KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Bos
Artikel 5 Centrum
Artikel 6 Groen
Artikel 7 Groen - Brink
Artikel 8 Maatschappelijk
Artikel 9 Recreatie
Artikel 10 Recreatie – Dagrecreatie
Artikel 11 Recreatie - Volkstuinen
Artikel 12 Verkeer
Artikel 13 Water
Artikel 14 Woongebied - 1
Artikel 15 Woongebied - 2
Artikel 16 Woongebied - Buitenplaats
Artikel 17 Waarde – Archeologie 2
Artikel 18 Waarde – Archeologische Verwachting 1
Artikel 19 Waarde – Archeologische Verwachting 2
Artikel 20 Waarde – Beschermd Dorpsgezicht
Artikel 21 Waarde - Cultuurhistorie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 22 Anti-dubbeltelregel
Artikel 23 Algemene Gebruiksregels
Artikel 24 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 25 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 26 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 27 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 28 Overgangsrecht
Artikel 29 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Historie
3.1 Ontstaansgeschiedenis
3.2 Bebouwingsgeschiedenis
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Ruimtelijke Structuur En Kwaliteit
4.2 Bestaande Situatie
4.3 Ontwikkelingen
Hoofdstuk 5 Onderzoeken
5.1 Milieuzonering
5.2 Toekomstbestendig Wonen En Ondernemen
5.3 Geluid
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Externe Veiligheid
5.6 Water
5.7 Archeologie En Cultuurhistorie
5.8 Flora En Fauna
5.9 Bodem
5.10 Vormvrije M.e.r.
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
6.2 Bestemmingen
6.3 Algemene Regels
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Inspraak
8.2 Overleg En Zienswijzen

Zuidlaren centrum

Bestemmingsplan - gemeente Tynaarlo

Vastgesteld op 14-06-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Zuidlaren Centrum met identificatienummer NL.IMRO.1730.BPZuidlarencentrum-0401 van de gemeente Tynaarlo;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

1.3 aan- of uitbouw:

een onderdeel van een hoofdgebouw dat door de vorm daarvan onderscheiden kan worden

en dat door zijn ligging en/of in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis verbonden beroep:

het beroepsmatig verlenen van administratieve, juridische, medische, therapeutische, kunstzinnige, ontwerptechnische diensten zoals weergegeven in de lijst van aanvaardbare vormen van aan huis verbonden bedrijvigheid zoals opgenomen als bijlage bij deze regels, dan wel een naar de aard daarmee gelijk te stellen beroepsmatige activiteit. De ruimtelijke uitstraling van het aan huis verbonden beroep dient in overeenstemming te zijn met de woonfunctie;

1.7 aan huis verbonden bedrijf:

het verrichten van werkzaamheden van dienstverlenende en/of ambachtelijk productieve aard zoals weergegeven in de lijst van aanvaardbare vormen van aan huis verbonden bedrijvigheid behorende als bijlage bij deze regels, dan wel een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsmatige activiteit. De ruimtelijke uitstraling van het aan huis verbonden bedrijf dient in overeenstemming te zijn met de woonfunctie;

1.8 achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit

evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw

opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.9 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van

gewassen en/of door middel van het houden van dieren;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingsgebied:

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;

1.12 bed and breakfast:

een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies en ontbijt;

1.13 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.14 bedrijfswoning of dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon die een functionele binding heeft met het bedrijf. Van een functionele binding is sprake indien deze persoon:

  • een dienstverband van minimaal 18 uur per week bij het bedrijf heeft, of;

  • als er geen dienstverband is, zijn hoofdinkomen uit het bedrijf genereert;

1.15 beeldbepalend:

een te beschermen bouwwerk of object van vroege cultuur, bewoning of nijverheid, dat niet onder de Monumentenwet 1988 valt of als provinciaal en gemeentelijke monument is aangewezen;

1.16 belastend evenement:

een evenement dat tussen de 6 en 9 risicopunten heeft met gebruikmaking van bijlage 1 “Risicopuntenmodel” van de Nota Evenementenbeleid van de gemeente Tynaarlo;

1.17 beschermd dorpsgezicht:

beschermd dorpsgezicht Zuidlaren in de zin van artikel 1, onder g van de Monumentenwet 1988, zoals middels aanwijzingsbesluit en bijbehorende toelichting door de ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen is aangewezen;

1.18 bestaand:

  1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd of gebruikt krachtens een omgevingsvergunning;

  2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;

1.19 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.20 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.21 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.22 bijgebouw:

een gebouw dat in bouwkundig en/of visueel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.23 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.24 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.25 bouwlaag:

een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;

1.26 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.27 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.28 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.29 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.30 braderie:

een jaarmarkt, waarin deelnemende winkeliers in een stalletje buiten op straat (een deel van hun) assortiment waren verkopen. Tevens is er de gelegenheid voor ambachtslieden en marktkooplui om speciale waren aan de man te brengen;

1.31 brink:

cultuurhistorische waardevolle en open ruimte in een dorp of aan de rand van een dorp, waar boerderijen omheen gegroepeerd staan, meestal beplant met bomen (eiken);

1.32 chalet:

een permanent aanwezig gebouw, geen recreatiewoning of stacaravan, in één bouwlaag grotendeels uitgevoerd in hout en/of lichte materialen, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond uitsluitend voor recreatieve doeleinden;

1.33 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;

1.34 dagrecreatieve voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van activiteiten zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van bijvoorbeeld aanlegsteigers, ligweiden, strand, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken;

1.35 dakbeëindiging:

de snijlijn tussen de gevel en het hellende dakvlak, wanneer geen goot, boeiboord of druiplijn wordt gerealiseerd;

1.36 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.37 detailhandel in volumineuze goederen:

detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, in de vorm van detailhandel in auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair en naar de aard daarmee gelijk te stellen artikelen;

1.38 dienstverlenend bedrijf:

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio’s, makelaars en accountants en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.39 discotheek en of bar-dancing:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van muziek en het gelegenheid geven tot dansen wezenlijke onderdelen vormen;

1.40 dobbe:

voormalige drinkplaats voor vee of bluswatervijver op een brink;

1.41 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.42 evenement:

elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

  1. bioscoopvoorstellingen;

  2. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h van de Gemeentewet en artikel 5:22 van de Algemene Plaatselijke Verordening Tynaarlo;

  3. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

  4. het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

  5. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

  6. activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van de Algemene Plaatselijke Verordening Tynaarlo.

Onder evenement wordt mede verstaan:

  1. een herdenkingsplechtigheid;

  2. een braderie;

  3. een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van de Algemene Plaatselijke Verordening Tynaarlo, op de weg;

  4. een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

  5. een straatfeest of buurtbarbecue;

1.43 garagebedrijf:

een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor verkoop, onderhoud en reparatie van motorvoertuigen, met dien verstande dat de verkoop van motorbrandstoffen is uitgezonderd.

1.44 gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.45 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfsvoering hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt en waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;

1.46 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.47 horecabedrijf:

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.48 horecabedrijf, categorie I:

een complementair horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag bereiden en verstrekken van (niet of licht alcoholhoudende) dranken en eenvoudige etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen, zoals een automatiek, een broodjeszaak, een cafetaria, een croissanterie, een koffiebar, een lunchroom, een ijssalon, een petit-restaurant, een snackbar, een snack-kiosk, een tearoom, een traiteur, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;

1.49 horecabedrijf categorie 2:

een horecabedrijf met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, dat voornamelijk is gericht op het bereiden en verstrekken van maaltijden en/of (alcoholische) dranken, zoals een bar, een (grand)café, een eetcafé, een restaurant, een café-/restaurant, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf, al dan niet in combinatie met logiesvertrekking of een zalencentrum;

1.50 horecabedrijf categorie 3:

een horecabedrijf, dat voornamelijk is gericht op het 's avonds en/of 's nachts verstrekken van (alcoholische) dranken en waar tevens gelegenheid wordt geboden tot dansen of vergelijkbaar vermaak, zoals een bar-/dancing, een discotheek, een nachtclub, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;

1.51 kampeermiddel:

  1. een tent, een vouwwagen, een camper, een toercaravan of een huifkar;

  2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, dat geheel of ten dele blijvend kan worden gebruikt voor een recreatief dag- en/of nachtverblijf;

1.52 kampeerseizoen:

het gedeelte van het kalenderjaar vanaf 15 maart tot en met 31 oktober;

1.53 kleinschalige verblijfsrecreatie:

verblijfsrecreatieterrein, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober van elk jaar gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van ten hoogste 15 standplaatsen ten behoeve van recreatief dag- en/of nachtverblijf, hieronder niet begrepen stacaravans, chalets en trekkershutten;

1.54 kunstobject:

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw of overkapping zijnde;

1.55 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;

1.56 manege:

een bedrijf met een publieksgericht karakter, gericht op het bieden van gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en pony's (waaronder het lesgeven, de verhuur van paarden en pony’s en het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen), alsook ondergeschikte horeca en detailhandel ten dienste van deze activiteiten;

1.57 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, (sociaal-)medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, sportvoorzieningen en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.58 monumentale boom:

een solitaire boom of boomgroep van minimaal 80 jaar en door zijn leeftijd en verschijning

beeldbepalend, onvervangbaar voor het karakter van zijn omgeving en van groot belang voor het groene karakter van de gemeente Tynaarlo. Daarnaast kan een boom monumentaal zijn als deze als herdenkingsboom is geplant, van grote dendrologische waarde is in combinatie met zijn leeftijd of een bijzonder kenmerk bevat dan de boom uniek maakt voor de gemeente Tynaarlo.

Een boom is monumentaal als hij past binnen de hierboven geschetste definitie én voldoet aan de volgende randvoorwaarden:

  • de boom mag niet in een onherstelbare slechte conditie verkeren;

  • een boomgroep bestaat uit maximaal vijf bomen;

  • het kan zowel gemeentelijke als particuliere bomen betreffen;

  • bomen van landelijk belang (opgenomen in de lijst van de Bomenstichting) of provinciaal belang (opgenomen in de lijst van Landschapsbeheer Drenthe) die voldoen aan de criteria voor gemeentelijke monumentale bomen worden op de monumentale bomenlijst opgenomen, maar komen niet in aanmerking voor gemeentelijke regelingen.

1.59 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.60 normaal onderhoud:

het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.61 overkapping:

een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en met maximaal één wand is omgeven;

1.62 peil:

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een plaatselijk aan te houden waterpeil);

1.63 permanente bewoning:

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;

1.64 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, of in streekproducten of producten voortkomend uit in het buitengebied gevestigde kunstzinnigheid zoals een atelier, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.65 recreatiewoning:

een complex van ruimten dat dient voor recreatief verblijf waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben, bestemd om gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond;

1.66 risico-evenement:

een evenement dat meer dan 9 risicopunten heeft met gebruikmaking van bijlage 1 “Risicopuntenmodel” van de Nota Evenementenbeleid van de gemeente Tynaarlo en een meer dan normale inzet vraagt van de hulpverleningsdiensten;

1.67 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens is begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.68 staat van bedrijven:

de als bijlage bij de regels opgenomen Staat van bedrijven;

1.69 stacaravan:

een caravan, voorzien van as-/wielstelsel, die gedurende langere tijd op een kampeerterrein op dezelfde plaats blijft staan en die door zijn plaatsing direct of indirect met de grond is verbonden, dan wel direct of indirect steun vindt in of op de grond en daardoor als bouwwerk is aan te merken en in zijn geheel verrijdbaar/ vervoerbaar is;

1.70 standplaats:

een afgeschermd terrein van beperkte omvang waarop één kampeermiddel met ten hoogste twee bijzettenten voor een familie of een bij elkaar horende groep personen kunnen worden geplaatst;

1.71 supermarkt:

een gebouw of een ruimte in een gebouw, dat door zijn inrichting kennelijk bedoeld is voor detailhandel in (hoofdzakelijk) een grote verscheidenheid aan levensmiddelen door middel van zelfbediening;

1.72 trekkershut:

een verblijf, bestaande uit een lichte constructie en lichte materialen, niet zijnde een kampeermiddel of een stacaravan, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf en geen groter oppervlakte heeft dan 30 m2;

1.73 uitbouw:

een onderdeel van een hoofdgebouw dat in bouwkundig en/of visueel opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;

1.74 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.75 voorgevelrooilijn:

  1. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:

  • de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

  1. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als bedoeld onder a aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:

  • bij een wegbreedte van ten minste 15 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg;

  • bij een wegbreedte geringer dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg;

  • bij een wegbreedte tussen de 10 m en de 15 m, de lijn gelegen op een afstand, die gelijk is aan de wegbreedte, uit de as van de weg;

  1. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels, waarbij deze voorgevels niet parallel aan de weg liggen:

  • de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, die, zo veel mogelijk aansluitend aan de ligging van de dichtst bij de weg gelegen punt van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft.

1.76 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en afvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit, zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen;

1.77 waterkant:

daar waar land ophoudt en een water, zoals een beek, vijver, rivier, meer of kanaal begint;

1.78 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.79 wooneenheid

een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

boven peil tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen alsmede dakopbouwen op woningen, voor zover de hoogte daarvan niet meer dan 115% van de bouwhoogte van de woning is;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel;

2.8 lessenaarsdak

In afwijking van het bepaalde onder 2.2 en 2.4 wordt bij een woning met een lessenaarsdak het hoogste punt van dak aangemerkt als bouwhoogte en het laagste punt van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel als goothoogte.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de plaatsing van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, rookkanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

Voorzover in de regels een goothoogte of dakhelling is voorgeschreven, is het bepaalde onder 2.1 en 2.2 niet van toepassing op dakkapellen, dakopbouwen en op dakvlakken die niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. agrarisch cultuurgrond;

  2. groenvoorzieningen;

  3. openbare nutsvoorzieningen;

  4. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;

  5. water;

en tevens voor:

  1. grondgebonden agrarisch bedrijf met de daarbij behorende bedrijfsgebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf';

  2. het bestaande wonen ten behoeve van het bedrijf, al dan niet in combinatie met:

  • een aan huis verbonden beroep;

  • een bed and breakfast.

In de bestemming is houtteelt, boomteelt en/of fruitteelt in boomgaarden niet begrepen.

Het gebruik van gebouwen ten behoeve van fokkerijen, mesterijen en/of pluimvee is niet in de bestemming begrepen.

In de bestemming zijn de bestaande paden en wegen begrepen.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. Voor het bouwen ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf gelden de volgende regels:

  1. de gebouwen en overkappingen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;

  2. de goothoogte bedraagt niet meer dan 5 m, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;

  3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 12 m, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;

  4. de dakhelling bedraagt voor 60% van het oppervlak niet minder dan 20º, dan wel niet minder dan de dakhelling van het bestaande gebouw indien deze minder is;

  5. ten hoogste één bedrijfswoning dan wel het bestaande aantal bedrijfswoningen per bedrijf mag worden gebouwd, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning en bijbehorende uitbouwen en (vrijstaande) bijgebouwen maximaal 250 m² bedraagt.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte binnen een bouwvlak bedraagt niet meer dan 8 m daaronder begrepen torensilo's, met dien verstande dat buiten een bouwvlak de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;

  2. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt niet meer dan 6 m;

  3. er zijn uitsluitend vergunningvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan overeenkomstig artikel 2 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, zoals dat geldt op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan, met dien verstande dat bestaande erf- en perceelafscheidingen eveneens zijn toegestaan;

  4. omheiningen ten behoeve van paardenbakken zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, waarbij de afstand tot de perceelgrens ten minste 3 m bedraagt. De hoogte van omheiningen van paardenbakken bedraagt ten hoogste 2 m en het omheind oppervlak bedraagt maximaal 1.200 m²;

  5. sleuf- en torensilo's en mestopslagplaatsen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd.

3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • het bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  1. de plaats van gebouwen in die zin dat de gebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;

  2. de dakhelling in die zin dat deze niet minder dan 40º en niet meer dan 60º dient te bedragen.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • het bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 3.2.1, sub a, onder 2:
    voor een hogere goothoogte van maximaal 6 m aan één zijde van een kapschuur.

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.5.1 Toegestaan gebruik

In overeenstemming met deze bestemming is:

  1. het gebruik van de bedrijfsgebouwen voor de inpandige opslag van caravans, boten en daarmee gelijk te stellen goederen;

  2. het gebruik van de gebouwen voor een bed and breakfastvoorziening, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden;

  1. de vestiging van een bed and breakfast wordt gerealiseerd binnen de bedrijfswoning, waarbij geen afzonderlijke entree en/of oprit worden aangelegd;

  2. er mag aan maximaal vier personen nachtverblijf worden verschaft;

  3. het aantal slaapkamers bedraagt niet meer dan twee;

  4. de oppervlakte van de bed and breakfast bedraagt niet meer dan 30% van het bestaande vloeroppervlak van de bedrijfswoning waarbij de totale oppervlakte ten hoogste 45 m2 bedraagt;

  5. een bed and breakfast mag geen tekenen van een wooneenheid vertonen, zoals een keuken. Eigen sanitaire voorzieningen zijn wel toegestaan;

  6. een bed and breakfast dient te worden geëxploiteerd door de bewoner van de woning;

  7. het aanbrengen van reclame-uitingen van beperkte omvang in de tuin of aan het pand is slechts toegestaan indien deze niet hoger zijn dan 1 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m2. Lichtreclame is niet toegestaan;

  8. er dient te worden geparkeerd op eigen terrein.

  1. Aan huis verbonden beroepen, voorzover wordt voldaan aan onderstaande criteria:

  1. de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;

  2. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep mogen zowel in het hoofdgebouw als in een al dan niet vrijstaand bijgebouw worden verricht;

  3. het beroep dient uitgeoefend te worden door de bewoner van de bedrijfswoning;

  4. het deel van de voor uitoefening van een aan huis verbonden beroep mag tot 30% van de met omgevingsvergunning en vergunningvrij gerealiseerde oppervlakte van het hoofd- en bijgebouw met een maximum van 45 m² bedragen, met dien verstande dat de aan huis verbonden activiteiten plaatsvinden in een afgebakend en/of helder begrensd deel van het hoofdgebouw en/of bijgebouw;

  5. vanuit de bedrijfswoning mag geen detailhandel, horeca en groothandel plaatsvinden, ook mag geen prostitutie- of seksinrichting worden opgericht;

  6. er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;

  7. het aanbrengen van reclame-uitingen van beperkte omvang in de tuin of aan het pand zijn slechts toegestaan indien deze niet hoger zijn dan 1 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m². Lichtreclame is niet toegestaan;

  8. buitenopslag is niet toegestaan.

  1. het gebruik van de gronden voor paardenbakken, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de oppervlakte bedraagt niet meer dan 1.200 m2;

  2. de paardenbak dient te worden geplaatst op of aan het bouwperceel van de aanvrager, binnen een afstand van 30 m van het perceel;

  3. de afstand tot de woning van derden bedraagt minimaal 20 m; deze afstand geldt ook voor recreatiewoningen;

  4. de afstand tot het perceel van derden bedraagt minimaal 3 m;

  5. de paardenbak dient wat betreft kleur- en materiaalgebruik passend te zijn in het buitengebied;

  1. het gebruik van verlichting voor een paardenbak, met inachtneming van de volgende regels:

  1. er mag niet meer dan 60 LUX/m² worden geproduceerd, gemeten 1 m boven de bodem van de paardenbak;

  2. de verlichting mag niet worden gebruikt tussen 23.00 uur en 07.00 uur.

3.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder elk geval wordt verstaan:

  1. het gebruik van de gebouwen ten behoeve van de uitoefening van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten;

  2. het gebruik van gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;

  3. de aanleg van en het gebruik van gronden voor paardenbakken, anders dan is toegestaan op grond van het bepaalde in artikel 3.5.1, sub d;

  4. het gebruik of laten gebruik van andere gebouwen en bijgebouwen dan de bedrijfswoning voor bewoning.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van:

Aan huis verbonden bedrijf

  1. het gebruik ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf, met dien verstande dat voor het gebruik van een deel van de (bedrijfs)woning voor de uitoefening van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten de volgende criteria in acht dienen te worden genomen:

  1. de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;

  2. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf mogen zowel in het hoofdgebouw als in een al dan niet vrijstaand bijgebouw worden verricht;

  3. het bedrijf dient te worden uitgeoefend door de bewoner van de woning;

  4. het deel van de voor uitoefening van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten mag tot 30% van de met omgevingsvergunning gerealiseerde oppervlakte van de bedrijfswoning en bijgebouwen bedragen met een maximum oppervlakte van 45 m2, met dien verstande dat de aan huis verbonden activiteiten plaatsvinden in een afgebakend en/of helder begrensd deel van de bedrijfswoning en/of bijgebouw;

  5. er mogen geen omgevingsvergunningplichtige activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder e van de Wet algemene regels omgevingsrecht of meldingsplichtige activiteiten volgens het Activiteitenbesluit plaatsvinden;

  6. vanuit de woning mag geen detailhandel, horeca en groothandel plaatsvinden, ook mag geen prostitutie- of seksinrichting worden opgericht;

  7. er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;

  8. er mag geen onevenredige aantasting van het woonklimaat optreden door overlast van gebruikte apparatuur (geluidsoverlast, geuroverlast et cetera);

  9. uitsluitend bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan indien deze voorkomen in, of gelijk te stellen zijn aan de in de lijst van aanvaardbare vormen van aan huis verbonden bedrijvigheid genoemde aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen bij deze regels;

  10. buitenopslag is niet toegestaan;

  11. het aanbrengen van reclame-uitingen van beperkte omvang in de tuin of aan het pand zijn slechts toegestaan indien deze niet hoger zijn dan 1 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m2. Lichtreclame is niet toegestaan.

Uitbreiding bed and breakfastregeling

  1. een grotere bed and breakfast en/of een bed and breakfast in bijgebouwen, met dien verstande dat:

  1. de vestiging van een bed and breakfast wordt gerealiseerd binnen de woning en/of in bijgebouwen en de na vaststelling van dit bestemmingsplan met omgevingsvergunning en vergunningvrij gerealiseerde vloeroppervlakte, waarbij geen afzonderlijke entree en/of oprit worden aangelegd;

  2. per bouwperceel aan maximaal acht personen nachtverblijf wordt verschaft;

  3. per bouwperceel het aantal slaapkamers niet meer bedraagt dan vier;

  4. de oppervlakte van de bed and breakfast niet meer bedraagt dan 30% van het bestaande vloeroppervlak van de bedrijfswoning en bijgebouwen en de na vaststelling van dit bestemmingsplan met omgevingsvergunning en vergunningvrij gerealiseerde vloeroppervlakte, waarbij de totale vloeroppervlakte ten behoeve van een bed and breakfast per bouwperceel ten hoogste 100 m2 bedraagt;

  5. een bed and breakfast geen tekenen vertoont van een wooneenheid, zoals een keuken. Eigen sanitaire voorzieningen zijn wel toegestaan;

  6. een bed and breakfast wordt geëxploiteerd door de bewoner van de bedrijfswoning;

  7. het aanbrengen van reclame-uitingen van beperkte omvang in de tuin of aan het pand is toegestaan indien deze niet hoger zijn dan 1 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m2 en lichtreclame niet is toegestaan;

  8. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;

  9. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, waaronder onder meer belemmeringen voor de ontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven worden verstaan.

