Wijzigingsplan woningbouw Oranje
Wijzigingsplan - gemeente Midden-Drenthe
Vastgesteld op 16-01-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het wijzigingsplan woningbouw Oranje met identificatienummer NL.IMRO.1731.BP98873-VST1 van de gemeente Midden-Drenthe;
1.2 wijzigingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan- of uitbouw:
een gebouw, dat in bouwkundig opzicht qua massa en vorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw maar functioneel één geheel vormt met het hoofdgebouw;
1.4 aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten:
het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteiten in de woning en/of de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kunnen worden uitgeoefend;
1.5 aan huis verbonden beroep:
het beroep van: accountant, administratieconsulent, advocaat, apotheker, architect, assurantiebemiddelaar, belastingconsulent, bouwkundig architect, dierenarts, fysiotherapeut, gerechtsdeurwaarder, huisarts, interieurarchitect, logopedist, makelaar in onroerend goed, medisch specialist, notaris, oefentherapeut, organisatieadviseur, raadgevend ingenieur, registeraccountant, specialist, tandarts, tandartsspecialist, tuin- en landschapsarchitect, verloskundige, dan wel naar de aard daarmee gelijk te stellen beroep, dat in combinatie met de woonfunctie als hoofdfunctie kan worden uitgeoefend in een hoofdgebouw en/of bijbehorende bouwwerken dat is (die zijn) bestemd voor het wonen;
1.6 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.7 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.8 achtererf:
het achter de woning gelegen gedeelte van het erf, voorzover gelegen achter de achtergevel en het verlengde daarvan en tussen de zijdelingse perceelsgrenzen;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.10 bebouwingspercentage:
een in het wijzigingsplan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.11 bed and breakfast(eenheid):
een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor recreatief nachtverblijf en ontbijt;
1.12 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.13 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (her huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.14 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
1.15 bestaand:
- 1. het gebruik, een aantal dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
- 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende wijzigingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het wijzigingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
1.16 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.17 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.18 bijgebouw:
een gebouw, dat in bouwkundig opzicht qua massa en vorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van het hoofdgebouw, vrijstaand dan wel aangebouwd;
1.19 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk. alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.20 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.21 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.22 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.23 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.25 café:
een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar-dancing, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid;
1.26 cafetaria/snackbar:
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet-alcoholische dranken;
1.27 cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die bedrijfsmatig, dan wel hobbymatig in gebruik zijn;
1.28 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.29 dienstverlenend bedrijf:
een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder onder andere zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, galerieën en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
1.30 erker:
uitbouw aan een gevel van het hoofdgebouw;
1.31 extensief dagrecreatief medegebruik:
een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een vissteiger, een picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;
1.32 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.33 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel in architectonisch opzicht, dan wel gelet op de bestemming, als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.34 horeca, categorie I:
een horecabedrijf, waar in hoofdzaak maaltijden worden verstrekt en waar doorgaans geen overlast voor het leefklimaat wordt veroorzaakt, zoals restaurants, hotels en pensions en een horecabedrijf dat vooral is gericht op het overdag en 's avonds verstrekken van in hoofdzaak alcoholvrije dranken en eenvoudige etenswaren, zoals ijssalons, croissanterieën, lunchrooms en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;
1.35 horeca, categorie II:
een horecabedrijf, waar meestal in hoofdzaak alcoholische dranken worden verstrekt en/of waarvan de exploitatie doorgaans overlast voor het leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals cafés, bars, snackbars en cafetaria's;
1.36 horecabedrijf:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
1.37 hotel:
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse;
1.38 kampeermiddel:
- 1. een tent, een vouwwagen, een camper, een caravan of een huifkar;
- 2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, dat geheel of ten dele blijvend kan worden gebruikt voor recreatief dag- en/of nachtverblijf;
1.39 kap:
een dakafdekking onder hoek van meer dan vijf graden met het horizontale vlak;
1.40 kas:
een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen of planten;
1.41 kwekerij:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen;
1.42 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht moet worden genomen;
1.43 mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.44 overkapping:
een bouwwerk van maximaal één bouwlaag dat dient ter overdekking en met niet meer dan één wand is uitgevoerd;
1.45 peil:
- 1. bij ligging aan een weg: de kruin van de weg;
- 2. bij ligging aan een anderszins verhard terrein: de bovenkant van dat terrein;
- 3. bij ligging anders dan een weg of verhard terrein: het maaiveld;
1.46 pension:
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten;
1.47 permanente bewoning:
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;
1.48 recreatiewoning:
een permanent aanwezig gebouw, bestemd om uitsluitend door een huishouden of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat of die het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond;
1.49 restaurant:
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken;
1.50 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het wijzigingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.51 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.52 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een woning of, indien een woning met meer dan één zijde naar de weg is gekeerd, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel(s);
1.53 voorgevelrooilijn:
de voorgevelrooilijn is:
- 1. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing;
- a. de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
- 2. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
- a. bij een wegbreedte van ten minste 15 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg;
- b. bij een wegbreedte geringer dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg;
- c. bij een wegbreedte tussen de 10 m en 15 m, de lijn gelegen op een afstand, die gelijk is aan de wegbreedte, uit de as van de weg;
1.54 vrijstaand gebouw:
een niet met het hoofdgebouw verbonden gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw;
1.55 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.56 woonschip/woonark:
elk drijvend of anderszins geheel of in hoofdzaak in het water geplaatst voorwerp, niet zijnde een bouwwerk, dat uitsluitend of in hoofdzaak als woning in gebruik is of tot woning is bestemd.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, waarbij de goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de laagste kant van het dak of van de kap. De goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald door de hoogte van de goot aan de lage zijde van het dak;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel;
2.7 de oppervlakte van een overkapping:
tussen de buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als:
- a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten;
- b. erkers, die voldoen aan de bestemmingsregels;
- c. wolfseinden;
- d. overstekende daken en/of luifels kleiner dan 0,75 m;
- e. balkons die minder dan 1 m buiten de gevel steken;
buiten beschouwing gelaten.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met:
- een aan huis verbonden beroep;
- mantelzorg;
- een gastouderopvang;
met daaraan ondergeschikt:
- b. groenvoorzieningen en water;
- c. infrastructurele voorzieningen;
- d. openbare nutsvoorzieningen;
- e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbij behorende:
- f. tuinen, erven en terreinen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan:
- a. de plaats en de afmetingen van de bebouwing;
