Locatie Bestemming was Bestemming wordt
Fons van der Heijdenstraat 2 Wonen met aanduiding detailhandel Wonen
Fons van der Heijdenstraat 22 Agrarisch + uitspraak RvS Agrarisch met aanduiding 'hulpgebouw'
Beemke 60 Wonen Wonen - bouwvlak gewijzigd

2.3.4 Bouwtitels

De mogelijkheden voor het bouwen van woningen op basis van een wijzigingsbevoegdheid die nog niet zijn uitgevoerd worden overgenomen in dit bestemmingsplan. De mogelijkheid voor boerderijsplitsing is middels een afwijkingsbevoegdheid niet meer toestaan. Gebleken is dat aanvragen voor splitsing in praktijk niet pasten binnen de afwijkingsbevoegdheid. Dergelijke ontwikkelingen worden dan ook mogelijk gemaakt met een buitenplanse omgevingsvergunningprocedure indien zij passen binnen het gemeentelijk beleid en voldoen aan randvoorwaarden. Een afwijkingsbevoegdheid kan leiden tot verwarring en is dan ook niet meer overgenomen.

2.3.5 Evenementen

De meeste grootschalige evenementen in de kern Netersel vinden centraal in het dorp, ter plaatse van het Carolus Simplexplein.

De gemeente heeft in haar evenementenbeleid opgenomen dat in basis het aantal evenementen op kernniveau gelijk moet blijven. Hierdoor wordt het aantal evenementen op jaarbasis beperkt en wordt vorkomen dat de terreinen elk weekend in gebruik zijn voor evenementen.

2.3.6 Verleende vergunningen

Ten aanzien van verleende vergunningen wordt de vergunde situatie overgenomen in dit bestemmingsplan. Dit betekent dat voor onder andere het verbouwen van woningen en oprichten van bijgebouwen er enkele correcties plaats vinden ten aanzien van bestemmings- en bouwvlakgrenzen.

Voor recent ontwikkelde woningbouwlocaties geldt dat na realisatie bepaalde (bouw-)aanduidingen overbodig zijn geworden. Zo wordt het toegestane aantal woningen na realisatie geregeld door de bepaling "het maximum aantal woningen bedraagt het aantal bestaande legale woningen op het tijdstip van in werking treding van het bestemmingsplan". (Bouw-)Aanduidingen die geen toegevoegde waarde meer hebben na realisatie van een woningbouwplan zijn verwijderd van de verbeelding.

Naast het bovenstaande zijn enkele specifieke locaties aangepast, naar aanleiding van procedures (bouwen, afwijken/ wijzigen bestemmingsplan) die afgelopen jaren doorlopen zijn:

Locatie Ontwikkeling
De Hoeve 1 Uitbreiding bouwvlak en aanduiding 'bedrijfswoning'
Carolus Simplexplein (tussen nr. 15 - 21) Woningbouw
De Hoeve 11-13 Woningbouw

2.3.7 Wijzigingsbevoegdheden

De (algemene) wijzigingsbevoegheden zoals deze opgenomen zijn in de tot heden geldende plannen zijn tegen het licht gehouden. Daarbij bleek het wenselijk enkele wijzigingsbevoegdheden te verwijderen of aan te passen. Deze afweging is met name ingegeven door de dagelijkse praktijk, waarin is gebleken dat de mate waarin een beroep wordt gedaan op de verschillende bevoegdheden sterk verschilt, en door de toepasbaarheid. Wijzigingsbevoegheden die in de afgelopen jaren niet zijn gebruikt en die naar verwachting ook niet ingelost zullen worden, zijn verwijderd. Dit geldt ook voor bevoegdheden waarvan in de praktijk is gebleken dat concrete initatieven bij voorkeur toch buitenplans worden geregeld in verband met de mogelijkheden voor maatwerk. Tenslotte is bij de afweging betrokken in hoeverre de ontwikkelingsrichting beleidsmatig nog wenselijk is.

Ten opzichte van de geldende plannen, resulteert dit in het volgende:

BP Kom Netersel
1. artikel 20a behouden wijziging van aangeduide gebieden ten behoeve van woningbouw
2. artikel 20b behouden idem
3. artikel 20c verwijderd wijziging van aangeduide gebieden van 'Bedrijfsdoeleinden' in 'Wonen'
4. artikel 20d verwijderd wijziging van aangeduide gebieden ten behoeve van woningbouw

2.3.8 Overig

Naast het bovenstaande zijn de volgende regels gewijzigd:

  • ondergrondse bouwwerken uitsluitend nog toegestaan onder hoofdgebouwen/ woningen;
  • hoogte bijgebouwen bij woningen uniform naar goothoogte 3,2 meter en bouwhoogte 5,5 meter;
  • regeling 'bedrijf-aan-huis' afgestemd op regeling Kempengemeenten.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Bij ieder plan vindt inkadering binnen het beleid van de overheid plaats. Door een toetsing aan rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid ontstaat een duidelijk beeld van de marges waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen, zoals in deze situatie, toegestaan kunnen worden. De beleidsinkadering moet een compleet beeld geven van de ruimtelijke overwegingen en het relevante planologisch beleid.

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van Rijk en de provincie Noord-Brabant worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd mede randvoorwaarden voor het lokale maatwerk bij ruimtelijke ontwikkelingen zijn.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie vormt het Rijksbeleid voor ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit.

In de Structuurvisie is een drietal doelen voor Nederland in 2040 geformuleerd:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.

Als gevolg van de actualisatie van de geldende bestemmingsplannen wijzigen de standpunten voor dit beleidskader niet. Dit bestemmingsplan is overwegend opgesteld om de geldende bestemmingsplannen te actualiseren en te zorgen dat wordt aangesloten bij de huidige situatie. Hiervoor worden kleine aanpassingen doorgevoerd. Het gaat hier om zulke geringe aanpassingen van het bestemmingsplan dat deze van ondergeschikte aard zijn.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) wordt voor een aantal specifieke onderwerpen algemene regels gesteld voor de verwerking in bestemmingsplannen. In het SVIR is aangegeven wat het nationale belang is van het stellen van regels voor deze onderwerpen. Het Barro stelt in eerste instantie regels ter bescherming van de 13 nationale belangen. De keuze voor deze belangen is al gemaakt in de SVIR en wordt met het Barro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) juridisch verankerd.

In het kader van deregulering en decentralisatie is gekozen om de regels zoveel mogelijk door te laten werken op het niveau van de lokale besluitvorming. Door de nationale belangen in bestemmingsplannen te borgen, worden deze belangen al in een vroeg stadium vastgelegd. Dit draagt bij aan een versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke druk. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht, dan wel de mogelijkheid aan provincies om met een provinciale verordening regels te stellen.

De onderwerpen in het Barro betreffen:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam.
  • Kunstfundamenten.
  • Grote rivieren.
  • Waddenzee en waddengebied.
  • Defensie (met uitzondering van radar).

Vanuit het Barro zijn geen nationale belangen op het plangebied van toepassing waarmee rekening gehouden moet worden in het bestemmingsplan. Ook vanuit de wijzigingen (grote rivieren, electriciteitsvoorziening, algemene en overige bepalingen) in het Barro, die per 1 juli 2016 in werking zijn getreden, bestaan geen concrete nationale belangen die op het plangebied van toepassing zijn.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen een verantwoording te bevatten aan de hand van de zogenoemde 'Ladder voor duurzame verstedelijking', die is vastgelegd in artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Dit afwegingskader verplicht overheden tot het maken van een zorgvuldige ruimtelijke afweging bij het mogelijk maken van nieuwe stedelijke ontwikkelingen in een bestemmingsplan. Het doel is om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik en daarmee het voorkomen van (onaanvaardbare) leegstand en onnodig 'bouwen in de wei'. De Ladder is daarmee een belangrijk instrument voor een goede ruimtelijke ordening.

Een toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet gezien het voorgaande een beschrijving bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Alvorens te toetsen aan de Ladder dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Uit de tot dusver gevormde jurisprudentie ten aanzien van dit begrip blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt. Is sprake van een kleinschalige ontwikkeling, dan kan weliswaar sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, maar kan dergelijke ontwikkeling als te kleinschalig worden aangemerkt om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro.

Dit bestemmingsplan is opgesteld om het vigerende bestemmingsplan te actualiseren en te zorgen dat wordt aangesloten bij de huidige situatie. Hiervoor worden kleine aanpassingen doorgevoerd. Het betreffen hier dermate marginale aanpassingen van het bestemmingsplan dat deze van ondergeschikte aard zijn. Dit bestemmingsplan maakt enkel de feitelijke situatie met daarin vergunde ontwikkelingen mogelijk. Deze ontwikkelingen zijn reeds onderbouwd en vergund. Zodoende hoeft niet verder te worden getoetst aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

3.2.4 Omgevingswet

De regering werkt aan een stelselherziening op het gebied van het omgevingsrecht. Dit betekent dat de Wet ruimtelijke ordening samen met veel andere wetten die regels voor de omgeving hebben, opgaat in de nieuwe Omgevingswet. Inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt niet voor 2020/2021 verwacht. De gemeente Bladel bereidt zich voor op de wetswijziging door, daar waar mogelijk, vooruit te lopen op de Omgevingswet.

