KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - 1
Artikel 4 Maatschappelijk
Artikel 5 Natuur
Artikel 6 Verkeer
Artikel 7 Water
Artikel 8 Wonen
Artikel 9 Waarde - Archeologie 1
Artikel 10 Waarde - Archeologie 2
Artikel 11 Waarde - Archeologisch Rijksmonument
Artikel 12 Waarde - Archeologische Verwachting 2
Artikel 13 Waarde - Beekdal
Artikel 14 Waarde - Beschermd Dorpsgezicht
Artikel 15 Waarde - Flank
Artikel 16 Waarde - Waterberging 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 17 Algemene Bouwregels
Artikel 18 Anti-dubbeltelregel
Artikel 19 Algemene Gebruiksregels
Artikel 20 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 21 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 22 Overgangsrecht
Artikel 23 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie Plangebied
2.2 Toekomstige Situatie Plangebied
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie En Cultuurhistorie
4.2 Bodem
4.3 Luchtkwaliteit
4.4 Ecologie
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Geluid
4.7 Milieuzonering
4.8 Water
4.9 Verkeer En Parkeren
4.10 M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Algemeen
5.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Bedrijven
Bijlage 2 Lijst Met Aanvaardbare Vormen Van Aan Huis Verbonden Bedrijvigheid
Bijlage 3 Luchtvaartzones Cns-apparatuur
Bijlage 1 Ecologische Inventarisatie
Bijlage 2 Watertoets
Bijlage 3 Aanmeldnotitie M.e.r.-beoordeling
Bijlage 4 Notitie Inspraak En Overleg
Bijlage 5 Nota Zienswijzen

Eelde - Landgoed Oosterbroek

Bestemmingsplan - gemeente Tynaarlo

Vastgesteld op 18-04-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Eelde - Landgoed Oosterbroek met identificatienummer NL.IMRO.1730.BPOosterbroekEelde-0401 van de gemeente Tynaarlo ;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan- of uitbouw:

een onderdeel van een hoofdgebouw dat door de vorm daarvan onderscheiden kan worden en dat door zijn ligging en/of in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;

1.4 aan huis verbonden bedrijf:

het verrichten van werkzaamheden van dienstverlenende en/of ambachtelijk productieve aard zoals in de bijlage weergegeven lijst van aanvaardbare vormen van aan huis verbonden bedrijvigheid, dan wel een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsmatige activiteit. De ruimtelijke uitstraling van het aan huis verbonden bedrijf dient in overeenstemming te zijn met de woonfunctie;

1.5 aan huis verbonden beroep:

het beroepsmatig verlenen van administratieve, juridische, medische, therapeutische, kunstzinnige, ontwerptechnische diensten zoals in de bijlage weergegeven lijst van aanvaardbare vormen van aan huis verbonden bedrijvigheid, dan wel een naar de aard daarmee gelijk te stellen beroepsmatige activiteit. De ruimtelijke uitstraling van het aan huis verbonden beroep dient in overeenstemming te zijn met de woonfunctie;

1.6 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.7 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.8 achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.9 agrarisch medegebruik:

een agrarisch gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit agrarisch gebruik is toegestaan;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingsgebied:

achtererfgebied, alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;

1.12 bed and breakfast:

een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies en ontbijt;

1.13 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting functioneel verbonden is met de bestemming van het gebouw en/of terrein;

1.14 beeldbepalend:

een te beschermen bouwwerk of object van vroege cultuur, bewoning of nijverheid, dat niet onder de Monumentenwet 1988 valt of als gemeentelijk monument is aangewezen;

1.15 bestaande:

  1. 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
  2. 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende Beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de Beheersverordening, of een andere planologische toestemming;

1.16 Beschermd dorpsgezicht:

beschermd dorpsgezicht Landgoederenreeks Eelde-Paterswolde in de zin van artikel 1, onder g van de Monumentenwet 1988, zoals middels aanwijzingsbesluit en bijbehorende toelichting door de ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen is aangewezen;

1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.20 bijgebouw:

een op zichzelf staand gebouw dat gelet op de bestemming en door zijn ligging en/of architectonische verschijningsvorm onderschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.21 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.22 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.23 bouwlaag:

een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;

1.24 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.25 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.26 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.27 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.28 chalet:

een permanent aanwezig gebouw, geen recreatiewoning of stacaravan, in één bouwlaag grotendeels uitgevoerd in hout en/of lichte materialen, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond uitsluitend voor recreatieve doeleinden;

1.29 dagrecreatieve voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën, spelen en natuurobservatie in de vorm van bijvoorbeeld visvlonders, kano-opstappunten, speelvoorzieningen, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken;

1.30 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.31 gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.32 gevel:

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen een dak;

1.33 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.34 horeca:

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;

1.35 houtopstand:

één of meer bomen, hakhout, een houtwal, een beplanting van bosplantsoen;

1.36 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.37 kampeermiddel:

  1. 1. een tent, een vouwwagen, een camper, een toercaravan of een huifkar;
  2. 2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, dat geheel of ten dele blijvend kan worden gebruikt voor een recreatief dag- en/of nachtverblijf;

1.38 kampeerseizoen:

het gedeelte van het kalenderjaar vanaf 15 maart tot en met 31 oktober;

1.39 kleinschalige verblijfsrecreatie:

verblijfsrecreatieterrein, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gedurende het kampeerseizoen gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van ten hoogste 15 standplaatsen ten behoeve van recreatief dag- en/of nachtverblijf, hieronder niet begrepen stacaravans, chalets en trekkershutten;

1.40 kap:

een dakafdekking onder een hoek van meer dan 5 graden met het horizontale vlak;

1.41 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, (sociaal-)medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.42 normaal onderhoud:

het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.43 overkapping:

een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en met maximaal één wand is omgeven;

1.44 paardenbak:

buitenrijbaan ten behoeve van paardrijdactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;

1.45 peil:

  1. 1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdingang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. 2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

1.46 recreatiewoning:

een complex van ruimten dat dient voor recreatief verblijf waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben, bestemd om gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond;

1.47 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens is begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.48 speelvoorzieningen:

voorzieningen die erop gericht zijn speel- en recreatiemogelijkheden te bieden, daaronder niet begrepen speeltoestellen;

1.49 stacaravan:

een caravan, die als een bouwwerk dient te worden aangemerkt;

1.50 trekkershut:

een verblijf, bestaande uit een lichte constructie en lichte materialen, niet zijnde een kampeermiddel of een stacaravan, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf en geen groter oppervlakte heeft dan 30 m2;

1.51 uitbouw:

een onderdeel van een hoofdgebouw dat in bouwkundig en/of visueel opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;

1.52 verblijfsrecreatie:

recreatief verblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, recreatiewoningen, appartementen en/of recreatieverblijven, waarbij hoofdverblijf elders wordt gehouden;

1.53 vloeroppervlak:

totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle ruimten op de begane grond, de verdiepingen, de zolder van het (hoofd)gebouw en de bijbehorende aan- en uitbouwen;

1.54 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.55 voorgevelrooilijn:

  1. 1. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:
    1. a. de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  2. 2. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als bedoeld onder 1 aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
    1. a. bij een wegbreedte van ten minste 15 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg;
    2. b. bij een wegbreedte geringer dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg;
    3. c. bij een wegbreedte tussen de 10 m en de 15 m, de lijn gelegen op een afstand, die gelijk is aan de wegbreedte, uit de as van de weg;

1.56 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer en waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit, zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen;

1.57 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

boven peil tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:

de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de grens van een bouwperceel.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de plaatsing van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, rookkanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

Voor zover in de regels een goothoogte of dakhelling is voorgeschreven, is het bepaalde onder 2.1 en 2.2 niet van toepassing op dakkapellen, dakopbouwen en op dakvlakken die niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. cultuurgrond;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. recreatief medegebruik;
  2. c. behoud van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden;
  3. d. behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke waarden;
  4. e. het behoud en de bescherming van mogelijke archeologisch en cultuurhistorisch waardevolle pingoruïnes;

met de daarbij behorende:

  1. f. wegen en waterlopen, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen en overige infrastructurele voorzieningen;
  2. g. nutsvoorzieningen;
  3. h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. i. groenvoorzieningen.

De bestemming recreatief medegebruik is beperkt tot de inrichting en het gebruik van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, de inrichting van visoevers en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • het uitzicht van woningen;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • de plaats van bebouwing, waaronder lichtmasten;
  • de (transparante) vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met name afrasteringen en omheiningen.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het aanplanten van bomen en/of houtgewas, niet zijnde bomen en/of houtgewas onderdeel uitmakend van een grondgebonden agrarische teelt;
    2. 2. het aanleggen en/of verharden van wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden en dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen;
    3. 3. het verwijderen van kleinschalige natuurelementen zoals bos, houtwal, bossingel, bomenlaan en bomenrij, niet zijnde bomen en/of houtgewas onderdeel uitmakend van een grondgebonden agrarische teelt.
  2. b. Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
    1. 1. het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
    2. 2. reeds in uitvoering zijn of aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    3. 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
  3. c. De sub a, onder 1 tot en met 3 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden.

3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, indien de wijziging geen negatieve invloed heeft op de ontwikkelings- en/of gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen, het plan wijzigen in die zin dat:

Wijziging in bestemming Natuur

  1. a. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming Natuur, met dien verstande dat:
    1. 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 5 van overeenkomstige toepassing zijn;
    2. 2. de wijziging uitsluitend mag worden toegepast in gebieden die in het provinciale beleid zijn opgenomen als behorend tot de Natuurnetwerk Nederland, niet zijnde beheergebieden, dan wel als ecologische verbindingszones;
    3. 3. de wijzigingsbevoegdheid niet eerder mag worden toegepast dan nadat de betreffende gronden in zijn geheel voor de daadwerkelijke natuurontwikkeling zijn verworven en aangewezen.

Artikel 4 Maatschappelijk

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen, waaronder maatschappelijke instellingen op het gebied van verslavingszorg en beschermd wonen met bijbehorende facilitaire en ondersteunende voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. b. tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en watergangen, straten en paden;
  2. c. nutsvoorzieningen;
  3. d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. e. groenvoorzieningen;

met dien verstande dat:

  1. f. ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ mede het behoud en herstel van de monumentale bebouwing is begrepen.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • het uitzicht van woningen;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • de plaats van bebouwing, waaronder lichtmasten;
  • de (transparante) vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met name afrasteringen en omheiningen.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. lid 4.2.2 voor het bouwen van lichtmasten bij bestaande paardenbakken, mits:
    1. 1. de hoogte maximaal 3,5 m bedraagt;
    2. 2. het aantal niet meer dan zes bedraagt;
    3. 3. de lichtmasten uitsluitend zijn gericht op de paardenbak;
  2. b. lid 4.2.2 onder a, ten behoeve van de bouw van omheiningen ten behoeve van bestaande paardenbakken, met dien verstande dat:
    1. 1. de afstand tot de perceelgrens ten minste 3 m bedraagt;
    2. 2. de hoogte niet meer bedraagt dan 2 m;
    3. 3. het omheind oppervlak niet meer bedraagt dan 800 m².

4.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Natuur

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, natuurlijke en aardkundige waarden;
  2. b. landgoed;
  3. c. bos, bebossing en bosbouw;
  4. d. recreatief medegebruik;
  5. e. agrarisch medegebruik;
  6. f. het behoud en de bescherming van mogelijke archeologisch en cultuurhistorisch waardevolle pingoruïnes;

met de daarbij behorende:

  1. g. terreinen, parkeervoorzieningen, water en watergangen, bruggen, straten en paden;
  2. h. nutsvoorzieningen;
  3. i. waterhuishoudkundige voorzieningen.

Bosbouw is wat betreft de uitbreiding van bossen/bosstroken beperkt tot een omvang van 1 ha per uitbreiding of zelfstandig bos/bosstrook en uitsluitend ten behoeve van bos met een meervoudige doelstelling.