- b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten aanzien van het erf grenzend aan de openbare weg of openbaar groen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 3.2, sub a, onder 5:
en toestaan dat de afstand tussen het hoofdgebouw en de zijdelingse perceelsgrens wordt verkleind, met dien verstande dat voornoemde afstand niet minder mag bedragen dan 2,5 m; - b. lid 3.2, sub a, onder 7 en 8:
van de gegeven goot- en bouwhoogten tot niet meer dan 10% van die hoogten; - c. lid 3.2, sub b, onder 2:
met dien verstande dat per woning de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen maximaal 70 m² mag bedragen, indien een medische indicatie of mantelzorg daartoe aanleiding geeft; - d. lid 3.2, sub b, onder 4, 5, 6, 7 en 8:
met dien verstande dat bij uitbreiding van een bestaande aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping de goot- en bouwhoogte gelijk mogen zijn aan de goot- en bouwhoogte van het bestaande.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
- b. het gebruik van een hoofdgebouw inclusief aan- en uitbouw en aangebouwd bijgebouw voor meer dan één woning;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken in combinatie met bedrijfsdoeleinden anders dan een aan huis verbonden beroep;
- d. het gebruik van de gronden en bouwwerken in combinatie met een aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat de uitoefening van een aan huis verbonden beroep wel is toegestaan voorzover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd en er geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan en dat voldoet aan de volgende voorwaarden:
- 1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
- 2. aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
- 3. maximaal 30% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep met een maximum van 45 m²;
- 4. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;
- 5. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
- 6. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, geen detailhandel mag plaatsvinden;
- 7. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5, lid c en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van aan huis- verbonden bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf uitsluitend is toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd en er geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan en dat voldoet aan de volgende voorwaarden:
- a. de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;
- b. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf worden uitsluitend inpandig verricht;
- c. maximaal 30% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf met een maximum van 45 m²;
- d. degene die de gebruiker is van de woning moet ook degene zijn die het aan huis verbonden bedrijf uitoefent;
- e. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
- f. het gebruik mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren, dan wel doet geen afbreuk aan het woonkarakter van de wijk of de buurt;
- g. geen omgevingsvergunning wordt verleend aan bedrijven die vergunningplichtig of meldingsplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;
- h. bedrijfsactiviteiten zijn bovendien uitsluitend toegestaan voor zover deze voorkomen in, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn met de bedrijven categorie 1 en 2 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijven;
- i. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden bedrijf, mag geen detailhandel plaatsvinden;
- j. het gebruik zal geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
- het aanleggen van verharding voor de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen, met uitzondering van een oprit voor motorvoertuigen met een breedte van ten hoogste 4 m. - b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die:
- 1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- 2. het normale onderhoud of de vervanging van bestaande verhardingen betreffen;
- 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
- c. De onder a bedoelde vergunning mag niet worden verleend indien hierdoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van het gebied.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Afwijkingsregels
5.1 Omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- b. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
- 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ bedraagt;
- c. het bepaalde in het plan en toestaan dat de gronden en bouwwerken bij een (bedrijfs)woning worden gebruikt ten behoeve van bed and breakfast, mits:
- 1. de logiesverstrekking plaatsvindt binnen de bestaande bebouwing (zowel in het hoofdgebouw als een bijgebouw). Er wordt uitgegaan van een bestaande entree (deur);
- 2. in een bijgebouw uitsluitend slaapplaatsen met sanitaire voorzieningen worden gerealiseerd. Hieraan gekoppeld moet in het bijbehorende hoofdgebouw een ontbijtruimte en mag eventueel een woonkamer, worden gerealiseerd;
- 3. het bijgebouw in de directe nabijheid van het hoofdgebouw staat en een duidelijke relatie met het hoofdgebouw heeft;
- 4. de uiterlijke kenmerken van het bijgebouwen behouden blijven. Er mogen geen uiterlijke kenmerken van een woning worden toegevoegd;
- 5. er maximaal drie bed and breakfasteenheden worden gerealiseerd, voor maximaal zes personen in totaal;
- 6. er geen keukenblok in de bed and breakfasteenheden wordt gemaakt;
- 7. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
- 8. er geen extra inrit wordt aangelegd in verband met de vestiging;
- 9. sprake is van een verkeersontsluiting van voldoende omvang;
- 10. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 11. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de sociale veiligheid en de milieusituatie.
5.2 Onevenredige aantasting
De onder 5.1 bedoelde omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
- de verkeersveiligheid;
- het bebouwingsbeeld.
Artikel 6 Overige Regels
6.1 Uitsluiting seksinrichting
Het wijzigingsplan verzet zich tegen het gebruik van de gronden als seksinrichting.
6.2 Aanvullende werking welstandscriteria
De in het plan geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken kan nader worden ingevuld door de in de Woningwet bedoelde welstandscriteria.
6.3 Algemene toetsingscriteria afwijkingsbevoegdheden
Er wordt uitsluitend een omgevingsvergunning tot het afwijken van het wijzigingsplan verleend indien is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de milieusituatie (toetsing aan de Wet geurhinder), natuurlijke (Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland) en landschappelijke waarden (open gebieden, robuuste landbouwgebieden), de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwings- en landschapsbeeld, in de zin dat dit in overeenstemming dient te zijn met het beeldkwaliteitsplan Buitengebied gemeente Midden-Drenthe, de beleidsnotitie Paardenhouderij, de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsbeleidsplan van Midden-Drenthe;
- het zicht op karakteristieke gebouwen en bomen en aaneengesloten bebouwing;
- de verkeersveiligheid.
6.4 Toets Wet natuurbescherming
Bij toepassing van de bevoegdheid middels omgevingsvergunning af te wijken in dit wijzigingsplan dient voordat een omgevingsvergunning wordt verleend te zijn aangetoond dat op voorhand redelijkerwijs is te verwachten dat:
- een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming, indien vereist, kan worden verleend;
- redelijkerwijs is te verwachten dat een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming, indien vereist, kan worden verleend.
6.5 Parkeernorm
Als uitgangspunt geldt dat in alle bestemmingen op eigen erf dient te worden geparkeerd. Hiervan kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken indien in het geval van nieuwe ontwikkelingen in de nabijheid van deze ontwikkeling op een goede wijze kan worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
7.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
7.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het wijzigingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 8 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: ‘regels van het 'wijzigingsplan woningbouw Oranje'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voorliggend wijzigingsplan maakt het mogelijk acht woningen te realiseren aan Oranjekanaal Noordzijde te Oranje. Het vigerende bestemmingsplan maakt het mogelijk om in het plangebied vijf woningen te bouwen. Het bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid om het aantal woningen te verhogen naar acht.
1.2 Plangebied
Het wijzigingsplan heeft betrekking op de kadastrale percelen 7102, 7103, 7104 (deels) en 7105 aan het Oranjekanaal Noordzijde te Oranje, zie onderstaande afbeelding. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrenst door de Zwarte Weg. Aan de noord- en westzijde grenst het plangebied aan agrarische gronden.
Luchtfoto met globale begrenzing plangebied (bron:kadastralekaart.com)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan Oranje (vastgesteld op 27 september 2012). De gronden zijn hierin voorzien van de bestemming Wonen.
