KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 2 Wijziging
Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels
Artikel 3 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer Toelichting
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Beschrijving Huidige Situatie Plangebied
2.2 Toekomstige Situatie Plangebied
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Toetsing Aan Wijzigingsvoorwaarden
4.1 Wijzigingsvoorwaarden
4.2 Algemene Voorwaarden
4.3 Archeologie
4.4 Bodem
4.5 Ecologie
4.6 Geluid
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Water
4.9 Externe Veiligheid
4.10 Geur
4.11 Bedrijven En Milieuzonering
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Wijze Van Regelen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan De Busvelden 1
Bijlage 1 Plattegrond En Doorsnede Planvoornemen
Bijlage 2 Inrichtingsschets Landschappelijke Inpassing
Bijlage 3 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 4 Vormvrije M.e.r.-notitie
Bijlage 5 Besluit Milieueffectrapportage
Bijlage 6 Stroomschema Protocol Ontwikkeling Veehouderij
Bijlage 7 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 8 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 9 Quickscan Ecologie
Bijlage 10 Watertoets
Bijlage 11 Aerius Verschilberekening
Bijlage 12 Berekening Ammoniak, Fijnstof En Geur
Bijlage 13 Overzicht Brabatse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (Bzv)
Bijlage 14 Verslag Omgevingsdialoog
Bijlage 15 Nota Zienswijze De Busvelden 1

De Busvelden 1, Hoogeloon

Wijzigingsplan - gemeente Bladel

Vastgesteld op 25-08-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het wijzigingsplan De Busvelden 1, Hoogeloon met identificatienummer NL.IMRO.1728.WPG0063Busvelden1-VAST van de gemeente Bladel;

1.2 wijzigingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 2 Wijziging

2.1 Van toepassing verklaring

De volgende bestemmingsplannen blijven van overeenkomstige toepassing:

Naam bestemmingsplan IMRO code Datum vaststelling raad
Buitengebied Bladel 2014 NL.IMRO.1728.BPG0013Buitengeb-VSG2 24-03-2016
Buitengebied Bladel 2014, eerste herziening 2016 NL.IMRO.1728.BPG0025herzbuiteng-VAST 06-07-2017
Buitengebied Bladel 2014 tweede herziening 2018 NL.IMRO.1728.BPG0053herzbuit18-VAST 21-03-2019

, met dien verstande dat:

  1. a. dit wijzigingsplan de verbeeldingen van de in aanhef genoemde bestemmingsplannen, ter plaatse van de in het plan opgenomen bestemmingen, volledig (inclusief alle ter plaatse geldende aanduidingen) vervangt;
  2. b. de regels van de in aanhef genoemde bestemmingsplannen als volgt worden aangevuld:
    1. 1. aan artikel 4 lid 4.4 van het bestemmingsplan Buitengebied Bladel 2014 wordt het volgende lid toegevoegd:

4.4.4 Voorwaardelijke verplichting

Binnen 2 jaar na het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, ten behoeve van het bouwen van een bedrijfsgebouw op het perceel aan De Busvelden 1 te Hoogeloon, dienen de gronden te zijn ingericht overeenkomstig het inrichtingsplan dat is opgenomen in bijlage "Landschappelijk inpassingsplan De Busvelden 1", ten uitvoer te worden gebracht en dienen vervolgens in stand te worden gehouden.

    1. 1. aan de bijlagen bij de regels van het bestemmingsplan Buitengebied Bladel 2014 wordt bijlage "Landschappelijk inpassingsplan De Busvelden 1" toegevoegd, zoals opgenomen in Bijlage 1 van het wijzigingsplan De Busvelden 1, Hoogeloon.

Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels

Artikel 3 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan 'De Busvelden 1, Hoogeloon'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaren van het agrarisch bedrijf aan De Busvelden 1 te Hoogeloon zijn, onder andere vanwege landelijke eisen op het gebied van asbestregelgeving, voornemens de bestaande zeugenstal te vervangen en de bestaande vleesvarkensstal uit te breiden. Om het initiatief te realiseren moet het bouwvlak aangepast worden. Door de vormverandering kan het oppervlak van het bouwvlak van 1,5 ha efficiënter benut worden. Er wordt ook afgeweken van het aantal dieren en diersoorten dat gehouden wordt op locatie.

Beide aanpassingen moeten middels een bestemmingsplan gewijzigd worden.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt in het noordoosten van de gemeente Bladel, aan de grens met de gemeente Eersel. Tussen de kernen Hoogcasteren en Biezenheuvel, ten zuiden van Vessem.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.WPG0063Busvelden1-VAST_0001.png"
Afbeelding: ligging plangebied (rood kader) in de gemeente (links), en op kleiner schaalniveau (rechts).

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Het plangebied kent meerdere bestemmingsplannen die van kracht zijn: 'Buitengebied Bladel 2014', 'Buitengebied Bladel 2014, eerste herziening 2016' en 'Buitengebied Bladel 2014 tweede herziening 2018'.

Vanuit deze bestemmingsplannen heeft het plangebied de enkelbestemming 'Agrarisch' en ter plaatse van het bouwvlak de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf 1'. Daarnaast gelden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' en gebiedsaanduidingen 'overige zone - 25 jaarszone zeer kwetsbaar', 'overige zone - aanpassing planregels' en 'overige zone - tweede herziening'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.WPG0063Busvelden1-VAST_0002.png"

Afbeelding: plangebied (rood kader) met omliggende bestemmingen.

Wijziging bouwvlak

In artikel 4.6.5 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Bladel 2014 tweede herziening 2018'. is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor "vormverandering bouwvlak en bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf 1". Deze wijzigingsbevoegdheid wordt in dit wijzigingsplan toegepast. De voorwaarden uit dit artikel worden nader toegelicht in paragraaf 4.1.

Wijziging diersoort en -aantallen

In artikel 4.5.4 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Bladel 2014 tweede herziening 2018'. is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van het aantal dieren dat gehouden mag worden zoals opgenomen in bijlage 1 van de bijlagen bij de regels van het bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer Toelichting

In hoofdstuk 2 is de huidige en de toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Vervolgens is in hoofdstuk 3 een beschrijving opgenomen van de relevante beleidsstukken. In hoofdstuk 4 is getoetst of het initiatief past binnen de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 4.6.5 en artikel 4.5.4. Tot slot is in hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving Huidige Situatie Plangebied

Het plangebied ligt ten westen van De Busvelden. Het erf bestaat uit een bedrijfswoning met 3 varkensstallen en een werktuigloods. Op onderstaande afbeelding is de woning aangeduid met de letter E, met ten noorden ervan drie langgerekte stallen (A, B en C). Tussen de middelste stal en de weg staat de werktuigloods (D).