Het behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden wordt nagestreefd.

Onder landschappelijke en natuurlijke waarden wordt in elk geval verstaan:

  • besloten karakter;
  • reliëf;
  • rijk aan natuurwaarden.

De bestemming Recreatief medegebruik is beperkt tot de inrichting en het gebruik van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden en picknickplaatsen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met een functie voor intern en doorgaand verkeer;
  2. b. fiets- en voetpaden;
  3. c. parkeer- en groenvoorzieningen;
  4. d. openbare nutsvoorzieningen.

Van de wegen bedraagt het aantal rijstroken niet meer dan het bestaande aantal.

6.2 Bouwregels

  1. a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder overkappingen geldt dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, ten hoogste 5 m mag bedragen.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • water.

In de bestemming zijn tevens kunstwerken (bruggen, duikers en dergelijke), oeverstroken, onderhoudspaden en groenvoorzieningen begrepen.

In de bestemming zijn geen ligplaatsen voor woon- en werkschepen begrepen.

7.2 Bouwregels

  1. a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder overkappingen geldt dat de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m.

Artikel 8 Wonen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen in een woning, al dan niet in combinatie met:
    1. 1. een aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën 1 en 2, die zijn genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid;
    2. 2. een bed and breakfast;
  2. b. tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en watergangen, straten en paden;
  3. c. nutsvoorzieningen;
  4. d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. e. groenvoorzieningen;

met dien verstande dat:

  1. f. ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ mede het behoud en herstel van de monumentale bebouwing is begrepen;
  2. g. ter plaatse van het adres Oosterbroek 5 een vergaderruimte tot een oppervlakte van 40 m2 is toegestaan.

8.2 Bouwregels

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • het uitzicht van woningen;
  • de verkeersveiligheid;
  • de nabijgelegen natuurwaarden;

nadere eisen stellen aan:

  • de plaats van bebouwing;
  • de plaats, afmetingen en technisch uitvoering van lichtmasten en lichtbronnen;
  • de (transparante) vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met name afrasteringen en omheiningen.

8.4 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de natuurlijke en landschappelijke waarden;
  • de geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de verkeersituatie;
  • de woonsituatie;
  1. a. lid 8.2.1 onder a, voor het realiseren/de bouw van meerdere woningen in een bestaand hoofdgebouw (woningsplitsing), met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte van het te splitsen gebouw ten minste 200 m2 dient te bedragen, waarbij in het geval dat de oppervlakte ten minste 300 m2 bedraagt het aantal woningen in het gebouw maximaal drie mag bedragen;
    2. 2. per woning ten minste één parkeerplaats op eigen erf wordt gerealiseerd;
    3. 3. de bouwmassa en karakteristieke hoofdvorm van de oorspronkelijke boerderij of woning na splitsing gehandhaafd blijft;
    4. 4. de geluidsbelasting op de nieuwe woning(en) niet meer bedraagt dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
    5. 5. ter plekke een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en omliggende bedrijven niet onevenredig worden aangetast in de bedrijfsvoering;
    6. 6. de ontsluiting plaatsvindt via de bestaande in-/uitrit;
    7. 7. eventueel op het perceel voorkomende landschapsontsierende voormalig agrarische bebouwing geheel wordt gesloopt;
    8. 8. een verzoek om omgevingsvergunning gepaard gaat met een erfinrichtingsplan;
  2. b. lid 8.2.1 onder b, voor een grotere oppervlakte van het hoofdgebouw met een maximum van 300 m2;
  3. c. lid 8.2.1 onder d en e, voor het afwijken tot maximaal 5% van de maatvoering;
  4. d. lid 8.2.1 onder f, voor een geringere dakhelling en/of platte afdekking of andere afwijkende dakvorm;
  5. e. lid 8.2.2 onder a, voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen buiten het achtererfgebied;
  6. f. lid 8.2.3 onder a, ten behoeve van de bouw van omheiningen ten behoeve van bestaande paardenbakken, met dien verstande dat:
    1. 1. de afstand tot de perceelgrens ten minste 3 m bedraagt;
    2. 2. de hoogte niet meer bedraagt dan 2 m;
    3. 3. het omheind oppervlak niet meer bedraagt dan 800 m²;
  7. g. lid 8.2.3 onder c, voor een maximale bouwhoogte van 8 meter voor bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  8. h. lid 8.2.3 onder c, voor het bouwen van lichtmasten bij bestaande paardenbakken, mits:
    1. 1. de hoogte maximaal 3,5 m bedraagt;
    2. 2. het aantal niet meer dan zes bedraagt;
    3. 3. de lichtmasten uitsluitend zijn gericht op de paardenbak.

8.5 Specifieke gebruiksregels

8.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de gebruiksregels ten behoeve van:

Mantelzorg

  1. a. het gebruik de woning voor mantelzorg, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. er moet een noodzaak zijn om mantelzorg te verlenen, er moet sprake zijn van een zorgbehoefte;
    2. 2. het bebouwde oppervlak dat voor zorgbehoefte in gebruik wordt genomen bedraagt maximaal 100 m2;
    3. 3. de zorgfunctie mag niet in een vrijstaand bijgebouw worden gecreëerd;
    4. 4. direct na beëindiging van de mantelzorg moet het gebruik weer in overeenstemming worden gebracht met de regels van het bestemmingsplan.

Uitbreiding bed and breakfastregeling

  1. b. een grotere bed and breakfast en/of een bed and breakfast in bijgebouwen, met dien verstande dat:
    1. 1. de vestiging van een bed and breakfast wordt gerealiseerd binnen de woning en/of in bijgebouwen, waarbij geen afzonderlijke entree en/of oprit worden aangelegd;
    2. 2. per bouwperceel aan maximaal acht personen nachtverblijf wordt verschaft;
    3. 3. per bouwperceel het aantal slaapkamers niet meer bedraagt dan vier;
    4. 4. de oppervlakte van de bed and breakfast niet meer bedraagt dan 30% van het bestaande vloeroppervlak van de woning en bijgebouwen, waarbij de totale vloeroppervlakte ten behoeve van een bed and breakfast per bouwperceel ten hoogste 100 m2 bedraagt;
    5. 5. een bed and breakfast geen tekenen vertoont van een wooneenheid, zoals een keuken. Eigen sanitaire voorzieningen zijn wel toegestaan;
    6. 6. een bed and breakfast wordt geëxploiteerd door de bewoner van de woning;
    7. 7. het aanbrengen van reclame-uitingen van beperkte omvang in de tuin of aan het pand is toegestaan indien deze niet hoger zijn dan 1 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m2 en lichtreclame niet is toegestaan;
    8. 8. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
    9. 9. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, waaronder onder meer belemmeringen voor de ontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven worden verstaan.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 1

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden in de bodem.

9.2 Bouwregels

Voor het oprichten van bebouwing geldt dat op of in deze gronden geen gebouwen en andere bouwwerken mogen worden gebouwd.

9.3 Afwijken van de bouwregels

9.4 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    1. 1. grondwerkzaamheden waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
    2. 2. bodem verlagen of afgraven (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
    3. 3. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
    4. 4. het aanplanten van bomen of een houtig gewas voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,3 m onder het maaiveld zal worden geroerd;
    5. 5. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  1. b. Het onder a opgenomen verbod geldt niet:
    1. 1. voor het uitvoeren van bodemkerende werkzaamheden tot maximaal 0,3 m onder het maaiveld op percelen met de bestemming Agrarisch - 1;
    2. 2. voor het uitvoeren van niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 0,4 m onder het maaiveld;
    3. 3. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 artikel 11, een vergunning nodig is dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988/Omgevingswet van toepassing zijn;
    4. 4. voor werken en werkzaamheden die plaatsvinden in relatie tot archeologisch onderzoek, uitgevoerd op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    5. 5. voor werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn of aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    6. 6. voor werken en werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
  1. c. Voor de onder a genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
    1. 1. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de aanvrager een onderzoek heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld, met dien verstande dat:
      • het overleggen van een onderzoek niet nodig is als naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein op basis van andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld;
    2. 2. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover uit een onderzoek dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld sub a moet overleggen blijkt dat:
      • de voorgenomen bodemingrepen, dan wel de directe of indirect gevolgen van deze bodemingrepen niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische resten; of
      • de archeologische resten niet onevenredig worden verstoord gezien de te verrichten werken en werkzaamheden, waarbij het archeologische belang voldoende is gewaarborgd.
  1. d. Overeenkomstig het in artikel 2.22, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden, waaronder:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 2

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem.

10.2 Bouwregels

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, als uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    1. 1. grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld waartoe worden gerekend diepploegen, mengwoelen, egaliseren van natuurlijk reliëf, ontginnen en het aanleggen of vergraven van sloten;
    2. 2. bodem verlagen of afgraven (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
    3. 3. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
    4. 4. het aanplanten van bomen of een houtig gewas voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,3 m onder het maaiveld zal worden geroerd;
    5. 5. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  1. b. Het onder a opgenomen verbod geldt niet:
    1. 1. voor werken en werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,3 m onder het bestaande maaiveld;
    2. 2. voor werken en werkzaamheden waarbij het totaal aan nieuwe bodemverstoringen niet groter is dan 100 m²;
    3. 3. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
    4. 4. voor het uitvoeren van niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 0,4 m onder het maaiveld;
    5. 5. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning nodig is dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn;
    6. 6. voor werkzaamheden die plaatsvinden in relatie tot archeologisch onderzoek, uitgevoerd op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    7. 7. voor werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn of aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    8. 8. voor werken en werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
  1. c. Voor de onder a genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
    1. 1. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, wat moet blijken uit een onderzoek dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld sub a moet overleggen. In het onderzoek moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende zijn vastgesteld. Als het onderzoek daarvoor aanleiding geeft, moet op advies van de erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaatsvinden;
    2. 2. het overleggen van een onderzoek is niet nodig als naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
  1. d. Overeenkomstig het in artikel 2.22, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden, waaronder:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.

Artikel 11 Waarde - Archeologisch Rijksmonument

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologisch rijksmonument' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden in de bodem.

11.2 Bouwregels

Voor het oprichten van bebouwing geldt dat op of in deze gronden geen gebouwen en andere bouwwerken mogen worden gebouwd.

11.3 Afwijken van de bouwregels

11.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    1. 1. grondwerkzaamheden waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
    2. 2. bodem verlagen of afgraven (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
    3. 3. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
    4. 4. het aanplanten van bomen of een houtig gewas voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,3 m onder het maaiveld zal worden geroerd;
    5. 5. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  1. b. Het onder a opgenomen verbod geldt niet:
    1. 1. voor het uitvoeren van bodemkerende werkzaamheden tot maximaal 0,3 m onder het maaiveld op percelen met de bestemming Agrarisch - 1;
    2. 2. voor het uitvoeren van niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 0,4 m onder het maaiveld;
    3. 3. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 artikel 11, een vergunning nodig is dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn;
    4. 4. voor werken en werkzaamheden die plaatsvinden in relatie tot archeologisch onderzoek, uitgevoerd op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    5. 5. voor werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn of aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    6. 6. voor werken en werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
  1. c. Voor de onder a genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
    1. 1. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de aanvrager een onderzoek heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld, met dien verstande dat:
      • het overleggen van een onderzoek niet nodig is als naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein op basis van andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld;
    2. 2. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover uit een onderzoek dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld sub a moet overleggen blijkt dat:
      • de voorgenomen bodemingrepen, dan wel de directe of indirect gevolgen van deze bodemingrepen niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische resten; of
      • de archeologische resten niet onevenredig worden verstoord gezien de te verrichten werken en werkzaamheden, waarbij het archeologische belang voldoende is gewaarborgd.
  1. d. Overeenkomstig het in artikel 2.22, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden, waaronder:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.

