KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Leiding - Gas
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Lijst Met Aanvaardbare Vormen Van Aan Huis Verbonden Bedrijvigheid
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Beheersverordening
1.3 Juridische Systematiek
1.4 Ligging Beheersgebied
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijk
2.2 Provincie
2.3 Gemeente
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Bestaande Situatie
3.2 Ontwikkelingen
3.3 Juridische Vormgeving
Hoofdstuk 4 Toets Aan Wet- En Regelgeving
4.1 Geluid
4.2 Milieuhinder
4.3 Bodem
4.4 Water
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Ecologie
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Archeologie
4.9 M.e.r.-regelgeving
Hoofdstuk 5 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlagen
Bijlage 1 Natuur
Bijlage 2 Externe Veiligheid

De Groeve: woongebied Zuidoevers

Beheersverordening - Gemeente Tynaarlo

Vastgesteld op 20-06-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

de beheersverordening De Groeve: woongebied Zuidoevers met identificatienummer NL.IMRO.1730.BVZuidoeversWG-0401 van de gemeente Tynaarlo;

1.2 beheersverordening:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:

een dienstverlenend beroep of bedrijf dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bebouwingspercentage:

een in de regels of verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.8 bestaand bouwwerk:

een bouwwerk, dat ten tijde van terinzagelegging van het ontwerp van deze beheersverordening bestaat, wordt gebouwd, dan wel nadien krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend, kan worden gebouwd;

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.;

1.15 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.16 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.17 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.18 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.19 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.20 griendstrook:

een strook grond begroeid met moerasachtige vegetatie, zoals wilg, riet en els;

1.21 hoofdgebouw:

één of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.22 kap:

een dakafdekking onder een hoek van meer dan 5° met het horizontale vlak;

1.23 peil:

voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang, voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw en indien in of op het water wordt gebouwd het Nieuw Amsterdams Peil;

1.24 perceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.25 recreatiewoning:

een gebouw dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning;

1.26 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.27 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.28 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien een perceel met meer dan één zijde grenst aan een weg, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.29 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel;

2.8 lessenaarsdak:

In afwijking van het bepaalde onder 2.2 en 2.4 wordt bij een woning met een lessenaarsdak het hoogste punt van dak aangemerkt als bouwhoogte en het laagste punt van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel als goothoogte.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de plaatsing van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, rookkanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

Voorzover in de regels een goothoogte of dakhelling is voorgeschreven, is het bepaalde onder 2.1 en 2.2 niet van toepassing op dakkapellen, dakopbouwen en op dakvlakken die niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. bermen en beplanting;
  3. c. paden, waaronder begrepen ontsluitingen ten behoeve van calamiteitenverkeer;
  4. d. waterlopen en waterpartijen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. verhardingen;

met de daarbij behorende:

  1. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. g. aarden wallen, voor zover de gronden daartoe op de kaart nader zijn aangeduid. Deze wallen zijn tenminste 4,0 meter breed en tenminste 1,5 meter hoog;

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. de sociale veiligheid;
  2. b. de natuur- en milieusituatie; en
  3. c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen;
  2. b. groenvoorzieningen, bermstroken, beplanting en waterlopen;

met de daarbijbehorende:

  1. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. aan-huisverbonden beroepen;
  3. c. een bed and breakfast;
  4. d. kleinschalige kinderopvang/gastouderschap;
  5. e. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

met de daarbij behorende:

  1. f. tuinen;
  2. g. waterlopen;
  3. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. i. aarden wallen om de kavels, ter plaatse van besluitsubvlak 'wal'. Deze wallen zijn tenminste 4,0 meter breed en tenminste 1,5 meter hoog;
  5. j. griendstroken om de kavels, ter plaatse van besluitsubvlak 'griendstrook'. Deze griendstroken zijn tenminste 4,0 meter breed en tenminste 0,5 meter diep.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, nadere eisen stellen aan de plaats, de afmetingen en de nokrichting van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straatwand- en bebouwingsbeeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de milieusituatie; en
  6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

5.4 Afwijken van de bouwregels

5.5 Specifieke gebruiksregels

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor een grotere bed and breakfast en/of bed and breakgast in bijgebouwen, met dien verstande dat:
    1. 1. de vestiging van een bed and breakfast wordt gerealiseerd binnen de woning en/of in bijgebouwen, waarbij geen afzonderlijke entree en/of oprit wordt aangelegd;
    2. 2. per bouwperceel aan maximaal acht personen nachtverblijf wordt verschaft;
    3. 3. per bouwperceel het aantal slaapkamers niet meer bedraagt dan vier;
    4. 4. de oppervlakte van de bed and breakfast niet meer bedraagt dan 30% van het bestaande vloeroppervlak van de woning en bijgebouwen en de na vaststelling van deze beheersverordening met omgevingsvergunning en vergunningvrij gerealiseerde vloeroppervlakte, waarbij de totale vloeroppervlakte ten behoeve van een bed and breakfast per bouwperceel ten hoogste 100 m2 bedraagt;
    5. 5. een bed and breakfast geen tekenen vertoont van een wooneenheid, zoals een keuken. Eigen sanitaire voorzieningen zijn wel toegestaan;
    6. 6. een bed and breakfast wordt geëxploiteerd door de bewoner van de woning;
    7. 7. het aanbrengen van reclame-uitingen van beperkte omvang in de tuin of aan het pand is toegestaan indien deze niet hoger zijn dan 1 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m2. Lichtreclame is niet toegestaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor het gebruik ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf, met dien verstande dat voor het gebruik van een deel van de woning voor de uitoefening van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten de volgende criteria in acht dienen te worden genomen:
    1. 1. de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;
    2. 2. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf mogen zowel in het hoofdgebouw als in een al dan niet vrijstaand bijgebouw worden verricht;
    3. 3. het bedrijf dient te worden uitgeoefend door de bewoner van de woning;
    4. 4. het deel van de voor uitoefening van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten mag tot 30% van de met omgevingsvergunning en vergunningvrij gerealiseerde oppervlakte van het hoofdgebouw en bijgebouw bedragen met een maximum oppervlakte van 45 m2, met dien verstande dat de aan huis verbonden activiteiten plaatsvinden in een afgebakend en/of helder begrensd deel van het hoofdgebouw- en/of bijgebouw;
    5. 5. er mogen geen omgevingsvergunningplichtige activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of meldingsplichtige activiteiten volgens het Activiteitenbesluit plaatsvinden;
    6. 6. vanuit de woning mag geen detailhandel, horeca en groothandel plaatsvinden, ook mag geen prostitutie- of seksinrichting worden opgericht;
    7. 7. er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
    8. 8. er mag geen onevenredige aantasting van het woonklimaat optreden door overlast van gebruikte apparatuur (geluidsoverlast, geuroverlast et cetera);
    9. 9. bedrijfsactiviteiten zijn alleen toegestaan als het gaat om aan huis verbonden activiteiten die zijn vermeld in de lijst met aanvaardbare vormen van aan huis verbonden bedrijvigheid in bijlage 1 bij de regels of als ze daarmee gelijk te stellen zijn;
    10. 10. buitenopslag is niet toegestaan;
    11. 11. het aanbrengen van reclame-uitingen van beperkte omvang in de tuin of aan het pand zijn slechts toegestaan indien deze niet hoger zijn dan 1 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m2. Lichtreclame is niet toegestaan.
  3. c. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels in lid 5.5.2, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 6 Leiding - Gas

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar geldende bestemming( en), tevens bestemd voor ondergrondse leidingen voor het transport van aardgas met een diameter van ten hoogste 914 mm en een druk van ten hoogste 66 bar met de daarbij behorende belemmeringenstrook van 5 meter.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  1. a. het permanent opslaan van goederen;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken als risicogevoelig object.