Omzetten bedrijfswoning naar woning

  1. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van wonen in de bedrijfswoning, anders dan ten behoeve van het agrarische bedrijf waarvan de woning deel uitmaakt, mits:

  1. de bestemming wordt gewijzigd met gebruikmaking van de bevoegdheid zoals opgenomen in artikel 3.7sub a;

  2. het aantal woningen binnen het bouwvlak niet toeneemt;

  3. omliggende bedrijven niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering;

  4. er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

  1. Het college van Burgemeester en wethouders kan de bestemming wijzigen in die zin dat na bedrijfsbeëindiging de gronden worden bestemd als Woongebied en het in de verbeelding opgenomen bouwvlak mag worden gewijzigd, met dien verstande dat:

  1. het bepaalde in artikel 14 ten aanzien van wonen van overeenkomstige toepassing is;

  2. indien sprake is van een zone langs een weg als bedoeld in de Wet geluidhinder, de geluidsbelasting, vanwege de weg, van de gevel niet meer dan de hoogst toelaatbare waarde als bedoeld in de Wet geluidhinder mag bedragen.

  1. Het college van Burgemeester en wethouders kan de bestemming wijzigen ten behoeve van educatieve, (sociaal-)medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, en voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening, als ook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen waaronder begrepen expositieruimten, of bedrijven die voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, dan wel hiermee wat betreft geur, stof, geluid en gevaar vergelijkbare bedrijven, met dien verstande dat:

  1. de bedrijfsactiviteiten binnen de bestaande gebouwen plaatsvinden;

  2. incidentele buitenopslag slechts via een omgevingsvergunning kan worden toegestaan en op een goede wijze op het erf dient te worden ingepast;

  3. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen, dient een inrichtingsplan te worden opgesteld.

  4. detailhandel is toegestaan tot een maximum oppervlakte van 25 m² en moet een directe relatie hebben met de hoofdactiviteit;

  5. de bestaande infrastructuur moet zijn berekend op de nieuwe activiteit en op eigen terrein dient te worden geparkeerd;

  6. bij de wijziging een nieuw bouwvlak wordt bepaald en bouwregels worden gegeven.

  1. De onder a en b bedoelde wijzigingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en het bebouwingsbeeld.

Artikel 4 Bos

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bos;

  2. (fiets- en voet)paden.

Dagrecreatief medegebruik van de gronden is in de bestemming begrepen.

Het beheer en het onderhoud is gericht op het behouden en waar mogelijk versterken van het bosgebied.

De bestaande beplanting dient zoveel mogelijk te worden gehandhaafd.

Binnen de bestemming zijn voorzieningen in de vorm van speelplaatsen, fiets- en voetpaden, ontsluitingswegen en overige verhardingen begrepen.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Gebouwen

Voor deze bestemming geldt dat er geen gebouwen morgen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. er zijn uitsluitend vergunningvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan overeenkomstig artikel 2 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, zoals dat geldt op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan, met dien verstande dat bestaande erf- en perceelafscheidingen eveneens zijn toegestaan;

  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m;

  3. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 6 m.

4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, met oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • het bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 4.1 en 4.2:
    voor de bouw van gebouwen ten behoeve van het algemene beheer en onderhoud met een maximale oppervlakte van 50 m2 en maximale bouwhoogte van 3 m;

  2. lid 4.2:
    voor de bouw van dagrecreatieve voorzieningen.

  3. lid 4.2, sub a:
    voor de bouw van erf- en terreinafscheidingen met een maximum bouwhoogte van 1 m.

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • het aanbrengen of verwijderen van boom- en struikbeplanting;

  • het ontgronden, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;

  • het aanleggen van ondergrondse en bovengrondse kabels en leidingen;

  • het aanleggen, amoveren of verharden van wegen, paden of andere oppervlakteverhardingen.

  1. Het onder a bedoelde verbod is niet van toepassing op:

  • werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, dan wel werken en werkzaamheden die van geringe betekenis moeten worden geacht en het beheer van het gebied betreffen;

  • werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan;

  • werken en werkzaamheden die op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (Kapverordening) zonder vergunning kunnen worden uitgevoerd.

  1. De onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien onherstelbare schade aan de natuurlijke en beeldbepalende karakteristieke waarde van de betreffende beplanting of het gebied wordt aangebracht.

Artikel 5 Centrum

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Centrum’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, al dan niet in combinatie met:

  • een aan huis verbonden beroep;

  • een bed and breakfast;

  1. detailhandel, waaronder begrepen supermarkten;

  2. dienstverlenend bedrijf;

  3. maatschappelijke voorzieningen;

  4. agrarische toeleveringsbedrijven, groothandel, reparatie-, verhuur-, bouwnijverheid- en installatiebedrijven, welke wat betreft geur, stof, geluid en gevaar toelaatbaar zijn naast woningen;

  5. bestaande bedrijven voorzover deze niet vallen onder e;

  6. verkeer en verblijf;

  7. openbare nutsvoorzieningen;

  8. groenvoorzieningen;

en tevens voor:

  1. horeca van de categorie 1, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1';

  2. horeca van de categorieën 1 en 2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2';

  3. horeca van de categorieën 1, 2 en 3 , uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 3'.

Onder e zijn geen auto- en/of garagebedrijven begrepen.

De toelaatbaarheid van de in lid 5.1 onder e bedoelde bedrijven met het oog op het woon- en leefklimaat wordt bepaald aan de hand van de bij de regels behorende Staat van bedrijven. Bedrijven die wat betreft geur, stof, gevaar en geluid vergelijkbaar zijn met de bedrijven genoemd in categorieën 1 en 2 zijn zonder meer toelaatbaar.

Voorzover een bedrijf in een naast hogere categorie in de Staat van bedrijven voorkomt, dan wel daarmee vergelijkbaar is, gaat het bevoegd gezag bij een verzoek om een omgevingsvergunning na of het betreffende bedrijf, naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woningen, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kan worden gelijkgesteld met de bedrijven genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de Staat van bedrijven.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;

  2. de dakhelling bedraagt voor 60 % van het oppervlak niet minder dan 30°, dan wel ten minste de dakhelling van het bestaande gebouw indien deze minder bedraagt;

  3. de goothoogte bedraagt niet meer dan 5,5 m, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;

  4. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 9 m, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;

  5. het aantal woningen bedraagt niet meer dan één per bouwperceel.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte op tuinen en erven bedraagt niet meer dan 3 m, met uitzondering van vlaggenmasten en lichtmasten, waarvoor geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 8 m bedraagt en maximaal één vlaggenmast per erf mag worden opgericht;

  2. er mag niet meer dan 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd;

  3. er zijn uitsluitend vergunningvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan overeenkomstig artikel 2 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, zoals dat geldt op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan, met dien verstande dat bestaande erf- en perceelafscheidingen eveneens zijn toegestaan.

5.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • het bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  1. de plaats van gebouwen in die zin dat de gebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;

  2. de dakhelling in die zin dat deze niet minder dan 40º en niet meer dan 60º dient te bedragen.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van:

  • de verkeersveiligheid;

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • het bebouwingsbeeld;

middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • lid 5.2.1, sub c:
    ten behoeve van een platte afdekking tot 9 m. Deze afwijking is niet toegestaan binnen het beschermd dorpsgezicht.

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen en water;

  2. openbare nutsvoorzieningen;

  3. speelvoorzieningen, met dien verstande dat speelvoorzieningen zijn uitgesloten ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening uitgesloten'.

Dagrecreatief medegebruik van de gronden is in de bestemming begrepen.

Binnen de bestemming zijn eveneens voorzieningen in de vorm fiets- en voetpaden, oevervoorzieningen, bruggen, sierbestrating en overige verhardingen begrepen.

6.2 Bouwregels

6.2.1 Gebouwen

Binnen de bestemming is het bouwen van gebouwen niet toegestaan.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van vlaggen- en lichtmasten bedraagt niet meer dan 6 m;

  2. er zijn uitsluitend vergunningvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan overeenkomstig artikel 2 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, zoals dat geldt op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan, met dien verstande dat bestaande erf- en perceelafscheidingen eveneens zijn toegestaan;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt niet meer dan 3 m.

6.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, met oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.4 Afwijken van bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • het bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;


bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 6.1 juncto 6.2:
    voor de bouw van dagrecreatieve voorzieningen.

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • het aanbrengen of verwijderen van boom- en struikbeplanting;

  • het aanleggen van ondergrondse en bovengrondse kabels en leidingen;

  • het aanleggen, amoveren of verharden van wegen, paden of andere oppervlakteverhardingen.

  1. Het onder a bedoelde verbod is niet van toepassing op:

  • werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, dan wel werken en werkzaamheden die van geringe betekenis moeten worden geacht en het beheer van het gebied betreffen;

  • werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan;

  • werken en werkzaamheden die op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (Kapverordening) zonder vergunning kunnen worden uitgevoerd.

  1. De onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt niet verleend indien onherstelbare schade aan de natuurlijke en beeldbepalende karakteristieke waarde van de betreffende beplanting of het gebied wordt aangebracht.

Artikel 7 Groen - Brink

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Brink' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;

  2. dobben;

  3. bestaande wegen en paden.

De gronden zijn mede bestemd voor het behoud en zo mogelijk herstel van de ruimtelijke structuur, beplantingsstructuur en de cultuurhistorische waarden.

Dagrecreatief medegebruik van de gronden is in de bestemming begrepen.

De bestemming is gericht op het behoud en herstel van de bestaande beplantingsstructuur.

7.2 Bouwregels

7.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van deze bestemming geldt dat geen gebouwen mogen worden gebouwd.

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt niet meer dan 3 m;

  2. er zijn uitsluitend vergunningvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan overeenkomstig artikel 2 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, zoals dat geldt op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan, met dien verstande dat bestaande erf- en perceelafscheidingen eveneens zijn toegestaan;

  3. de bouwhoogte van vlaggenmasten en lichtmasten bedraagt niet meer dan 6 m.

7.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, met oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.4 Afwijken van bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de beplantingsstructuur, ruimtelijke structuur en cultuurhistorische waarden;

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • het bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 7.1 juncto 7.2:
    voor de bouw van dagrecreatieve voorzieningen.

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • het aanbrengen of verwijderen van boom- en struikbeplanting;

  • het ontgronden, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;

  • het aanleggen van ondergrondse en bovengrondse kabels en leidingen;

  • het dempen van dobben;

  • het aanleggen, amoveren of verharden van wegen, paden of andere oppervlakteverhardingen.

  1. Het onder a bedoelde verbod is niet van toepassing op:

  • werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, dan wel werken en werkzaamheden die van geringe betekenis moeten worden geacht en het beheer van het gebied betreffen;

  • werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan;

  • werken en werkzaamheden die op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (Kapverordening) zonder vergunning kunnen worden uitgevoerd.

  1. De onder a bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de dorpskarakteristiek van Zuidlaren welke wordt gevormd door de ruimtelijke structuur, beplantingsstructuur en de cultuurhistorische waarden, waarvan de kenmerkende elementen zijn beschreven in lid 21.1, niet onevenredig worden aangetast in verhouding tot de mate waarin andere belangen door de werken of werkzaamheden worden gediend.

Artikel 8 Maatschappelijk

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen;

  2. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;

  3. openbare nutsvoorzieningen;

  4. groenvoorzieningen en water;

  5. speelvoorzieningen.

8.2 Bouwregels

8.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;

  2. de dakhelling bedraagt voor 60% van het oppervlak niet minder dan 30°, dan wel ten minste de dakhelling van het bestaande gebouw indien deze minder bedraagt. Een geheel platte afdekking is ook toegestaan;

  3. de goothoogte bedraagt niet meer dan 5,5 m, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;

  4. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 9 m, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt.

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5 m;

  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten en lichtmasten bedraagt niet meer dan 8 m;

  3. niet meer dan 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd;

  4. er zijn uitsluitend vergunningvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan overeenkomstig artikel 2 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, zoals dat geldt op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan, met dien verstande dat bestaande erf- en perceelafscheidingen eveneens zijn toegestaan.

8.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • het bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  1. de plaats van gebouwen in die zin dat de gebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;

  2. de dakhelling in die zin dat deze niet minder dan 40° en niet meer dan 60° dient te bedragen.

Artikel 9 Recreatie

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. binnen- en buitensportvoorzieningen;

  2. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;

  3. speelvoorzieningen;

  4. dagrecreatieve voorzieningen;

  5. groenvoorzieningen en water;

en tevens voor:

  1. een manege, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'manege'.

Onder binnen- en buitensportvoorzieningen worden mede verstaan voorzieningen, zoals tribunes, dug-outs, was- en kleedruimten, kantine, bergings- en stallingruimten en verenigingsgebouwen.

In de bestemming is tevens begrepen een combinatie van binnen- en buitensportvoorzieningen met maatschappelijke voorzieningen.

Onder sportvoorzieningen is tevens het gebruik ten behoeve van het trainen en africhten van honden begrepen.

In de bestemming is horeca in de vorm van een kantine en daarmee vergelijkbare vormen eveneens begrepen.

Binnen de bestemming zijn bedrijfswoningen niet toegestaan.

9.2 Bouwregels

9.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de gebouwen, met uitzondering van dug-outs, bergings- en stallingsruimten, dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;

  2. de oppervlakte van bergings- en stallingsruimten bedraagt niet meer dan 50 m2;

  3. de dakhelling bedraagt voor 60% van het oppervlak niet minder dan 30°, dan wel ten minste de dakhelling van het bestaande gebouw indien deze minder bedraagt;

  4. de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 m, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;

  5. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 11 m, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;

  6. in aanvulling op bovenstaande geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - blaashal' dat een semi-permanente overkapping van tennisbanen is begrepen in de vorm van een blaashal of een daarmee vergelijkbaar semi-permanent gebouw.

9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 8 m;

  2. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt niet meer dan 12 m;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt niet meer dan 5 m;

  4. niet meer dan 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd;

  5. omheiningen ten behoeve van paardenbakken zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, waarbij de afstand tot de perceelgrens ten minste 3 m bedraagt. De hoogte van omheiningen van paardenbakken bedraagt ten hoogste 2 m en het omheind oppervlak bedraagt maximaal 1.200 m²;

  6. er zijn uitsluitend vergunningvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan overeenkomstig artikel 2 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, zoals dat geldt op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan, met dien verstande dat bestaande erf- en perceelafscheidingen eveneens zijn toegestaan.

9.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, met oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • het bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen.

9.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • het bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 voor een uitbreiding van de bebouwde oppervlakte met ten hoogste 10% van de oppervlakte van de bestaande bebouwing.

9.5 Specifieke gebruiksregels

9.5.1 Toegestaan gebruik

In overeenstemming met deze bestemming is:

  1. het gebruik van de gronden voor paardenbakken, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'manage' en indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de oppervlakte bedraagt niet meer dan 1.200 m2;

  2. de paardenbak dient te worden geplaatst op of aan het bouwperceel van de aanvrager, binnen een afstand van 30 m van het perceel;

  3. de afstand tot de woning van derden bedraagt minimaal 20 m; deze afstand geldt ook voor recreatiewoningen;

  4. de afstand tot het perceel van derden bedraagt minimaal 3 m;

  5. de paardenbak dient wat betreft kleur- en materiaalgebruik passend te zijn in het buitengebied;

  1. het gebruik van verlichting voor een paardenbak, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'manage' en met inachtneming van de volgende regels:

  1. er mag niet meer dan 60 LUX/m² worden geproduceerd, gemeten 1 m boven de bodem van de paardenbak;

  2. de verlichting mag niet worden gebruikt tussen 23.00 uur en 07.00 uur.

Artikel 10 Recreatie – Dagrecreatie

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van:

  1. speelterrein en speelaccommodaties;

  2. spel en vermaak en ontspanningsactiviteiten, waaronder:

  • een slechtweer/-winteraccommodatie inclusief de loketverkoop van eenvoudige etenswaren en dranken, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - slechtweer/winteraccommodatie'.

  • een sprookjeskasteel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - sprookjeskasteel';

  • horeca van categorie 1, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1';

  1. overige gebouwen ten behoeve van dagrecreatieve voorzieningen;

  1. een dierenweide, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - geluidsluwe zone zonder speeltoestellen’;

  2. detailhandel, die ten dienste staat van en ondergeschikt is aan de doelen genoemd onder a en b;

  3. gebouwen ten behoeve van beheer, onderhoud en dierenverblijven;

met daaraan ondergeschikt:

  1. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;

  2. openbare nutsvoorzieningen;

  3. groenvoorzieningen en water;

  4. geluidwerende voorzieningen.

Binnen de bestemming zijn eveneens voorzieningen in de vorm van fiets- en voetpaden, sierbestrating en overige verhardingen begrepen.

10.2 Bouwregels

10.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van beheer, onderhoud en dierenverblijven;

  2. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ten behoeve van beheer, onderhoud en dierenverblijven bedraagt niet meer dan 300 m2, met dien verstande dat de oppervlakte per gebouw maximaal 50 m2 bedraagt en de bouwhoogte van een gebouw maximaal 4 m bedraagt;

  3. de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedragen niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ aangegeven hoogte.

10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 3 m;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 10 m, met dien verstande dat speelvoorzieningen uitsluitend mogen worden gebouwd op gronden die niet zijn voorzien van de aanduiding 'geluidzone - geluidsluwe zone zonder speeltoestellen'.

10.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • het aspect geluidhinder;

  • het bebouwingsbeeld;

  • een goede landschappelijke inpassing;

  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  1. de plaats en afmeting van gebouwen.

10.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt verstaan:

  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van dagrecreatie, zodanig dat een geluidsbelasting van 45 dB(A) op de gevels van de aangrenzende woonbebouwing aan de Esweg en 50 dB(A) op de gevels van de aangrenzende woonbebouwing aan de Borgwallinge en de Groningerstraat wordt overschreden.

10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

  1. Het is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - sprookjesbos' verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen of verwijderen van boom- en struikbeplanting;

  2. het ontgronden, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;

  3. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen welke groter zijn dan 50 m2.

  1. Het onder a bedoelde verbod is niet van toepassing op:

  1. werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en het beheer van het gebied betreffen;

  2. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.

  1. De onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de (geluids)afschermende functie en waarden van de aanwezige bebossing.

Artikel 11 Recreatie - Volkstuinen

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Volkstuinen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. volkstuinen;

  2. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;

  3. openbare nutsvoorzieningen;

  4. groenvoorzieningen.

  5. een zend-/ontvangststation, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding een 'zend-/ontvangstinstallatie'.

11.2 Bouwregels

11.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte.

11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. er zijn uitsluitend vergunningvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan overeenkomstig artikel 2 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, zoals dat geldt op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan, met dien verstande dat bestaande erf- en perceelafscheidingen eveneens zijn toegestaan;

  2. de maximale bouwhoogte van de zendmast ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie' bedraagt 40 m nog in te vullen;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 12 Verkeer

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen en straten;

  2. voet- en fietspaden;

  3. parkeer- en groenvoorzieningen;

  4. openbare nutsvoorzieningen;

  5. dagrecreatieve voorzieningen;

  6. kunstobjecten.

Het aantal rijstroken van de in de bestemming begrepen wegen mag ten hoogste het bestaande aantal bedragen.

12.2 Bouwregels

12.2.1 Algemeen gebouwen

Op de in lid 12.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, ten hoogste 5 m mag bedragen.

Artikel 13 Water

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water in de vorm van grachten.

Het profiel van de bestaande grachten dienst gehandhaafd te blijven.

In de bestemming is de bestaande brug begrepen.

13.2 Bouwregels

  1. Ten aanzien van deze bestemming geldt dat geen gebouwen mogen worden gebouwd.

  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m.

Artikel 14 Woongebied - 1

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, met dien verstande dat het aantal woningen per bouwperceel niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal, dan wel niet meer dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal woningen;

  2. aan huis verbonden beroepen;

  3. een bed and breakfast;

  4. kleinschalige kinderopvang/gastouderschap;

  5. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;

  6. openbare nutsvoorzieningen;

  7. groenvoorzieningen en water;

  8. speelvoorzieningen;

  9. parkeervoorzieningen;

en tevens voor:

  1. agrarische toeleveringsbedrijven, groothandel, reparatie-, verhuur-, bouwnijverheid- en installatiebedrijven, welke wat betreft geur, stof, geluid en gevaar toelaatbaar zijn naast woningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf';

  2. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';

  3. dienstverlenende bedrijven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';

  4. maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘maatschappelijk’;

  5. kleinschalig kampeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein'.

  6. horeca van de categorieën 1 en 2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2';

  7. bestaande bedrijven aan huis.

Onder het doel ‘bedrijf’ is detailhandel uitsluitend begrepen voorzover die is aan te merken als rechtsreeks voortvloeiend uit de activiteiten van het bedrijf.

Onder j zijn geen auto- en/of garagebedrijven begrepen.

Onder k zijn geen supermarkten begrepen.

Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van woongebied - open ruimte’ mogen geen gebouwen en bouwwerken worden opgericht, anders dan wat op grond van artikel 2 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht zonder vergunning mag worden gebouwd.

De toelaatbaarheid van de in lid 14.2 onder j bedoelde bedrijven met het oog op het woon- en leefklimaat wordt bepaald aan de hand van de bij de regels behorende Staat van bedrijven. Bedrijven die wat betreft geur, stof, gevaar en geluid vergelijkbaar zijn met de bedrijven genoemd in categorieën 1 en 2 zijn zonder meer toelaatbaar.

Voorzover een bedrijf in een naast hogere categorie in de Staat van bedrijven voorkomt, dan wel daarmee vergelijkbaar is, gaat het bevoegd gezag bij een verzoek om een omgevingsvergunning na of het betreffende bedrijf, naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woningen, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kan worden gelijkgesteld met de bedrijven genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de Staat van bedrijven.

14.2 Bouwregels

14.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. het maximaal aantal woningen is niet meer dan het bestaande aantal, dan wel niet meer dan het ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ aangegeven aantal;

  2. de hoofdgebouwen mogen de voorgevelrooilijn niet overschrijden;

  3. voor de bouw van erkers en toegangsportalen voor de naar de weg gekeerde gevel mag voor de voorgevelrooilijn worden gebouwd tot een diepte van 1,5 m gemeten vanuit de voorgevel en voor maximaal 75% van de lengte van de gevel met een bouwhoogte van maximaal 3 m;

  4. de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneen gebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande hoofdgebouw tot die perceelgrens voor zover deze minder bedraagt;

  5. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan de goot- en bouwhoogte van het bestaande hoofdgebouw op het bouwperceel;

  6. de dakhelling wijkt niet af van de dakhelling van het bestaande hoofdgebouw. Platte afdekking van maximaal 40% van het hoofdgebouw is toegestaan als dit niet overeenkomt met de bestaande dakhelling;

  7. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van woongebied – wooncomplex’ bedragen de maximale goot- en bouwhoogte en dakhelling niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte en dakhelling;

  8. het bebouwingspercentage bedraagt niet meer dan 60% van het bouwperceel, dan wel ten hoogste het percentage aan bestaande bebouwing indien dat meer bedraagt;

  9. in afwijking van het voorgaande gelden ter plaatse van de aanduidingen ‘maximum aantal wooneenheden’, ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ en ‘minimum dakhelling (graden), maximum dakhelling’ de volgende regels:

  • de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogten;

  • de dakhelling bedraagt niet minder en niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding ‘minimum dakhelling (graden), maximum dakhelling (graden)’ aangegeven percentages;

  • de woningen ter plaatse van de aanduiding ‘twee aaneen’ worden twee aaneen gebouwd;

  1. aan- en uitbouwen dienen aan het hiervoor gestelde te voldoen, dan wel aan het gestelde onder 14.2.2 (regeling bijgebouwen).

