Valkenburgerweg 30 Wijlre
Bestemmingsplan - gemeente Gulpen-Wittem
Vastgesteld op 23-05-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Valkenburgerweg 30, Wijlre' van de gemeente Gulpen-Wittem;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan-huis-gebonden beroep:
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch gebied of daarmee gelijk te stellen gebieden, dat door zijn beperkte omvang in de woning en de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend met behoud van de woonfunctie en met een ruimtelijke uitstraling die in overeenstemming is met de woonfunctie (in Bijlage 1 is een overzicht van aan huis gebonden beroepen opgenomen);
1.6 ambacht(elijke):
het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die ter plaatse worden vervaardigd, ver- of bewerkt;
1.7 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 bedrijf:
een vorm van een organisatie van mensen en middelen met als doel het vervaardigen, bewerken, herstellen of installeren van producten of het verlenen van diensten aan andere organisaties of particulieren;
1.10 bestaand:
bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, dan wel op dat tijdstip op basis van een afgegeven bouwvergunning mag worden gebowud, tenzij in de planregels anders bepaald;
gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod c.q. op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van het bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bijbouwgrens:
de grens van de aanduiding 'bijgebouwen';
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.16 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.18 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.20 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.21 bouwwerken geen gebouwen zijnde:
een constructie die geen gebouw is;
1.22 bijgebouw:
een aangebouwd dan wel vrijstaand gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat architectonisch en/of bouwkundig ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw;
1.23 coffeeshop:
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van verdovende en/of hallucinerende stoffen voor consumptie al dan niet ter plaatse, dan wel van hulpmiddelen om deze stoffen zelf te produceren. Als nevenactiviteit is sprak van het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor consumptie ter plaatse;
1.24 consumentverzorgende en/of ambachtelijke bedrijven:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke en/of dienstverlend bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zondanig zijn, dat de activiteit ter plaatse, in de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend en de desbetreffende bedrijvigheid een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie (in Bijlage 1 is een overzicht van consumentverzorgende en/of ambachtelijke activiteiten opgenomen);
1.25 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;
1.26 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.27 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;
1.28 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.29 groothandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.30 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw op een bouwperceel valt aan te merken;
1.31 kap:
de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling van ten minste 15°;
1.32 mantelzorg:
het binnen de bestaande bebouwing bieden van zorg op vrijwillige en onbetaalde basis aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op basis van vrijwilligheid en buiten organisatorisch verband;
1.33 ondergronds bouwen:
het beneden de aardoppervlakte, onder peil, realiseren van een bouwwerk;
1.34 peil:
voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst:
- a. 0,20 meter boven de hoogte van de kruin van de woningontsluitingsweg ter plaatse van de hoofdtoegang;
in andere gevallen:
- b. de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer.
1.35 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding. Hieronder wordt ook verstaan thuisprostitutie;
1.36 ruimtelijke kwaliteit:
de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte;
1.37 seksinrichting:
een gelegenheid waarin beroepsmatig, bedrijfsmatig of in clubverband voorstellingen en/of vertoningen van hoofdzakelijk porno-erotische aard plaatsvinden, en/of verkoop en/of uitstalling van hoofdzakelijk goederen van porno-erotische aard plaatsheeft, en/of seksuele diensten/handelingen (van welke aard dan ook) worden verricht;
1.38 smartshop/growshop:
een bedrijf waar bedrijfsmatig psychoactieve middelen en/of benodigdheden voor de kweek van hennep en/of andere verdovende middelen te koop worden aangeboden, verstrekt of geleverd;
1.39 stedenbouwkundig beeld:
ruimtelijke verschijningsvorm van de bestaande bebouwing, die wordt bepaald door de situering, de bouwmassa's, de gevelindeling en de dakvormen;
1.40 straatprostitutie:
het zich in openbaar gebied of in openbare ruimten dan wel in een zich in het openbaar gebied of in openbare ruimten bevindend voertuig, beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander, tegen vergoeding;
1.41 voorgevel:
de zijde die op de verbeelding is aangeduid als 'gevellijn';
1.42 weg:
een voor het rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeergelegenheden;
1.43 woning:
een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de permanente huisvesting van één huishouding;
1.44 Wro:
Wet ruimtelijke ordening zoals van kracht 1 juli 2008.
1.45 zijerf:
gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het hoofdgebouw is gelegen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
de buitenwerks (tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren) gemeten afstand;
2.2 de bouwhoogte/nokhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.7 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is;
2.8 bebouwingspercentage:
het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen;
2.9 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
Vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.10 ondergeschikte bouwdelen:
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, balkons en vaste buitenzonweringen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1.50 m.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, met inbegrip van aan-huis-gebonden beroepen en mantelzorg;
en de daarbij behorende voorzieningen.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 11.2.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
3.4 Ontheffing van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Ontheffing van de gebruiksregels
Artikel 4 Waterstaat - Waterlopen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming, beheer en onderhoud van primaire wateren, zoals watergangen en regenwaterbuffers, overeenkomstig de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas.
4.2 Bouwregels
4.3 Ontheffing van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Bouwverbod
Het is verboden op de in het plan begrepen gronden enig bouwwerk te bouwen, waarbij de aangegeven bouwgrens wordt overschreden, behoudens overschrijdingen, die volgens deze regels zijn toegestaan.
6.2 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten
6.3 Ondergronds bouwen
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Gebruiksverbod
Als bedoeld in artikel 7.10 Wro is het verboden de gronden en bouwwerken in dit plan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).
7.2 Gebruik van de gronden en bebouwing
Onder verboden gebruik, als bedoeld in 7.1, wordt naast het bepaalde in 7.3 tevens verstaan het gebruik van de gronden en bebouwing voor:
- a. een seksinrichting of soortgelijk bedrijf;
- b. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
- c. straatprostitutie,
7.3 Ontheffing gebruiksverbod
Burgemeester en wethouders verlenen, met inachtneming van de procedure zoals aangegeven in artikel 10.1, ontheffing van het bepaalde in artikel 7.1 als strikte toepassing van de regeling leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 8 Algemene Ontheffingsregels
8.1 Algemeen
Burgemeester en Wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen, ontheffing verlenen van de regels van het plan ten aanzien van:
- a. de bebouwing van niet voor bewoning bestemde gronden met gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten dienste van het openbare nut met dien verstande dat:
- 1. de hoogte ten hoogste 3,50 m mag bedragen;
- 2. de inhoud ten hoogste 50 m3 mag bedragen.
8.2 Ontheffing antenne-installaties
Burgemeester en Wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen, ontheffing verlenen van de regels van het plan ten aanzien van:
- a. het oprichten van antenne-installaties met dien verstande dat de deze voldoet aan de voorwaarden zoals opgenomen in de beleidsnotitie Mobiele Telecommunicatie van de gemeente Gulpen-Wittem (d.d. 11-02-2007).
8.3 Ontheffing afwijken met 10%
Burgemeester en Wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen, ontheffing verlenen van de regels van het plan mits:
- a. de afwijking niet meer bedraagt dan 10%;
- b. de belangen van derden niet worden geschaad.
In die gevallen waarin reeds uit hoofde van de regels in de respectievelijke artikelen een ontheffing is verleend mag niet nogmaals op grond van onderhavige ontheffingsregel ontheffing worden verleend.
8.4 Procedure ontheffing
Burgemeester en Wethouders volgen bij het toepassen van de ontheffingsbevoegdheid de in artikel 10.1 gegeven procedure.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Algemeen
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen bij het in geringe mate overschrijden van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden van de kaart, ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken, mits daardoor geen belangen van derden onevenredig worden geschaad.
9.2 Toepassing VORm/Kwaliteitsmenu
Burgemeester en Wethouders kunnen, het plan wijzigen ten behoeve van het realiseren van één of meerdere burgerwoningen of andere stedelijke functies op passende locaties, in ruil voor een natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische of ruimtelijke kwaliteitsverbetering, mits voldaan wordt aan de algemene randvoorwaarden en de specifieke voorwaarden, zoals deze zijn vermeld in de 'POL-herziening op onderdelen Contourenbeleid Limburg', of 'POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering' met dien verstande, dat:
- a. zoveel als mogelijk aansluiting wordt gezocht bij de in dit plan opgenomen bestemmingen;
- b. ontwikkelingen niet binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en Provinciale Ontwikkelingszone Groen (POG) plaatsvinden;
- c. sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
9.3 Procedure wijziging
Burgemeester en Wethouders volgen bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid de procedure zoals vervat in artikel 3.9a Wro.
Artikel 10 Algemene Procedureregels
10.1 Procedure ontheffing
Bij het verlenen van ontheffing ingevolge de in deze regels opgenomen ontheffingsmogelijkheden ex artikel 3.9a Wro, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:
- a. het ontwerp van het ontheffingsbesluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende ten minste twee weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;
- b. Burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan deze terinzagelegging, kennis van de aanvraag of het ontwerpbesluit en de terinzagelegging ervan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huis-bladen die in de gemeente verspreid worden;
- c. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
- d. de overeenkomstig het vorige lid ingediende zienswijzen worden betrokken bij het besluit omtrent verlening van ontheffing.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
11.2 Voorrangsregeling
11.3 Parkeren
Daar waar in de regels wordt verwezen naar het parkeerbeleid, moet de, op het tijdstip van aanvraag van de bouwvergunning parkeernormen worden gehanteerd zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen en Parkeerfonds' (d.d. 16-12-2008).
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
12.2 Overgangsrecht gebruik
12.3 Hardheidsclausule
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Valkenburgerweg 30, Wijlre'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Conform het vigerende bestemmingsplan 'Kern Wijlre' is op het perceel Valkenburgerweg 30 één woning toegestaan. Deze woning is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak gelegen ter plaatse van de bestaande woning. Het planvoornemen is om de bestaande woning te slopen en elders op het perceel een nieuwe woning te realiseren. Deze woning is beter gepositioneerd ten opzichte van de zichtas van het Kandelsgat en er ontstaat ruimte om aan de noordzijde van de woning te parkeren. Deze parkeergelegenheid is direct vanaf de weg bereikbaar. Met een verschuiving in zuidelijke richting is stedenbouwkundig gezien sprake van een verbetering van de ruimtelijke structuur.
![]() |
Bestaande situatie, noordgevel |
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied is gelegen in de gemeente Gulpen-Wittem (Limburg), ten westen van de kern Wijlre. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Wijlre, sectie D, nummer 3305.
![]() |
Uitsnede Kadastrale Kaart |
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
De gronden van het initiatief vallen binnen het planologisch regime van het vigerende bestemmingsplan 'Kern Wijlre'. Dit plan is op 23 februari 2010 vastgesteld door de gemeenteraad.
![]() |
Uitsnede ruimtelijke plannen |
Het plangebied kent op basis van het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Wonen - 1'. Daarnaast is de aanduiding 'bijgebouwen' ter plaatse van toepassing. Verder is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen' van kracht op een zuidelijk deel van het perceel.