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Gas zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het aanbrengen van diep wortelende beplantingen en bomen;
    2. 2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    3. 3. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    4. 4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
    5. 5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
    6. 6. het permanent opslaan van goederen.
  2. b. Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:
    1. 1. die reeds in uitvoering zijn op het van kracht worden van het plan;
    2. 2. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
    3. 3. welke graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen.
  3. c. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de veiligheid van de leiding en van de bijbehorende belemmeringenstrook.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat deze vrijstelling niet toegepast kan worden op de maten zoals die in artikel 5 lid 5.2.2. zijn opgenomen ten behoeve van recreatiewoningen;
  2. b. van de bestemmingsplanbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of – intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. van de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. d. van de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
  5. e. van de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter. Deze vrijstelling zal pas worden verleend indien na beoordeling door het Ministerie van Defensie is gebleken dat hiertegen uit het oogpunt van vliegveiligheid en het functioneren van radar- en telecommunicatievoorzieningen van de Koninklijke Luchtmacht geen bezwaar bestaat;
  6. f. van het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    1. 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 15 m² bedraagt;
    2. 2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  7. g. voor het oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen van openbaar nut, met dien verstande dat de inhoud en de hoogte van deze gebouwen niet meer dan 400 m³, respectievelijk 4 meter mogen bedragen.

8.2 Randvoorwaarden

De onder 8.1 bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige afbreuk van:

  1. a. het straatwand- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de milieusituatie;
  6. f. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van lid 9.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 9.1 met maximaal 10%.
  3. 3. Het in lid 9.1, onder 1 genoemde is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, doch zijn gebouwd in strijd met het toen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerktreding van de beheersverordening, mag worden voortgezet of gewijzigd, zolang en voor zover de strijdigheid van dat gebruik ten opzichte van het gebruik overeenkomstig de bestemmingen in dit plan, naar de aard en omvang niet wordt vergroot.
  2. 2. Het in lid 9.2, onder 1 genoemde is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van de beheersverordening De Groeve: woongebied Zuidoevers met identificatienummer NL.IMRO.1730.BVZuidoeversWG-0401 van de gemeente Tynaarlo;

Bijlagen

Bijlage 1 Lijst Met Aanvaardbare Vormen Van Aan Huis Verbonden Bedrijvigheid

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Elke gemeente dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) om de tien jaar haar bestemmingsplannen te herzien of een verlengingsbesluit te nemen, dan wel een beheersverordening vast te stellen. Indien de gemeenteraad dit niet tijdig doet, vervalt haar bevoegdheid om leges te heffen voor diensten die verband houden met het bestemmingsplan (bijvoorbeeld in het kader van omgevingsvergunningen). Het bestemmingsplan Zuidoevers Zuidlaardermeer is op 13 december 2005 door de raad vastgesteld en op 4 april 2007 onherroepelijk geworden. Om aan de tienjarige actualiseringsplicht van de Wet ruimtelijke ordening te voldoen wordt een deel van het vigerende bestemmingsplan Zuidoevers Zuidlaardermeer geactualiseerd middels een beheersverordening.

Het vigerende bestemmingsplan omvat een omvangrijk gebied welke wordt begrensd door de Plankensloot, door de grens met de provincie Groningen bij De Groeve, door de Hunzeweg en de Groningerstraat. Kortom het gebied vanaf het Zuidlaarmeer tot aan de bebouwing van Zuidlaren en De Groeve. Naast woningbouw zijn daarin ook functies benoemd voor natuur, recreatie, watersport/jachthaven en een aantal gemengde functies. Deze beheersverordening richt zich alleen op de woningbouw in aansluiting op het bebouwingslint De Groeve.

1.2 Beheersverordening

Bij de behandeling van de Wet ruimtelijke ordening door het Parlement is de beheersverordening toegevoegd aan het ruimtelijke instrumentarium van gemeenten. Hiermee is de mogelijkheid gecreëerd om voor zogenaamde 'laag dynamische' gebieden op een snelle en eenvoudige wijze, een nieuw planologisch regiem vast te stellen. Aangezien binnen woongebied Zuidoevers geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden voorzien (zie ook paragraaf 3.3), is ervoor gekozen om voor het gehele woongebied een beheersverordening op te stellen. Met deze beheersverordening wordt de huidige planologisch-juridische regeling, dan wel het bestaande gebruik (opnieuw) vastgelegd, waarbij een actualisatie heeft plaatsgevonden aan gewijzigd beleid en gewijzigde omstandigheden.

1.3 Juridische Systematiek

De bestaande rechten op grond van het vigerende (bestemmings)plan vormen het uitgangspunt voor deze beheersverordening. Het vigerende bestemmingsplan Zuidoevers Zuidlaardermeer kent overwegend gebiedsgerichte bestemmingen. Daarbij zijn de in de verbeelding aan te geven juridisch harde begrenzingen tussen de verschillende functies beperkt tot een aantal essentiële onderdelen. Ten aanzien van de bebouwing is sprake van een vrij grote mate van detaillering in de regels. Deze systematiek wordt gecontinueerd in deze beheersverordening. Daarnaast wordt aangesloten bij de opzet en plansystematiek van het bestemmingsplan Zuidlaren Centrum en beheersverordening Vries.

1.4 Ligging Beheersgebied

De ligging en globale begrenzing van het beheersgebied De Groeve: woongebied Zuidoevers zijn aangegeven op het hieronder weergegeven overzichtskaartje.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BVZuidoeversWG-0401_0001.png"

Globale ligging en begrenzing beheersgebied

1.5 Leeswijzer

Het volgende hoofdstuk geeft het beleidskader voor het beheersgebied weer. Daarbij wordt alleen ingegaan op beleidsdocumenten die van invloed zijn op de juridische regeling van deze beheersverordening. Het gaat hier niet om beleid voor nieuwe ontwikkelingen, maar om het ruimtelijk beleid zoals dat op dit moment van toepassing is voor het beheersgebied. In hoofdstuk 3, de planbeschrijving, gaat het om de huidige situatie binnen het beheersgebied en de juridische regeling voor de toekomst. Hoofdstuk 4 betreft de toets aan wet- en regelgeving op het gebied van natuur, milieu, archeologie en dergelijke.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijk

De op 1 juli 2008 in werking getreden Wro kent ten opzichte van zijn voorganger een aantal nieuwe instrumenten. Een daarvan is de beheersverordening. De beheersverordening is in de wet opgenomen om met het oog op het beheer van een gebied het bestaande gebruik snel en effectief te kunnen vastleggen in een gebied waar geen ruimtelijke ontwikkelingen worden voorzien. Het gaat dus om een beheerregeling. Daarnaast heeft de beheersverordening een digitaal component en sluit het aan bij de digitale opzet van het overige Wro-instrumentarium.

In de Handreiking Beheersverordening Wro is aangegeven dat de beheersverordening bestaat uit:

  • een object dat bestaat uit het gebied waarop de verordening betrekking heeft;
  • een of meer objecten binnen het gebied;
  • regels die zijn gekoppeld aan het gebied en/of de objecten binnen het gebied en die zijn gericht op het beheer van het gebied;
  • regels die gaan over gebruiken, bouwen, aanleggen en slopen, afwijken met een omgevingsvergunning en overgangsrecht.

