KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Algemene Bepaling
Artikel 2 Begrippen (Artikel 1 Vigerende Bestemmingsplannen)
Hoofdstuk 2 Verordeningsregels
Artikel 3 Bouw- En Gebruiksregels
Artikel 4 Afwijken Van De Bouw- En Gebruiksregels
Artikel 5 Procedureregels
Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels
Artikel 6 Overgangsrecht
Artikel 7 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Doel
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 De Beschrijving Van Het Plangebied
2.1 Ontstaansgeschiedenis En Ruimtelijke Structuur
2.2 Verkeersstructuur
2.3 Groen- En Waterstructuur
2.4 Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden En Uitgangspunten
4.1 Archeologie
4.2 Bodem
4.3 Milieuzoneringen
4.4 Geluid
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Ecologie
4.8 Water
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Ruimtelijke En Functionele Hoofdopzet
Hoofdstuk 6 Planopzet
6.1 Inleiding
6.2 Feitelijke Planopzet
6.3 Juridische Planopzet
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Handhaving
7.3 Retrospectieve Toets
7.4 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Voorschriften Bestemmingsplan 'Vam-gavi'
Bijlage 2 Plankaart Bestemmingsplan 'Vam-gavi'
Bijlage 3 Voorschriften Bestemmingsplan 'Vam Tweesporenland'
Bijlage 4 Plankaart Bestemmingsplan 'Vam Tweesporenland'
Bijlage 5 Voorschriften Bestemmingsplan 'V.a.m.-terrein En Omgeving, Herziening Ex Artikel 30 Wro'
Bijlage 6 Plankaart (Incl. Detailkaarten) Bestemmingsplan 'V.a.m.-terrein En Omgeving, Herziening Ex Artikel 30 Wro'
Bijlage 7 Plankaart Bestemmingsplan 'V.a.m.-terrein En Omgeving, Herziening I.v.m. Geluidhinderzonering Industrielawaai'
Bijlage 8 Regels Bestemmingsplan 'Stortlocatie Attero Noord Bv'
Bijlage 9 Verbeelding Bestemmingsplan 'Stortlocatie Attero Noord Bv'
Bijlage 10 Verleende Afwijkingen, Vrijstellingen En/of Ontheffingen
Bijlage 1 Bodem
Bijlage 2 Geluid
Bijlage 3 Externe Veiligheid
Bijlage 4 Passende Beoordeling
Bijlage 5 Voortoets
Bijlage 6 Water
Bijlage 7 Watertoets

Bedrijventerrein ETP-META Wijster

Beheersverordening - Gemeente Midden-Drenthe

Vastgesteld op 27-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Algemene Bepaling

Op onderhavige beheersverordening 'Bedrijventerrein ETP-MERA Wijster ' zijn de relevante voorschriften (thans: regels) en de bijbehorende plankaarten (thans: verbeeldingen) van de volgende bestemmingsplannen van overeenkomstige toepassing met inachtneming van het bepaalde in deze beheersverordening:

Naam bestemmingsplan Vaststelling raad Goedkeuring GS
1 Bestemmingsplan VAM Tweesporenland 27-08-1998 23-02-1999
2 Bestemmingsplan Vam-terrein en omgeving, herziening i.v.m. geluidhinderzonering industrielawaai 27-08-1998 23-02-1999
3 Herziening ex art. 30 W.R.O. Bestemmingsplan V.A.M.-terrein en omgeving 27-06-1991 19-11-1991, ged.
4 Bestemmingsplan VAM-GAVI 29-11-1990 02-06-1991, ged. KB 03-02-1993
5 Bestemmingsplan Stortlocatie Attero noord bv 28-06-2012 n.v.t.

Artikel 2 Begrippen (Artikel 1 Vigerende Bestemmingsplannen)

Aan de artikelen worden de volgende leden toegevoegd:

2.1 Beheersverordening

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1731.BVetpWYS-VST1 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen;

2.2 Besluitvlak

een geometrisch bepaald vlak waarop deze verordening van toepassing is;

2.3 Besluitgebied

het gebied waarop deze verordening van toepassing is, vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1731.BVetpWYS-VST1 met bijbehorende bestanden.

Hoofdstuk 2 Verordeningsregels

Artikel 3 Bouw- En Gebruiksregels

In het besluitgebied gelden de volgende regels:

  1. a. ten aanzien van het gebruik, het bouwen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden gelden:
    1. 1. de regeling zoals opgenomen in bijlage 1 in samenhang met de plankaart zoals opgenomen in bijlage 2;
    2. 2. de regeling zoals opgenomen in bijlage 3 in samenhang met de plankaart zoals opgenomen in bijlage 4;
    3. 3. de regeling zoals opgenomen in bijlage 5 in samenhang met de plankaarten zoals opgenomen in bijlagen 6 en 7 met dien verstande dat dienstwoningen op grond van de bestemming 'Afvalverwerkingsbedrijf 2 (bedrijfsterrein met bebouwing)' niet zijn toegestaan;
    4. 4. de regeling zoals opgenomen in bijlage 8 in samenhang met de verbeelding zoals opgenomen in bijlage 9;
  2. b. in afwijking van het gestelde onder a gelden afwijkende bebouwings- en gebruiksregels op grond van verleende afwijkingen, ontheffingen en/of vrijstellingen op basis van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de Wet ruimtelijke ordening als opgenomen in bijlage 10.
  3. c. in afwijking van het gestelde onder a zijn de wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsverplichtingen uit de in de bijlagen opgenomen regelingen niet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4 Afwijken Van De Bouw- En Gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3, met dien verstande dat:

  1. a. dit enkel geldt voor bestaande vrijstellings-, ontheffings- en afwijkingsbepalingen uit de planregels en voorschriften als opgenomen in de bijlagen 1, 3, 5 en 8 bij de regels;
  2. b. de aan de bestaande vrijstellings-, ontheffings- en afwijkingsbepalingen verbonden voorwaarden van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 5 Procedureregels

Voor het afwijken middels het verlenen van een omgevingsvergunning in gevallen als bedoeld in artikel 4 gelden de procedureregels uit paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels

De volgende artikelen komen onder toevoeging van onderstaand artikel 6 te vervallen:

  • artikelen 14, 15 en 16 van het bestemmingsplan 'VAM-GAVI';
  • artikelen 29, 30 en 31 van het bestemmingsplan 'V.A.M.-terrein, herziening ex artikel 30 WRO';
  • artikelen 16, 17 en 18 van het bestemmingsplan 'VAM Tweesporenland';
  • artikel 8 van het bestemmingsplan 'Stortlocatie Attero Noord bv'.

Artikel 6 Overgangsrecht

6.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van de verordening, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Eenmalig kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10%;
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

6.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld als onder a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld als onder a, na de inwerkingtreding van de verordening voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 7 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van de beheersverordening 'Bedrijventerrein ETP-MERA Wijster', gemeente Midden-Drenthe.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De nieuwe Wet ruimtelijke ordening

De nieuwe wet ruimtelijke ordening is sinds 1 juli 2008 van kracht. Met de nieuwe wet is de gemeente nu verplicht om haar juridisch planologische basis actueel te houden. Dat wil zeggen dat er om de 10 jaar een nieuw bestemmingsplan of beheersverordening moet zijn vastgesteld dan wel een verlengingsbesluit van het bestemmingsplan moet zijn genomen. Wanneer deze termijn wordt overschreden en bestemmingsplannen en/of beheersverordeningen ouder zijn dan 10 jaar, kan de gemeente geen leges heffen in verband met aanvragen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Voor de bestemmingsplannen die op 1 juli 2008 ouder zijn dan 5 jaar geldt het zogenaamde overgangsrecht. Deze bestemmingsplannen dienen uiterlijk 1 juli 2013 geactualiseerd te zijn.

Voor het bedrijventerrein ETP-MERA te Wijster (hierna: plangebied) is ervoor gekozen om een beheersverordening op te stellen.

Beheersverordening

Een beheersverordening kan door de gemeenteraad worden vastgesteld indien op het moment van vaststelling redelijkerwijs mag worden aangenomen dat zich in het gebied waarvoor de verordening geldt, gedurende de geldingsduur van de vast te stellen beheersverordening geen ruimtelijke ontwikkeling voordoet. Dit laat onverlet dat zich gedurende de looptijd van de beheersverordening (na de vaststelling dus) omstandigheden kunnen voordoen die nopen tot een ruimtelijke ontwikkeling binnen het gebied. Het kan dan gaan om wijzigingen in de feitelijke situatie ter plaatse maar ook om zaken van juridische aard, waarbij laatstgenoemde ook bovengemeentelijk kunnen zijn. Voor dergelijke situaties voorziet de Wro, ter afwijking van de geldende beheersverordening, in het vaststellen van een bestemmingsplan. Voorts voorziet de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in de mogelijkheid tot het nemen van een afwijkingsbesluit.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied bestaat uit het bedrijventerrein ETP-MERA te Wijster. Dit bedrijventerrein betreft op grond van de Wet geluidhinder een geluidgezoneerd industrieterrein. Het terrein is gelegen ten zuiden van de kern Wijster, in een landelijk gebied met overwegend agrarische activiteiten. Navolgende afbeelding geeft de globale begrenzing van het plangebied indicatief weer. Voor de begrenzing van het plangebied is aansluiting gezocht bij de huidige begrenzing alsmede de begrenzing van het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Midden-Drenthe. Voor de exacte begrenzing van het gebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij voorliggende beheersverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.BVetpWYS-VST1_0001.jpg"

Afbeelding 1.1: Begrenzing plangebied (bron: Google)

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

De beheersverordening "Bedrijventerrein ETP-MERA Wijster" is een verordening opgesteld ter vervanging van de geldende bestemmingsplannen binnen het plangebied. Onderstaand overzicht geeft weer welke bestemmingsplannen (deels) komen te vervallen bij het van kracht worden van de voorliggende beheersverordening. Tevens zijn de data van vaststelling en goedkeuring vermeld.

Naam bestemmingsplan Vaststelling raad Goedkeuring GS
1 Bestemmingsplan VAM Tweesporenland 27-08-1998 23-02-1999
2 Bestemmingsplan Vam-terrein en omgeving, herziening i.v.m. geluidhinderzonering industrielawaai 27-08-1998 23-02-1999
3 Herziening ex art. 30 W.R.O. Bestemmingsplan V.A.M.-terrein en omgeving 27-06-1991 19-11-1991, ged.
4 Bestemmingsplan VAM-GAVI 29-11-1990 02-06-1991, ged. KB 03-02-1993
5 Bestemmingsplan Stortlocatie Attero Noord bv 28-06-2012 n.v.t.