14.2.2 Bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. de bijgebouwen en overkappingen worden in het achtererfgebied gebouwd;

  2. in afwijking van het gestelde onder a mag worden gebouwd buiten het achtererfgebied als het gaat om vervanging van een bestaand gebouw dat buiten het achtererfgebied is gebouwd;

  3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;

  4. de goothoogte van een bijgebouw en de bouwhoogte van een overkapping bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel de bestaande goot- dan wel bouwhoogte indien deze meer bedraagt;

  5. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen, inclusief de oppervlakte van aan- en uitbouwen, die niet voldoen aan de eisen van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan:

  • in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 50% van dat bebouwingsgebied;

  • in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: 50 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2;

  • in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2: 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2.

In afwijking van voorgaande geldt bij een perceel waarbij zowel de voorgevel als de zijgevel naar de weg gekeerd zijn (hoekperceel): 80% van het bebouwingsgebied met een maximum van 150 m2.

14.2.3 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van nutsvoorzieningen en verkeer en verblijf, gelden de volgende regels:

  1. de inhoud van een gebouw bedraagt niet meer dan 30 m2 ;

  2. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en verkeer en verblijf bedraagt niet meer dan 3 m.

14.2.4 Garageboxen

Voor het bouwen van garageboxen gelden de volgende regels:

  1. garageboxen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - garageboxen';

  2. de bouwhoogte van garageboxen bedraagt niet meer dan 3 m;

  3. voor zover de garagebox deel uitmaakt van een bouwperceel behorende bij een woning wordt de oppervlakte niet betrokken bij de in 14.2.2 onder e bedoelde gezamenlijke oppervlakte.

14.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat:

  1. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen bedraagt niet meer dan:

  • 1 m; of

  • 2 m als deze op een perceel staat waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat, wordt geplaatst achter de voorgevelrooilijn en op meer dan 1 m van openbaar toegankelijk gebied;

in afwijking van voorgaande bij een perceel waarbij zowel de voorgevel als de zijgevel naar de weg gekeerd zijn (hoekperceel): 2 m als deze op een perceel staat waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat en wordt geplaatst achter (het verlengde van) de voorgevel;

  1. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer bedraagt.

14.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • het bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  1. de plaats van gebouwen, in die zin dat de hoofdgebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;

  2. de dakhelling, in die zin dat deze niet minder dan 40° en niet meer dan 60° dient te bedragen;

  3. de plaats van perceelafscheidingen op hoekpercelen, in die zin dat de hoogte van perceelafscheidingen op de perceelscheiding minder dan 2 m dient te bedragen.

14.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • het bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 14.2.1 sub d:
    met dien verstande dat de afstand tot de perceelgrens ten minste 1 m dient te bedragen;

  2. lid 14.2.2 sub a:
    voor het bouwen buiten het achtererfgebied wanneer het gaat om woningen met meer dan één naar de weg gekeerde gevel en voor zo ver het gaat om bouwen voor de voorgevel.

14.5 Specifieke gebruiksregels

14.5.1 Toegestaan gebruik

In overeenstemming met deze bestemming is:

  1. Aan huis verbonden beroepen, voorzover wordt voldaan aan onderstaande criteria:

  1. de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;

  2. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep mogen zowel in het hoofdgebouw als in een al dan niet vrijstaand bijgebouw worden verricht;

  3. het beroep dient uitgeoefend te worden door de bewoner van de woning;

  4. het deel van de voor uitoefening van een aan huis verbonden beroep mag tot 30% van de met omgevingsvergunning en vergunningvrij gerealiseerde oppervlakte van het hoofd- en bijgebouw met een maximum van 45 m² bedragen, met dien verstande dat de aan huis verbonden activiteiten plaatsvinden in een afgebakend en/of helder begrensd deel van het hoofdgebouw en/of bijgebouw;

  5. vanuit de woning mag geen detailhandel, horeca en groothandel plaatsvinden, ook mag geen prostitutie- of seksinrichting worden opgericht;

  6. er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;

  7. het aanbrengen van reclame-uitingen van beperkte omvang in de tuin of aan het pand zijn slechts toegestaan indien deze niet hoger zijn dan 1 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m². Lichtreclame is niet toegestaan;

  8. buitenopslag is niet toegestaan.

  1. Het gebruik van de gebouwen voor een bed and breakfastvoorziening, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de vestiging van een bed and breakfast wordt gerealiseerd binnen de woning, waarbij geen afzonderlijke entree en/of oprit wordt aangelegd;

  2. er mag aan maximaal vier personen nachtverblijf worden verschaft;

  3. het aantal slaapkamers bedraagt niet meer dan twee;

  4. de oppervlakte van de bed and breakfast bedraagt niet meer dan 30% van het bestaande vloeroppervlak van de woning waarbij de totale oppervlakte ten hoogste 45 m2 bedraagt;

  5. een bed and breakfast mag geen tekenen van een wooneenheid vertonen, zoals een keuken. Eigen sanitaire voorzieningen zijn wel toegestaan;

  6. een bed and breakfast dient te worden geëxploiteerd door de bewoner van de woning;

  7. het aanbrengen van reclame-uitingen van beperkte omvang in de tuin of aan het pand is slechts toegestaan indien deze niet hoger zijn dan 1 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m2. Lichtreclame is niet toegestaan;

  8. er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;

met dien verstande in afwijking van bovenstaande bepalingen binnen de bestemming tevens de bestaande bed & breakfast voorziening en ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast' zijn toegestaan in de bestaande omvang van de voorziening, het bestaande aantal slaapkamers en het aantal personen waaraan nachtverblijf wordt verschaft.

  1. Kleinschalige kinderopvang/gastouderschap, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;

  2. er zijn maximaal 6 kinderen (inclusief eigen kinderen tot 10 jaar) toegestaan;

  3. de opvang dient uitgeoefend te worden door de bewoner van de woning, personeel is niet toegestaan;

  4. maximaal 45 m² van de met omgevingsvergunning gerealiseerde oppervlakte van de woning mag worden ingezet voor kleinschalige kinderopvang/gastouderschap;

  5. er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;

  6. onevenredige aantasting van het woonklimaat is niet toegestaan;

  7. het aanbrengen van reclame-uitingen van beperkte omvang in de tuin of aan het pand zijn slechts toegestaan indien deze niet hoger zijn dan 1 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m². Lichtreclame is niet toegestaan.

14.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. het gebruik van de gebouwen ten behoeve van de uitoefening van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten;

  2. het gebruik van gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde beroep/bedrijf;

  3. het gebruiken van bijgebouwen ten behoeve van woonfuncties.

14.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor:

Aan huis verbonden bedrijf

  1. het gebruik ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf, met dien verstande dat voor het gebruik van een deel van de woning voor de uitoefening van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten de volgende criteria in acht dienen te worden genomen:

  1. de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;

  2. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf mogen zowel in het hoofdgebouw als in een al dan niet vrijstaand bijgebouw worden verricht;

  3. het bedrijf dient te worden uitgeoefend door de bewoner van de woning;

  4. het deel van de voor uitoefening van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten mag tot 30% van de met omgevingsvergunning en vergunningvrij gerealiseerde oppervlakte van het hoofdgebouw en bijgebouw bedragen met een maximum oppervlakte van 45 m2, met dien verstande dat de aan huis verbonden activiteiten plaatsvinden in een afgebakend en/of helder begrensd deel van het hoofdgebouw- en/of bijgebouw;

  5. er mogen geen omgevingsvergunningplichtige activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of meldingsplichtige activiteiten volgens het Activiteitenbesluit plaatsvinden;

  6. vanuit de woning mag geen detailhandel, horeca en groothandel plaatsvinden, ook mag geen prostitutie- of seksinrichting worden opgericht;

  7. er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;

  8. er mag geen onevenredige aantasting van het woonklimaat optreden door overlast van gebruikte apparatuur (geluidsoverlast, geuroverlast et cetera);

  9. bedrijfsactiviteiten zijn alleen toegestaan als het gaat om aan huis verbonden activiteiten die zijn vermeld in de lijst van aanvaardbare vormen van aan huis verbonden bedrijvigheid in bijlage 1 bij de regels of als ze daarmee gelijk te stellen zijn;

  10. buitenopslag is niet toegestaan;

  11. het aanbrengen van reclame-uitingen van beperkte omvang in de tuin of aan het pand zijn slechts toegestaan indien deze niet hoger zijn dan 1 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m2. Lichtreclame is niet toegestaan.

Uitbreiding bed and breakfastregeling

  1. een grotere bed and breakfast en/of een bed and breakfast in bijgebouwen, met dien verstande dat:

  1. de vestiging van een bed and breakfast wordt gerealiseerd binnen de woning en/of in bijgebouwen, waarbij geen afzonderlijke entree en/of oprit worden aangelegd;

  2. per bouwperceel aan maximaal acht personen nachtverblijf wordt verschaft;

  3. per bouwperceel het aantal slaapkamers niet meer bedraagt dan vier;

  4. de oppervlakte van de bed and breakfast niet meer bedraagt dan 30% van het bestaande vloeroppervlak van de woning en bijgebouwen en de na vaststelling van dit bestemmingsplan met omgevingsvergunning en vergunningvrij gerealiseerde vloeroppervlakte, waarbij de totale vloeroppervlakte ten behoeve van een bed and breakfast per bouwperceel ten hoogste 100 m2 bedraagt;

  5. een bed and breakfast geen tekenen vertoont van een wooneenheid, zoals een keuken. Eigen sanitaire voorzieningen zijn wel toegestaan;

  6. een bed and breakfast wordt geëxploiteerd door de bewoner van de woning;

  7. het aanbrengen van reclame-uitingen van beperkte omvang in de tuin of aan het pand is toegestaan indien deze niet hoger zijn dan 1 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m2 en lichtreclame niet is toegestaan;

  8. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;

  9. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, waaronder onder meer belemmeringen voor de ontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven worden verstaan.

Artikel 15 Woongebied - 2

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;

  2. aan huis verbonden beroepen;

  3. een bed and breakfast;

  4. kleinschalige kinderopvang/gastouderschap;

  5. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;

  6. openbare nutsvoorzieningen;

  7. groenvoorzieningen en water;

  8. speelvoorzieningen;

  9. parkeervoorzieningen;

en tevens voor:

  1. bestaande bedrijven aan huis.

15.2 Bouwregels

15.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. het maximum aantal woningen bedraagt niet meer dan 75, met dien verstande dat het aantal woningen per bouwperceel niet meer dan 1 bedraagt;

  2. het maximum bebouwingspercentage bedraagt 50% per bouwperceel;

  3. de minimale afstand van de woningen tot de perceelsgrens bedraagt 2 m, met dien verstande dat dit niet van toepassing is op de aangebouwde zijde(n) van de aaneengebouwde woningen;

  4. de afstand van de voorgevel van een woningen tot de bestemming 'Verkeer’ of 'Groen’ moet minimaal 2 m groter of kleiner zijn dan de afstand van de voorgevel van de direct aangrenzende bestaande woning tot dezelfde bestemming ' Verkeer’ of 'Groen’, behalve in gevallen dat de direct aangrenzende woning tegen het betreffende aaneengebouwde woning wordt gebouwd;

  5. de minimale goothoogte en de minimale hoogte van de dakbeëindiging bedragen 3,20 m;

  6. de maximale goothoogte en de maximale hoogte van de dakbeëindiging bedragen 3,50 m;

  7. de maximum bouwhoogte bedraagt niet meer dan 9 m, dan wel bedraagt niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;

  8. een woning dient voor minimaal 80% worden afgedekt met een zadeldak;

  9. de zadeldaken als bedoeld onder h moeten parallel aan de bestemmingsgrens, die van zuidwestelijke naar noordoostelijke richting tussen de bestemmingen ‘Groen’ en ‘Woongebied - 2’ loopt, worden georiënteerd;

  10. aan- en uitbouwen dienen aan het hiervoor gestelde te voldoen, dan wel aan het gestelde onder 15.2.2. (regeling bijgebouwen).

15.2.2 Bijgebouwen en overkappingen

  1. de bijgebouwen en overkappingen worden in het achtererfgebied gebouwd;

  2. in afwijking van het gestelde onder a mag worden gebouwd buiten het achtererfgebied als het gaat om vervanging van een bestaand gebouw dat buiten het achtererfgebied is gebouwd;

  3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;

  4. de goothoogte van een bijgebouw en de bouwhoogte van een overkapping bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel de bestaande goot- dan wel bouwhoogte indien deze meer bedraagt;

  5. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen, inclusief de oppervlakte van aan- en uitbouwen, die niet voldoen aan de eisen van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan:

  • in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 50% van dat bebouwingsgebied;

  • in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: 50 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2;

  • in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2: 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2.

In afwijking van voorgaande geldt bij een perceel waarbij zowel de voorgevel als de zijgevel naar de weg gekeerd zijn (hoekperceel): 80% van het bebouwingsgebied met een maximum van 150 m2.

15.2.3 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van nutsvoorzieningen en verkeer en verblijf, gelden de volgende regels:

  1. de inhoud van een gebouw bedraagt niet meer dan 30 m2 ;

  2. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en verkeer en verblijf bedraagt niet meer dan 3 m.

15.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat:

  1. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen bedraagt niet meer dan:

  • 1 m; of

  • 2 m als deze op een perceel staat waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat, wordt geplaatst achter de voorgevelrooilijn en op meer dan 1 m van openbaar toegankelijk gebied;

in afwijking van voorgaande bij een perceel waarbij zowel de voorgevel als de zijgevel naar de weg gekeerd zijn (hoekperceel): 2 m als deze op een perceel staat waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat en wordt geplaatst achter (het verlengde van) de voorgevel;

  1. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer bedraagt.

15.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • het bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  1. de plaats van gebouwen, in die zin dat de hoofdgebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;

  2. de dakhelling, in die zin dat deze niet minder dan 40° en niet meer dan 60° dient te bedragen;

  3. de plaats van perceelafscheidingen op hoekpercelen, in die zin dat de hoogte van perceelafscheidingen op de perceelscheiding minder dan 2 m dient te bedragen.

15.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • het bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 15.2.1 sub d:
    met dien verstande dat de afstand tot de perceelgrens ten minste 1 m dient te bedragen;

  2. lid 15.2.1 sub c:
    met dien verstande dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 m bedraagt;

  3. lid 15.2.2 sub a:
    voor het bouwen buiten het achtererfgebied wanneer het gaat om woningen met meer dan één naar de weg gekeerde gevel en voor zo ver het gaat om bouwen voor de voorgevel.

15.5 Specifieke gebruiksregels

15.5.1 Toegestaan gebruik

In overeenstemming met deze bestemming is:

  1. Aan huis verbonden beroepen, voorzover wordt voldaan aan onderstaande criteria:

  1. de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;

  2. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep mogen zowel in het hoofdgebouw als in een al dan niet vrijstaand bijgebouw worden verricht;

  3. het beroep dient uitgeoefend te worden door de bewoner van de woning;

  4. het deel van de voor uitoefening van een aan huis verbonden beroep mag tot 30% van de met omgevingsvergunning en vergunningvrij gerealiseerde oppervlakte van het hoofdgebouw en bijgebouw met een maximum van 45 m² bedragen, met dien verstande dat de aan huis verbonden activiteiten plaatsvinden in een afgebakend en/of helder begrensd deel van het hoofdgebouw en/of bijgebouw;

  5. vanuit de woning mag geen detailhandel, horeca en groothandel plaatsvinden, ook mag geen prostitutie- of seksinrichting worden opgericht;

  6. er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;

  7. het aanbrengen van reclame-uitingen van beperkte omvang in de tuin of aan het pand zijn slechts toegestaan indien deze niet hoger zijn dan 1 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m². Lichtreclame is niet toegestaan;

  8. buitenopslag is niet toegestaan.

  1. het gebruik van de gebouwen voor een bed and breakfastvoorziening, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de vestiging van een bed and breakfast wordt gerealiseerd binnen de woning, waarbij geen afzonderlijke entree en/of oprit wordt aangelegd;

  2. er mag aan maximaal vier personen nachtverblijf worden verschaft;

  3. het aantal slaapkamers bedraagt niet meer dan twee;

  4. de oppervlakte van de bed and breakfast bedraagt niet meer dan 30% van het bestaande vloeroppervlak van de woning waarbij de totale oppervlakte ten hoogste 45 m2 bedraagt;

  5. een bed and breakfast mag geen tekenen van een wooneenheid vertonen, zoals een keuken. Eigen sanitaire voorzieningen zijn wel toegestaan;

  6. een bed and breakfast dient te worden geëxploiteerd door de bewoner van de woning;

  7. het aanbrengen van reclame-uitingen van beperkte omvang in de tuin of aan het pand is slechts toegestaan indien deze niet hoger zijn dan 1 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m2. Lichtreclame is niet toegestaan;

  8. er dient te worden geparkeerd op eigen terrein.

  1. Kleinschalige kinderopvang/gastouderschap, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;

  2. er zijn maximaal 6 kinderen (inclusief eigen kinderen tot 10 jaar) toegestaan;

  3. de opvang dient uitgeoefend te worden door de bewoner van de woning, personeel is niet toegestaan;

  4. maximaal 45 m² van de met omgevingsvergunning gerealiseerde oppervlakte van de woning mag worden ingezet voor kleinschalige kinderopvang/gastouderschap;

  5. er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;

  6. onevenredige aantasting van het woonklimaat is niet toegestaan;

  7. het aanbrengen van reclame-uitingen van beperkte omvang in de tuin of aan het pand zijn slechts toegestaan indien deze niet hoger zijn dan 1 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m². Lichtreclame is niet toegestaan.

15.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. het gebruik van de gebouwen ten behoeve van de uitoefening van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten;

  2. het gebruik van gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde beroep/bedrijf;

  3. het gebruiken van bijgebouwen ten behoeve van woonfuncties.

15.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor:

Aan huis verbonden bedrijf

  1. het gebruik ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf, met dien verstande dat voor het gebruik van een deel van de woning voor de uitoefening van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten de volgende criteria in acht dienen te worden genomen:

  1. de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;

  2. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf mogen zowel in het hoofdgebouw als in een al dan niet vrijstaand bijgebouw worden verricht;

  3. het bedrijf dient te worden uitgeoefend door de bewoner van de woning;

  4. het deel van de voor uitoefening van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten mag tot 30% van de met omgevingsvergunning en vergunningvrij gerealiseerde oppervlakte van het hoofdgebouw en bijgebouw bedragen met een maximum oppervlakte van 45 m2, met dien verstande dat de aan huis verbonden activiteiten plaatsvinden in een afgebakend en/of helder begrensd deel van het hoofdgebouw- en/of bijgebouw;

  5. er mogen geen omgevingsvergunningplichtige activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of meldingsplichtige activiteiten volgens het Activiteitenbesluit plaatsvinden;

  6. vanuit de woning mag geen detailhandel, horeca en groothandel plaatsvinden, ook mag geen prostitutie- of seksinrichting worden opgericht;

  7. er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;

  8. er mag geen onevenredige aantasting van het woonklimaat optreden door overlast van gebruikte apparatuur (geluidsoverlast, geuroverlast et cetera);

  9. bedrijfsactiviteiten zijn alleen toegestaan als het gaat om aan huis verbonden activiteiten die zijn vermeld in de lijst van aanvaardbare vormen van aan huis verbonden bedrijvigheid in bijlage 1 bij de regels of als ze daarmee gelijk te stellen zijn;

  10. buitenopslag is niet toegestaan;

  11. het aanbrengen van reclame-uitingen van beperkte omvang in de tuin of aan het pand zijn slechts toegestaan indien deze niet hoger zijn dan 1 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m2. Lichtreclame is niet toegestaan.

Uitbreiding bed and breakfastregeling

  1. een grotere bed and breakfast en/of een bed and breakfast in bijgebouwen, met dien verstande dat:

  1. de vestiging van een bed and breakfast wordt gerealiseerd binnen de woning en/of in bijgebouwen, waarbij geen afzonderlijke entree en/of oprit worden aangelegd;

  2. per bouwperceel aan maximaal acht personen nachtverblijf wordt verschaft;

  3. per bouwperceel het aantal slaapkamers niet meer bedraagt dan vier;

  4. de oppervlakte van de bed and breakfast niet meer bedraagt dan 30% van het bestaande vloeroppervlak van de woning en bijgebouwen en de na vaststelling van dit bestemmingsplan met omgevingsvergunning en vergunningvrij gerealiseerde vloeroppervlakte, waarbij de totale vloeroppervlakte ten behoeve van een bed and breakfast per bouwperceel ten hoogste 100 m2 bedraagt;

  5. een bed and breakfast geen tekenen vertoont van een wooneenheid, zoals een keuken. Eigen sanitaire voorzieningen zijn wel toegestaan;

  6. een bed and breakfast wordt geëxploiteerd door de bewoner van de woning;

  7. het aanbrengen van reclame-uitingen van beperkte omvang in de tuin of aan het pand is toegestaan indien deze niet hoger zijn dan 1 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m2 en lichtreclame niet is toegestaan;

  8. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;

  9. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, waaronder onder meer belemmeringen voor de ontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven worden verstaan.

Artikel 16 Woongebied - Buitenplaats

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - Buitenplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, al dan niet in combinatie met:

  • een aan huis verbonden beroepen;

  • een bed and breakfast;

  1. kleinschalige kinderopvang/gastouderschap;

  2. openbare dienstverlening;

  3. tentoonstelling, verkoop en uitleen van kunst en kantoor, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - galerie en kantoor';

  4. parkeren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';

  5. groenvoorzieningen.

Onder het doel openbare dienstverlening wordt het functioneren als gemeentelijke trouwlocatie verstaan.

Het aantal woningen bedraagt niet meer dan twee, waarvan maximaal één in het koetshuis en één in het Laarwoud.

16.2 Bouwregels

16.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw en overkapping;

  3. de goothoogte bedraagt niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw en overkapping;

  4. de dakhelling bedraagt niet meer of minder dan de dakhelling van het bestaande gebouw.

16.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat:

  1. er zijn uitsluitend vergunningvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan overeenkomstig artikel 2 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, zoals dat geldt op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan, met dien verstande dat bestaande erf- en perceelafscheidingen eveneens zijn toegestaan;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder licht- en vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m.

16.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;

  • de milieusituatie;

  • het uitzicht van woningen;

  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • de plaats van bebouwing, waaronder lichtmasten;

  • de maatvoering van de gebouwen, in die zin dat het verschil tussen de goothoogte en de bouwhoogte ten minste 2 m bedraagt.

  • de (transparante) vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met name afrasteringen en omheiningen.

16.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • het straat- en bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

  • de cultuurhistorische waarde van de gebouwen en de gronden;

worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. lid 16.2, sub a:
    voor de bouw van 100 m² aan gebouwen op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', mits:

  • de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6 m;

  • aansluiting wordt gezocht bij de verschijningsvorm van de bestaande bebouwing wat betreft bouwhoogte, goothoogte, dakhelling en -vorm;

  1. lid 16.2, sub b:
    voor de bouw van lichtmasten of vlaggenmasten tot een bouwhoogte van 15 m.