Een beheersverordening gaat vergezeld van een toelichting waarin gemotiveerd wordt beschreven: de keuze voor het instrument beheersverordening, waarom er geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden voorzien en welke onderzoeken hebben plaatsgevonden. Ook bevat de toelichting een uitleg van de regels. In paragraaf 3.3 wordt nader ingegaan op de juridische vormgeving van voorliggende beheersverordening.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In de Structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van nationaal belang. Door het nationale karakter van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de kleine schaal van onderhavige beheersverordening, heeft deze verordening geen raakvlak met dit nationaal beleid. Gelet op het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het onderhavige plan geen belemmeringen ondervindt vanuit het nationaal beleid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied in gemeentelijke bestemmingsplannen door het stellen van de juridische kaders. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het besluit is per 30 december 2011 grotendeels in werking getreden en per 1 oktober 2012 gewijzigd. Onderhavig plan ondervindt geen belemmeringen vanuit het Barro.

Besluit ruimtelijke ordening

Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 in artikel 3.6.1 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. Artikel 3.6.1 is niet van toepassing op een beheersverordening. Het Besluit ruimtelijke ordening vormt derhalve geen belemmering voor de vaststelling van de beheersverordening.

2.2 Provincie

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

De provincie Drenthe heeft op 2 juni 2010 het nieuwe omgevingsplan vastgesteld: de Omgevingsvisie Drenthe. De Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De Omgevingsvisie 2010 is op een aantal inhoudelijke thema's geactualiseerd. Deze wijzigingen zijn opgenomen in het document Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De geactualiseerde visie is op 20 augustus 2014 in werking getreden.

Kernkwaliteiten

De missie voor de Omgevingsvisie Drenthe luidt: "Het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is".

Deze ambitie vormt het hart van het provinciaal beleid. De provincie wil 'ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit', mede vanuit de wetenschap dat landschapskwaliteit een belangrijke vestigingsfactor is. De provincie benoemt in haar beleid zes verschillende kernkwaliteiten die de ruimtelijke kwaliteit inhoud geven. Het gaat om landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur. Zorgvuldig ruimtegebruik en milieu en leefomgevingskwaliteit vormen de andere aspecten van ruimtelijke kwaliteit.

Omdat niet alle kernkwaliteiten goed te duiden zijn in het fysiek-ruimtelijk domein, zijn deze vertaald naar indicatoren. Rust is vertaald naar stilte en duisternis. Ruimte staat voor de openheid van het landschap. De graadmeter voor natuur is de biodiversiteit. Landschap is vertaald naar diversiteit en gaafheid van landschapstypen. Oorspronkelijkheid is concreet gemaakt in de kernkwaliteiten cultuurhistorische, archeologische en aardkundige waarden. Veiligheid staat voor sociale, externe en verkeersveiligheid.

De kernkwaliteiten noaberschap, menselijke maat en kleinschaligheid zijn lastig ruimtelijk te duiden, maar zijn meegenomen in de begrippen 'leefbaarheid' en 'passend bij Drenthe'. Onder natuur wordt verstaan de biodiversiteit in de provincie. Biodiversiteit is echter veelomvattend. De provinciale inzet op het behouden en het versterken van de biodiversiteit richt zich primair op het soortenbeleid en op het realiseren van het Natuurnetwerk Nederland. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Landschap

De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan een aantrekkelijk milieu om in te wonen, te werken en te recreëren. De identiteit van het Drentse landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis en de diversiteit aan landschapstypen. De provincie richt zich op het in stand houden en versterken van het landschap als economisch, ecologisch en cultureel kapitaal.

De provinciale ambitie is een Drents landschap waarin de verscheidenheid in landschapstypen en onderdelen zich blijvend manifesteert. Landschapstypen met de bijbehorende landschapskenmerken wil men in samenhang behouden en versterken. Daarmee wordt gestreefd naar een Drents landschap waarin het grondgebruik, het type natuur en het landschapsbeeld passen bij de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap. Vanuit dat perspectief wil de provincie keuzes voor nieuwe ontwikkelingen in het landschap blijvend mogelijk maken.

De Groeve maakt deel uit van het esdorpenlandschap. Van provinciaal belang zijn:

  • de essen; deze voor het esdorpenlandschap kenmerkende open ruimtes zijn veelal omgeven met esrandbeplanting;
  • de beekdalen: onbebouwd gebied met kleinschalige beplantingstructuren en beekdal(rand)beplanting.

Het provinciaal beleid is gericht op behoud van de open ruimte en het versterken van esrandbeplanting. Tevens is het beleid gericht op het behoud van het onbebouwde karakter en het versterken van karakteristiek beekdal(rand)beplanting.

De beheersverordening maakt geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk die de kernkwaliteit landschap kunnen aantasten. Bij het ontwerp van het woningbouwgebied zijn de bestaande landschappelijke elementen zoveel mogelijk gehandhaafd. Daarnaast zijn oude lijnen in het landschap aanleiding geweest om het plan vorm te geven.

De (zuidwestelijke- en noordoostelijke) kavels worden van elkaar gescheiden door griendzones met rietkragen, om de nabijheid van het meer en de Hunze, met hun oeverzones, te benadrukken. Deze beplanting past bij de sfeer van het Zuidlaardermeer en de Hunze.

De middelste bouwkavels worden door wallen met beplanting omgeven, als overgang naar het dorpslint. De groene landschappelijke zone loopt door de middelste kavels en vormt zodanig een visuele voortzetting van de tuinen van de daar gesitueerde woningen. Aan het aspect landschap is voldoende aandacht besteedt in de planvorming. De aarden wallen en griendstroken zijn ook als zodanig vastgelegd in deze beheersverordening.

Natuur

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur, EHS) is een samenhangende structuur van gebieden met een speciale natuurkwaliteit. De NNN vormt de ruggengraat van het Drentse natuurnetwerk en waarborgt biodiversiteit en duurzame natuur. De op perceelsniveau begrensde NNN vormt het kader voor regelgeving en subsidies.

De provincie is direct verantwoordelijk voor de kwaliteit en kwantiteit van de natuur binnen de NNN. Gemeenten en waterschappen zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor natuur buiten de NNN. In een te ontwikkelen Natuurvisie wordt uitgewerkt welke rol de provincie heeft in natuurwaarden buiten de begrensde NNN.

Het beheersgebied grenst aan en ligt gedeeltelijk in de NNN.

In het kader van het deze beheersverordening is een natuurtoets uitgevoerd. De resultaten zijn beschreven in paragraaf 4.6. Hierbij wordt geconcludeerd dat de ligging nabij Natura 2000-gebied geen belemmering is voor de uitvoering van de verordening. Ditzelfde geldt voor de soortenbescherming. Ten aanzien van de NNN geldt dat de omvang van de NNN wordt verkleind, wat de (wezenlijke) waarden en kenmerken van een NNN-gebied kan aantasten. Hier heeft in het verleden compensatie voor plaatsgevonden. Dit deel van het plangebied heeft namelijk in 2005 al een woonbestemming gekregen.

Cultuurhistorie

Het provinciale beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas. Twee doelstellingen staan hierin centraal. Ten eerste wil de provincie de cultuurhistorie herkenbaar houden. Ten tweede wil de provincie de ruimtelijke identiteit versterken.