Binnen de bestemming 'Wonen - 1' zijn hoofdgebouwen (zijnde de woningen) alleen toegestaan ter plaatse van de bouwaanduiding 'bouwvlak'. Aangezien deze aanduiding in de noordelijke hoek van het perceel aanwezig is, is het niet toegestaan om elders een woning te realiseren.
Middels onderhavige bestemmingsplanherziening kan het bouwvlak worden verplaatst zodat de nieuwe woning op een andere locatie binnen het perceel gebouwd kan worden.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt eerst een beschrijving van de omgeving van het plangebied, het plangebied zelf en het planvoornemen gegeven (Hoofdstuk 2). Daarna worden de beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet (Hoofdstuk 3). Vervolgens wordt aandacht besteed aan de verschillende omgevingsaspecten, zoals bodem- en grondwaterkwaliteit, geluidhinder, luchtkwaliteit, bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, water, archeologie en cultuurhistorie, alsmede flora en fauna (Hoofdstuk 4). Dan volgt een hoofdstuk met een toelichting op de juridische regeling van het planvoornemen (Hoofdstuk 5). Tenslotte wordt aandacht besteed aan de haalbaarheid (Hoofdstuk 6) en de voor de onderhavige bestemmingsplanherziening te doorlopen procedure (Hoofdstuk 7).
Hoofdstuk 2 Projectprofiel
2.1 Omgeving Plangebied
![]() |
Luchtfoto met ligging plangebied |
De locatie ligt aan de rand van het stroomgebied van de Geul en de heuvelrug waarop Wijlre is gelegen. De bedding van de Geul ligt hier in de richting noordwest en zuidoost in het Zuid Limburgse Heuvelland. Wijlre heeft zich in in de loop der tijd vanuit de kern in noordwestelijke richting tot aan Etenaken ontwikkeld. Daarbij vormde de spoorlijn de oostelijke grens en de Valkenburgerweg de westelijke grens. Het Kandelsgats zal zijn ontstaan voor de ontsluiting van weidepercelen. Dit is aannemelijk omdat het een doodlopende weg betreft. De verschillende boomgroepen in het brede stroomgebied van de Geul zorgen voor een afwisselend landschap.
2.2 Plangebied
Het plangebied is gelegen aan een aftakking van de Valkenburgerweg, die richting het zuiden afwaarts loopt. Aan deze doodlopende weg grenzen enkele percelen waarvan Valkenburgerweg 30 er één is. Het is nog net onderdeel van de kern Wijlre en ten zuiden van het plangebied loopt de rivier de Geul.
![]() |
Luchtfoto met begrenzing plangebied |
2.3 Projectbeschrijving
De bestaande te slopen woning ligt in de noordelijke punt van het driehoekige kavel. De bouwkundige staat van deze woning is zeer slecht. Deze zal worden gesloopt om plaats te maken voor een nieuw te bouwen woning.
De nieuwe oriëntatie van de woning benut de grootste kwaliteit van de locatie, namelijk het uitzicht over het landschap richting de Geul. Door verschuiving van het bouwvlak kan het bouwvolume worden georiënteerd op het zuiden. De oppervlakte van het nieuwe bouwvlak blijft gelijk aan de huidige situatie.
![]() |
Nieuwe situatie perceel met bouwvlak |
![]() |
Nieuwe situatie woning |
2.4 Verkeer En Parkeren
In de huidige situatie loopt de toerit tot de inpandige garage over het kavel van het naastgelegen perceel Kandelgats 30a. Dit is een onwenselijke situatie. In de nieuwe situatie zal er op eigen terrein geparkeerd worden. Door de nieuwe positionering van het huis is er op de noordzijde van het kavel ruimte gecreëerd voor parkeren. Ook kan er een auto worden geparkeerd in een garage, aansluitend aan het hoofdgebouw.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de voornaamste zaken uit het voor het plangebied relevante nationale en provinciale beleid, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de regio en de gemeente.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de structuurvisie worden belangrijke andere accenten geplaatst op het brede gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het betekent voor de ruimtelijke ordening in brede zin een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden en actualisatie van het Nationaal Ruimtelijk Beleid. De SVIR is de 'kapstok' voor uitwerkingen van beleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR heeft als horizon 2040, maar geeft vooral het kader voor de acties en beslissingen die op de korte termijn worden genomen.
Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen en Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen.
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplannen.
Betekenis voor het plangebied
Het planvoornemen voorziet in de sloop van de bestaande woning en de verplaatsing van het bouwvlak waarbinnen een nieuwe woning gerealiseerd kan worden. Gelet op de schaal van het plangebied en de aard van de ontwikkeling (realisatie van één woning) zijn er vanuit de SVIR geen nationale belangen van toepassing. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de SVIR gelden.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro is de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken die in de SVIR zijn geformuleerd en bevat regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming. In het Barro zijn voor het plangebied van dit bestemmingsplan geen specifieke regels opgenomen.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' (verder: de Ladder) is juridisch verankerd in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Ingevolge de Ladder moet een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' in de toelichting gemotiveerd worden met behulp van drie opeenvolgende stappen. De stappen betreffen:
- 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
- 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel 1, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
- 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel 2, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Voor toepassing van de ladder dient allereerst sprake te zijn van een 'stedelijke ontwikkeling'.
Uit de jurisprudentie die is verschenen sinds de inwerkingtreding van de ladder blijkt dat de Afdeling een zekere ondergrens stelt aan ontwikkelingen wanneer het gaat om de beoordeling of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Zo heeft de Afdeling ten aanzien van woningbouwplannen geoordeeld dat de realisatie van 1 woning (AbRvS 14 januari 2014, nr 201308263/2/R4), 4 woningen (AbRvS 27 augustus 2014, nr 201311233/1/R4) of 10 woningen, behoudens samenhang met een groter woningbouwproject (AbRvS 4 maart 2015, nr. ECLI:NL:RVS:2015:653), niet zijn aan te merken als een stedelijke ontwikkeling.
Betekenis voor het plangebied
Uit de diverse uitspraken blijkt dat voor woningbouw de minimum omvang ligt rond de 10 woningen. Het planvoornemen betreft de realisatie van slechts één woning, waarbij de bestaande woning gesloopt wordt en dus het woningaanbod niet groeit. Gelet hierop is het planvoornemen niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de duurzaamheidsladder is dan ook niet noodzakelijk.
3.1.4 Nationaal Landschap Zuid-Limburg
In Nederland zijn 20 gebieden aangewezen als Nationaal Landschap. Door de verstedelijking staat het platteland op sommige plaatsen onder druk. De Nationale Landschappen krijgen daarom extra aandacht vanwege hun belang voor de cultuurhistorie en natuur.
De initiatieflocatie is gelegen in het Nationaal Landschap Zuid Limburg. Dit Nationaal Landschap is een rivierterrassenlandschap, doorsneden door diep ingesneden dalen, waarbij de rotsachtige ondergrond dagzoomt in de steile dalhellingen. Waar de ondergrond ondoorlatend is ontspringen bronnen die vervolgens als bronbeekjes afwateren op de Geul, de Gulp, de Geleenbeek en de Maas. Deze landschappelijke opbouw geeft over een korte afstand een grote afwisseling tussen de weidse, open plateaus en de intieme, besloten dalen. Ze zijn verder voorzien van holle wegen, hoogstamboomgaarden, vakwerkboerderijen, kapelletjes en kruisbeelden.
Vanwege de aanwezigheid van silex (vuursteen) en de vruchtbare grondsoort löss kent Zuid Limburg de langste bewoningsgeschiedenis van Nederland. In het Savelsbos bij Rijckholt en in de zuidelijke helling van het Geuldal bij Valkenburg zijn wereldwijd unieke, 6000 jaar oude vuursteenmijnen te bezoeken. In de omringende steden tonen musea de overblijfselen van de Romeinse nederzettingen.
Betekenis voor het plangebied
Behoud, herstel en duurzaam beheer van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kernkwaliteiten is uitgangspunt. Het projectgebied is gelegen binnen de bebouwde kom van de kern Wijlre. Ter plaatse is geen sprake van belangrijke en te behouden landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kernkwaliteiten. Gezien de ligging van het plangebied en de schaal en het karakter van het planvoornemen, heeft de ontwikkeling geen gevolgen voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg
Op 12 december 2014 is het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) door Provinciale Staten vastgesteld. In het POL2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de basisfilosofie en ook bij de aanpak van de rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met hun lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren. In het POL2014 wordt onderscheid gemaakt in drie regio's. Het plangebied is gelegen in de regio Zuid-Limburg.
Visie Zuid-Limburg
Zuid-Limburg is een heel aantrekkelijke regio om te wonen, te werken en te recreëren. Tegelijkertijd worden deze potenties bedreigd. De gevolgen van de bijzondere grensligging en de demografische ontwikkeling in Limburg spelen namelijk nergens zo sterk als in het zuiden van de provincie. In economisch opzicht is Zuid-Limburg te typeren als een "tussen-regio", tussen de metropoolregio's Randstad, Vlaamse Ruit en Ruhrgebied. Er zijn relatief weinig bereikbare banen binnen de landsgrenzen en daarmee is sprake van een beperkte veerkracht van de regionale en lokale economie. Bovendien kampt Zuid-Limburg met leegstandsproblematiek op het gebied van woningbouw, kantoren, verblijfsrecreatie, bedrijventerreinen en detailhandel: er is van alles teveel, en dat vraagt om een heldere visie en bovenal sturing.
In de integrale gebiedsopgave van Zuid-Limburg staat de komende jaren de economische structuurversterking centraal. Als onderdeel van de Brainport Zuidoost-Nederland is de ambitie om het gebied verder te ontwikkelen als een sterke kennisregio, die in verbinding staat met de kennisregio's Eindhoven, Aken en Leuven/Hasselt. Dit bevordert de bundeling van technologische kennis en de wereldwijde export van de innovatieve producten die hieruit voortkomen, en levert (indirect) ook veel werkgelegenheid op voor de lokale en regionale economie. De gemeente Gulpen-Wittem is gelegen tussen de economische gebieden in het gebied aangeduid als Nationaal Landschap.
Kwaliteit centraal betekent dat men zorgvuldig wil omgaan met de bestaande voorraden: De ruimte (steden en dorpen, natuur, landschap), de voorzieningen (gebouwde omgeving, infrastructuur, vervoersystemen), de natuurlijke hulpbronnen, de milieuruimte en de ondergrond. Dit is onder andere vertaald in het principe dat bij nieuwe ontwikkelingen leegstaande cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen zoveel mogelijk worden benut.
Nationaal Landschap
Het Nationaal Landschap is gelegen binnen de (Euregionale) metropool Luik-Eupen-Aken-Parkstad-Sittard-Genk-Hasselt-Maastricht als onderdeel van het grensoverschrijdende Drielandenpark. Het is een uitloopgebied van de steden waarvan de "quality of life" belangrijk is voor het Zuid-Limburgse leef- en vestigingsklimaat. Het gebied kent een hoge dichtheid aan cultuurhistorisch erfgoed waaronder veel monumenten.