Bij inwerkintreding van de Omgevingswet heet het bestemmingsplan automatisch al wel een Omgevingsplan. Een mogelijkheid om vooruit te lopen op de Omgevingswet is het bestemmingsplan (zoveel mogelijk) op te stellen als een omgevingsplan. Het is juridisch namelijk niet mogelijk om in 2019 een omgevingsplan vast te stellen. Wel is het mogelijk om een bestemmingsplan voor te bereiden vooruitkijkend naar de Omgevingswet.

Dit kan bij de opstelling van het plan onder andere door:

  • het toepassen van het 'Omgevingswetdenken' (stimuleren, faciliteren, dienen, ruimte en vrijheid bieden, voorspelbare regels en gebruiksgemak, lokaal maatwerk, integraal denken, ontschotten en samenwerken, vertrouwen, doeldenken);
  • het uniformeren, afstemmen en integreren van regelingen;
  • het plan zo op te zetten dat het kan uitgroeien van bestemmingsplan tot een volwaardig omgevingsplan (digitale opzet, plansystematiek, opzet van de regels);
  • nu al integraal te werken en integrale afwegingen maken, zowel proces als inhoud;
  • mogelijkheden voor het proces, zowel intern als extern.

Van een deel van de bestemmingsplannen van de gemeente Bladel is de 10-jaar termijn (zie paragraaf 1.1) bijna verstreken. De vaststelling van deze plannen vindt dan ook plaats voor inwerkingtereding van de Omgevingswet. Dit plan wordt tegelijk met de bestemmingsplannen voor de kom van Bladel, Casteren en Hoogeloon vastgesteld. Een uniforme regeling voor de dorpen van de gemeente Bladel is daarom gewenst. Dit bestemmingsplan wordt zodoende zoveel als juridisch mogelijk opgesteld als omgevingsplan. Hiermee wordt een nieuwe basis gevormd voor de volgende actualisaties van bestemmingsplannen/ omgevingsplannen.

Het vooruitlopen op de Omgevingswet betekent voor dit bestemmingsplan dat rekening wordt gehouden met het groeimodel: het laten uitgroeien van het bestemmingsplan tot een volwaardig omgevingsplan. Dit betekent dat de basis van het bestemmingsplan zo wordt opgesteld dat het mogelijk is om in de toekomst of bij andere planactualisaties thema’s of gebieden toe te voegen. Daarmee wordt rekening gehouden bij de digitale opzet, plansystematiek, opzet van de regels etc.

Inhoudelijk wordt op hoofdlijnen aangesloten bij de plansystematiek uit de recente bestemmingsplannen van de gemeente Bladel. Wel is gekozen om in een aantal gevallen de regeling te vereenvoudigen en flexibeler te maken. Dit is een gevolg van het toepassen van het 'omgevingswetdenken'.

Gezien de omvang en het karakter van het plangebied komt dit met name tot uitdrukking in de regeling voor de woonpercelen. Deze wordt nader toegelicht in hoofdstuk 5.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Belangrijke beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant.

De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening geeft de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Brabant weer tot en met 2025. Het beleid is gestoeld op een evenwicht van het milieu (planet), de mens (people) en de markt (profit) in ruimtelijke kwaliteit. Hierbij is het van groot belang om bestaande kwaliteiten te benutten en als uitgangspunt te nemen bij ontwikkelingen.

Noord-Brabant heeft de ambitie om een goede mix van wonen, werken en voorzieningen te creëren. De leefbaarheid in woonmilieus moet van voldoende kwaliteit zijn. Dynamische stadscentra, vitale plattelandskernen, eigen identiteit en regionale afstemming zijn enkele uitgangspunten. Daarnaast dienen er voldoende veilige en goed bereikbare werkplekken te zijn voor de bevolking. Steden moeten aantrekkelijk blijven voor diverse bevolkingsgroepen en dienen garant te staan voor het aanbieden van (bovenlokale) voorzieningen.

Voor wat betreft de markt is het van belang dat de gunstige ligging wordt benut. De ligging ten opzichte van andere economische clusters in Europa is uitstekend. Met de (internationale) bereikbaarheid is het echter slechter gesteld. Dit vormt dan ook een belangrijk uitgangspunt in het provinciale beleid. Belangrijk is om netwerken te vormen, tussen de kennisindustrie, regionale economische clusters en Europese clusters. Daarnaast is veiligheid een belangrijk aspect. Goederenvervoer per spoor zal in de toekomst om stedelijke gebieden heen geleid moeten worden.

Het landschap van Noord-Brabant is vrij karakteristiek. Er zijn veel beeldbepalende elementen en natuurlijke waarden in het landschap te vinden. Deze dienen beschermd en ontwikkeld te worden. Met name het watersysteem is erg belangrijk. Het landschap heeft ook een functie als werkterrein, voornamelijk voor de agrarische sector. Schaalvergroting van deze landbouw wordt geconcentreerd in speciaal aangewezen gebieden. De landbouw komt daarnaast steeds vaker in een verbrede vorm voor. Dit wordt gestimuleerd, met name ook het landschapsbeheer.

Duurzaamheid is nog steeds een belangrijk onderwerp binnen de ruimtelijke ordening. Gezocht moet worden naar alternatieve mogelijkheden om energie op te wekken. Zo kan gewerkt worden aan een gezondere leefomgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4013KomNet2019-VAST_0005.png"Uitsnede structuurvisie Noord-Brabant

Robuust water- en natuursysteem

Het plangebied maakt onderdeel uit van de stedelijke structuur binnen de structuurvisie ruimtelijke ordening en een klein deel daarvan is aangeduid als 'robuust water- en natuursysteem' (met groen aangegeven op de uitsnede). Bij toekomstige ontwikkelingen in stad en land wil de provincie dat het patroon van beken en kreken beter beleefbaar wordt. De water-, natuur- en recreatieve ontwikkelingen worden sterker aan dit patroon gekoppeld en het systeem wordt meer ingericht en afgestemd op de gevolgen van de klimaatverandering. Dorpen en steden verbeteren de relatie met de rivier, de beek en krekenstructuur. Dit betekent dat de beken en kreken als doorgaande structuur meer kwaliteit krijgen. Daarbij wordt gekeken naar de grensoverschrijdende relaties van natuurgebieden en het watersysteem. Te denken valt aan grote natuurgebieden als de Brabantse Wal en de Biesbosch en de beken aan de zuidgrens van Brabant.

De ecologische hoofdstructuur wordt versterkt door het natuursysteem nog beter aan het watersysteem te koppelen. Naast vergroten en verbinden van natuur kiest de provincie voor het verbeteren van de ruimtelijke- en milieucondities van natuur. Vooral de kwaliteit van natuurgebieden zelf maar ook de biodiversiteit daarbuiten wordt hiermee versterkt. Met een meer samenhangende aanpak in water en natuur wordt de landschappelijke en recreatieve kwaliteit van Noord-Brabant versterkt. Dit draagt bij aan een gezonde, schone leefomgeving en een aantrekkelijk vestigings- en leefklimaat van Noord-Brabant.

Door ruimte te bieden aan economische en sociaal-culturele ontwikkelingen dragen deze bij aan investeringen in behoud en ontwikkeling van natuur en daarmee aan de realisatie van de ecologische hoofdstructuur.

Mozaieklandschap:

Het plangebied maakt binnen de structuurvisie ruimtelijke ordening onderdeel uit van de stedelijke structuur en is voor het grootste gedeelte aangeduid als 'mozaieklandschap' (met oranje aangegeven op de uitsnede). Hierin wil de provincie de contrasten tussen klei, zand en veenontginning versterken. Dit betekent het versterken van het mozaïeklandschap van het Brabantse zand door menging van functies die de afwisseling en kleinschaligheid versterken. De stad (rood) staat niet tegenover het land (groen), maar ontwikkelen zich in balans met elkaar, het zogenaamde ‘stadteland’. Binnen het mozaïeklandschap van het zand zijn er verschillen tussen de Brabantse wal, de Baronie, de Kempen en De Meierij. Door met ruimtelijke ontwikkelingen in te spelen op breuklijnen en hoogteverschillen geven deze beeldbepalende structuren richting aan de verdere ontwikkeling van het landschap. Het gaat daarbij om behoud van het reliëf zelf, maar ook om het behoud van het zicht op en vanaf de reliëfvormen.

Dit bestemmingsplan is conserverend van aard, waarbij geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen aan de orde zijn. Het plan is dan ook niet in strijd met de provinciale richtlijnen.

3.3.2 Verordening Ruimte Noord Brabant

De Verordening Ruimte is de juridische vertaling van de structuurvisie en bevat daarom onderwerpen die in de visie naar voren komen. Dit betreft onder andere de belangen die de provincie wil behartigen en de manier waarop dit gebeurt, evenals regels waarmee rekening gehouden moet worden bij het opstellen van een bestemmingsplan. Deze regels zijn direct bindend voor overheden. Zo weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn.