De provincie doet dat door ruimtelijke ontwikkelingen te sturen vanuit samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten, met respect en durf. Daarin is ruimte voor inspiratie en eigen afwegingen van de partners. Het veiligstellen van cultuurhistorische waarden en tegelijkertijd het bieden van ruimte voor ontwikkelingen, vraagt om een heldere wijze van sturing. Onderscheid wordt gemaakt tussen drie sturingsniveaus: respecteren, voorwaarden stellen en eisen stellen.

Voor De Groeve geldt het sturingsniveau "respecteren". De provincie richt zich op het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst.

Voor het gebied 'De kop van Drenthe', waar De Groeve deel van uitmaakt, is de ambitie als volgt vastgelegd:

  • Het in stand houden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp, es, beekdal en veld met bijbehorend microreliëf en beplantingselementen als houtwallen en esrandbosjes. Bovendien kent het esdorpenlandschap een grote tijdsdiepte, wat blijkt uit vele zichtbare en onzichtbare (pre)historische bewoningssporen als nederzettingen, grafmonumenten en celtic fields.
  • Het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet van de esdorpen. Deze opzet wordt getypeerd door een vrije ordening van bebouwing en boerderijen, afwisseling tussen bebouwde plekken en open ruimtes (in het bijzonder de brinken) en doorzichten naar het omliggende buitengebied.
  • Het behouden van de openheid van de brede beekdalen als contrast met hun scherpe begrenzingen, in de vorm van houtwallen en bossen.
  • Het veiligstellen van de karakteristiek van de randveenontginningen, door het behouden van licht slingerende wegdorpen en het verder versterken van de houtwalpatronen en de opstrekkende verkaveling in het buitengebied.

De beheersverordening maakt geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk die de kernkwaliteit cultuurhistorie kunnen aantasten. De gemeente heeft ten behoeve van het aspect cultuurhistorie de Structuurvisie Cultuurhistorie 2014-2024 "Een juweel tussen twee provinciehoofdsteden" vastgesteld (zie paragraaf 2.3.4). De ruimtelijke aspecten van deze structuurvisie zijn vertaald in de beheersverordening.

Archeologie

De provinciale doelstellingen voor archeologie zijn:

  • het in de bodem bewaren (behoud 'in situ') van waardevol Drents archeologische erfgoed of - als dat niet mogelijk is - het opgraven en duurzaam veiligstellen (behoud 'ex situ') van het erfgoed in het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis;
  • het op goede wijze uitvoeren van archeologisch onderzoek in het kader van ruimtelijke plannen;
  • het vergroten van het draagvlak voor het archeologisch erfgoed;
  • het ontsluiten van de 'archeologische verhalen van Drenthe'.

De beheersverordening maakt geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk die de kernkwaliteit archeologie kunnen aantasten. De gemeente heeft ten behoeve van het aspect archeologie de Structuurvisie Archeologie vastgesteld (zie paragraaf 2.3.3). Eventueel bekende en verwachte archeologische waarden hebben een beschermende regeling gekregen in de beheersverordening.

Aardkundige waarden

Aardkundige waarden zijn natuurlijke variaties in het aardoppervlak van geomorfologische, geologische, bodemkundige verschijnselen en/of processen die onder andere onder invloed van wind en water gebeuren. Onder aardkundige waarden vallen bijvoorbeeld veentjes, pingoruines, stuwwallen, zandkoppen en (micro en macro)reliëf.

Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en waar mogelijk herstellen zonder daarbij het normale landbouwkundig gebruik te belemmeren. Voor de aardkundige waarden worden drie beschermingsniveaus onderscheiden die verschillen in de mate van inzet van de provincie. Het hoge en het gemiddelde beschermingsniveau zijn van provinciaal belang.

Voor het beheersgebied geldt het generiek beschermingsniveau (respecteren). De beheersverordening maakt geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk die de kernkwaliteit aardkundige waarden kunnen aantasten. Daarnaast ligt het woongebied niet in een aardkundig waardevol gebied waarvoor een gebruiksbeperking geldt, zoals is opgenomen in de bodematlas van Drenthe.

Rust

De provinciale stilte- en duisternisgebieden zijn in de Omgevingsvisie Drenthe aangegeven. Het beheersgebied behoort hier niet toe.

De belangrijkste bronnen van lichthinder vallen onder de bevoegdheid van de gemeenten. Te denken valt aan openbare verlichting, glastuinbouw, open melkstallen, sportveldverlichting, terreinverlichting, sierverlichting en reclameverlichting. De provincie onderzoekt samen met de gemeente Tynaarlo en andere de Drentse gemeenten welke mogelijkheden er zijn om lichthinder terug te dringen en duisternis te bevorderen. Dit draagt ook bij aan energiebesparing. Het streven om minder openbare verlichting langs de provinciale wegen te gebruiken, is vastgelegd in de nota 'Openbare verlichting, provinciale wegen Drenthe'. Bij het verlenen van omgevingsvergunningen op grond van de Wet milieubeheer en de Natuurbeschermingswet let de provincie nadrukkelijk op het voorkomen en beperken van lichthinder.

De beheersverordening maakt geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk die de kernkwaliteit rust kunnen aantasten.

Beleidsthema's

Het behouden en ontwikkelen van de kernkwaliteiten is belangrijk voor een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving in Drenthe. Even belangrijk is een gezond economisch klimaat, met voldoende bedrijvigheid en werkgelegenheid, en een gezond sociaal klimaat, met voldoende variatie in het aanbod van woonmilieus en voorzieningen met een hoge leefbaarheid.

De provincie wil met haar beleid voorwaarden creëren voor het ontwikkelen van een robuuste sociaal-economische structuur van Drenthe. Daarbij wordt rekening houden met de economische en demografische ontwikkeling. De voor het beheersgebied relevante beleidsthema's komen hieronder kort aan de orde.

Wonen

De provincie streeft naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Het maken van bovenlokale afspraken hierover is van provinciaal belang. Gemeenten werken hun aandeel in het woonaanbod en de woonmilieus uit in de gemeentelijke structuurvisies of woonplannen. Zij houden daarbij rekening met de huidige kernenstructuur in de gemeente en de behoefte aan verschillende woonmilieus. Het geplande aantal woningen in woongebied Zuidoevers maakt deel uit van de woningbouwafspraken in het kader van het regioverband Groningen-Assen.

Conclusie

De voorliggende beheersverordening maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk. De bovengenoemde kernwaarden en beleidsthema van de provincie Drenthe vormen geen belemmering voor de uivoering van de verordening. In het kader van het geldende bestemmingsplan Zuidoevers Zuidlaardermeer zijn de diverse thema's zoals natuur en landschap nader onderzocht en meegenomen in het ontwerp van het woongebied.

2.2.2 Omgevingsverordening Drenthe

De provincie heeft de Omgevingsvisie (deels) doorvertaald naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De eerste Omgevingsverordening is op 9 maart 2012 door Provinciale Staten vastgesteld. Omdat de Omgevingsvisie in 2014 is geactualiseerd, was het ook noodzakelijk de Provinciale Omgevingsverordening te actualiseren. Op 23 september 2015 is de actualiseerde versie door Provinciale Staten vastgesteld. Daarna is de verordening op onderdelen aangepast. Bij de toetsing van onderhavige beheersverordening is gebruik gemaakt van de geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening van 14 oktober 2016.