Artikel 12 Waarde - Archeologische Verwachting 2

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

12.2 Bouwregels

12.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, als uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    1. 1. grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 1.000 m², waartoe worden gerekend diepploegen, mengwoelen, egaliseren van natuurlijk reliëf, ontginnen, aanleggen of vergraven van sloten, het aanleggen of rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden verwijderd;
    2. 2. bodem verlagen of afgraven (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
    3. 3. het aanplanten van bomen of een houtig gewas voor zover het gaat om planten waar bij de oogst van de plant dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,3 m onder het maaiveld leggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    4. 4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  1. b. Het onder 12.4, sub a opgenomen verbod geldt niet:
    1. 1. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
    2. 2. het aanleggen van kabels en leidingen in sleuven van maximaal 0,5 m breed en 0,6 m onder maaiveld;
    3. 3. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
    4. 4. voor het uitvoeren van niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 0,4 m onder het maaiveld;
    5. 5. het aanbrengen van drainage;
    6. 6. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning nodig is, dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn;
    7. 7. voor werkzaamheden die plaatsvinden in relatie tot archeologisch onderzoek, uitgevoerd op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    8. 8. voor werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn of aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    9. 9. voor werken en werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
  1. c. Voor de onder a genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
    1. 1. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, wat moet blijken uit een onderzoek dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld sub a moet overleggen. In het onderzoek moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende zijn vastgesteld. Als het onderzoek daarvoor aanleiding geeft, moet op advies van de erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaatsvinden;
    2. 2. het overleggen van een onderzoek is niet nodig als naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
  1. d. Overeenkomstig het in artikel 2.22, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden, waaronder:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.

Artikel 13 Waarde - Beekdal

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Beekdal’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het beekdal.

Hieronder worden het behoud, herstel en ontwikkeling van de volgende essentiële ruimtelijke kenmerken begrepen:

  • grote mate van kleinschaligheid;
  • vrij meanderende beken;
  • samenhangend complex van essen, bossen, heides en moderne ontginningen.

13.2 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt verstaan het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of andere meerjarige opgaande teeltvormen.

13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
    2. 2. het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel, het aanbrengen of verwijderen van kunstwerken, zoals dammen en stuwen;
    3. 3. het aanbrengen van opgaande beplanting;
    4. 4. ophogen, ontgronden, egaliseren en diepploegen;
    5. 5. het wijzigen van het greppelsysteem en het aanbrengen van drainage;
    6. 6. het verharden van wegen en paden;
    7. 7. het verharden of verwijderen van onverharde wegen.
  1. b. Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
    1. 1. het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
    2. 2. reeds in uitvoering zijn of aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    3. 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
  1. c. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
  1. d. De sub a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 13.1 omschreven waarden.

Artikel 14 Waarde - Beschermd Dorpsgezicht

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en zo mogelijk herstel van de ruimtelijke structuur en de cultuurhistorische waarden van Eelde-Paterswolde.

Specifieke ruimtelijke kenmerken

De landgoederenreeks Eelde-Paterswolde vormt de uitdrukking van een rijk cultureel en sociaal-economisch verleden vanwege de inrichting en de relaties naar diverse vooraanstaande families. De inrichting van het gebied is van doorslaggevende betekenis voor de ontwikkeling van het landschap. Een landschap dat wordt gekarakteriseerd als vrij gesloten met in het oostelijke deel een sterke overgang naar openheid. Vanwege het grote aantal buitenplaatsen en de daaraan gerelateerde bebouwing is hier sprake van een voor Drenthe opmerkelijke en bijzondere functionele ontwikkeling.

Het gebied is van groot belang vanwege samenhang van het totale gebied. Meer in detail is er een waardevolle verscheidenheid aan landschappelijke aanleg. Het varieert van een strakke en formele aanleg van een sterrenbos (Oosterbroek) tot een landschapsstijl ingericht gebied (De Braak). Naast deze aangelegde situaties is ook de sterke afwisseling van gesloten landschap en open landschap van belang.

De buitenplaatsen hebben ruimtelijk en functioneel een sterke onderlinge samenhang. De overgangen naar de verschillende onderdelen verloopt soms abrupt en een andere keer zeer geleidelijk. Het bebouwingslint langs de Hoofdweg vormt bijvoorbeeld een geleidelijke overgang naar de omliggende landschappelijke inrichting vanwege de ruime villabebouwing en de beplanting. Door het samenspel van buitenplaatsen, villabebouwing, infrastructuur en landschap is een bijzondere verkaveling en inrichting van het gebied ontstaan.

Vanzelfsprekend bestaat er een hechte relatie tussen de bouwwerken op de buitenplaatsen en de landschappelijke inrichting. Voorbeelden daarvan zijn hekwerken, een tuinaanleg met zichtlijnen vanuit het woonhuis.

14.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn, indien hierdoor kan worden voorkomen dat afbreuk wordt gedaan aan de specifieke ruimtelijke kenmerken en waarden van het beschermde gezicht bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de indeling van de van buitenaf zichtbare gevels of gevelonderdelen;
  2. b. de plaats en afmetingen van bouwwerken;
  3. c. de wijze van afdekking van gebouwen (kapvorm, dakhelling en nokrichting).

14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ontgronden, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
    2. 2. het aanbrengen of verwijderen van boom- en struikbeplanting buiten bebouwingsvlakken;
    3. 3. het buiten bebouwingsvlakken aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlak van meer dan 100 m².
  1. b. Een vergunning als bedoeld onder a kan slechts worden verleend indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de dorpskarakteristiek van Eelde-Paterswolde niet onevenredig worden aangetast in verhouding tot de mate waarin andere belangen door de werken of werkzaamheden worden gediend.
  1. c. Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
    1. 1. het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
    2. 2. reeds in uitvoering zijn of aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    3. 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

14.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Bij de beslissing door het bevoegd gezag omtrent de verlening van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk wordt het toetsingscriterium in acht genomen dat door het slopen, dan wel door de hiervan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de dorpskarakteristiek van Eelde-Paterswolde niet onevenredig wordt aangetast in verhouding tot de mate waarin andere belangen met het slopen worden gediend.

Artikel 15 Waarde - Flank

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Flank' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van de flank.

15.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. egaliseren, diepploegen, woelen en mengen;
    2. 2. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
    3. 3. het verharden van wegen en paden.
  1. b. Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
    1. 1. het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
    2. 2. reeds in uitvoering zijn of aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    3. 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
  1. c. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
  1. d. De sub a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan het landschappelijke contrast tussen de landgoederenzone Eelde-Paterswolde en het naastgelegen beekdal.

Artikel 16 Waarde - Waterberging 2

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Waterberging 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de berging van water in overlastsituaties.

Onder de bestemming zijn de aanleg van dijken, kaden, pompen, inlaten en overige voorzieningen ten behoeve van het gecontroleerd inlaten, tijdelijk bergen en aflaten van boezemwater begrepen. Deze inrichting vindt plaats conform de door het Waterschap Hunze en Aa’s voor de gebieden opgestelde inrichtingsplannen.

16.2 Bouwregels

Ten behoeve van het noodbergingsgebied mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m.

16.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 16.2 tot een bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van maximaal 5 m indien dit vanuit het oogpunt van de waterhuishouding noodzakelijk is.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. a. het ontgronden, afgraven of egaliseren van gronden;
    2. b. het aanbrengen van oppervlakteverharding;
    3. c. het aanbrengen van opgaande beplanting;
    4. d. het aanbrengen van ondergrondse(transport)leidingen.
  1. b. Een vergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien de functie van het gebied als waterbergings- en natuurgebied door de werkzaamheden niet onevenredig wordt geschaad.
  1. c. Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
    1. 1. het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
    2. 2. reeds in uitvoering zijn of aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    3. 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
  1. d. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werkzaamheden welke betrekking hebben op het inrichten van de gebieden als noodbergingsgebied.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 17 Algemene Bouwregels

In afwijking van het gestelde in de bestemmingsregels:

  1. a. dient ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - beeldbepalend’ de bestaande verschijningsvorm in de zin van bouw-/goothoogte, dakhelling en situering van bouwwerken te worden gehandhaafd;
  2. b. zijn bestaande ooievaarspalen toegestaan, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer bedraagt dan de bestaande bouwhoogte.

Artikel 18 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 19 Algemene Gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  1. a. het gebruik van gronden als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover deze opslag geschiedt in het kader van het normale onderhoud en behoudens de gronden waar dit overeenkomstig dit plan is toegestaan;
  2. b. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor overige verblijfsrecreatie;
  4. d. het gebruik of laten gebruiken van gronden en/of gebouwen voor een seksinrichting;
  5. e. het storten van puin en/of afvalstoffen;
  6. f. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning.

Artikel 20 Algemene Aanduidingsregels

20.1 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

20.2 Geluidzone - 47bkl

In afwijking van het bepaalde in de overige bestemmingsregels mogen ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - 47bkl' woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen, alsmede woonwagenstandplaatsen in de zin van het in bijlage 2 opgenomen Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart alleen worden opgericht, indien wordt voldaan aan het bepaalde in hoofdstuk IV, artikelen 7 tot en met 9 van genoemd besluit.

20.3 Luchtvaartverkeerzone - 3

De hoogte van gebouwen en bouwwerken, inclusief ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, en beplanting op gronden die zijn aangeduid als ‘Luchtvaartverkeerzone - 3’ bedraagt maximaal 30 m.

20.4 Luchtvaartverkeerzone - 4

De hoogte van gebouwen en bouwwerken, inclusief ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, en beplanting op gronden die zijn aangeduid als ‘Luchtvaartverkeerzone - 4' bedraagt maximaal 40 m.

20.5 Luchtvaartverkeerzone - cns apparatuur 1

20.6 Luchtvaartverkeerzone - cns-apparatuur 2

Artikel 21 Algemene Afwijkingsregels

Bij omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie;

worden afgeweken van het bepaalde in het plan:

  1. a. en worden toegestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  2. b. en worden toegestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. c. voor zover het de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages betreft, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, voor zover dit gelet op het gebruik en/of de constructie noodzakelijk is in die zin dat er sprake is van woningverbetering, voldaan wordt aan het Bouwbesluit, dan wel uitvoeringsfouten bij nieuwbouw worden hersteld;
  4. d. en worden toegestaan dat bedrijfsgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden voorzien van een platte afdekking;
  5. e. en worden toegestaan dat gebouwen op een kleinere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, met een minimale afstand van 3 m voor hoofdgebouwen en 1 m voor bijgebouwen;
  6. f. voor de bouw van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van openbaar nut zoals gemalen, transformatorstations, telefooncellen, wachthuisjes en dergelijke, tot een maximum inhoud van 200 m³ en een maximum bouwhoogte van 3 m, mits deze op zorgvuldige wijze landschappelijk worden ingepast;
  7. g. ten behoeve van het oprichten en exploiteren van een kampeerterrein voor kleinschalige verblijfsrecreatie, mits:
    1. 1. het aantal standplaatsen niet meer bedraagt dan 15;
    2. 2. geen overnachtingen plaatsvinden in de gebouwen;
    3. 3. de oppervlakte van de gronden ten behoeve van de verblijfsrecreatie ten minste 5.000 m² bedraagt;
    4. 4. de afstand van de betreffende gronden ten opzichte van het dichtstbijzijnde kampeerterrein of verblijfsrecreatieterrein met een kleinschalig karakter ten minste 1.000 m bedraagt gemeten vanaf de perceelgrenzen;
    5. 5. de afstand van de betreffende gronden tot de perceelgrens van een naastgelegen woning ten minste 50 m bedraagt;
    6. 6. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen per kampeerterrein niet meer dan 50 m² bedraagt;
    7. 7. de bestaande bebouwing niet wordt gebruikt ten behoeve van het verblijfsrecreatieterrein met een kleinschalig karakter;
    8. 8. de betreffende gronden grenzen aan de woning van de beheerder;
    9. 9. het kampeerterrein uitsluitend in gebruik is in het kampeerseizoen;
    10. 10. op de betreffende gronden geen chalets, trekkershutten of stacaravans worden geplaatst;
    11. 11. het terrein op een goede wijze landschappelijk wordt ingepast;
    12. 12. geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van:
      • de natuurlijke en landschappelijke waarden van het gebied en de directe omgeving daarvan;
      • de waardevolle essen in het gebied en de directe omgeving daarvan;
      • de archeologische waarden;
  8. h. ten behoeve van de bouw van ooievaarspalen waarvan de bouwhoogte maximaal 10 m mag bedragen;
  9. i. voor het gebruik van gronden ten behoeve van het opwekken van zonne-energie, met dien verstande dat:
    1. 1. zonnepanelen zijn toegestaan tot een bouwhoogte van 2,5 m en met een grondoppervlakte van maximaal 2.000 m2;
    2. 2. zonnepanelen niet zijn toegestaan daar waar de gronden bestemd zijn als Natuur, Waarde – Beekdal, Waarde – Beschermd dorpsgezicht en/of Waarde – Flank;
    3. 3. de zonnepanelen op een goede wijze landschappelijk wordt ingepast;
  10. j. voor het bouwen van hogere erf- en terreinafscheidingen;
  11. k. ten behoeve van een andere verschijningsvorm ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – beeldbepalend’ in de zin van bouw-/goothoogte, dakhelling en situering van bouwwerken, mits de karakteristieke waarden van het bouwwerk niet onevenredig worden aangetast.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 22 Overgangsrecht