Één van de hoofdlijnen van de Verordening Ruimte heeft betrekking op ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap. De zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit behelst in de kern de regel dat de geboden ontwikkelruimte bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. In het bijzonder geldt als regel het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Dit strekt ertoe dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk plaatsvinden door hergebruik of intensivering op of binnen bestaand bebouwd gebied (het zogenaamde VAB-beleid). Daarnaast houdt zorgvuldig ruimtegebruik in dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden wordt met de kwaliteiten van de omgeving. In de regeling van de Verordening Ruimte is deze zorgplicht in eerste instantie geconcretiseerd voor wat betreft stedelijke ontwikkeling.

Als toch nieuw ruimtebeslag nodig is, kan dit alleen daar waar er gelet op de ruimtelijke kwaliteiten verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden liggen. Dit zijn de in de Verordening Ruimte aangewezen zoekgebieden voor verstedelijking. Ruimtelijke karakteristieken en kwaliteiten worden dus meer bepalend voor de wijze waarop de (economische) dynamiek in de kernen in het landelijk gebied haar plek krijgt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4013KomNet2019-VAST_0006.png"

Uitsnede Verordening Ruimte Noord-Brabant

Het plangebied is conform de Verordening Ruimte volledig gelegen binnen 'Bestaand stedelijk gebied, kern in landelijk gebied'. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen in principe plaats te vinden in bestaand stedelijk gebied of in een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling. Binnen de grenzen van het stedelijk gebied zijn gemeenten in principe vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkelingen.

In of nabij het plangebied liggen geen zones die zijn aangeduid als 'Groenblauwe mantel' en/of het 'Natuur Netwerk Brabant'.

De gronden rondom het bestaand stedelijk gebied zijn aangeduid als 'Beperkingen veehouderij'. In deze gebieden gelden sinds 1 oktober 2010 (vergaande) beperkingen voor intensieve veehouderijen, ook wel bekend als het 'slot op de muur'.

Dit bestemmingsplan betreft een actualisatie van geldende bestemmingsplannen binnen bestaand stedelijk gebied, waarin geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Dit is niet in strijd met het provinciale beleid, zoals verwoord in de Verordening Ruimte.

3.3.3 Bevolkings- en woningbehoefteprognose 2017

De provincie Noord-Brabant heeft in 2017 de bevolkings- en woningbehoefteprognose geactualiseerd. Vergeleken met de vorige prognoses ligt zowel de groei van de Brabantse bevolking als de groei van de woningvoorraad in de nieuwe prognose hoger. Hierbij spelen de naar boven toe bijgestelde levensverwachting en de sterke huishoudensgroei (onder invloed van de vergrijzing en de individualisering) een grote rol.

In lijn met het provinciale verstedelijkingsbeleid concentreert de groei van de woningvoorraad zich in de stedelijke gebieden. Voor de gemeenten in het landelijk gebied gaat de provinciale prognose uit van het principe dat die gemeenten bouwen voor de eigen natuurlijke bevolkingsaanwas (migratiesaldo-nul). In de bevolkings- en woningbehoefteprognose is per gemeente een indicatie gegeven van de benodigde toename van de woningvoorraad. Deze programmeringsindicatie is richtinggevend voor de regionale woningbouwafspraken. Voor de gemeente Bladel wordt voor de periode 2017-2029 uitgegaan van een indicatieve gemiddelde toename van de woningvoorraad met 850 woningen.

Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Wel biedt dit bestemmingsplan ruimte om bestaande woningbouwmogelijkheden (binnenplans of buitenplans) te realiseren.

3.4 Regionaal Beleid

3.4.1 Woonvisie Regio Eindhoven

Op 28 juni 2012 heeft de Regioraad de Regionale Woonvisie 2012-2020 vastgesteld. In deze visie wordt gefocust op drie punten:

  1. 1. oog voor lage-lonen-arbeidsmigranten en kenniswerkers;
  2. 2. naar een nieuw evenwicht van sterke steden en een vitaal landelijk gebied;
  3. 3. duurzaam vernieuwen en transformeren van de bestaande woningvoorraad.

In de Regionale Woonvisie wordt aangegeven dat er binnen de woningmarkt in Zuidoost- Brabant te weinig woningen zijn, het aanbod niet goed aansluit op de vraag (te weinig woningen in de sociale sector in de dorpen) en er zijn te weinig kavels beschikbaar voor mensen die zelf willen bouwen.

In de Regionale Woonvisie is een zevental ambities voor het wonen in Zuidoost Brabant geformuleerd:

  • Meer keuzevrijheid en zeggenschap voor de burger, met meer inzicht in (de kansen) op de woningmarkt.
  • Meer evenwicht in de koop-huur-verhouding, tussen steden en dorpen.
  • Meer capaciteit en kwaliteit in Wonen, Welzijn en Zorg.
  • Meer samenwerking tussen alle woningmarktpartijen.
  • Meer aandacht voor doelgroepen en betaalbaarheid van woningen.
  • Meer zorg voor kwaliteit van woning en woonomgeving.
  • Monitoren van wat er gebeurt op de woningmarkt.

De Regionale Woonvisie streeft er naar zoveel mogelijk te kunnen voldoen aan de woonwensen van de burgers. Samen met de regionale marktpartijen worden de ambities zoveel mogelijk concreet uitgewerkt. De Regionale Woonvisie is het kwalitatieve kader voor het afstemmen van ontwikkelingen op de woningmarkt en voor het uitwerken van de woningbouwprogramma’s. Voor de landelijke regio Groot Kempen betekent dit concreet dat gestreefd wordt naar een goede huisvesting van de eigen bevolking. Hiervoor is zowel (zorgvuldig ingepaste) inbreiding als uitbreiding noodzakelijk.

Het regionaal beleid biedt geen concrete uitgangspunten voor dit in hoofdzaak consoliderende bestemmingsplan. Daarmee voldoet het bestemmingsplan aan het regionaal beleid.

3.4.2 Regionaal woningbouwprogramma

Op 13 juni 2012 is in het Regionaal Ruimtelijk Overleg Zuidoost het regionale woningbouwprogramma 2012 t/m 2021 vastgesteld. Het regionale woningbouwprogramma is gebaseerd op de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose 2011 en gaat voor de hele regio uit van de bouw van circa 30.000 woningen in de periode tot en met 2021. Voor de gemeente Bladel is in de periode 2012 t/m 2021 een toename van de woningvoorraad becijferd, exclusief de woningbouw die op basis van de ruimte-voor-ruimteregeling wordt gerealiseerd. Dit aantal is inmiddels geactualiseerd.

De gemeenten in de regio werken het regionale woningbouwprogramma uit op gemeentelijk niveau, waarbij is afgesproken dat de hoeveelheid 'harde' plancapaciteit in principe niet meer mag bedragen dan 100% van de woningbehoefte. Door de provincie is een prognose gegeven voor de periode 2017 t/m 2029 (zie paragraaf 3.3.3). In deze prognose wordt voor de gemeente Bladel uitgegaan van de bouw van 850 woningen. Deze woningbouwprogrammering is in regionaal verband afgestemd. Voor de gemeentelijke uitwerking wordt verwezen naar paragraaf 3.5.2.

Het woningbouwprogramma biedt geen concrete uitgangspunten voor dit in hoofdzaak consoliderende bestemmingsplan. Daarmee voldoet het bestemmingsplan aan het regionaal beleid.

3.4.3 Regionale visie detailhandel De Kempen

Op 25 februari 2015 is de “Regionale visie detailhandel De Kempen” door de 4 Kempengemeenten vastgesteld. Winkels in De Kempen worden geraakt door grote veranderingen in de detailhandel. Deze gezamenlijke visie is opgesteld omdat ontwikkelingen in de detailhandel gemeentegrens-overstijgend zijn. Deze gemeenten hebben gezamenlijk de ambitie om een aantrekkelijk winkelaanbod, leefbaarheid en economie gunstige regio te behouden.

De opgave waar de detailhandel in De Kempen de komende jaren voor staat is het kwalitatief versterken van de verzorgingsstructuur, zodat de leefbaarheid op orde blijft. In een krimpende markt betekent dit dat er winkellocaties zijn waarvan het perspectief zwak is (kansarm/-loos) en ontwikkelingen in kansrijke kernwinkelgebieden ondermijnen. De opgave voor de toekomst is dus niet meer het afstemmen van groei en nieuwbouwontwikkelingen, maar ervoor te zorgen dat de regionale winkelstructuur geborgd blijft (en daarmee de leefbaarheid).

Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan worden geen nieuwe detailhandelsfuncties mogelijk gemaakt. Dit bestemmingsplan past zodoende binnen de opgaven van de regionale detailhandelsvisie.

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Structuurvisie Bladel

Op 22 mei 2008 is de "Structuurvisie Bladel" vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie is een actualisatie van de StructuurvisiePlus uit 2004. De Structuurvisie bestaat uit twee delen. Deel A betreft het Ruimtelijk Casco, waarin de toekomstvisie voor de gemeente Bladel is opgenomen. Deze visie formuleert het ontwikkelingskader voor de lange termijn en biedt het casco voor concrete plannen en projecten. In het projectenplan (deel B) is het ruimtelijk programma voor de korte en middellange termijn benoemd. Daarnaast is aangegeven welke concrete projecten en plannen op korte termijn richting uitvoering worden gebracht en op welke wijze dat zal gebeuren. Het projectenplan wordt periodiek geactualiseerd.