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.WPG0063Busvelden1-VAST_0003.png"

Afbeelding: luchtfoto met plangebied (rode stippellijn) en perceelsgrenzen (wit). Bestaande bebouwing (groen gestreept en omkaderd).

De meest westelijke stal (A) is verouderd, bevat waarschijnlijk asbest en voldoet niet meer aan de gevraagde standaarden voor een goede bedrijfsvoering en gezondheid.

Bij de middelste stal (B) ontbreekt een zogenoemde luchtwasser, waarmee de uitstoot van o.a. ammoniak verminderd kan worden.

De meest noordelijke stal (C) is relatief nieuw en voldoet aan de gestelde normen.

In de huidige situatie zijn de stallen als volgt bezet (stalaanduiding meest linker kolom komt overeen met indeling van paragraaf 2.1):

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.WPG0063Busvelden1-VAST_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.WPG0063Busvelden1-VAST_0005.png"

Afbeelding: zicht vanaf De Busvelden op de te slopen stal (bron: Google Streetview)

Om de impact op het landschap te beperken zijn de randen met bomen en struiken gevuld. Het bestaande agrarische erf is zo al redelijk goed landschappelijk ingepast.

2.2 Toekomstige Situatie Plangebied

2.2.1 Wijzigingen bebouwing

De woning (E) en de meest noordelijke stal (C) blijven onveranderd. De middelste varkensstal (B) wordt aan de achterzijde met circa 240 m2 uitgebreid. Deze uitbreiding omvat een kleine capaciteitsvergroting, en de plaatsing van een luchtwasser. De werktuigloods (D) wordt gedeeltelijk voor rundvee gebruikt. Deze wordt met circa 85 m2 uitgebreid richting de middelste stal (B).

De bestaande, meest zuidelijke stal (A), wordt volledig gesloopt. In plaats hiervan wordt een grotere varkensstal gerealiseerd van circa 5.200 m2. Ook in deze stal worden maatregelen, zoals een luchtwasser, gerealiseerd ten behoeve van de luchtkwaliteit.

In totaal wordt circa 3.825 m2 staloppervlakte toegevoegd aan het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft de nieuwe situatie globaal weer. De plattegrond met gedetailleerde afmetingen is te vinden in Bijlage1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.WPG0063Busvelden1-VAST_0006.png"

Afbeelding: uitsnede tekening met bestaande bebouwing (lichtgrijs) en nieuw te realiseren delen (donkergrijs), bron: Agrifirm exlan

De beoogde ontwikkelingen passen niet binnen het bestaande bouwvlak. Deze wordt middels voorliggend wijzigingsplan aangepast, zodat de bebouwing binnen het bouwvlak komt te liggen. Voor de uitbreiding van de meest zuidelijke stal wordt de bestaande bomenrij verwijderd.

Intitiatiefnemer zal conform het stalderingsbeleid een aanvraag indienen als uitbreider en de daarvoor benodigde meters van een stopper gebruiken. Dit traject zal bij de vergunningsaanvraag voor het bouwen doorlopen worden.

2.2.2 Landschappelijke inpassing

Voor het planvoornemen is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, waarmee de te verwijderen bomenrij gecompenseerd wordt. Onderstaand de inrichtingsschets ten behoeve van de landschappelijke inpassing. Deze is ook terug te vinden in Bijlage 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.WPG0063Busvelden1-VAST_0007.png"

Afbeelding: uitsnede landschappelijke inpassing.

Voor de landschappelijke inrichting zijn een aantal uitgangspunten gehanteerd:

  • Gebruik maken van de landschapselementen en soorten die horen bij een beekdalgebied.
  • Grote stallen optisch verkleinen door gebruik te maken van robuuste singels en bomen van eerste orde grootte.

Dit is als volgt doorvertaald naar het ontwerp:

  • De nieuwe singel bestaat uit drie rijen bosplantsoen. Het gaat om soorten die horen bij voedselrijke, natte landschapstypen. Het eindbeeld is zodanig dat een dichte en hoge groene rand ontstaat, wisselend van opbouw, voor een optimaal inpassingseffect.
  • Het bestaande bosje aan de voorzijde dient gehandhaafd te blijven. Om een mooiere opbouw te krijgen kan een snoeibeurt nodig zijn.
  • Aan de voet van het talud aan de wegzijde komt een elzenhaag, passend bij een beekdalgebied.

Een gedetailleerdere toelichting op de landschappelijke inpassing staat in Bijlage 3.

2.2.3 Wijziging diersoort en -aantallen

In het planvoornemen wordt niet alleen de stalruimte vergroot, maar ook het aantal dieren dat gehouden wordt. De toekomstige bezetting van de stallen zal als volgt zijn (stalaanduiding meest linker kolom komt overeen met indeling van paragraaf 2.1):

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.WPG0063Busvelden1-VAST_0008.png"

De aantallen varkens neemt vooral toe in de nieuw te realiseren stal A. Daarnaast wordt in stal D het aantal jongvee vergroot. Deze laatste toename heeft te maken met de verbreding van het bedrijf naar rundvee. Aan stal D wordt ook een stuk aangebouwd, zodat voldoende oppervlakte voor deze dieren aanwezig is. De dieren worden op de grond op stro gehouden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.

De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Een stedelijke ontwikkeling wordt in het Bro gedefinieerd als "stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".

Voorliggende planvoornemen heeft betrekking op de uitbreiding van een agrarisch bedrijf. Dit is geen stedelijke ontwikkeling. Het planvoornemen is daarmee niet Ladder-plichtig.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie kwaliteit van Brabant

In de provinciale Omgevingsvisie wordt onder andere een panorama gegeven vanuit het jaar 2050. Daarmee wordt verhalend een toekomstbeeld geschetst, wat de visie van de provincie omvat. Een relevante passage hieruit is:

"Verder oostwaarts zien we weer volop zonneparken in Oost-Brabant maar ook windmolens die worden ontmanteld. De invloed van de veehouderij is veranderd. Van effen groene, maar ecologisch gezien tamelijk monotone velden, is het agrarisch landschap weer veel gevarieerder. Er wordt meer rekening gehouden met de ondergrond. Ook zijn er weer kruiden en wilde bloemen. Daardoor zijn er weer meer insecten en daardoor weer meer akker- struweel- en weidevogels.

Door samenwerking van alle partijen is er sprake van een gebied met een grote agro- en foodsector, waar het evenwicht tussen ecologie en economie hersteld is én waar boeren en burgers elkaar weer weten te vinden. Vee wordt gehouden in schone, aantrekkelijk vormgegeven en goed ingepaste stallen. Veehouderij en plantaardige teelten vormen samen een internationaal circulair systeem waarin nog nauwelijks verliezen naar bodem, water of lucht optreden."

Vanuit dat beeld worden kernwaarden voor het handelen van de provincie en hoofdopgaven voor de toekomst behandeld. Onder de hoofdopgaven staat het 'werken aan een concurrerende, duurzame economie'.