22.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

22.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 23 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Eelde - Landgoed Oosterbroek'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het Landgoed Oosterbroek was grotendeels in eigendom van Verslavingszorg Noord Nederland (VNN). Delen van dit landgoed zijn de afgelopen jaren verkocht aan particulieren. Het voornemen bestaat om een nieuwe invulling aan een aantal bestaande panden op het landgoed te geven. De gewenste functies betreffen hoofdzakelijk wonen en zorgfuncties. Voor een deel is de gewenste invulling in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Het is wenselijk om voor het gehele landgoed een nieuw bestemmingsplan op te stellen waarin de gewenste functies planologisch geregeld worden. De panden waarvoor een wijziging van de planologische regels moet komen, betreft de panden Oosterbroek 1, 1a, 5, 5a, 5b en 5c. Voor de overige gronden geldt dat het geldende bestemmingsplan de basis is voor dit op te stellen bestemmingsplan.

Het vigerende bestemmingsplan biedt niet de juiste mogelijkheden voor de gewenste situatie. Middels voorliggend bestemmingsplan worden een aantal bestemmingen gewijzigd. Op deze manier krijgt het plangebied de passende bestemmingen.

Verloop procedure

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 26 september 2020 voor een periode van 6 weken (tot en met 6 november 2020) ter inzage gelegen met de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. Twee partijen hebben zienswijzen ingediend. Naar aanleiding daarvan heeft de gemeente overleg opgestart waarbij ook Verslavingszorg Noord-Nederland (VNN) is betrokken. Er is besproken welke bezwaren er zijn en of deze bezwaren konden worden verkleind of weggenomen. Er zijn afspraken gemaakt over het vervangen van verlichting door vleermuisvriendelijke verlichting. Op een deel van het landgoed is de verlichting uitgezet, op termijn kan worden besloten deze te verwijderen.

Uitkomst van dit overleg is ook dat artikel 4.2.4 uit de bestemmingsplanregels verwijderd. Dit artikel was een uitzonderingsbepaling waarin was bepaald dat bestaande lichtmasten uitgezonderd zijn van de verplichting om verlichting vleermuisvriendelijk te maken.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen ten noordoosten van het Groningen Airport Eelde en heeft een omvang van circa 42 ha. Het plangebied bestaat uit een landgoed, een aantal woningen, opgaand groen, een aantal graslanden en een waterpartij. Ten oosten van het plangebied is de A28 gelegen. Onderstaande afbeelding geeft het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BPOosterbroekEelde-0401_0001.jpg"

Afbeelding 1. Luchtfoto plangebied (ruimtelijkeplannen.nl, d.d. 25-06-2019)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

De vigerende planologisch-juridische regeling voor het plangebied is neergelegd in het bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo (vastgesteld op 28 mei 2013), het bestemmingsplan Herziening Hoog Hullen (vastgesteld op 8 september 2009) en het bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo, partiële herziening (vastgesteld op 21 november 2017). Het plangebied heeft op basis van het bestemmingsplan Herziening Hoog Hullen de bestemming 'Maatschappelijk - Landgoederen'. Het plangebied heeft op basis van het bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo de enkelbestemmingen 'Wonen', 'Maatschappelijk', 'Agrarisch - 1', 'Natuur - Landgoed' en 'Water'. Hiernaast heeft het bestemmingsplan de dubbelbestemmingen 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht', 'Waarde - Archeologisch rijksmonument', 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2', Waarde - Archeologische verwachting 2', 'Waarde - Beekdal', 'Waarde - Flank' en 'Waterstaat - Waterberging 2'. Tevens heeft het bestemmingsplan de gebiedsaanduidingen 'geluidzone - 47 bkl', 'luchtvaartverkeerzone 3', 'luchtvaartverkeerzone 4', 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied', 'luchtvaartverkeerszone - cns apparatuur 1', 'luchtvaartverkeerszone - cns apparatuur 2', 'wro-zone - afwijkingsgebied 2' en de bouwaanduidingen 'karakteristiek' en 'specifieke bouwaanduiding - beeldbepalend'.

Binnen de huidige planologisch-juridische regeling is het niet mogelijk om het gewenste gebruik te realiseren. Om medewerking te kunnen verlenen aan het gewenste gebruik, dienen een aantal enkelbestemmingen te worden aangepast.

1.4 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt de huidige en toekomstige situatie van het plangebied omschreven. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleid van het Rijk, de provincie Drenthe en gemeente Tynaarlo aan de orde. De resultaten van diverse onderzoeken komen in hoofdstuk 4 aan bod. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische vormgeving van het plan. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie Plangebied

Het plangebied omvat alle adressen aan de Oosterbroek. Voor het plangebied wordt aansluiting gezocht op de omliggende bestemmingsplannen. Het plangebied ligt volledig in het beschermd dorpsgezicht 'Landgoederengordel Eelde-Paterswolde'. De ruimtelijke karakteristiek van het plangebied is door alle aanpassingen over de jaren fragmentarisch geworden, maar kent enkele belangwekkende kenmerken. In de eerste plaats zijn dat de twee taps toelopende lanen met een hoogopgaande laanbeplanting. Secundair van belang zijn de overige lanen en paden die veelal eveneens een hoogopgaande laanbeplanting kennen.

Tegenover het in 1922 herbouwde huis Oosterbroek is de landschappelijke aanleg (ontwerp L.P. Roodbaard,1836) herkenbaar met een berg en restanten van een vijverpartij. Achter het huis ligt een restant van een grand canal omgeven door een gevarieerd beplantingspatroon.

De overige gronden zijn of bebost of benut als weidegrond waardoor een sterke afwisseling tussen besloten en open ruimten ontstaat. Bijzondere vermelding verdient het sterrenbos op de noordoosthoek van het terrein.

De locatie van het oude Oosterbroek, het herbouwde huis Oosterbroek en het huis Hoog Hullen vormen de bouwkundige en cultuurhistorische hoofdaccenten in het gebied. De daaraan gerelateerde bebouwing betreft vooral enkele boerderijen en woningena. Daarnaast zijn enkele bunkers vermeldingswaardig die functioneel zijn verbonden met de ontwikkeling van het vliegveld Eelde en de betekenis daarvan tijden de Tweede Wereldoorlog. Hierbij zijn de gebouwen van de Breegweestee tevens als oorlogsmonumenten aangewezen.

Naast de woon- en zorgfuncties binnen het plangebied bestaat het plangebied voornamelijk uit bos en agrarische gronden. Op de onderstaande afbeelding is een luchtfoto met de aanwezige bebouwing weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BPOosterbroekEelde-0401_0002.jpg"

Afbeelding 2. Luchtfoto aanwezige bebouwing (ruimtelijkeplannen.nl, d.d. 25-06-2019)

De omgeving van het plangebied bestaat uit het Groningen Airport Eelde, een bedrijventerrein in het zuiden, de A28 in het noordoosten en het dorp Eelde in het westen.

2.2 Toekomstige Situatie Plangebied

Zoals in de inleiding al staat omschreven, is een gedeelte van het plangebied aangekocht door een initiatiefnemer. Deze initiatiefnemer wil een nieuwe invulling geven aan de bestaande panden op het landgoed. De gewenste functies betreffen hoofdzakelijk wonen en zorgfuncties. De panden waarvoor een wijziging van de planologische regels moet komen betreft de panden Oosterbroek 1, 1a, 5, 5a, 5b en 5c. Voor de overige gronden geldt dat het geldende bestemmingsplan de basis is voor dit op te stellen bestemmingsplan. Het voornemen betreft alleen een functiewijziging. Er zullen geen gebouwen worden gesloopt of worden bij gebouwd. Wel wordt er gewerkt aan een tuinontwerp. In de onderstaande tabel staat een overzicht van de panden binnen het plangebied met het gewenst gebruik.

Huidige bestemming Gewenst gebruik Bijzonderheden
Oosterbroek 1, Hooghullen Maatschappelijk - landgoederen, specifiek bestemd voor maatschappelijke instellingen op het gebied van verslavingszorg Verhuur aan zorggroep Perspectief. De bestemming dient te worden gewijzigd naar beschermd wonen, wonen met zorg. Rijksmonument
Oosterbroek 1a Maatschappelijk, aanduiding karakteristiek Wonen, 1 woning, aanduiding karakteristiek Provinciaal monument
Oosterbroek 1c, Vossenloo Maatschappelijk - landgoederen, specifiek bestemd voor maatschappelijke instellingen op het gebied van verslavingszorg Maatschappelijk In gebruik bij VNN.

Oosterbroek 2 Wonen Wonen
Oosterbroek 3 Wonen Wonen, 1 woning
Oosterbroek 4/4a Wonen Wonen
Oosterbroek 5, Havezate Wonen, aanduiding karakteristiek Wonen, 2 woningen in combinatie met kantoor/vergaderlocatie, aanduiding karakteristiek Rijksmonument
Oosterbroek 5a Maatschappelijk, aanduiding beeldbepalend Wonen, 1 woning, aanduiding beeldbepalend Beeldbepalend pand
Oosterbroek 5b Wonen Wonen, 1 woning
Oosterbroek 5c Wonen Wonen, 1 woning
Oosterbroek 9, Vizier Maatschappelijk, aanduiding beeldbepalend Verhuur aan zorggroep Perspectief Maatschappelijk, aanduiding beeldbepalend. Beeldbepalend pand
Oosterbroek 11 Agrarisch met bouwblok Overkapping paardenstalling
Oosterbroek 16 Maatschappelijk, aanduiding karakteristiek Verhuur aan zorggroep Perspectief. Maatschappelijk, aanduiding karakteristiek. Provinciaal monument
Oosterbroek 20 Wonen, aanduiding beeldbepalend Wonen, aanduiding beeldbepalend

Tabel 1. Gewenst gebruik panden

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisatie, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en.
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgeving-inclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.

Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.