Ruimtelijk casco

Het Ruimtelijk Casco bestaat uit een kaartbeeld en een toelichting, waarbij de toelichting kan worden beschouwd als een uitgeschreven legenda. Op basis van een integrale analyse die is gebaseerd op de ‘lagenbenadering’ zijn in het Ruimtelijk Casco ruimtelijke keuzes gemaakt voor de toekomstige ontwikkeling van de gemeente Bladel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4013KomNet2019-VAST_0007.png"

Uitsnede Ruimtelijk Casco, Structuurvisie Bladel

In het verstedelijkingspatroon is binnen de gemeente een duidelijk onderscheid te maken in een stedelijke hoofdstructuur en een dorpenstructuur. De stedelijke hoofdstructuur bestaat uit de woongebieden, bedrijventerreinen en voorzieningenclusters in en rond de kernen Bladel en Hapert, parallel aan de N284. Hier tegenover staat de dorpenstructuur: de regionale bebouwingsstructuur die wordt gevormd door de kernen Netersel, Casteren en Hoogeloon.

Het plangebied bevindt zich in het rode raamwerk, in de bestaande bebouwingskern. De bebouwingskern van Netersel is een concentratiegebied voor wonen. Voor nieuwe bebouwing wordt in eerste instantie gezocht naar mogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied. Binnen het plangebied draait de koers om de verdere ontwikkeling van de verstedelijking binnen de gemeente via inbreiding, intensivering, herstructurering en uitbreiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4013KomNet2019-VAST_0008.png"

Uitsnede sfeerbeeld Netersel

De structuur en opbouw van Netersel worden vooral bepaald door de historische bebouwingslinten van de De Lei, de Latestraat, De Bikkelen, De Muilen, De Hoeve, de Fons van der Heijdenstraat en het Carolus Simplexplein. Hierdoor is de aanwezigheid van een soort tweelingplein ontstaan. Deze twee groene driehoeken vormen het unieke karakter van Netersel. De omliggende akkers hebben tevens een hoge belevingswaarde en bestaan voor een groot deel uit open akkercomplexen. Door de typische opbouw van de kern dringen de akkercomplexen diep het dorp in, waardoor het contact met het buitengebied nagenoeg overal in het dorp aanwezig is. Deze karakteristieke openingen dienen behouden te blijven.

Dit bestemmingsplan is conserverend van aard. Dit bestemmingsplan voor de kom Netersel zorgt voor een actuele regeling voor het woongebied en de bebouwingslinten. De (beperkte) ontwikkelmogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt, past zodoende binnen het gemeentelijk structuurvisie.

3.5.2 Woonvisie gemeente Bladel 2016

Op 1 februari 2018 is de actualisatie van de 'Woonvisie Bladel 2016, actualisatie 2018 "De juiste woning op de juiste plek!"' door de raad van de gemeente Bladel vastgesteld. De woningmarkt is de afgelopen jaren ingrijpend veranderd en blijft voortdurend in beweging. Als gemeente wil Bladel hier continu op inspelen, flexibel zijn en open staan voor ideeën van anderen en deze zo veel mogelijk faciliteren. De gemeente Bladel zet met de Woonvisie 2016, actualisatie 2018 vergaande ambities neer. Dit om voor nu en in de toekomst aan de inwoners adequate huisvesting te bieden.

Ambities

  1. 1. De gemeente kiest voor kwaliteit in plaats van kwantiteit, in eerste instantie bij de bestaande woningvoorraad maar ook de mismatch in het Woningbouwprogramma (teveel grote en dure eengezinswoningen) wordt aangepakt. De bestaande woningvoorraad is vele malen groter dan de via nieuwbouw te realiseren aantallen woningen. De gemeente wil de omvorming/transformatie van bestaande gebouwen en woningvoorraad stimuleren en faciliteren om te komen tot courante woonvormen, waaraan behoefte is, namelijk huurwoningen en woonruimte voor 1- en 2 persoonshuishoudens. Nieuwbouw is aanvullend. Inbreiden gaat voor uitbreiden. Duurzaamheid wordt gestimuleerd.
  2. 2. De bevolking vergrijst. Hierdoor ontstaat een tekort aan geschikte woningen. Omdat het Woningbouwprogramma (nog) teveel (nagenoeg niet meer beïnvloedbare) harde plancapaciteit bevat, wordt bij nieuwe initiatieven in principe alleen meegewerkt als 100% van de toe te voegen woningen worden voorzien van het certificaat Basispakket Woonkeur. Binnen de blauwe contouren van de centra van de kernen Bladel en Hapert moet bovendien daarvan 50% voldoen aan het certificaat Woonkeur Pluspakket Zorg. In de kleine kernen wordt Woonkeur Pluspakket Zorg opgelegd als daar (een concrete) behoefte is. De gemeente Bladel wil mensen met een zorgvraag dusdanig faciliteren en de bewustwording stimuleren dat men zo lang mogelijk thuis in hun eigen wijk of kern (zelfstandig) kan blijven wonen.
  3. 3. De gemeente is verantwoordelijk voor de huisvesting van groepen die daar zelf niet (onvoldoende) voor kunnen zorgdragen. Uit het woonbehoefte-onderzoek blijkt dat 51% behoefte heeft aan een huurwoning. Daarom wordt bij nieuwe initiatieven in principe alleen medewerking verleend als wordt voldaan aan de volgende kwalitatieve verhoudingen: 51% (grondgebonden) huurwoningen en 49% goedkope en middeldure koopwoningen. In de kleine kernen geldt dat minimaal 30% grondgebonden huurwoningen moeten worden gerealiseerd. In alle kernen geldt de koop/huur verhouding vanaf de toevoeging van 2 wooneenheden of meer.
  4. 4. De doelgroep starters wordt niet vergeten. Niet alle locaties zijn geschikt voor 100% Woonkeur-woningen, huurwoningen en woningen voor 1- en 2 persoonshuishoudens. Veelal ligt een mix of andersoortige bouw meer voorhanden. Bij herontwikkelingen/ transformatie zal meer sprake zijn van maatwerk om de ontwikkeling überhaupt mogelijk te maken. Om te komen tot duurzame starterswoningen worden hieraan maximale oppervlaktematen verbonden.
  5. 5. De gemeente wil, hoewel dit grotendeels afhankelijk is van de eigen inwoners, de leefbaarheid in de kleine kernen stimuleren en faciliteren. Iedere kern heeft zijn specifiek karakter en vraagt maatwerk. Onder plannen voor transformatie en nieuwbouwontwikkelingen zal concrete behoefte moeten liggen.
  6. 6. De ambities van de gemeente gaan verder dan de volkshuisvestelijke criteria. Zo spelen klimaat (groen), duurzaamheid en zorg ook een steeds grotere rol bij nieuwbouw van woningen. Iedere toe te voegen woning moet energieneutraal zijn en mag er bij voorkeur geen gasaansluiting zijn. Daarnaast moet het plan in minimaal 20% groen voorzien.

Een en ander heeft geresulteerd in een indicatief kwalitatief woningbouwprogramma 2016-2026. Hierin worden bij nieuwe initiatieven/ontwikkelingen, zowel bij transformatie van bestaande woningvoorraad als bij nieuwbouw, in beginsel de navolgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Woning moet een sociale woning zijn (€170.000/€200.000 v.o.n. of €592,55 per maand). Hiervoor geldt de verhouding 51% huur/49% koop in Bladel en Hapert. In de kleine kernen (Casteren, Hoogeloon en Netersel) is dit 30% huur/70% koop. Dit geldt vanaf het toevoegen van 2 wooneenheden. In het geval er 10 woningen of meer toegevoegd worden moet 10% gereserveerd worden voor statushouders.
  • Alle woningen dienen te voldoen aan het Basispakket Woonkeur. In de centra van de kernen Bladel en Hapert moet daarvan bovendien 50% aan Woonkeur Pluspakket Zorg voldoen.
  • Woning moet energieneutraal zijn en heeft bij voorkeur geen gasmeter
  • Het plan dient minimaal te voorzien in 20% groen. Bij grotere ontwikkelingen kunnen aanvullende eisen worden gesteld.
  • 100% van de woningen dienen te voldoen aan het Basispakket Woonkeur.
  • In de centra van de kernen Bladel en Hapert moet bovendien daarvan 50% aan het certificaat Woonkeur Pluspakket Zorg voldoen. In de kleine kernen wordt Woonkeur Pluspakket Zorg opgelegd als daar (een concrete) behoefte is.
  • Woonruimte is bestemd voor de doelgroep 1- en 2-persoonshuishouden;, uitgaande van een 3-kamerwoning.
  • In de kernen Bladel en Hapert moet 51% van de woningen huurwoningen te zijn. In de kleine kernen 30%.