Zonering Limburg
Het plangebied aan de Valkenburgerweg 30 is voor wat betreft de zonering in het POL2014 gelegen in de 'Bronsgroene landschapszone'.
![]() |
Ligging plangebied in POL2014 Zonering |
De zone 'bronsgroene landschapzone' betreft beekdalen en gebieden met steilere hellingen met een grotere variatie aan functies. Deze zone is in hoge mate bepalend voor het beeld van het Limburgs landschap.
Binnen de zone ligt het accent op de kwaliteit en het functioneren van het regionaal watersysteem, de ontwikkeling van landbouw in balans met de omgeving, het versterken van kernkwaliteiten landschap en cultuurhistorie, en recreatief medegebruik.
Wonen en leefomgeving
De ambitie van de provincie Limburg is een voortreffelijk woon- en leefklimaat, waar mensen zich prettig voelen.
Kwantitatief ligt er een aanzienlijke opgave om ervoor te zorgen dat de woningmarkt aansluit bij de demografische ontwikkeling. De groei eindigt, maar niet in de hele provincie gelijktijdig en op dezelfde manier: de top in de woningbehoefte wordt naar verwachting in Midden- en Noord-Limburg bereikt rond 2028 respectievelijk 2030, terwijl de totale behoefte in Zuid-Limburg vanaf 2017 al daalt, wat in delen van het gebied nu al volop waarneembaar is.
De kwalitatieve opgave is mogelijk nog uitdagender. Die vraagt om een omslag in denken. Allereerst gaat het daarbij om het toekomstbestendig houden en maken van de bestaande woningvoorraad. Maatschappelijke trends (inclusief demografische) leveren een vraag op naar andere woningen dan de voorraad nu biedt. Bijvoorbeeld meer vraag naar woningen voor eenpersoonshuishoudens, in plaats van de gezinswoningen, meer vraag naar aanpasbare en levensloopbestendige woningen en naar energiezuinige woningen.
Deze kwalitatieve opgave moet, gezien de afnemende kwantitatieve vraag, vooral gerealiseerd worden in de bestaande woningvoorraad, waarbij nieuwbouw (in de vorm van uitbreiding dan wel vervanging) vooral moet worden ingezet om te voorzien in de vraag naar datgene waaraan ook op langere termijn het meest behoefte bestaat.
Betekenis voor het plangebied
Het planvoornemen betreft de sloop van een bestaande woning en de bouw van een nieuwe woning binnen hetzelfde perceel. Met het planvoornemen blijft het woningaantal per saldo gelijk, waarmee het totale woningaanbod binnen de gemeente Gulpen-Wittem ongewijzigd blijft en wordt zodoende aangesloten bij het POL2014.
3.2.2 Omgevingsverordening Limburg
De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden en bevat de juridische doorwerking van het omgevingsbeleid als vastgelegd in het POL. In 2014 is de Omgevingsverordening gewijzigd vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk "Ruimte" aan de Omgevingsverordening werd toegevoegd. Dat hoofdstuk "Ruimte" is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. In verband met de borging van de regionale uitwerkingen van de diverse beleidsthema's van POL2014, heeft van 4 mei tot en met 31 mei 2016 een ontwerp-Wijzigingsverordening van de Omgevingsverordening ter inzage gelegen (zie 3.2.3).
Het POL 2014 zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. In de omgevingsverordening komt dit tot uiting in de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2). Daarin wordt gesteld dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Daarbij worden tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen, zoals bedoeld in artikel 2.2.3 van de omgevingsverordening onderzocht. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop hieraan invulling is gegeven.
Betekenis voor het plangebied
Het plangebied is gelegen binnen de aanduiding 'Wonen Zuid-Limburg'. Dit houdt in dat er geen nieuwe woningen aan de bestaande woningvoorraad mogen worden toegevoegd. Onderhavig plan voldoet hieraan, doordat de bestaande woning wordt gesloopt en wordt vervangen door de nieuwe woning.
3.2.3 Ontwerp-wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014
De omgevingsverordening Limburg wordt op onderdelen aangepast. Die onderdelen worden geregeld via een Wijzigingsverordening van de omgevingsverordening Limburg 2014. De ontwerp-Wijzigingsverordening heeft tot 31 mei 2016 ter inzage gelegen en is op 11 november 2016 door Provinciale Staten vastgesteld.
Met de ontwerp-Wijzigingsverordening wordt onder andere beoogd om de doorwerking van de ondertekende bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor onder andere Zuid-Limburg te borgen door middel van voorzorgsbepalingen. Ook zijn nog enkele andere aanpassingen doorgevoerd. Deze aanpassingen betreffen onder meer het onder het toepassingsbereik van de Omgevingsverordening brengen van de zogenaamde kruimelgevallen en een vernieuwde regeling voor tijdelijke huisvesting van short-stay arbeidsmigranten op recreatieterreinen.
Betekenis voor het plangebied
Onderhavig planvoornemen voorziet in de sloop én bouw van één woning, wat geen invloed zal uitoefenen op de bestaande woningvoorraad. De provinciale belangen worden niet geschaad.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Bestuursovereenkomst Regionale afspraken Zuid-Limburg
In de Bestuursovereenkomst regionale afspraken Zuid-Limburg zijn afspraken vastgelegd tussen de colleges van burgemeester en wethouders van de achttien Zuid-Limburgse gemeenten en het college van Gedeputeerde Staten van Limburg over de regionale uitwerking van POL2014 voor Zuid-Limburg, over het Nationaal Landschap als geheel en over de thema's wonen, detailhandel, kantoren, bedrijventerreinen, energie, landschap, land- en tuinbouw en vrijetijdseconomie.
Ten aanzien van het thema wonen zijn in de bestuursovereenkomst specifieke afspraken gemaakt. De vaststelling van de Regionale Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (hierna SVWZL) heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2016. In paragraaf 3.3.2 wordt nader ingegaan op de SVWZL.
Om te borgen dat er geen bestemmingsplannen worden vastgesteld die in strijd zijn met de gemaakte afspraken, heeft de provincie voorzorgbepalingen opgenomen in het hoofdstuk ruimte van de omgevingsverordening Limburg (zie paragrafen 3.2.2 en 3.2.3).
Betekenis voor het plangebied
Op grond van de geldende verordening betreft de realisatie van een nieuwe woning nog een gemeentelijke afweging. Derhalve past het planvoornemen binnen de geldende kaders c.q. afspraken.
3.3.2 Regionale structuurvisie wonen Zuid-Limburg
De regionale Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (hierna SVWZL) is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de 18 Zuid-Limburgse gemeenten waaronder Gulpen-Wittem. De SVWZL is opgesteld vanuit het besef dat ruimtelijke plannen in de ene gemeente, direct invloed kunnen hebben op een andere gemeente. Ook erkennen gemeenten met deze gemeenschappelijke aanpak, dat onderlinge concurrentie, zeker met de huidige bevolkingsontwikkeling en de ambities die Zuid-Limburg als kennisregio heeft, leidt tot negatieve effecten die uiteindelijk ten koste gaan van de kracht van de regio. Een overschot aan woningen is niet in het gezamenlijke belang, want dat kan negatieve gevolgen hebben voor de bestaande woningvoorraad, met alle gevolgen van dien voor leefbaarheid, doorstroming en betaalbaarheid. Doel van deze visie is het creëren van een excellent woon- en leefklimaat in Zuid-Limburg door een goed functionerende woningmarkt met aantrekkelijke, elkaar aanvullende woonmilieus. Dit is een voorwaarde voor het benutten van de economische potentie van de regio, een ambitie die Zuid-Limburg hoog in het vaandel heeft staan.
In de SVWZL staat de transformatieopgave centraal, dat wil zeggen de totale woningbehoefte op basis van het aantal huishoudens, rekening houdend met de huidige woningvoorraad en de leegstand. De transformatieopgave per gemeente staat centraal in de ontwikkeling van de woningvoorraad. Om de gewenste kwantitatieve omvang van de woningvoorraad te bepalen wordt de transformatieopgave per gemeente uit de Woonmonitor gebruikt als de kwantitatieve koersbepalende opgave om te komen tot een gezonde woningmarkt met voldoende marktspanning. De transformatieopgave wordt bepaald door de combinatie van de leegstand in de woningvoorraad (minus een gezonde frictieleegstand van 2%) en de huishoudensontwikkeling. De transformatieopgave per gemeente wordt tweejaarlijks vastgesteld. De transformatieopgave is een koersbepalende opgave voor de ontwikkeling van de woningvoorraad. De transformatieopgave wordt vastgesteld per gemeente en is beleidsneutraal. Het betreft daarmee geen afdwingbare bouw-of sloopopgave.
Met de SVWZL wordt tegemoet gekomen aan de behoefte aan duidelijkheid en sturing door kwalitatieve en kwantitatieve kaders te stellen (top-down), waardoor ruimte ontstaat voor goede (bottom-up) initiatieven die de gewenste transformatie van de woningmarkt een impuls geven en iets toevoegen aan de woningmarkt dat er nog niet is.
De SVWZL bevat een driedelige opgave voor gemeenten, namelijk het verdunnen van de bestaande voorraad waar sprake is van een overschot, het terugdringen van de ongewenste planvoorraad tot het niveau van de transformatieopgave en het toevoegen van woonproducten waar een tekort van is, passend binnen de uitgangspunten van de SVWZL. Echter, deze drie opgaven kunnen niet altijd één op één in de tijd gelijk lopen.
Één van de beleidsafspraken die zijn gemaakt om invulling te geven aan de driedelige opgave is: dat (VI) op een uniforme wijze wordt afgewogen of een kwalitatief goed nieuw woningbouwinitiatief aan de woningmarktprogramering kan worden toegevoegd. Nieuwe woningbouwinitiatieven moeten worden gecompenseerd. Hierbij kan in volgorde gebruik worden gemaakt van:
- a. Compenseren met direct gekoppelde sloop of onttrekking;
- b. Elke nieuw toe te voegen woning wordt financieel gecompenseerd door middel van een op Zuid-Limburgs niveau uitwerkte uniforme financiële compensatieregeling, waarvan de middelen in een sub regionaal op te zetten sloopfonds vloeien;
- c. De gemeente neemt de sloopverplichting over en voert deze binnen de raadstermijn uit, waarbinnen dit besluit is genomen;
- d. Door middel van het schrappen van reeds bestaande harde plancapaciteit in de regionale woningmarktprogrammering. Hiervan mag ¼ deel gezet worden als compensatie voor het nieuwe woningbouwinitiatief. In het geval van een woningbouwinitiatief in een monument of beeldbepalend pand kan volstaan worden met een één op één compensatie.
Onderhavig planvoornemen sluit aan op A: Compenseren met direct gekoppelde onttrekking. Op de locatie van het planvoornemen wordt namelijk een reeds bestaande woning gesloopt, waarna op een andere locatie binnen hetzelfde perceel een nieuwe woning wordt gebouwd.
Maastricht Heuvelland
Het plangebied is gelegen in de subregio Maastricht-Heuvelland waar al geruime tijd wordt samengewerkt op het gebied van wonen. Door de jaren heen zijn verschillende regionale woonvisies ontwikkeld, waarin afspraken zijn gemaakt over kwaliteit en kwantiteit van de te bouwen woningen.