Het doel voor 2050:

Brabant is top kennis- en innovatieregio in Europa. Producten, materialen en grondstoffen worden op alle onderdelen van de Brabantse economie in verregaande mate hergebruikt. Niet hernieuwbare hulpbronnen worden behouden. Het streven naar waardecreatie voor mens, natuur en economie gaan hand in hand. De Brabantse economie is verregaand circulair.

Voor de Agrofood-sector betekent dit onder andere een verdere beperking van de impact van de primaire landbouw door emissies vanuit de veehouderij en de gevolgen van het gebruik van mest en gewasbeschermingsmiddelen van belang. Ook de landschappelijke inpassing van stallen, kassen, plastic tunnels en loodsen verdient aandacht.

3.2.2 Structuurvisie ruimtelijke ordening

Op 19 maart 2014 trad de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking. Dit is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.

Het plangebied ligt in gemengd landelijk gebied. In het gemengde landelijke gebied vindt een vermenging van functies plaats. Naast het gebruik van de gronden ten behoeve van de land- en tuinbouw, is er ook plaats voor natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Daar de locatie gelegen is in het gemengde landelijk gebied, hanteert de provincie het multifunctionele gebruik als uitgangspunt.

3.2.3 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale omgevingsvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

De omgevingsverordening heeft onder andere middels enkele kaarten aangeduid welke regels rechtstreeks werken, en welke regels als instructieregels zijn opgenomen. In kaart 1 en 2 staan rechtstreeks werkende regels voor de thema's 'milieubeschermingsgebieden, natuur en wegen' en 'landbouw'. In deze kaarten heeft het plangebied de (relevante) aanduidingen grondwaterbeschermingsgebied , stalderingsgebied en landelijk gebied.

Het grondwaterbeschermingsgebied is er ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater. Het effect van de ontwikkeling op water wordt in paragraaf 4.8 toegelicht.

Overige waarden

Op het gebied van natuur heeft het plangebied geen provinciale waarde. Echter liggen er in de omgeving verschillende gebieden die in provinciaal beleid zijn geduid. Waaronder de groenblauwe mantel ten westen van het plangebied (ca. 250 m), en delen van het Natuur Netwerk Brabant (bovenstaande afbeelding) ten westen en noorden van het plangebied, respectievelijk op 390 m en 440 m afstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.WPG0063Busvelden1-VAST_0009.png"

Uitsnede kaart 4; natuur en stiltegebieden. Natuur Netwerk Brabant aangeduid in groen, in paars Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone.

Het plangebied grenst aan de noordzijde aan het provinciaal cultuurhistorische Akkercomplex Grootakker, onderdeel van Groene Woud. Zoals te zien in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.WPG0063Busvelden1-VAST_0010.png"

Uitsnede kaart 3: stedelijke ontwikkeling en erfgoed.

Zorgvuldige veehouderij

In het eerste lid van artikel 5.11 van de verordening is opgenomen dat Gedeputeerde Staten nadere regels stellen over de inzet voor maatregelen die bijdragen aan de ontwikkeling naar zorgvuldige veehouderij. Deze nadere regels staan bekend als de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV). De BZV stuurt, stimuleert en objectiveert de ontwikkeling naar zorgvuldige veehouderij.

Artikel 2.73 van de verordening gaat in op zorgvuldige veehouderij. Art. 2.73 lid 1 betreft een verbodsregel op toename van de bestaande oppervlakte dierenverblijf in landelijk gebied. In lid 2 worden voorwaarden gesteld om hiervan af te wijken. Onderstaand zijn de voorwaarden benoemd en toegelicht:

  1. a. maatregelen worden getroffen in in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;

Zorgvuldige veehouderij wordt gedefinieerd als een "veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving".

Op basis van de planbeschrijving in Hoofdstuk 2 wordt duidelijk dat het planvoornemen in lijn is met een zorgvuldige veehouderij.

  1. b. de maatregelen onder a. in ieder geval voldoen aan de door Gedeputeerde Staten vastgestelde regels als bedoeld in artikel 5.11 Nadere regels zorgvuldige veehouderij;

Hier wordt verwezen naar artikel 5.11 Nadere regels zorgvuldige veehouderij. Hierin wordt gesteld dat Gedeputeerde Staten nadere regels vaststelt voor de ontwikkeling van zorgvuldige veehouderij over de inzet van maatregelen die bijdragen aan de ontwikkeling naar zorgvuldige veehouderij en de voorwaarden waaraan een grondgebonden veehouderij moet voldoen.

In de nadere regels kunnen Gedeputeerde Staten ook voorwaarden stellen welke maatregelen betrokken worden bij de afweging of een grotere omvang van een bouwperceel mogelijk is.

Er zijn geen nadere regels opgesteld die effect hebben op voorliggend planvoornemen.

  1. c. de ontwikkeling vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar is in de omgeving;

De beoogde vormverandering van het bouwvlak zorgt voor een optimaal gebruik van het agrarisch perceel, waarbij de impact op de omgeving ondanks de uitbreiding wordt beperkt door zorgvuldig ruimtegebruik. De toepassing van de landschappelijke inpassing (paragraaf 2.2) zorgt dat de ruimtelijke kwaliteit van het gebied wordt behouden. De gevolgen van het initiatief op o.a. bodemkwaliteit en waterhuishouding wordt nader beschreven in Hoofdstuk 4.

Gezien de bestaande bedrijfsvoering en plek in het landschap is de uitbreiding op passende schaal. Het planvoornemen is inpasbaar in de omgeving.

  1. d. is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger is dan 20 %, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;

Het aspect geur wordt behandeld in paragraaf 4.10. Het planvoornemen voldoet aan de gestelde normen.

  1. e. is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m3;

De fijnstofconcentratie wordt behandeld in paragraaf 4.7. Het planvoornemen voldoet aan de gestelde normen.

  1. f. de toelichting een verantwoording bevat dat een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving in de planontwikkeling.

De zorgvuldige dialoog m.b.t. het planvoornemen wordt voorafgaand aan de indiening van de vergunningsaanvraag conform provinciale regels uitgevoerd en verantwoord.

  1. g. binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- alleen op de grond gehouden mogen worden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.

De dieren worden op de grond gehouden, zoals te zien in doorsneden van het planvoornemen in Bijlage 1.

BZV toetsing

In Bijlage 13 zijn berekeningen opgenomen waarmee aangetoond wordt hoe de BZV score van minimaal 7,25 behaald kan worden. Ten behoeve van de bouwvergunningaanvraag zal een exacte berekening worden aangeleverd op basis van de gedetailleerde bouwplannen.