In de Omgevingsverordening is bepaald, dat indien bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn:

  • in het ruimtelijk plan wordt uiteengezet dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de Omgevingsvisie;
  • het desbetreffende ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten mogelijk maakt dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maakt die deze kernkwaliteiten significant aantasten.

Zoals hiervoor staat beschreven worden de kernkwaliteiten niet aangetast door het vastleggen van de bestaande (planologische) situatie in de beheersverordening De Groeve: woongebied Zuidoevers.

In de Omgevingsverordening is het beheersgebied aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied'. Artikel 3.15 van de Omgevingsverordening geeft aan dat een ruimtelijk plan slechts in ruimtevragende ontwikkelingen voorziet op het gebied van woon-, werklocaties en infrastructuur indien uit het desbetreffende ruimtelijk plan blijkt dat dit op basis van de ladder voor duurzame verstedelijking gerechtvaardigd is. In de begripsbepaling van de omgevingsverordening is aangegeven dat onder ladder voor duurzame verstedelijking het volgende wordt verstaan: een methode om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik bij het inpassen van ruimtebehoefte als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Zoals gemotiveerd in paragraaf 2.1 is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing op een beheersverordening.

Een deel van de gronden zijn in de omgevingsverordening aangeduid als Ecologische Hoofdstructuur. In dat kader merken we op dat bij de vaststelling van het vigerende bestemmingsplan dat de woningbouw die onderhavige beheersverordening opnieuw vastlegt rekening is gehouden met het aspect natuur. In het kader van het vigerende bestemmingsplan zijn er maatregelen ten aanzien van landschap en natuur genomen. Daarnaast is extra natuur ontwikkeld, die dient als compensatie voor de aan te leggen woningen en recreatiegebieden (groen voor rood). Verwant aan de aspecten landschap en natuur is het begrip leefomgeving. De leefomgeving is mede afhankelijk van landschap en natuur. De bestaande patronen en elementen binnen het plangebied zijn benut in de nieuwe woonwijk. Door het ontwerp voor de openbare ruimte is een integratie ontstaan tussen wonen en natuur. Daar waar het wonen het meest intensief is, is de infrastructuur ook sterker zichtbaar. Door een helder ontwerp en door gebruik van natuurlijke materialen ontstaat een zekere mate van vanzelfsprekendheid daardoor een positieve bijdrage voor de leefomgeving.

2.2.3 Regiovisie Groningen-Assen 2030

De Regiovisie Groningen-Assen 2030 (juni 1999) geeft de langetermijnvisie op de ruimtelijke en economische ontwikkeling van de regio Groningen-Assen weer. Deze regio vervult een motorfunctie binnen het Noorden op het gebied van werkgelegenheid, onderwijs, woningbouw, voorzieningen, vervoersverbindingen en cultuur. In 2013 heeft de stuurgroep van de Regio Groningen - Assen de Actualisatie Regiovisie 'Veranderende context, blijvend perspectief' vastgesteld.

De Regiovisie is geen ruimtelijke plan in de zin van de Wet ruimtelijke ordening, maar een samenwerkingsprogramma van regionale overheden om te komen tot regionale ontwikkeling met behoud van aanwezige kwaliteiten. Het geeft een toekomstvisie in hoofdlijnen met een globaal programma en bevat en groot aantal opgaven die moeten worden uitgewerkt en gerealiseerd. De visie krijgt zijn neerslag in plannen van provincie, gemeenten en waterschappen.

De Regiovisie vormt de basis voor de uitwerking van opgaven en projecten door de provincies en de gemeenten. Bij projecten waarbij een nadrukkelijke regionale regie nodig is om tot ontwikkeling te komen zal de Regio de projectorganisatie verzorgen en financiële middelen beschikbaar stellen uit gezamenlijk te creëren fondsen.

De woningbouwopgave van het project Zuidoevers is opgenomen in de woningbouwmonitor van de Regiovisie.

2.3 Gemeente

2.3.1 Structuurplan gemeente Tynaarlo

In 2006 heeft de gemeente het Structuurplan gemeente Tynaarlo opgesteld. Het Structuurplan is kaderstellend en initiërend voor het ruimtelijk beleid. Tevens dient het als communicatiemiddel richting de bevolking inzake toekomstige veranderingen en koersbepaling.

In het kader van de Omgevingswet werkt de gemeente aan een nieuwe Omgevingsvisie. Binnen de beleidsterreinen wonen, archeologie, cultuurhistorie en economie zijn inmiddels afzonderlijke visies opgesteld.

Het woningbouwproject Zuidoevers maakt al onderdeel uit van het structuurplan en wordt in het structuurplan genoemd als goedgekeurd plan.

2.3.2 Structuurvisie Wonen

Op 27 augustus 2013 is de Structuurvisie Wonen door de gemeenteraad van Tynaarlo vastgesteld. In deze structuurvisie wordt een beeld geschetst van de actuele woningmarktsituatie in onze gemeente en onze visie op het wonen tot 2020. Hoewel de marktomstandigheden door de financiële en economische situatie in de afgelopen jaren ingrijpend zijn veranderd, blijven de speerpunten van beleid actueel.

In de Structuurvisie Wonen is op basis van de verwachte demografische ontwikkelingen het woningbouwprogramma van Tynaarlo vastgesteld. Hierin wordt uitgegaan van maximaal 1966 woningen tot 2030. Deze aantallen zijn als volgt toebedeeld:

  • Eelde-Paterswolde 367 woningen
  • Vries 397 woningen
  • Zuidlaren 473 woningen
  • Eelderwolde/Ter Borch 576 woningen
  • Kleine kernen 57 woningen

In de kleine kernen is incidentele woningbouw mogelijk op functieveranderingslocaties en in het kader van herstructurering (sloop/nieuwbouw). Het plan Zuidoevers in de Groeve is een uitzondering.

In het kader van de gebiedsontwikkeling Zuidoevers zijn in De Groeve plannen ontwikkeld voor de bouw van 25 woningen in een natuurlijke omgeving. Hiervan is een deel gerealiseerd. De kavels variëren in grootte van circa 1.200 tot circa 2.800 m2.

Door deze beheersverordening worden geen nieuwe bouwkavels toegevoegd. Het betreft het continueren van de geldende bestemmingsplanregeling. De woningbouwlocatie maakt al onderdeel uit van de Structuurvisie Wonen.

2.3.3 Structuurvisie Archeologie

In de Structuurvisie Archeologie, welke vastgesteld is op 28 mei 2013, is vastgelegd op welke wijze de gemeente Tynaarlo wil omgaan met het archeologisch erfgoed. De Structuurvisie Archeologie inventariseert de bekende en verwachte archeologische waarden en geeft invulling aan het ruimtelijke beleid. Het belangrijkste instrument daarbij zijn bestemmingsplannen en beheersverordeningen. In deze ruimtelijke plannen, zo ook deze beheersverordening, zijn te beschermen zones aangewezen en van op maat gesneden bestemmingsregels voorzien.

Op de archeologische beleidskaart is inzichtelijk gemaakt welke waarden waar aanwezig zijn. Een uitsnede van deze kaart en de legenda zijn hierna weergegeven.