In 2012 is de ‘Regionale woonvisie Maastricht en Mergelland’ door de gemeenteraden van alle zes regiogemeenten (Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Maastricht, Meerssen, Vaals en Valkenburg aan de Geul) vastgesteld. Daaruit kwam naar voren, dat de noodzaak tot het toevoegen van woningen tot en met 2014 zeer beperkt en na 2015 zelfs negatief is. Het betreft een beleidskader met een looptijd tot en met 2015, met een doorkijk naar 2020. Gelet op de huidige ontwikkelingen is er een nieuwe (structuur)visie en actueel woningmarktbeleid nodig. Deze krijgen nu vorm via de SVWZL waarin nietvrijblijvende beleidsafspraken op Zuid-Limburgs niveau worden gemaakt. De provinciale Omgevingsverordening zal daarbij als provinciale ‘stok achter de deur’ fungeren.
Gelet op het vastgesteld POL 2014 is dit het moment om te komen tot een subregionale woningmarktprogrammering om op subregionaal niveau uitwerking te geven aan de SVWZL. Deze subregionale programmering kent als kader de uitgangspunten van het POL 2014 en de SVWZL en zal regelmatig worden geactualiseerd en bijgesteld.
Betekenis voor het plangebied
Aangezien er een bestaande woning wordt gesloopt en een nieuwe woning hiervoor in de plaats wordt gebouwd, sluit het planvoornemen aan op de SVWZL. Bovendien wordt deze ontwikkeling op basis van de ladder voor duurzame verstedelijking niet gezien als stedelijke ontwikkeling.
3.3.3 Intergemeentelijke structuurvisie Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg aan de Geul
De gemeente Gulpen-Wittem heeft de Intergemeentelijke Structuurvisie Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg aan de Geul vastgesteld (27 februari 2012). In de intergemeentelijke structuurvisie worden de strategische keuzes aangaande de ruimtelijke ontwikkeling binnen het grondgebied voor de lange termijn vastgelegd. De gemeenten Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg aan de Geul hebben ervoor gekozen deze structuurvisie samen op te stellen. Het grondgebied van de gemeenten vormt een belangrijk deel van het stroomgebied van de Geul binnen het Heuvelland van Zuid-Limburg. Ondanks de verschillen die er zijn tussen de gemeenten, is er door deze ligging ook sprake van veel overeenkomsten. Het biedt daarom voordelen om een gezamenlijk beleidskader te hebben, waarin de hoofdlijnen van het ruimtelijke beleid voor de drie gemeenten is vastgelegd en dit beleid op elkaar is afgestemd.
De hoofddoelstelling van de structuurvisie is het geven van een integrale visie voor het grondgebied van de drie gemeenten. Hierin komt op hoofdlijnen de samenhang tussen de (ruimtelijke) aspecten van sectoraal beleid, zoals recreatie en toerisme, economie, volkshuisvesting, natuur, landbouw en mobiliteit tot uiting. De structuurvisie is daarmee een belangrijk kader voor de afweging rondom concrete ruimtelijke beslissingen over de gewenste ontwikkelingsmogelijkheden voor de kernen. Leefbaarheid, kwaliteit en duurzaamheid gericht op de lange termijn zijn hierbij kernbegrippen.
![]() |
Uitsnede Intergemeentelijke structuurvisie |
Op de bijbehorende beleidskaart valt het plangebied net binnen de hoofdzonering "Bebouwingskernen". Onderhavig initiatief wordt dus gerealiseerd binnen de bebouwingskern van Wijlre.
De Intergemeentelijke structuurvisie benadrukt het belang om nieuwe ontwikkelingen (bouwplannen en functiewijzigingen) niet sec te beoordelen, maar met name op de impact op en de passendheid binnen de omgeving (straatbeeld en/of het stedenbouwkundig patroon). Aandachtspunten zijn:
- herstel en ontwikkeling van doorlopende groenstructuren (waaronder beken en beekdalen) binnen en buiten de kern;
- herstel van en respect voor zichtlijnen naar historische gebouwen en naar het landschap;
- gebruik maken van de landschappelijke gegevenheden als het terreinreliëf, het watersysteem, en de diverse waardevolle landschapselementen als ontwerpopgave;
- aansluiten bij en gebruikmaken van de historisch gegroeide stedenbouwkundige structuur;
- afstemming van nieuwbouw op het architectuurbeeld van de kern;
- creëren van goede overgangen tussen nieuwbouw in kernrand en het buitengebied.
In de historische delen van de kernen vragen deze aandachtspunten om een voorzichtige aanpak bij nieuwbouw en functieverandering. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt een karaktervolle en gebiedseigen ruimtelijke vormgeving en materiaalgebruik nagestreefd in relatie tot een goed ingerichte en daarbij aansluitende openbare ruimte. Binnen deze kaders hebben de gemeenten een zekere vrijheid om lokale afwegingen te maken.
Betekenis voor het plangebied
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een historisch gegroeide kern, maar is wel gelegen aan de kernrand. In deze zone zijn incidenteel nieuwe woningen toegestaan, waar uitbreiding van de kernen niet gewenst is. Van belang is dat dit wordt nageleefd ter verbetering en verfraaiing en afronding van de kern (ruimtelijke kwaliteitsverbetering). Het gaat hierbij maar om één of enkele woningen en alleen mits passend binnen de woningbouwprogrammering op basis van de regionale woonvisie. Het planvoornemen is derhalve niet in strijd met de intergemeentelijke structuurvisie.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Woonplan 2010-2020
De gemeente Gulpen-Wittem wil dat de mensen kunnen wonen in de woning van hun keuze, in de kern van hun keuze, in een omgeving van hun keuze, tegen een betaalbare prijs (koop of huur), in leefbare kernen, met behoud van welvaart en welzijn. De verwachting is dat er over 20 jaar minder huishoudens zijn terwijl er nu al te veel woningen zijn om het aantal huishoudens in onder te brengen. Dit betekent dat in de toekomst ieder nieuw huis er straks een te veel is.
Betekenis voor het plangebied
Het planvoornemen voorziet in de sloop van een bestaande woning en de bouw van een nieuwe woning op hetzelfde perceel. Hiermee wordt het woningaanbod niet vergroot en blijft de bestaande woningvoorraad in tact.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk zal aandacht worden besteed aan de omgevingsaspecten die een rol kunnen spelen binnen dit bestemmingsplan. Milieu-aspecten zoals luchtkwaliteit, geluidshinder, bodem- en grondwaterkwaliteit zullen besproken worden en indien nodig bijbehorende onderzoeken. Wat betreft water gerelateerde aspecten zal indien nodig een watertoets plaatsvinden en relevante aspecten voor het planvoornemen zullen worden beschreven. Verder komt zowel archeologie en cultuurhistorie als flora en fauna aan de orde, zodat alle omgevingsaspecten behandeld zullen zijn.
4.2 Bodem
Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in ruimtelijk plan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. Het is een taak van de gemeenten om erop toe te zien dat het verontreinigen van gronden door activiteiten voorkomen wordt. Daar waar in het verleden een verontreiniging is ontstaan van de bodem of het grondwater zullen stappen genomen moeten worden ter bescherming van de volksgezondheid. In principe moet bij elke bouwmogelijkheid die mogelijk wordt gemaakt, inzicht geboden worden in de kwaliteit van de bodem.
In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet. Dit betekent dat het aspect bodemkwaliteit voor vrijwel alle nieuwe ontwikkelingen, die met ruimtelijke plannen mogelijk worden gemaakt, onderzocht moet worden.
In dat kader is een verkennend bodemonderzoek (Econsultancy, rapportnummer 6053.001, d.d. 6 juni 2018) uitgevoerd ter plaatse van het plangebied te Gulpen Wittem. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 1.
De aanleiding voor het verkennend bodemonderzoek is de nieuwbouw op de locatie. Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de huidige kwaliteit van de bodem, dat wil zeggen de kwaliteit van de grond en het grondwater. Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd volgens het onderzoeksprotocol NEN 5740. Het vooronderzoek is uitgevoerd volgens het onderzoeksprotocol NEN 5725.
4.2.1 Verkennend bodemonderzoek (Econsultancy)
Voorafgaand aan het verkennend bodemonderzoek is een vooronderzoek uitgevoerd. Hierbij is informatie verzameld op het zogenaamde standaardniveau uit de norm NEN 5725, waarbij de volgende archieven zijn geraadpleegd:
- Gemeentelijk archief bodemonderzoeksgegevens;
- Gemeentelijk archief vergunningen bedrijfsactiviteiten en -inrichtingen;
- Gemeentelijk archief (brandstof-)opslagtanks;
- Geowetenschappelijke gegevens;
- Internet (verschillende bronnen).
Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd, dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie voor een "verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming, niet lijnvormig" (VED-HE-NL).
De bovengrond bestaat voornamelijk uit zwak humeus, zwak grindig, zwak tot sterk mergelhoudend, sterk zandig leem. De leemhoudende laag is plaatselijk zwak veenhoudend en zwak oerhoudend. De bovengrond bestaat plaatselijk uit uiterst zandig, fijn tot zeer grof grind. De ondergrond bestaat uit zwak grindig, matig veenhoudend, zwak oerhoudend, zwak mergelhoudend zwak tot uiterst zandig leem. Zeer plaatselijk bestaat de ondergrond uit uiterst siltig, matig mergelhoudend, zwak zandig veen.
De bovengrond is plaatselijk licht verontreinig met cadmium, lood, minerale olie, PCB en PAK. De ondergrond is licht verontreinigd met cadmium, lood en zink. Na uitsplitsing van mengmonster MM1 (bovengrond) zijn lichte verontreinigingen met zink geconstateerd en ter plaatse van boorpunt A02 (zie overzichttekening) is het bodemtraject 0,0-0,5 m -mv sterk verontreinigd met zink. De lichte verontreinigingen zijn hoogstwaarschijnlijk deels te relateren aan de regionale voorkomende verhoogde gehalten aan zware metalen, PCB en minerale olie. Voor de overige verontreinigingen heeft Econsultancy vooralsnog geen verklaring.
![]() |
Overzichtstekening locatie met boorpunten |
Het grondwater is licht verontreinigd met barium. De lichte verontreiniging is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan de regionale voorkomende gehalten aan metalen in het grondwater in Limburg.
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "verdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd. Gelet op de aard en mate van de sterke verontreiniging met zink, bestaat conform de Wet bodembescherming aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek. Econsultancy adviseert derhalve de sterke zinkverontreiniging ter plaatse van boorpunt A02 nader te onderzoeken.
Derhalve is een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd (Geonius, MA180650.R01.v1.0, d.d. 5 december 2018) welke is bijgevoegd als Bijlage 2.