Woningbouwaantallen

Voor een actueel beeld van de toekomstige bevolkingsontwikkelingen, de veranderingen in de bevolkingssamenstelling en de hiermee samenhangende woningbehoefte, wordt de provinciale Bevolkings- en Woningbehoefteprognose regelmatig – en tenminste eenmaal per bestuursperiode – geactualiseerd. Zo kan steeds tijdig worden ingespeeld op nieuwe trends en ontwikkelingen die van invloed zijn op de omvang en samenstelling van de bevolking en kunnen kwantitatieve en kwalitatieve effecten hiervan op de woningmarkt worden aangegeven. De meest recente bevolkings- en woningbehoefteprognoses Noord-Brabant betreffen de actualisering 2017. Op basis van de Bevolkings- en woningbehoefteprognose actualisatie 2017 geldt voor de gemeente Bladel een prognose van 850 te realiseren woningen in de periode 2017-2029 (vanaf peildatum 1 januari 2017).

Woningbouwprogramma

Het gemeentelijk woningbouwprogramma is gebaseerd op het Regionaalwoningbouwprogramma. In de woningbouwcapaciteitsmonitor, die periodiek wordt geactualiseerd, zijn alle woningbouwprojecten binnen de gemeente opgenomen en is per project aangegeven hoeveel woningen in welke periode worden gerealiseerd. De projecten zijn verdeeld in 'harde' plancapaciteit (onherroepelijk of vastgesteld bestemmingsplan) en 'zachte' plancapaciteit (ontwerpbestemmingsplan, planologische voorbereiding of potentieel project).

De nog te realiseren woningen in het plangebied zijn reeds mogelijk op basis van de geldende bestemmingsplannen en zijn daardoor als ‘harde’ plancapaciteit opgenomen in de capaciteitsmonitor.

De woningbouw die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma en de regionale afspraken met betrekking tot woningbouw. In dit bestemmingsplan worden in ieder geval bestaande rechten gerespecteerd. Binnen de bouwregels wordt de nodige ruimte geboden om woningen te laten voldoen aan de huidige woonwensen dan wel levensloopbestendig te maken.

3.5.3 Groenvisie

Op 20 oktober 2009 is de Groenvisie ‘Groen tot in de kern(en)' door de gemeenteraad vastgesteld. Met deze groenvisie wordt de Groenstructuurvisie uit 1998 geactualiseerd.

De Groenvisie is een beleidsdocument waarin de ambities, doelen, kaders en randvoorwaarden voor het openbaar groen zijn verwoord, zodanig dat ze doorvertaald kunnen worden naar een beheerstrategie voor het openbaar groen. In de Groenvisie worden het belang van groen en de aanwezige kwaliteiten uiteengezet. Doel van de visie is de aanwezige groene kwaliteiten te beschermen en waar mogelijk te versterken.

De verschillende kernen van de gemeente Bladel liggen te midden van agrarisch gebied, bossen en het beekdal van de Beerze en zijn onderling verbonden door (historische) verbindingswegen. Omdat de hoofdgroenstructuur vanouds samenhangt met de structuur van de verbindingswegen tussen de kernen, bestaat de inrichting van de groene hoofdstructuur voornamelijk uit bomenlanen.

Naast de lanen wegbeplantingen vormen grotere groenobjecten, zoals sportparken, volkstuinencomplexen en bosschages binnen de bebouwde kommen, een belangrijk onderdeel van de groene hoofdstructuur. Door hun groene uitstraling en relatief rustige ligging is hun waarde voor de groene structuur en voor de natuur groot. De groene structuur van Bladel wordt versterkt door wegbegeleidende hagen van verschillende soorten. De dorpsranden vormen de overgang tussen de bebouwde kom en het buitengebied.

Het groen in de kernen van de gemeente Bladel (buurten blokgroen) is een samenspel tussen gras, bodembedekkende beplantingen, hagen en bosplantsoen. De belangrijkste stedenbouwkundige punten hebben accenten gekregen in de vorm van parels: groene elementen die zowel in ontwerp, materiaalgebruik als in beheer extra aandacht krijgen. Dit versterkt de herkenbaarheid van een plek en de identiteit van het groen.

De gewenste ontwikkelingen voor de kern Netersel zijn:

  • Beschermen van de karakteristieke doorzichten naar het omringende landschap.

Gezien dit bestemmingsplan een conserverend karakter heeft, worden geen nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt. De hoofdgroenstructuren behouden de bestemming 'Groen'. Daarnaast zijn binnen de andere gebruiksbestemmingen voorzieningen van groen toegestaan. Daarmee is het hoofddoel van de Groenvisie, het beschermen van het aanwezige groen, geborgd binnen dit bestemmingsplan. Daarnaast biedt dit bestemmingsplan maximale flexibiliteit met betrekking tot het realiseren van voorzieningen voor groen.

3.5.4 Welstandsnota Bladel

In het bestemmingsplan voor Netersel worden de functie en het gebruik van de gronden en de maatvoering van de bebouwing geregeld. Het bestemmingsplan vormt de basis voor de stedenbouwkundige opzet van het dorp. De architectonische verschijning wordt gewaarborgd door middel van een welstandsnota. Met ingang van 1 juli 2004 is het voor elke gemeente in Nederland verplicht een (vastgestelde) welstandsnota te hebben. Is dit niet het geval, dan is de gemeente niet meer bevoegd een bouwplan op welstand te toetsen.

De ontwerp Welstandnota 2018 heeft van 3 mei tot en met 13 juni 2018 ter inzage gelegen. De 'Welstandnota 2018' is op 20 december 2018 door de gemeenteraad vastgesteld.

In 2018 heeft de gemeenteraad van Bladel de welstandsnota laten actualiseren. In de welstandsnota worden criteria geformuleerd waaraan ruimtelijke plannen moeten worden getoetst. Burgers en bouwpraktijk mogen aan het eind van ruimtelijke planvormingsprocessen niet worden verrast door de welstandscriteria die door de gemeente worden gehanteerd. Dit betekent dat de gemeenteraad:

  • burgers vooraf zo concreet mogelijk duidelijk moet maken wat het wettelijk criterium ‘redelijke eisen van welstand’ inhoudt (‘wat kan en wat kan niet’);
  • vooraf een zo concreet mogelijk inhoudelijk toetsingskader moet bieden; de wetswijziging voorziet in de verplichting voor de gemeenteraad om zulke criteria vast te leggen in een gemeentelijke welstandsnota.

De welstandscriteria die in de welstandsnota geformuleerd worden, zijn maatgevend voor de gemeentelijke welstandbeoordeling. Deze criteria bieden een objectief en beleidsmatig kader voor de besluitvorming door College van B&W de gemeenteraad en een richtinggevend kader voor opdrachtgevers en vormgevers. Met de twee genoemde beleidsstukken, het bestemmingsplan en de welstandsnota, wordt zowel de stedenbouwkundige opzet als de architectonische verschijningsvorm vastgelegd in een beleidskader. Nieuwe (omgevingsvergunningplichtige) bouwplannen dienen zowel aan het bestemmingsplan als aan de welstandsnota te worden getoetst.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4013KomNet2019-VAST_0009.png"

Welstandsbeleid kom Netersel

Binnen de kom van Netersel liggen enkele welstandsvrije gebieden. Voor deze gebieden hoeft niet aan de welstandscriteria te worden getoetst. Voor de overige delen binnen het bestemmingsplangebied van Netersel dient bij nieuwe bouwplannen een welstandstoets plaats te vinden. In de Welstandnota 2018 zijn ook een aantal algemene toetsingscriteria opgenomen. Wanneer een plan voldoet aan deze toetsingscriteria wordt geacht dat het plan voldoet aan de redelijke eisen van welstand en behoeft geen afzonderlijke welstandstoets plaats te vinden.

Indien het gemeentelijk beleid gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Voor het plangebied en omgeving kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden een rol spelen. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de milieu- en omgevingsaspecten beschreven.

4.2 Mer-beoordeling

In bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Gezien het in hoofdzaak consoliderende karakter van dit bestemmingsplan treden er geen belangrijke negatieve milieugevolgen op. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.3 Geluid

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde, dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde).

Conform de Wet geluidhinder moet een akoestisch onderzoek worden verricht als er sprake is van het projecteren van nieuwe woningen binnen de zone van een weg. Uitzonderingen hierop zijn wegen die gedezoneerd zijn in het kader van een geluidsniveaukaart, bestemd zijn als woonerf of opgenomen zijn in een 30 km-zone.

Aangezien dit bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige functies toelaat, is het verrichten van een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. In het geval van bestaande situaties waar geen functies zijn voorzien, wordt de geluidbelasting met betrekking tot de wettelijke normen voor binnenniveaus geregeld via het Bouwbesluit, als dus een bestaande woning of een ander geluidgevoelig object een uitbreiding wenst te realiseren dan wordt via het verlenen van de omgevingsvergunning in een aanvaardbaar binnenniveau van het geluid voorzien.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.4 Bedrijven En Milieuzonering

Als via een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met plan mogelijk worden gemaakt en mogen omliggende (agrarische) bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast.