Uit deze kaart blijkt dat het beheersgebied is aangeduid als verstoord of archeologisch onderzocht en vrijgegeven. Dit betekent dat voor het beheersgebied geen archeologisch onderzoek (meer) noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BVZuidoeversWG-0401_0002.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BVZuidoeversWG-0401_0003.png"

Uitsnede archeologische verwachting

2.3.4 Structuurvisie Cultuurhistorie

De gemeente heeft ten behoeve van het aspect cultuurhistorie de Structuurvisie Cultuurhistorie 2014-2024 'Een juweel tussen twee provinciehoofdsteden' vastgesteld. Het doel van deze visie is het borgen van cultuurhistorisch erfgoed. De gemeente heeft het waarborgen van het erfgoed en de ruimtelijke identiteit van Tynaarlo samengevat in een centrale boodschap: de gemeente wil historische structuren en karakteristieken herkenbaar houden, de kwaliteit bewaken en de historische gelaagdheid in acht nemen.

Op de cultuurhistorische beleidswaardenkaart is inzichtelijk gemaakt welke waarden waar aanwezig zijn. In navolgende afbeelding is een uitsnede van deze kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BVZuidoeversWG-0401_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BVZuidoeversWG-0401_0005.png"

Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart

Het plangebied ligt grotendeels op gronden aangeduid met laaggemiddelde waarde en aan de westzijde deels op gronden aangeduid als hooggemiddelde waarde.

Voor gebieden van hooggemiddelde en laaggemiddelde waarde geldt het volgende culturhistorisch beleid:

  • Streven naar verbetering van ruimtelijke en cultuurhistorische kwaliteit door middel van specifiek beleid en/of planregels in reguliere bestemming.
  • Cultuurhistorie is een factor bij ruimtelijke plannen. Bij concrete ontwikkelingen gewenste ontwikkelingsrichtingen en adviezen in acht nemen.
  • Er moet aandacht zijn voor cultuurhistorie. Het kan zijn dat er nader onderzoek gevraagd wordt waarin de kansen en beperkingen benoemd worden. Cultuurhistorisch onderzoek dat voorafgaat aan ruimtelijke plan- en besluitvorming sluit aan bij de aard en schaal van het gebied en –vooral- de opgave en is gebaseerd op een omschrijving van de opdracht.

Bij het ontwerp van het woongebied is zorgvuldig gekeken naar landschappelijke en natuurlijke inpassing. Deze inpassing is vervolgens in het vigerende bestemmingsplan vastgelegd. De bestemmingsregels zijn inhoudelijk ongewijzigd overgenomen in onderhavige beheersverordening.

2.3.5 Bomenplan

De gemeente heeft het Bomenplan opgesteld. Daarin is ingegaan op de groenstructuren, monumentale bomen en de lokale bomen binnen het gemeentelijk groengebied. Het uitgangspunt voor het bomenbeleid is als volgt gedefinieerd:

"de gemeente Tynaarlo koestert haar groene karakter door beleid en beheer rond bomen af te stemmen op het landschappelijk, natuurlijk en historisch raamwerk, passend binnen de normen van de huidige tijd".

Het Bomenplan doet aanbevelingen ter behoud en/of versterking van bestaand groen (zowel qua structuur als solitaire bomen). Voor onderhavig plangebied doet het Bomenplan geen relevante uitspraken.

2.3.6 Bed and Breakfastbeleid

In april 2013 heeft de gemeenteraad een actualisatie van het bed and breakfastbeleid vastgesteld. De mogelijkheden ten aanzien van de vestiging en omvang van een bed and breakfast zijn verruimd. In hoofdlijnen komt het nieuwe beleid neer op de volgende uitgangspunten, die zijn meegenomen in de regels van deze beheersverordening.

Bij recht is een omvang van maximaal twee kamers en vier personen toegestaan (bij een woonbestemming en in het hoofdgebouw). Hierbij mag maximaal 30% van het bestaande oppervlak worden gebruikt, met een maximum van 45 m2.

Middels een binnenplanse afwijking kan een grotere omvang worden toestaan, namelijk maximaal vier kamers en acht personen. Ook de omvang wat betreft het bestaande vloeroppervlak kan door middel van afwijking worden vergroot tot maximaal 100 m2. In tegenstelling tot het vorige beleid kan een bed and breakfastaccommodatie nu ook in een vrijstaand bijgebouw worden toegestaan. Een keukenvoorziening zal niet worden toegestaan.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Bestaande Situatie

In deze beheersverordening staat het woningbouwproject Zuidoevers centraal. Dit woningbouwproject biedt ruimte aan 25 vrijstaande woningen. Het project is gelegen tussen het bestaande bebouwingslint van het dorp De Groeve en het oevergebied van het Zuidlaardermeer. Binnen het beheersgebied zijn twee deelgebieden ontstaan: de besloten walkavels met een wal en beplanting en de zogenaamde rietkavels, die een open relatie met de omgeving hebben

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BVZuidoeversWG-0401_0006.png"

Woningbouwlocatie Zuidoevers met besloten walkavels (rood) en rietkavels (geel)

3.2 Ontwikkelingen

Voorliggende beheersverordening legt grotendeels de bestaande bestemmingsplanregeling en het bestaand gebruik vast. Kleinschalige ontwikkelingen die voortvloeien uit bestaand beleid (zoals bed and breakfast) zijn meegenomen in deze beheersverordening.

3.3 Juridische Vormgeving

Zoals in de inleiding is aangegeven, is ervoor gekozen om voor woongebied Zuidoevers een beheersverordening op te stellen. Binnen het beheersgebied zijn alleen 'ontwikkelingen' meegenomen die deel uitmaken van de vigerende bestemmingsplannen en planologisch al zijn toegestaan. Dit heeft betrekking op de vorengenoemde bouwmogelijkheden ten behoeve van woningen en de reguliere planologische mogelijkheden om erfbebouwing en beperkte uitbreidingen van hoofdgebouwen te realiseren. Vanwege het ontbreken van voorziene ruimtelijke ontwikkelingen op basis van een structuurvisie, dient woongebied Zuidoevers te worden aangemerkt als een 'laag dynamisch'-gebied.

Vergunningsvrije bouwwerken en activiteiten die onder de "Kruimellijst" (art. 4 bijlage II Bor) vallen, worden niet aangemerkt als ruimtelijke ontwikkelingen.

Nieuwe wet- en regelgeving, die verplicht in ieder ruimtelijke plan moet worden meegenomen, zijn vertaald in deze beheersverordening. Dit heeft betrekking op onder andere het archeologiebeleid en bed and breakfastbeleid.

Bij een beheersverordening moet het bestaande gebruik worden geregeld. In de Handreiking Beheersverordening van de Vereniging Nederlandse gemeenten (VNG) is onder meer aangegeven dat het begrip 'bestaand' op twee manieren kan worden gedefinieerd. Gebruik in 'enge zin' is het gebruik dat feitelijk bestaand is op het moment van het vaststellen van de beheersverordening. Dit geldt zowel voor het gebruik van gronden als van de aanwezige bouwwerken. Gebruik in 'ruime zin' gaat uit van het vigerende bestemmingsplan en van verleende omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken. De VNG adviseert bij een keuze voor een beheersverordening uit te gaan van de 'ruime' definitie. Daarbij wordt als basis het vigerend bestemmingsplan gekozen. De gemeente Tynaarlo gaat hierin mee.

Juridische opzet

De Wro geeft niet aan uit welke elementen een beheersverordening is opgebouwd, c.q. waaruit deze bestaat. Deze beheersverordening bestaat uit:

  • een verbeelding;
  • regels;
  • een toelichting.

In de verbeelding zijn de bestemmingen, aanduidingen en bouwvlakken opgenomen. De regels zijn als volgt opgebouwd:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels
  • overgangs- en slotregels.