Het bestemmingsplan staat nu maximaal vijf wooneenheden toe. Het plangebied kent de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied". Het wijzigingsgebied maakt het mogelijk het maximum aantal wooneenheden te vergroten naar acht wooneenheden. Het voorliggende plan maakt deze wijziging mogelijk.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Oranje' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 gaat in op de uitgangssituatie en de planuitgangspunten. In Hoofdstuk 3 komt het relevante rijksbeleid, provinciaal en gemeentelijk beleid aan bod. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van de onderzoeken die ten aanzien van verschillende milieu- en omgevingsaspecten zijn verricht. Het betreft de volgende onderwerpen: archeologie en cultuurhistorie, bedrijven en milieuzonering, bodem, ecologie, externe veiligheid, geluid, geur, hoogspanningsleidingen, luchtkwaliteit, water en m.e.r.-beoordeling. In Hoofdstuk 5 volgt de planbeschrijving in de vorm van een toelichting op de systematiek en een toelichting op de bestemmingen. Ten slotte verwoordt Hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
In de huidige situatie is sprake van grasland. In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Aan het Oranjekanaal Noordzijde is een structuurbepalende bomenlaan aanwezig.
Luchtfoto huidige situatie (bron: Google Maps)
2.2 Toekomstige Situatie
In de toekomstige situatie worden er acht woningen (vier twee-onder-een-kap) gebouwd. Alle woningen worden ontsloten op het Oranjekanaal Noordzijde. Voor de ontsluiting van drie woningen worden twee bomen gekapt. Er moet op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid worden gerealiseerd.
Verkaveling, bron: Buro Hollema
Aan de west- en noordzijde van het plangebied wordt een watergang gegraven.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied moet passen binnen het geldend beleid op zowel nationaal, provinciaal als gemeentelijk niveau. Voor de ontwikkelingen in het plangebied zijn verschillende beleidsstukken relevant. Hierna zijn de belangrijkste bevindingen uit het beleid beschreven en wordt aangegeven hoe de ontwikkeling van het plangebied hierop inspeelt.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.
Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisatie, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
- 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en.
- 3. Afwentelen wordt voorkomen.
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgeving-inclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden. Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.
Toetsing
Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor de NOVI gerichte belangen of opgaven kent. Om die reden kan verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.
De Ladder is onder andere van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen of en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
- 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling
- 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw
- 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied
- 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling
- 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied
Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
Voor wonen geldt dat voor woningbouwlocaties vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. In dit wijzigingsplan worden acht wooneenheden mogelijk gemaakt. Een nadere toets aan de Ladder is daarom niet aan de orde.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Ontwerp actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2022
Met de Omgevingsvisie Drenthe 2022 geeft de provincie Drenthe invulling aan de verplichte strategische visie voor de lange termijn voor de gehele fysieke leefomgeving op grond van de Omgevingswet. De Omgevingsvisie gaat in op de samenhang tussen landbouw, natuur, water, wonen, werklocaties, verkeer en vervoer, landschap en cultureel, aardkundig en archeologisch erfgoed. De visie beschrijft de provinciale belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing, beschrijft het beleid en schetst de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Drenthe richting 2030. De Omgevingsvisie 2022 is een geactualiseerde versie van de Omgevingsvisie 2018. De maatschappij verandert snel, en het provinciale beleid verandert mee. Al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving dat sinds 2018 nieuw of gewijzigd is vastgesteld, is doorgevoerd in de Omgevingsvisie 2022.
Conclusie
Het voornemen past binnen de ontwerp actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2022.
3.2.2 Omgevingsverordening Drenthe
De Omgevingsvisie is verder vertaald naar een verordening, voorzover het planologisch relevante aspecten betreft. De geconsolideerde provinciale Omgevingsverordening is op 8 december 2021 vastgesteld.
Kernkwaliteiten
De missie uit de Omgevingsvisie is het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten zijn rust, ruimte, natuur en landschap, oorspronkelijkheid, naoberschap, menselijke maat, veiligheid en kleinschaligheid (Drentse schaal). In de Omgevingsverordening zijn deze kernkwaliteiten doorvertaald in de thema's: archeologie, aardkundige waarden, cultuurhistorie, landschap, rust en natuur. Om de missie te bereiken, wil de provincie vier robuuste systemen ontwikkelen. Deze vier systemen zijn: het sociaaleconomisch systeem, het watersysteem, het landbouwsysteem en het natuursysteem. Binnen deze systemen staat de ontwikkeling van de hoofdfunctie (respectievelijk wonen en werken, water, landbouw en natuur) voorop. Een robuust systeem wil zeggen dat een verstoring als gevolg van een ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor het functioneren van het systeem. Daarnaast is voor het bereiken van de missie de ruimtelijke kwaliteit van belang. De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving. In de Omgevingsverordening is daarom opgenomen dat uit een ruimtelijk plan moet blijken hoe wordt bijgedragen aan het behoud en de ontwikkeling van de betrokken kernkwaliteiten. Het plan mag daarbij geen activiteiten mogelijk maken die deze kernkwaliteiten significant aantasten. De kernkwaliteiten binnen het plangebied worden hieronder besproken.
Wijzigingsplan
In het navolgende is aangegeven welke specifieke waarden of kenmerken van invloed zijn op dit plan.
BODEMENERGIE DIEPTE FORMATIE VAN BREDA
Het is verboden in het plangebied een ondiep geothermie-systeem te hebben of te installeren op een zodanige wijze dat grondwater wordt onttrokken of retourwater wordt teruggebracht op een diepte die is gelegen boven de zone ‘Formatie van Breda’.
AARDKUNDIGE WAARDEN
Aardkundige waarden zijn natuurlijke variaties in het aardoppervlak van geomorfologische, geologische, bodemkundige verschijnselen en/of processen die onder andere onder invloed van wind en water gebeuren. Onder aardkundige waarden vallen bijvoorbeeld veentjes, pingoruïnes, stuwwallen, zandkoppen en (micro en macro)reliëf. Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en waar mogelijk herstellen zonder daarbij het normale landbouwkundig gebruik te belemmeren. Voor de aardkundige waarden worden drie beschermingsniveaus onderscheiden die verschillen in de mate van inzet van de provincie. Het hoge en gemiddelde beschermingsniveau zijn van provinciaal belang. Voor het plangebied geldt een 'generiek beschermingsniveau'.
CULTUURHISTORIE
Het provinciaal beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas (www.kaartportaal.drenthe.nl). Twee doelstellingen staan hierin centraal. Ten eerste de cultuurhistorie herkenbaar houden en ten tweede de ruimtelijke identiteit versterken. Er wordt onderscheid gemaakt tussen drie sturingsniveaus: respecteren, voorwaarden stellen en eisen stellen. De sturingsniveaus zijn gebiedsgericht toegepast en weergegeven in een beleidskaart. Voor het plangebied geldt het sturingsniveau ‘respecteren’. In gebieden met dit sturingsniveau verwacht de provincie een inzet bij het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten voor ontwikkelingen. In paragraaf 4.1.2 Cultuurhistorie wordt nader ingegaan op het aspect cultuurhistorie.