4.2.2 Aanvullend bodemonderzoek (Geonius)
Vooronderzoek, onderzoekshypothese en –strategie
Het bodemonderzoek heeft betrekking op het terrein rondom de reeds uitgevoerde boring A02 (onderzoek Econsultancy) en de nieuwbouwcontour. De bodem ter plaatse van de nieuwbouwcontour is onderzocht volgens de onderzoeksstrategie voor een "verdachte locatie, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeelde verontreiniging op schaal van monsterneming" (VED-HE), gezien de aangetroffen verontreinigingen uit eerder onderzoek op de onderzoekslocatie.
Ter plaatse van boring A02 (onderzoek Econsultancy, 6053.001, d.d. 6 juni 2018) zijn aanvullende boringen gemaakt (tot 1,0 m-mv) om de sterke verontreiniging met zink zowel horizontaal als verticaal in te kaderen. Op aangeven van de gemeente Gulpen]Wittem en de opdrachtgever zijn aanvullende boringen geplaatst ter plaatse van de geplande nieuwbouw om te bepalen of de aangetroffen zinkverontreiniging zich verspreid heeft tot binnen de nieuwbouwcontour.
![]() |
Situatietekening aanvullend bodemonderzoek |
Terreininspectie/locatiebezoek asbest
Op 7 november 2018 is door de heer L. Idili een terreininspectie asbest uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat de huidige locatie deels verhard is met tegels en deels begroeid is met vegetatie (gras). Het huidige bodemgebruik op de locatie is wonen met tuin. Verder zijn geen verdachte deellocaties aangetroffen op de locatie. Tijdens de terreininspectie is het gehele terrein visueel beoordeeld op de aanwezigheid van asbestverdachte materialen. Deze zijn op onderhavige onderzoekslocatie waargenomen in de vorm van asbestverdachte golfplaten op het dak van het huidige woonhuis. De golfplaten verkeren in ongebroken staat waardoor er geen aanleiding bestaat tot een verontreiniging met asbest in bodem.
Asbest in bodem
Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek blijkt dat voor de onderzoekslocatie met betrekking tot asbest in bodem de hypothese “onverdacht” van toepassing is. Voor deze hypothese zijn geen belastende bronnen/activiteiten voor asbest in bodem te verwachten op basis van het vooronderzoek. Conform de NEN 5707 is in dit geval een onderzoek naar asbest in bodem niet per definitie noodzakelijk. Om een verkennend onderzoek naar asbest in bodem achterwege te kunnen laten, moet, in aanvulling op het locatiebezoek tijdens het vooronderzoek, in dat geval echter ook een visuele inspectie van het maaiveld conform BRL SIKB 2000 en het daarbij behorende protocol 2018, alsmede een visuele beoordeling van uit tijdens het verkennend bodemonderzoek uitgekomen grond worden uitgevoerd, waarbij geen asbestverdachte materialen (plaatjes, buis etc.) of bodemvreemde bijmengingen die worden geassocieerd met een mogelijke verontreiniging met asbest (puin, resten baksteen etc.) worden waargenomen. In dat geval wordt voor de locatie de hypothese “onverdacht” gesteld en is aanvullend onderzoek conform NEN 5707 niet noodzakelijk.
Tijdens de veldwerkzaamheden zijn het maaiveld en de opgeboorde grond beoordeeld op de eventuele aanwezigheid van asbest, ter onderbouwing van de hypothese niet verdacht voor asbest.
Conclusies
Na uitvoering van het aanvullend bodemonderzoek blijkt het volgende.
- De bovengrond (0.0-5 m-mv) ter plaatse van de geplande nieuwbouw is niet tot licht verontreinigd met cadmium, lood, nikkel, zink, PAK en PCB;
- De ondergrond (0,5-2,0 m-mv) ter plaatse van de geplande nieuwbouw is sterk verontreinigd met PCB en licht verontreinigd met cadmium en zink. Na uitsplitsing van de individuele monsters blijkt dat ter plaatse van boring 007 in de laag 0,5-1,0 m-mv een sterke verontreiniging met PCB is aangetroffen. Daarnaast zijn 4 aanvullende boringen (007B t/m 007E) geplaatst om de PCB-verontreiniging horizontaal in te perken. In de laag 0,0-0,5 m-mv (mengmonster BG1 en BG2) en 1,0-1,5 m-mv is maximaal een lichte verontreiniging met PCB aangetroffen, waarmee de verontreiniging in verticale zin is afgeperkt. Geconcludeerd kan worden dat hier geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De verontreiniging is vermoedelijk ontstaan voor 1987. Blijkbaar is sprake van een lokale spot met een sterk verhoogd PCB.gehalte. De omvang wordt geschat op ca. 8,5 (vaste) m³ (17 m² * 0,5 m);
- Uit de analyseresultaten van de inkaderende boringen rondom boring A02 uit het onderzoek van Econsultancy blijkt dat de bodem ter plaatse van boringen 001, 003 en 005 (laag: 0,0-0,5 m-mv) sterk verontreinigd is met zink. De sterke verontreiniging verspreid zich niet tot in de ondergrond (> 0,5 m-mv) of tot in de nieuwbouwcontour. Geconcludeerd kan worden dat hier geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De verontreiniging is vermoedelijk ontstaan voor 1987. Blijkbaar is sprake van een lokale spot met een sterk verhoogd zink-gehalte. De omvang ter plaatse van het perceel wordt geschat op ca. 18 (vaste) m³ (36 m² * 0,5 m). De verontreiniging is perceelsoverschrijdend, verwacht wordt echter dat de totale omvang van de verontreiniging niet groter is dan 25 m³;
- Na de indicatieve toetsing aan het Besluit en de Regeling Bodemkwaliteit varieert de kwaliteit van "industrie" tot "niet toepasbaar";
- Op basis van de vastgestelde bodemkwaliteit dient de hypothese "verdacht" te worden aanvaard;
- Gezien slechts een beperkte visuele inspectie van het maaiveld heeft kunnen plaatsvinden, kan de hypothese "asbest onverdacht" formeel gezien niet worden bevestigd. In aanvulling op de NEN 5707 is, tijdens het uitvoeren van de veldwerkzaamheden, tevens de uitkomende grond visueel beoordeeld op asbestverdachte materialen, danwel verdachte bijmengingen die kunnen duiden op de aanwezigheid van asbest. Deze zijn op onderhavige locatie waargenomen in de vorm van bijmengingen aan baksteenpuin (gradatie sporen). Zoals reeds vermeld in het eerder uitgevoerde onderzoek (Econsultancy) en op aangeven van de RUD (Zuid-Limburg) is baksteen uitgesloten van verdachtheid op het voorkomen van asbest. Derhalve wordt een verkennend onderzoek naar asbest in de bodem niet noodzakelijk geacht.
Het aanvullend bodemonderzoek is beoordeeld door de Regionale Uitvoeringsdienst Zuid-Limburg en op 17 december 2018 akkoord bevonden. Deze beoordeling is bijgevoegd als Bijlage 3.
4.2.3 Betekenis voor het plangebied
Er is een zinkspot in de bovengrond en een PCB-spot in de ondergrond aangetoond. Beide betreffen geen geval van een ernstige bodemverontreiniging. D.w.z. dat verwijdering niet verplicht is volgens de Wet bodembescherming.
Wel wordt geadviseerd om een Plan van Aanpak op te stellen met als doel de aangetroffen sterke verontreinigingen met zink en PCB te verwijderen, na sloop van de woning en voordat de locatie wordt heringericht. Dit plan aanpak kan worden ingediend bij gemeente Gulpen-Wittem ter beoordeling. Tijdens graafwerkzaamheden dienen de vrijkomende materialen per kwaliteitsklasse separaat te worden ontgraven en afgevoerd.
Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.
Daarnaast dient opgemerkt te worden dat het aanvullend onderzoek enkel een indicatie geeft van de kwaliteit van de vrijkomende grond en niet is uitgevoerd om de definitieve hergebruikmogelijkheden van de grond te bepalen. Hiervoor is een onderzoek conform het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) noodzakelijk.
De bodemkwaliteit vormt op basis van de uitgevoerde onderzoeken geen belemmering voor het planvoornemen.
4.3 Luchtkwaliteit
In de Wet luchtkwaliteit zijn de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen als onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) beschreven. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
- een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Hoofdstuk 5 van de Wm maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL.
Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
- woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
Op basis van de ‘Regeling niet in betekende mate bijdragen‘ en de meest recente juridische inzichten wordt ervan uitgegaan dat het plan niet in betekende mate bijdraagt aan de concentraties. Het aantal woningen blijft namelijk gelijk aan de huidige situatie doordat de bestaande woning wordt gesloopt en vervangen door een nieuwe woning. Het planvoornemen hoeft dan ook niet getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.
Betekenis voor het plangebied
Vanuit luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor het planvoornemen.
4.4 Geluidhinder
Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (verder: Wgh) van toepassing. De Wgh biedt geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, bescherming tegen geluidhinder van geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegen, industrie en luchtvaart. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in (geluid)zones. Een zone rond een industrieterrein moet tezamen met het bestemmingsplan dat de vestiging van geluidszoneringsplichtige bedrijven mogelijk maakt worden vastgesteld op basis van een akoestisch onderzoek. Het industrieterrein zelf maakt geen deel uit van de zone. De zones langs wegen en spoorwegen volgen uit de Wet geluidhinder in samenhang met het Besluit geluidhinder en de Regeling Zonekaart spoorwegen.
De zonering betreft een afstand, uitgaande van een geluidsbron, waarbinnen het normenstelsel uit de Wgh van toepassing is. Deze normen mogen niet verward worden met de normen die gelden in geval van een milieuvergunning. Hiervoor gelden andere normen en procedures, welke niet vergelijkbaar zijn met het normenstelsel uit de Wgh. Op grond van de Wgh gelden grenswaarden op basis waarvan de bouw van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone wordt beperkt of wordt verboden. Wegverkeerslawaai, spoorweglawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai kennen ieder afzonderlijke normen. Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een spoorlijn of de geluidzone van een gezoneerd bedrijventerrein. De aspecten railverkeerslawaai en industrielawaai zijn derhalve niet aan de orde.
In de Wgh is bepaald dat elke weg een geluidszone heeft, met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u voor geldt. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidsgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen. De Wet geluidhinder is van toepassing omdat het planvoornemen een geluidgevoelige ontwikkeling betreft waarbij de nabijgelegen wegen Valkenburgerweg (N595) en Kandelsgats 50 km/u wegen zijn en zodoende als zoneplichtig aangemerkt kunnen worden. Het plangebied is gelegen binnen deze zone (200 meter).
In dat kader heeft een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (Econsultancy, rapportnummer 3145.001, 12 december 2016) plaatsgevonden. Het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is bijgevoegd als Bijlage 4.
4.4.1 Onderzoek
Bij de projectie van een nieuwe geluidgevoelige bestemming binnen de zone van een weg is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai noodzakelijk. De geluidgevoelige bestemming is gelegen in de geluidszone van de Valkenburgerweg (N595) en de Kandelsgats. In het onderzoek wordt de geluidbelasting op de geluidgevoelige bestemming inzichtelijk gemaakt en beoordeeld op basis van het toetsingskader. Het toetsingskader wordt voor het akoestisch onderzoek gevormd door de Wet geluidhinder. Het bevoegd gezag, het college van burgemeester en wethouders, heeft geen geluidbeleid opgesteld voor wegverkeerslawaai.
Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is uitgevoerd door Econsultancy. Hieruit is gebleken dat de geluidsbelastingen ten gevolge van de Valkenburgerweg en de Kandelsgats de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB niet overschrijden. Voor de realisatie van de woning en de wijziging van het bestemmingsplan gelden dan ook geen akoestische beperkingen.
Samenvatting toetsingskader nieuwe woning
In het akoestisch onderzoek wordt de geluidsbelasting op de toekomstige geluidgevoelige bestemming inzichtelijk gemaakt en getoetst. Voor het plangebied is reeds een begrenzing van het bouwvlak vastgesteld. Voor de relevante zijden van het bouwvlak zijn toetspunten ten behoeve van maximaal 3 bouwlagen gemodelleerd (in het plan zijn vooralsnog maar 2 bouwlagen voorzien). De berekeningen zijn verricht aan de hand van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 en met behulp van het programma Geomilieu, versie 4.10.
De geluidsbelastingen ten gevolge van de Valkenburgerweg en de Kandelsgats overschrijden de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB niet. Voor de realisatie van de woning en de wijziging van het bestemmingsplan gelden geen akoestische beperkingen.
Betekenis voor het plangebied
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
4.5 Bedrijven En Milieuzonering
In de publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) is een lijst met indicatieve richtafstanden opgenomen voor milieubelastende bedrijfsactiviteiten ten opzichte van gevoelige bestemmingen. De bedrijfsactiviteiten worden aan de hand van een milieucategorie verbonden met een maximale (indicatieve) hinderafstand.
Deze afstand (zonering) wordt bepaald door enerzijds de aard van het bedrijf en anderzijds door het karakter van zijn omgeving. De richtafstanden zijn niet wettelijk voorgeschreven en gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven en zijn geschreven voor nieuwe situaties. Indien bekend is welke activiteiten concreet beoogd worden, dan kan gemotiveerd worden afgeweken van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van richtafstanden). Voor bestaande bedrijven geldt allereerst de geldende omgevingsvergunning of de richtlijnen uit de geldende AMvB.
In de omgeving van het plangebied zijn geen milieubelastende bedrijfsactiviteiten van toepassing die invloed kunnen hebben op de te realiseren woning.
Betekenis voor het plangebied
De bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
4.6 Geurhinder
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. Bij de 'omgekeerde werking' gaat het om de vraag of ter plaatse van voor geurgevoelige objecten sprake is van en goed woon en/of leefklimaat.
Verder hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van de standaardnormen van de Wgv af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen en vastleggen in een geurverordening, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.
Het planvoornemen maakt geen nieuwe bron van geurhinder mogelijk. Daarnaast zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen bronnen van geurhinder gelegen, welke van invloed zijn op geurgevoelige objecten zoals woningen. Een onderzoek naar de geurhinder is dan ook niet noodzakelijk.
Betekenis voor het plangebied
Het aspect geur vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
4.7 Externe Veiligheid
Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege: het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, wateren spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens. Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden.
Het beleid is onder andere verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) en verder uitgewerkt / toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid opgenomen in de zogenaamde 'Wet Basisnet',. Deze bestaat uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet.
In het externe veiligheidsbeleid staan twee doelen centraal: de bescherming van individuen tegen de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk en de bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een ramp met een groter aantal slachtoffers, respectievelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit.
Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico is geen norm gesteld. Uit het vigerende beleid, zoals onder andere vastgelegd in het Bevi, geldt een verantwoordingsplicht. Iedere verandering (af- of toename) van het groepsrisico moet inzichtelijk worden gemaakt en worden voorzien van een onderbouwing (verantwoording groepsrisico).
![]() |
Uitsnede risicokaart |
Op basis van de risicokaart kan worden geconcludeerd dat er geen gevaarlijke inrichtingen nabij het plangebied gelegen zijn. Er is nabij het plangebied (op ca 70 meter) wel een tankstation gelegen, echter wordt hier geen lpg verkocht waardoor het niet van invloed is in het kader van externe veiligheid. Over de N595 vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats, hierbij bedraagt het plaatsgebonden risico 0 meter en ook het groepsrisico vormt geen belemmering. Verder komen er geen buisleidingen voor in de directe omgeving van het plangebied. Het aspect externe veiligheid dient derhalve niet nader onderzocht te worden.
Betekenis voor het plangebied
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
4.8 Kabels En Leidingen
Binnen het projectgebied zijn geen kabels of leidingen gelegen die planologische bescherming behoeven of een belemmering vormen voor onderhavig initiatief.
4.9 Water
4.9.1 Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan heeft de status van een structuurvisie en is opgesteld voor de planperiode 2016-2021. Het Nationaal Waterplan is in december 2015 door de ministerraad vastgesteld. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
- Nederland blijft de veiligste delta in de wereld.
- Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater.
- Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
- Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement.
- Nederlanders leven waterbewust.
Het rijk streeft dus naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.
Gemeenten en provincies wordt gevraagd het generieke beleid zoals vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (ook wel bekend als de AMvB Ruimte) lokaal en regionaal te vertalen en vast te leggen in structuurvisies, bestemmingsplannen en waterplannen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient dan ook rekening te worden gehouden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn, gericht op duurzaam waterbeheer.
4.9.2 Waterwet
In de Waterwet zijn acht oude waterwetten samengebracht: de Wet op de waterhuishouding, de Wet op de waterkering, de Grondwaterwet, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet verontreiniging zeewater, de Wet droogmakerijen en indijkingen (Wet van 14 juli 1904), de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (het zogenaamde 'natte gedeelte'), de Waterstaatswet 1900 en de Waterbodemparagraaf uit de Wet bodembescherming.
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.
De waterschappen krijgen een nieuwe bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten krijgen verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.
4.9.3 Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) en is overgenomen in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
4.9.4 Kaderrichtlijn Water
Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht geworden. De KRW geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een "goede ecologische toestand" (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een "goed ecologisch potentieel" (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.
4.9.5 Provinciaal Waterplan 2016-2021
Het Provinciaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Provinciaal Waterplan Limburg 2009-2015 en een uitwerking van het waterbeleid in het POL2014, noodzakelijk om aan de vereisten van de Kaderrichtlijn Water en de Waterwet te voldoen. Samen met het Nationale Waterplan van het Rijk en het Waterbeheersplan Limburg van de beide Limburgse waterschappen vormt het een onderdeel van het Stroomgebied beheersplan Maas.
In paragraaf 4.9.9 wordt nader ingegaan op de waterhuishouding ter plaatse van het plangebied.
4.9.6 Waterschap Limburg
Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.
Niet alle ruimtelijke plannen behoeven de watertoets te doorlopen. Daartoe heeft het waterschap een stroomschema, met daarbij behorende notitie ondergrens, opgesteld waaruit het toepassingsbereik van de watertoets blijkt. Ook zijn per gemeente waterkaarten opgesteld waaruit de verschillende waterbelangen op een bepaalde locatie zijn af te lezen.
Aan de hand van de ‘digitale watertoets’ kunnen (ruimtelijke) plannen voor advies worden voorgelegd aan het betreffende waterschap. Onderhavige planontwikkeling is gelegen binnen het werkgebied van het Waterschap Limburg.
Het waterschap Limburg is de waterbeheerder in het plangebied en de directe omgeving hiervan. De belangrijkste beleidsuitgangspunten zijn:
- het zorg dragen voor de veiligheid en bescherming tegen overstromingen en wateroverlast;
- de watersysteembenadering: de natuurlijke en samenhangende kringloop tussen atmosfeer, omgeving, bodemsysteem en oppervlaktewateren;
- de waterketenbenadering: de kringloop tussen waterwinning, menselijk gebruik en lozing van water;
- de voorkeursvolgorde: vasthouden, bergen, afvoeren;
- de voorkeursvolgorde: schoonhouden, scheiden, schoonmaken;
- ruimte voor water, waarbij voor maatregelen ruimtelijke oplossingen worden gezocht;
- het meenemen van water als mede ordenend principe in ruimtelijke plannen;
- duurzaam waterbeheer;
- niet afwentelen van problemen in ruimte of tijd: zelf verantwoordelijkheid nemen en anderen aanspreken op hun verantwoordelijkheid.
Ten aanzien van het afkoppelen van hemelwater worden door waterschap Limburg de volgende stappen gehanteerd:
- Circa 10% van het plangebied reserveren voor water;
- Rekening houden met hoogteverschillen in het plangebied en omgeving;
- Uitvoeren van bodem- en infiltratieonderzoek en bepalen grondwaterstand;
- Voorkeursvolgorde waterkwaliteit; schoonhouden, scheiden, zuiveren (geen uitlogende materialen);
- Voorkeursvolgorde waterkwantiteit, vasthouden, bergen, afvoeren;
- Voorkeur voor afkoppelen middels bovengrondse voorziening heeft voorkeur;
- Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren op T=25 (35 mm neerslag in 45 minuten), met een lediging binnen 24 uur;
- Een T=100 beschouwing opnemen, uitgaande van een bui van 45 mm in 30 minuten.
4.9.7 Gemeentelijk Rioleringsplan 2018 - 2022
Het waterbeleid van de gemeente Gulpen - Wittem is opgenomen in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2018 - 2022. Dit rioleringsplan is gezamenlijk en in samenwerking met 5 andere gemeenten, waterschap Limburg, Waterschapsbedrijf Limburg en Waterleiding maatschappij Limburg opgesteld.
Bij extreme neerslag kan niet al het water ondergronds worden verwerkt, omdat daar te weinig capaciteit voor is. Dit betekent dat bij extreme neerslag de extra hoeveelheid neerslag bovengronds moet blijven. Als hemelwater een goede plek krijgt in de leefomgeving, dan zorgt dit voor een verfraaiing van de omgeving en een meer duurzame verwerking van hemelwater. Om dit te bereiken wordt hemelwater waar mogelijk naar omliggend groen geleid. In bermen, buffers en andere gronden kan het hemelwater op een duurzame manier de bodem infiltreren. Voor het verwerken van hemelwater in de leefomgeving wordt onderscheid gemaakt in de geuldalen en hoger gelegen gebieden. In de geuldalen komt veel water samen dat afstroomt van de hellingen. Hierdoor wordt de openbare ruimte zodanig ingericht op het verwerken (vasthouden, bergen en afvoeren) van grotere hoeveelheden water. Bij hoger gelegen gebieden wordt het hemelwater vooral geborgen waarna het vertraagd afstroomt.
4.9.8 Watertoets
Het doel van de watertoets is om water een uitgesproken en inhoudelijk betere plaats te geven bij het opstellen en beoordelen van alle waterhuishoudkundig relevante plannen. De watertoets vraagt niet alleen een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie en de invloed die de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen hebben, maar ook een vroegtijdig overleg met waterbeheerders.