3.3.1 Bestemmingen

De in deze beheersverordening voorkomende bestemmingen en bijbehorende regels zullen in deze paragraaf nader worden toegelicht.

Groen

Deze bestemming is opgenomen ten behoeve van de invulling van het openbaar gebied rondom de te realiseren woningen. Het gaat daarbij met name om het gebied dat centraal door het plangebied loopt en waaronder zich de gasleiding bevindt. De bestemming maakt aanleg mogelijk van een ontsluiting voor calamiteitenverkeer.

Verkeer

De hoofdverkeersstructuur binnen het beheersgebied is bestemd als Verkeer. Binnen deze bestemming zijn onder andere wegen, groenvoorzieningen, bermstroken, beplanting en waterlopen toegestaan.

Wonen

De voor wonen aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor woningen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep en aan- en uitbouwen en bijgebouwen.

Vanwege een aantal belemmeringen (geluid, gasleiding) is de woonbestemming gedetailleerd uitgewerkt. Deze gedetailleerdheid uit zich onder meer in het per perceel aangeven van een bouwvlak, waarbij in sommige gevallen ook een verplichte voorgevelrooilijn (gevelbouwgrens) is opgenomen. Hiervoor is gekozen vanwege de omvang van de percelen, die dermate groot zijn dat enige sturing in de situering van bebouwing gewenst wordt geacht. Voor het overige geldt dat door middel van aanduiding op de kaart de maximale goot- en bouwhoogte en kaphelling van de hoofdgebouwen zijn aangegeven en dat de maximale oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen in de voorschriften geregeld wordt.

Bij deze bestemming zijn ook nadere eisen (3.3) opgenomen. Deze zijn er met name op gericht om stedenbouwkundig relevante eisen aan de situering van woningen te kunnen stellen.

Leiding - Gas (dubbelbestemming)

Ter bescherming van de in het plangebied gelegen gasleiding is een dubbelbestemming opgenomen. Binnen deze bestemming geldt dat niet zonder meer mag worden gebouwd.

3.3.2 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen.

Algemene afwijkingsregels

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders op basis van artikel 3.22 Wro een bevoegdheid toegekend voor een aantal met name genoemde situaties. Indien de verbeelding niet geheel blijkt overeen te stemmen met de werkelijke afmetingen in het terrein kunnen burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan teneinde afwijkingen op ondergeschikte punten mogelijk te maken. De bepaling geeft de voorwaarden aan waaronder een dergelijke omgevingsvergunning kan worden verleend. Het verlenen van een omgevingsvergunning voor dergelijke situaties mag geen automatisme zijn. Burgemeester en wethouders zullen het verlenen van de omgevingsvergunning moeten afwegen en motiveren conform het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht.

Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en het gebruik en de titel van de beheersverordening.

Hoofdstuk 4 Toets Aan Wet- En Regelgeving

Deze beheersverordening is conserverend van aard. Voor zover het ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, gaat het om ontwikkelingen die ook al in de vigerende bestemmingsplannen zijn geregeld. Voor zover in de toekomst wel nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, zal daarvoor een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure worden opgestart (inclusief onderzoeksverplichtingen).

Gelet op het conserverend karakter van deze beheersverordening is er geen aanleiding om te veronderstellen dat de uitvoering ervan leidt tot nadelige milieugevolgen. Onderzoek op dit punt kan dan ook achterwege blijven. Hieronder worden wel alle onderzoeksaspecten volledigheidshalve kort nagelopen.

4.1 Geluid

Wegverkeer

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt en wegen die zijn aangeduid als 'woonerf'. In geval van geluidgevoelige bebouwing binnen een zone dient akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Behoudens situaties waarbij door burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor woningen binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB (artikel 82, lid 1 van de Wet geluidhinder).

Deze beheersverordening geeft de planologische mogelijkheid om woningen op te richten. Het betreft hier bestaande planologisch rechten die zijn overgenomen uit vigerende bestemmingsplannen. De woningbouwpercelen liggen aan wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Akoestisch onderzoek kan derhalve voor die wegen achterwege blijven.

In de nabijheid van het beheersgebied ligt de Hunzeweg. Op grond van art. 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone waarbinnen akoestisch onderzoek verplicht is als binnen die zone geluidgevoelige bestemmingen kunnen worden gerealiseerd. Ten aanzien van de Hunzeweg bedraagt die zone 200 meter. Op grond van de verwachte verkeersintensiteit in 2015 is in het kader van het vigerende bestemmingsplan berekend, dat de 50 dB(A) (polder)contour zich ongeveer 65 meter uit de weg bevindt. Dit betekent dat de woningen die in het plangebied nog kunnen worden gerealiseerd ruim buiten de zone liggen waarbinnen de geluidbelasting vanwege wegverkeer ten hoogste 50 dB(A) zal bedragen. Door de afschermende werking van de lintbebouwing aan de Hunzeweg is de geluidssituatie zelfs nog gunstiger. De berekende 50 dBA() contour die destijds is berekend komt overeen met de huidige voorkeurswaarde van 48 dB. De huidige verkeersdruk van de Hunzeweg geeft geen aanleiding om wijzigingen door te voeren in deze eerder vastgestelde geluidscontour Daarmee is voldoende aangetoond dat de voorkeursgrenswaarde voor het geluid vanwege wegverkeer geen belemmering is voor de uitvoering van het plangebied.

Bedrijven

Het bedrijf Broekveldt aan de Hunzeweg in De Groeve mag op basis van gemeentelijk milieubeleid maximaal 50 dB(A) produceren. Omdat het bedrijf in een woonomgeving ligt, worden maatregelen voorgesteld die er toe leiden dat het bedrijf in de representatieve bedrijfssituatie niet meer dan 45 dB(A) etmaalwaarde gemiddeld zal veroorzaken. In het bestemmingsplan zijn de mogelijkheden om dit te bereiken vormgegeven door de te hanteren afstanden van de woningen tot het bedrijf, waartoe het bouwblok specifiek is toegesneden, en anderzijds door voorzieningen als wallen en bosschages.

4.2 Milieuhinder

In het kader van deze beheersverordening zijn in de directe nabijheid van de bedrijvigheid geen nieuwe milieugevoelige bestemmingen opgenomen of gerealiseerd. Ook vinden er geen nieuwe ontwikkelingen plaats die leiden tot een gewijzigde situatie in milieuhygiënische zin. De bestaande milieutechnische situatie blijft gehandhaafd en vanuit het oogpunt van milieuhygiëne bestaan er derhalve geen problemen. In het vigerende bestemmingsplan Kleinere kernen, dat in 2010 is vastgesteld is reeds gemotiveerd dat er voor het aspect milieuzonering geen beperkingen waren. Ter plaatse van de woningen is een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd. Er zijn geen bedrijven die in hun bedrijfsvoering worden belemmerd door de uitvoering van onderhavig plan.

4.3 Bodem

Bodemvervuiling kan een rol spelen bij de totstandkoming van nieuwe ontwikkelingen. De tijd dat elke vervuiling moest worden aangepakt, ligt achter ons. Belangrijkste criterium hierbij is of de vervuiling zodanig is dat er sprake is van risico's voor gezondheid of milieu. In de praktijk blijken er vrijwel nooit risico's te zijn voor de gezondheid van mensen. Milieurisico's (verspreiding en ecologie) komen wel voor, maar meestal gaat het erom dat eventuele vervuilingen afstemming vereisen met bepaalde ontwikkelingen.