LANDSCHAP
De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan een aantrekkelijk milieu om in te wonen, te werken en te recreëren. De identiteit van het Drents landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis van de diversiteit aan landschapstypen. De provincie richt zich op het in stand houden en versterken van het landschap als economisch, ecologisch en cultureel kapitaal.
De provinciale ambitie is een Drents landschap waarin de verscheidenheid in landschapstypen zich blijvend manifesteert. Landschapstypen met de bijbehorende landschapskenmerken moeten in samenhang behouden blijven en versterkt worden. Daarmee wordt gestreefd naar een Drents landschap waarin het grondgebruik, het type natuur en het landschapsbeeld passen bij de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap.
Het plangebied maakt deel uit van het 'Esdorpenlandschap'. Van provinciaal belang in het esdorpenlandschap zijn de essen. Deze voor het esdorpenlandschap kenmerkende open ruimtes zijn veelal omgeven met esrandbeplanting. Het provinciaal beleid is hier gericht op het behoud van de open ruimte en het versterken van esrandbeplanting. In het plangebied is echter geen sprake van een esdorpenlandschap, maar van een veenontginningslandschap, zie onderstaande afbeeldingen (2021 en 1936). Dit blijkt een discrepantie in het provinciaal beleid. De ontwikkelingen in het plangebied sluiten aan bij de bestaande structuur van het dorp Oranje en het veenontginningslandschap.
Bron: topotijdreis (2021 - 1936)
Conclusie
Het plan houdt rekening met de voor de locatie relevante kernkwaliteiten. Aan de combinatie van opgaven en robuuste systemen wordt op passende wijze invulling gegeven. Het plan is dan ook in overeenstemming met het provinciaal beleid uit de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Woonplan 2017-2021
In het Woonplan 2017-2021 valt Oranje (samen met de dorpen Wijster, Hooghalen, Hijken, Spier en Drijber) in het wooncluster kernen rondom Beilen. In 2017 is voor dit cluster een totale nieuwbouwbehoefte berekend van 40 woningen tot 2025. Een deel hiervan is inmiddels gerealiseerd. Recent is ter voorbereiding op nieuw woonbeleid een actueel woningbehoefteonderzoek uitgevoerd. Hierin wordt een grotere behoefte aan woningen aangegeven. Voor het kerncluster rondom Beilen wordt nu een behoefte van 80 woningen tot 2030 aangegeven. Het betreft vooral een behoefte aan koopwoningen (vooral betaalbare koop) en in mindere mate aan huurwoningen (sociale huur en vrije sector).
3.3.2 Woningmarktonderzoek 2021
In het Woningmarktonderzoek gemeente Midden-Drenthe (2021) is de kwantitatieve woningbehoefte in beeld gebracht. Hiervoor is de Primos-prognose uit 2020 als vertrekpunt gebruikt. Naast deze prognoses zijn er twee alternatieve scenario's doorgerekend:
Trendscenario
In dit scenario zijn de migratietrends uit de afgelopen jaren doorvertaald naar de toekomst. Vertrekpunt hierbij is het gerealiseerde (binnenlandse) migratiesaldo per gemeente in de periode 2010-2020, waarbij de periode 2016-2020 twee keer zo zwaar is meegeteld.
Trend conjunctureel
Een variant op het trendscenario is een scenario waarin rekening is gehouden met conjuncturele ontwikkelingen. De afgelopen decennia hebben laten zien dat in de migratie naar de regio schommelingen optreden: jaren met meer vestiging (vaak als het economisch goed gaat in Nederland) en jaren met minder vestiging (als het economisch minder gaat). In dit scenario is rekening gehouden met conjuncturele schommelingen. Concreet betekent dit dat tot 2024 is uitgegaan van hoge conjunctuur met migratie volgens de afgelopen vijf jaar. Vanaf 2024 zijn er zeven magere jaren met migratie zoals in de periode 2010-2015. Vervolgens zijn er weer zeven jaren met hogere conjunctuur et cetera.
Gelet op de actuele druk op de woningmarkt en het sterk gestegen binnenlands migratiesaldo wordt in het onderzoek uitgegaan van het trendscenario. Deze is in de periode tot 2030 geraamd op circa 620 woningen (autonome groei). Deze doorrekening sluit op dit moment het beste aan bij de actuele woningvraag.
De woningvraag kan in de praktijk overigens hoger uitvallen. In de gemeente Midden-Drenthe zijn in de afgelopen jaren gemiddeld ongeveer 70 tot 80 woningen per jaar gebouwd. In 2020 was sprake van een relatief groot vestigingssaldo, sterk afwijkend van de trend in de jaren daarvoor. In 2020 vestigden zich per saldo +262 personen. De (voorlopige) cijfers van het CBS laten zien dat ook de instroom van vestigers in 2021 nog hoger ligt; namelijk +370 personen. Hieruit blijkt dat steeds meer huishoudens de gemeente Midden-Drenthe weten te vinden. Daarnaast wordt in het onderzoek geconstateerd dat de druk vanuit steden als Groningen en Zwolle toeneemt (boeggolf van verstedelijking vanuit de stad naar het ommeland). Als deze ontwikkeling verder doorzet in de toekomst dan kan dit leiden tot een hogere woningbehoeftegroei dan nu geraamd. Ook andere factoren, zoals de instroom van statushouders en arbeidsmigranten, kan zorgen voor een grotere woningbehoefte.
In het woningmarktonderzoek is de woningbehoefte vertaald naar de verschillende kernen van de gemeente Midden-Drenthe. Hierbij is enerzijds gekeken naar het aandeel van de groei op basis van de omvang van de verschillende kernen. Anders is de bevolkingsopbouw betrokken bij de doorrekening. Op deze manier is rekening gehouden met de effecten van vergrijzing op de woningbehoefte.
De tabel hierboven geeft de autonome woningbehoefte weer. De kern Oranje valt onder het cluster ‘Kernen rondom Beilen’. Dit cluster bestaat naast Oranje uit de kernen Hooghalen, Hijken, Wijster, Drijber en Spier. In de periode 2021 tot 2030 is de verwachte groei in dit kerncluster geraamd op +80 woningen. De verwachte huishoudensontwikkeling valt daarmee hoger uit dan de groei van 40 huishoudens waar in het Woonplan 2017-2021 van uit gegaan werd. Het Woonplan wordt komend jaar herzien.