Het planvoornemen voorziet in de sloop van de bestaande bebouwing en vervolgens de bouw van nieuwe bebouwing met een oppervlakte van circa 147 m². De ondergrens van ruimtelijke plannen die aan het waterschap Limburg voorgelegd dienen te worden ligt op 2000 m² in het buitengebied. Het planvoornemen ligt ruim onder deze ondergrens en hoeft derhalve niet voorgelegd te worden aan het waterschap. Wel dient goed onderbouwd te worden hoe wordt omgegaan met water in het plangebied.
In aansluiting op het landelijke beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de volgende afwegingsstappen doorlopen: hergebruik, infiltratie, berging, lozing op het oppervlaktewater, lozing op de riolering.
In het kader van de bestemmingsplanwijziging alsmede het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het planvoornemen op het perceel aan de Valkenburgerweg 30 te Wijlre is een watertoets (Econsultancy, rapportnummer 6053.002, d.d. 17 juli 2018) uitgevoerd, welke is opgenomen als Bijlage 5. In deze rapportage is beschreven op welke wijze rekening is gehouden met de waterhuishoudkundige aspecten en het beleid van de waterbeheerders (waterschap Limburg en de gemeente Gulpen - Wittem).
De planlocatie is bebouwd met een momenteel onbewoond woonhuis. Verder is er nog een siertuin met gazon en siervijver aanwezig. De directe omgeving van het woonhuis is voorzien van een klinkerverharding. De initiatiefnemer is voornemens om op locatie een woning met bijgebouw te realiseren. De bestaande woning zal hierbij worden gesloopt.
![]() |
Tekening terreininrichting met onderverdeling in verhard en onverhard terrein |
In het kader van de planontwikkeling is het proces van de digitale watertoets doorlopen. De samenvatting en de resultaten van de digitale watertoets zijn opgenomen in bijlage 4 en 5 van de watertoets rapportage. Op basis van de digitale procedure blijkt dat het plan geen groot effect heeft op water (geen groot waterbelang) en dat kan worden volstaan met een standaard wateradvies van het waterschap.
Ten aanzien van het plan en de omgang met hemelwater zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd.
- Streven naar 100% afkoppeling van verhard oppervlak.
- Niet afwentelen op anderen in ruimte en tijd.
- Toepassen voorkeursvolgorde waterkwantiteit (vasthouden, bergen en afvoeren).
- Toepassen voorkeursvolgorde waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren).
- De ontwikkeling dient hydrologisch neutraal plaats te vinden (HNO).
- De wateropgave baseren op de daadwerkelijke toekomstig verhard oppervlak. Vooralsnog is uitgegaan van 215 m².
- Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren conform 45 mm gerekend over het aantal m².
- Bovengronds systeem heeft hierbij de voorkeur.
- De maximale ledigingsduur van het systeem bij voorkeur gelijk of kleiner dan 24 uur met een zichtbare overlaat.
- Calamiteit T=100 jaar in beschouwing nemen (mag niet tot overlast leiden).
- Aanlegdiepte bergingsvoorzieningen boven de GHG.
- GHG is ingeschat op 82,0 m +NAP (± 2,0 m -mv t.p.v woning en ± 1,0 m -mv t.p.v. de tuin).
- Bouwen volgens Duurzaam Bouwen (DuBo) principe.
Infiltratievoorziening
Onderdeel van het planvoornemen is de aanleg van een infiltratie-/beregeningsvijver aan de achterzijde van het perceel. Het water uit deze vijver kan indien noodzakelijk hergebruikt worden voor beregening. Mocht de noodzaak daartoe niet aanwezig zijn, dan fungeert de vijver als infiltratievijver.
In een infiltratievoorziening zonder een overloop op het oppervlaktewater, zoals hier het geval is, moet boven de infiltratiezone een dynamische buffer worden gerealiseerd die geschikt is om een bui die éénmaal in de tien jaar voorkomt, een bui van 35 mm (T=25), te kunnen herbergen. Boven de dynamische buffer dient een waakhoogte van 0,50 meter aanwezig te zijn. Bij een bui van 45 mm (T=100) mag de voorziening tot aan de rand gevuld zijn. Bij de berekening van de inhoud van de infiltratievoorziening mag geen rekening worden gehouden met de infiltratiecapaciteit van de bodem en voornoemde afvoercapaciteit.
Het verhard oppervlak van bebouwing en erfverharding na realisering van het planvoornemen bedraagt circa 215 m². Gelet op het voorgaande dient de dynamische buffer een grootte te krijgen van (215 m² x 45 mm) 9,7 m³. De situering van de vijver is opgenomen in inrichtingsschets. Wanneer de waterpartij wordt gebruikt voor de (tijdelijke) opvang van hemelwater is, uitgaande van een talud van 1 op 3 en een peilstijging van 0,3 meter circa 50 m² benodigd om de totale wateropgave te kunnen bergen. Aan de achterzijde van de planlocatie is ruim voldoende ruimte om de vijver te realiseren. Hemelwater wordt, indien mogelijk, zoveel mogelijk zichtbaar afgevoerd richting de vijver. Daar waar dit niet mogelijk blijkt zal afvoer verbuisd plaatsvinden.
Daarmee is de capaciteit van de vijver voldoende groot om in de benodigde waterberging te kunnen voorzien. Tevens zal voorkomen moeten worden dat meststoffen met het hemelwater in de infiltratievoorziening terechtkomen.
4.9.9 Kenmerken van het watersysteem
Bodemopbouw en grondwater
De bodem in het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit löss. Löss (ook wel limburgse klei genoemd) is een eolische afzetting van silt. Silt is de textuurfractie met een korrelgrootte die tussen die van zand en lutum in ligt. Löss kenmerkt zich door een relatieve slechte doorlatendheid en sterke erosiegevoeligheid.
De gehele gemeente Gulpen-Wittem is een infiltratiegebied. Het betreft veelal hoger gelegen gebieden waar het neerslagoverschot per saldo in de grond wegzakt, waardoor de grondwatervoorraad wordt aangevuld. In deze gebieden geldt dat er gestreefd dient te worden naar zoveel mogelijk afkoppelen van hemelwater. Het initiatief is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied en/of waterwingebied.
Oppervlaktewater
Op een afstand van ongeveer 100 meter van plangebied is de Kleine Geul gelegen. Hierdoor is de locatie voor wat het provinciaal beleid betreft gelegen in een beekdal. Aan beekdalen heeft men tevens de functie strategische waterberging toegekend. De functie strategische waterberging betekent dat de ruimte voor natuurlijke inundaties in beekdalen in stand moet blijven en de infiltratiecapaciteit van de bodem niet verder afneemt. Nieuw verhard oppervlak wordt gecompenseerd door extra ruimte te realiseren voor waterberging en infiltratiecapaciteit in de buurt van de ingreep. Daarmee kan het regionale watersysteem blijvend aan de normering voor regionale wateroverlast voldoen, ook bij toekomstige neerslagtoenames.
Afvalwater
Ten aanzien van de toekomstige situatie zal er door de ontwikkeling nauwelijks een verandering zijn in het aanbod van vuilwater op het riool. Ter hoogte van het perceel is voor het huishoudelijk afvalwater langs de weg een drukriolering aanwezig, waarop aangesloten kan worden. Op deze drukriolering mag geen hemelwater worden aangesloten.
Hemelwater
Ten behoeve van onderhavig initiatief wordt beperkt nieuw verhard oppervlak aangelegd. Er zullen enkele voorzieningen voor de opvang van hemelwater worden gerealiseerd. Naast het bouwperceel ligt een waterbuffer van het Waterschap Limburg, waar water uit de kern Wijlre op wordt geloosd (overstort). De overloop van de buffer zal volgens het AHN2-bestand (Algemene Hoogtekaart Nederland) iets lager zijn dan het maaiveld op het beoogde perceel. Het perceel ligt wel wat in een dal en daardoor zal er water in stromen via de naastgelegen weg. Daarom wordt door het Waterschap geadviseerd om zeker niet onder het huidig maaiveldniveau te bouwen en bij voorkeur minimaal 20-30 centimeter boven de weg. Daarnaast wordt geadviseerd om geen uitlogende materialen zoals zink, koper of lood toe te passen.
Betekenis voor het plangebied
Gelet op vorenstaande uiteenzetting kan worden geconcludeerd dat ten gevolge van voorliggende planontwikkeling geen waterhuishoudkundige problemen behoeven te worden verwacht.
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WaMZ) legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. Zo verplicht de WaMZ om bij de vaststelling van een bestemmingsplan of bij afwijking daarvan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van regels in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van omgevingsvergunningen in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Binnen het kader van de Erfgoedwet (juli 2016), voortvloeiend uit het Verdrag van Malta uit 1992, is men verplicht bij ontwikkelingen voorafgaand archeologisch onderzoek uit te voeren. In de wet is aangegeven dat gemeentes verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Dit betekent dat gemeente bevoegd gezag is. Om te kunnen voldoen aan het gestelde in de voorgaande wet beschikt de gemeente over archeologiebeleid en een archeologische beleidskaart.
4.10.1 Archeologie
Op basis van de archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart is de projectlocatie gelegen in een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde.
![]() |
Archeologische verwachtingskaart |
In een gebied met hoge tot middelhoge archeologische verwachtingswaarde is een onderzoek nodig bij bodemingrepen met een oppervlakte van meer dan 2.500 m2 en dieper dan 30 cm. Aangezien het plangebied ca 300 - 400 m² groot is, hoeft voor dit planvoornemen geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
4.10.2 Cultuurhistorie
Vanwege artikel 3.6.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een ruimtelijk plan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Gemeenten zullen een inventarisatie moeten (laten) maken van alle cultuurhistorische waarden in het besluitgebied, dus niet alleen van de archeologische waarden. Daarnaast moeten ze aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het kader van het planvoornemen.
![]() |
Cultuurhistorische advieskaart |
Op basis van de cultuurhistorische advieskaart kan worden geconcludeerd dat binnen het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle objecten of gebieden aanwezig zijn. Het planvoornemen heeft dan ook geen gevolgen voor cultuurhistorie.
4.10.3 Betekenis voor het plangebied
Op grond van het voorgaande wordt geconcludeerd dat archeologie en cultuurhistorie geen belemmering vormen voor onderhavig planvoornemen.
4.11 Flora En Fauna
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming. Dit wordt geregeld in de Wet natuurbescherming die op 1 januari 2017 in werking is getreden.
4.11.1 Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens eenvergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.
Het plangebied is op relatief korte afstand van de EHS gelegen. Vanwege de aard en de beperkte omvang van de ingreep (sloop van een bestaande woning en bouw van een vervangende woning) is echter geen negatief effect te verwachten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS.