Toetsing
Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor de NOVI gerichte belangen of opgaven kent. Om die reden kan verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

In dit bestemmingsplan is ervan uitgegaan dat een dergelijke 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in het Bro zich hier niet voordoet. De functiewijziging van een aantal panden wordt niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een nadere toets aan de Ladder is derhalve niet aan de orde.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Op 3 oktober 2018 zijn door Provinciale Staten de Omgevingsvisie Drenthe en de Provinciale omgevingsverordening Drenthe geactualiseerd en vastgesteld. De Omgevingsvisie is het belangrijkste beleidsdocument van de provincie. Met deze actualisatie krijgen gemeenten meer handvatten om met kernkwaliteiten om te gaan. Tegelijkertijd heeft de provincie een nadere verkenning en duiding voor de thema's energie, stedelijke ontwikkeling en vrijetijdseconomie uitgevoerd. De provincie wil bovenal ‘ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit’, mede vanuit de wetenschap dat landschapskwaliteit een belangrijke vestigingsfactor is. In de Omgevingsvisie worden zes kernkwaliteiten benoemd die inhoud geven aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kernkwaliteiten zijn:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid;
  • naoberschap;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • menselijke maat;
  • veiligheid.

Op dit moment ligt de Ontwerp Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2022 ter inzage. In de geactualiseerde Omgevingsvisie staat een beperkt aantal aanpassingen. Het gaat om nieuw beleid voor bedrijventerreinen en grote ruimtevragers, zoals distributiecentra en datacenters; de nieuwvestiging en uitbreiding van geitenhouderijen wordt tegengegaan en er wordt voorgesteld de Omgevingsvisie jaarlijks te actualiseren. De wijzigingen hebben geen betrekking op voor dit plan relevant beleid en regels.

3.2.2 Provinciale omgevingsverordening Drenthe 2018

In de Provinciale omgevingsverordening zijn deze Drentse kernkwaliteiten doorvertaald als archeologie, aardkundige waarden, cultuurhistorie, landschap, rust en natuur.

De provincie heeft het voornemen om vier robuuste systemen te ontwikkelen. Deze vier systemen zijn: het sociaal-economisch systeem, het watersysteem, het landbouwsysteem en het natuursysteem. Binnen deze systemen staat de ontwikkeling van de hoofdfunctie (respectievelijk wonen en werken, water, landbouw en natuur) voorop. Een robuust systeem wil zeggen dat een verstoring als gevolg van een ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor het functioneren van het systeem.

Ruimtelijke kwaliteit

De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

In de Omgevingsverordening is daarom opgenomen dat in een bestemmingsplan uiteengezet wordt dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de Omgevingsvisie. Daarnaast mag een plan geen nieuwe activiteiten dan wel een wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten.

Omgevingsaspecten en kernkwaliteiten

In het navolgende is aangegeven welke specifieke waarden of kenmerken van invloed zijn op dit bestemmingsplan.

Voor de waarde grondwater is een gedeelte van het plangebied aangewezen als grondwaterbeschermingsgebied. In dit gebied mogen geen inrichtingen worden opgericht die de kwaliteit van het grondwater negatief beïnvloeden. In het bestemmingsplan is een beschermende regel opgenomen. Derhalve is er geen sprake van aantasting van het grondwater. Deze waarde is dan ook niet in het geding.

Met betrekking tot de ecologische waarden is het plangebied grotendeels gelegen binnen het Natuurnetwerk Nederland. Binnen dit gebied mag een bestemmingsplan niet voorzien in de wijziging van de bestemming of van de regels voor het gebruik van de grond als deze wijziging per saldo leidt tot een significante aantasting van het areaal. In paragraaf 4.4 wordt hier nader op ingegaan.

Met betrekking tot de waarde water is het plangebied voor een gedeelte gelegen in de aanduiding 'beekdal en bergingsgebied'. Binnen deze aanduiding mogen geen nieuwe kapitaalintensieve functies worden gerealiseerd en dient het gebied behouden te blijven voor waterberging. Het bestemmingsplan maakt geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk die deze waarden negatief beïnvloeden. Derhalve is er geen sprake van aantasting van deze waarden.

Op grond van de kernkwaliteit landschap is het plangebied gelegen in het Nationaal Park Drentsche Aa. Binnen het Nationaal landschap Drentsche Aa zijn de landgoederen van groot belang. Aangezien dit bestemmingsplan de inrichting van het landgoed Oosterbroek borgt, is er geen sprake van aantasting van de kernkwaliteit.

Op grond van de kernkwaliteit archeologie is het grootste gedeelte van het plangebied gelegen in de aanduiding 'verwachting toetsen door onderzoek (Havelterberg en Drentsche Aa gebied)'. Dit betekent dat, indien er ruimtelijke ingrepen plaatsvinden, archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd. In paragraaf 4.1.1 wordt hier nader op ingegaan.

Op grond van de kernkwaliteit aardkundige waarden is het plangebied gelegen binnen de aanduidingen 'generieke bescherming' en 'middel bescherming'. Op grond van het provinciaal beleid is de initiatiefnemer verantwoordelijk om vroegtijdig in het planproces inzichtelijk te maken op welke wijze de aardkundige kwaliteiten voor nieuwe plannen worden benut. In paragraaf 4.1.1 wordt hier nader op ingegaan.

Op grond van de kernkwaliteit cultuurhistorie ligt het plangebied in de aanduidingen 'cultuurhistorische hoofdstructuur' en 'beleid eisen stellen'. De provincie Drenthe verwacht van de initiatiefnemer dat de cultuurhistorische samenhang als drager voor nieuwe plannen wordt gebruikt. Ontwikkelingen dienen voort te bouwen op de bestaande cultuurhistorische samenhang. Het voornemen houdt rekening met de huidige beplanting en de bestaande cultuurhistorische waarden. Derhalve is er geen sprake van aantasting van deze kernkwaliteit.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurplan

De gemeente Tynaarlo heeft voor haar grondgebied een structuurplan opgesteld (vastgesteld 10 oktober 2006). Het Structuurplan is kaderstellend en initiërend voor het ruimtelijk beleid. Tevens dient het als communicatiemiddel richting de bevolking inzake toekomstige veranderingen en koersbepaling.

Binnen de beleidsterreinen wonen, archeologie, cultuurhistorie, natuur en landschap en omgevingsveiligheid zijn inmiddels afzonderlijke visies opgesteld. De overige onderwerpen in het structuurplan zijn niet relevant voor het plangebied.

3.3.2 Structuurvisie Wonen

In augustus 2013 heeft de gemeenteraad van Tynaarlo de Structuurvisie Wonen 2013 vastgesteld. Hierin wordt de visie geschetst op het wonen in de gemeente Tynaarlo tot 2020. Het woonplan omvat dan ook de inzet voor regionale samenwerking, zowel binnen de regio Groningen-Assen als met de buurgemeenten in de regio Noord-Drenthe (regionale woonvisie). Binnen de regio Groningen-Assen worden regionale bouwprojecten, zoals het in uitvoering zijnde plan Ter Borch in Eelderwolde, gefaciliteerd. De ambitie van deze structuurvisie wonen is om op basis van een goede marktanalyse de bestaande speerpunten van beleid te vertalen naar de huidige marktsituatie. Gestuurd wordt op het tot stand brengen van een evenwichtige toekomstbestendige woningvoorraad die:

  • tegemoet komt aan de woonbehoeften van de vergrijzende bevolking;
  • goede voorwaarden schept voor het binden van jonge huishoudens voor een zo gemêleerd mogelijke bevolkingssamenstelling in dorpen en wijken;
  • bijdraagt aan een goede (omgevings-) kwaliteit van woonwijken en dorpscentra met voorzieningen;
  • bijdraagt aan een duurzame samenleving.

In 2015 is door het adviesbureau Companen een woningbehoefteonderzoek voor de Regio Groningen-Assen uitgevoerd. De gemeente Tynaarlo heeft hier op gemeentelijk niveau een verdiepingsslag laten uitvoeren. Hieruit is de Oplegnotitie sociale volkshuisvesting Tynaarlo ontstaan.

Uit deze oplegnotitie blijkt dat er sprake is van een toenemende vraag naar verschillende vormen van beschermd en verzorgd wonen. De gemeente heeft dan ook het beleidsdoel om deze vormen van wonen te stimuleren.

Voor Eelde wordt de tranformatie van de woningvoorraad en het accommoderen van de actuele vraag (o.m. huivesting bijzondere doelgroepen) als opgave gezien.

Het plan is in overeenstemming met de Structuurvisie Wonen en de Oplegnotitie sociale volkshuisvesting Tynaarlo aangezien het de functiewijziging van een aantal panden binnen het Landgoed Oosterbroek naar de bestemming wonen betreft. Hiernaast maakt het bestemmingsplan vormen van beschermd en verzorgd wonen mogelijk.

In 2022 heeft de nieuwe (concept) Woonvisie 2022-2027 ter inzage gelegen. Deze Woonvisie is nog niet door de raad vastgesteld, maar op deze plaats kan al wel worden geconcludeerd dat dit plan aansluit op deze nieuwe Woonvisie. Zo is in de Woonvisie een van de actiepunten die wordt genoemd: wij faciliteren innovatieve plannen en projecten op het gebied van wonen en zorg, die inspelen op de maatschappelijke ontwikkelingen en de wens tot kleinschalig en beschermd wonen. Voorliggend plan past in deze beschrijving.

3.3.3 Structuurvisie Cultuurhistorie

De gemeente heeft ten behoeve van het aspect cultuurhistorie de Structuurvisie Cultuurhistorie 2014-2024 vastgesteld. Het doel van deze visie is het borgen van cultuurhistorisch erfgoed. De gemeente heeft het waarborgen van het erfgoed en de ruimtelijke identiteit van Tynaarlo samengevat in één centrale boodschap: de gemeente wil historische structuren en karakteristieken herkenbaar houden, de kwaliteit bewaken en de historische gelaagdheid in acht nemen.

In paragraaf 4.1.2 wordt nader ingegaan op het aspect cultuurhistorie.

3.3.4 Structuurvisie Archeologie

In de Structuurvisie Archeologie, welke vastgesteld is op 28 mei 2013, is vastgelegd op welke wijze de gemeente Tynaarlo wil omgaan met het archeologisch erfgoed. De Structuurvisie Archeologie inventariseert de bekende en verwachte archeologische waarden en geeft invulling aan het ruimtelijke beleid. Het belangrijkste instrument daarbij zijn de bestemmingsplannen. In deze bestemmingsplannen zullen te beschermen zones worden aangewezen en van op maat gesneden bestemmingsregels voorzien.

In paragraaf 4.1.1 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.

3.3.5 Beleidsvisie Omgevingsveiligheid

In de Beleidsvisie Omgevingsveiligheid, welke is vastgesteld op 26 februari 2019, wordt een visie en ambitie gegeven op welke wijze wordt omgegaan met het aspect veiligheid. Om zowel ruimte te bieden aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente als ervoor te zorgen dat er geen onnodige of onacceptabele veiligheidsrisico’s worden gelopen is het wenselijk om sturing te geven aan de situering van bedrijven met een risicocontour en aan ruimtelijke ontwikkelingen binnen bestaande risicocontouren of aandachtsgebieden. Door onderscheid te maken in verschillende gebieden met verschillende ruimtelijke functies en daaraan gebiedsgerichte ambities te koppelen, combineert de gemeente Tynaarlo de gewenste veiligheidsniveaus optimaal met de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen.

In deze Beleidsvisie Omgevingsveiligheid worden de volgende gebieden onderscheiden:

  • woonwijken;
  • bedrijventerreinen;
  • buitengebied.

Het plangebied is gelegen in het deelgebied buitengebied. Voor het buitengebied van het gemeentelijk grondgebied kiest de gemeente Tynaarlo voor een veiligheidsniveau dat voor een groot deel gelijk is aan dat van bedrijventerreinen.

In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op het aspect externe veiligheid.