16.5 Specifieke gebruiksregels

16.5.1 Toegestaan gebruik

In overeenstemming met deze bestemming is:

  1. Aan huis verbonden beroepen, voorzover wordt voldaan aan onderstaande criteria:

  1. de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;

  2. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep mogen zowel in het hoofdgebouw als in een al dan niet vrijstaand bijgebouw worden verricht;

  3. het beroep dient uitgeoefend te worden door de bewoner van de woning;

  4. het deel van de voor uitoefening van een aan huis verbonden beroep mag tot 30% van de met omgevingsvergunning en vergunningvrij gerealiseerde oppervlakte van het hoofdgebouw en bijgebouw met een maximum van 45 m² bedragen, met dien verstande dat de aan huis verbonden activiteiten plaatsvinden in een afgebakend en/of helder begrensd deel van het hoofdgebouw en/of bijgebouw;

  5. vanuit de woning mag geen detailhandel, horeca en groothandel plaatsvinden, ook mag geen prostitutie- of seksinrichting worden opgericht;

  6. er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;

  7. het aanbrengen van reclame-uitingen van beperkte omvang in de tuin of aan het pand zijn slechts toegestaan indien deze niet hoger zijn dan 1 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m². Lichtreclame is niet toegestaan;

  8. buitenopslag is niet toegestaan.

  1. het gebruik van de gebouwen voor een bed and breakfastvoorziening, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de vestiging van een bed and breakfast wordt gerealiseerd binnen de woning, waarbij geen afzonderlijke entree en/of oprit wordt aangelegd;

  2. er mag aan maximaal vier personen nachtverblijf worden verschaft;

  3. het aantal slaapkamers bedraagt niet meer dan twee;

  4. de oppervlakte van de bed and breakfast bedraagt niet meer dan 30% van het bestaande vloeroppervlak van de woning waarbij de totale oppervlakte ten hoogste 45 m2 bedraagt;

  5. een bed and breakfast mag geen tekenen van een wooneenheid vertonen, zoals een keuken. Eigen sanitaire voorzieningen zijn wel toegestaan;

  6. een bed and breakfast dient te worden geëxploiteerd door de bewoner van de woning;

  7. het aanbrengen van reclame-uitingen van beperkte omvang in de tuin of aan het pand is slechts toegestaan indien deze niet hoger zijn dan 1 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m2. Lichtreclame is niet toegestaan;

  8. er dient te worden geparkeerd op eigen terrein.

  1. Kleinschalige kinderopvang/gastouderschap, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;

  2. er zijn maximaal 6 kinderen (inclusief eigen kinderen tot 10 jaar) toegestaan;

  3. de opvang dient uitgeoefend te worden door de bewoner van de woning, personeel is niet toegestaan;

  4. maximaal 45 m² van de met omgevingsvergunning gerealiseerde oppervlakte van de woning mag worden ingezet voor kleinschalige kinderopvang/gastouderschap;

  5. er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;

  6. onevenredige aantasting van het woonklimaat is niet toegestaan;

  7. het aanbrengen van reclame-uitingen van beperkte omvang in de tuin of aan het pand zijn slechts toegestaan indien deze niet hoger zijn dan 1 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m². Lichtreclame is niet toegestaan.

16.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. het gebruik van de gebouwen ten behoeve van de uitoefening van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten;

  2. het gebruik van gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde beroep/bedrijf;

  3. het gebruiken van bijgebouwen en ten behoeve van woonfuncties, met uitzondering van het koetshuis.

16.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor:

Aan huis verbonden bedrijf

  1. Het gebruik ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf, met dien verstande dat voor het gebruik van een deel van de woning voor de uitoefening van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten de volgende criteria in acht dienen te worden genomen:

  1. de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;

  2. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf mogen zowel in het hoofdgebouw als in een al dan niet vrijstaand bijgebouw worden verricht;

  3. het bedrijf dient te worden uitgeoefend door de bewoner van de woning;

  4. het deel van de voor uitoefening van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten mag tot 30% van de met omgevingsvergunning en vergunningvrij gerealiseerde oppervlakte van het hoofdgebouw en bijgebouw bedragen met een maximum oppervlakte van 45 m2, met dien verstande dat de aan huis verbonden activiteiten plaatsvinden in een afgebakend en/of helder begrensd deel van het hoofdgebouw- en/of bijgebouw;

  5. er mogen geen omgevingsvergunningplichtige activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of meldingsplichtige activiteiten volgens het Activiteitenbesluit plaatsvinden;

  6. vanuit de woning mag geen detailhandel, horeca en groothandel plaatsvinden, ook mag geen prostitutie- of seksinrichting worden opgericht;

  7. er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;

  8. er mag geen onevenredige aantasting van het woonklimaat optreden door overlast van gebruikte apparatuur (geluidsoverlast, geuroverlast et cetera);

  9. bedrijfsactiviteiten zijn alleen toegestaan als het gaat om aan huis verbonden activiteiten die zijn vermeld in de lijst van aanvaardbare vormen van aan huis verbonden bedrijvigheid in bijlage 1 bij de regels of als ze daarmee gelijk te stellen zijn;

  10. buitenopslag is niet toegestaan;

  11. het aanbrengen van reclame-uitingen van beperkte omvang in de tuin of aan het pand zijn slechts toegestaan indien deze niet hoger zijn dan 1 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m2. Lichtreclame is niet toegestaan.

Uitbreiding bed and breakfastregeling

  1. Een grotere bed and breakfast en/of een bed and breakfast in bijbebouwen, met dien verstande dat:

  1. de vestiging van een bed and breakfast wordt gerealiseerd binnen de woning en/of in bijgebouwen, waarbij geen afzonderlijke entree en/of oprit worden aangelegd;

  2. per bouwperceel aan maximaal acht personen nachtverblijf wordt verschaft;

  3. per bouwperceel het aantal slaapkamers niet meer bedraagt dan vier;

  4. de oppervlakte van de bed and breakfast niet meer bedraagt dan 30% van het bestaande vloeroppervlak van de woning en bijgebouwen en de na vaststelling van dit bestemmingsplan met omgevingsvergunning en vergunningvrij gerealiseerde vloeroppervlakte, waarbij de totale vloeroppervlakte ten behoeve van een bed and breakfast per bouwperceel ten hoogste 100 m2 bedraagt;

  5. een bed and breakfast geen tekenen vertoont van een wooneenheid, zoals een keuken. Eigen sanitaire voorzieningen zijn wel toegestaan;

  6. een bed and breakfast wordt geëxploiteerd door de bewoner van de woning;

  7. het aanbrengen van reclame-uitingen van beperkte omvang in de tuin of aan het pand is toegestaan indien deze niet hoger zijn dan 1 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m2 en lichtreclame niet is toegestaan;

  8. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;

  9. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, waaronder onder meer belemmeringen voor de ontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven worden verstaan.

Artikel 17 Waarde – Archeologie 2

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem.

17.2 Bouwregels

17.2.1 Algemeen

Voor het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m2 en waarbij de bodemingrepen dieper gaan dan 0,3 m onder het maaiveld moet de aanvrager een onderzoek overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft voldoende is vastgesteld;

  2. als uit het onder a genoemde onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  • de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;

  • de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige;

  1. het overleggen van een onderzoek is niet nodig als de archeologisch deskundige van de gemeente bevestigt dat de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld. Als de beschikbare informatie hiertoe aanleiding geeft, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning conform het bepaalde in artikel 17.2.1, onder b.

17.2.2 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde onder 17.2.1, onder a geldt niet als:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of

  2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of

  3. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.

17.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, als uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend diepploegen, mengwoelen, egaliseren van natuurlijk reliëf, ontginnen en het aanleggen of vergraven van sloten;

  2. bodem verlagen of afgraven (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;

  3. het aanplanten van bomen of een houtig gewas voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,3 m onder het maaiveld zal worden geroerd;

  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten.

  1. Het onder a opgenomen verbod geldt niet:

  1. voor werken en werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,3 m onder het bestaande maaiveld;

  2. voor werken en werkzaamheden waarbij het totaal aan nieuwe bodemverstoringen niet groter is dan 100 m2;

  3. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen of binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;

  4. voor het uitvoeren van niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 0,4 m onder het maaiveld;

  5. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning nodig is dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn;

  6. voor werkzaamheden die plaatsvinden in relatie tot archeologisch onderzoek, uitgevoerd op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;

  7. voor werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn of aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  8. voor werken en werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

  1. Voor de onder a genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  1. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, wat dient te blijken uit een onderzoek dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld sub a dient te overleggen. In het onderzoek dienen de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende zijn vastgesteld. Als het onderzoek daarvoor aanleiding geeft, moet op advies van de erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaatsvinden;

  2. het overleggen van een onderzoek is niet nodig als naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.

  1. Overeenkomstig het in artikel 2.22, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden, waaronder:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of

  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.

Artikel 18 Waarde – Archeologische Verwachting 1

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

18.2 Bouwregels

18.2.1 Algemeen

Voor het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 500 m2 en waarbij de bodemingrepen dieper gaan dan 0,3 m onder het maaiveld moet de aanvrager een onderzoek overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft voldoende is vastgesteld;

  2. als uit het onder a genoemde onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige;

  1. het overleggen van een onderzoek is niet nodig als de archeologisch deskundige van de gemeente bevestigt dat de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld. Als de beschikbare informatie hiertoe aanleiding geeft, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning conform het bepaalde in artikel 18.2.1, onder b.

18.2.2 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde onder 18.2.1, onder a geldt niet als:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of

  2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt genut, met uitzondering van nieuwe kelders; of

  3. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.

18.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, als uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend diepploegen, mengwoelen, egaliseren van natuurlijk reliëf, ontginnen, aanleggen of vergraven van sloten;

  2. bodem verlagen of afgraven (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;

  3. het aanplanten van bomen of een houtig gewas voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,3 m onder het maaiveld zal worden geroerd;

  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

  1. Het onder a opgenomen verbod geldt niet:

  1. voor werken en werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,3 m onder het bestaande maaiveld;

  2. voor werken en werkzaamheden waarbij het totaal aan nieuwe bodemverstoringen niet groter is dan 500 m2;

  3. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen of binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;

  4. voor het uitvoeren van niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 0,4 m onder het maaiveld;

  5. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning nodig is, dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn;

  6. voor werkzaamheden die plaatsvinden in relatie tot archeologisch onderzoek, uitgevoerd op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;

  7. voor werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn of aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  8. voor werken en werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;

  9. het aanleggen van kabels en leidingen in sleuven van maximaal 0,50 m breed en 0,5 m onder maaiveld;

  10. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,50 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;

  11. het aanbrengen van drainage.

  1. Voor de onder a genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  1. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, wat moet blijken uit een onderzoek dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld sub a moet overleggen. In het onderzoek moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende zijn vastgesteld. Als het onderzoek daarvoor aanleiding geeft, moet op advies van de erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaatsvinden;

  2. het overleggen van een onderzoek is niet nodig als naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.

  1. Overeenkomstig het in artikel 2.22, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden, waaronder:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of

  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.

Artikel 19 Waarde – Archeologische Verwachting 2

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

19.2 Bouwregels

19.2.1 Algemeen

Voor het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 1.000 m2 en de bodemingrepen dieper gaan dan 0,3 m onder het maaiveld moet de aanvrager een onderzoek overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft voldoende is vastgesteld;

  2. als uit het onder a genoemde onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of

  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige; en/of

  4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;

  1. het overleggen van een onderzoek is niet nodig als de archeologisch deskundige van de gemeente bevestigt dat de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld. Als de beschikbare informatie hiertoe aanleiding geeft, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning conform het bepaalde in artikel 19.2.1, onder b.

19.2.2 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde onder 19.2.1, onder a geldt niet als:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of

  2. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.

19.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, als uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend diepploegen, mengwoelen, egaliseren van natuurlijk reliëf, ontginnen, aanleggen of vergraven van sloten;

  2. bodem verlagen of afgraven (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;

  3. het aanplanten van bomen of een houtig gewas voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,3 m onder het maaiveld zal worden geroerd;

  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

  1. Het onder 19.4, sub a opgenomen verbod geldt niet:

  1. voor werken en werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,3 m onder het bestaande maaiveld;

  2. voor werken en werkzaamheden waarbij het totaal aan nieuwe bodemverstoringen niet groter is dan 1000 m2;

  3. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen of binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;

  4. voor het uitvoeren van niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 0,4 m onder het maaiveld;

  5. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning nodig is, dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn;

  6. voor werkzaamheden die plaatsvinden in relatie tot archeologisch onderzoek, uitgevoerd op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;

  7. voor werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn of aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  8. voor werken en werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;

  9. het aanleggen van kabels en leidingen in sleuven van maximaal 0,5 m breed en 0,6 m onder maaiveld;

  10. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;

  11. het aanbrengen van drainage.

  1. Voor de onder a genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  1. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, wat moet blijken uit een onderzoek dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld sub a moet overleggen. In het onderzoek moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende zijn vastgesteld. Als het onderzoek daarvoor aanleiding geeft, moet op advies van de erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaatsvinden;

  2. het overleggen van een onderzoek is niet nodig als naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.

  1. Overeenkomstig het in artikel 2.22, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden, waaronder:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of

  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.

Artikel 20 Waarde – Beschermd Dorpsgezicht

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'waarde - beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en zo mogelijk herstel van de ruimtelijke structuur en de cultuurhistorische waarden van Zuidlaren.

Specifieke ruimtelijke kenmerken van het beschermd dorpsgezicht

De ruimtelijke structuur van Zuidlaren wordt vooral gekenmerkt door het patroon van brinken en de onderlinge samenhang daarin. Waardevolle elementen zijn met name de brinkruimten, uiteenlopend van maat en vorm, met de daarbinnen gelegen straatjes en paden, boombeplantingen en dobben en de verbindingen tussen deze ruimten die, vanuit de historische ontwikkeling een sterk wisselend beloop hebben met aanzienlijke variaties in profiel en inrichting. De binnenruimten achter de woningen leveren door hun ruime maat en beplantingen een waardevolle bijdrage aan het groene karakter van de dorpskern.

In het gehele samenstel van ruimten, wegen, paden en beplantingen is de historische opbouw van Zuidlaren nog sterk aanwezig.

De bebouwing van het dorp wordt voorts vooral gekenmerkt door de historisch gegroeide onregelmatige situering van veelal vrijstaande gebouwen. De aanwezige verschillen in architectuur, materiaalgebruik en kleur passen binnen een maatvoering en hoofdopbouw die betrekkelijk eenduidig is. Essentieel voor de bescherming is dan ook het behoud van het verstrooide en open karakter van de bebouwing, alsmede van hoofdvorm en afmetingen.

20.2 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, indien hierdoor kan worden voorkomen dat afbreuk wordt gedaan aan de specifieke ruimtelijke kenmerken en waarden van het beschermde gezicht, nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de indeling van de van buitenaf zichtbare gevels of gevelonderdelen;

  2. de plaats en afmetingen van bouwwerken;

  3. de wijze van afdekking van gebouwen (kapvorm, dakhelling en nokrichting).

20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ontgronden, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;

  2. het aanbrengen of verwijderen van boom- en struikbeplanting buiten bebouwingsvlakken;

  3. het buiten bebouwingsvlakken aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlak van meer dan 100 m².

  1. Een vergunning als bedoeld onder a kan slechts worden verleend indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de dorpskarakteristiek van Zuidlaren niet onevenredig worden aangetast in verhouding tot de mate waarin andere belangen door de werken of werkzaamheden worden gediend.

  1. Het in sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  1. het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn of aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

20.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag bebouwing te slopen.

  1. De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien:

  1. de bouwkundige staat van het gebouw zodanig is dat de sloop vanuit het oogpunt van goede volkshuisvesting noodzakelijk is, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is en/of renovatie redelijkerwijs niet mogelijk is;

  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;

  3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke kenmerken van het beschermd dorpsgezicht;

  4. het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door verwijdering daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.

  1. Het onder sub a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

Artikel 21 Waarde - Cultuurhistorie

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud van cultuurhistorische groenstructuren.

21.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de overige bestemmingen geldt dat binnen deze bestemming geen bouwwerken mogen worden gebouwd.

21.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van kabels, leidingen, drainage en verhardingen, het wijzigen van het bodemprofiel en/of de grondwaterstand, het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm, het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het inbrengen van andere voorwerpen in de grond.

  1. Het in sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  1. het normale onderhoud en/of het normale gebruik betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn of aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

  1. De onder sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de cultuurhistorische waarde van de groenstructuur niet langer aanwezig is en deze niet zonder ingrijpende maatregelen kan worden hersteld, of de waarde in redelijkheid niet meer is te handhaven, of de groenstructuur zich in een zodanige staat bevindt, dat de veiligheid van gebruikers van het omliggende terrein in gevaar wordt gebracht.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 22 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 23 Algemene Gebruiksregels

23.1 Algemeen

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  1. het gebruik van gronden als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover deze opslag geschiedt in het kader van het normale onderhoud en behoudens de gronden waar dit overeenkomstig dit plan is toegestaan;

  2. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein'.

23.2 Evenementen

Artikel 24 Algemene Aanduidingsregels

24.1 Beeldbepalende bouwwerken

24.1.1 Aanduidingsregel

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beeldbepalend' wordt het behoud van beeldbepalende bouwwerken nagestreefd.

24.1.2 Bouwregel

In afwijking van het gestelde in de bestemmingsregels dient ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - beeldbepalend’ de bestaande verschijningsvorm in de zin van bouw-/goothoogte, dakhelling, dakvorm en situering van bouwwerken te worden gehandhaafd.

24.1.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van een andere verschijningsvorm ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – beeldbepalend’ in de zin van bouw-/goothoogte, dakhelling, dakvorm en situering van bouwwerken, mits de karakteristieke waarden van het bouwwerk niet onevenredig worden aangetast.

24.1.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beeldbepalend' te slopen.

  1. De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien:

  • de bouwkundige staat van het gebouw zodanig is dat de sloop vanuit het oogpunt van goede volkshuisvesting noodzakelijk is, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is en/of renovatie redelijkerwijs niet mogelijk is;

  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;

  • het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door verwijdering daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.

  1. Het onder sub a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

24.2 Monumentale boom

24.2.1 Aanduidingsregel

Ter plaatse van de aanduiding 'monumentale boom' wordt het behoud van monumentale bomen nagestreefd.

24.2.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de overige bestemmingsregels mogen ter plaatse van de aanduiding ‘monumentale boom’ geen bouwwerken worden gebouwd.

24.2.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van kabels, leidingen, drainage en verhardingen, het wijzigen van het bodemprofiel en/of de grondwaterstand, het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm, het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het inbrengen van andere voorwerpen in de grond ter plaatse van de aanduiding ‘monumentale boom’.

  1. Het in sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  1. het normale onderhoud;

  2. reeds in uitvoering zijn of aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

  1. De in sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waardevolle/monumentale boom.

  1. De in sub a, onder 1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de monumentale waarde van de boom niet langer aanwezig is en deze niet zonder ingrijpende maatregelen aan de boom kan worden hersteld, de monumentale waarde in redelijkheid niet meer is te handhaven, of de boom zich in een zodanige staat bevindt, dat de veiligheid van gebruikers van het omliggende terrein in gevaar wordt gebracht.

24.3 Rijks- en provinciale monumenten

24.3.1 Aanduidingsregel

Voor bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – provinciaal monument’ en ‘specifieke bouwaanduiding – rijksmonument’ geldt het beschermingsregime dat is geregeld in de Monumentenwet 1988.

Artikel 25 Algemene Afwijkingsregels

25.1 Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages voorzover dit gelet op het gebruik en/of de constructie noodzakelijk is;

  2. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

  3. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, openbare sanitairgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:

  • de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ bedraagt.

  • de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.

25.2 De onder 25.1 bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;

  • de verkeersveiligheid;

  • het bebouwingsbeeld.

Artikel 26 Algemene Wijzigingsregels

26.1 Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van:

  1. de bouw van een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken van openbaar nut tot een maximum inhoud van 400 m³ en een maximum bouwhoogte van 4 m;

  2. de herinrichting en de verbetering van de woningkwaliteit, mits:

  • van de hoofdgebouwen het aantal bouwlagen met niet meer dan één toeneemt;

  • het bebouwde oppervlak per door wegen omsloten gebied met niet meer dan 10% toeneemt en het aantal woningen binnen dat gebied met niet meer dan 10% wijzigt;

  • van de ontsluiting voor motorvoertuigen de begrenzing van de rijbaan, behoudens bij aansluiting op andere wegen, met niet meer dan 2 m wordt verlegd.

26.2 De onder 26.1 bedoelde wijzigingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

26.3 De onder 26.1, onder b bedoelde wijziging is bedoeld voor herstructureringsgebieden. Deze wijziging moet passen binnen het provinciaal en gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid.

Artikel 27 Overige Regels

  1. Uitsluiting seksinrichting

Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van de gronden als seksinrichting.

  1. Parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden

  1. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de normen in de parkeerkencijfers in de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.

  1. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.

  1. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.

  1. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a en b:

  1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of

  2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 28 Overgangsrecht

A Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 1 met maximaal 10%.

  1. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

BOvergangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  1. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  1. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  1. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 29 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Zuidlaren Centrum’.

Hoofdstuk 1 Inleiding

In 2004 is een start gemaakt met de actualiseringsreeks van bestemmingsplannen voor de diverse kernen in de gemeente Tynaarlo. Als pilotproject diende destijds het bestemmingsplan Zuidlaren kern. Het bestemmingsplan Zuidlaren kern is op 24 mei 2005 door de raad vastgesteld. Door de provincie is aan delen goedkeuring onthouden. Derhalve is in 2008 een zogenaamde artikel 30 herziening vastgesteld.

Om aan de tienjarige actualiseringsplicht van de Wet ruimtelijke ordening te voldoen is het bestemmingsplan Zuidlaren kern geactualiseerd.

Begrenzing plangebied

[image]

Overzichtskaart

Het voorliggende bestemmingsplan Zuidlaren Centrum omvat behalve het plangebied Zuidlaren kern ook de buitenplaats Laarwoud en nieuwbouwlocaties Bovendiepen en Oude Tolweg. De ontwikkelingslocaties Garage Roelfsema en voorzijde Prins Bernardhoeve maken geen deel uit van het plangebied, dit geldt ook voor de locaties waar recent een bestemmingsplan voor is vastgesteld: Zuidlaren Brink en Noord-Es.

Op voorgaande overzichtskaart is de exacte ligging van het plangebied weergegeven.

Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied zijn de volgende bestemmingsplannen vigerend:

Zuidlaren kern

Vastgesteld op 24 mei 2005 en deels goedgekeurd op 13 december 2005

Artikel 30 WRO herziening bestemmingsplan Zuidlaren

vastgesteld op 24 juni 2008 en goedgekeurd op 3 oktober 2008

Bovendiepen Kern Zuidlaren

vastgesteld op 11 juli 2006 en goedgekeurd op 22 september 2006

Herontwikkeling Bovendiepen te Zuidlaren

Vastgesteld op 2 juli 2012

Zuidlaren - Sprookjeshof

Vastgesteld op 22 mei 2007 en goedgekeurd op 18 december 2007

Zuid-Es, uitwerking 1: Oude Tolweg Zuid

Vastgesteld op 24 maart 2009

Historische buitenplaats Het Laarwoud

Vastgesteld op 13 april 2004 en goedgekeurd op 6 juli 2004

Westlaren (alleen noordzijde Tienelsweg

Vastgesteld op 8 mei 2007 en goedgekeurd op 28 september 2007

Plansystematiek

Voor het plangebied is gekozen voor een overwegend gebiedsgerichte bestemming. Daarbij zijn de in de verbeelding aan te geven juridisch harde begrenzingen tussen de verschillende functies beperkt tot een aantal essentiële onderdelen. Ten aanzien van de bebouwing is sprake van een vrij grote mate van detaillering in de regels.

Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het relevante beleid van de provincie Drenthe en de gemeente Tynaarlo beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de historie van Zuidlaren en omgeving kort toegelicht. De planbeschrijving treft u aan in hoofdstuk 4. Voorts komen in hoofdstuk 5 de uitvoerbaarheidsaspecten zoals externe veiligheid, water, ecologie en archeologie aan bod. De laatste hoofdstukken gaan in op de juridische vormgeving en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;

  • de bereikbaarheid verbeteren;

  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van dit bestemmingsplan past in die lijn.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor (1) de onderliggende vraag in de regio, (2) de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en (3) een multimodale ontsluiting. De ladder voor duurzame verstedelijking draagt bij aan een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, ondersteunt gemeenten en provincies in de vraaggerichte programmering van hun grondgebied en helpt bij het maken van een zorgvuldige afweging van belangen bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Hoewel dit bestemmingsplan enkele nog uit te geven woonkavels omvat, kan er vanuit worden gegaan dat een dergelijke 'stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in het Bro zich hier niet voordoet. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder wordt namelijk niet verstaan een bestemmingsplan dat voorziet in een conservering van onbenutte bouw- en gebruiksmogelijkheden die realiseerbaar waren op grond van een bestemmingsplan dat is vastgesteld vóór inwerkingtreding van de ladder.

2.1.2 Beschermd dorpsgezicht

Een deel van de kern van Zuidlaren is aangewezen als beschermd dorpsgezicht op grond van de Monumentenwet. Beschermde dorpsgezichten zijn gebieden welke vanwege de cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarden beschermd worden. Hun waarde stijgt uit boven het lokale belang. Ook een groot deel van de aangewezen monumenten ligt in het beschermde dorpsgezicht. Op navolgende afbeelding is een uitsnede te zien van de kaart waarop het beschermd dorpsgezicht van Zuidlaren is te zien.

[image]

Ligging beschermd dorpsgezicht

In de toelichting op het aanwijzingsbesluit d.d. 7 augustus 1967 wordt het volgende gesteld:

"De op de Hondsrug tot ontwikkeling gekomen Drentse nederzetting Zuidlaren heeft een opmerkelijke structuur. Van het dorp uit strekken zich in noordelijke en zuidelijke richting de essen uit, die door de parallel lopende beekdalen een langgerekte vorm hebben; de kern van de plaats onderscheidt zich van die van andere esdorpen door een groot aantal brinken, begroeid met hoog geboomte. Hier en daar zijn zij nog voorzien van zogenaamde dobben of brandvijvers. Als het ware gerangschikt in een onregelmatig maar boeiend patroon tussen de bebouwde kavels, bepalen zij het beeld van Zuidlaren en geven zij aan de plaats een geheel eigen karakter.Teneinde deze structuur voor de toekomst te behouden komt de oude kern, waarin de brinken zijn gelegen, voor bescherming krachtens artikel 20 van de Monumentenwet in aanmerking. Van de in het dorpsgezicht begrepen monumenten valt allereerst te noemen de in oorsprong uit de 13e eeuw daterende Nederlands Hervormde kerk, gelegen aan de Kerkbrink in het noordoostelijk deel van de dorpskern; voorts de ten oosten van de kerk liggende havezate Laarwoud. Dit geheel door grachten omgeven landhuis, waarvan het middenblok dateert uit de 17e eeuw en dat in 1750 met twee zijvleugels werd uitgebreid, is een van de fraaiste van de provincie. Met de omliggende bijbehorende beboste terreinen is het eveneens in het te beschermen gebied opgenomen.

De bescherming van het dorpsgezicht Zuidlaren beoogt voornamelijk te voorkomen, dat bij modernisering van de bebouwing en wijziging in het wegenstramien de brinkenstructuur wordt aangetast."

Veranderingen aan bestaande gebouwen, nieuwbouw en vervangende nieuwbouw zullen het karakter niet mogen aantasten en er zal rekening moeten worden gehouden met de kenmerken van de aanwezige waardevolle bebouwing.

2.2 Provinciaal Beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

De provincie Drenthe heeft op 2 juni 2010 het nieuwe omgevingsplan vastgesteld: de Omgevingsvisie Drenthe. De Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De Omgevingsvisie 2010 is op een aantal inhoudelijke thema’s geactualiseerd. Deze wijzigingen zijn opgenomen in het document Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De geactualiseerde visie is op 20 augustus 2014 in werking getreden.

Kernkwaliteiten

De missie voor de Omgevingsvisie Drenthe luidt: “Het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is”.

Deze ambitie vormt het hart van het provinciaal beleid. De provincie wil ‘ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit’, mede vanuit de wetenschap dat landschapskwaliteit een belangrijke vestigingsfactor is. De provincie benoemt in haar beleid zes verschillende kernkwaliteiten die de ruimtelijke kwaliteit inhoud geven. Het gaat om landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur. Zorgvuldig ruimtegebruik en milieu en leefomgevingskwaliteit vormen de andere aspecten van ruimtelijke kwaliteit.

Omdat niet alle kernkwaliteiten goed te duiden zijn in het fysiek-ruimtelijk domein, zijn deze vertaald naar indicatoren. Rust is vertaald naar stilte en duisternis. Ruimte staat voor de openheid van het landschap. De graadmeter voor natuur is de biodiversiteit. Landschap is vertaald naar diversiteit en gaafheid van landschapstypen. Oorspronkelijkheid is concreet gemaakt in de kernkwaliteiten cultuurhistorische, archeologische en aardkundige waarden. Veiligheid staat voor sociale, externe en verkeersveiligheid.

De kernkwaliteiten noaberschap, menselijke maat en kleinschaligheid zijn lastig ruimtelijk te duiden, maar zijn meegenomen in de begrippen ‘leefbaarheid’ en ‘passend bij Drenthe’. Onder natuur wordt verstaan de biodiversiteit in de provincie. Biodiversiteit is echter veelomvattend. De provinciale inzet op het behouden en het versterken van de biodiversiteit richt zich primair op het soortenbeleid en op het realiseren van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS). Deze EHS vormt de ruggengraat van de biodiversiteit.

Landschap

De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan een aantrekkelijk milieu om in te wonen, te werken en te recreëren. De identiteit van het Drentse landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis en de diversiteit aan landschapstypen. De provincie richt zich op het in stand houden en versterken van het landschap als economisch, ecologisch en cultureel kapitaal.

De provinciale ambitie is een Drents landschap waarin de verscheidenheid in landschapstypen en –onderdelen zich blijvend manifesteert. Landschapstypen met de bijbehorende landschapskenmerken wil men in samenhang behouden en versterken. Daarmee wordt gestreefd naar een Drents landschap waarin het grondgebruik, het type natuur en het landschapsbeeld passen bij de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap. Vanuit dat perspectief wil de provincie keuzes voor nieuwe ontwikkelingen in het landschap blijvend mogelijk maken.

Zuidlaren maakt deel uit van het esdorpenlandschap. Van provinciaal belang zijn:

  • de essen; deze voor het esdorpenlandschap kenmerkende open ruimtes zijn veelal omgeven met esrandbeplanting;

  • de beekdalen: onbebouwd gebied met kleinschalige beplantingstructuren en beekdal(rand)beplanting.

Het provinciaal beleid is gericht op behoud van de open ruimte en het versterken van esrandbeplanting. Tevens is het beleid gericht op het behoud van het onbebouwde karakter en het versterken van karakteristiek beekdal(rand)beplanting.

Natuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangende structuur van gebieden met een speciale natuurkwaliteit. De Ecologische Hoofdstructuur vormt de ruggengraat van het Drentse natuurnetwerk en waarborgt biodiversiteit en duurzame natuur. De op perceelsniveau begrensde EHS vormt het kader voor regelgeving en subsidies.

De provincie is direct verantwoordelijk voor de kwaliteit en kwantiteit van de natuur binnen de EHS. Gemeenten en waterschappen zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor natuur buiten de EHS. In een te ontwikkelen Natuurvisie wordt uitgewerkt welke rol de provincie heeft in natuurwaarden buiten de begrensde EHS.

De EHS grenst aan het plangebied, zoals op onderstaande afbeelding zichtbaar is. Enkele gronden in het plangebied - nabij de aansluiting Voorkampen-Stationsweg – maken deel uit de EHS.

[image]

Ligging EHS 2015

Cultuurhistorie

Het provinciale beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas. Twee doelstellingen staan hierin centraal. Ten eerste wil de provincie de cultuurhistorie herkenbaar houden. Ten tweede wil de provincie de ruimtelijke identiteit versterken.

De provincie doet dat door ruimtelijke ontwikkelingen te sturen vanuit samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten, met respect en durf. Daarin is ruimte voor inspiratie en eigen afwegingen van de partners. Het veiligstellen van cultuurhistorische waarden en tegelijkertijd het bieden van ruimte voor ontwikkelingen, vraagt om een heldere wijze van sturing. Onderscheid wordt gemaakt tussen drie sturingsniveaus: respecteren, voorwaarden stellen en eisen stellen.

Voor Zuidlaren geldt het sturingsniveau “eisen stellen”. De provincie stuurt de ontwikkelingen in de (vanuit de cultuurhistorie bezien) gewenste richting.

Voor het gebied “Drentsche Aa”, waar Zuidlaren deel van uitmaakt, is de ambitie als volgt vastgelegd:

  • Het in stand houden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp, es, beekdal en veld met bijbehorend microreliëf en beplantingselementen als houtwallen en esrandbosjes. Bovendien kent het esdorpenlandschap een grote tijdsdiepte, wat blijkt uit vele zichtbare en onzichtbare (pre)historische bewoningssporen als nederzettingen, grafmonumenten en celtic fields.

  • Het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet van de esdorpen. Deze opzet wordt getypeerd door een vrije ordening van bebouwing en boerderijen, afwisseling tussen bebouwde plekken en open ruimtes (in het bijzonder de brinken) en doorzichten naar het omliggende buitengebied.

  • Het behouden en herstellen van de oorspronkelijke beekloop in de beekdalen met hieraan gekoppeld de historische percelering, de houtwallen en houtsingels en de reliëfranden.

  • Het zichtbaar houden en beter beleefbaar maken van de historische en prehistorische route, waar karresporen, voorden, grafheuvels en andere prehistorische relicten een unieke verzameling archeologische sporen vormen, in het bijzonder op het Balloërveld.

Archeologie

De provinciale doelstellingen voor archeologie zijn:

  • het in de bodem bewaren (behoud ‘in situ’) van waardevol Drents archeologische erfgoed of – als dat niet mogelijk is – het opgraven en duurzaam veiligstellen (behoud ‘ex situ’) van het erfgoed in het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis;

  • het op goede wijze uitvoeren van archeologisch onderzoek in het kader van ruimtelijke plannen;

  • het vergroten van het draagvlak voor het archeologisch erfgoed;

  • het ontsluiten van de ‘archeologische verhalen van Drenthe’.

Aardkundige waarden

Aardkundige waarden zijn natuurlijke variaties in het aardoppervlak van geomorfologische, geologische, bodemkundige verschijnselen en/of processen die onder andere onder invloed van wind en water gebeuren. Onder aardkundige waarden vallen bijvoorbeeld veentjes, pingoruïnes, stuwwallen, zandkoppen en (micro en macro)reliëf.

Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en waar mogelijk herstellen zonder daarbij het normale landbouwkundig gebruik te belemmeren. Voor de aardkundige waarden worden drie beschermingsniveaus onderscheiden die verschillen in de mate van inzet van de provincie. Het hoge en het gemiddelde beschermingsniveau zijn van provinciaal belang.

Aan de noord- en zuidzijde van Zuidlaren zijn gronden gelegen waarvoor een hoog en gemiddeld beschermingsniveau geldt.

Rust

De provinciale stilte- en duisternisgebieden zijn in de Omgevingsvisie Drenthe aangegeven. Zuidlaren behoort hier niet toe.

De belangrijkste bronnen van lichthinder vallen onder de bevoegdheid van de gemeenten. Te denken valt aan openbare verlichting, glastuinbouw, open melkstallen, sportveldverlichting, terreinverlichting, sierverlichting en reclameverlichting. De provincie onderzoekt samen met de gemeente Tynaarlo en andere de Drentse gemeenten welke mogelijkheden er zijn om lichthinder terug te dringen en duisternis te bevorderen. Dit draagt ook bij aan energiebesparing. Het streven om minder openbare verlichting langs de provinciale wegen te gebruiken, is vastgelegd in de nota ‘Openbare verlichting, provinciale wegen Drenthe’. Bij het verlenen van omgevingsvergunningen op grond van de Wet milieubeheer en de Natuurbeschermingswet let de provincie nadrukkelijk op het voorkomen en beperken van lichthinder.

Kernwaarde bedrijvigheid

Naast de zes kernkwaliteiten heeft de provincie de kernwaarde bedrijvigheid geïntroduceerd. Bedrijvigheid in Drenthe is van grote maatschappelijke en economische betekenis vanwege de werkgelegenheid en de vitaliteit van het platteland en de steden. De provincie acht bedrijvigheid van provinciaal belang en heeft dit daarom tot een kernwaarde benoemd. Kernkwaliteiten en kernwaarde wegen als uitgangspunt even zwaar.

Het behouden en ontwikkelen van de kernkwaliteiten is belangrijk voor een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving in Drenthe. Even belangrijk is een gezond economisch klimaat, met voldoende bedrijvigheid en werkgelegenheid, en een gezond sociaal klimaat, met voldoende variatie in het aanbod van woonmilieus en voorzieningen met een hoge leefbaarheid.

De provincie wil met haar beleid voorwaarden creëren voor het ontwikkelen van een robuuste sociaal-economische structuur van Drenthe. Daarbij wordt rekening houden met de economische en demografische ontwikkeling. De voor Zuidlaren relevante beleidsthema’s komen hieronder kort aan de orde.

Economische ontwikkeling en werkgelegenheid

Om werkgelegenheid te behouden en nieuwe te creëren, streeft de provincie naar de ontwikkeling van een dynamische, vitale en zichzelf vernieuwende regionale economie. Een belangrijke voorwaarde daarvoor is het kunnen bieden van voldoende, gevarieerde, aantrekkelijke en vitale vestigingsmogelijkheden op regionale bedrijventerreinen en andere stedelijke werklocaties.

In het landelijk gebied wil de provincie voldoende ontwikkelingsmogelijkheden bieden voor landbouw, recreatie en toerisme en andere niet-agrarische bedrijvigheid. Het regionale economische vestigingsklimaat is van provinciaal belang.

Van provinciaal belang is ook een goed gespreid en gevarieerd aanbod van regionale werklocaties, zowel kwantitatief als kwalitatief, aansluitend bij de vraag van ondernemingen. Deze locaties moeten goed bereikbaar zijn. Daarnaast worden locaties aangewezen voor milieuhinderlijke bedrijvigheid.

De landbouw moet in de provincie voldoende mogelijkheden hebben voor schaalvergroting en voor de productie van energie. Ook dit is een provinciaal belang.

Vrijetijdseconomie is een belangrijke economische pijler voor Drenthe. Drenthe moet aantrekkelijk blijven voor recreanten en toeristen. Van provinciaal belang is het verbeteren en vernieuwen van het bestaande aanbod van verblijfs- en dagrecreatie en van de toeristisch-recreatieve infrastructuur.

De landbouw en de vrijetijdseconomie vallen onder de kernwaarde bedrijvigheid en spelen tevens een belangrijke rol bij het behouden en ontwikkelen van de kernkwaliteiten.

Demografische ontwikkeling

Structurele bevolkingsdaling is voor de provincie Drenthe een relatief nieuw fenomeen. Dalende bevolkingsaantallen kunnen leiden tot ongewenste concurrentie om bewoners en bedrijven. Dit vraagt om nieuwe, bovenlokale visies op de ruimtelijke inrichting. De provincie ziet het als een bestuurlijke uitdaging om de demografische ontwikkeling samen met de gemeenten in goede banen te leiden. Het is dus een provinciaal belang om een adequate strategie te ontwikkelen voor krimpgebieden, met aandacht voor wonen, leefbaarheid, bereikbaarheid en arbeid.

Wonen

De provincie streeft naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Het maken van bovenlokale afspraken hierover is van provinciaal belang. Gemeenten werken hun aandeel in het woonaanbod en de woonmilieus uit in de gemeentelijke structuurvisies of woonplannen.

Zij houden daarbij rekening met de huidige kernenstructuur in de gemeente en de behoefte aan verschillende woonmilieus.

Steden en stedelijke netwerken

De stedelijke centra maken Drenthe voor haar inwoners en voor bezoekers extra aantrekkelijk. De provincie streeft naar steden met een onderscheidende identiteit, gebaseerd op historische kenmerken of gebiedskenmerken. Deze differentiatie is van provinciaal belang. Dat geldt ook voor ontwikkelingen die bijdragen aan het bruisende karakter van de steden.

Van provinciaal belang is dat de stedelijke netwerken ‘robuust’ zijn. De provincie streeft naar netwerken van steden die samenhangen, samenwerken en complementair zijn. Dit is nodig voor een toekomstbestendige ontwikkeling van mobiliteit, woon- en werklocaties, werkgelegenheid en voorzieningen.

Klimaatverandering

De provincie streeft naar een leefomgeving die de langetermijnveranderingen in het klimaat en weersextremen kan opvangen. Hiervoor is een klimaatbestendig watersysteem cruciaal. De beleidsverantwoordelijkheid voor de kwaliteit en kwantiteit van (grond)water ligt bij de provincie en is daarmee van provinciaal belang.

Mobiliteit en bereikbaarheid

Voor de ambities op het gebied van wonen, werken en recreëren moet de provincie veilig en goed te bereiken zijn, ook internationaal. De provincie wil voorwaarden creëren voor een duurzame en innovatieve ontwikkeling van de mobiliteit. De samenhang en de betrouwbaarheid van (inter)regionale netwerken voor auto, openbaar vervoer, fiets en goederen over weg, spoor en water zijn van provinciaal belang, evenals de verknoping met de (inter)nationale netwerken. Daarnaast is een hoogwaardige digitale bereikbaarheid van groot belang voor de sociaal-economische ontwikkeling van Drenthe.

Multifunctionaliteit

Op veel plekken in de provincie komen verschillende gebruiksfuncties samen. Een goede verweving van deze functies is van provinciaal belang. Het gaat de provincie hierbij om het verbinden van stad en land, het verweven van landbouw, natuur en water in het landelijk gebied en het benutten van de kernkwaliteiten voor de plattelandseconomie.

Cultuur en sport

De provincie streeft naar een bruisende provincie die uitdaagt tot bewegen en inspireert met culturele activiteiten. Sport- en cultuurparticipatie en de continuïteit in het voorzieningenniveau die hiervoor nodig is, zijn van provinciaal belang.

2.2.2 Omgevingsverordening Drenthe

De provincie heeft de Omgevingsvisie (deels) doorvertaald naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De Omgevingsverordening is op 9 maart 2012 door Provinciale Staten vastgesteld. Omdat de Omgevingsvisie in 2014 is geactualiseerd, was het ook noodzakelijk de Provinciale Omgevingsverordening te actualiseren. Op 23 september 2015 is de actualiseerde versie door Provinciale Staten vastgesteld.

In de Omgevingsverordening is bepaald dat indien bij een ruimtelijk plan kern-kwaliteiten betrokken zijn:

  • in het ruimtelijk plan wordt uiteengezet dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de Omgevingsvisie;

  • het desbetreffende ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten mogelijke maakt dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maakt die deze kernkwaliteiten significant aantasten.

Zoals hiervoor staat beschreven worden de kernkwaliteiten niet aangetast door het opnieuw vastleggen van het bestemmingsplan Zuidlaren.

In de Omgevingsverordening is het plangebied aangeduid als “bestaand stedelijk gebied”.

Artikel 3.15 van de Omgevingsverordening geeft aan dat een ruimtelijk plan slechts in ruimte vragende ontwikkelingen voorziet op het gebied van woon-, werklocaties en infrastructuur indien uit het desbetreffende ruimtelijk plan blijkt dat dit op basis van de ladder voor duurzame verstedelijking gerechtvaardigd is. In paragraaf 3.1 is de verantwoording van de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen.

2.2.3 Regiovisie Groningen-Assen 2030

De Regiovisie Groningen-Assen 2030 (juni 1999) geeft de langetermijnvisie op de ruimtelijke en economische ontwikkeling van de regio Groningen-Assen weer. Deze regio vervult een motorfunctie binnen het Noorden op het gebied van werkgelegenheid, onderwijs, woningbouw, voorzieningen, vervoersverbindingen en cultuur. In 2013 heeft de stuurgroep van de Regio Groningen - Assen de Actualisatie Regiovisie “Veranderende context, blijvend perspectief” vastgesteld.

De Regiovisie is geen ruimtelijke plan in de zin van de Wet ruimtelijke ordening, maar een samenwerkingsprogramma van regionale overheden om te komen tot regionale ontwikkeling met behoud van aanwezige kwaliteiten. Het geeft een toekomstvisie in hoofdlijnen met een globaal programma en bevat en groot aantal opgaven die moeten worden uitgewerkt en gerealiseerd. De visie krijgt zijn neerslag in plannen van provincie, gemeenten en waterschappen.

De Regiovisie vormt de basis voor de uitwerking van opgaven en projecten door de provincies en de gemeenten. Bij projecten waarbij een nadrukkelijke regionale regie nodig is om tot ontwikkeling te komen zal de Regio de projectorganisatie verzorgen en financiële middelen beschikbaar stellen uit gezamenlijk te creëren fondsen.

2.3 Gemeentelijk Beleid

2.3.1 Structuurplan gemeente Tynaarlo

In 2006 heeft de gemeente het Structuurplan gemeente Tynaarlo opgesteld. Het Structuurplan is kaderstellend en initiërend voor het ruimtelijk beleid. Tevens dient het als communicatiemiddel richting de bevolking inzake toekomstige veranderingen en koersbepaling.

Binnen de beleidsterreinen wonen, archeologie, cultuurhistorie en economie zijn inmiddels afzonderlijke visies opgesteld. Wat nog relevant is voor het plangebied komt in het navolgende aan bod.

Zuidlaren is in toeristisch-recreatief opzicht aangemerkt als ‘actief cultuurdorp met slechtweervoorzieningen en een goede horecastand‘. De ontwikkelingen zijn erop gericht Zuidlaren nog nadrukkelijker te positioneren als een belangrijke toeristische kern in de regio. Ook versterking van het winkelbestand past in deze lijn.

Bij het structuurplan is ook een kaart gevoegd (zie navolgende uitsnede). Zuidlaren is aangeduid als ‘recreatief dorp’.

[image]

Structuurplankaart

2.3.2 Structuurvisie Wonen

De Structuurvisie Wonen (vastgesteld op 27 augustus 2013) is een kaderstellend document waarin het beleid geschetst wordt op het vlak van de volkshuisvesting. Behalve deze meer kwalitatieve component, bestaat de Structuurvisie Wonen 2013 ook uit een kwantitatieve component. Het woningbouwprogramma van Tynaarlo, uitgaande van maximaal 1966 woningen tot 2030, is erin opgenomen. Deze aantallen zijn als volgt toebedeeld:

  • Eelde-Paterswolde 367 woningen

  • Vries 397 woningen

  • Zuidlaren 473 woningen

  • Eelderwolde/Ter Borch 576 woningen

  • Kleine kernen 57 woningen

Voor de kern Zuidlaren wordt de woningbehoefte grotendeels bepaald door de groeiende groep 60-plussers. De kwalitatieve woningbehoefte is gevarieerd: vooral vrijstaand en 2^1-kap in de koopsector en grondgebonden (senior) huurwoningen.