In en om de directe omgeving van het plangebied is een aantal bedrijven aanwezig. Zoneringen van een aantal van deze inrichtingen vallen binnen het plangebied van dit bestemmingsplan.

In dit bestemmingsplan wordt de (planologisch) bestaande situatie vastgelegd en voorzien van een ruimtelijk-juridisch kader. Hierdoor komt het bijvoorbeeld voor dat bedrijven en woningen die vlakbij elkaar liggen zijn bestemd conform deze situatie, ondanks het feit dat zij op grond van de ruimtelijke-milieuregelgeving (bij voorkeur) verder van elkaar worden gesitueerd (bijvoorbeeld conform de richtlijnen van de uitgave 'bedrijven en milieuzonering' van de VNG). De bestaande situatie kan kortom voor wat betreft de milieuzonering niet meer worden vastgelegd conform de gewenste indicatieve afstanden aangezien zij een feit is. Via de Wet milieubeheer wordt hinder op gevoelige functies voorkomen. In het plangebied komen op het gebied van milieuzonering en de mogelijkheden in het kader van de Wet milieubeheer geen onoverkomelijke problemen voor.

Er zijn geen nieuwe bouwmogelijkheden binnen hindercirkels van bedrijven.

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.5 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik. De bodem moet geschikt zijn voor de nieuwe functie. Dit bestemmingsplan betreft overwegend het vastleggen van de bestaande situatie.

De in het plan opgenomen aanpassingen zijn dusdanig beperkt van aard dat dit geen gevolgen heeft voor het aspect bodem. Zodoende is in het kader van het opstellen van dit bestemmingsplan geen milieukundig onderzoek uitgevoerd. Bij eventuele bebouwingsuitbreidingen die binnen de beheerskaders van dit bestemmingsplan mogelijk zijn, wordt vanuit de bouwverordening binnen de verlening van de omgevingsvergunning zorg gedragen voor een goede bodemkwaliteit.

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.6 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de ministeriële regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 ìg/m3.

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Er treedt dan ook geen verslechtering van de luchtkwaliteit op.

4.7 Waterhuishouding En Riolering

4.7.1 Beleid en regelgeving Waterschap De Dommel

Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap De Dommel. Het beleid van het waterschap is gericht op het zo lang mogelijk vasthouden van gebiedseigen water, gecombineerd met het zoveel mogelijk scheiden van schoon en verontreinigd water. Het beleid van het waterschap is opgenomen in het Waterbeheerplan 2016-2021 ‘Waardevol Water’. Het waterbeheerplan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap binnen de planperiode. Omdat de wateropgaven feitelijk niet veranderd zijn, zijn de thema’s in het waterbeheerplan hetzelfde als de thema’s in het waterbeheerplan 2010-2015. De vijf waterthema’s zijn:

  • Droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied, onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen.
  • Voldoende water: voor zowel de natuur als de landbouw is het van belang dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarom reguleert het waterschap het gronden oppervlaktewater.
  • Natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren.
  • Schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen.
  • Mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.

In het bebouwd gebied streeft het waterschap naar een klimaatbestendige en waterrobuuste omgeving. Door klimaat- en wateropgaven op te pakken, kan de stedelijke kwaliteit worden verbeterd en kunnen toekomstige maatschappelijke kosten worden vermeden. Bij nieuwe ontwikkelingen is het uitvoeren van een watertoets verplicht. Het Waterschap heeft de Handreiking Watertoets 2015 opgesteld, waarin is aangegeven welke onderdelen deel kunnen uitmaken van de waterparagraaf. Voor de verwerking van hemelwater hanteert het waterschap een voorkeursvolgorde: hergebruik – vasthouden/infiltreren - bergen en afvoeren - afvoeren naar oppervlaktewater - afvoeren naar de riolering.

De regels voor de waterhuishuishouding zijn opgenomen in de Keur 2015. Samen met de legger vormt de Keur het juridisch instrumentarium van het Waterschap. In de Keur zijn onder andere regels opgenomen met betrekking tot compensatiemaatregelen in het geval van een toename van het verhard oppervlak. Daarnaast zijn in de Keur gebods- en verbodsregelingen opgenomen die betrekking hebben op handelingen in en rond watergangen en waterkeringen die zijn opgenomen in de legger.

Regels voor toename van verhard oppervlak

In het geval van een toename van het verhard oppervlak moet worden voldaan aan de regels die het waterschap hieraan stelt. Op grond van artikel 3.6 van de Keur van het waterschap is het verboden om zonder vergunning neerslag door toename van het verhard oppervlak of door afkoppeling van bestaand verhard oppervlak tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen.

In de ‘Algemene regels Keur Waterschap De Dommel 2015’ is in artikel 15 een vrijstelling van dit verbod opgenomen: er is geen vergunning nodig als de toename van het verhard oppervlak maximaal 2.000 m2 bedraagt, als minder dan 10.000 m2 bestaand verhard oppervlak wordt afgekoppeld of als de toename van het verhard oppervlak tussen de 2.000 en 10.000 m2 bedraagt en compenserende maatregelen zijn getroffen in de vorm van een bergings-/infiltratievoorziening. Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m2 is een vergunning benodigd en geldt de ‘Beleidsregel afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak’ (artikel 13 van de ‘Beleidsregels voor waterkering, waterkwantiteit en grondwater Keur waterschap De Dommel 2015’).

Omdat in de Keur en de daarbij behorende beleidsregels is voorzien in een uitputtende regeling, is een aanvullende regeling in de regels van het bestemmingsplan niet noodzakelijk.

4.7.2 Beleid gemeente Bladel

Het waterbeleid van de gemeente Bladel is opgenomen in het Stedelijk waterplan Bladel. Het waterplan bevat een streefbeeld dat zich richt op het watersysteem en de waterketen. Dit beleid sluit aan op het landelijke en provinciale beleid. Het belangrijkste uitgangspunt is dat nieuwe ontwikkelingen geen belemmering mogen vormen voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water in het deelstroomgebied.

Daarnaast is het van belang dat bij inpassing wordt voorkomen dat afwenteling op andere delen van het deelstroomgebied plaatsvindt. Hiervoor is het Gemeentelijk Rioleringsplan Bladel 2015-2020 (GRP) vastgesteld. Nieuwe rioolstelsels van enige omvang dienen als (verbeterd) gescheiden te worden uitgevoerd. Verder dient bij nieuwe ontwikkelingen hemelwater, afkomstig van ‘schoon’ afvoerend oppervlak, waar mogelijk, te worden geïnfiltreerd. Conform deze uitgangspunten geldt de voorkeursvolgorde: infiltreren - bergen - afvoeren naar oppervlaktewater - afvoeren naar riolering.

  1. 1. Voor alle verharde oppervlakten moet rekening gehouden worden met een waterberging van minimaal 60 mm.
  2. 2. Riool wordt gescheiden aangelegd, voorkeur voor hergebruik van regenwater in de huizen.

4.7.3 Huidige waterhuishoudkundige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4013KomNet2019-VAST_0010.png"

Uitsnede Legger Waterschap de Dommel

De Beerze stroom op circa 800 meter ten oosten van het plangebied. Vanuit De Beerze loopt een A-waterloop richting Netersel. Aan de westkant van Netersel reikt een waterloop tot net binnen het plangebied. Deze waterloop wordt positief bestemd. Binnen deze waterloop en de bijbehorende beschermingszone liggen bovendien geen bouwmogelijkheden.

4.7.4 Water in het bestemmingsplan

Aan de westkant ligt een strook die bestemd is als 'Water'. Verder zijn binnen alle bestemmingen water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Hierdoor biedt dit bestemmingsplan maximale flexibiliteit met betrekking tot het realiseren van voorzieningen voor waterberging en infiltratie van hemelwater.

Dit bestemmingsplan is een conserverend bestemmingsplan en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die van invloed kunnen zijn op de waterhuishoudkundige situatie.

Mocht sprake zijn van de toename van verhard oppervlak, dan gelden de regels van de Keur van het waterschap (zie ook paragraaf 4.7.1). Hierdoor is geborgd dat - in het geval van ontwikkelingen groter dan 2.000 m2 - compenserende maatregelen worden getroffen om versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen.

4.7.5 Overleg met het waterschap

Het Waterschap De Dommel wordt gedurende de ter inzage legging van het ontwerp plan in de gelegenheid gesteld haar reactie te geven.

4.8 Externe Veiligheid

4.8.1 Algemeen

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen.
Risicobronnen voor de externe veiligheid zijn bedrijven (inrichtingen) waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (via weg, water, spoor, buisleidingen) en luchtvaartterreinen in algemene zin (luchtvaartveiligheid).

Het veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat één persoon, die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute of nabij een inrichting verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer, de opslag en/of de handeling van gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van het risico een functie van de afstand waarbij geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico. De risico's worden weergegeven in PR risicocontouren.

Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van een transportroute of een inrichting voor handelingen met gevaarlijke stoffen in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico geldt voor het groepsrisico geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde kan gezien worden als een streefwaarde en heeft geen juridische status. Het overschrijden van de oriëntatiewaarde is mogelijk mits dit in de besluitvorming door het bevoegd gezag gemotiveerd wordt middels een verantwoordingsverplichting.