Staldering

Het provinciale stalderingsbeleid is van kracht op het plangebied. Artikel 2.74 stelt het volgende:

"Er geldt een verbod voor een toename van de oppervlakte dierenverblijf voor hokdierhouderijen op een bouwperceel, door de bouw van een dierenverblijf of het in gebruik nemen van bestaande bebouwing voor het houden van dieren. Het verbod geldt niet als bewijs is overlegd dat is voldaan aan de stalderingsverplichting bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning. Dit is nader toegelicht bij artikel 3.52. De eisen die in dat artikel zijn gesteld aan de te saneren dierenverblijven zijn van overeenkomstige toepassing. Er is bewust gekozen om het verbod buiten werking te stellen als aan de voorwaarden is voldaan. Dit voorkomt onnodig belastende procedures."

Intitiatiefnemer zal conform het stalderingsbeleid een aanvraag indienen als uitbreider en de daarvoor benodigde meters van een stopper gebruiken. Dit traject zal bij de vergunningsaanvraag voor het bouwen doorlopen worden.

Omvang

Er is nadrukkelijk geen sprake van een afwijkende omvang veehouderij als bedoeld in artikel 3.53 van de verordening. Het bestaande agrarische bouwvlak wordt herbegrensd, maar blijft onder de grens van 1,5 hectare.

Conclusie

Het planvoornemen is in lijn met het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie 1.1

De gemeente Bladel is, in het kader van de Omgevingswet, met verschillende tussenstappen op weg naar een volwaardige en complete omgevingsvisie. In de tweede versie van de Omgevingsvisie is het Plattelandsbeleid (voorheen Plattelandsnota 2013) opgenomen. De evaluatie en hernieuwing van het beleid, met later nog enkele wijzigingen vanuit het Coalitieakkoord 2018 heeft geresulteerd in de Omgevingsvisie 1.1 ( vastgesteld 20-09-2018).

De komende jaren zal tegelijk met het actualiseren steeds meer beleid worden ingebed in dit document, met als resultaat dat steeds een nieuwe geconsolideerde versie (met een nieuwe versie-aanduiding) door de gemeenteraad wordt vastgesteld totdat de visie uiteindelijk volledig is. Dat betekent ook dat de vorm van deze visie nog flexibel is en gaandeweg kan worden aangepast aan nieuwe inzichten en ervaringen. Dit komt de ontwikkeling van een integraal, efficiënt en praktisch beleid ten goede.

Voor verschillende onderwerpen worden ontwikkelingen en de gemeentelijke ambitie beschreven. Aan de hand van die informatie wordt het gemeentelijk beleid toegelicht.

Veehouderij

De agrarische sector heeft invloed op het buitengebied, klimaatverandering en het milieu. De sector hoort van oudsher bij de gemeente Bladel, is een economische drager van het buitengebied, een belangrijke (indirecte) werkgever en de sector vormt en beheert ons cultuurlandschap. De sector is nodig om bestaande kwaliteiten van het buitengebied te behouden. Door te sturen op een verdere verduurzaming kunnen agrarisch bedrijven ook bijdragen aan een beter woon- en leefklimaat, oplossingen tegen klimaatverandering en meer biodiversiteit. Hiervoor streeft de gemeente naar eenduidig, stimulerend en stabiel beleid. Binnen vastgestelde beleidskaders wordt de bevoegdheid voor procedures zoveel als mogelijk bij het college van B&W gelegd. Hiermee worden procedures aanzienlijk verkort en worden willekeur en rechtsongelijkheid voorkomen.

Uitbreiding en/of wijziging van een veehouderijbedrijf wordt mogelijk gemaakt binnen randvoorwaarden. De gemeente Bladel vindt het belangrijk dat de veehouderij maatschappelijk verantwoord onderneemt en ambitieuze doelen nastreeft op het gebied van dierenwelzijn, duurzame energieopwekking, klimaatadaptatie, leefbaarheid, landschapskwaliteit en zo min mogelijk risico’s voor de volksgezondheid.

Er moet een balans zijn tussen de verschillende belangen en risico’s in het buitengebied. Dit komt ook tot uiting in de ambities van de gemeente, waarin zowel gestreefd wordt naar de beperking van gezondheidsrisico’s als ook naar een goed (agrarisch) ondernemersklimaat in het buitengebied voor een gezonde bedrijfsontwikkeling. In het beleid voor veehouderijen hanteert de gemeente daarom de volgende thema’s als speerpunten:

- Gezondheid

Uitgangspunt is dat ontwikkelingen mogelijk zijn, als deze tenminste geen toename in de emissie van fijnstof, ammoniak en endotoxinen veroorzaakt op gemeentelijk niveau (‘ja, mits’ principe). Dit wordt als binnenplanse afwijkingsmogelijkheid in het bestemmingsplan buitengebied opgenomen.

Voorliggend initiatief zorgt voor een vermindering van fijnstof- en ammoniak-emissie, te zien in Bijlage 12.

- Goede landschappelijke inpassing

De gemeente vindt het belangrijk dat veehouderijen worden ingepast in de omgeving. Dit om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren. Die goede inpassing kan worden gerealiseerd met erfbeplanting. Bij te verlenen vergunningen zal dan ook een goede landschappelijke inpassing als voorwaarde worden meegenomen, zoals dat nu ook het geval is.

Voorliggend initiatief is voorzien van een goede landschappelijke inpassing, zoals beschreven in paragraaf 2.2.

- Ruimte voor innovatie

Als sprake is van een nieuw initiatief dat niet past binnen de bestaande beleidskaders, maar dat wel positieve effecten heeft op milieu, gezondheid, dierwelzijn en/of de opwekking van duurzame energie dan wordt afgewogen of de voordelen opwegen tegen de (mogelijke) nadelen.

Voorliggend initiatief past binnen de bestaande beleidskaders.

Conclusie

Voorliggend initiatief is in lijn met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Toetsing Aan Wijzigingsvoorwaarden

4.1 Wijzigingsvoorwaarden

In deze paragraaf wordt benoemd welke voorwaarden gesteld zijn aan de wijzigingen waar voorliggend plan gebruik van maakt. In de rest van dit hoofdstuk wordt getoetst of aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan.