Tabel 1.1: Overzicht vigerende bestemmingsplannen

Navolgende afbeelding geeft de globale begrenzing van de bestemmingsplangebieden weer. De nummers corresponderen met de nummers weergegeven in vorenstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.BVetpWYS-VST1_0002.jpg"

Afbeelding 1.2: Begrenzing vigerende bestemmingsplannen

1.4 Doel

Het doel van de beheersverordening is het vaststellen van een actueel juridisch-planologisch kader als basis voor het toetsen van aanvragen voor omgevingsvergunningen in het plangebied. Het voorgaande conform het wettelijke voorschrift om eens per tien jaar de juridisch planologische basis te actualiseren (artikel 3.1, vierde lid Wro en 3.38, tweede lid Wro). De beheersverordening is conform de vereisten van de Wro, Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wabo opgesteld.

1.5 Leeswijzer

De toelichting bestaat uit een aantal onderdelen. In hoofdstuk 2 wordt het plangebied beschreven en wordt tevens de begrenzing van het gebied aangegeven. In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan de binnen het plangebied vigerende regelingen. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende omgevingsthema's. Hoofdstuk 5 geeft een beschrijving van de situatie zoals deze bestond ten tijde van het opstellen van deze beheersverordening in ruimtelijk opzicht. In hoofdstuk 6 wordt zowel de juridische als de feitelijke planopzet beschreven en in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van de beheersverordening.

Hoofdstuk 2 De Beschrijving Van Het Plangebied

In dit hoofdstuk komt aan de orde wat de huidige situatie is met betrekking tot de ruimtelijke en functionele structuur en op welke wijze deze is ontstaan.

2.1 Ontstaansgeschiedenis En Ruimtelijke Structuur

Het grootste deel van het gebied rond het plangebied is in gebruik voor agrarische doeleinden. Rond de oude dorpen Drijber en Wijster is dit gebruik al eeuwenoud. Daar werd akkerbouw op de hogere gronden, de essen, bedreven, veeteelt op de lagere weidegronden terwijl de laagste gebieden langs de beken dienden als hooiland. Op een afstand van enkele kilometers van het plangebied bevinden zich vier gebieden die zijn aangemeld als Habitatrichtlijngebied in het kader van Natura 2000. Het betreft het Dwingelderveld (ook aangewezen als Vogelrichtlijngebied), het Mantingerzand en het Mantingerbos. Ten noordoosten van Westerbork ligt het gebied Elperstroom.

2.2 Verkeersstructuur

De belangrijkste ontsluitingader van het plangebied betreft de Vamweg in noordelijke richting en de Oosterseveldweg in westelijke richting. De Vamweg betreft een verbinding tussen de kern Wijster en het bedrijventerrein ETP-MERA en de Oosterseveldweg is een verbinding tussen het bedrijventerrein en de A28, de snelweg van Zwolle naar Groningen.

Navolgende afbeelding geeft de belangrijkste verkeersstructuur voor het bedrijventerrein weer in geel. In paars zijn de interne onsluitingswegen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.BVetpWYS-VST1_0003.jpg"

Afbeelding 2.2: Verkeersstructuur

2.3 Groen- En Waterstructuur

In deze paragraaf wordt ingegaan op de groen- en waterstructuur.

Het centrale deel van het plangebied wordt gebruikt als vuilstort met enkele aan afvalverwerking gerelateerde bedrijven. Aan de westzijde liggen enkele grote open graslandpercelen. In de zuidhoek ligt een grote waterpartij. De oostzijde is meer landschappelijk ingericht met kleine graslandpercelen, bosjes, singels en kleine poelen en moerasjes. Hier liggen ook nog enkele vennen.

In navolgende afbeelding is de groen- en waterstructuur van het plangebied globaal inzichtelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.BVetpWYS-VST1_0004.jpg"

Afbeelding 2.3: Groen- en waterstructuur

2.4 Functionele Structuur

2.4.1 Functies

In het plangebied komen een tweetal hoofdfuncties voor. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op deze te onderscheiden functionele functies, te weten bedrijven en agrarisch gebied.

  • Bedrijven

In het plangebied zijn in 2012 zeven bedrijven aanwezig. Een veel gebruikte methode om de invloed van bedrijven op de omgeving in beeld te brengen is de methode die door de VNG in de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" wordt beschreven.

Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van gevoelige functies krijgen en dat nieuwe gevoelige functies op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. De publicatie is niet direct bedoeld om bestaande situaties te beoordelen. Desalniettemin geven de richtafstanden ook in een bestaande situatie een indicatie van afstanden die ter voorkoming van hinder voor omwonenden uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening gewenst zijn, zo blijkt uit jurisprudentie (vgl. ABRvS 10 september 2008, nr. 200704707/1). Derhalve zijn de door de VNG gestelde richtafstanden als basis gebruikt voor de bestemmingssystematiek in onderhavige beheersverordening.

In de publicatie is voor verschillende bedrijfstakken de effectafstand op woningbouw voor de indicatoren "geur", "stof", "geluid" en "gevaar" in beeld gebracht. Op basis hiervan zijn bedrijfstakken ondergebracht in categorieën, waarbij aan iedere categorie een afstand is gekoppeld. In deze systematiek is categorie 1 het lichtst en categorie 6 het zwaarst. Doorgaans zijn op reguliere bedrijventerreinen bedrijven gevestigd tot en met categorie 4. In het plangebied zijn bedrijven toegestaan tot categorie 6.

Navolgende tabel geeft de in het plangebied gevestigde bedrijven weer.

Bedrijf Adres
Winkel Recycling Service (WRS) Nijverheidsweg
Tankstation ZDO Nijverheidsweg
Altinus Klaassen Trailer Services B.V. Nijverheidsweg
Brandweeroefencentrum Wijster Weegbrugweg
Kros Opleidingen B.V. Weegbrugweg
Noblesse Proteins Ambachtsweg
Attero B.V. Vamweg

Tabel 2.1: Overzicht aanwezige bedrijven

  • Agrarisch gebied

Binnen het plangebied zijn meerdere gronden in gebruik ten behoeve van agrarische bedrijven. Een deel van deze gronden is reeds bestemd voor bedrijvigheid.

2.4.2 Structuur

In deze paragraaf wordt ingegaan op de functionele structuur.

ETP-MERA betreft een bedrijventerrein uit de jaren 90 en is deels afgeschermd van de omgeving middels beplanting. Het feitelijke bedrijventerrein wordt omringd door agrarische gronden. Het overgrote deel van het plangebied is derhalve onbebouwd. Op het bedrijventerrein zijn bedrijven aanwezig welke gericht zijn op afvalverwerking en zijn ondermeer een tankstation en een brandweeroefenterrein aanwezig.

Het bebouwde deel van het plangebied kenmerkt zich door de relatief grootschalige uitstraling, passend bij een regionaal bedrijventerrein. De op grond van de vigerende bestemmingsplannen toegestane bebouwing heeft een variërende bouwhoogte van 3,5 tot 15 meter.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende nota's, zoals:

  • de Nota Ruimte;
  • de Structuurvisie Randstad 2040;
  • de Nota Mobiliteit;
  • de MobiliteitsAanpak;
  • de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:

  1. 1. de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  2. 2. de bereikbaarheid verbeteren;
  3. 3. zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.

Navolgende afbeelding geeft aan wat de ambities van het Rijk voor Nederland in 2040 zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.BVetpWYS-VST1_0005.jpg"
afbeelding "i_NL.IMRO.1731.BVetpWYS-VST1_0006.jpg"Afbeelding 3.1: Kaart ambitie Nederland 2040 (bron: SVIR)

Conclusie

Uit de afbeelding blijkt dat voor de gemeente Midden-Drenthe geldt dat wordt gestreefd naar een veilige en gezonde woon- en werkomgeving, voldoende zoetwater in droge perioden, behoud van biodiversiteit en energietransitie. Energie vormt een belangrijk speerpunt in het beleid waarbij ruimte wordt gevraagd voor duurzame energie opwekking en energie transitie. Met de aanleg van dit energie transitie park wordt er tegemoet gekomen aan deze rijksdoelstelling.

3.1.2 Nationaal Milieubeleidsplan

In het vierde nationale Milieubeleidsplan neemt de leefomgeving een prominente plaats in. Dit in verband met de verwachting dat de kwaliteit van de leefomgeving in de toekomst zal afnemen door een toename van geluidshinder en luchtverontreiniging. Naar verwachting zal in 2030 het aantal geluidgehinderden met 20% tot 50% toenemen en zullen ongeveer een half tot één miljoen mensen blootgesteld worden aan te hoge niveaus van luchtverontreiniging (volgens EU-norm).

Het streven is om de samenhang tussen milieu en ruimtelijk beleid te vergroten. Bij de bepaling van gebiedskwaliteit spelen bovendien naast milieu ook andere waarden. In sommige gevallen is het sociaal rechtvaardig om een hogere kwaliteit te realiseren op plekken waar sociale, economische en milieuproblemen elkaar onderling versterken. Belangrijke punten zijn verder: meer nadruk op vergunningverlening en handhaving, inspraak van burgers en heldere besluitvorming.

Conclusie

Als uitgangspunt in voorliggende beheersverordening geldt dat de samenhang tussen milieu en ruimtelijk beleid wordt vergroot door middel van onder meer zoneringen te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening.

3.1.3 Archeologie

In 1992 is op Malta een Europees verdrag gesloten over het cultureel erfgoed in de bodem, het Verdrag van Valetta genoemd. Het doel van het verdrag is bij ruimtelijke planning meer en beter rekening te houden met de archeologische waarden die zich in de bodem bevinden. Het verdrag van Malta is uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, Wamz. Op grond van deze wet hebben gemeenten een zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Er wordt verwacht dat zij een eigen archeologisch beleid ontwikkelen. Ze dienen aan te geven waar archeologische waarden liggen of verwacht worden en hiermee rekening te houden in hun bestemmingsplannen.