3.3.6 Landschapsontwikkelingsplan

Als vervolg op het structuurplan is in 2009 het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor de gemeente Tynaarlo vastgesteld. Het LOP bevat een integrale visie voor de ontwikkeling van het landschap van Tynaarlo voor de komende 15 jaar; een uitwerking en aanscherping van het structuurplan. Het LOP is de centrale spil voor het stroomlijnen van beleid, plannen en ideeën op het gebied van landschap. Het Landschapsontwikkelingsplan heeft de status van een structuurvisie.

In het LOP is het plangebied aangeduid als landgoed/buitenplaats parkgebied. Qua landschap is het plangebied ingedeeld in 'landgoederen'. Deze zone wordt als een grote landschappelijke kwaliteit gezien. Daarnaast zijn binnen het plangebied de Havezathe Oosterbroek, meerdere gebouwde rijksmonumenten en archeologische terreinen gelegen. In dit bestemmingsplan wordt ingegaan op de beoogde inrichting van het plangebied in relatie tot deze waarden.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie En Cultuurhistorie

4.1.1 Archeologie

Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet is geregeld hoe met archeologische vindplaatsen en zichtbare monumenten moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij de planvorming te betrekken.

In mei 2013 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Archeologie vastgesteld. Een uitsnede van de archeologische beleidskaart is onderstaand opgenomen. Op de archeologische beleidskaart heeft het plangebied een lage tot hoge verwachting op basis van het landschap, een zeer hoge archeologische waarden op basis van archeologische monumenten en een historisch element en historische kern.

Deze zeer hoge archeologische waarde komt voort uit de geschiedenis van het huis Oosterbroek. De geschiedenis van huis Oosterbroek begint in de 16e eeuw. Hierna is het huis meerdere keren van eigenaar gewisseld en heeft het huis lang het recht van havezate gekend. Het bezit van een havezate was een van de voorwaarden voor toelating tot het ridderschap van Drenthe. In 1922 werd het woonhuis door brand verwoest en is een jaar later werd begonnen met de herbouw.

Binnen de aanduiding lage tot hoge verwachting is een inventariserend veldonderzoek noodzakelijk bij geplande bodemverstoringen met oppervlakten die groter zijn dan 1.000 m2 en dieper zijn dan 30 cm -mv. Voor de aanduiding zeer hoge archeologische waarde is bij bodemverstoringen behoud in situ van toepassing en voor een historisch element en kern geldt dat een gedetailleerd archeologisch bureauonderzoek dient te worden uitgevoerd bij bodemverstoringen met een oppervlakte die groter is dan 100 m2 en dieper zijn dan 30 cm -mv. De juridische vertaling van de Structuurvisie Archeologie heeft plaatsgevonden in het geldende bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BPOosterbroekEelde-0401_0003.jpg"

Afbeelding 3. Uitsnede archeologische beleidskaart (bron: gemeente Tynaarlo, d.d. 27-06-2019)

Het bestemmingsplan maakt de functiewijziging van een aantal panden mogelijk. Hierbij wordt de bodem niet verstoord. Er is derhalve geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek. Het bestemmingsplan is qua archeologie uitvoerbaar. Hiernaast zijn de desbetreffende archeologische dubbelbestemmingen conform de Structuurvisie Archeologie in het bestemmingsplan opgenomen.

4.1.2 Cultuurhistorie

Cultuurhistorie gaat over de geschiedenis van de gebouwde omgeving, de landschappen, tradities en de verhalen die erbij horen. Sinds 1 januari 2012 is de gemeente wettelijk verplicht om cultuurhistorische belangen mee te wegen in ruimtelijke vraagstukken.

De gemeente heeft ten behoeve van het aspect cultuurhistorie de Structuurvisie Cultuurhistorie 2014-2024 opgesteld. Het doel van deze visie is het borgen van cultuurhistorisch erfgoed. De gemeente heeft het waarborgen van het erfgoed en de ruimtelijke identiteit van Tynaarlo samengevat in één centrale boodschap: de gemeente wil historische structuren en karakteristieken herkenbaar houden, de kwaliteit bewaken en de historische gelaagdheid in acht nemen.

Op de cultuurhistorische beleidswaardenkaart is het plangebied aangeduid als 'zeer hoge waarde'. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt gestreefd naar behoud en/of inpassing. Zoals reeds in paragraaf 2.1 is beschreven, bestaat het plangebied uit veel cultuurhistorische waarden. Deze waarden bestaan uit Rijksmonumenten, beeldbepalende panden, oude wegen, monumentale bomen, vliegveld objecten en bunkers aanwezig. Tevens is het plangebied aangeduid als havezatheterrein en zorginstelling met specifieke bouwkunst.

Voorliggend plan respecteert en borgt de bestaande cultuurhistorische waarden. Aangezien het plan alleen de functiewijziging van een aantal panden mogelijk maakt zullen geen cultuurhistorische waarden worden aangetast. Door te zorgen voor een passende invulling is behoud van de cultuurhistorische waarden beter gewaarborgd. Het aspect cultuurhistorie levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.

4.2 Bodem

Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie en dat het de financiële haalbaarheid van het plan niet in gevaar brengt.

Het planvoornemen maakt de functiewijziging van een aantal panden van 'Maatschappelijk' naar 'Wonen' mogelijk. Het feitelijk gebruik van de panden verandert niet (wonen/verblijven). Er zijn geen historische verdenkingen voor bodemverontreiniging aanwezig. Het aspect bodem levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van de onderhavige ruimtelijke onderbouwing.

4.3 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Het planvoornemen legt de bestaande situatie vast en wijzigt de functie van twee panden van maatschappelijk naar wonen. Aangezien de maatschappelijke functie op deze percelen wordt beëindigd, kan de ritproductie van deze functie van deze twee nieuwe woningen worden afgetrokken.

Op basis van de CROW-publicatie nummer 381 'Toekomstbestendig parkeren' kan worden uitgegaan van een ritproductie van gemiddeld 8,2 ritten per etmaal per woning (koop, huis, vrijstaand in weinig stedelijk gebied). Voor de maatschappelijke functie die binnen de percelen mogelijk was, kan worden uitgegaan van een ritproductie van 18,4 ritten per etmaal per gebouw (kencijfer voor fysiotherapiepraktijk in weinig stedelijk gebied). Dit betekent dat voor de twee panden aan de Oosterbroek 1a en Oosterbroek 5a de verkeersgeneratie met 20,4 verkeersbewegingen af zal nemen. Aan de Oosterbroek 5 wordt echter wel een extra vergaderruimte van circa 40 m2 mogelijk gemaakt. Op basis van de CROW-publicatie kan hiervoor worden uitgegaan van een ritproductie van gemiddeld 8,7 per 100 m2 (kencijfer voor kantoor in weinig stedelijk gebied). De toename van verkeersbewegingen voor een vergaderruimte van 40 m2 bedraagt derhalve 3,5 per etmaal. In de toekomstige situatie kan er vanuit worden gegaan dat de verkeersgeneratie per etmaal met gemiddeld 16,9 verkeersbewegingen af zal nemen.

Conclusie

Uit de berekening blijkt dat het plan geen toename van NO2 of PM10 ten opzichte van de huidige situatie zal veroorzaken. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterweg blijven.

4.4 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen te toetsen, is een bureau inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. De (bureau)inventarisatie is als bijlage 1 opgenomen.

4.4.1 Soortenbescherming

Op basis van de Wet Natuurbescherming zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dieren en plantensoorten. De werkingssfeer van de Wet Natuurbescherming is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Wet Natuurbescherming gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

Het plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarvoor sloop van de panden vereist is. Ook worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarvoor bomen moeten worden gekapt, vegetatie moet worden verwijderd of oppervlaktewater moet worden gedempt. Daarom worden geen nest- of verblijfplaatsen van vogels, zoogdieren, amfibieën of reptielen vernietigd of beschadigd. Negatieve effecten op beschermde soorten van deze soortgroepen door aantasting van verblijfplaatsen treden niet op.

Het plangebied zal om deze reden ook geschikt blijven als foerageergebied voor vogels met jaarrond beschermde nesten, zoogdieren, amfibieën en reptielen.

Doordat uitsluitend lichtarmaturen met naar beneden gerichte lampen op lage hoogte boven de grond worden toegestaan, is als gevolg van het plan ook geen toename van lichtverstoring van vleermuizen en andere nachtactieve dieren. Dit is geborgd in de planregels. Negatieve effecten op vleermuizen door verlies van foerageergebied of onderbreking van belangrijke vliegroutes treden niet op.

4.4.2 Gebiedsbescherming

Natura 2000

Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Drentsche Aa-gebied dat op ruim 600 meter ten zuidoosten van het plangebied ligt.

Doordat het plan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt en door de relatief grote afstand tot het Drentsche Aa-gebied, kunnen de meeste negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand uitgesloten worden. De functieveranderingen kunnen in potentie echter leiden tot wijzigingen in het aantal verkeersbewegingen. Bij een toename van het aantal verkeersbewegingen (of bijvoorbeeld bouwwerkzaamheden) kan sprake zijn van een toename van stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied. Echter, zoals omschreven in paragraaf 4.3, neemt het aantal verkeersbewegingen af. Andere werkzaamheden vinden in het gebied niet plaats. Negatieve effecten op in het kader van de Wnb beschermde gebieden zijn dan ook niet te verwachten als gevolg van het plan.

Natuurnetwerk Nederland

Een groot deel van het plangebied is aangewezen als Natuurnetwerk Nederland (NNN). Voor gronden die zijn aangewezen als NNN geldt op grond van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid dat "een ruimtelijke plan, indien het een bestemmingsplan betreft, geen bestemmingen en regels bevat die omzetting naar de natuurfunctie onomkeerbaar belemmeren en de wezenlijke kenmerken en waarden van Natuurnetwerk Nederland significant aantasten."

Het plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk in het plangebied, uitsluitend een functieverandering van bestaande gebouwen. Het plan maakt dan ook geen ontwikkelingen mogelijk die de omzetting naar een natuurfunctie onomkeerbaar belemmeren. De functiewijziging van maatschappelijk naar woning of van verslavingszorg naar andere vormen van zorg (beschermd wonen en wonen met zorg) zal ook niet leiden tot een duidelijk ander terreingebruik. Aan de bestaande erven is bovendien in het natuurbeheerplan Drenthe 2020 geen beheertype of ambitietype toegekend. Aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN door de functiewijziging van de gebouwen is dan ook niet aan de orde.

4.4.3 Conclusie

Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Negatieve effecten op beschermde soorten als gevolg van het plan zijn niet te verwachten. Nader onderzoek of een ontheffing van de Wnb is niet nodig.

Een nadere analyse in het kader van de gebiedsbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze ontwikkeling is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. De ontwikkeling is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe.

4.5 Externe Veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

Inrichtingen

In de directe nabijheid van het plangebied is één risicovolle inrichting aanwezig. Op circa 300 meter ten zuiden van het plangebied ligt een bedrijf (Machlaan 6) waar twee veiligheidskasten met gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. Deze opslagen hebben beide een PR-contour van 0 meter en geen overschrijding van het GR (bron: Atlas leefomgeving). Het bedrijf vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

Buisleidingen

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig waardoor transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (bron: Atlas leefomgeving).

Transport

Het plangebied valt buiten de effectafstand van wegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De meest nabij gelegen weg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, is de A28. Deze weg heeft een PR-contour van 0 meter en een GR-contour (invloedsgebied) van 48 meter (bron: Atlas leefomgeving). Aangezien het plangebied op een afstand van circa 290 meter is gelegen, vormt de weg geen belemmering voor het planvoornemen.

Conclusie

Uit de Atlas leefomgeving blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied één risicovolle inrichting aanwezig is. De effectafstand valt echter niet tot over het plangebied. Eveneens ligt er in de nabijheid van het plangebied één weg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook deze effectafstand valt niet tot over het plangebied. Het plangebied ligt buiten de invloedsfeer van risicovolle buisleidingen.

Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.