4.1.1 Wijziging bouwvlak

In dit wijzigingsplan wordt de vormverandering ten behoeve van de uitbreiding van het agrarisch bedrijf mogelijk gemaakt door middel van het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 4.6.5 van het bestemmingsplan Buitengebied Bladel 2014 tweede herziening. Bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid dient te worden voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden welke zijn opgenomen in artikel 4.6.5 van het bestemmingsplan Buitengebied Bladel 2014 tweede herziening. Deze voorwaarden luiden als volgt:

  1. a. De noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond;
  2. b. Er sprake is van een volwaardig bedrijf;
  3. c. Gebouwen mogen niet buiten het bouwvlak komen te liggen;
  4. d. Het bouwvlak dient voor ten minste 50% dezelfde gronden blijven omvatten zoals verbeelding op de verbeelding;
  5. e. Er voldaan wordt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving. Dit betekent dat de ontwikkeling gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied;
  6. f. de onder e. bedoelde verbetering kan mede betreffen:
    1. 1. de landschappelijke inpassing van bebouwing en verharding met erfbeplanting;
    2. 2. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
    3. 3. activiteiten, gericht op het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
    4. 4. het wegnemen van verharding;
    5. 5. het slopen van bebouwing, met dien verstande dat er geen sprake mag zijn van sloop van bebouwing die reeds wordt ingezet in het kader van de Ruimte voor Ruimte regeling of de RBV-regeling;
    6. 6. een fysieke bijdrage aan de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en het Natuur Netwerk Brabant-ecologische verbindingszone;
  7. g. er dient een zorgvuldige dialoog met omwonenden, gericht op het betrekken van belangen van omwonenden bij de ontwikkeling, te worden gevoerd;
  8. h. Toepassing wordt gegeven aan het principe van zuinig ruimtegebruik, waarbij zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing.
  9. i. Een landschappelijke verantwoording wordt voorgelegd aan het bevoegd gezag en bevoegd gezag akkoord is met de landschappelijke verantwoording, al dan niet middels een landschappelijke inpassing;
  10. j. De verandering milieuhygiënisch aanvaardbaar is;
  11. k. De ontwikkeling hydrologisch neutraal is.

4.1.2 Wijziging diersoort en -aantallen

Bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid dient te worden voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden welke zijn opgenomen in artikel 4.5.4 van het bestemmingsplan Buitengebied Bladel 2014 tweede herziening. Deze voorwaarden luiden als volgt:

Het omschakelen binnen een diersoort en/ of de uitbreiding van dieraantallen mogelijk maken in afwijking van de diersoorten en dieraantallen in bijlage 1 (van Bestemmingsplan Buitegenbied Bladel 2014 tweede herziening), mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. a. er is aangetoond dat de emissie van geur, fijnstof en endotoxine op gemeentelijk niveau niet toeneemt ten opzichte van de cumulatief vergunde milieusituatie ten tijde van de vaststelling van de omgevingsvisie 1.1, d.d. 20 september 2018;
  2. b. er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger is dan 20 %;
  3. c. er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m3;
  4. d. er is aangetoond dat de norm van 30 EU/m3 (endotoxine) niet wordt overschreden.

4.2 Algemene Voorwaarden

Enkele wijzigingsvoorwaarden hebben geen betrekking op specifieke omgevingsaspecten die in het kader van een goede ruimtelijke ordening onderbouwd worden. Deze algemene voorwaarden worden in deze paragraaf toegelicht. Een aantal aspecten zijn gezamenlijk onderzocht in het kader van de vormvrije m.e.r.-notitie, in volledigheid na te lezen in Bijlage 4, hier wordt meermaals naar verwezen. Er is reeds besloten dat de vormvrije m.e.r.-notitie voldoet voor het planvoornemen (Bijlage 5).

4.2.1 Wijziging bouwvlak

Dit betreft voorwaarden uit art. 4.6.5 onder:

a. Vanwege landelijke eisen op het gebied van asbestregelgeving, energiebesparende technieken en verbetering van dierenwelzijn, inclusief vernieuwd ventilatiesysteem en luchtwasser ten behoeve van een gezonde leefomgeving. Deze stappen vergen een beperkte schaalvergroting. Middels voorliggend planvoornemen wordt dit mogelijk gemaakt.

b. Er is sprake van een volwaardig bedrijf, zoals reeds opgenomen in de bedrijvenlijst van het vigerende bestemmingsplan.

c. Middels de vormverandering van het bouwvlak blijft alle bestaande bebouwing binnen het bouwvlak, en wordt de beoogd uitbreiding ook mogelijk binnen het bouwvlak.

d. De beoogde vormverandering betreft het verplaatsen van de randen. Meer dan 80% van het bestaande bouwvlak blijft gelijk.

e t/m i. Hieraan wordt voldaan, dit wordt nader toegelicht in Hoofdstuk 2.

4.2.2 Wijziging diersoort en -aantallen

Dit betreft voorwaarden uit art. 4.5.4 onder a:

De gemeente Bladel heeft een protocol opgesteld waarbij ontwikkelingen in de veehouderij op gemeentelijk niveau behandel worden. Het stroomschema van dit protocol is te vinden in Bijlage 6. Voorliggend plan is volgens het protocol behandeld.

  • Nemen de emissies van fijnstof, endotoxine, ammoniak of geur toe door de voorgenomen ontwikkeling? - JA
  • Kunnen aanpassingen worden gedaan waardoor alsnog alle emissies afnemen? - NEE
  • Is er nog emissieruimte beschikbaar op gemeentelijk niveau? - JA
  • Leidt de ontwikkeling tot een (meer) over-belaste situatie? - NEE

Er wordt geconcludeerd dat er op het gebied van geur een toename is van circa 13.000 ouE/s. Er is voldoende ruimte op gemeentelijk niveau (vanaf peildatum 20-09-2018 is er al ruim 51.000ouE/s beschikbaar) om ondanks een toename geur toch medewerking te verlenen aan het planvoornemen.

4.3 Archeologie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van het voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.WPG0063Busvelden1-VAST_0011.png"

Uitsnede Erfgoedkaart A2- en Kempengemeenten (bron: atlas.odzob.nl/erfgoed/)

Op de Erfgoedkaart (bovenstaande afbeelding) wordt het plangebied aangeduid als gebied met een middelhoge archeologische verwachting en wordt aangeduid als esdek.

In het bestemmingsplan is de middelhoge verwachting vertaald naar de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Hierin is vastgelegd dat een aanvrager van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, met een oppervlakte groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,5 m onder het maaiveld moet een rapport overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Voor het planvoornemen is op 25 juli 2019 archeologisch onderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 7. Uit het vooronderzoek kan worden geconludeerd dat de bodem in een deel van het plangebied, met name in de oostelijke helft, is vergraven. In het westelijke deel lijkt dit veel minder het geval. Hier is bovendien een restant van een podzolbodem aangetroffen, wat er op wijst dat het plangebied droog genoeg is geweest voor bewoning en dat hier nog restanten van jagers-verzamelaars aanwezig kunnen zijn. Vooralsnog wordt daarom, voor het tot op heden onbebouwde deel van het plangebied, uitgegaan van een middelhoge tot hoge verwachting voor archeologische resten uit de periode Laat-Paleolithicum - Middeleeuwen. Eventuele archeologische resten worden bedreigd door de voorgenomen werkzaamheden. Afhankelijk van de oppervlakte van het bouwplan in relatie tot de archeologische dubbelbestemming kan archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk zijn in het kader van de vergunningverlening. Dit zal bij de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen worden aangeleverd.