Conclusie

De onderhavige beheersverordening zoekt naar een balans tussen enerzijds de ontwikkelings- en gebruiksmogelijkheden voor de aanwezige bedrijven en anderzijds het waarborgen van het behoud van cultureel erfgoed. Aan de hand van het gemeentelijk beleid wordt de cultuurhistorische waarde binnen het plangebied beschermd.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Naar aanleiding van het van kracht worden van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) heeft de provincie Drenthe een omgevingsvisie opgesteld. De omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.

De Omgevingsvisie Drenthe vervangt het tweede Provinciaal omgevingsplan (POPII) en is een integratie van vier wettelijk voorgeschreven planvormen; de provinciale ruimtelijke structuurvisie, het provinciaal milieubeleidsplan, het regionaal waterplan en het provinciaal verkeers- en vervoersplan. In de omgevingsvisie staat de missie van de provincie centraal:

“Het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten.”

Om de ambities te verwezenlijken wordt onderscheid gemaakt in robuuste systemen (sociaal-economisch, landbouw, water en natuur) en multifunctionele gebieden. Onderhavige beheersverordening heeft betrekking op gebieden met functieaanduiding 'overige functies' en is voorzien van de specifieke aanduiding ETP (energie transitie park). Deze functie is opgenomen in de visiekaart. In navolgende afbeelding is hiervan een uitsnede opgenomen. Het ETP is in het grijs weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.BVetpWYS-VST1_0007.jpg"

Afbeelding 3.2: Uitsnede visiekaart (bron: Omgevingsvisie Drenthe)

Om werkgelegenheid te behouden en nieuwe te creëren wordt gestreefd naar de ontwikkeling van een dynamische, vitale en zichzelf vernieuwende regionale economie. Een belangrijke voorwaarde daarvoor is het kunnen bieden van voldoende, gevarieerde, aantrekkelijke en vitale vestigingsmogelijkheden op regionale bedrijventerreinen en andere stedelijke werklocaties. Het regionale economische vestigingsklimaat is van provinciaal belang.

Van provinciaal belang is ook een goed gespreid en gevarieerd aanbod van regionale werklocaties, aansluitend bij de vraag (zowel kwantitatief als kwalitatief) vanuit ondernemingen. Deze locaties moeten goed bereikbaar zijn. Verder wijst de provincie locaties aan voor milieuhinderlijke bedrijvigheid.

Bij nieuw vestiging en herstructurering wordt de SER ladder gehanteerd. Het model stelt voor dat er zoveel mogelijk wordt aangesloten bij bestaande bebouwingen bundeling van functies binnen en rondom stedelijke gebieden en of infrastructuur. De provincie streeft naar zoveel mogelijk concentratie van bedrijvigheid in de Drentse steden, als schakels binnen de stedelijke netwerken. Op deze wijze profiteren bedrijven van elkaars nabijheid en daarnaast leidt concentratie tot minder druk op het landelijk gebied. Voor nieuwe en bestaande regionale werklocaties streeft de provincie naar kwaliteit die past bij het gewenste ruimtelijk- economisch profiel van de werklocatie. Om te voorzien in de ruimtevraag, wordt ingezet op het herstructureren van bestaande terreinen en regionale afstemming van het aanbod aan nieuwe regionale werklocaties. Voor bedrijven die milieuhinder veroorzaken, voert de provincie een apart vestigingsbeleid.

De provincie verwacht van gemeenten dat bij het inrichten van bedrijventerreinen de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)-systematiek ‘Bedrijven en Milieuzonering’ wordt toegepast. De vestiging van milieuhinderlijke bedrijven vraagt om een zorgvuldige ruimtelijke inpassing. Nieuwe bedrijven die vallen in de milieucategorieën 4, 5 en 6 van de VNG-systematiek vestigen zich op daartoe geschikte regionale werklocaties. Op dit moment is er voor dergelijke bedrijven fysieke en milieuhygienische ruimte op het Bargermeer in Emmen, het ETP/MERA terrein in Wijster, Oevers D in Meppel en Europark en Leeuwerikerveld II in Coevorden. Voor deze laatste twee terreinen geldt alleen categorie 4.

Grootschalige energiesystemen moeten geconcentreerd worden op daarvoor aangewezen locaties. Deze locaties zijn de bedrijventerreinen Bargermeer in Emmen, Europark in Coevorden en nabij Essent Milieu in Wijster. Op deze terreinen liggen kansen om energieproducenten en -consumenten aan elkaar te koppelen (energiecascadering). De genoemde terreinen zijn daarom als energietransitieparken (ETP) aangewezen. De provincie gaat zich inspannen, samen met de grondeigenaren Attero Noord en de gemeente Midden- Drenthe, om het ETP/MERA terrein (onderhavig plangebied) snel te ontwikkelen als energietransitiepark (ETP). De aanwijzing van het ETP is weergegeven in onderstaande afbeelding. Hierop is in oranje de globale locatie van het ETP/MERA terrein aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.BVetpWYS-VST1_0008.jpg"

Afbeelding 3.3: Uitsnede uit energieinfrastructuur kaart (bron Omgevingsvisie Drenthe)

De voorgenomen actualisatie van het bedrijventerrein ETP/MERA terrein wordt volgens de SER ladder uitgevoerd waarbij inbreiding boven uitbreiding wordt gesteld en waar een sterke bundeling van bedrijven de doelstelling is. Hiermee voldoet het plan aan de provinciale eisen voor wat betreft efficiënt ruimte gebruik.

In de visie van de provincie spelen de kernkwaliteiten die de provincie nastreeft het leidende kader. De kernkwaliteiten verwoorden de ambitie en de ruimtelijke identiteit van de provincie. De kernkwaliteiten van de provincie zijn vervat in de volgende begrippen:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
  • naoberschap;
  • menselijke maat;
  • veiligheid;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal).

In het benoemen van de kernkwaliteiten ontbreekt het aspect bedrijvigheid. De dynamiek die bedrijven veroorzaken is echter van groot maatschappelijk belang voor de provincie op het gebied van werkgelegenheid, vitaliteit van platteland en steden. Bedrijvigheid past niet goed in de systematiek van de omgevingsvisie over de kernkwaliteiten; daarom wordt voor bedrijven de term 'kernwaarde' gehanteerd. In het afwegingskader over besluiten en keuzen of bij verdere uitwerkingsplannen is er echter geen verschil: de kernwaarde telt dan even zwaar als een kernkwaliteit. Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van kernkwaliteiten kaart van het plangebied ETP/MERA terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.BVetpWYS-VST1_0009.jpg"

Afbeelding 3.4: Uitsnede Kernkwaliteitenkaart (bron: Omgevingsvisie Drenthe)

Vorenstaande afbeelding geeft globaal de contour van het plangebied weer. Binnen deze contour zijn de volgende kernwaarden te onderscheiden:

westelijk deel leverkleurig archeologie
noord/oostelijk deel bruin aardkundige waarde
zuidelijk groen natuur

Het is niet toegestaan dat een ruimtelijke ontwikkeling de aangegeven waarde significant aantast. In de milieuparagraaf worden de benodigde onderzoeken uitgevoerd om het effect van de ontwikkeling op de kernkwaliteiten in kaart te brengen. Hiermee wordt voldoende rekening gehouden met het in stand houden van de kernkwaliteiten van de provincie.

3.2.2 Provinciale omgevingsverordening Drenthe

De provinciale omgevingsverordening geeft uitwerking aan de Provinciale omgevingsvisie. In de verordening wordt per onderdeel uit de visie concreet uiteengezet hoe de doelen uit de visie behaald kunnen worden en waarmee bij toekomstige ontwikkelingen rekening dient te worden gehouden om de doelen te behalen.

Bedrijventerreinen

In artikel 3.26 'bedrijvigheid' worden eisen gesteld aan de nieuwvestiging van bedrijventerreinen. Maatgevend is de vesting van regionale bedrijvigheid. De ontwikkeling van een nieuwe of de uitbreiding van bestaande regionale bedrijventerreinen is alleen toegestaan als hieraan een regionale werklocatievisie aan ten grondslag ligt.

Ruimtelijke plannen voor lokale bedrijventerreinen voorzien niet in de vesting van nieuwe bedrijven (tevens reeds geprojecteerde bedrijven) met milieucategorieën 4, 5 en 6. Deze bedrijven dienen zich te vestigen op de regionale werklocatie. Onderhavig plangebied is aangewezen als regionaal bedrijventerrein. Hierbinnen zullen dus tevens bedrijven met een hoge milieucategorie worden toegestaan.

Nieuwe ruimtelijke plannen voorzien niet in de vestiging van nieuwe detailhandel als deze ten kosten gaan van de bestaande detailhandelsstructuur in winkelcentra en binnensteden.

Ondergrond

De omgevingsverordening schrijft voor dat er bij het opstellen van ruimtelijke plannen wordt beschreven hoe er wordt omgegaan met de provinciale doelstelling voor warmte koude opslag. Hiervoor heeft de provincie de structuurvisie ondergrond opgesteld.

Aardkundige waarde en archeologie

In een ruimtelijk plan wordt, mits aanwezig, aangegeven hoe er wordt omgegaan met de kernwaarden aardkundige waarde en archeologie.

Beide waarden zijn vertegenwoordigd in onderhavig plangebied. Onderstaande afbeeldingen geven aan waar de waarden zijn gelegen. De volgende waarden zijn aanwezig:

Aardkundige waarde:

  • mintgroen: generiek respecteren
  • geel: Middel respecteren

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.BVetpWYS-VST1_0010.jpg"

Afbeelding 3.5: aardkundige waarden(bron: uitsnede uit de kernkwaliteiten kaart, omgevingsvisie Drenthe)

Archeologie

  • Groen geruit: Celtic field

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.BVetpWYS-VST1_0011.jpg"

Afbeelding 3.6: archeologische waarden (bron: uitsnede uit de kernkwaliteiten kaart, omgevingsvisie Drenthe)

In de milieuparagraaf wordt uiteengezet hoe er wordt omgegaan met deze kernwaarden.