4.8.2 Risicovolle inrichtingen

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4013KomNet2019-VAST_0011.png"

Uitsnede risicokaart

Op de risicokaart (www.risicokaart.nl) is aangegeven dat in het plangebied geen risicovolle inrichtingen zijn gelegen. Verder is gebleken dat er in de directe omgeving van het plangebied geen inrichtingen (bedrijven) liggen waar gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen. De meest dichtbij gelegen risicovolle inrichting, een propaantank, ligt aan de Polderijk 4 op circa 550 meter van het plangebied.

Plaatsgebonden risico

Binnen het plangebied zijn zodoende geen 10-6 plaatsgebonden risico-contouren aanwezig. Het plaatsgebonden risico levert geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan. Er is derhalve tevens geen sprake van een toename van het groepsrisico. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.8.3 Transport gevaarlijke stoffen

In het plangebied liggen geen aardgastransportleidingen van de Gasunie. De meest dichtbij gelegen aardgastransportleiding ligt ten zuiden van het plangebied, op ruim 2.200 meter. Het invloedsgebied van deze aardgastransportleiding ligt niet over het plangebied.

Er is dus geen sprake van een toename van het groepsrisico. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Verder is het plangebied niet gelegen binnen de invloedsfeer van de luchthaven of transportroutes voor gevaarlijke stoffen via weg, water of spoor.

Zowel ten aanzien van het plaatsgebonden risico als het groepsrisico zijn dus geen belemmeringen aanwezig voor het plan. Voor dit bestemmingsplan wijzigt het groepsrisico niet.

4.9 Kabels En Leidingen

Binnen het plangebied is een rioolwatertransportleiding van het waterschap gelegen. De leidingzone van de rioolwatertransportleidingen worden bepaald door een strook van 6 meter, welke wordt gevormd door 3 meter brede stroken gemeten uit het hart van de op de verbeelding aangegeven rioolwatertransportleiding. Dit houdt in dat allerlei activiteiten als het oprichten van bouwwerken, het planten van diepwortelende bomen en ontgravingen en verlagingen nabij de leiding binnen de 6 meterstrook niet zonder toestemming van het Waterschap kunnen plaatsvinden.

In het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied liggen verder geen kabels en leidingen die planologisch relevant zijn. In het plangebied is verder ook geen sprake van straalpaden en invloeden van zendmasten.

Bovendien betreft het bestemmingsplan een actualisatie van de huidige situatie en worden er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

4.10 Natuur

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Hiervoor zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden. In het vervolg van deze paragraaf wordt specifiek ingegaan op respectievelijk gebiedsbescherming en soortenbescherming.

4.10.1 Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, inwerkingtreding 1 januari 2017, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning.

Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Het plangebied bevindt zich 1,0 kilometer ten zuiden van het Natura 2000-gebied 'Kempenland-West'. Dit Natura 2000-gebied heeft met waterloop De Bieze een uitloper naar het zuiden die het plangebied benaderd tot 800 meter. Verder behoort deze uitloper tot het Natuurnetwerk Nederland, zoals in de Verordening ruimte is opgenomen als Natuurnetwerk Brabant (NNB). Aangezien dit bestemmingsplan consoliderend van karakter is en niet in nieuwe ontwikkelingen voorziet, worden er geen negatieve effecten veroorzaakt op de natuurwaarden in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4013KomNet2019-VAST_0012.png"

Natuur Netwerk Brabant nabij plangebied

4.10.2 Soortenbescherming

De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn gedeputeerde staten van de provincie. Als eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, dan haakt de ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming daarbij aan.

Dit bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die kunnen leiden tot significante effecten op beschermde soorten. Dit bestemmingsplan is overwegend opgesteld om het vigerende bestemmingsplan te actualiseren en te zorgen dat wordt aangesloten bij de huidige situatie. Hiervoor worden kleine aanpassingen doorgevoerd. Het betreffen alleen marginale aanpassingen van het bestemmingsplan dat deze van ondergeschikte aard zijn.

4.11 Archeologie En Cultuurhistorie

4.11.1 Algemeen

Het grondgebied van Bladel kent een rijke historie, waardoor veel cultuurhistorisch en archeologisch waardevolle elementen aanwezig zijn. Naast een rijk archeologisch bodemarchief zijn onder andere de historische lintstructuren, de structuur van het landschap en de aanwezigheid van monumentale en beeldbepalende gebouwen van cultuurhistorische betekenis. Gemeenten zijn grotendeels verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch en cultuurhistorisch erfgoed. Om inzicht te krijgen in de aanwezige en te verwachten cultuurhistorische waarden is door de Kempengemeenten en A2-gemeenten een gezamenlijk erfgoedplan opgesteld. Het erfgoedplan bevat een uitgebreide inventarisatie van de archeologische en cultuurhistorische (verwachtings)waarden binnen het grondgebied van de betrokken gemeenten en een aanzet voor een integraal cultuurhistorisch beleid.

De erfgoedkaart behorende bij het erfgoedplan bestaat uit drie delen: een inventarisatiekaart (die op zijn beurt is onderverdeeld in kaarten betreffende het archeologisch, historisch en fysisch landschap en een verstoringenkaart), verwachtingen- en waardenkaarten voor archeologie en cultuurhistorie en beleidskaarten voor archeologie en cultuurhistorie. Op de beleidskaarten zijn de inventarisatie en waardering van archeologische en cultuurhistorische elementen samengebracht en geconcretiseerd. De beleidskaarten vormen de basis voor het gemeentelijk beleid op het gebied van cultuurhistorie.

Het gemeentelijk erfgoedbeleid is vastgelegd in de Erfgoedverordening gemeente Bladel 2017, vastgesteld d.d. 14 maart 2017. De erfgoedverordening is vertaald in dit bestemmingsplan. Dit wordt in de volgende paragraaf nader toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4013KomNet2019-VAST_0013.png"

uitsnede erfgoedkaart (A2 en Kempengemeenten)

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4013KomNet2019-VAST_0014.png"

4.11.2 Archeologische waarden

Op de archeologische beleidskaart, die deel uitmaakt van de erfgoedverordening, zijn de archeologische (verwachtings)waarden voor het hele gemeentelijk grondgebied in beeld gebracht. Op basis van een analyse van landschappelijke, bodemkundige en archeologische informatie is een vlakdekkende kaart opgesteld. Binnen het grondgebied van de gemeente Bladel is een aantal terreinen met een monumentale status aanwezig en bevinden zich diverse gebieden van archeologische waarde. Daarnaast kunnen vier archeologische verwachtingszones worden onderscheiden. Ook kunnen gebieden worden aangemerkt waarvoor geen archeologische verwachting geldt.

Op de beleidskaart wordt onderscheid gemaakt in 7 categorieën:

  • I. categorie 1: archeologisch monument;
  • II. categorie 2: gebied van archeologische waarde;
  • III. categorie 3: gebied met hoge verwachting (historische kernen en linten);
  • IV. categorie 4: gebied met hoge verwachting;
  • V. categorie 5: gebied met middelhoge verwachting;
  • VI. categorie 6: gebied met lage verwachting;
  • VII. categorie 7: gebied zonder archeologische verwachting.

De verschillende gebieden zijn/worden in de vorm van dubbelbestemmingen opgenomen in de bestemmingsplannen, waarbij regels gelden om het bodemarchief te beschermen.

De rijksbeschermde archeologische monumenten (categorie 1) zijn beschermd via de Erfgoedwet, wordt voor deze monumenten is er tevens een beschermende regeling opgenomen in het bestemmingsplan. De monumenten worden wel voorzien van een dubbelbestemming (‘Waarde - Archeologie 1’), maar deze heeft uitsluitend een signalerende functie. Voor gebieden zonder archeologische verwachting (categorie 7) gelden geen beperkingen ten aanzien van archeologie, zodat het opnemen van een dubbelbestemming voor deze categorie niet zinvol is. De dubbelbestemmingen voor de overige categorieën bevatten een beschermende regeling. Ter bescherming van de archeologische waarden kunnen burgemeesters en wethouders, als daar op basis van een archeologisch onderzoek aanleiding toe bestaat, voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen. Dit kan in de vorm van het treffen van technische maatregelen, het doen van een opgraving of archeologische begeleiding van werkzaamheden. Daarnaast is een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden opgenomen.

Per dubbelbestemming gelden ondergrenzen voor wat betreft de oppervlakte en diepte van de verstoring. Voor verstoringen met een beperkt oppervlak of een beperkte verstoringsdiepte is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. De ondergrenzen variëren, overeenkomstig het erfgoedplan, per dubbelbestemming. In de volgende tabel is een overzicht opgenomen met de dubbelbestemmingen die in dit bestemmingsplan voorkomen. Per dubbelbestemming is aangegeven wat de ondergrenzen voor de oppervlakte en diepte van de verstoring zijn. Dus dat betekent dat als er bijvoorbeeld voor een ontwikkeling, gelegen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4.1', over een oppervlakte van meer dan 500 m2 en dieper dan 30 cm onder het maaiveld de grond wordt geroerd, eerst een archeologisch onderzoek zal moeten uitwijzen dat hierdoor geen archeologische waarden worden verstoord.