De potentiële uitbreiding van de woningvoorraad in Zuidlaren bedraagt 431 woningen omdat in het kader van de herstructurering Noord Es/Ericalaan 42 woningen worden gesloopt.

In de planperiode 2012-2019 zijn 309 nieuwe woningen geprogrammeerd. Rekening houdend met de lokale woningbehoefte (215 woningen) en vervangende nieuwbouw Noord Es/Ericalaan(42 woningen) bedraagt de ruimte voor opvang van de regionale behoefte en planflexibiliteit in deze periode 52 woningen.

Voor het centrum van Zuidlaren zijn verschillende los van elkaar staande bouwlocaties genoemd in de Structuurvisie Wonen. Het betreft in alle gevallen functieveranderingslocaties waarbij wonen één van de programma’s vormt. Deze locaties maken geen deel uit van voorliggend bestemmingsplan. Op dit moment wordt gewerkt aan een actualisatie van de Structuurvisie Wonen, in de vorm van het opstellen van een oplegnotitie.

Wel voorziet dit bestemmingsplan in de nieuwbouw van woningen op de locaties Bovendiepen en Zuid-Es/Oude Tolweg. De nog uit te geven kavels zijn opgenomen in de woningbouwprogrammering en betreffen bestaande planologische rechten.

2.3.3 Structuurvisie Archeologie

In de Structuurvisie Archeologie, welke vastgesteld is op 28 mei 2013, is vastgelegd op welke wijze de gemeente Tynaarlo wil omgaan met het archeologisch erfgoed. De Structuurvisie Archeologie inventariseert de bekende en verwachte archeologische waarden en geeft invulling aan het ruimtelijke beleid. Het belangrijkste instrument daarbij zijn de bestemmingsplannen. In deze bestemmingsplannen zullen te beschermen zones worden aangewezen en van op maat gesneden bestemmingsregels voorzien.

Op de archeologische beleidskaart is inzichtelijk gemaakt welke waarden waar aanwezig zijn. Een uitsnede van deze kaart is onderstaand weergegeven.

[image][image]

Uitsnede archeologische waardenkaart

Uit deze kaart blijkt dat de historische kern van het plangebied een archeologisch monument is (rood = historische kern). Een zone van 50 m rondom de historische kern is aangeduid als bufferzone (blauw).

Voor het overige heeft het plangebied een hoge tot middelhoge verwachting op archeologische waarden.

2.3.4 Structuurvisie Cultuurhistorie

De gemeente heeft ten behoeve van het aspect cultuurhistorie de Structuurvisie Cultuurhistorie 2014-2024 “Een juweel tussen twee provinciehoofdsteden” vastgesteld. Het doel van deze visie is het borgen van cultuurhistorisch erfgoed. De gemeente heeft het waarborgen van het erfgoed en de ruimtelijke identiteit van Tynaarlo samengevat in één centrale boodschap: de gemeente wil historische structuren en karakteristieken herkenbaar houden, de kwaliteit bewaken en de historische gelaagdheid in acht nemen.

Op de cultuurhistorische beleidswaardenkaart is inzichtelijk gemaakt welke waarden waar aanwezig zijn. Een uitsnede van deze kaart is onderstaand weergegeven.

[image]

Uitsnede cultuurhistorische beleidswaardenkaart (rood = hoge tot zeer hoge waarde, geel = laaggemiddelde tot hooggemiddelde waarde, groen = lage waarde, paars = beschermd dorpsgezicht)

Uit deze kaart blijkt dat het centrum van Zuidlaren plangebied een zeer hoge cultuurhistorische waarde (rood) kent. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt gestreefd naar behoud en/of inpassing en borging door middel van een dubbelbestemming.

De woongebieden hebben een lage waarde (groen). Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt gestreefd naar een sterke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Deze lage waardering houdt overigens niet in dat er geen ruimtelijke kwaliteit aanwezig is. De cultuurhistorische waardenkaart heeft als uitgangspunt de landschappelijke gaafheid sinds 1850-1900; bij de ontwikkelingen van de woongebieden zijn diverse landschappelijke kenmerken verloren gegaan.

Wat betreft de aspecten bouwkunst en stedenbouw zijn diverse elementen op de cultuurhistorische beleidswaardenkaart aangegeven. Op de kaart is het beschermde dorpsgezicht (paarse arcering) duidelijk herkenbaar. Het beleid voor het beschermd dorpsgezicht is borging in het bestemmingsplan.

Het centrumgebied is daarnaast aangeduid als ‘klein esdorp’. Deze aanduiding beslaat een groter gebied dan het beschermd dorpsgezicht. De benadering is echter gelijk: de gemeente streeft naar het behoud van de aanwezige historische karakteristieken. Voorts zijn in het plangebied de aanwezige rijksmonumenten, provinciale monumenten, beeldbepalende panden en het havezateterrein Laarwoud aangeduid. Een overzicht van de beeldbepalende panden is als bijlage 1 aan de toelichting van het plan toegevoegd.

Ook wat betreft het aspect landschapselementen zijn diverse elementen op de cultuurhistorische beleidswaardenkaart aangegeven. Het betreft historische infrastructuur, brinken en monumentale bomen. Waardevolle bomenstructuren en monumentale bomen zijn ook in het gemeentelijke Bomenplan (zie 2.3.6) opgenomen

De voornoemde waarden zijn als volgt in het bestemmingsplan vertaald:

Voor het beschermd dorpsgezicht is de beschermende dubbelbestemming ‘Waarde – Beschermd Dorpsgezicht’ opgenomen. Laarwoud maakt ook deel uit van het beschermd dorpsgezicht. Beeldbepalende panden zijn op de verbeelding aangeduid met een nadere bouwaanduiding. Voor deze panden geldt dat de bestaande verschijningsvorm in de zin van bouw-/goothoogte, dakhelling, dakvorm en situering van bouwwerken dient te worden gehandhaafd. Eventueel kan hier via een afwijkingsmogelijkheid van worden afgeweken, mits de karakteristieke waarden van het bouwwerk niet onevenredig worden aangetast.

Rijksmonumenten en provinciale monumenten zijn beschermd op basis van de Monumentenwet 1988 en een provinciale verordening. Deze monumenten zijn ook op de verbeelding aangeduid met een nadere bouwaanduiding.

Op de verbeelding zijn de monumentale bomen aangeduid. De bomenstructuur langs de Stationsweg heeft een uniek historische karakter. Deze bomen zijn onvervangbaar voor het karakter van hun omgeving. Met de dubbelbestemming ‘Waarde - Cultuurhistorie’ is een beschermde regeling opgenomen die streeft naar instandhouding van deze structuren in haar originele cultuurhistorische vorm.

De brinken zijn specifiek bestemd en hebben net als de overige historische groene structuren een beschermende regeling.

2.3.5 Welstandsnota

De welstandsnota bevat criteria waaraan een bouwplan qua uiterlijke verschijning wordt getoetst. De welstandscriteria zijn onderverdeeld naar ligging, massa en vorm, gevelopbouw, detaillering en materiaal- en kleurgebruik.

2.3.6 Landschapsontwikkelingsplan

In 2009 is de structuurvisie Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP is een thematische uitwerking van het structuurplan uit 2006. In het LOP worden (voor zowel het landschap als geheel als per deelgebied) aanbevelingen gedaan voor kwalitatieve verbeteringen. Ten behoeve van de uitvoering is het LOP voorzien van een realisatiestrategie.

Het LOP moet worden gezien als een inspiratie-, beleids-, uitvoerings- en beoordelingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Tevens vormt het LOP een van de ingrediënten van het bestemmingsplan voor de thema’s natuur en landschap.

Zuidlaren ligt in het deelgebied De Hondsrug. De Hondsrug kent een sterk eigen gezicht en zeer onderscheidende kwaliteiten ten opzichte van de andere deelgebieden binnen de gemeente Tynaarlo.

Het LOP is er op gericht deze gemeente- en provinciegrensoverschrijdende kwaliteiten te koesteren voor de toekomst. Er zijn in het deelgebied De Hondsrug geen planmatige grootschalige transformaties, bijvoorbeeld nieuwe woonwijken, te verwachten, die (voor) investering in het landschap nodig maken. Er heeft zich in de loop van de tijd wel een aantal geleidelijke ontwikkelingen (recreatie, dorpsuitbreiding) voltrokken, die met elkaar afbreuk doen aan de kwaliteit van het landschap van de dorpsomgeving.

Hier is verbetering gewenst. Het gaat onder andere om verbetering van de landschappelijke relatie tussen de Hondsrug en het Hunzedal en om versterking van de relatie tussen het dorp en de essen.

De ambitie voor Zuidlaren en directe omgeving is als volgt verwoord in het LOP.

Behoud kwaliteiten:

  • Eigen gezicht van de Hondsrug met markante overgangen naar de omgeving;

  • Lommerrijke uitstraling van het dorp Zuidlaren;

  • Openheid en grotendeels fraaie (dorps)randen aan de es van Zuidlaren;

  • Aantrekkelijk recreatielandschap met betekenis op regionale en nationale schaal. Aansluiting op het Nationaal Landschap Drentsche Aa.

Versterken kwaliteiten:

  • Versterken van de rand van de Noorderesch met beplanting, onder meer om de woonwijk van Zuidlaren beter in het landschap te voegen;

  • Esranden Zuidlaren, versterken groene kwaliteit en inpassing randen woongebied aan de zuidkant;

  • Overgangen woonbuurten Zuidlaren naar het landschap (dorpsranden).

Vernieuwen kwaliteiten:

  • Bij de mogelijke herontwikkeling van de Prins Bernardhoeve geldt het herstel en de ontwikkeling van een goede landschappelijke en ecologische overgang van het centrum van Zuidlaren op de rug naar de laagte van het Hunzedal als uitgangspunt.

2.3.7 Bed and breakfastbeleid

In april 2013 heeft de gemeenteraad een actualisatie van het bed and breakfastbeleid vastgesteld. De mogelijkheden ten aanzien van de vestiging en omvang van een bed and breakfast zijn verruimd. In hoofdlijnen komt het nieuwe beleid neer op de volgende uitgangspunten, die zijn meegenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

Bij recht is een omvang van maximaal twee kamers en vier personen toegestaan (bij een woonbestemming en in het hoofdgebouw). Hierbij mag maximaal 30% van het bestaande oppervlak worden gebruikt, met een maximum van 45 m2.

Middels een binnenplanse afwijking kan een grotere omvang worden toestaan, namelijk maximaal vier kamers en acht personen. Ook de omvang wat betreft het bestaande vloeroppervlak kan door middel van afwijking worden vergroot tot maximaal 100 m2. In tegenstelling tot het vorige beleid kan een bed and breakfastaccommodatie nu ook in een vrijstaand bijgebouw worden toegestaan. Een keukenvoorziening zal niet worden toegestaan.

2.3.8 Bomenplan

De gemeente heeft het Bomenplan opgesteld. Daarin is ingegaan op de groenstructuren, monumentale bomen en ‘lokale bomen’ binnen het gemeentelijk groengebied. Het uitgangspunt voor het bomenbeleid is als volgt gedefinieerd:

“de gemeente Tynaarlo koestert haar groene karakter door beleid en beheer rond bomen af te stemmen op het landschappelijk, natuurlijk en historisch raamwerk, passend binnen de normen van de huidige tijd.” Het Bomenplan doet aanbevelingen ter behoud en/of versterking van bestaand groen (zowel qua structuur als solitaire bomen).

2.3.9 Waterplan

Het in 2008 vastgestelde Waterplan vormt een uitwerking van het Structuurplan. Het waterplan maakt onderscheid in verschillende thema's, waar voor elk thema ambities zijn opgesteld. Het plangebied valt onder het thema Wonen en werken.

Gemeenten worden in toenemende mate geconfronteerd met taken en verantwoordelijkheden op het gebied van water. In de eerste plaats betreffen dit de wettelijke taken. Als gevolg van de Wet gemeentelijke watertaken worden deze opnieuw ingedeeld. Naast de huidige taken met betrekking tot riolering (gemeentelijke verantwoordelijkheid tot de kavelgrens), onderhoud van water in bebouwd gebied en baggerwerkzaamheden komt de zorgplicht voor hemel- en grondwater. In de toekomst zal het onderhouden en baggeren van water in bebouwd gebied wellicht worden overgedragen naar het waterschap. De watertaken voor de gemeente bestaan dan uit de zorgplicht ten aanzien van afval-, hemel- en grondwater. Naast deze wettelijke taken speelt de gemeente ook steeds meer ook een beleidsmatige rol. Bij de inrichting van nieuwe uitbreidingsplannen zal het aspect water nadrukkelijk aan de orde moeten worden gesteld. Afwenteling van verantwoordelijkheden naar andere organisaties moet bij de (her)inrichting van gebieden worden voorkomen. In dit waterplan staat beschreven, dat de gemeente samen met private partijen aandacht schenkt aan het waterbelang. De mogelijke gevolgen voor het aspect water zijn in paragraaf 5.5 beschreven.

2.3.10 Duurzaamheidsvisie

De Duurzaamheidsvisie 2015-2025 “Dorp van de Toekomst!”, vastgesteld op 30 juni 2015, is de stip op de horizon voor de duurzaamheidsambities van de gemeente Tynaarlo. De gemeente heeft als ambitie dat de dorpen in 2030 krachtig en zelfvoorzienend zijn. In een dorp van de toekomst voorzien inwoners met elkaar in hun energiebehoefte door eigen energie op te wekken. Op deze manier, door samen te werken, ontstaat ook gemeenschapszin en betrokkenheid bij elkaar.

Om deze ambitie te bereiken wil de gemeente samen met inwoners en ondernemers werken aan allerlei projecten op vier deelgebieden:

• Tynaarlo tintelt van energie!

• Toekomstbestendig wonen en ondernemen

• Mobiliteit & bereikbaarheid

• Afval als grondstof

Hoofdstuk 3 Historie

3.1 Ontstaansgeschiedenis

Het dorp Zuidlaren is gelegen aan de noordoostrand van het Drents Plateau. Evenals in de rest van oostelijk Drenthe wordt het landschappelijk aanzien van het gebied sinds de laatste periode van landijsbedekking (saalien) in hoofdzaak bepaald door de zuidoost-noordwest lopende Hondsrug met parallel daaraan in het oosten het brede oerstroomdal van de Hunze.

Karakteristiek is tevens het aan de westzijde van de Hondsrug gelegen stroomdal van de Drentse Aa. Tijdens het interglaciaal (eemien) ontstonden riviersystemen in het oerstroomdal van de Hunze. Als gevolg waarvan rivierafzettingen (rivierzanden en kleien) werden gevormd. Ook kwam veenvorming voor.

Gedurende de laatste ijstijd (weichselien) kwam vrijwel het hele gebied onder een dekzandpakket van wisselende dikte te liggen, alleen het midden van het Hunzedal en het beekdal van de Drentse Aa bleven waarschijnlijk ten dele vrij van bedekking. Dat resulteerde in een flauw en onregelmatig golvend dekzandlandschap.

Tijdens de warme periode van het Holoceen werden de beekdalen van de Hunze en de Drentse Aa met moerasveen opgevuld. Ook aan de oevers van het Zuidlaardermeer trad moerasveenvorming op.

De dekzanden maken bodemkundig deel uit van de lage, middelhoge en hoge podzolgronden. Op de hogere, droogte gevoelige plaatsen zijn deze zanden gedurende de laatste eeuwen opnieuw in verstuiving gegaan. Door bebossing zijn alle stuifzanden thans echter weer vastgelegd.

In het beekdal van de Drentse Aa en een klein gedeelte van de oude loop van de Hunze behoren de gronden tot de venige beekdal-gronden, terwijl de gronden aan de rand van het Zuidlaardermeer worden aangemerkt als niet-afgevend laagveen. Het thans geheel ontgonnen oostelijke hoogveengebied wordt gekenmerkt door het afwisselend voorkomen van oudere dalgronden en zwartveen-ontginningsgronden.

Het gebied rondom Zuidlaren helt over een groter geheel gezien licht in noordelijke richting. Op kleinere schaal is er vooral sprake van hoogteverval naar de beekdalen. De hoogteligging varieert van circa 10 m + N.A.P. op de Hondsrug tot minder dan 1 m + N.A.P. in het Hunzedal en langs het Zuidlaardermeer.

3.2 Bebouwingsgeschiedenis

Zuidlaren en omgeving kenden al vroeg permanente bewoning. Deze concentreerde zich vanouds op de oostflank van de Hondsrug, waar de esdorpen Zuidlaren en Midlaren al in de vroege middeleeuwen werden genoemd.

Het dorp Zuidlaren is gelegen op de Hondsrug aan de oorspronkelijke handelsweg tussen Groningen en Coevorden. Een middelhoge zone kruist hier de hoge zandrug. Deze gegevens zijn bepalend voor de oorspronkelijke vorm van het dorp, dat aan de noord- en zuidzijde door een hoger gelegen es werd begrensd en met de oostkant tegen de bovengenoemde handelsweg lag.

Op de oude kaarten is duidelijk te zien dat het dorp vroeger een andere, meer open structuur had. De begrenzing aan de vier zijden, waar ook nu de meeste brinken liggen, was aanwezig, maar het middengedeelte was veel minder volgebouwd.

Rond 1850 kende het destijds overwegend agrarische dorp in grote trekken een rechthoekige vorm. De oudste bebouwing waaronder de dorpskerk, trof men aan in de omgeving van de grote Brink. Rondom dit oude centrum bevond zich een krans van jongere brinken met ieder een eigen boerderijgroep. In totaal kende Zuidlaren circa tien brinken. Dit opvallend grote aantal staat mogelijk in verband met de eeuwenoude Zuidlaardermarkt.

Met aan de oostzijde van het dorp het landgoed van de havezate Laarwoud, gold Zuidlaren rond het midden van de negentiende eeuw als een rijk beplant esdorp, waarin ondanks de relatief hoge bebouwingsdichtheid toch de voor een esdorp karakteristieke ruimtewerking aanwezig was.

Na 1850 maakte Zuidlaren een sterke groei door. In eerste instantie werd hierbij vooral het bestaande bebouwingspatroon verder verdicht, wat resulteerde in het ontstaan van tal van nieuwe straatwanden. Het karakter van de oude dorpskern werd hiermee steeds compacter. Na verloop van tijd echter vonden de uitbreidingen in toenemende mate ook buiten de bestaande dorpsplattegrond plaats. Zo was er aan de noordzijde van het dorp sprake van een uitbreiding langs een aantal uitvalswegen. Hoog was hierbij de dichtheid van de nieuwe bebouwing aan de Esweg en het Westeind. De opstrekkende bebouwing aan de Groningerstraat kende een beduidend lagere dichtheid, maar deze reikte in tegenstelling tot bovengenoemde wegen veel verder het buitengebied in.

Ten zuiden van het dorp ontstond langs de weg naar Annen eveneens over grote afstand een lineaire bebouwing. Aanvankelijk hoofdzakelijk aan de westzijde van de Annerweg, waarbij er plaatselijk in hoge dichtheid werd gebouwd.

De meest opvallende uitbreiding voltrok zich aan de westzijde van het dorp. Naast het opstrekken van de bebouwing langs de Stationsweg, startte men hier in het gebied ten zuiden van de Stationsweg in 1895 met de bouw van het psychiatrisch ziekenhuis Dennenoord. Dennenoord is aangelegd volgens het paviljoenstelsel. Kenmerkend daarvoor is de spreiding van de diverse pleeghuizen over het circa 100 ha grote terrein. Zodoende kon optimaal de heilzame werking van de natuurlijke omgeving worden benut.

[image]

Het feit dat tussen 1850 en de Tweede Wereldoorlog in toenemende mate niet-agrarische bebouwing in de vorm van woningen, bedrijfsgebouwen, winkels en andere voorzieningen in Zuidlaren verrees, deed het agrarische karakter van het dorp aanzienlijk afnemen. Wat de woningbouw betreft valt vooral de bouw van tal van luxe woningen voor de middenstand en de beter gesitueerden op.

Het dorp kreeg hierdoor plaatselijk, bijvoorbeeld aan de Stationsweg, het karakter van een villadorp.

Een relatief sterke concentratie van bebouwing is te vinden langs de belangrijke route Groningen-Coevorden, met een bijzonder accent op de Kerkbrink. De oorspronkelijke route door het dorp, die van de Groningerstraat via de De Millystraat naar de Oude Coevorderweg voerde, loopt nu over de Kerkbrink en de De Millystraat via de Brink O.Z. naar de Annerweg. De weg naar Vries heeft zijn betekenis waarschijnlijk vooral gekregen toen de paardentram, die van Groningen via Noordlaren naar Zuidlaren liep, werd doorgetrokken naar het spoorstation Zuidlaren-Tynaarlo.

De Stationsweg kreeg steeds meer betekenis door de vestiging van winkels en cafés en kreeg, mede doordat de tram erdoorheen reed, het karakter van een belangrijke dorpsstraat.

Op grond van de historische ontwikkeling zijn in Zuidlaren een drietal qua sfeer verschillende gebieden te onderscheiden:

- het gebied rondom de Nederlands-hervormde kerk (Kerkbrink) waar vrij representatieve bebouwing is ontstaan;

- de Stationsweg, die als een soort "stedelijke ader" door het dorp loopt;

- de overige gebieden, waar overwegend wordt gewoond, met een open brinkachtig karakter.

Vanaf 1978 is aan de zuidzijde van de dorpskern Zuidlaren de woonlocatie Zuid-Es ontwikkeld.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Ruimtelijke Structuur En Kwaliteit

De ruimtelijke structuur van Zuidlaren wordt vooral gekenmerkt door het patroon van brinken en de onderlinge samenhang daarin. Waardevolle elementen zijn met name de brinkruimten, uiteenlopend van maat en vorm, met de daarbinnen gelegen straatjes en paden, boombeplantingen en dobben en de verbindingen tussen deze ruimten die, vanuit de historische ontwikkeling een sterk wisselend beloop hebben met aanzienlijke variaties in profiel en inrichting. De binnenruimten achter de woningen leveren door hun ruime maat en beplantingen een waardevolle bijdrage aan het groene karakter van de dorpskern. In het gehele samenstel van ruimten, wegen, paden en beplantingen is de historische opbouw van Zuidlaren nog sterk aanwezig.

De bebouwing van het dorp wordt voorts vooral gekenmerkt door de historisch gegroeide onregelmatige situering van veelal vrijstaande gebouwen. De aanwezige verschillen in architectuur, materiaalgebruik en kleur passen binnen een maatvoering en hoofdopbouw die betrekkelijk eenduidig is. Essentieel voor de bescherming is dan ook het behoud van het verstrooide en open karakter van de bebouwing, alsmede van hoofdvorm en afmetingen. In dit licht is een deel van de kern van Zuidlaren aangewezen als beschermd dorpsgezicht ex artikel 20 van de Monumentenwet 1961.

Het functioneren en de ontwikkeling van Zuidlaren als woon- en winkeldorp gaat niet vanzelfsprekend hand in hand met het behoud van een beschermd dorpsgezicht. Veranderingen aan bestaande gebouwen, nieuwbouw en vervangende nieuwbouw mogen het karakter niet aantasten en er zal rekening moeten worden gehouden met de kenmerken van de aanwezige waardevolle bebouwing. Bijzondere aandacht verdienen naast de rijks- en provinciale monumenten, waarvoor de bescherming wettelijk is geregeld, de vele beeldbepalende gebouwen.