4.4 Bodem

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient er in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen, als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.

Op 3 juli 2019 is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 8. De onderzoekslocatie is onderzocht volgens de strategie 'onverdacht, niet lijnvormig'. Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

De bodem bestaat voornamelijk uit matig siltig en zeer fijn zand. De bovengrond is bovendien zwak humeus. De ondergrond is plaatselijk zwak tot matig grindig. De diepere ondergrond bestaat uit sterk zandige klei. De toplaag is plaatselijk (tot 1,2 m -mv) zwak kolengruishoudend. Verder zijn er zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. In de bovengrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. In de ondergrond zijn eveneens geen verontreinigingen geconstateerd.

Het grondwater is matig verontreinigd met cadmium, nikkel en licht verontreinigd met barium en kobalt. Deze metaalverontreinigingen zijn, mede gelet op de afwezigheid van een verontreinigingsbron met metalen ter plaatse en rondom de onderzoekslocatie en de afwezigheid van een metalenverontreiniging in de boven- en ondergrond, hoogstwaarschijnlijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater.

Ter plaatse van de inspoelzones wordt de omvang, op basis van literatuurgegevens, geschat op slechts enkele m3.

Geconcludeerd kan worden dat de onderzoekslocatie als 'onverdacht' ten opzichte van haar omgeving kan worden beschouwd. Wel wordt geadviseerd een verkennend onderzoek asbest in bodem uit te voeren ter plaatse van de inspoelzones en/of de grond ter plaatse van de inspoelzones te saneren conform door het bevoegd gezag goedgekeurd plan van aanpak. Dit zal bij de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen worden aangeleverd.

4.5 Ecologie

Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. Hierin zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet samengevoegd.

Met de inwerkingtreding van deze wet is het decentralisatieproces van het natuurbeleid formeel afgerond. Daarmee hebben de provincies de regie over het natuurbeleid in de regio, waarbij ook bevoegdheden van het Rijk naar de provincies zijn overgedragen.

Op 16 april 2019 is een ecologische inventarisatie in het plangebied uitgevoerd, deze is opgenomen in Bijlage 9. Uit deze quick scan komen de volgende conclusies naar voren:

Het voornemen zal naar verwachting geen negatief effect hebben op staat van instandhouding van (beschermde) soorten zolang de kapwerkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd. Binnen het plangebied zijn geen (verblijfplaatsen en leefgebieden van) strikt beschermde soorten aangetroffen.

Uit de effectenbeschrijving blijkt dat er geen onevenredelijke directe of indirecte gevolgen zijn van de voorgenomen activiteiten op de voortplanting en instandhouding van beschermde dier- en/of plantsoorten wanneer deze buiten het broedseizoen worden uitgevoerd. Lokaal zullen mogelijk algemene soorten (muizen/mollen) uit het plangebied trekken op zoek naar een vervangende biotoop.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.6 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen zones. In geval van het realiseren van geluidgevoelige bebouwing binnen deze zones dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Een agrarisch bedrijf is geen geluidgevoelig object. Het aspect geluid vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.

Voor de gewenste inrichting wordt uitgegaan van een richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid. Binnen 50 meter zijn geen geluidsgevoelige objecten gelegen. Het aspect industrielawaai hoeft niet nader te worden onderzocht, er wordt voldaan aan de richtafstand, zie paragraaf 4.11.

Conclusie

Er worden vanuit het aspect geluid geen belemmeringen verwacht voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit, hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Ng/m3 NO2 of PM10) als ‘niet in betekenende mate’ wordt beschouwd.

De Wet milieubeheer, titel 5.2: luchtkwaliteitseisen vormt het toetsingskader voor stofconcentraties in de lucht bij de omgevingsvergunning. Volgens de wet dient voornamelijk rekening gehouden te worden met de grenswaarden voor fijn stof (PM10 / PM2,5). De concentratie van de overige luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht is van nature zo laag dat voor deze stoffen geen overschrijding van de grenswaarde wordt verwacht. Voor deze stoffen kan worden voldaan aan de gestelde grenswaarden uit de Wm. De stofemissies van de onderhavige projectlocatie betreffen emissies van fijn stof uit de bedrijfsgebouwen, bestaande uit huid-, mest- en voerdeeltjes die met de ventilatielucht naar buiten komen. De emissie van fijn stof door transportbewegingen over het terrein van de projectlocatie is, gezien de lage snelheid van het transport (<10 km/uur) en aantal transportbewegingen verwaarloosbaar ten opzichte van de emissies uit de ventilatielucht (=continu). Voor het overige treedt er geen emissie op naar de lucht in de vorm van broeikasgassen, vluchtige organische stoffen, carcinogene stoffen, zware metalen e.d.

De projectlocatie heeft in de aangevraagde situatie een fijnstof emissie van 287.020,0 g PM10/dier/jaar. In de aangevraagde situatie is er een afname van de fijnstofemissie met 105.041,0 g PM10/dier/jaar t.o.v. de vigerende situatie.

Aan de hand van het verspreidingsmodel ISL3A-versie 2018 is de fijnstof belasting op gevoelige objecten bepaald o.b.v. de aangevraagde situatie. In onderstaande tabel is de fijnstof belasting op de gevoelige objecten weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.WPG0063Busvelden1-VAST_0012.png"

Tabel: Fijnstofbelasting gevoelige objecten (incl. zeezoutcorrectie)

De stofimmissie betreft de bijdrage van fijn stof aan de omgeving van de inrichting. Bij de bovenstaande waarden zijn de zeezoutcorrectie van 1 ug/m3 en 2 overschrijdingsdagen reeds in mindering gebracht. Uit bovenstaande resultaten blijkt dat de grenswaarde van 40 ug/m3 en 35 overschrijdingsdagen niet wordt overschreden. In de beoogde situatie bedraagt de hoogste concentratie 19,28 ug/m3 (incl. zeezoutcorrectie) en voldoet op basis van deze gegevens aan hoofdstuk 5 (titel 5.2) van de Wet milieubeheer.

De jaargemiddelde concentratie PM10 is voor de beoogde situatie berekend op ten hoogste 19,28 ug/m3 ter plaatse van de Hoogcasteren 16, 14 en 15a. Dit betekent dat het aandeel PM2,5 in de fractie PM10 5,8 ug/m3 bedraagt (30% van 19,28 ug/m3). In een worst-case benadering bedraagt het aandeel PM2,5 12,5 ug/m3 (65% van 19,28 ug/m3). Hieruit blijkt dat de grenswaarde van 25 ug/m3 voor PM2,5 als jaargemiddelde op de beoordelingspunten niet wordt overschreden.