Afweging
De woningbehoefte in de gemeente Midden-Drenthe is in de periode tot 2030 geraamd op circa 620 woningen (autonome groei). In het kerncluster ‘Kernen om Beilen’ is de woningbehoefte geraamd op +80 woningen in deze periode. Op dit moment zijn er 39 woningen in de programmering opgenomen, waaronder de drie woningen in Oranje. Op basis hiervan concluderen we dat er ruimte is voor toevoeging van drie extra woningen in het plangebied.
3.3.3 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoers Plan 2012-2020
In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoers Plan 2012-2020 (GVVP) is het gemeentelijk beleid omtrent verkeer en parkeren verwoord. Dit beleid wordt per thema behandeld. De thema's zijn: bereikbaarheid, veiligheid, leefbaarheid. Het thema bereikbaarheid behelst vooral de aandacht voor het bereikbaar houden van de gemeente met auto en fiets. De gemeente Midden-Drenthe is een plattelandsgemeente waarin de afstand tussen de kernen betrekkelijk groot is. Hier dient rekening te worden gehouden door het behouden van een aantal 50 km/uur en 80 km/uur wegen. Wat betreft het thema verkeersveiligheid dient in de eerste plaats rekening te worden gehouden met de uitgangspunten van Duurzaam Veilig, waarin staat dat er verblijfsgebieden dienen te worden ingericht met een snelheidsregime van 30 km/uur binnen de kom en 60 km/uur buiten de kom. De komgrens en de zone van 30km/uur wordt verlengd ten behoeve van het planvoornemen. Het thema leefbaarheid gaat over de aspecten geluid, luchtkwaliteit en parkeren. Voor parkeren wordt aangesloten op de kencijfers van de CROW.
Afweging
Het planvoornemen is in overeenstemming met de geformuleerde thema's uit het GVVP. De nieuwe woningen zijn goed bereikbaar, zijn gelegen in een overzichtelijke en veilige verkeerssituatie en voldoen aan de kencijfers van de CROW.
3.3.4 Welstandsnota
De gemeenteraad heeft op 1 februari 2018 de Welstandsnota Midden-Drenthe 2018 vastgesteld. Met de welstandsnota is een deel van het beleid voor de openbare ruimte vastgelegd. In de welstandsnota gaat het daarbij om de vraag hoe allerlei bouwwerken 'eruit zien'. Op zichzelf, maar ook kijkend naar de gebouwen eromheen en naar de openbare ruimte (de straat, het groen en dergelijke). Het gaat de gemeente om de kwaliteit van de ruimtelijke omgeving. De welstandsnota draagt bij aan het versterken van deze kwaliteit.
Door de hele welstandsnota heen loopt als rode draad de richtlijn: houd bij het bouwen rekening met de omgeving. Daarmee verbindt de gemeente de sociale en ruimtelijke component in de gemeente. Midden-Drenthe is een gemeente waarin naoberschap aanwezig is. Dat wil ze zo houden en zo mogelijk uitbouwen. Dat naoberschap betekent ook dat inwoners bij bouwplannen rekening houden met de gevolgen voor de omgeving.
Afweging
Het bouwplan zal moeten voldoen aan de welstandseisen en zal door de Welstandscommissie worden beoordeeld. Alleen met een akkoord van de commissie zal een omgevingsvergunning voor het aspect bouwen kunnen worden verleend.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie En Cultuurhistorie
4.1.1 Archeologie
Kader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Archeologische (verwachtings)waarden dienen vanwege de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 1 september 2007) te worden meegewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Doel van de Wet op de archeologische monumentenzorg is namelijk: 'bescherming van aanwezige en te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten'. Bij het opstellen en het uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.
Onderzoek
De gemeente Midden-Drenthe beschikt over een archeologische verwachtings- en beleidskaart. Het plangebied heeft op deze kaart een hoge archeologische waarde/verwachting. Voor werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 1.000 m2 dient, gekoppeld aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. In het kader van het vigerende bestemmingsplan Oranje is in december 2011 door Oranjewoud een inventariserend veldonderzoek in het plangebied uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 1 aan het plan toegevoegd.
Uit het onderzoek komt naar voren dat de bovengrond van de locatie grotendeels is verstoord. In twee boringen is onder de veenlaag nog sprake van een B1-horizont, op een diepte van 0,8 resp. 1,4 m -mv. Omdat echter nergens meer sprake is van een intacte E- en B2-horizont, wordt geconcludeerd dat er geen kans meer is op het aantreffen van intacte vuursteenvindplaatsen. De eventuele vindplaatsen zullen vrijwel volledig zijn verstoord. Ondanks de verstoringen in het plangebied zouden ingegraven resten van nederzettingsterreinen uit latere perioden aanwezig kunnen zijn. Echter, hierbij zou er een strooiing van aardewerk, houtskool, verbrand leem en andere archeologische indicatoren aanwezig zijn in een mate dat een en ander was aangetroffen in de boringen. Er is echter geen enkele archeologische indicator aangetroffen. Daarmee kan de aanwezigheid van nederzettingsresten uit de latere perioden worden uitgesloten.
Geadviseerd wordt het plangebied vrij te geven.
Conclusie
Ten aanzien van het aspect archeologie treden er geen belemmeringen op.
Voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst.
4.1.2 Cultuurhistorie
Kader
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Onderzoek
Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart is de gemeente ingedeeld in zes cultuurhistorische gebieden. Voor het grootste deel van de gemeente is het landschapstype 'esdorpenlandschap' van toepassing. Het plangebied is gelegen in het cultuurhistorische landschapstype “Jonge ontginningen”. Het betreft het deelgebied(J29) Vloeivelden, een open landschap met plaatselijk bosjes. De karakteristiek van dit gebied is te beschrijven als: bebouwingsconcentratie langs Oranjekanaal en onderdeel van het ruilverkavelingsgebied Smilde, met een sterk gewijzigde historische structuur en karakter
Het kanaal naast de het plangebied staat aangegeven op de kaart. Het voornemen tast de cultuurhistorische waarden van het kanaal niet aan.
Uitsnede concept cultuurhistorische waardenkaart Midden-Drenthe (blauwe cirkel)
Conclusie
Ten aanzien van het aspect cultuurhistorie treden er geen belemmeringen op.
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
Kader
Er dient een noodzakelijke ruimtelijke scheiding te worden aangebracht tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming en/of vergroting van de leefkwaliteit. De milieuhinder van bedrijven dient te worden geanalyseerd op hun invloed op mogelijke ontwikkelingen. Indien milieubelastende functies in het plangebied mogelijk worden gemaakt, dient de invloed op de omgeving inzichtelijk te worden gemaakt.
De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan globaal worden beoordeeld met behulp van de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. In deze brochure is een bedrijvenlijst opgenomen die informatie geeft over de milieukenmerken van typen bedrijven. Vervolgens wordt in de lijst op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, gevaar en verkeer) een indicatie gegeven van de afstanden tussen bedrijfstypen en een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals rustig buitengebied), waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Deze afstand is gebaseerd op de grootste indicatieve afstand. De lijst is algemeen geaccepteerd als uitgangspunt bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kan gemotiveerd een kleinere afstandrichtlijn worden aangehouden, omdat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting aanwezig is.