Natuur

Het plangebied bevat de kernkwaliteit natuur. In onderstaand figuur is aangegeven waar deze waarden zich bevinden. Er worden twee verschillende waarden onderscheiden. Ten eerste begrenst cultuurgrond ten tweede de ecologische hoofdstructuur. Deze laatste ligt niet werkelijk in het plangebied maar grenst eraan. In de milieuparagraaf wordt nader ingegaan op het aspect natuur en welk effect onderhavig plan heeft op deze kernwaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.BVetpWYS-VST1_0012.jpg"

Afbeelding 3.7: Uitsnede natuurkaart (Bron: Omgevingsvisie Drenthe)

Conclusie

Binnen de plangrenzen van onderhavig plan doen zich verschillende kernwaarden voor. Deze kernwaarden dienen op grond van de omgevingsverordening gerespecteerd te worden. Welk effect onderhavig plan heeft op de kernwaarden is nader uitgewerkt in de milieuparagraaf. Hiermee wordt voldaan aan de eisen uit de omgevingsverordening.

3.2.3 Structuurvisie Ondergrond

De Drentse ondergrond kent vele gebruiksmogelijkheden, zoals de winning van grondwater. Daarnaast kan de ondergrond ook gebruikt worden voor de winning van energie in de vorm van warmte koude opslag systemen, gas- en oliewinning. Opslaan van afvalstoffen en radioactief afval is niet toegestaan.

Om de verschillende belangen tegen elkaar te kunnen afwegen is het van belang om kaders te stellen. De structuurvisie ondergrond is het kader scheppend plan. De doelstelling van de structuurvisie is het duurzaam gebruik van de ondergrond zodanig te structureren dat er een optimale afstemming ontstaat tussen enerzijds de omgevingskwaliteit en anderzijds de kansen die de ondergrond biedt als bijdrage aan klimaatdoelstellingen en duurzaamheid.

De ondergrond worden de volgende lagen onderscheiden:

  • Occupatie laag 0-50 meter
  • Contact laag 50/500 meter
  • Waterlaag 500/5000 meter
  • Diepe ondergrond > -5000 meter

Per grondlaag worden verschillende gebruiksmogelijkheden onderkend.

Contact laag/water laag

Grondwaterwinning en bescherming is reeds is de omgevingsvisie vastgelegd waardoor in deze paragraaf hier niet meer op in wordt gegaan. In dit thema daarom alleen het beleid ten aanzien van WKO uitgewerkt.

Voor optimaal gebruik van de ondergrond en het realiseren van groei van WKO is het 3D-zone model opgesteld. Het 3D-zone model bestaat uit tweetal ondergrondse zones. Zone I van maaiveld tot 25 meter diep en is met name bedoeld voor de kleinere WKO systemen. Zone II van 25-300 meter diep en is met name bedoeld voor de grote WKO systemen (zie navolgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.BVetpWYS-VST1_0013.jpg"

Afbeelding 3.8: Onderverdeling van de ondergrond in zones (bron: Structuurvisie ondergrond)

In de vrije gebieden (groen) is WKO toegestaan. In de restrictiegebieden (oranje) is WKO toegestaan onder aanvullende voorwaarden of onderzoeken. De verbodsgebieden (rood) zijn uitgesloten van toepassing van WKO-systemen. Dit zijn de gebieden waar een andere belangrijke gebruiksfunctie (b.v. een drinkwaterwingebied) voorrang heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.BVetpWYS-VST1_0014.jpg"

Afbeelding 3.9: Restricties per zones (bron: Structuurvisie ondergrond)

Naast de zone indeling kan de gemeente en/of provincie een masterplan opstellen. Dit is in het bijzonder bedoeld ter bevordering van het doelmatige gebruik van bodemenergie. Kaders voor de aanleg van een WKO systeem staan tevens beschreven in de POV.

Diepe ondergrond

In de diepe ondergrond zijn meerdere gebruiksfuncties mogelijk. Aspecten zoals de winning van zout, olie, gas of de opslag van afvalproducten is niet toegestaan of niet van toepassing op onderhavig plangebied. De functie die wel toepasbaar is, is het winnen van geothermische energie. De provincie stimuleert het gebruik van geothermie onder enkele voorwaarden. Voor onderhavig plan zijn de belangrijkste voorwaarden:

  • In die gevallen waarin winning van geothermische energie en WKO gelijkwaardige energiealternatieven zijn, geniet winning van geothermische energie de voorkeur boven grootschalige WKO om de verstoring van bodem en grondwater zoveel mogelijk te beperken.
  • De winning van geothermische energie dient op zodanige afstand van grondwater- beschermingsgebieden en strategische grondwaterwinningen te geschieden, dat in geval van lekkage schade aan de zoetwatervoorraad zoveel mogelijk beperkt wordt.
  • Bij het bepalen van de locatie van nieuwe, grootschalige ontwikkelingen dient de geschiktheid van de ondergrond voor de winning van geothermische energie in die ontwikkeling te worden meegewogen.

Biogas opslag

Gezien de aard van het ETP/MERA terrein biedt dit terrein de mogelijkheid tot het opslaan van biogas.

Conclusie

Gezien de aard van onderhavige ontwikkeling en de randvoorwaarden als gesteld in de structuurvisie blijkt onderhavig plangebied geschikt voor het gebruik van bodemenergie.

3.2.4 Structuurvisie Externe veiligheid

Naar aanleiding van enkele rampen en incidenten met gevaarlijke stoffen in Nederland, waarvan de vuurwerkramp in Enschede een van de voorbeelden is, is door het Rijk gewerkt aan het verscherpen en opstellen van de wet- en regelgeving omtrent vervoer en verwerken van gevaarlijke stoffen. De wetgeving laat provincie en gemeente vrij om binnen de kaders van de wetgeving eigen beleid te formuleren ten aanzien van de bescherming van groepen mensen (groepsrisico) en in mindere mate van individuen (plaatsgebonden risico). Hoe de provincie hiermee wenst om te gaan is vastgelegd in de structuurvisie (19 juni 2007).

De provincie heeft de volgende ambities uiteengezet:

  • het oplossen van niet-aanvaardbare risicovolle situaties;
  • het voorkomen van het ontstaan van nieuwe risicovolle situaties;
  • het vroegtijdig, gebiedsgericht en geïntegreerd betrekken van milieu- en veiligheidsaspecten in de ruimtelijke planvorming;
  • het actueel houden van het Drentse Wet Milieubeheer-vergunningenbestand;
  • het op peil brengen van de kennis en informatie bij de betrokken overheden en het bevorderen van een nog betere samenwerking tussen de betrokken overheden bij de uitvoering en naleving van de relevante regelgeving.

Plaatsgebonden risico (PR)

Ambitie ten aanzien van veilig wonen:

  • Aanvullend op het wettelijk kader dat er geen kwetsbare objecten binnen de 10-6 contour mogen liggen, stelt de provincie dat dit tevens geldt voor beperkt kwetsbare objecten.
  • Er wordt naar gestreefd om in beoogde saneringsopgaven de situatie niet te laten verslechteren.

Ambitieniveau ten aanzien van industriële ontwikkelingen:

  • Beperkt kwetsbare objecten, waarvoor richtwaarden gelden in plaats van grenswaarden, mogen in nieuwe situaties niet binnen de PR=10-6-contour van een bedrijf of transport ader liggen.
  • Voor bestaande situaties geldt het stand-still principe.

Groepsrisico (GR)

Het wettelijk kader schrijft voor dat bij significante wijzigingen in de direct omgeving van een Bevi bedrijf, niet alleen het GR dient te worden berekend maar is het van belang de gehele situatie te beschouwen middels een verantwoording. De provincie vult dit aan door de brandweer de gelegenheid te geven te adviseren op de gebieden zelfredzaamheid, mogelijkheden voor hulpverlening en beheersbaarheid van calamiteiten. Bij het toenemen van het GR of overschrijden van de oriëntatiewaarde zal de provincie haar gemaakte keuzes verantwoorden en vastleggen in een document.

Ambitie voor veilig wonen:

  • Overschrijden van de oriëntatiewaarde wordt niet geaccepteerd.
  • Toename van het GR wordt in beginsel niet geaccepteerd.

Ambities ten aanzien van industriële ontwikkeling:

  • De oriënterende waarde van het GR is slechts richtinggevend. Het bevoegde gezag kan hier gemotiveerd van afwijken. Indien noodzakelijk voor het in stand houden van de industriële activiteiten zal het bevoegde gezag een overschrijding van de oriënterende waarde van het GR toestaan, mits daarvoor gewichtige redenen zijn.
  • Een toename van het groepsrisico kan – mits gemotiveerd – worden geaccepteerd.

Om deze ambities te kunnen behalen zal bij het opstellen van ruimtelijke plannen en het verlenen van vergunningen steeds worden beoordeeld of omliggend gebied beïnvloed wordt door, of dat de te vergunnen activiteit invloed heeft op de veiligheidssituatie van dat gebied.

Conclusie

In de milieuparagraaf wordt nader ingegaan op het aspect externe veiligheid en wordt getoetst of het plan voldoet aan de provinciale doelstellingen.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Landschapsbeleidsplan 2012

Het landschapsbeleidsplan geeft de gemeentelijke visie op het landschap en het buitengebied van de gemeente Midden-Drenthe.

De afvalverwerking bij Wijster, met zijn stortplaats/GAVI et cetera, manifesteert zich nadrukkelijk in het landschap. Onderliggende structuren zoals een celtic field zijn nauwelijks meer zichtbaar. Vanwege de karakteristieke openheid van het omliggende gebied is het complex vanuit de wijde omgeving zichtbaar. Rondom de vuilstort zijn verschillende bossen en singels aangeplant.

In het kader van een verdere ontwikkeling van het terrein is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Het plan richt zich op verbetering van de ruimtelijke structuur van het landschap waarvan het VAM MERA -terrein deel uit maakt. Het Landschapsbeleidsplan volgt de voorgestelde maatregelen uit het inmiddels afgeronde landschappelijk inpassingsplan en doet geen nadere uitspraken over het VAM MERA-terrein. In het verleden zijn hier grote bospercelen aangeplant. In hoofdzaak gaat het nu om het plaatselijk aanbrengen van singels (voor de beperking van de zichtbaarheid vanaf de weg) en het stimuleren van het aanbrengen van erfbeplantingen (voor het beperken van de zichtbaarheid vanuit de bebouwing). Het accent ligt op maatregelen in het stroomdal van het Oude Diep en de esgronden ten zuiden van Wijster en Drijber, waar de zichtbaarheid door het open karakter van het landschap het grootst is

Conclusie

Het landschapsbeleidsplan haakt aan bij de kaders die zijn gesteld in het landschappelijk inrichtingsplan. Dat plan is een voorwaarde geweest voor de vestiging en verdere ontwikkeling van de het Vam-MERA terrein (nu genaamd ETP-MERA terrein) tot wat het nu is. Het inrichtingsplan is in grote lijnen uitgevoerd. Er worden in het landschapsbeleidsplan geen aanvullende eisen gesteld aan de inrichting in en rondom het plangebied.