4.6 Geluid

Het planvoornemen voorziet in de functiewijziging van een maatschappelijk functie naar een woning. Beide functies betreffen zogenaamde geluidsgevoelige gebouwen. Derhalve dient er onderzocht te worden of toetsing aan de Wet geluidhinder (Wgh) dient plaats te vinden.

Op basis van artikel 76, lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande geluidsgevoelige gebouwen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Een nader onderzoek naar geluidsbelasting in het kader van de Wgh is niet noodzakelijk.

Op basis van het bovenstaande levert het aspect geluid geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.

4.7 Milieuzonering

Bedrijven worden ingedeeld in categorieën met behulp van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Deze publicatie biedt een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau en geeft informatie over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. Op basis van de milieukenmerken van de verschillende typen bedrijven en inrichtingen wordt een indicatie van de afstanden gegeven, die als gevolg van deze kenmerken moeten worden aangehouden tussen de diverse typen bedrijven en een rustige woonwijk. Deze afstanden hebben uitdrukkelijk niet het karakter van een norm of een richtlijn.

De informatie heeft geen betrekking op individuele bedrijven, maar op bedrijfstypen. Dit betekent dat een concrete situatie altijd in de context moet worden bekeken:

  • binnen bepaalde bedrijfstypen kunnen zich grote verschillen voordoen;
  • concrete milieu-informatie over een specifiek bedrijf heeft meer waarde dan algemene informatie;
  • de afstanden hebben betrekking op de afstand tot een rustige woonwijk; bij andere gebiedsfuncties kunnen dus andere afstanden mogelijk zijn;
  • afdoende milieuhygiënische maatregelen bij de bron, bij de overdracht of bij de ontvanger, kunnen een kortere afstand eventueel mogelijk maken.

Een woning betreft een milieugevoelige functie. In de omgeving van het plangebied komt een agrarisch bedrijf, twee bedrijventerreinen en een luchthaven voor. Aangezien andere woningen op een kortere afstand van deze bedrijven zijn gelegen, zijn deze woningen maatgevend voor de bedrijfsvoering en de mate van hinder. De nieuwe woningen vormen derhalve geen beperking voor de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf, de twee bedrijventerreinen en de luchthaven. Het aspect milieuzonering levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.

4.8 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. Deze waterparagraaf doet verslag van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie, dat wil zeggen voor het grondwater en het oppervlaktewater.

Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: ‘het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten’.

Op 27 juni 2019 is de digitale watertoets doorlopen. Hieruit blijkt dat het waterschap geen belangen heeft bij de functiewijziging. Hiernaast is het waterschap op 29 juli 2019 nader geïnformeerd over het bestemmingsplan. Hieruit is naar voren gekomen dat nadere betrokkenheid van het waterschap niet nodig is. De watertoets is als bijlage 2 opgenomen.

Het aspect water levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.

4.9 Verkeer En Parkeren

Verkeer

Het planvoornemen legt de bestaande situatie vast en wijzigt de functie van twee panden van maatschappelijk naar wonen. Zoals in paragraaf 4.3 is beschreven, zal het aantal verkeersbewegingen gelijk blijven of verminderen.

Het plangebied is ontsloten op de Burgemeester J.G. Legroweg. Aangezien er geen extra verkeersbewegingen worden verwacht, kunnen de wegen in de omgeving de verkeersbewegingen als gevolg van het planvoornemen aan. Er ontstaan op verkeerskundig gebied geen belemmeringen.

Parkeren

Het uitgangspunt is dat het gewenste gebruik voorziet in de eigen parkeerbehoefte. Aangezien het planvoornemen alleen een functiewijziging mogelijk maakt waarbij het aantal verkeersbewegingen naar alle waarschijnlijkheid gelijk blijft of afneemt, kan ervan uit worden gegaan dat binnen het plangebied voldoende parkeergelegenheid aanwezig is. Het planvoornemen voorziet daarmee in de benodigde parkeerbehoefte. Echter wordt in de praktijk wel overlast ervaren. De mensen die hier parkeren zijn geen bezoekers van het landgoed en zijn ook afkomstig van buiten het plangebied.

4.10 M.e.r.-beoordeling

In het Besluit m.e.r. onder 11.2 in de D-lijst staat dat een m.e.r-beoordeling moet plaatsvinden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 ha of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Zoals blijkt uit de planbeschrijving in hoofdstuk 2, is de functiewijziging van een aantal panden qua aard, omvang en ligging niet gelijk te stellen aan de betreffende activiteit zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. Maar sinds de wijziging van het Besluit op 1 april 2011 is een beoordeling van een activiteit die op de D-lijst voorkomt noodzakelijk, ook al ligt de omvang van de activiteit (ver) onder de drempelwaarde.

Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets (vormvrije m.e.r.-beoordeling) worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

In bijlage III van de EU richtlijn m.e.r. staan de criteria genoemd waarna gekeken moet worden bij de beoordeling. In dit geval is gekeken naar deze Europese criteria.

De resultaten van de onderzoeken zoals deze zijn samengevat in dit hoofdstuk Omgevingsaspecten, laten zien dat er geen belangrijke nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en het milieu. Gezien de aard van de ingrepen zijn geen negatieve effecten te verwachten. Dit blijkt eveneens uit de aanmeldnotitie die als bijlage 3 is toegevoegd.

Op grond hiervan is het verrichten van een (nadere vormvrije) m.e.r.-beoordeling verder niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de regels van het bestemmingsplan. De regels vormen samen met de verbeelding het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. Zowel de verbeelding als de regels voldoen aan de verplichte landelijke standaarden voor de uitwisseling en vergelijkbaarheid van digitale bestemmingsplannen (IMRO2012 en SVBP2012). Het bestemmingsplan bestaat uit:

  1. 1. een verbeelding van het plangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  2. 2. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting. Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgesteld.

5.2 Bestemmingsregels

Het navolgende stelt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels aan de orde. Deze ziet er als volgt uit:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.

Dit wordt in het navolgende nader toegelicht.

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Begrippen) en de wijze van meten (Wijze van meten). Hierin wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Bij het formuleren van de begrippen en wijze van meten is aangesloten bij de gemeentelijke systematiek zoals eveneens opgenomen in het 'bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo', 'Buitengebied Tynaarlo, partiële herziening'.

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels

Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen enzovoorts. De aard van de toegelaten inrichting van de gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies. In de bestemmingsplannen worden meerdere bestemmingen onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn regelingen als de bestemmingsomschrijving, bebouwingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden gekoppeld.

Per bestemming hanteert men de indeling volgens de SVBP 2012. Deze volgorde en de naamgeving zijn standaard en dienen in principe te worden gevolgd.

Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:

  • Agrarisch - 1
  • Maatschappelijk
  • Natuur
  • Verkeer
  • Water
  • Wonen
  • Waarde - Archeologie 1
  • Waarde - Archeologie 2
  • Waarde - Archeologisch rijksmonument
  • Waarde - Archeologische verwachting 2
  • Waarde - Beekdal
  • Waarde - Beschermd dorpsgezicht
  • Waarde - Flank
  • Waarde - Waterberging 2

Wat betreft de inhoud is voor deze bestemmingen is aangesloten bij het 'bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo', het 'bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo, partiële herziening' en het 'bestemmingsplan Herziening Hoog Hullen'.

Waarden

In het plangebied zijn een aantal waarden te onderscheiden. Deze waarden zijn als dubbelbestemmingen opgenomen in de regels en de verbeelding. Uitgangspunt is, dat uitsluitend die waarden zijn opgenomen waarvoor daadwerkelijk beschermingsmaatregelen nodig worden geacht in de vorm van bijzondere bebouwings-/gebruiksregels en/of een omgevingsvergunningenplicht voor werken en werkzaamheden. Dit is dan ook gekoppeld aan de genoemde waarden. De waarden zijn zo specifiek mogelijk bestemd, om tot een zo gericht mogelijke bescherming te komen en te voorkomen dat gebieden onnodig worden belast met regelgeving (daarmee is ook gerichter toezicht in het kader van handhaving mogelijk). De omgevingsvergunningplicht voor werken en werkzaamheden is in hoofdzaak gekoppeld aan de waarden. Het gaat om de volgende waarden:

Waarden Dubbelbestemming bestemmingsplan
Beekdalen (beneden-/midden-/bovenloop) Waarde – Beekdal
Flank Waarde – Flank
Archeologische waarden De middelhoge en hoge archeologische
verwachtingswaarde evenals de monumenten zijn bestemd als Waarde – Archeologie 1,
Waarde – Archeologie 2 en Waarde – Archeologische verwachting 2
Beschermd dorpsgezicht Waarde – Beschermd dorpsgezicht
Monumenten Deze zijn aangeduid in de verbeelding

De dubbelbestemmingen zijn opgenomen in hoofdstuk 2 van de regels. In de regels zijn de aanduidingen verder uitgewerkt in hoofdstuk 3, Algemene regels.

Bestemmingen

Agrarisch - 1

De gronden voorzien van de bestemming Agrarisch - 1 zijn geschikt voor cultuurgrond. Eveneens is recreatief medegebruik in de vorm van paardrijden, hobbymatig weiden van vee, wandelen en fietsen toegestaan. Verder zijn bestaande paden toegestaan. Nieuwe paden en wegen zijn niet toegestaan, tenzij een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verkregen.

Bebouwing is, met uitzondering van een bestaande overkapping voor paarden, niet toegestaan.

Maatschappelijk

De bestemming Maatschappelijk is gericht op maatschappelijke voorzieningen, waaronder maatschappelijke instellingen op het gebied van verslavingszorg en beschermd wonen met bijbehorende facilitaire en ondersteunende voorzieningen. Binnen de bestemming is ruimte voor groei tot maximaal 110% van de bestaande oppervlakte aan bedrijfsgebouwen en overkappingen.

In de bouwregels is opgenomen dat gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden opgericht en daar waar van toepassing, maximale goot- en bouwhoogten zijn voorgeschreven. Hiervan kan middels de regels worden afgeweken.

Natuur

De natuurbestemming is bedoeld voor het behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke, cultuurhistorische, natuurlijke en aardkundige waarden, bos, bebossing en bosbouw. Tevens is recreatief medegebruik mogelijk. De bestemming recreatief medegebruik is beperkt tot de inrichting en het gebruik van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden en picknickplaatsen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen. Toegelaten zijn verder de bijbehorende parkeervoorzieningen, water en watergangen, bruggen, straten en paden, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Er mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande gebouwen en overkappingen. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten tot een hoogte van 2 m.

Verkeer

Het plangebied omvat een geringe strook van de Burgemeester J.G. Legroweg. Deze strook heeft een verkeersbestemming gekregen. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegelaten.

Water

De gronden binnen de bestemming Water zijn bedoeld voor water, kunstwerken (bruggen, duikers en dergelijke), oeverstroken, onderhoudspaden en groenvoorzieningen. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegelaten.

Wonen

De voor 'Wonen’ bestemde gronden zijn bestemd voor wonen (in een woning). Het wonen, kan onder voorwaarden gecombineerd worden met een aan huis verbonden beroep of bedrijf en een Bed and Breakfast. Het aantal woningen is op de verbeelding aangeduid.

De oppervlakte van een woning mag maximaal 225 m2 bedragen. De goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk ten hoogste 3,5 m en 9 m.

De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen, inclusief de oppervlakte van aan- en uitbouwen, die niet voldoen aan de eisen van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan:

  • in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk is aan 900 m2: 175 m2;
  • in geval van een bebouwingsgebied groter dan 900 m2: 175 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 900 m2, tot een maximum van in totaal 225 m2.

Bij afwijking van de bouwregels kan de oppervlakte van de woning worden uitgebreid tot maximaal 300 m2. Daarnaast is onder andere een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen buiten het achtererfgebied.