Cumulatieve fijnstofconcentratie

Net als bij de cumulatieve geurbelasting kunnen de veehouderijen in de omgeving, waaronder de projectlocatie, tezamen een relevante bijdrage leveren aan de fijn stofverspreiding op de omgeving. Aangezien de stofconcentratie in beoogde situatie ruim onder de gestelde grenswaarden blijft, is een grote bijdrage aan het cumulatief effect van de fijn stofverspreiding in de omgeving niet te verwachten.

De hoeveelheid achtergrondconcentratie als gevolg van de uitstoot van verontreinigende stoffen is onomkeerbaar. Als gevolg van de Europese regelgeving wordt de uitstoot van o.a. fijn stof beperkt. De achtergrondconcentratie neemt ieder jaar af, de luchtkwaliteit wordt beter.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.8 Water

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

Uit de watertoets (Bijlage 10) blijkt dat er compenserende maatregelen op het perceel getroffen moeten worden vanwege de toename van het verhard oppervlak met 2.440 m2.

De te gebruiken rekenregel:

benodigde compensatie (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)

De gevoeligheidsfactor in het plangebied is 0,5, op basis van de GHG van 60-80 cm onder maaiveld.

Op basis van bovenstaande informatie is een compensatie van 73,2 m3 benodigd voor de beoogde ontwikkeling. Deze compensatie wordt in het zuidoosten van het plangebied gerealiseerd middels een zaksloot. Deze is aangeduid in Bijlage 2.

Waterschap De Dommel heeft aangegeven in te stemmen met voorliggend wijzigingsplan in het kader van de watertoetsprocedure. Het waterschap adviseert om de benodigde bergruimte van 73,2 m3 geheel boven de GHG te realiseren om te voorkomen dat deze in natte perioden gedeeltelijk vol grondwater staat.

Het aspect water vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.9 Externe Veiligheid

Externe veiligheid houdt zich bezig met de risico's als gevolg van ongevallen met gevaarlijke stoffen. In dat kader zijn vier onderwerpen van belang:

  • bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • bedrijven die op grond van overige milieuwetgeving afstandsnormen voor veiligheid bezitten, zoals het Vuurwerkbesluit of het Activiteiten-besluit (bv. propaantanks);
  • het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water;
  • het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Om te bepalen of in de nabijheid van het plangebied sprake is van de vier bovenstaande onderwerpen is de risicokaart van de provincie Noord-Brabant geraadpleegd. Kaartmateriaal is te zien op de onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.WPG0063Busvelden1-VAST_0013.jpg"

Uitsnede Risicokaart.nl (d.d. 10-04-2019).


In of in de nabijheid van het projectgebied zijn geen bedrijven of inrichtingen die onder het Bevi vallen gelegen. Op 1.6 km ten zuidoosten van het plangebied ligt een 40 bar-gasleiding, deze heeft geen effect op het plangebied.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.10 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de omgevingsvergunning. In de Wet geurhinder en veehouderij zijn grenswaarden opgenomen voor de geurbelasting die een veehouderijbedrijf op een geurgevoelig object mag veroorzaken.

Op basis van de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Bladel geldt voor het plangebied de volgende waarde: Op grond van artikel 6, lid 1 van de Wet en in afwijking van artikel 3, lid 1 van de Wet bedraagt de maximale waarde voor geurbelasting van een veehouderij op de voor geur gevoelige objecten: 10 ouE/m3.

Er gelden vaste afstanden tot woningen van derden. De afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object dient ten minste 25 meter te bedragen indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen. De afstand van het dierverblijf in stal A tot de woning aan de Hoogcasteren 16 bedraagt circa 90 m.

De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een (voormalige) bedrijfswoning dient ten minste 50 meter te bedragen indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen. De afstand van het dichtstbijzijnde emissiepunt tot de woning aan de Hoogcasteren 14 bedraagt circa 200 m.

De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-stacks vergunningen. Gemeenten mogen bij verordening van de normen van de Wet geurhinder en veehouderij afwijken. De gemeente Bladel heeft gemeentelijke geurnormen vastgesteld. In de directe omgeving van de projectlocatie zijn een aantal geurgevoelige objecten gelegen. Het gaat hierbij om de woningen/objecten aan de Hoogcasteren en de bebouwde kom. De projectlocatie heeft in de beoogde situatie een geuremissie van 95.304,2 odour units. In de beoogde situatie vindt er een toename van de geuremissie plaats met 12.961,9 odour units t.o.v. de vergunde situatie.

Aan de hand van het verspreidingsmodel V-Stacks Vergunningen is de geurhinder op geurgevoelige objecten bepaald a.d.h.v. de individuele geuremissie o.b.v. de beoogde situatie. In onderstaande tabel is de geurbelasting op de geurgevoelige objecten weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.WPG0063Busvelden1-VAST_0014.jpg"

Tabel: Geurbelasting (voorgrond) op geurgevoelige objecten.

Uit de bovenstaande gegevens blijkt dat in de beoogde situatie de geurnorm op een aantal geurgevoelige objecten in de omgeving wordt overschreden. In de vergunde situatie was voor deze woningen reeds sprake van een overbelasting. Middels toepassing van artikel 3 lid 4 van de Wgv wordt echter toch voldaan aan de gestelde eisen. In de bijlage zijn de berekeningen toegevoegd. Hierdoor zijn geen nadelige gevolgen te verwachten op de omliggende woningen.

Cumulatieve geurbelasting

Cumulatie van geur vormt op grond van Wet geurhinder en veehouderij geen onderdeel van toetsing. Gezien de wijzigingen op de projectlocatie dient er desondanks een inschatting gemaakt te worden voor de cumulatieve gevolgen voor geur door het voorgenomen initiatief. Zoals reeds aangegeven neemt de geuremissie in de beoogde situatie toe t.o.v. de huidige situatie.

Als gevolg van de beoogde ontwikkeling is ook de totale geurbelasting van alle veehouderijen in de omgeving in beeld gebracht. De achtergrondbelasting van geur wordt berekend middels het verspreidingsmodel V-stacks Gebied. Naast het plangebied, worden alle veehouderijen in een gebied van 8 bij 8 kilometer rond het plangebied als bron meegenomen. Er is uitgegaan van de veehouderijgegevens uit de provinciale database Web-BVB, waaruit de relevante veehouderijen geselecteerd zijn alsmede de totale geuremissie en de overige parameters voor de geurberekeningen. Doordat de achtergrondbelasting berekend wordt met het verspreidingsmodel V-Stacks Gebied i.p.v. V-Stack vergunning kan het voorkomen dat de achtergrondbelasting op de geurgevoelige objecten in een aantal gevallen lager is dan de voorgrondbelasting. Dit heeft o.a. te maken met de modellering van het rekenmodel en de verspreiding van veehouderijen in het gebied.