Beeldbepalend voor het beschermde dorpsgezicht zijn de open ruimten van de boomrijke brinken. De geringe hoogte en de kleinschaligheid van de bebouwing ondersteunen dat beeld.

Brinken

De brinken met hun hoge bomen en een enkele dobbe zijn een belangrijke beelddrager van het beschermde dorpsgezicht. Het nu bestaande patroon van een vrij groot aantal min of meer in elkaar overgaande - in het algemeen relatief kleine - brinken is voortgekomen uit een vroeger stelsel met minder maar aanzienlijk grotere brinken.

Naast dit herkenbare patroon zijn in het middengebied ook nog ruimten open gebleven, die door hun maat en beplanting met bomen en gras, ook als brink gekarakteriseerd kunnen worden. Deze brinken bepalen gezamenlijk het groene karakter van Zuidlaren.

Een belangrijk aspect van de groenstructuur is dat de brinken geen op zichzelf staande eenheden zijn, maar met elkaar zijn verbonden door middel van bomenrijen langs de straten, afzonderlijke groepjes bomen langs de wegen en bomen in voortuinen en op de privé-erven.

Vanouds nemen de brinken een belangrijke plaats in, in de structuur van het dorp. De brinken zijn ontstaan doordat de open ruimten tussen de boerderijen met bomen worden beplant. De bomen dienden als beschutting tegen wind en zon, maar werden oorspronkelijk ook gebruikt voor timmerhout.

Sinds hun ontstaan, hebben de brinken een belangrijke functie gehad in het gemeenschapsleven. Zo werd onder andere op de brinken het vee verzameld en kwamen de bewoners er bijeen voor belangrijke vergaderingen of gebeurtenissen. Evenals in vele andere Drentse brinkdorpen hebben in Zuidlaren de brinken ook altijd een belangrijke rol gespeeld in het marktgebeuren.

Duidelijk is dat het aanzien en het gebruik van de brinken in de loop der tijd vele veranderingen hebben ondergaan, maar veel kenmerkende eigenschappen zijn gebleven. Zo hebben de brinken nog steeds een openbaar karakter. De Zuidlaardermarkt wordt nog steeds op de brinken gehouden.

Wat betreft de ruimtelijke eigenschappen is voor de brinken de omvang, uitstraling en het vrijwel aaneengesloten bladerdak van de hoge bomen kenmerkend. Uitgezonderd ter plaatse van de diagonaal lopende weg over de Brink, zijn alle brinken voorzien van een regelmatige boombeplanting. De brinken zijn beplant met eiken. De ondergrond bestaat, op een uitzondering na, uit gras.

Op een tweetal plekken vindt men nog de karakteristieke waterkuilen of branddobben: Brink en Brink Z.Z. Plaatselijk worden de brinken doorkruist door straten en verharde paden. Een aantal hiervan vallen samen met wegen en paden die in de loop der eeuwen zijn ontstaan.

Wegen

Evenals de brinken hebben ook de wegen een onregelmatig patroon. Ook dit patroon is af te leiden uit de geschiedenis. De oude route van Groningen naar Coevorden is nog steeds aanwezig.

Duidelijk samenhangend met de historische situatie zijn Brink Z.Z., Zuiderstraat, Westeind en Telefoonstraat, die min of meer samenvallen met de begrenzing van de bebouwing in 1830. Hierbinnen is een toevallig patroon ontstaan van wegen die overwegend in noord-zuid en oost-west richting verbindingen vormen tussen bovengenoemde wegen.

De schil die in de jaren '50 om het toenmalige dorp is heengelegd, gaat opnieuw uit van de vorm van het oude brinkdorp, herkenbaar in de vorm van Wilhelminalaan, Julianalaan, Oranjelaan, Leenakkersweg et cetera en in de grootte van de terreinen, die de straten omsluiten.

De onregelmatigheid die door het patroon van wegen en brinken ontstaat, is ook op het niveau van de wegen zelf aanwezig door de grote variaties in het ruimteprofiel. Deze variaties ontstaan door de verschillende situering van gebouwen en door de brinken, open percelen en tuinen. De verruimingen en vernauwingen van het wegprofiel dragen bij aan een afwisselend straatbeeld. Daarbij spelen elementen, die deze verruimingen en vernauwingen begrenzen, op zichzelf een rol als beëindiging van ruimten en zijn ook de vorm en de situering van deze bebouwing voor het karakter van het dorp van belang.

Bebouwing

De bebouwing langs de wegen en brinken vormt de begrenzing van deze structuren en is uit dien hoofde van betekenis voor het dorpsbeeld. Anders dan de meeste brinkdorpen zijn in Zuidlaren de wegen en brinken vrijwel onafgebroken bebouwd. De bebouwing bestaat grotendeels uit losstaande elementen, woningen, boerderijen et cetera in een orde van grootte tussen één à twee bouwlagen met een kap en een gevelbreedte langs de straat van circa 5-15 m. Hoewel de plaatsing van de verschillende elementen vrij onregelmatig is, vormen de elementen met elkaar een duidelijke straatwand.

Doordat de individuele panden een vrij grote mate van verwantschap vertonen, zijn deze straatwanden over het algemeen als positief aan te merken in het totale dorpsbeeld. Met name een groot aantal hoeken zijn van groot belang voor het beeld, zowel door de bebouwing zelf als vooral ook door de situering daarvan. Dit geldt eveneens voor gedeelten van straatwanden, bijvoorbeeld langs de De Millystraat, de Hondsrugstraat en het deel van de Stationsweg tussen de Zuiderstraat en de Emmalaan. Daarnaast komen echter ook gedeelten voor die het karakter van het dorp verstoren.

In de als waardevol aangemerkte straatwanden zijn ook individuele panden met een hoge architectonische kwaliteit gesitueerd. Maar ook in de minder waardevolle straatwanden komen panden voor die een sterk eigen karakter hebben.

Een onderscheid valt te maken in een aantal karakteristieke bouwstijlen, die ieder in een eigen periode zijn ontstaan. Sommige van deze bouwstijlen zijn van elkaar afgeleid, andere volgen de mode van hun tijd. Wat hen verbindt, is niet veel meer dan de schaal en de aanwezigheid van een kap, waarbij echter de meest uiteenlopende kapvormen zijn toegepast en het feit dat ze als zelfstandig gebouw zijn opgevat. Het volstrekt door elkaar heen voorkomen van qua stijl geheel verschillende elementen is karakteristiek voor Zuidlaren.

Binnenruimten

Vrijwel overal is het wegenpatroon zodanig dat de ruimte achter de bebouwing een ruimtemaat heeft. Deze binnenruimten hebben een positieve invloed op de openheid en het groene karakter van het dorpscentrum. Vele binnenterreinen zijn wat betreft maatvoering vergelijkbaar met de brinken. Doordat bovendien de groenbeplanting van de achtererven vaak via de ruimten tussen de gebouwen doorloopt naar het voorerf aan de straat, ontstaat een samenhang met het groen van de brinken en langs de wegen.

Naast het aspect van ruimtewerking ontlenen de binnenruimten hun waarde ook aan functionele aspecten. De achtererven worden namelijk door de bewoners gebruikt als siertuinen, moestuinen en boomgaarden. Daarnaast fungeren de achtererven als een privé-uitloopmogelijkheid.

4.2 Bestaande Situatie

Zuidlaren heeft iets meer dan 10.000 inwoners en is na Eelde-Paterswolde de grootste kern van de gemeente Tynaarlo. Deze wonen in de woongebieden rondom het historische centrum en de wijken Westlaren, Schuilingsoord en Zuid-Es. Deze wijken liggen overigens – uitgezonderd een uitbreiding van Zuid-Es - buiten het plangebied.

Het winkelaanbod in Zuidlaren is divers en uitgebreid waardoor Zuidlaren een primaire dan wel aanvullende centrumfunctie heeft voor meerdere kleinere kernen. Deze winkels zijn in hoofdzaak gevestigd langs de Stationsweg en De Millystraat.

Aan de randen van het dorp bevinden zich diverse recreatieve functies: het zwembad Aqualaren, Sprookjeshof, tennisbanen en een volkstuinencomplex.

Wat betreft maatschappelijke functies beschikt het plangebied over diverse basisscholen, kerken en het woon-zorgcomplex Tienelswolde.

Aan de oostzijde van het dorp bevindt zich het beurscomplex Prins Bernardhoeve. De voorzijde van dit complex heeft deze functie verloren en is onderwerp van planvorming. Derhalve is dit deel buiten het plangebied gehouden.

4.3 Ontwikkelingen

Het voorliggende bestemmingsplan is conserverend van aard en voorziet niet in grootschalige ontwikkelingen. Ontwikkelingen zijn slechts mogelijk binnen de marges gesteld in regels.

Op de nieuwbouwlocaties Bovendiepen en Zuid-Es/Oude Tolweg kunnen nog enkele kavels worden uitgegeven. Het betreft hier bestaande planologisch rechten die zijn overgenomen uit vigerende bestemmingsplannen.

Hoofdstuk 5 Onderzoeken

5.1 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies noodzakelijk. De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan globaal worden beoordeeld met behulp van de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). In deze brochure is een bedrijvenlijst opgenomen die informatie geeft over de milieukenmerken van typen bedrijven. Vervolgens wordt in de lijst op basis van een aantal factoren (geluid, stof, geur en gevaar) een indicatie gegeven van de afstanden tussen bedrijfstypen en een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals rustig buitengebied), waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden.

Voorliggend plan is conserverend van aard en voorziet niet in nieuwe of ingrijpende planologische ontwikkelingen. De afstanden tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke activiteiten in en rondom het plangebied zijn dusdanig dat er geen milieutechnische belemmeringen zijn.

5.2 Toekomstbestendig Wonen En Ondernemen

Op (inter)nationaal en regionaal niveau doen zich ontwikkelingen voor die veelal een nadelig effect hebben op onze leefomgeving, zoals klimaatverandering, verstedelijking, bevolkingstoename, toenemende industrialisatie, groeiend tekort aan primaire grondstoffen et cetera. De gemeente wil een bijdrage leveren om de nadelige gevolgen hiervan te minimaliseren door te streven naar een duurzame ontwikkeling op lokaal niveau.

Dat doet ze vanuit een nieuwe rol waarbij ingespeeld wordt op initiatieven vanuit de samenleving om doelen te bereiken. Het doel dat voor ogen staat is 18 krachtige en zelfvoorzienende dorpen in 2030, zoals verwoord in de gemeentelijke duurzaamheidsvisie. Zelfvoorziening heeft betrekking op vier pijlers, namelijk energie’, ‘afval is grondstof’, ‘toekomstbestendig wonen en ondernemen’ en ‘mobiliteit en bereikbaarheid’.

Bewoners die geen zonnepanelen op hun eigen dak kunnen of willen hebben, kunnen de mogelijkheid onderzoeken om een collectieve zonnepaneleninstallatie te realiseren. Dit kan door gebruik te maken van grotere daken van bedrijven of instellingen in de omgeving. Alternatief is dat een perceel grond gevonden wordt om een grondgebonden installatie te bouwen. In het bestemmingsplan zijn hiervoor op voorhand geen locaties bepaald. Dit biedt ruimte door met maatwerk op initiatieven in te kunnen spelen. Voor elk initiatief wordt afzonderlijk beoordeeld of ruimtelijke inpassing haalbaar is. Daarbij zal ook moeten worden afgewogen of de ruimte die het bestemmingsplan buitengebied voor zonneweides biedt benut kan worden.

Duurzaam bouwen is te definiëren als het inrichten en gebruiken van de gebouwde omgeving, dat wil zeggen gebouwen én openbare ruimte, op een manier die de gezondheids- en milieuschade in alle stadia, van inrichten, bouwen en beheren tot renoveren en sloop, zoveel mogelijk voorkomt en/of beperkt. De inrichting, het gebruik en het stedenbouwkundig ontwerp van de gebouwde omgeving dragen bij aan comfort en veiligheid en flexibiliteit gedurende de levensloop van de gebouwen.

Om hieraan te kunnen voldoen, is het van belang dat zoveel mogelijk duurzame materialen worden toegepast. Dit zijn materialen gefabriceerd uit grondstoffen waarvan de voorraad niet beperkt is, energiearm worden geproduceerd, tijdens het productieproces een beperkte uitstoot van schadelijke stoffen veroorzaken en een lange levensduur hebben. Tevens zijn duurzame materialen geschikt voor hergebruik, teneinde de hoeveelheid sloop- en bouwafval te beperken.

Daarnaast is het onder meer van belang dat het energieverbruik de komende jaren daalt. Dit kan door bijvoorbeeld een goede isolatie en de nieuwste energiezuinige verwarmings-, ventilatie- en koeltechnieken toe te passen. Het verminderen van het gebruik van fossiele brandstoffen draagt ook bij aan de duurzame ontwikkeling. Hier liggen mogelijkheden door het toepassen van duurzame energievormen, zoals bodemwarmte, biomassa en zonne-energie. Een duurzaam gebruik en inrichting van gebouwen, bouwwerken en de omgeving is hierbij eveneens van belang.

5.3 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen geluidzones, met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Indien geluidgevoelige gebouwen binnen een geluidzone van een weg worden geprojecteerd, dient akoestisch onderzoek te worden ingesteld.

Op grond van het bestemmingsplan wordt de planologische mogelijkheid geboden om woningen op te richten. Het betreft hier bestaande planologisch rechten die zijn overgenomen uit vigerende bestemmingsplannen. De woningbouwlocaties liggen aan wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Akoestisch onderzoek kan derhalve achterwege blijven.

5.4 Luchtkwaliteit

Sinds mei 2008 is er een nieuwe EU-richtlijn 2008/50/EG betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa. Deze nieuwe richtlijn vervangt de tot dan toe geldende EU-richtlijnen betreffende de luchtkwaliteit (behalve de 4e dochterrichtlijn). Ten opzichte van de vorige regelgeving zijn onder ander de volgende zaken gewijzigd:

- die locaties waarop de regelgeving van toepassing is;

- de definitie van natuurlijke bronnen;

- mogelijkheden tot uitstel.

De Nederlandse regelgeving voor de luchtkwaliteit is aan deze nieuwe richtlijn aangepast.

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben. Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen, zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 μg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

De luchtkwaliteit ter plaatse voldoet ruimschoots aan de grenswaarden zoals die zijn vastgelegd in bijlage 2 bij de Wet Milieubeheer (Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten 2013, RIVM).

Het onderhavige bestemmingsplan is een conserverend plan, waarbinnen geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Het plan is dan ook ‘niet in betekende mate’ van invloed op de luchtkwaliteit in het gebied. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

5.5 Externe Veiligheid

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) richt zich, zoals uit de naam reeds blijkt, primair op inrichtingen als bedoeld in de Wet milieubeheer. Welke inrichtingen onder de werking van het besluit vallen, blijkt uit artikel 2, lid 1. Deze inrichtingen brengen risico's met zich mee voor de in de omgeving gelegen risicogevoelige objecten.

Het besluit onderscheidt twee categorieën risicogevoelige objecten, namelijk kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Vervolgens geeft het besluit waarden voor het risico dat toelaatbaar wordt geacht voor deze objecten. Hierbij worden twee vormen van risico onderscheiden.

In het besluit is het plaatsgebonden risico gedefinieerd als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met een gevaarlijke stof. Dit risico laat zich goed ruimtelijk vertalen aangezien het gaat om punten waar zich een bepaald risico voordoet. Deze punten kunnen worden verbonden tot een contour.

Voor de zogenaamde categoriale inrichtingen, inrichtingen waarbij slechts één stof of categorie van stoffen verantwoordelijk is voor het risico, kan het plaatsgebonden risico eenvoudig worden bepaald. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om lpg, enkelvoudige opslagen, ammoniakopslag en dergelijke. Voor deze inrichtingen is op basis van een ministeriële regeling de plaatsgebonden risicocontour vertaald in een afstand. Bij de niet-categoriale inrichtingen, inrichtingen waarbij niet steeds dezelfde stoffen aanwezig zijn en waarbij stoffen wellicht worden bewerkt, kan geen standaard afstand worden bepaald. De ligging van de plaatsgebonden risicocontour zal hierbij moeten worden bepaald door een risicoanalyse.

Voor kwetsbare objecten geldt een harde normstelling in de vorm van een grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde. De grenswaarde dient altijd en de richtwaarde dient zoveel mogelijk in acht te worden genomen. Zowel de grens- als de richtwaarde voor het plaatsgebonden risico is bepaald op 10-6 per jaar.

Voorts kent het besluit het zogenaamde groepsrisico. Hierbij gaat het om de kans per jaar dat een groep mensen in minimaal een bepaalde omvang slachtoffer wordt van een ongeval. In het besluit wordt dit gedefinieerd als de (cumulatieve) kansen dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als direct gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van de inrichting en van één ongeval in die inrichting, waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Het groepsrisico moet worden bepaald binnen het invloedsgebied van de inrichting. Voor het groepsrisico gelden, anders dan voor het plaatsgebonden risico, geen grenswaarden, maar slechts oriënterende waarden. Het gaat om een maatschappelijke verantwoordingsplicht aan de hand van het risico. Ten aanzien hiervan moet een belangenafweging plaatsvinden. De wijze waarop met het groepsrisico moet worden omgegaan, blijkt uit een bij het besluit behorende ministeriële regeling en de Handreiking Groepsrisico.

Ook hier doet zich het verschil voor tussen categoriale en niet-categoriale bedrijven. Voor categoriale bedrijven kan aan de hand van de tabellen uit de ministeriële regeling worden bepaald of het aantal personen in het invloedsgebied, in combinatie met het gevaar van de risicobron, de oriënterende waarde overschrijdt. Bij niet-categoriale bedrijven moet altijd een berekening van het groepsrisico worden uitgevoerd.

5.5.1 Gemeentelijke visie op externe veiligheid

Met de Visie externe veiligheid geeft de gemeente Tynaarlo haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente ook het ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij beperkt kwetsbare objecten.

De bestaande risicovolle inrichtingen voldoen aan de gestelde veiligheidseisen conform de wet- en regelgeving en worden gehandhaafd. Omdat veilig wonen een belangrijk uitgangspunt is en de gemeente hier veel waarde aan hecht, biedt ze geen ruimte meer voor nieuwe risicovolle inrichtingen.

De aan te houden afstanden zijn in de wetgeving benoemd als risicocontouren waarbij de plaatsgebonden risicocontour 10-6 een belangrijke is. Woonwijken, scholen, bejaardenhuizen et cetera worden gezien als kwetsbare objecten en mogen niet in deze risicocontour van een inrichting komen te liggen. Beperkt kwetsbare objecten, zoals kantoren, bedrijfswoningen, sporthal of restaurant, kunnen bij uitzondering binnen de risicocontour komen te liggen. Echter het belang van een veilige leefomgeving heeft de gemeente aangegrepen om beperkt kwetsbare objecten binnen de plaatsgebonden risicocontour 10-6 risicocontour niet toe te staan.

Naast de genoemde risicocontour moet volgens de wetgeving ook worden gekeken naar de bevolkingsdichtheid in een bepaalde straal rondom een dergelijke risicovolle inrichting. Dit wordt het groepsrisico genoemd. Immers des te meer mensen er wonen of verblijven, des te groter de kans op meer slachtoffers als er iets gebeurt. De wetgeving heeft een zachte norm (oriëntatiewaarde) voor het groepsrisico gesteld en laat de gemeente vrij om haar eigen beleid hierin te ontwikkelen.

De gemeente heeft deze vrijheid genomen en zal de oriëntatiewaarde als toetsnorm hanteren. Dit betekent dat een toename van het aantal mensen voor wonen of verblijven wordt geaccepteerd zolang de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden.

Verder zal een toename van het groepsrisico altijd goed worden gemotiveerd waarbij de gemaakte keuzes worden verantwoord en vastgelegd in het bijbehorende document, bijvoorbeeld het bestemmingsplan of een milieuvergunning.

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de rijkswegen en provinciale wegen (A28, A7, N34 en N386) en het spoor sluit de gemeente zich aan bij de veiligheidsafstanden conform het nog in ontwikkeling zijnde rijksbeleid. De gemeente zal dan, indien nodig, in de bestemmingsplannen zones rond de wegen en het spoor opnemen waarbinnen geen gebouwen zijn toegestaan.

Samengevat luidt de ambitie voor nieuwe situaties, in de termen genoemd in de wetgeving, als volgt:

Overschrijding grenswaarde PR (10-6) voor kwetsbare objecten

Overschrijding richtwaarde PR (10-6) voor beperkt kwetsbare objecten

Overschrijding oriënterende waarde GR

Toename GR

Gemeente Tynaarlo

Niet acceptabel

Niet acceptabel

Niet acceptabel

Acceptabel onder voorwaarden

5.5.2 Inrichtingen

Er zijn geen risicovolle inrichtingen van invloed op het plangebied. Alleen de chlooropslag van het zwembad in Zuidlaren is door haar ligging in het plangebied relevant. Dit betreft echter geen Bevi-inrichting en een plaatsgebonden risicocontour is hier niet aan de orde. Nader onderzoek kan achterwege blijven.

Op de risicokaart is ook een verkooppunt van motorbrandstoffen in Westlaren aangegeven. Ter plaatse wordt LPG verkocht. Het invloedsgebied van deze inrichting reikt echter niet tot in het plangebied.

Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de risicokaart weergegeven.

[image]'

Uitsnede risicokaart (bron: Professionele risicokaart)

5.5.3 Buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) omvat de regelgeving op het gebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In deze regelgeving is bepaald dat de belemmeringenstrook (4 m bij buisleidingen met een druk tot en met 40 Bar en 5 m bij overige buisleidingen), de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied van het groepsrisico in acht dienen te worden gehouden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Uit de risicokaart blijkt dat er geen risicovolle buisleidingen in de directe nabijheid van het plangebied zijn.

5.5.4 Transportroutes van gevaarlijke stoffen

Zoals bij inrichtingen het Bevi voorwaarden stelt aan de omgang met externe veiligheid, zo zijn bij vervoer van gevaarlijke stoffen deze voorwaarden opgenomen in het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen over de grote vaar-, spoor- en autowegen. Het Bevt vervangt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRNVGS).

De nieuwe wetgeving is van toepassing op de rijksinfrastructuur die onderdeel uitmaakt van de Basisnetten Weg, Water en Spoor. Hierbij wordt vastgehouden aan de volgende zaken:

- vaste afstanden voor het plaatsgebonden risico;

- vaste invoergegevens voor de berekening van het groepsrisico;

- aanwijzing plasbrandaandachtsgebieden (PAG).

In of nabij het plangebied liggen geen wegen, waarmee in verband met het aspect externe veiligheid rekening moet worden gehouden.

5.6 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. Deze waterparagraaf doet verslag van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In dit kader dient de watertoets uitgevoerd te worden. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Het plan is voorgelegd aan het Waterschap Hunze en Aa’s middels de online watertoets. Het waterschap dient nog te reageren op het plan.

Op grond van het Beheerprogramma 2016-2021 en de Notitie Stedelijk Waterbeheer 2011 zijn vanuit waterschapsbelang de volgende aspecten relevant voor het onderhavige plan: de aanpak van wateroverlast door overstromend oppervlaktewater, de aanpak van de wateroverlast in relatie tot rioolcapaciteit en de aanpak van grondwateroverlast. Gemeenten stellen daarbij de doelen vast voor riolering en grondwater.