3.3.2 GVVP 2012-2020 gemeente Midden-Drenthe

Het gemeentelijk verkeers- en vervoerplan (GVVP) geeft de integrale verkeer en vervoersvisie van de gemeente weer. Het plan is gebaseerd op landelijk en provinciaal beleid. Daarnaast zijn de wensen en ideeën uit de gemeente geïnventariseerd middels een enquête. Het GVVP is er op gericht om de bereikbaarheid verkeersveiligheid en leefbaarheid in Midden-Drenthe te vergroten.

De wegen binnen de gemeente zijn gecategoriseerd. In onderstaande afbeelding is te zien dat de Vamweg-Oosterseveldweg is opgenomen als gebiedsontsluitingsweg. Binnen het plangebied zijn de wegen ingedeeld als erftoegangsweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.BVetpWYS-VST1_0015.png"

Afbeelding 3.10: Wegencategorieën (bron: Gvvp 2012-2020)

Gebiedsontsluitingswegen: zijn wegen die dienen voor een snelle afwikkeling van verkeer. Dit houdt in dat de maximaal toelaatbare snelheid op wegvlakken 80 km/u (buiten de kom). Deze hoge snelheid noodzaakt een vrijliggend fietspad en op drukke kruispunten worden rotondes toegepast.

Erftoegangsweg type B: bij deze wegen staat de verblijfsfunctie voorop. Er heerst een maximale snelheid van 60 km/uur buiten de bebouwde. Bij verblijfsgebieden is het begrip ruimtelijke kwaliteit van belang. Dit zijn immers vaak woongebieden, waar mensen zich op of langs de straat begeven. De verkeersremmende maatregelen moeten de ruimtelijke kwaliteit niet aantasten.

Conclusie

De aard van het plangebied vereist een goede ontsluiting. Er zal frequent transport plaatsvinden van en naar het bedrijventerrein. Deze transportroute wordt gegarandeerd door het aanwijzen van de Vam-Oosterseveldweg als gebiedsontsluitingsweg. De wegen binnen het plangebied zijn aangewezen als erftoegangsweg wat een rustige ontsluiting van de individuele percelen beoogd wat de rust en veiligheid binnen het plangebied ten goede zal komen.

3.3.3 Archeologische verwachtings- en beleidskaart gemeente Midden-Drenthe

Ten aanzien van het aspect archeologie moedigt het rijksbeleid de gemeenten aan om specifiek archeologisch beleid op te stellen. In dit kader heeft de gemeente Midden-Drenthe door Oranjewoud een archeologische verwachtings- en beleidskaart laten opstellen.

De gemeente heeft de wettelijke verplichting om de archeologische waarde van de ondergrond te waarborgen. Om te weten welke gebieden een mogelijke archeologische waarde bevatten en welke niet dient de verwachting inzichtelijk te zijn. Met dit inzicht kan gestuurd worden op het behouden van de archeologische waarde. Tevens kunnen bij onvermijdelijke bodemingrepen voorschriften worden verbonden aan de daarmee gepaard gaande verstoring.

De archeologische verwachtingswaardekaart geeft voor het gehele grondgebied van de gemeente een archeologische verwachting af. De gespecificeerde waarde is aangegeven op de kaart. In het daartoe behorende beleidsdocument zijn de waarden nader uitgewerkt. Tevens is voor elke waarde opgenomen hoe ermee dient te worden omgegaan in geval van een mogelijke bodemingreep.

Met de archeologische waardekaart heeft de gemeente een instrument in handen om sturend te kunnen optreden bij bodemingrepen en zo betere zorg dragen over de instandhouding van de archeologische waarden binnen de gemeente.

Conclusie

Hoe wordt omgegaan met het aspect archeologie is in de milieuparagraaf nader toegelicht.

3.3.4 Bodem

Bodemfunctieklassenkaart

Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit volledig van kracht geworden. In dit besluit zijn regels opgenomen voor het toepassen van grond en bagger. Om de nieuwe regelgeving te implementeren is dit binnen de provincie Drenthe gezamenlijk opgepakt. Om hergebruik van grond en bagger mogelijk te maken is inzicht in de kwaliteit en functie van de bodem wenselijk. Dit is mogelijk door het opstellen van een Bodemkwaliteitskaart en Bodemfunctieklassenkaart. In eerste instantie is gekozen voor het vaststellen van een Bodemfunctieklassenkaart. De bodemfunctieklassenkaart geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied.

Generiek bodembeleid

De Drentse gemeenten hebben eerst gekozen voor het verkennen van het generieke kader van het nieuwe bodembeleid. Uitgangspunt hierbij is het onderscheid in twee bodemfunctieklassen: “Wonen” en “Industrie”. Voor bijvoorbeeld de functie landbouw en natuur is een verzamelnaam gekozen “Overig”. Binnen het grondgebied van de gemeente is dit samengevoegd tot de functies “Wonen”, “Industrie” en “Overig”. Binnen de provincie Drenthe heeft afstemming plaats gevonden over de indeling van deze functies. Dit heeft geleidt tot een eenduidige benaming van een aantal voorkomende(toekomstige) bestemmingen. Afspraken zijn gemaakt over o.a. toekomstige woonwijken, defensieterreinen, sportparken en grote bungalowparken. Gebieden met een afwijkende bodemkwaliteit zijn als aandachtsgebied aangeduid. Voor wegen is een specifiek beleid van toepassing, waarop de bodemkwaliteitskaart van toepassing is. Voor hergebruik van grond gelden dan ook de daarop betrekking hebbende regels.

Plangebied

Bij de opstelling van een bodemfunctieklassenkaart wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van bestaande contouren en beschikbare data. Dit betekent in de praktijk dat zoveel mogelijk aansluiting is gezocht met de buitengrenzen van de bestemmingsplankaarten of natuurlijke of bestaande grenzen als bebouwd/onbebouwd gebied, wegen en kanalen. Er is gekozen voor een praktisch werkbare bodemfunctieklassenkaart. Dit betekent dat er niet een te gedetailleerde indeling is gemaakt om verschillende grondverzetregels te vermijden bij te kleine deelgebieden. Voor het ETP/MERA terrein is dan ook voor namelijk de functie “Industrie” van toepassing.

Nut bodemfunctieklassenkaart

De bodemfunctieklassenkaart geeft aan welke mogelijkheden voor hergebruik van grond er zijn voor het grondgebied. Hierbij zijn van belang dat de toepassing niet tot verslechtering van de bodem mag leiden (“stand-still”). En toepassing mag niet leiden tot ongewenste risico's voor de functie van een gebied. De kwaliteit van de toe te passen grond zal moeten worden bepaald door een partijkeuring of op basis van een bodemkwaliteitskaart. Deze wordt vervolgens op basis van de kwaliteit ingedeeld in de klasse Overig (AW2000), Wonen of Industrie. De toepassing van de grond kan alleen plaats vinden op basis van de strengste eis: bodemkwaliteitsklasse of bodemfunctieklasse. Onderhavig plangebied is aangewezen als klasse 'industrie'. Dit betekent dat de aanwezig grond na afgraven alleen mag worden toegepast in gebieden die ook zijn aangeduid met de klasse 'industrie'.

Conclusie

Onderhavig plan voorziet vooralsnog niet in het verplaatsen van grond uit het plangebied. Daarmee voldoet het aan de doelstellingen van de Bodemklassenkaart.

3.3.5 Externe veiligheidsplan 2009-2012

Het rijks en provinciaal beleid biedt individuele gemeenten de mogelijkheid om aanvullend op de wettelijk vastgestelde beleidskaders, beleid te schrijven dat specifiek voor deze gemeente van toepassing is. Hiervoor geldt dat gemeenten uitsluitend strenger beleid kunnen voorschrijven dan in de wet is vastgelegd.

In dit kader kan de gemeente aanvullende eisen stellen aan:

  • Het aantal personen binnen een groepsrisico contour dat als verantwoord wordt geacht.
  • Het aanwijzen van (beperkt) kwetsbare objecten en of terreinen.

Er is gekozen om een gebiedsgericht beleid op te stellen. In het beleid is voor elk afzonderlijk bedrijventerrein een bestuurlijke visie uiteengezet. Voor onderhavig plangebied is het beleid gericht op het faciliteren van een internationaal bedrijventerrein waarbij alleen afval gelieerde bedrijvigheid worden toegestaan.

De vestiging van nieuwe risicovolle (BEVI) bedrijven wordt niet toegestaan op de huidige bedrijventerreinen omdat deze bedoeld zijn voor schone, zakelijke en lokale bedrijvigheid. Daarnaast grenzen de bedrijventerreinen veelal aan woonwijken. Nieuwe risicovolle bedrijven worden bij voorkeur toegestaan op het ETP/MERA terrein, mits de wettelijke risicocontouren binnen de inrichtingsgrenzen van het bedrijfsterrein liggen.

Nu zijn alleen afval gelieerde bedrijven toegestaan. Voor het ETP/MERA terrein ligt clustering van risicobedrijven voor de hand. Daartoe wordt een zonering van het terrein voorgesteld. Via de
milieuvergunning worden de plaatsgebonden risicocontouren zoveel mogelijk beperkt en
vastgelegd op het eigen terrein van de inrichting. Buiten de zonering kunnen zich kwetsbare objecten zoals grotere kantoren vestigen, daarbinnen niet. Daarnaast mogen zich geen kwetsbare objecten of bestemmingen binnen de 10-6 contour van risicovolle bedrijven bevinden. Domino- en cumulatie-effecten dienen zoveel mogelijk te worden beperkt. De provincie Drenthe is bevoegd gezag voor de grotere bedrijven en de gemeente voor de wat kleinere bedrijven. Mochten er initiatieven spelen binnen de gemeente Midden-Drenthe voor provinciale bedrijven
dan dient de provincie de gemeente te consulteren met betrekking tot EV-aspecten. Indien de
provincie een andere EV-beleid hanteert dan de gemeente, dan is afstemming hierover noodzakelijk.