Onderzoek
Nabij het plangebied is Speelstad Oranje met verblijfsrecreactie gevestigd op circa 70 m van het plangebied. Op het terrein van Speelstad Oranje is een kinderboerderij mogelijk (circa 390 m) en ligt het gebouw waarin de Speelstad zich bevindt (circa 220 m). Ook is op circa 53 m afstand van het plangebied een dorpshuis. aanwezig
Conclusie
Door de ontwikkelingen in het plangebied en de afstanden van de hiervoor genoemde functies treden er geen belemmeringen op voor het aspect bedrijven en milieuzonering.
4.3 Bodem
Kader
Voor de beoordeling van de bodemkwaliteit vormen de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit het toetsingskader. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.
Onderzoek
Op 17 augustus 2022 is door onderzoeksbureau Sigma een verkennend milieukundig onderzoek uitgevoerd. Op basis van de historische informatie uit het vooronderzoek blijkt dat de onderzoekslocatie (plangebied) in het verleden niet eerder bebouwd is geweest en alleen in gebruik geweest als weiland/agrarisch perceel. Er is geen informatie omtrent eventuele (voormalige) (bedrijfs)matige activiteiten op de onderzoekslocatie en over (voormalige) potentieel verdachte deellocaties (bronnen), (voormalige) bodembedreigende activiteiten of eventuele (voormalige) potentieel bodembedreigende calamiteiten. De onderzoekslocatie, het beoogde plangebied, is in eerste aanleg als milieuhygiënisch "onverdacht" aangemerkt. Op basis van deze hypothese is het bodemonderzoek t.p.v. de onderzoekslocatie uitgevoerd conform de bijbehorende onderzoeksstrategie, volgens NEN 5740+A1,
Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet vrij is van bodemverontreiniging. De bovengrond en het grondwater bevat enkele stoffen verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde respectievelijk de streefwaarde. Hiervoor geldt geen aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.
Het volledige onderzoek is als Bijlage 2 aan het plan toegevoegd.
Conclusie
Uit het uitgevoerde onderzoek komt naar voren dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.
4.4 Ecologie
Kader
In het plangebied worden acht woningen gebouwd. Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen aan de natuurwet en regelgeving is een beknopte natuurtoets uitgevoerd. Het doel hiervan is ook om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.
Onderzoek
Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de natuurtoets op 23 mei 2022 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. De natuurtoets is als Bijlage 3 aan dit plan toegevoegd.
Het veldbezoek en de verspreidingsgegevens geven voldoende beeld op de natuurwaarden in het gebied om de toetsing aan de Wet natuurbescherming op te baseren. Uit deze toetsing komt naar voren dat het plan niet zal leiden tot negatieve effecten op beschermde soorten, mits bij de werkzaamheden rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels en de vliegroute voor vleermuizen. Negatieve effecten op een eventuele vliegroute van vleermuizen door lichtuitstraling moeten worden voorkomen door tijdens de bouw- en gebruiksfase directe lichtuitstraling op de bomenrij te vermijden.
Stikstof
In het kader van wijzigingsplan woningbouw Oranje is de depositie van stikstof ten gevolge van de bouw en het gebruik van de woningen aan het Oranjekanaal Noordzijde in de gemeente Midden-Drenthe berekend. De depositie van stikstof in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden ten gevolge van de emissie van NOx en NH3 van het verkeer van en naar de locatie is berekend met het programmapakket AERIUS. De uitgevoerde berekening is als Bijlage 4 aan dit plan toegevoegd.
Conclusie
Negatieve effecten op in het kader van de Wet natuurbescherming en het provinciaal natuurbeleid beschermde soorten en gebieden worden uitgesloten, zodat het plan op het punt van ecologie uitvoerbaar kan worden geacht, mits rekening wordt gehouden met de genoemde voorwaarden bij uitvoering van de werkzaamheden.
Ook treedt er door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wet natuurbescherming is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.
4.5 Externe Veiligheid
Kader
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof). Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.
Onderzoek
Voor het onderzoek is gekeken naar de Risicokaart. Een uitsnede van de kaart is hierna opgenomen.
Uitsnede Risicokaart. Het plangebied ligt in het blauwe vak.
BUISLEIDINGEN
Uit een inventarisatie van de risicokaart blijkt dat zich in de omgeving van het plangebied een aardgastransportleiding bevindt. Deze leiding ligt langs het Oranjekanaal NZ en de weg. Gelegen op circa 10 m van het plangebied. Deze leiding heeft een doorsnede van 6 inch en kent een druk van 40 bar. In november 2011 heeft het Steunpunt Externe Veiligheid Drenthe een onderzoek "Externe Veiligheid-Risicoanalyse Actualisatie bestemmingsplan Oranje" uitgevoerd. Hieruit blijkt dat het plaatsgebonden risicocontour op de leiding zelf is gelegen en dat de waarden van het groepsrisico niet worden overschreden.
INRICHTINGEN
In de omgeving van het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig die relevant zijn in het kader van externe veiligheid. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen.
SPOOR, WEG EN WATER
In of nabij het plangebied bevinden zich geen wegen en spoor- of waterwegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze transportroutes.
Conclusie
Het voorliggend plan voldoet aan het aspect externe veiligheid.
4.6 Geluid
Kader
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van die wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt, dan wel die zijn aangeduid als 'woonerf'. In geval van nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen een zone (waaronder woningen) dient akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Onderzoek
Voor het plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Nabij de geplande woningen is in de weg Oranjekanaal NZ een verkeersdrempel opgenomen. Aan de westzijde van de drempel bedraagt de wettelijk toegestane maximale snelheid 60 km/uur. Ten oosten van de verkeersdrempel is de wettelijk toegestane maximale snelheid 30 km/uur. Oranjekanaal NZ is grotendeels voorzien van asfalt (referentiewegdek). Alleen de verkeersdrempel is voorzien van een klinker wegdekverharding (in keperverband).
Voor goede ruimtelijke ordening zijn ook 30 km/uur wegen beoordeeld; dat is hier de Zwarte Weg ten oosten van de geplande woningen. De Zwarte Weg is voorzien van asfalt. Op grond van de Wet geluidhinder moet in een dergelijke situatie onderzoek plaatsvinden naar de geluidbelasting op de geplande woningen vanwege de genoemde weg.
Het plan ligt niet binnen de wettelijke zone van een industrieterrein of spoorweg.
De resultaten van het onderzoek worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Het akoestisch onderzoek heeft plaatsgevonden overeenkomstig het “Reken- en meetvoorschrift geluid 2012” (RMG 2012). De volledige rapportage is als Bijlage 5 aan het plan toegevoegd.