Stedelijke uitbreiding

Bij stedelijke uitbreidingsplannen dient het watersysteem aangelegd te worden overeenkomstig het advies van het waterschap dat voortvloeit uit de watertoets.

Herstructurering

In herstructureringsgebieden dient de initiatiefnemer zorg te dragen voor het realiseren van voldoende berging om de toename van de verharding te compenseren. De aanleg van het verhard oppervlak moet bij voorkeur in het plangebied of in hetzelfde peilvak gecompenseerd.

Kleine uitbreidingen

Hemelwater dat op verhard oppervlak terechtkomt, infiltreert niet in de bodem maar komt versneld tot afvoer en stroomt in veel gevallen direct af naar het oppervlaktewater, al dan niet via een rioolstelsel. Dit betekent dat het watersysteem door toename van verharding van de bodem te kampen krijgt met grotere piekafvoeren. Om te voorkomen dat een toename van het verhard oppervlak het watersysteem extra belast, adviseert het waterschap in de watertoets om waterneutraal te bouwen.

Waterneutraal bouwen houdt in dat de initiatiefnemer afdoende maatregelen neemt om de versnelde afvoer, door de toename van verhard oppervlak, te compenseren, zodat het watersysteem niet zwaarder wordt belast. De initiatiefnemers van de uitbreiding van verhard oppervlak dienen zorg te dragen voor de benodigde compenserende maatregelen.

In de keur van het waterschap is opgenomen dat het verboden is onverharde grond te bebouwen of te verharden als gevolg waarvan neerslag versneld tot afvoer komt, als daarbij meer dan 150 m2 onverharde grond wordt bebouwd of verhard in de bebouwde kom, binnen uitbreidingsplannen en in glastuinbouwgebieden. Voor de overige gebieden geldt dit verbod voor een oppervlak groter dan 1.500 m2. Dit verbod geldt niet als de toename van verharding wordt gecompenseerd door de realisatie van waterberging volgens het advies en richtlijnen van het waterschap.

Waterneutraal bouwen

Voor de berekening van de vereiste berging om de toename van het verhard oppervlak te compenseren wordt gebruik gemaakt van de regenduurlijnenmethodiek. Bij deze methodiek kan op eenvoudige wijze inzichtelijk gemaakt worden hoeveel berging nodig is om het verhard oppervlak te compenseren in de huidige situatie en in toekomstige situaties.

Bij de berekening van de stedelijke wateropgave en compenserende waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • er mag niet afgewenteld worden op andere gebieden;

  • per gebiedsfunctie wordt een maximum stijging van de waterstand bepaald, volgens de afspraken in het NBW actueel, bij een situatie T=100 en rekening houdend met klimaatverandering;

  • de verharde oppervlakken die afgekoppeld kunnen en mogen worden, zullen in de toekomst voor 100% worden afgekoppeld;

  • als het financieel, ruimtelijk en maatschappelijk verantwoord is, wordt er gestreefd naar een watersysteem dat robuuster is dan de voorgeschreven normen;

  • kansen die zich voordoen om het watersysteem robuuster te maken worden zoveel mogelijk benut.

Afkoppelen

Het beleid van het waterschap is erop gericht om schoon hemelwater gescheiden van afvalwater af te voeren. In bestaand stedelijk gebied wordt het afkoppelen van hemelwater van het gemengde rioolstelsel gestimuleerd.

Wanneer het (verbeterd) gescheiden riool het hemelwater op een ander water loost dan waar de overstort van het gemengde stelsel op loosde, dient het watersysteem hier, indien nodig, hydraulisch op aangepast te worden om wateroverlast te voorkomen.

Voor de locatie van compensatie geldt de volgende voorkeursvolgorde;

  1. compensatie moet in het plangebied plaatsvinden;

  2. als optie 1 niet mogelijk of wenselijk is, dient compensatie plaats te vinden in hetzelfde peilvak;

  3. als optie 2 niet mogelijk is, dient compensatie plaats te vinden in een ander peilvak binnen hetzelfde bemalings- of afvoergebied, mits de waterhuishoudkundige situatie het toelaat;

  4. als optie 3 niet mogelijk is, dient compensatie plaats te vinden in een ander peilvak binnen hetzelfde watersysteem, mits de waterhuishoudkundige situatie het toelaat;

  5. als ook optie 4 niet mogelijk is, is in de toekomst wellicht financiële compensatie via een waterbergingsbank mogelijk.

5.7 Archeologie En Cultuurhistorie

Archeologie

Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet is geregeld hoe met archeologische vindplaatsen en zichtbare monumenten moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij de planvorming te betrekken.

In mei 2013 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Archeologie vastgesteld. De in het plangebied voorkomende archeologische waarden en verwachtingswaarden zijn in dit bestemmingsplan middels een dubbelbestemming beschermd (zie ook 2.3.2 en 6.2).

Cultuurhistorie

Op grond van artikel 3.6.1 Bro dient per 1 januari 2012 in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

In hoofdstuk 2 is reeds ingegaan op de ontwikkeling van Zuidlaren en de waardevolle elementen in het dorp. Vervolgens komt in hoofdstuk 2.3 de Structuurvisie Cultuurhistorie 2014-2024 “Een juweel tussen twee provinciehoofdsteden” van de gemeente aan bod. Daarin is verwoord welke cultuurhistorische waarden betrekking hebben op het plangebied en is verwoord op welke wijze deze waarden vertaald zijn naar het bestemmingsplan. Daarmee wordt voldaan aan artikel 3.6.1 van de Bro.

5.8 Flora En Fauna

Voor het plan is het conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) noodzakelijk aandacht te besteden aan de natuurwet en –regelgeving. Er dient onder meer aangegeven te worden of er als gevolg van het plan vergunningen of ontheffingen noodzakelijk zijn, en zo ja, of deze verkregen kunnen worden. Relevante regelgeving op dit gebied zijn de Flora- en faunawet (Ffw), de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) en de Omgevingsvisie Drenthe en de bijbehorende Provinciale omgevingsverordening Drenthe.

Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe of ingrijpende planologische ontwikkelingen en kan daarom planologisch als conserverend worden aangemerkt. Er zijn hooguit binnen bestemmingen bouwvlakken of aanduidingen aangegeven, waar bij recht uitbreidingsmogelijkheden zijn. Indien hiervan gebruik wordt gemaakt, zal door de initiatiefnemer alsnog een apart onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet dienen te worden uitgevoerd.

5.8.1 Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet 1998

In de Nbw 1998 is de bescherming van specifieke (natuur)gebieden geregeld. In de Nbw 1998 zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder de Nbw 1998 worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands. Verder is deze wet de basis voor het Natuurbeleidsplan waarin het concept van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is opgenomen.

Ecologische Hoofdstructuur

De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het nationale natuurbeleid. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale EHS is voor provincie Drenthe uitgewerkt in de Omgevingsvisie Drenthe en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (provinciaal ruimtelijk natuurbeleid).

Inventarisatie

Het plangebied is geen onderdeel van en grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Nbw 1998. De dichtstbijzijnde beschermde gebieden in het kader van de Nbw 1998 betreffen de Natura 2000-gebieden Drentsche Aa-gebied en Zuidlaardermeer, beide gelegen op een afstand van ongeveer 1 kilometer van het plangebied.

De EHS grenst aan het plangebied. Enkele gronden in het plangebied - nabij de aansluiting Voorkampen-Stationsweg – maken deel uit de EHS. Deze gronden hebben een bestemming Bos en bestemming Groen-Brink en zijn ook als zodanig ingericht.

Toetsing

Gezien de natuurwaarde van het plangebied, de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden en de aard van het plan kunnen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden in het kader van de Nbw 1998 en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid op voorhand worden uitgesloten.

Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

5.9 Bodem

Bodemvervuiling kan een rol spelen bij de totstandkoming van nieuwe ontwikkelingen. De tijd dat elke vervuiling moest worden aangepakt, ligt achter ons. Belangrijkste criterium hierbij is of de vervuiling zodanig is dat er sprake is van risico's voor gezondheid of milieu. In de praktijk blijken er vrijwel nooit risico's te zijn voor de gezondheid van mensen. Milieurisico's (verspreiding en ecologie) komen wel voor, maar meestal gaat het erom dat eventuele vervuilingen afstemming vereisen met bepaalde ontwikkelingen.

Op dit moment is er sprake van een omslag van saneren naar beheren en behoeven alleen de zogeheten ‘ernstige vervuilingen’ in meer of mindere mate aangepakt te worden. De maatregelen worden daarbij afgestemd op de functie. Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen.

Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit.

5.10 Vormvrije M.e.r.

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen van het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

  1. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, Besluit m.e.r.- plichtig of m.e.r.-beoordelingplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. In het geval de activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect). Zijn belangrijke nadelige milieugevolgen uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.

  2. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten.

  3. Wanneer Provinciale Staten in de Provinciale Milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Toets planMER-plicht

Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor een bestaande dorpskern, waarin bij recht geen ingrijpende ruimtelijke ingrepen zullen plaatsvinden. De activiteit die in zeer beperkte mate mogelijk wordt gemaakt (wonen, maatschappelijke voorzieningen) valt onder categorie ‘D 11.2 uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 200 ha of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling zal blijken of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In het navolgende is de vormvrije m.e.r.-beoordeling behandeld.

De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied bedraagt circa 1 km. Gelet op de soort activiteit (dorpskern met de daarbij behorende functies) en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied, is geoordeeld dat is uit te sluiten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van het Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht. Zie hiervoor ook de paragraaf Flora en fauna.

Provinciale Staten van Drenthe hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij dit bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect).

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Het gaat immers om zeer beperkte ruimtelijke ingrepen in een bestaande woonwijk. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving

6.1 Algemeen

In dit onderdeel van de toelichting wordt nader ingegaan op de vormgeving van de verbeelding en de regels.

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  1. een verbeelding van het bestemmingsplangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;

  2. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting.

Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012, versie 1.3.1) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken. De terminologie van de regels in het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming gebracht met de terminologie die in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo, inwerkingtreding sinds 1 oktober 2010) wordt gehanteerd.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd. Vanaf 1 januari 2010 wordt het bestemmingsplan ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Als de digitale en papieren verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

6.2 Bestemmingen

De in dit bestemmingsplan voorkomende bestemming en bijbehorende regels zullen in deze paragraaf nader worden toegelicht.

Agrarisch

In het plangebied bevindt zich een grondgebonden agrarisch bedrijf. Dit bedrijf is als zodanig bestemd. Houtteelt, boomteelt, fruitteelt en intensieve veehouderij zijn niet toegestaan.

Bos

De bospercelen zijn specifiek bestemd. Naast bos zijn (fiets- en voet)paden en dagrecreatief medegebruik in de bestemming begrepen.

Naast groenvoorzieningen, water, speelvoorzieningen zijn in de bestemming onder andere voorzieningen in de vorm van fiets- en voetpaden, sierbestrating en overige verhardingen begrepen.

Binnen de bestemming is het bouwen van gebouwen niet toegestaan.

Binnen de bestemming geldt aanvullend een bepaling ten aanzien van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Centrum

Het centrale winkel- en voorzieningengebied is voorzien van de bestemming Centrum, wat aansluit op de bestaande en aanwezige functies aan de Stationsweg. Binnen de bestemming Centrum worden uitsluitend typische centrumfuncties, zoals detailhandel, dienstverlenende bedrijven, maatschappelijke voorzieningen, bedrijven van categorie 1 en 2 (welke wat betreft geur, stof, geluid en gevaar toelaatbaar zijn naast woningen) en horeca van categorie 1 en 2 toegestaan. Daarnaast is wonen toegestaan al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en/of bed and breakfast.

Daarnaast zijn binnen de bestemming verkeers- en verblijfsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen toegestaan.

Groen

De stedelijke groenvoorzieningen in het openbaar gebied zijn bestemd als Groen. Naast groenvoorzieningen, water, speelvoorzieningen zijn in de bestemming onder andere voorzieningen in de vorm van fiets- en voetpaden, sierbestrating en overige verhardingen begrepen.

Binnen de bestemming is het bouwen van gebouwen niet toegestaan.

Groen – Brink

De brinken zijn specifiek bestemd. De gronden zijn bestemd voor het behoud en zo mogelijk herstel van de ruimtelijke structuur, beplantingsstructuur en de cultuurhistorische waarden. Dagrecreatief medegebruik is in de bestemming begrepen.

Binnen de bestemming is het bouwen van gebouwen niet toegestaan.

Binnen de bestemming geldt aanvullend een bepaling ten aanzien van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Maatschappelijk

Maatschappelijke functies zoals scholen en kerken zijn afzonderlijk bestemd. Daarnaast zijn binnen de bestemming verkeers- en verblijfsvoorzieningen, groenvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen toegestaan.

Recreatie

De aanwezige binnen- en buitensportvoorzieningen zijn bestemd als Recreatie.

Daarnaast zijn binnen de bestemming verkeers- en verblijfsvoorzieningen, speelvoorzieningen, dagrecreatieve voorzieningen, groenvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen toegestaan.

In de bestemming is horeca in de vorm van een kantine en daarmee vergelijkbare vormen eveneens begrepen.

De manege nabij de Prins Bernardhoeve is specifiek aangeduid. Bij deze voorzieningen zijn ook paardenbakken toegestaan.

Recreatie - Dagrecreatie

De Sprookjeshof heeft een specifieke bestemming gekregen die overeenkomt met het vigerende bestemmingsplan. Op de verbeelding en in de regels is gedetailleerd aangegeven welke gebouwen en welk gebruik in bepaalde delen van het terrein zijn toegestaan.

Recreatie – Volkstuinen

Het volkstuinenterrein nabij het zwembad Aqualaren en ten noorden van de Heerdelaan zijn bestemd als Recreatie – Volkstuinen. Binnen deze bestemming zijn onder andere volkstuinen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen en groenvoorzieningen toegestaan. Gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.

Verkeer

De hoofdverkeersstructuur binnen het plangebied is bestemd als Verkeer. Binnen deze bestemming zijn onder andere wegen, voet- en fietspaden en groenvoorzieningen toegestaan.

Water

De waterstructuur binnen het plangebied is bestemd als Water. Het betreft hier uitsluitend de gracht op het havezateterrein Laarwoud. Het profiel van deze gracht dient behouden te blijven. Binnen de bestemming is de bestaande brug toegestaan.

Woongebied -1

De als Woongebied -1 aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen en tuinen en erven en daarnaast voor onder andere verkeers- en verblijfsvoorzieningen, groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

Op de verbeelding zijn in deze bestemming geen bouwvlakken opgenomen waarbinnen de gebouwen moeten worden opgericht. Daarvoor in de plaats is in de regels een zogenaamde verbale regeling opgenomen. Deze schrijft onder andere afstanden tot de voorgevelrooilijn en de zijdelingse perceelsgrenzen voor.

In de bouwregels wordt onderscheidt gemaakt tussen het hoofdgebouw (inclusief aan- en uitbouwen) en bijgebouwen/overkappingen.

Binnen de woonfunctie zijn aan huis verbonden beroepen toegelaten voor zover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd. Als voorwaarde geldt onder andere dat de aan huis verbonden activiteiten uitsluitend inpandig mogen worden verricht, maximaal 30% van de vergunde oppervlakte van hoofdgebouw en bijbehorend bouwwerken mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten met een maximum van 45 m² en dat deze activiteiten in een afgebakend/helder herkenbaar deel van het hoofdgebouw en/of bijgebouw moeten worden uitgeoefend. Degene die het aan huis verbonden beroep uitoefent, dient ook bewoner van de woning dient te zijn.

Het gebruik mag voorts geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren, dan wel mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omringende woonomgeving.

Voor aan huis verbonden bedrijven is een afwijkingsbepaling opgenomen. Het maximale ruimtebeslag is gelijk aan de regeling voor aan huis verbonden beroepen.

Binnen de woonfunctie mag ook een bed and breakfast worden gerealiseerd. Als voorwaarde geldt onder andere dat aan maximaal vier personen nachtverblijf mag worden verschaft en dat het aantal slaapkamers niet meer dan twee bedraagt. Daarnaast mag de oppervlakte van de bed and breakfast niet meer bedragen dan 30% van het bestaande vloeroppervlak van de woning waarbij de totale oppervlakte ten hoogste 45 m2 bedraagt. Er dient te worden geparkeerd op eigen terrein.

Met een afwijkingsbepaling mag een bed and breakfast worden uitgebreid.

Woongebied - 2

Voor het woongebied Oude Tolweg is de huidige regeling uit het vigerende bestemmingsplan overgenomen. De bouwregels wijken op onderdelen af van de bestemming Woongebied – 1.

Net als in de bestemming Woongebied – 1 zijn onder voorwaarden aan huis verbonden beroepen en bed and breakfast toegestaan.

Woongebied - Buitenplaats

De gebouwen op het havezateterrein Laarwoud hebben een specifieke bestemming gekregen die overeenkomt met het vigerende bestemmingsplan Historische buitenplaats Het Laarwoud (2004).

Net als in de overige bestemmingen Woongebied zijn onder voorwaarden aan huis verbonden beroepen en bed and breakfast toegestaan.

Waarde – Archeologie (dubbelbestemming)

De Structuurvisie Archeologie is vertaald in een dubbelbestemming Waarde – Archeologie.

Bestemming

Gebied

Voorwaarden

Waarde - Archeologie 2

Historische dorpskernen, zandopduikingen en pingo's/dobbes

Het plaatsen van bouwwerken en andere bodemverstorende ingrepen zijn toegestaan. Er geldt een onderzoeksvrijstelling voor de eerste 30 cm en voor aanvragen voor bodemingrepen kleiner dan 100 m2.

Waarde - Archeologische verwachting 1

Essen en de verwachtingszones voor celtic fields

Voorafgaand aan een bodemingreep groter dan 500 m2 eerst een verkennend archeologisch onderzoek

Waarde - Archeologische verwachting 2

Middelhoge of hoge archeologische verwachting

Voorafgaand aan een bodemingreep groter dan 1000 m2 eerst een verkennend archeologisch onderzoek

Normaal beheer en onderhoud worden uitgezonderd van de vergunningplicht. Hieronder wordt verstaan: het beheer en het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren.

Waarde – Beschermd dorpsgezicht (dubbelbestemming)

De dubbelbestemming Waarde-Beschermd dorpsgezicht is in het bestemmingsplan opgenomen voor het behoud en zo mogelijk herstel van de ruimtelijke structuur en de cultuurhistorische waarden van Zuidlaren. In de regels worden de specifieke ruimtelijke kenmerken van het beschermd dorpsgezicht beschreven en daarmee beschermd.

Binnen de bestemming ‘Waarde – Beschermd dorpsgezicht’ geldt aanvullend een bepaling ten aanzien van de omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk.

Waarde – Cultuurhistorie (dubbelbestemming)

De dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie is in het bestemmingsplan opgenomen voor het behoud van cultuurhistorische groenstructuren. Binnen de bestemming geldt aanvullend een bepaling ten aanzien van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

6.3 Algemene Regels

In dit hoofdstuk zijn een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiks-, aanduidings-, afwijkings- en wijzigingsregels en de overige regels opgenomen.

In de algemene gebruiksregels is een regeling opgenomen voor evenementen. Deze regeling komt inhoudelijk overeen met de gemeentelijke Nota Evenementenbeleid en reguleert het aantal en het soort evenement.

In de algemene aanduidingsregels zijn bepalingen opgenomen voor de beeldbepalende panden, Rijksmonumenten en provinciale monumenten en de monumentale bomen.

In de algemene afwijkingsregels is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen.

In de algemene wijzigingsregels zijn een tweetal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan te wijzigen ten behoeve van bouwwerken van openbaar nut en ten behoeve van herstructurering.

In de overige regels zijn ten slotte bepalingen opgenomen die een seksinrichting uitsluiten en die voorwaarden stellen aan te realiseren parkeervoorzieningen en los- en laadmogelijkheden.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.

De Grondexploitatiewet, vaak afgekort als Grex-wet, is een onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening. De Grondexploitatiewet biedt gemeenten onder meer instrumenten om kosten van de planontwikkeling bij grondeigenaren te verhalen. Niet alle kosten kunnen via een exploitatieplan worden verhaald. In de zogenaamde kostensoortenlijst zijn typen kosten vermeld die verhaald kunnen worden.

Eén en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld. Het bestemmingsplan Zuidlaren Centrum is conserverend van aard en legt voornamelijk de bestaande situatie vast. Daarnaast heeft een actualisatie plaatsgevonden op basis van actueel en relevant ruimtelijk beleid. Het bestemmingsplan maakt planologisch gezien geen specifieke nieuwe ontwikkelingen rechtstreeks mogelijk, anders dan bestaande rechten. Zo kunnen op de nieuwbouwlocaties Bovendiepen en Zuid-Es/Oude Tolweg nog enkele kavels worden uitgegeven.

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan hoeft daarom nog niet vast te staan dat hiermee gepaard gaande kosten worden verhaald. Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid komen ontwikkelingskosten ten laste van de initiatiefnemer. Deze particuliere initiatieven hebben geen betrekking op openbaar gebied en zijn zelf verantwoordelijk voor de financiële uitvoerbaarheid. Voor de gemeente zijn er derhalve geen kosten te verwachten. De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is hiermede gewaarborgd.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.1 Inspraak

Voorafgaand aan het opstellen van het bestemmingsplan Zuidlaren Centrum heeft er een inventarisatie plaatsgevonden op perceelsniveau. Op basis van de huidige bestemmingsplannen, luchtfoto’s, omgevingsvergunningen en bedrijvenlijsten is een eerste inventarisatie opgesteld van de situatie ten opzichte van 2006. Naar aanleiding van die inventarisatie is een voorstel voor de bestemming voor ieder perceel gedaan. In de meeste gevallen blijft de bestemming ongewijzigd.

De gemeente heeft iedere bewoner in het plangebied een brief gestuurd waarin informatie stond over het nieuwe bestemmingsplan Zuidlaren Centrum. Via een webviewer kon elke bewoner de voorgestelde bestemming en aanduidingen voor het gehele plangebied inzien. Ook kon men digitaal reageren via een reactieformulier. De periode waarin de webviewer digitaal was in te zien liep van 11 december 2015 tot en met 21 januari 2016.

Naar aanleiding van deze webviewer zijn 38 reacties ontvangen, betrekking hebbend op 36 adressen. In de bijgevoegde geanonimiseerde Notitie inspraak bestemmingsplan Zuidlaren Centrum zijn alle reacties opgenomen en beantwoord (bijlage 2).

8.2 Overleg En Zienswijzen

In het kader van de vaststellingsprocedure heeft het ontwerp van het bestemmingsplan Zuidlaren Centrum vanaf 18 maart 2016 gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen in het gemeentehuis en op www.ruimtelijkeplannen.nl. Bekendmaking hiervan heeft plaatsgevonden in de Staatscourant, in het gemeenteblad en op de gemeentelijke website. Tijdens deze termijn kon eenieder schriftelijk of mondeling een zienswijze indienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

De vaste overleginstanties zijn over het ontwerpplan geïnformeerd, hierop zijn twee reacties ontvangen. In de bijgevoegde zienswijzennotitie vaststelling bestemmingsplan Zuidlaren Centrum zijn de overlegreacties opgenomen en beantwoord (bijlage 3). Tevens zijn in deze notitie de ambtshalve wijzigingen aangegeven.