Op dit moment is er sprake van een omslag van saneren naar beheren en behoeven alleen de zogeheten 'ernstige vervuilingen' in meer of mindere mate aangepakt te worden. De maatregelen worden daarbij afgestemd op de functie. Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen.

Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit.

Deze beheersverordening maakt ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan dat deels wordt vervangen geen ontwikkelingen mogelijk die van invloed zijn op de bodemkwaliteit danwel die beperkt worden door de bodemkwaliteit.

4.4 Water

Riool en water in het woongebied Zuidoevers in De Groeve

Wateroverlast

Hieronder wordt de trits vasthouden – bergen – afvoeren verstaan. Volgens de bodemkaart valt vrijwel het hele gebied onder de veldpodzolgronden. Veldpodzolgronden zijn zandgronden met een lichte inspoelingslaag. Deze inspoelingslaag heeft vaak een storende werking op de waterdoorlatendheid van de bodem. Hierdoor wordt het infiltreren van afgekoppeld hemelwater moeilijk.

Daarom is er voor gekozen om afgekoppeld hemelwater op de hoofdwatergang te lozen. De hoofdwatergang stroomt af in zuidoostelijke richting naar een onderleider onder de Oostermoerse Vaart en vervolgens door richting gemaal Oostermoer.

De bestaande duikers hebben ruim voldoende capaciteit om de afvoer van het afgekoppelde oppervlak te verwerken.

Riolering

Voor het bestemmingsplan is een gescheiden rioleringssysteem aangelegd. Het huishoudelijke afvalwater vanuit de woningen wordt ingezameld in een vrijverval dwa-riool. Het huishoudelijke afvalwater wordt afgevoerd naar een rioolgemaal. Vanuit het rioolgemaal wordt het afvalwater verpompt naar het rioolgemaal Groeve-zuid (waterschapgemaal).

De neerslag gevallen op daken van de woningen en de wegverharding wordt ingezameld in een vrijverval hwa-riolering. Dit hwa-riool loost het water op de aangelegde waterpartijen.

Grondwateroverlast

Om te voldoen aan de ontwateringseisen is het maaiveld in het gehele plangebied opgehoogd.

Oppervlaktewaterkwaliteit

Het schone afgekoppelde regenwater wordt via de waterpartijen op de hoofdwatergang geloosd. In het kader hiervan wordt het gebruik van uitlogende materialen voor daken, goten en hwa-leidingen voorkomen.

Conclusie

Deze beheersverordening maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk en voorziet daarmee niet in nieuwe oppervlakteverharding. De beheersverordening heeft daarmee geen invloed op de huidige waterhuishoudkundige situatie. In het kader van het bestemmingsplan Zuidoevers Zaadlaardermeer is een watertoets uitgevoerd en heeft er overleg plaatsgevonden tussen de gemeente en het waterschap. In dit overleg is ook het woningbouwproject Zuidoevers meegenomen.

4.5 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is bepaald dat een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ug/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Deze beheersverordening maakt ten opzichte van het vigerende (bestemmings)plan die wordt vervangen geen ontwikkelingen mogelijk die van invloed zijn op de luchtkwaliteit. Er is derhalve sprake van een 'nibm'-situatie waardoor onderzoek achterwege kan blijven.

4.6 Ecologie

De beheersverordening kan worden uitgevoerd als duidelijk is dat het plan niet in strijd is met de Wet natuurbescherming en het beleid van het Natuurnetwerk Nederland. Daarom is inzicht gewenst in de aanwezigheid van beschermde soorten en beschermde gebieden in de invloedsfeer van het plangebied en de effecten hierop. In dat kader is een Natuurtoets uitgevoerd. De natuurtoets heeft ook betrekking op een strook grond westelijk gelegen aan De Voorde 20 en 22. Deze strook is echter geen onderdeel van het plangebied in de beheersverordening. Derhalve zijn de uitkomsten van de natuurtoets, voor zover die betrekking hebben op de strook grond, dan ook niet relevant voor deze beheersverordening. Het onderzoek is als bijlage 1 bijgevoegd.

De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor de uitvoering van de beheersverordening.

4.7 Externe Veiligheid

Aspecten van externe veiligheid (ontploffingsgevaar etc.) spelen een bescheiden rol in het vigerende bestemmingsplan. Inrichtingen waarmee rekening gehouden moet worden bij de bouw van woningen bevinden zich niet in de invloedsfeer van het te realiseren woongebied. Wel bevindt zich in het plangebied een gastransportleiding waarmee rekening gehouden moet worden. De in acht te nemen afstand voor woningbouw in de voorgestelde vorm bedraagt 5 meter aan weerszijden van de gasleiding. Deze zone is in het geldende bestemmingsplan als dubbelbestemming opgenomen. Binnen deze zone mag niet worden gebouwd. Op dit punt heeft destijds overleg plaatsgevonden met zowel de NV Nederlandse Gasunie als de VROM-inspectie Regio Noord.

In het kader van deze beheertsverordening is recent een onderzoek door de RUD Drenthe uitgevoerd naar de aspecten van externe veiligheid binnen het plangebied van deze verordening. Het rapport is toegevoegd als bijlage 2 en de conclusies en aanbevelingen zijn overgenomen. Dit zijn met name aanbevelingen over de wijze waarop regels en verbeelding dienen worden uitgewerkt.

De RUD geeft tevens aan dat het groepsrisico dient te worden verantwoord. Voor die verantwoording wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van bijlage 2. Kort samengevat komt dit op het volgende neer:

  • Het groepsrisico neemt in het kader van onderhavige beheersverordening niet toe en ligt over het algemeen vrij laag;
  • Evenmin wijzigt het groepsrisico;
  • De oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt niet overschreden;
  • Omdat het om een beheersverordening gaat zijn er geen alternatieve mogelijkheden aanwezig die tot een lager groepsrisico zullen leiden;
  • Er zijn geen maatregelen noodzakelijk die tot een lager groepsrisico leiden.

4.8 Archeologie

Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet is geregeld hoe met archeologische vindplaatsen en zichtbare monumenten moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij de planvorming te betrekken.

In mei 2013 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Archeologie vastgesteld. Conform de archeologische beleidskaart is het beheersgebied verstoord of archeologisch onderzocht en vrijgegeven. Derhalve kan archeologisch onderzoek achterwege blijven.

4.9 M.e.r.-regelgeving

Sinds 1 april 2011 is het verplicht om in beheersverordeningen aandacht te schenken aan de vraag of er sprake is van milieugevolgen waarvoor een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld. Ook bij projecten die onder de drempelwaarden liggen uit het Besluit m.e.r. (bijlage C en D) moet door het bevoegd gezag beoordeeld worden, of er sprake is van significant negatieve effecten waarvoor een MER opgesteld moet worden. De beheersverordening is conserverend van aard, waardoor er geen activiteiten mogelijk gemaakt worden uit de C- of D- lijst van het Besluit m.e.r. Het opstellen van een planMER of een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling in het kader van deze beheersverordening kan dan ook achterwege gelaten worden.

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De ontwerp beheersverordening heeft conform de inspraakverordening ter inzage gelegen voor de duur van zes weken. Er zijn geen inspraakreacties ingediend, derhalve is de verordening ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad op 20 juni 2017.

Bijlagen

Bijlage 1 Natuur

Bijlage 2 Externe Veiligheid