Naast bedrijven zijn ook transportwegen mogelijk van invloed op de veiligheid. Navolgende tabel geeft weer welke verantwoording benodigd is per transportroute:

Soort Route Opmerking
Spoor Hoogeveen-Assen Verantwoording 200 meter, PAG 30 meter Overschrijding oriëntatiewaarde onacceptabel. Het toestaan van nieuwe niet zelfredzame groepen binnen 200 meter is uitgesloten.
Buisleidingen Verantwoording bij nieuwe ontwikkelingen. Overschrijding oriëntatiewaarde onacceptabel. Toename van de normwaarde is mogelijk bij optimalisatie ontwikkeling.
Hoogspanningsleidingen Zakelijk recht 25 meter aan weerszijde. -


Conclusie

In de paragraaf externe veiligheid is onderhavig plan worden getoetst aan het beleid. Hiermee voldoet het plan aan het externeveiligheidsbeleid van de gemeente.

3.3.6 Groenbeleidsplan (2006-2015)

Midden-Drenthe beschikt over een groot areaal aan groene ruimte, circa 56 m2 per inwoner. Om een hoogwaardig groenvoorziening te behouden en een lange termijnvisie na te streven is een groenbeleidsplan opgesteld. Het doel van het beleidsplan is het voeren van een consistent beleid ten aanzien van de groenvoorziening in de bebouwde gebieden. Onderdeel hiervan is, waar mogelijk, de kwaliteit van het groen te verbeteren.

Het beleid wordt onderverdeeld in verschillende gebiedssoorten. Onderhavig plangebied behoord tot bedrijventerreinen. Groenvoorziening binnen deze gebieden wordt als volgt omschreven: "Groenvoorzieningen die passen bij de schaal en de functie van de plek. Het moet voldoende representatief zijn voor de betreffende bedrijven. Daarnaast zijn dit vaak plekken waar ook de natuur een kans kan krijgen. Buffers langs bedrijventerreinen."

Voor nieuwe ontwikkelingen wordt aanbevolen om zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij oude landschapsstructuren. Tevens dient er zuinig omgegaan te worden met de bestaande groenstructuren als lanen en houtwallen. Het groenbeleid voor het ETP/MERA terrein is niet nader uitgewerkt. Het groenbeleidsplan beperkt zicht tot een nadere uitwerking van de dorpskernen binnen de gemeente. Nadere eisen ten aanzien van groen zijn daarom niet van toepassing.

Conclusie

Het ETP/MERA terrein is op de plaatsen waar zich reeds veel grootschalige bedrijvigheid heeft gevestigd voorzien van afschermend groen. Hiermee voldoet de invulling van het terrein aan de doelstelling om tussen bedrijventerreinen en omliggende woningen groene buffers aan te leggen.

3.3.7 Kansenkaart Bodemenergie Midden Drenthe

De provincie Drenthe heeft afgelopen jaar WKO (warmte koude opslag) onder de aandacht gebracht bij gemeenten, particulieren en ondernemers. WKO wordt vaak nog te laat in bouwprojecten ingebracht, waardoor kansen op energiebesparing worden gemist. Eén van de vormen om WKO in een vroegtijdig stadium in het bouwproces mee te nemen, is door de ontwikkeling van een WKO kansenkaart. Aan de hand van deze kaart is op éénvoudige en overzichtelijke wijze in beeld gebracht op welke plekken in de gemeente WKO de meeste potentie heeft. Om maximaal gebruik te kunnen (gaan) maken van de mogelijkheden die WKO biedt, heeft de gemeente een kansenkaart bodemenergie laten opstellen (februari 2012). Op deze kaart is inzichtelijk gemaakt waar kansen liggen ten aanzien van het gebruik van bodemenergie. Tevens zijn locaties aangewezen die minder geschikt zijn of waar het toepassen van WKO niet is toegestaan.

Conclusie

De grove schaal van de kaart maakt het niet mogelijk om een precieze verwachting af te geven. Echter over het algemeen is het plangebied aan te merken als zeer geschikt voor gebruik van bodemenergie. Hierop is een uitzondering. Het noord oostelijk deel is een grondwaterverontreiniging aanwezig. Hier is bodemenergie onder voorwaarden toegestaan.

3.3.8 Milieubeleidsplan Midden-Drenthe 2011-2014

In het milieubeleidsplan wordt de gemeentelijke visie op het milieu- en duurzaamheidsbeleid voor de periode 2011-2014 uiteengezet. Daarnaast zijn in het milieubeleidsplan de projecten op het gebied van milieu en duurzaamheid opgenomen.

In de milieuvisie worden zeven eigenschappen van een duurzame gemeente uitgewerkt:

  1. 1. Zuinig met voorraden.
  2. 2. Koesteren natuur, groen en landschap.
  3. 3. Mooi, schoon en veilig.
  4. 4. Iedereen doet mee.
  5. 5. Lokaal doen, wat lokaal kan.
  6. 6. Inrichten met het oog op de volgende generaties.
  7. 7. Openstaan voor innovatie.

Daarnaast wordt in het milieubeleidsplan aangegeven hoe binnen de gemeente omgegaan wordt met verschillende aspecten als duurzame bodemkwaliteit, water, externe veiligheid, geur, lucht, geluid en duurzame ruimtelijke ontwikkeling.

In de milieuparagraaf worden te punten uit het milieuplan getoetst. Hiermee voldoet het plan aan het milieubeleidsplan.

3.3.9 Structuurvisie Midden-Drenthe 2030 'Platteland leeft'

Met de structuurvisie Midden-Drenthe 2030 (28 juni 2012) schept de gemeente een kader voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen de gemeente tot 2030. De gemeente vormt daarmee het kader voor de integrale afweging van concrete ruimtelijke beslissingen en de inzet daartoe van de bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten, zoals het vaststellen van nieuwe bestemmingsplannen, het beschikbaar stellen van financiële middelen en het sluiten van bestuursovereenkomsten.

Voor onderhavige plangebied bepaald de structuurvisie het volgende:

Bij de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen moet een afweging gemaakt worden waar dit wel en waar dit niet gewenst is. In Midden-Drenthe is op drie locaties nog ruimte voor uitbreiding van bedrijventerreinen. Een daarvan is het ETP/MERA terrein dat als Energie Transitie Park ruimte beidt voor grootschalige bedrijven die op het gebied van energie omzetting en duurzaamheid werkzaam zijn. De specialisatie van het terrein biedt kansen om naast werkgelegenheid in te zetten op kennisontwikkeling.

De doelstelling van de gemeente is het ETP/MERA terrein te ontwikkelen waarbij grote bedrijven gespecialiseerd in energie, in de brede zin van het woord, veel ruimte krijgen. Het ontwikkelen van kleinschaligere bedrijvigheid vindt plaats op de terreinen rondom de kernen.

Een subdoelstelling bij de ontwikkeling van het Energie transitie park is de doelstelling om bij de ontwikkeling actief ondersteuning te bieden op gebied van duurzaamheid, kennisontwikkeling en (gespecialiseerde) werkgelegenheid.

Conclusie

Onderhavig plan faciliteert de doelstelling om het Energie Transitie Park verder te gaan ontwikkelen. Hiermee voldoet het plan aan de doelstellingen uit de gemeentelijk structuurvisie.

3.3.10 Verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP)

Het vGRP heeft drie pijlers:

  • De inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • De doelmatige inzameling en transport van afvloeiend hemelwater;
  • Het in openbaar gemeentelijk gebied treffen van maatregelen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen of te beperken voor zover doelmatig.

De doelstelling van het rioleringsplan is drieledig:

  • Beschermen van de volksgezondheid;
  • Droge voeten;
  • Schoon water en een schone bodem.

In dit beleid stelt de gemeente zichzelf doelen om te voldoen aan de zorgplicht richting de inwoners en bedrijven ten aanzien van een doelmatig (riool) waterbeheer. Een onderdeel van dit plan om te komen tot een goede waterbeheersing is dat in alle nieuwbouw een gescheiden rioleringssysteem wordt aangelegd.

3.3.11 Water

Afkoppelplan

In haar waterplan heeft de gemeente aangegeven dat bij nieuwe ontwikkeling onderzocht moet worden welke verharde delen kunnen worden afgekoppeld. In dit kader is een afkoppelplan opgesteld. In het beleid staan richtlijnen beschreven waarmee bij afkoppeling rekening dient te worden gehouden. In het beleidsstuk zijn verschillende gebieden opgenomen die behoren tot het plangebied van onderhavige beheersverordening. De specifieke uitwerking wordt omschreven in de waterparagraaf.

Waterplan

De gemeente Midden-Drenthe en het waterschap Reest en Wieden hebben voor het grondgebied van de gemeente Midden-Drenthe integraal een samenhangend waterbeleid opgesteld. Met het waterplan willen de samenwerkende partijen een verbetering van de samenwerking tot stand brengen. Tevens zijn in dit beleidsstuk afspraken vastgelegd aangaande beheer, waterwinning, grondwateroverlast duurzaam materiaal gebruik en waterberging.

In het waterplan is de volgende toekomstvisie opgenomen: “Het toekomstbeeld voor het waterbeheer van de gemeente Midden-Drenthe is helder. Een beeld waarbij alle functies optimaal gebruik kunnen maken van water in de gemeente, zonder daarbij de waarden van het watersysteem tekort te doen. In dat beeld heeft water een belangrijke ecologische functie en draagt bij aan een goed woon- en werkklimaat, waar zowel oog is voor de stedelijke als agrarische functies van het water.”

Ten aanzien van water in het planologisch proces komt het waterplan tot de volgende acties:

  • Toepassen van de trits vasthouden, bergen en afvoeren bij nieuwbouwplannen;
  • Toepassen van de Watertoets bij ruimtelijke plannen en besluiten;
  • Bij het ontwerpen van nieuwe waterpartijen rekening houden met (natuurvriendelijk) beheer en onderhoud;
  • De toepassing van duurzame materialen bevorderen (uitvoering DUBO beleid);
  • Uitbreiden regulier overleg ten aanzien van locatiekeuzes.

Conclusie

Door het uitvoeren van een watertoets wordt onderhavig plan getoetst aan het beleid. Hiermee voldoet het aan de beleidsdoelstellingen van de gemeente.