In de dubbelbestemmingen ‘Waarde - Archeologie 4.2’ en ‘Waarde - Archeologie 5.2’ is in de regeling rekening gehouden met een ondergronds gelegen esdek.

categorie dubbelbestemming ondergrens oppervlakte ondergrens diepte
1 archeologisch monument Waarde - Archeologie 1 0 m2 0 m-mv
2 archeologische waarde Waarde - Archeologie 2 100 m2 0,3 m-mv
3 hoge verwachting (historische kernen en linten) Waarde - Archeologie 3 250 m2 0,3 m-mv
4 hoge verwachting (zonder esdek) Waarde - Archeologie 4.1 500 m2 0,3 m-mv
4 hoge verwachting (met esdek) Waarde - Archeologie 4.2 500 m2 0,5 m-mv
5 middelhoge verwachting (zonder esdek) Waarde - Archeologie 5.1 2.500 m2 0,3 m-mv,
agrarische gronden 0,5 m-mv
5 middelhoge verwachting (met esdek) Waarde - Archeologie 5.2 2.500 m2 0,5 m-mv
6 lage verwachting Waarde - Archeologie 25.000 m2 0,4 m-mv,
agrarische gronden
0,5 m-mv

Binnen het plangebied komen de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 2, Waarde - Archeologie 3, Waarde - Archeologie 4.1, Waarde - Archeologie 4.2, Waarde - Archeologie 5.1 en Waarde - Archeologie 6 voor.

4.11.3 Cultuurhistorische waarden

In het plangebied zijn twee rijksmonumenten en twee gemeentelijke monumenten aanwezig. Deze monumenten zijn vanwege de historische opbouw overwegend gesitueerd aan de oude linten van Netersel. Het betreft onder andere een kerk, een pastorie en een kapel. Net buiten het plangebied zijn een aantal monumentale langgevelboerderijen gelegen. In onderstaande tabel is een opsomming gemaakt van de monumenten binnen het plangebied. Daarnaast zijn de bedoelde panden aangeduid op de bestemmingsplanverbeelding.

Rijksmonumenten
R.K. kerk De Hoeve 4
Dorpshuis met koetshuis De Hoeve 32
Gemeentelijke monumenten
Pastorie De Hoeve 6
Wegkapel F .v.d. Heijdenstraat ong.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPN4013KomNet2019-VAST_0015.jpg"

uitsnede erfgoedkaart

Binnen het plangebied komen geen monumentale bomen voor. Gezien het consoliderende karakter van dit bestemmingsplan, is geen sprake van de aantasting van cultuurhistorische waarden.

Hoofdstuk 5 Het Bestemmingsplan

5.1 Plansystematiek

5.1.1 Algemeen

Het bestemmingsplan ‘Kom Netersel 2019’ heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bebouwing en het gebruik van gronden en gebouwen. Het bestemmingsplan is gericht op het beheer van de bestaande situatie en heeft daarom een conserverend karakter.

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Voor zover mogelijk is ook vooruitgelopen op de aanstaande Omgevingswet.

Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. In het kader van de landelijke uniformering en standaardisering, die per 1 januari 2010 wettelijk verplicht is, voldoet het plan ook aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplanvormen, van zeer gedetailleerd tot zeer globaal. Dit bestemmingsplan beschrijft meer dan alleen de hoofdlijnen van het beleid, maar treedt niet al te zeer in details. Uitgangspunt van het bestemmingsplan is het bieden van een flexibele juridische regeling, zonder dat hierdoor de rechtszekerheid wordt geschaad.

5.1.2 Vooruitlopen op Omgevingswet

Bij de actualisering van de bestemmingsplannen voor de kern Netersel is nadrukkelijk gekeken of al wat van de Omgevingswet kan worden toegepast. Dat gebeurt door meer vrijheid te geven in de regels van het bestemmingsplan. Zo is de bestemming 'Wonen' vereenvoudigd en daardoor verruimd:

  • De afwijkingsbevoegdheid van 10% van regels die in de huidige plansystematiek wordt toegepast verdwijnt of wordt rechtstreeks opgeteld bij de maat waarvoor de afwijking bedoeld was.
  • Binnen de bedrijfsbestemmingen zijn de gebruiksfuncties verruimd. Naast de milieucategorie 2 bedrijven zijn overal de minder belastende milieucategorie 1 bedrijven toegestaan.

5.2 Opzet Van De Regels

Overeenkomstig de SVBP 2012 zijn de regels van dit bestemmingsplan onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 'Inleidende regels' bevat de inleidende regels. In hoofdstuk 'Bestemmingsregels' zijn de bestemmingsregels opgenomen. Hoofdstuk 'Algemene regels' en 'Overgangs- en slotregels' bevatten de algemene regels respectievelijk de overgangs- en slotregels. Hierna wordt de inhoud van de regels per hoofdstuk kort toegelicht. In paragraaf '5.2.2 Bestemmingsregels' wordt nader ingegaan op de bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen.

5.2.1 Inleidende regels

Begrippen (art. 1):

In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Een aantal begrippen is standaard voorgeschreven in de SVBP 2012.

Wijze van meten (art. 2):

Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/ percelen gemeten moeten worden. Bij de wijze van meten is aangesloten bij de SVBP 2012.

5.2.2 Bestemmingsregels

Ter verkrijging van een logische opbouw wordt de navolgende volgorde in de bestemmingsregeling aangehouden voor de opgenomen bestemmingen:

  1. 1. Bestemmingsomschrijving;
  2. 2. Bouwregels;
  3. 3. Specifieke gebruiksregels (indien noodzakelijk);
  4. 4. Afwijken van de gebruiksregels (indien noodzakelijk);
  5. 5. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden (indien noodzakelijk);
  6. 6. Wijzigingsbevoegdheid (indien noodzakelijk).

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Vervolgens worden de andere aan de grond toegekende functies genoemd.

In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voor zover nodig wordt een onderscheid gemaakt in woningen (of andere hoofdgebouwen), bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor de toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning aanmerkelijk vereenvoudigd en inzichtelijker is.

In de specifieke gebruiksregels staat aangegeven welke gebruik in ieder geval strijdig is met de bestemmingsomschrijving. Van de gebruiksregels kan tevens afgeweken worden middels een omgevingsvergunning voor meer gebruiksmogelijkheden (afwijken van de gebruiksregels).

In de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen onder welke voorwaarden een bestemming omgezet kan worden naar een andere bestemming.

In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht. Hierbij wordt, conform SVBP2012, een alfabetische volgorde aangehouden.

5.2.3 Algemene regels

In artikel 'Anti-dubbeltelregel' de anti-dubbeltelbepaling wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk. In artikel 'Algemenebouwregels' zijn algemene bouwregels opgenomen, met daarin regels voor ondergrondse bouwwerken en ondergeschikte bouwdelen. In artikel 'Algemene gebruiksregels' en 'Algemene afwijkingsregels' zijn algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels opgenomen. In artikel 'Overige regels' zijn de overige regels opgenomen.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In de bepaling Overgangsrecht (Artikel 28 Overgangsrecht) is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan. In de Slotregel (Artikel 29 Slotregel) is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

In het bestemmingsplan ‘Kom Netersel 2019’ is de bestaande situatie vastgelegd, met inachtneming van de geldende rechten. Het plan betreft een actualisatie van een verouderd bestemmingsplan, met bijbehorend juridisch-planologisch regime. Eventuele (binnenplanse) afwijkingen of wijzigingen komen voor rekening van particuliere opdrachtgevers. De economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is daarmee gewaarborgd.

6.2 Exploitatieplan

Met de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, indien sprake is van bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan.

Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden.

Het bestemmingsplan is in hoofdzaak een beheerplan. Het voorziet niet in ontwikkelingen van een dusdanige omvang dat daarvoor gelet op het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening een exploitatieplan moet worden opgesteld.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan ‘Kom Netersel 2019’ heeft van 21 februari 2019 tot en met 3 april 2019 zes weken ter inzage gelegen voor eenieder.

Gedurende de periode van terinzagelegging zijn 2 zienswijzen ingediend bij de gemeenteraad.

7.2 Vaststelling

Het bestemmingsplan 'Kom Netersel 2019' is in de gemeenteraadsvergadering van 20 juni 2019 gewijzigd vastgesteld.

Na vaststelling van het bestemmingsplan wordt het plan nogmaals voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Lijst Van Aan Huis Verbonden Activiteiten

Bijlage 2 Lijst van aan huis verbonden activiteiten

Bijlage 3 Gemeentelijke Monumenten

Bijlage 3 Gemeentelijke monumenten

Bijlage 4 F. V.d. Heijdenstraat 11-13: Landschappelijk Inpassingsplan

Bijlage 4 F. v.d. Heijdenstraat 11-13: Landschappelijk inpassingsplan

Bijlage 5 Nota Van Zienswijzen

Bijlage 5 Nota van Zienswijzen