Conclusie
Uit de berekeningen blijkt dat ter plaatse van de geplande woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Voor deze woningen hoeft geen hogere waarde te worden aangevraagd (voldoet aan de voorkeursgrenswaarde). Het plan is ten aanzien van het aspect geluid uitvoerbaar.
4.7 Hoogspanningsleidingen
Kader
Op grond van het voorzorgbeginsel heeft het voormalige Ministerie van VROM in oktober 2005 aan overheden en netbeheerders advies omtrent hoogspanningslijnen uitgebracht. Geadviseerd wordt, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven/worden blootgesteld in een gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
Voor langdurige blootstellingen wordt uitgegaan van kinderen die wonen of verblijven in scholen, crèches of kinderopvangplaatsen die gelegen zijn in magneetveldzones. Als gevoelige bestemmingen hiervoor worden woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen aangemerkt. Locaties waar zich wel kinderen kunnen bevinden, maar waar de verblijftijd vergeleken met wonen als kort kan worden bestempeld, worden niet aangemerkt als gevoelige bestemming, zoals recreatievoorzieningen.
De magneetveldzone is de strook grond die zich aan beide zijden langs de hoogspanningslijn uitstrekt en waarbinnen het magneetveld gemiddeld over een jaar hoger dan 0,4 µT is of in de toekomst kan worden. Hiermee moet bij vaststelling van bestemmingsplannen en wijzigingen in bestaande plannen rekening worden gehouden.
Onderzoek
Er zijn in de buurt van het plangebied geen hoogspanningsleidingen waarneembaar. Ten oosten van het plangebied zijn wel kabels aanwezig. Deze kabels liggen echter op een grote afstand van het plangebied. De nieuw te bouwen woningen zullen geen last ondervinden van hoogspanningskabels.
Uitsnede webkaart.hoogspanningsnet.com
Conclusie
Er zijn geen hoogspanningskabels aanwezig die het voornemen in de weg staan.
4.8 Luchtkwaliteit
Kader
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
NSL/NIBM
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden.
Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen, zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Onderzoek
Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van acht woningen. Op basis van de CROW publicatie 381 (december 2018) mag worden uitgegaan van een ritproductie van 8,2 ritten per woning.
NIBM-TOOL
Voor kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in samenwerking met InfoMil de nibm-tool (april 2022) ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald
of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.
Nibm-tool april 2022
Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet daarom worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan achterwege blijven.
4.9 Water
Toetsingskader
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder verbouw- en nieuwbouwplannen, wordt getoetst welke consequenties deze plannen hebben voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water.
Voor het plan is een watertoets uitgevoerd (Bijlage 6). Op basis van deze toets kan de korte procedure worden gevolgd. Concreet betekent dit dat direct kan worden doorgegaan met de planvorming onder de voorwaarde dat de standaard waterparagraaf wordt toegepast. Deze tekst is hierna weergegeven.
Relevant beleid
Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheerprogramma 2022-2027 en de Kadernotitie Stedelijk Water. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Invloed op de waterhuishouding
In 2012 heeft DHV een advies gegeven over de afwatering van het terrein en de toekomstige woningen (riolering), hierin is het volgende opgenomen:
Tussen het weiland en de weg Oranjekanaal Noordzijde heeft een watergang gelegen, deze is gedempt ten behoeve van de verbinding voor voetgangers tussen het parkeerterrein van Speelstad Oranje en Speelstad Oranje. In de gedempte watergang is een RWA-riool aangelegd om de bestaande RWA-uitlaat te verlengen. De oude uitstroomleiding ligt schuin door het weiland. Tijdens de reconstructie van 2011 is een nieuwe RWA-leiding aangelegd tussen de RWA-leiding aan de achterzijde naar de voorzijde van de woningen waardoor de oude uitstroomleiding zonder problemen kan komen te vervallen. Van de bestaande riolering zijn geen bob maten bekend. Ten behoeve van verdere uitwerking, adviseert DHV het inmeten van deze gegevens. Op onderstaande afbeelding is de situatie van 2012 weergegeven.
Het weiland ligt laag ten opzichte van het omliggende landschap. Het waterpeil in dit gebied bedraagt in de winter +12,75 m NAP en in de zomer +12,40 m NAP. Het maaiveld ligt rond de +13,00 m NAP. De drooglegging van het weiland is in de winter maximaal 0,25 m. Het waterpeil in het Oranjekanaal +13,27 m NAP wat hoger is dan het huidige maaiveld. Het achterliggende landschap richting het noordoosten bevat een zandkop in het landschap die tot +18,50 m oploopt. De afwatering van het gebied is richting het zuidwesten. Deze factoren zorgen ervoor het perceel waar de uitbreiding gepland staat een nat perceel is. Op onderstaande afbeeldingen staan de hoogten en de waterhuishouding opgenomen.
Hoogtekaart
Peilenkaart
Binnen de uitbreiding worden acht woningen gebouwd. Gezien de huidige bebouwing in Oranje worden deze woningen op dezelfde lijn doorgezet. Dit houdt in dat de woningen grotendeels op dezelfde rooilijn worden gebouwd en de ontsluiting via de voorzijde van de woningen plaatsvindt (hiervoor wordt de bebouwde komgrens verplaatst naar het westen). Het waterschap geeft aan dat het plan geen schadelijke gevolgen heeft voor de waterkwaliteit en ecologie.
RIOLERING
Gezien de verkeersontsluiting van de woningen aan de voorzijde is het een logische keuze om de afwatering van de woningen (regenwater en vuilwater) ook via de voorzijde van de woningen te ontsluiten.
Het regenwater kan worden afgevoerd naar de al aanwezige RWA-leiding. Er dient wel rekening te worden gehouden met het feit dat de rijbaan hoger ligt dan het toekomstige trottoir. Om te voorkomen dat het regenwater vanaf de weg via de berm en het trottoir de voortuinen in stroomt, kan op de perceelsgrens een verhoogde band worden aangebracht die het regenwater tegenhoudt. Er dienen dan uiteraard voldoende kolken te worden geplaatst.
De aansluiting van het DWA gebeurt bij voorkeur onder vrijverval. Voor de woningen aan het Oranjekanaal Noordzijde ligt een DWA-leiding, met een bob van +13.27 m NAP. Deze bob is te hoog om onder vrijverval aan te sluiten. De voorkeur is dan ook om de DWA-leiding aan de voorzijde van de woningen en vervolgens parallel aan de Zwarte Weg aan te leggen en aan te sluiten op het DWA-gemaal langs de Zwarte Weg. Op dit DWA-gemaal zijn nu twee woningen en een dorpshuis aangesloten, gezien de capaciteit van 9 m3/h kunnen de acht nieuwe woningen hier nog bij.