3.3.12 Welstandsnota Midden-Drenthe 2011

In de welstandsnota zet de gemeente haar visie uiteen over het uiterlijk van de bebouwing en hoe gebouwen en omgeving zich tot elkaar verhouden. Hierdoor streeft de gemeente naar een samenhangend geheel. Rode draad in het welstandsbeleid is rekening houden met elkaar en de omgeving. De doelstelling is de gemeente nog mooier te maken.

Het welstandsbeleid gaat uit van een bouwproces waarbij dialoog over de geplande ontwikkeling leidt tot het gewenste ontwikkeling. In de nota zijn verscheidene toetsingscriteria opgenomen waaraan alle ingediende bouwplannen worden getoetst. Hierbij zijn volgende toetsingselementen van toepassing:

  • Bebouwing en omgeving;
  • Vormgeving van de bebouwing;
  • Aankleding van de bebouwing.

Ter voorbereiding op de ontwikkeling van een heel gebied kan er voor worden gekozen om een beeldkwaliteitsplan op te stellen. Een beeldkwaliteitsplan zal in grote mate aansluiting zoeken bij de welstandsnota maar kan in bijzondere gevallen ook afwijken van de toetsingselementen. In dit geval geldt het beeldkwaliteitsplan als een nadere verbijzondering van de welstandsnota.

Voor reclame uitingen geldt in eerste instantie de welstandsnota. Mocht de reclame uiting niet passen binnen de toetsingselementen wordt getoetst aan de landschapsverordening.

Bij individuele aanvragen tot het oprichten van een bouwwerk zal de gemeente in de omgevingsvergunning aanvraag voor de activiteit bouwen het plan toetsen aan de welstandsnota.

Conclusie

Onderhavig plan voorziet vooralsnog niet in de ontwikkeling van een specifiek bouwwerk. Derhalve is een toetsing aan de welstandsnota niet van toepassing. Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor de bouw van een bouwwerk zal het specifieke plan worden getoetst aan de welstandnota.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden En Uitgangspunten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten die relevant zijn voor de beheersverordening.

4.1 Archeologie

De gemeente Midden-Drenthe heeft haar archeologisch beleid vastgelegd in de Archeologische verwachtings- en beleidskaart gemeente Midden-Drenthe (maart 2012). Tot dit beleidsdocument behoren het beleid en een kaart. Op de kaart staat voor de hele gemeente aangegeven wat de te verwachten archeologische waarde is. In navolgende afbeeldingen is een uitsnede opgenomen van de archeologische verwachtings- en beleidskaart van de gemeente Midden-Drenthe.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.BVetpWYS-VST1_0016.png"

Afbeelding 4.1: Uitsnede van de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Midden-Drenthe (bron: Gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidskaart). In de bijlage is de volledige legenda opgenomen.

Binnen het plangebied doen zich de volgende archeologische verwachtingen voor:

  1. 1. Hoge verwachting
  2. 2. Middelhoge verwachting
  3. 3. Lage verwachting
  4. 4. Mogelijke pingoruïnes
  5. 5. Niet gekarteerd
  6. 6. Terreinen van archeologisch belang (rode omlijning geeft provinciaal belang aan, onderhavige gebieden hebben de aanduiding Celtic Fields)
  7. 7. Verstoord gebied met herkomst gegevens.

In het gemeentelijk beleid is een onderbouwing gegeven van de archeologische verwachtings- en beleidskaart. In de onderbouwing wordt aangegeven hoe men de verschillende waarden heeft vastgesteld. Vervolgens wordt per waarde aangegeven hoe de gemeente wenst om te gaan met deze waarde om zodoende de archeologische waarde binnen de gemeente te waarborgen. De beleidsregels zullen worden opgenomen in de regels en op de verbeelding van het toekomstige ontwikkelingsgerichte bestemmingsplan voor het bedrijventerrein ETP-MERA. In onderhavige beheersverordening worden enkel de bestaande gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden overgenomen waarbij wel te allen tijde rekening gehouden moet worden met de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentenwet 1988) in verband met de mogelijkheid tot toevalsvondsten.

4.1.1 Conclusie

Aangezien onderhavige beheersverordening enkel de bestaande situatie vastgelegd, kan worden geconcludeerd dat er geen archeologische waarden in het geding zijn.

4.2 Bodem

Vrijwel alle gebruiksvormen kennen in meerdere of mindere mate interactie met de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Daarmee is het aspect bodemkwaliteit ook van invloed op de uitvoerbaarheid van de verordening. Dit betekent dat het aspect bodemkwaliteit voor vrijwel alle nieuwe ontwikkelingen die met ruimtelijke plannen mogelijk worden gemaakt relevant is en daarom onderzocht, beoordeeld en beschreven moet worden. De mate waarin beoordeling van de bodemkwaliteit aan de orde is, is met name afhankelijk van aard en omvang van de toekomstige functie.

Beoordeling van het aspect bodemkwaliteit kan achterwege blijven in een aantal situaties. Bij het wijzigingen van de bestemming van een al bebouwd perceel, waarbij de nieuwe gebruiksvormen een voor de beoordeling van het aspect bodemkwaliteit vergelijkbaar gebruik kennen, is beoordeling van het aspect bodemkwaliteit niet aan de orde. Zo ook bij beheersverordeningen, waarin wordt geconstateerd dat het feitelijke/planologische gebruik van een perceel hetzelfde blijft met de vigerende (oude) bestemming. Dit is ook in onderhavige situatie het geval. Door Aveco de Bondt is de bodemkwaliteit van het plangebied op 23 november 2012 in kaart gebracht, zie bijlage 1. Met betrekking tot het plangebied kan derhalve het navolgende worden geconstateerd:

In het plangebied bevinden zich enkele terreinen waar sprake is van gevallen van (ernstige) bodemverontreiniging. Dit betreffen de navolgende terreinen [bron: provincie Drenthe):

  • “Essent Milieu Wijster”: ernstig, geen spoed
  • “KCA terrein Essent Milieu”: saneringsevaluatie d.d. 15 december 2011
  • “Vamweg 7, Wijster”: urgent, start sanering voor 2015

Het betreffen bedrijfslocaties die binnen het plangebied liggen waar reeds bodemonderzoeken zijn uitgevoerd en saneringsplannen zijn opgesteld. Voor de locaties waar ernstige bodemverontreiniging is aangetoond, zal op den duur sanering plaatsvinden of heeft plaatsgevonden.

De toetsing aan de haalbaarheid van de beheersverordening brengt een bepaalde mate van onderzoek naar de kwaliteit van bodem en grondwater met zich mee. In het algemeen kan gesteld worden, dat – gezien de noodzakelijke uitvoerbaarheid en de eventuele aansprakelijkheidstelling van de gemeente c.q. de provincie door bouwers en ontwikkelaars – zoveel mogelijk voorkomen moet worden, dat in de procedure gevallen van bodemverontreinigingen niet worden opgespoord. Voorliggende beheersverordening laat echter geen nieuwe ontwikkelingen rechtstreeks toe waarvoor de bodemkwaliteit getoetst dient te worden. Het betreft immers een verordening gericht op beheer waarbij de functies binnen het gebied grotendeels ongewijzigd blijven.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat indien binnen het plangebied op nog onbebouwde terreindelen nieuwbouw plaats gaat vinden, er in het kader van de omgevingsvergunningaanvraag / bouwverordening wel bodemonderzoek uitgevoerd dient te worden.

Bodemkwaliteitskaart

Voor de bepaling van de bodemkwaliteit op niet verdachte locaties is een bodemkwaliteitskaart opgesteld door adviesbureau CSO. Hiervoor is een Nota bodembeheer opgesteld waarin het beleid t.a.v. toepassen van grond binnen de gemeente is opgenomen. Dit in samenspraak met 9 Drentse gemeenten en de provincie. Hierdoor is uniformiteit en uitwisseling van grond mogelijk zonder grote onderzoeksinspanning.

Voor de gemeente Midden-Drenthe geldt dat het bedrijventerrein ETP-MERA niet is opgenomen op de bodemkwaliteitskaart. Dit betekent dat voor grond afkomstig van dit terrein voor toepassing elders altijd een ander erkend bewijsmiddel nodig is.

4.2.1 Conclusie

Aangezien sprake is van een beheersverordening, is in beginsel een bodemonderzoek niet noodzakelijk. Dit is anders wanneer nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn.

Het aspect bodem is hiermee voldoende onderbouwd en levert geen nadere beperking op ten aanzien van onderhavige beheersverordening.

4.3 Milieuzoneringen

Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het garanderen van een goed woon- en leefklimaat enerzijds en een goed ontwikkelingsklimaat voor bedrijvigheid anderzijds. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Deze methode wordt milieuzonering genoemd.

Onderhavige beheersverordening legt uitsluitend de bestaande situatie vast, waarbij knelpunten niet aan de orde zijn en middels voorschriften in milieuvergunningen een goed woon- en leefklimaat in de omgeving van het plangebied is verzekerd. Wel is er in onderhavige beheersverordening voor gekozen, in lijn met het beleid van de gemeente, om de vestiging van bedrijfswoningen in het plangebied uit te sluiten.

4.4 Geluid

De Wet geluidhinder geeft de normen voor industrielawaai (op een geluidsgezoneerd industrieterrein), wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai. Binnen de zones van industrieterreinen, wegen en spoorwegen dient bij het realiseren van geluidsgevoelige bestemmingen of bij het ontwikkelen van industrieterreinen, wegen en spoorwegen een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Ten behoeve van de beheersverordening heeft Aveco de Bondt een quickscan verricht naar zones rond het bedrijventerrein (industrieterrein) ETP-MERA en rond (spoor)wegen. Deze quickscan is opgenomen in bijlage 2.

4.4.1 Zones rond industrieterreinen

Het bedrijventerrein biedt de mogelijkheid voor de vestiging van grote lawaaimakers zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder. Categorieën inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken zijn opgenomen in het Besluit omgevingsrecht, bijlage 1 onderdeel D. Conform de Wet is het industrieterrein gezoneerd. De zone is vastgelegd in de vigerende bestemmingsplannen van het plangebied en in de omliggende bestemmingsplannen.