Waarde - Archeologie 1, Waarde - Archeologie 2, Waarde - Archeologisch rijksmonument, Waarde -Archeologische verwachting 2

Binnen het plangebied gelden 4 archeologische bestemmingen:

Bestemming Gebied Voorwaarden
Waarde - Archeologie 1
Bekende archeologische vindplaatsen van hoge of zeer hoge archeologische waarde
Er geldt een bouwverbod. Grondroerende werkzaamheden alleen na archeologisch onderzoek. Op percelen met een agrarische hoofdbestemming mag de bodem zonder vergunning geroerd worden tot 30 cm onder maaiveld.
Waarde - Archeologie 2 Historische dorpskernen, zandopduikingen en pingo's/dobbes
Het plaatsen van bouwwerken en andere bodemverstorende ingrepen zijn toegestaan. Er geldt een onderzoeksvrijstelling voor de eerste 30 cm en voor aanvragen voor bodemingrepen kleiner dan 100 m²
Waarde – Archeologisch rijksmonument Archeologische monumenten (Monumentenwet 1988)
Deze monumenten zijn op basis van de Monumentenwet 1988 wettelijk beschermd
Waarde - Archeologische verwachting 2 Middelhoge of hoge archeologische verwachting
Voorafgaand aan een bodemingreep groter dan 1.000 m² eerst een verkennend archeologisch onderzoek

Normaal beheer en onderhoud worden uitgezonderd van de vergunningplicht. Hieronder wordt verstaan: het beheer en het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren.

Dubbelbestemmingen voor landschappelijke waarden

De diverse landschappelijke waarden zijn als dubbelbestemming opgenomen op de verbeelding. De waarden zijn ontleend aan de provinciale omgevingsvisie, het LOP, luchtfoto’s, topografische atlasgegevens, bestemmingsgrenzen van vigerend bestemmingsplannen en de inventarisatie van het gebied. Binnen de waardenbestemmingen is in de bestemmingsomschrijving beschreven wat de exacte waarde van het gebied is. Ook geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Waarde - Beekdal

De waarden van de beekdalen zijn tevens ontleend aan de structuurvisie Landschapsontwikkelingsplan Tynaarlo (LOP). In het LOP wordt de kenmerkende structuur van ruggen en beekdalen beschreven. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt is het patroon van essen en beekdalen een basiskwaliteit van het Drentse landschap en in het bijzonder het buitengebied van Tynaarlo. De beekdalen vormen een samenhangend stelsel. De beeklopen zijn centraal in de laagtes gelegen en stromen in noordelijke richting, waarbij zij in een aantal stappen samenvloeien tot steeds grotere lopen. De beekdalen bestaan uit de bovenloop, de middenloop en de benedenloop. In de Nota van Uitgangspunten zijn onder andere de beekdalen en essen vastgelegd op de toetsingskaart. In dit bestemmingplan worden de beekdalen beschermd door de dubbelbestemming Waarde - Beekdal. Deze bestemming is gericht op het behoud van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het beekdal.

Om de waarde van het beekdal te beschermen is onder andere het gebruik van gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of andere meerjarige opgaande teeltvormen als strijdig gebruik benoemd. Daarnaast geldt een omgevingsvergunningverplichting ten behoeve van de volgende werken en werkzaamheden:

  1. 1. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
  2. 2. het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel, het aanbrengen of verwijderen van kunstwerken, zoals dammen en stuwen;
  3. 3. het aanbrengen van opgaande beplanting;
  4. 4. ophogen, ontgronden, egaliseren en diepploegen;
  5. 5. het wijzigen van het greppelsysteem en het aanbrengen van drainage;
  6. 6. het verharden van wegen en paden;
  7. 7. het verharden of verwijderen van onverharde wegen.

De beken zijn meebestemd in de dubbelbestemming Waarde – Beekdal, zodat de beken in de lage delen van het beekdal de ruimte hebben om te hermeanderen.

Waarde - Beschermd dorpsgezicht

De dubbelbestemming Waarde - Beschermd dorpsgezicht is in het bestemmingsplan opgenomen mede voor het behoud en zo mogelijk herstel van de ruimtelijke structuur en cultureel historische waarden van de landgoederenreeks in Eelde-Paterswolde. In de regels worden de specifieke ruimtelijke kenmerken van het beschermd dorpsgezicht beschreven en daarmee beschermd. Het gehele plangebied behoort tot het beschermd dorpsgezicht.

Binnen de bestemming ‘Waarde – Beschermd dorpsgezicht’ geldt aanvullend een bepaling ten aanzien van de omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk.

Waarde - Flank

Op een tiental specifieke locaties is vanuit het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) een landschapstype benoemd als flank. Deze flank als landschapstype situeert zich op de overgang van zandruggen naar beekdalen. De overgang van de Hondsrug naar het Hunzedal is hierin een duidelijk voorbeeld. Door middel van de dubbelbestemming ‘Waarde - Flank’ wordt met die bestemming gestreefd naar behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Er is een omgevingsvergunning vereist voor die werkzaamheden die van invloed kunnen zijn op deze waarden. Het gaat hierbij onder meer om het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplanting. Diepwortelende beplanting kan (onomkeerbaar) afbreuk doen aan de waarden van de flank. Diepwortelende beplanting betreft bomen en hoogopgaande struiken.

Waarde - Waterberging 2

Gronden met de dubbelbestemming Waarde – Waterberging 2 zijn bestemd voor gebieden voor berging van water in overlastsituaties.

Hoofdstuk 3 - Algemene regels

Hieronder zijn begrepen de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en de algemene wijzigingsregels.

ALGEMENE BOUWREGELS

In de algemene bouwregels is opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - beeldbepalend’ het behoud van de bestaande verschijningsvorm van belang is. In beginsel zal de bestaande verschijningsvorm van het hoofdgebouw in de zin van hoogte, dakhelling en plaatsing op het bouwperceel moeten worden gehandhaafd. Eventueel kan hiervan via een omgevingsvergunning worden afgeweken indien het beeldbepalende karakter niet wordt aangetast. Wat betreft aspecten als materiaal- en kleurgebruik wordt verwezen naar de welstandsnota van de gemeente Tynaarlo.

Daarnaast is in de algemene bouwregels geregeld dat ooievaarspalen zijn toegestaan overeenkomstig de bestaande situatie.

ALGEMENE GEBRUIKSREGELS

In de algemene gebruiksregels is beschreven welke vormen van gebruik in elk geval gelden als gebruik in strijd is met de bestemming. Hieronder valt onder andere het asfalteren van klinkerwegen en het verleggen en verharden van zandwegen.

ALGEMENE AANDUIDINGSREGELS: GEBIEDSAANDUIDINGEN

In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de gebiedsaanduidingen opgenomen. Dit zijn regels voor gebiedsaanduidingen die in meerdere bestemmingen voorkomen.

Geluidzone

De geluidzone ten gevolge van het vliegveld is aangeduid. In de algemene aanduidingsregels wordt verwezen naar het Besluit geluidhinder grote luchtvaart (Bggl) en naar het Besluit geluidhinder kleine luchtvaart. Deze besluiten gaan uit van een algemene norm die geldt voor respectievelijk het gebied dat is aangeduid met 35 Ke en 47 Bkl. Daarbinnen mogen alleen onder bepaalde voorwaarden geluidgevoelige gebouwen worden gebouwd (en woonboten worden geplaatst). In voorliggend plan geldt de ‘Geluidzone -47bkl’. Het bestemmingsplan verbiedt het oprichten van woningen en andere geluidgevoelige gebouwen, alsmede woonwagenstandplaatsen, wanneer niet wordt voldaan aan het gestelde in de artikelen 4, 5 en 6 van het Bggl.

Milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied

In de gemeente Tynaarlo liggen gebieden ter bescherming van het grondwater. Het beschermingsgebied is opgebouwd uit twee zones: het waterwingebied en daaromheen het grondwaterbeschermingsgebied. Het waterwingebied is het gebied waar daadwerkelijk het grondwater wordt gewonnen en waar de winputten zijn gelegen. Rondom het waterwingebied ligt het grondwaterbeschermingsgebied, dat feitelijk in voorliggend plangebied is gelegen. Binnen dit gebied gelden beperkingen voor het oprichten van bepaalde bedrijven en het uitvoeren van bepaalde activiteiten. Hiermee wordt beoogd dat activiteiten of bedrijven die een mogelijke bedreiging kunnen vormen voor de kwaliteit van het grondwater uit het gebied worden geweerd. De bescherming van de gebieden is neergelegd in de Provinciale Omgevingsverordening en in de Omgevingsvisie Drenthe.

Luchtvaartverkeerzones

Er zijn verschillende zones opgenomen ter voorkoming van belemmeringen van het luchtvaartverkeer. Binnen de aanduiding ‘luchtvaartverkeerzones – cnsapparatuur 1 en 2’ gelden beperkingen ten aanzien van het bouwen in verband met de mogelijke verstoring van de communicatie, navigatie en surveillance apparatuur van het vliegveld.

Regeling monumentale panden

In het bestemmingsplan zijn zowel de rijks- als de provinciale monumenten aangeduid als ‘karakteristiek’. Monumenten zijn vanwege hun aanzienlijke cultuurhistorische en ruimtelijke waarde belangrijk om te behouden. Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' is het behoud en herstel van de monumentale bebouwing geregeld binnen de gebiedsbestemmingen waar deze aanduiding voorkomt.

Afwijkingsbevoegdheden

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te kunnen wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Aangezien het om een particulier initiatief gaat, zullen eventuele planschadekosten en andere daarmee samenhangende kosten voor rekening van de initiatiefnemer zijn. De initiatiefnemer en de gemeente hebben hiervoor een planschade- en anterieure exploitatieovereenkomst ondertekend. Ook de kosten die gepaard gaan met de uitvoering van de plannen zullen door de initiatiefnemer worden gedragen.

Hiermee zijn alle plankosten als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening anderzins verzekerd en is het niet verplicht een exploitatieplan op te stellen.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Inspraak en overleg

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 13 december 2019 gedurende 6 weken ter inzage gelegen in het kader van de inspraak. Gedurende de termijn van ter inzage ligging kon een ieder een reactie geven op het bestemmingsplan. Daarnaast is het voorontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan diverse overleginstanties ten behoeve van het wettelijk verplichte vooroverleg.

De ingekomen inspraak- en overlegreacties zijn samengevat en van een reactie voorzien in de Bijlage 4Notitie inspraak en overleg.

6.2.2 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft met ingang van 26 september 2020 gedurende zes weken ter inzage gelegen overeenkomstig artikel 3.8, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. Gedurende deze termijn is aan een ieder de mogelijkheid geboden een zienswijze te geven over het ontwerp bestemmingsplan. Tijdens de periode van ter inzage ligging is een zienswijze ontvangen van IVN en de Vleermuiswerkgroep Drenthe (VleD). De zienswijze heeft geleid tot extra overleg en aanpassing in het plan. De zienswijze is samengevat en van een reactie voorzien in Bijlage 5 Nota zienswijzen.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijven

Bijlage 1 Staat van bedrijven

Bijlage 2 Lijst Met Aanvaardbare Vormen Van Aan Huis Verbonden Bedrijvigheid

Bijlage 2 Lijst met aanvaardbare vormen van aan huis verbonden bedrijvigheid

Bijlage 3 Luchtvaartzones Cns-apparatuur

Bijlage 3 Luchtvaartzones CNS-apparatuur

Bijlage 1 Ecologische Inventarisatie

Bijlage 1 Ecologische inventarisatie

Bijlage 2 Watertoets

Bijlage 2 Watertoets

Bijlage 3 Aanmeldnotitie M.e.r.-beoordeling

Bijlage 3 Aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling

Bijlage 4 Notitie Inspraak En Overleg

Bijlage 4 Notitie inspraak en overleg

Bijlage 5 Nota Zienswijzen

Bijlage 5 Nota zienswijzen