Als de putbodem van het gemaal te hoog ligt om onder vrijverval aan te sluiten, zijn er twee mogelijkheden:
- Er dient een extra DWA-gemaal te komen voor de acht woningen. De persleiding kan dan inprikken op de bestaande persleiding.
- Het bestaande gemaal aanpassen en lager herplaatsen.
AFWATERING NIEUWE SITUATIE
Gezien de maaiveldhoogte en het hoge waterpeil in het gebied is het verstandig om het terrein op te hogen ten behoeve van drooglegging. Door een gronddekking van rond de 1,00 m boven het maximale waterpeil aan te houden, is er voldoende drooglegging voor de nieuwe percelen. De hoogte van het nieuwe maaiveld komt dan op +13,75 m NAP en hiermee wordt het terrein circa 0,75 m opgehoogd. Ter controle van deze hoogte kan worden gekeken naar de hoogte van de percelen van de woningen aan de weg Oranjekanaal Noordzijde.
De ophoging bestaat bij voorkeur uit goed gegradeerd zand welke op de vaste zandlaag wordt aangebracht (teelgrond eerst verwijderen tot op de vaste), hierbij is de aanleg van drainage niet nodig. Indien het terrein wordt opgehoogd met vrijgekomen grond uit de gemeente en de teelgrond niet wordt verwijderd, dient de bestaande zode vooraf kapot te worden gefreesd. Hierbij is het echter wel raadzaam drainage aan te leggen. De drainage in de achtertuinen wordt aangesloten op de watergang aan de achterkant van de woningen. De drainage in de voortuinen kan worden aangesloten op het RWA-riool. Aandachtspunt hierbij is wel het risico dat de drainage kapot kan gaan door de aanleg van de woningen en de aanleg van de nutsvoorzieningen. Door een goede fasering is dit risico te verkleinen.
Om de natuurlijke afwatering te verbeteren, dient een watergang aan de achterzijde van de woningen te worden gegraven (bodempeil +12,20 m NAP) die via de westzijde wordt aangesloten op de bestaande watergang. Er dient rekening te worden gehouden met het onderhoud aan de watergang. Bijvoorbeeld een onderhoudspad van minimaal 5,0 m breed naast de watergang of (deel) onderhoudsplicht bij de eigenaren van de toekomstige woningen.
Tevens kan in de rioolsleuf van het DWA-riool ook drainage worden aangelegd welke ook wordt aangesloten op het RWA-riool. Een optie is de RWA-leiding achter de bestaande huizen direct aan te sluiten op de nieuwe watergang (systeem robuuster).
Het hiervoor genoemde is in lijn met het advies van het Waterschap Drents Overrijsselse Delta. Daarnaast geeft het waterschap het advies om de waterberging te ontwerpen op basis van bij voorkeur een vertraagde afvoer, een infiltratiesituatie. Het advies van het waterschap is toegevoegd aan de nota van vooroverleg en inspraak (Bijlage 7).
4.10 M.e.r.-beoordeling
Kader
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.
Onderzoek
Het plan maakt de realisatie van acht woningen mogelijk. In onderdeel D11.2 van het Besluit m.e.r. is voor stedelijke ontwikkelingsprojecten als grenswaarde een aantal van 2.000 woningen opgenomen. Het plan is daarmee dusdanig kleinschalig van aard en omvang dat het ruimschoots onder de drempelwaarden voor ontwikkelingen blijft, zoals die zijn opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Van een stedelijk ontwikkelingsproject is geen sprake. Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals verwoord in dit hoofdstuk, blijkt verder dat het planvoornemen geen significante effecten op de omgeving heeft. Gezien de afwezigheid van die effecten is een m.e.r.-beoordeling dan ook niet nodig.
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de regels van het voorliggende plan nader toegelicht. De regels zijn afgestemd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bevat een aantal regels die verplicht moeten worden overgenomen in de regels van een bestemmingplan. Dit betreft:
- de anti-dubbeltelregel;
- het overgangsrecht.
Het wijzigingsplan bevat, overeenkomstig artikel 3.1.3 van het Bro, een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. De inleidende regels (begrippen en wijze van meten) sluiten tevens aan bij de eisen van de SVBP2012. Daarnaast sluit het wijzigingsplan aan bij de overige eisen uit het Besluit ruimtelijke ordening en het IMRO2012. In dit wijzigingsplan worden tevens begrippen uit de Wabo gehanteerd.
5.2 Opbouw Van De Regels
In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
- Hoofdstuk 3 Algemene regels;
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Hierin wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe dient te worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast conform de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen enzovoorts. De aard van de toegelaten inrichting van de gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies. In het bestemmingsplan worden verscheidene bestemmingen onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn regelingen als de bestemmingsomschrijving, bebouwingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden gekoppeld. Per bestemming wordt de indeling volgens de SVBP2012 gehanteerd. Deze volgorde en de naamgeving zijn standaard en dienen in principe te worden gevolgd. Dit wijzigingsplan kent de bestemmingen:
Wonen
Het plangebied heeft de bestemming Wonen. In de huidige bestemming mogen vijf woningen worden gebouwd binnen het bouwvlak. In het geldend bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheid maakt het mogelijk acht woningen te bouwen binnen de bestemming. Voorliggend wijzigingsplan maakt gebruik van deze bevoegdheid. De regels voor de bestemming Wonen komen overeen met die van het moederplan. Er kunnen straks vier twee-onder-een-kapwoningen worden gebouwd in het plangebied.
Hoofdstuk 3 - Algemene regels
Hieronder zijn begrepen de anti-dubbeltelregel, de algemene gebruiksregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels.
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De kosten die gepaard gaan met het voornemen worden door de initiatiefnemer gedragen. De kosten die uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn aanvragen voor een tegemoetkoming in schade.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Vooroverleg
In het kader van het vooroverleg is het plan voorgelegd aan de betrokken instanties. Er is één inhoudelijke reactie ontvangen. De reactie is samengevat en van beantwoording voorzien in de nota van vooroverleg en inspraak. Naar aanleiding van de reactie is het wijzigingsplan aangevuld. De reacties komen hieronder aan de orde en zijn toegevoegd alsBijlage 7 aan dit plan.
Provincie Drenthe
De provincie heeft aangegeven zij geen op- of aanmerkingen hebben.
Waterschap Drents Overijsselse Delta
Het Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft aan akkoord te zijn met het plan, als het advies (met name de waterberging) wordt toegevoegd. Dit is terug te vinden in de waterparagraaf (4.9 Water) van dit bestemmingsplan.
Ontwerpwijzigingsplan
Het ontwerpwijzigingsplan heeft met ingang van 20 oktober 2023 tot en met 1 december 2023 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode had iedereen de gelegenheid om een zienswijze in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijven
Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 1 Archeologisch onderzoek
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Natuurtoets
Bijlage 4 Aerius-berekening
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Akoestisch onderzoek