De achtergrondbelasting op geurgevoelige objecten is bepaald a.d.h.v. de cumulatieve geuremissie o.b.v. de beoogde situatie. Dit is in onderstaande tabel op een rij gezet.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.WPG0063Busvelden1-VAST_0015.png"

Tabel: Geurbelasting (achtergrond) op geurgevoelige objecten.

Het volledige onderzoek is in Bijlage 4 terug te lezen.

Het aspect geur vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.11 Bedrijven En Milieuzonering

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten 'milieubelastende activiteiten' aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van 'milieugevoelige activiteiten'. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

Het agrarische bedrijf vormt een milieubelastende activiteit. De activiteit op locatie valt onder het 'Fokken en houden van varkens' (SBI-2008: 0146), dit valt onder de milieucategorie 4.1. De grootste richtafstand bij deze activiteit is 200 m op basis van het aspect geur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.WPG0063Busvelden1-VAST_0016.jpg"

Afbeelding: richtafstanden uit VNG brochure verbeeld t.o.v. de milieubelastende activiteit.

In bovenstaande afbeelding is te zien dat er twee milieugevoelige functies (wonen) binnen deze richtafstand liggen. Ten behoeve van het initiatief is aanvullend onderzoek gedaan voor het aspect geur. Op basis van dit onderzoek kan worden afgeweken van de gestelde richtafstand. De onderbouwing hiervan is na te lezen in paragraaf 4.10.

De overige richtafstanden zijn 50 m en kleiner. Binnen deze afstanden bevinden zich geen milieugevoelige activiteiten.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet een afweging worden gemaakt tussen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de volksgezondheid. Op grond van deze afweging kan het noodzakelijk zijn om een spuitvrije zone aan te houden. Het aspect 'spuitzone' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Er worden geen nieuwe gevoelige functies gerealiseerd.

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering van het planvoornemen.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Dit wijzigingsplan is opgesteld volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan.

5.2 Wijze Van Regelen

Voor de juridische regeling is aangesloten bij de vigerende bestemmingsplannen 'Buitengebied Bladel 2014', 'Buitengebied Bladel 2014, eerste herziening 2016' en 'Buitengebied Bladel 2014 tweede herziening 2018'. Deze bestemmingsplannen zijn van toepassing verklaard op het voorliggende wijzigingsplan.

De verbeelding omvat de ter plaatse geldende enkelbestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf 1', de functieaanduidingen 'intensieve veehouderij' en 'landschappelijke inpassing', de gebiedsaanduiding 'overige zone - 25 jaarszone zeer kwetsbaar' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Op de verbeelding is het bouwvlak vergroot om de ontwikkelingen mogelijk te maken. Ook is een voorwaardelijke verplichting toegevoegd aan de planregels om de landschappelijk inpassing van het perceel De Busvelden 1 bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bedrijfsgebouw te verzekeren.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Exploitatie

Behoudens kosten voor ambtelijke voorbereiding en begeleiding van de (project)omgevingsvergunningprocedure zijn er voor de uitvoerbaarheid van de voorgestane ontwikkeling geen andere kosten voor de gemeente in de exploitatiesfeer. De ontwikkeling bevindt zich op particulier terrein en komt buiten de directe invloedssfeer van de gemeente tot stand. Alle kosten verbonden aan de realisatie van het bouwplan komen voor rekening van de initiatiefnemer.

Planschade

Om de economische uitvoerbaarheid te waarborgen, dient inzicht te worden verkregen of in onderhavige situatie sprake is van planschade. Eventuele tegemoetkomingen in de planschade die uit het wijzigingsplan voortvloeien, zijn voor rekening van de initiatiefnemer.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Onderhavig wijzigingsplan doorloopt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is vastgelegd in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze procedure houdt in dat het ontwerpwijzigingsplan na behandeling in het college van burgemeester en wethouders wordt gepubliceerd en zes weken ter inzage wordt gelegd.

Het ontwerpwijzigingsplan “De Busvelden 1, Hoogeloon” heeft van 23 april 2020 tot en met 3 juni 2020 ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging is er één zienswijzen ingediend door een wettelijk vooroverleg partner. Er zijn geen andere zienswijzen ingediend.

De zienswijze en afwegingen inzake de zienswijze zijn opgenomen in de Nota zienswijze, deze is als Bijlage15 toegevoegd aan het plan.

De maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan is voldoende aangetoond. Derhalve kan het plan worden vastgesteld. Tegen de vaststelling van een wijzigingsplan staat rechtstreeks beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Volgens artikel 3.1.1 Bro pleegt het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een wijzigingsplan daarover overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen, en diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn met de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

De provincie Noord-Brabant en Waterschap De Dommel zijn in het kader van dit wijzigingsplan betrokken in het vooroverleg.

6.2.2 Omgevingsdialoog

Gedurende de planvorming van beoogd planvoornemen is er meerdere malen contact geweest met de omgeving omtrent de ontwikkeling. De laatste versie van het planvoornemen is in juni 2020 aan de omgeving voorgelegd. Verslag van de omgevingsdialoog is opgenomen in Bijlage 14.

Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan De Busvelden 1

Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan De Busvelden 1

Bijlage 1 Plattegrond En Doorsnede Planvoornemen

Bijlage 1 Plattegrond en doorsnede planvoornemen

Bijlage 2 Inrichtingsschets Landschappelijke Inpassing

Bijlage 2 Inrichtingsschets landschappelijke inpassing

Bijlage 3 Landschappelijk Inpassingsplan

Bijlage 3 Landschappelijk inpassingsplan

Bijlage 4 Vormvrije M.e.r.-notitie

Bijlage 4 Vormvrije m.e.r.-notitie

Bijlage 5 Besluit Milieueffectrapportage

Bijlage 5 Besluit Milieueffectrapportage

Bijlage 6 Stroomschema Protocol Ontwikkeling Veehouderij

Bijlage 6 Stroomschema protocol ontwikkeling veehouderij

Bijlage 7 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 7 Archeologisch onderzoek

Bijlage 8 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 8 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 9 Quickscan Ecologie

Bijlage 9 Quickscan ecologie

Bijlage 10 Watertoets

Bijlage 10 Watertoets

Bijlage 11 Aerius Verschilberekening

Bijlage 11 AERIUS verschilberekening

Bijlage 12 Berekening Ammoniak, Fijnstof En Geur

Bijlage 12 Berekening ammoniak, fijnstof en geur

Bijlage 13 Overzicht Brabatse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (Bzv)

Bijlage 13 Overzicht Brabatse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV)

Bijlage 14 Verslag Omgevingsdialoog

Bijlage 14 Verslag omgevingsdialoog

Bijlage 15 Nota Zienswijze De Busvelden 1

Bijlage 15 Nota zienswijze De Busvelden 1