![]() |
Uitsnede overzicht Natura 2000 gebied Geuldal |
Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is gelegen op bijna 100 meter afstand. Het betreft hier het gebied Geuldal welke rondom de kern Wijlre is gesitueerd. Het Geuldal is met een oppervlakte van bijna 2500 hectaren een van de omvangrijkste Natura 2000 gebieden in Nederland. Het gebied wordt gekenmerkt door grote hoogteverschillen en is mede daardoor bijzonder gradiëntrijk. In het dal bevinden zich betrekkelijk voedselrijke en natte tot vochtige gronden met een afwisseling van hooilanden en diverse bosgemeenschappen. De hoger gelegen, droge hellingen bestaan uit een voedselarme en kalkarme bovenste helft en een wat voedselrijkere onderste helft, waarbij kalkgesteente soms dagzoomt (in groeven). De graslanden en bossen die hier voorkomen bevatten orchideeënrijke hellingbossen, kalkgraslanden, heischrale graslanden en begroeiingen op rotsranden. In het zuidoosten komen op het plateau uitgestrekte beukenbossen voor waarvan de Veldbies-Beukenbossen (Luzulo-Fagetum), voor Nederlandse begrippen, bijzonder zijn. Het Geuldal is belangrijk voor ingekorven en vale vleermuis, daarnaast vliegend hert, geelbuikvuurpad en spaanse vlag.
Onderhavige projectlocatie is gelegen binnen het bestaande bebouwde gebied van de kern Wijlre. Vanwege de aard en de beperkte omvang van de ingreep (vervanging van reeds bestaande woning voor een nieuwe woning op hetzelfde perceel) en de redelijke afstand tot het Natura 2000 gebied, kan worden uitgesloten dat het voornemen van invloed is op beschermde plant- en diersoorten. Hiermee wordt voor voorliggend initiatief de gebiedsbescherming voldoende geborgd.
4.11.2 Soortenbescherming
De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn gedeputeerde staten van de provincie.
Er is op voorhand niet uit te sluiten dat het planvoornemen niet van invloed is op beschermde plant- en diersoorten. Zo kan er bij het kappen van bomen of verwijderen van andere vegetatie een beschermde soort worden geschaad, ook kan het slopen van bebouwing van invloed zijn op vleermuizen. In dat kader is een Quickscan Flora en Fauna (Econsultancy, rapportnummer 3145.002, d.d. 11 januari 2017) uitgevoerd ter plaatse van het plangebied te Gulpen-Wittem. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 6.
4.11.3 Quickscan
De quickscan heeft tot doel om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. De initiatiefnemer is voornemens het huidige woonhuis te slopen en elders op het perceel een nieuw woonhuis te realiseren.
Er zal ruimte aan de noordzijde van het huis gerealiseerd worden om parkeren mogelijk te maken. De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in tabel 1. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Ten aanzien van de sloop dient conform de natuurwetgeving tijdig duidelijkheid te worden verkregen of er sprake is van overtreding van de natuurwetgeving met betrekking tot verblijfplaatsen van vleermuizen en nestlocaties van de huismus en/of gierzwaluw. Indien van toepassing kan middels het tijdig treffen van de juiste maatregelen en het aanvragen van een ontheffing de sloop doorgang vinden. Aangezien de eventueel benodigde maatregelen relatief eenvoudig binnen het plangebied zelf kunnen worden toegepast, voorziet Econsultancy geen bezwaren ten aanzien van het verkrijgen van een eventueel benodigde ontheffing.
Verder kunnen overtredingen ten aanzien van algemene broedvogels worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Daarnaast dient bij werkzaamheden te allen tijde de zorgplicht in acht te worden genomen ten aanzien van onder andere algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Aanvullend onderzoek naar de alpenwatersalamander is benodigd indien de bestaande vijver wordt gedempt. Na concultatie met de gemeente Gulpen-Wittem is geconcludeerd dat de vijver buiten het nieuwe bouwvlak ligt en derhalve is aanvullend onderzoek niet noodzakelijk.
4.11.4 Betekenis voor het plangebied
Vanuit flora en fauna zijn geen belemmeringen voor het planvoornemen aanwezig.
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Inleiding
Het bestemmingsplan 'Valkenburgerweg 30, Wijlre' vervat in een verbeelding, planregels en toelichting. In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de opzet en het gebruik van de verbeelding en planregels.
Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP 2012 alsmede de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro), het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Besluit omgevingsrecht (Bor). Als gevolg hiervan wordt in het bestemmingsplan niet meer gesproken over een plankaart, maar analoge of digitale verbeelding. Tevens is de benaming van de planvoorschriften gewijzigd in (plan)regels en vrijstellingen heten afwijkingen.
5.2 Algemeen
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening, bepaalt een drietal zaken de opzet en inrichting van de planregels, te weten:
- de digitale raadpleegbaarheid;
- de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012);
- de Woningwet.
De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.
5.3 Regels
De regels zijn conform de SVBP 2012 als volgt opgebouwd:
- inleidende regels, met de gebruikte 'begrippen' en 'wijze van meten';
- bestemmingsregels, met de regels voor de binnen het plangebied gelegen bestemmingen en dubbelbestemmingen;
- algemene regels, met een overzicht van de algemene bouw- en gebruiksregels, de aanduidingsregels en de algemene afwijkings- en wijzigingsregels;
- overgangs- en slotregels, met de regels over het overgangsrecht en de wijze van aanhalen van het plan.
De in het bestemmingsplan opgenomen regels zijn zoveel mogelijk overeenkomstig de regels van het geldende bestemmingsplan 'Kern Wijlre' opgesteld.
5.3.1 Inleidende regels
Begrippen (art. 1):
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Een aantal begrippen is standaard voorgeschreven in de SVBP 2012.
Wijze van meten (art. 2):
Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/ percelen gemeten moeten worden. Bij de wijze van meten is aangesloten bij de SVBP 2012.
5.3.2 Bestemmingsregels
Ter verkrijging van een logische opbouw wordt de navolgende volgorde in de bestemmingsregeling aangehouden voor de opgenomen bestemmingen:
- 1. Bestemmingsomschrijving
- 2. Bouwregels
- 3. Specifieke gebruiksregels (indien noodzakelijk)
- 4. Afwijken van de gebruiksregels (indien noodzakelijk)
- 5. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden (indien noodzakelijk)
- 6. Wijzigingsbevoegdheid (indien noodzakelijk)
In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Vervolgens worden de andere aan de grond toegekende functies genoemd.
In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voor zover nodig wordt een onderscheid gemaakt in woningen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor de toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning aanmerkelijk vereenvoudigd en inzichtelijker is.
In de specifieke gebruiksregels staat aangegeven welke gebruik in ieder geval strijdig is met de bestemmingsomschrijving. Van de gebruiksregels kan tevens afgeweken worden middels een omgevingsvergunning voor meer gebruiksmogelijkheden (afwijken van de gebruiksregels).
In de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen onder welke voorwaarden een bestemming omgezet kan worden naar een andere bestemming. In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht. Hierbij wordt, conform SVBP2012, een alfabetische volgorde aangehouden.
5.3.3 Algemene regels
In artikel 5 de anti-dubbeltelbepaling wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk. In artikel 6 zijn algemene bouwregels opgenomen, met daarin regels voor ondergrondse bouwwerken en ondergeschikte bouwdelen. In artikel 7, 8 en 9 zijn algemene gebruiksregels, algemene ontheffings- en algemene wijzigingsregels opgenomen. Deze verschaffen Burgemeester en Wethouders de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn. In artikel 10 zijn de algemene procedureregels en in artikel 11 zijn de overige regels opgenomen, met een verwijzing naar de wettelijke regelingen en naar de Wet op de Economische Delicten.
5.3.4 Overgangs- en slotregels
In de bepaling Overgangsrecht (artikel 12) is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan. In de Slotregel (artikel 13) is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
5.3.5 Bestemmingen
Wonen - 1
Gronden met bestemming 'Wonen - 1' zijn bedoeld voor woondoeleinden. Ter plaatse van de deze bestemming mogen hoofdgebouwen opgericht worden binnen het bouwvlak. Tevens is er een bouwaanduiding bijgebouwen aanwezig op de gronden waar men bijgebouwen mag oprichten.
Hoofdstuk 6 Haalbaarheid
6.1 Inleiding
Naast het toetsen van de ontwikkeling aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient de uitvoerbaarheid van het project ook beoordeeld te worden. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
6.2 Economische Haalbaarheid
De gemeente is volgens de Wet ruimtelijke ordening verplicht om kostenverhaal toe te passen in geval het een bouwplan betreft voor onder meer het toevoegen van één of meerdere woningen. Hiervoor dient een exploitatieplan vastgesteld te worden, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd. In dit geval betreft het geen toevoeging van woningen, maar de sloop en herbouw van een zelfde woning.
De kosten van het planvoornemen worden geheel gedragen door de initiatiefnemer. Dit wordt geregeld middels een anterieure overeenkomst. Voor de gemeente Gulpen-Wittem zelf zijn er geen kosten verbonden aan de verwezenlijking van het plan.
Op deze wijze wordt zeker gesteld dat het verhaal van kosten anderszins is verzekerd. Bijgevolg hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld. Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische uitvoerbaarheid van het planvoornemen voldoende is gegarandeerd.
6.3 Maatschappelijke Haalbaarheid
Het planvoornemen ziet op het slopen van de bestaande woning en bouw van een nieuwe woning binnen hetzelfde perceel. In onderhavige toelichting is aangetoond dat er geen negatieve gevolgen zijn voor de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Het planvoornemen leidt niet tot overwegende planologische bezwaren.
6.4 Conclusie
De haalbaarheid van het planvoornemen is hiermee voldoende onderbouwd en zal geen belemmering vormen.
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Te Volgen Procedure
Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:
- a. Voorbereiding:
- 1. Vooroverleg met instanties
- 2. Watertoets
- 3. Inspraak (niet verplicht)
- b. Ontwerp:
- 1. 1e ter inzage legging (ontwerp bestemmingsplan)
- c. Vaststelling:
- 1. Vaststelling door de Raad
- 2. 2e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)
- d. Beroep:
- 1. (Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan
- 2. Reactieve aanwijzing
- 3. Beroep bij Raad van State
In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzageligging van het ontwerp bestemmingsplan zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan in zijn onherroepelijke vorm.
7.2 Kennisgeving
Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Valkenburgerweg 30, Wijlre'. Hierbij is aangegeven dat dit bestemmingsplan een herziening betreft van het geldende bestemmingsplan voor het plangebied in verband met de sloop van de bestaande woning en de bouw van een vervangende woning.
7.3 Vooroverleg Met Instanties
Tot de voorbereiding van dit bestemmingsplan behoort het overleg met de daarvoor in aanmerking komende instanties. Instanties die blijkens hun werkterrein, belangen vertegenwoordigen of bevoegdheden krachtens de Wro hebben, bij de totstandkoming van bestemmingsplannen betrokken in het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).
7.4 Ontwerp En Vaststelling
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 1 februari 2019 tot en met 14 maart 2019, gedurende zes weken, ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld om schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Het bestemmingsplan is ongewijzgd vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Gulpen – Wittem op 23 mei 2019.
Bijlage 1 Aan-huis-verbonden-beroepen
Bijlage 1 Aan-huis-verbonden-beroepen
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 2 Aanvullend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Aanvullend bodemonderzoek
Bijlage 3 Beoordeling Rud
Bijlage 4 Rapportage Wegverkeerslawaai
Bijlage 4 Rapportage Wegverkeerslawaai