De gronden waar grote lawaaimakers zich mogen vestigen betreft het industrieterrein. Het gebied buiten het industrieterrein en binnen de contour rondom het industrieterrein waar alle inrichtingen cumulatief een geluidbelasting van ten hoogste 50 dB(A) mogen hebben, wordt de geluidzone genoemd. De vastgestelde 50 dB(A) geluidcontour betreft de zonegrens.

Op het industrieterrein is het planologisch/ vanuit milieuhygiënische overwegingen niet wenselijk (bedrijfs)woningen te vestigen. Op het industrieterrein zijn er voor woningen, of andere geluidgevoelige bestemmingen, geen grenzen voor toelaatbare geluidbelastingen.

4.4.2 Zones rond wegen

In de Wet geluidhinder wordt beschreven dat alle wegen een zone hebben, uitgezonderd een aantal situaties waaronder wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur. De zone is een gebied waarbinnen een nader akoestisch onderzoek verplicht is. De breedte van de zone, aan weerszijde van de weg, is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (binnenstedelijk of buitenstedelijk).

De wegen van het bedrijventerrein en de wegen in de nabijheid van het bedrijventerrein betreffen alle buitenstedelijke wegen met 1 of 2 rijstroken. De zonebreedte van deze wegen bedraagt derhalve 250 meter aan weerzijden van de weg. Bij de realisatie van geluidgevoelige bestemmingen in de zone van deze wegen dient de geluidbelasting getoetst te worden aan de ten hoogste toelaatbare geluidbelastingen. In het plangebied worden geen geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt.

4.4.3 Zones rond spoorwegen

Voor spoorwegen die zijn opgenomen op de geluidplafondkaart of op de zonekaart is de Wet geluidhinder van toepassing. De breedte van de zone is afhankelijk van de hoogte van het geluidproductieplafond of zoals opgenomen op de zonekaart.

Het plangebied grenst aan het spoortraject Zwolle – Groningen. Dit traject is opgenomen op de geluidplafondkaart. Wanneer woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen in een zone van dit spoortraject worden gevestigd is een onderzoek naar de optredende geluidbelastingen noodzakelijk. Het geluidproductieplafond bedraagt ca. 67 dB op de referentiepunten, hiermee bedraagt de zonebreedte 600 meter. De aftakking van het spoor binnen het plangebied is niet opgenomen op de geluidplafondkaart of op de zonekaart. In het kader van de Wet geluidhinder hoeft dit traject niet getoetst te worden.

4.4.4 Conclusie

De beheersverordening is getoetst aan de Wet geluidhinder. Binnen het plangebied worden geen nieuwe woon- of andere geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. De beheersverordening betreft geen aanpassing van de omvang van het industrieterrein of de geluidemissie hiervan. De onderdelen van de Wet geluidhinder behoeven derhalve niet getoetst te worden.

4.5 Externe Veiligheid

Externe veiligheid omvat het beheersen van de risico's voor de omgeving door de productie, de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen (binnen bedrijven) en door het transport van gevaarlijke stoffen (via wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen). De externe veiligheidsrisico's worden enerzijds bepaald door de mogelijke effecten die een calamiteit met gevaarlijke stoffen kan hebben en anderzijds door de kans dat een calamiteit optreedt.

Door Aveco de Bondt is op 3 december 2012 een onderzoek naar externe veiligheid uitgevoerd (zie bijlage 3). In dit onderzoek zijn de risicobronnen geïnventariseerd, zoals relevante transportroutes (weg, spoor en buisleidingen) en locaties met opslag en/of verwerking van gevaarlijke stoffen (Bevi- bedrijven). De invloed van het plangebied op de risicobronnen of het groepsrisico, danwel het effect van de geïnventariseerde risicobronnen op het plangebied is besproken. Daarnaast zijn de geldende en toekomstige wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid beschreven.

4.5.1 Risicobronnen

De bestaande relevante risicobronnen volgens de risicokaart zijn:

  1. 1. Vervoer van gevaarlijke stoffen door hogedruk aardgasleidingen;
  2. 2. Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor;
  3. 3. Opslag van Propaan:
    1. a. Camping de Otterberg, bovengrondse propaantank 3.000 liter;
    2. b. Kros opleidingen, bovengrondse propaantank 5.000 liter.

Naast de risico's van de risicokaart zijn de volgende risicovolle activiteiten van belang:

  1. 4. Vervoer van gevaarlijks stoffen over de weg;
  2. 5. Hoogspanningtracé;
  3. 6. Toekomstige vestiging van Bevi inrichtingen.

4.5.2 Buisleidingen

Ten noordwesten van het plangebied ligt een leidingentracé van de Gasunie. Om het PR en het GR langs de buisleidingen te kunnen beoordelen zijn berekeningen uitgevoerd. Gezien de actualiserende aard van de beheersverordening kan deze berekening worden gezien als een nul meting.

Uit het onderzoek blijkt dat het groepsrisico zeer gering is en er geen relevant risico uitgaat van de buisleidingen. Een nadere verantwoording van het risico is dan ook niet zinvol.

4.5.3 Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor

Uit het onderzoek blijkt dat de spoorlijn de volgende voorwaarden aan de inhoud van de regels en de verbeelding van de beheersverordening voor wat betreft externe veiligheid stelt:

  • Geen nieuwe kwetsbare objecten binnen de veiligheidszones van het spoor. Dit is in deze beheersverordening niet mogelijk, aangezien de veiligheidszones binnen de bestemming spoor ligt.
  • Binnen het plasbrandaandachtsgebied, PAG (30 meter aan weerszijden) staat het gemeentelijk beleid geen nieuwe kwetsbare objecten toe. Langs het spoor ligt een groenstrook die realisatie van nieuwe bebouwing niet mogelijk maakt. De PAG wordt derhalve niet opgenomen op de verbeelding.

4.5.4 Opslag van propaan in tanks

Voor de opslag van propaan is aangesloten bij de begrenzing uit het Besluit voorzieningen en installaties. Op grond van bijlage 1 categorie 2.7 onder f van het Besluit omgevingsrecht, vallen inrichtingen onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit zolang het propaan uitsluitend in gasfase aan de tank wordt onttrokken. Daarnaast mogen er maximaal 2 propaantanks binnen de inrichting aanwezig zijn waarbij de individuele tanks geen inhoud van meer dan 13.000 liter mogen hebben. Als hier niet aan voldaan wordt, is er alsnog sprake van vergunningplicht.

In het plangebied zijn twee propaantanks aanwezig. Beide tanks hebben een risicocontour. Deze contour ligt binnen de grenzen van de inrichting waardoor er geen effect is op de omliggende functies.

4.5.5 Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

In het gemeentelijk beleid is een opsomming gemaakt van wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Geen van de omliggende wegen komt hierin voor. Daarmee wordt gesteld dat langs en binnen het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

4.5.6 Hoogspanning

Binnen het plangebied loopt een combinatie leiding van een 220KV en een 110KV hoogspanningstracé. In het kader van veiligheid heeft VROM in 2005 een beleidsnotitie naar voren gebracht waarin een beleidsleidraad voor voorgelegd ten behoeve de omgang met hoogspanningsleidingen. Hierin wordt hoofdzakelijk ingegaan op het wel of niet toestaan van gevoelige functies binnen de 0,4 Tesla contour van een hoogspanningsleiding. Het advies luidt hierbinnen geen gevoelige functies toe te staan. Op de website van het RIVM zijn alle hoofdleidingen in Nederland voorzien van een indicatieve contour. De hoogspanningsleiding binnen het plangebied is hierin ook opgenomen met een vrijwaringzone van 45 meter. Binnen deze zone worden geen gevoelige functies toegestaan.

4.5.7 Bevi bedrijven

Sinds oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van kracht. In het Bevi zijn de risiconormen voor bedrijven die gevaarlijke stoffen vervoeren en/of bewerken opgenomen.

In het plangebied is vestiging van Bevi inrichtingen op grond van het vigerend bestemmingsplan toegestaan.

4.5.8 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid de uitvoerbaarheid van deze beheersverordening niet belemmerd, mits rekening wordt gehouden met de onderstaande punten:

  1. 1. Vervoer van gevaarlijke stoffen door hogedruk aardgasleidingen:
    1. a. De PR 10-6 ligt voor de buisleiding die door het plangebied loopt op de leiding. Hiervoor wordt derhalve geen ruimtelijke beperking opgenomen. Ter bescherming van de buisleiding dient wel een strook van 5 meter aan weers zijde van de buisleiding te worden opgenomen. Hierbinnen geldt beperking aan grond verstorende activiteiten.
    2. b. Het groepsrisico is laag en stelt geen nadere eisen aan de ruimtelijke inrichting.
  2. 2. Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor:
    1. a. PAG wordt opgenomen op de verbeelding. Dit heeft echter geen effect op de ontwikkelingsmogelijkheden aangezien de zone van 30 meter reeds bestaat uit een groenstrook. Binnen het plasbrandaandachtsgebied (PAG van 30 m aan weerszijden) zijn geen kwetsbare objecten toegestaan.
    2. b. Het GR- en PR-risico blijven door de actualisatie gelijk. Op basis van het Basisnet tabellen uit de cRNVGS blijkt er geen PR knelpunt.
  3. 3. Opslag van Propaan:
    1. a. Voor zowel Camping de Otterberg alsmede Kros opleidingen ligt de veiligheidscontour binnen de inrichtingsgrens. De risicocontour vormt daarmee geen beperking op de omliggende functies.
  4. 4. Vervoer van gevaarlijks stoffen over de weg;
    1. a. In en rondom het plangebied worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd over de weg.
  5. 5. Hoogspanningstracé:
    1. a. Aan weerszijde van het hoogspanningstracé wordt een zakelijkrechtsstrook van 25 meter (aan weers zijden) opgenomen. Tevens worden er kaders gesteld aan de bebouwingsmogelijkheden.
  6. 6. Toekomstige vestiging van Bevi inrichtingen:
    1. a. Bevi inrichtingen worden conform het vigerend bestemmingsplan toegepast in de beheersverordening.

4.6 Luchtkwaliteit

Aangetoond dient te worden dat met de uitvoering van de beheersverordening wordt voldaan aan de Wet Luchtkwaliteit (titel 5.2 Wet milieubeheer). Tevens dient aangetoond te worden dat een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd in het plangebied.

4.6.1 Wettelijk kader

Voor ruimtelijke plannen met een mogelijk effect op de luchtkwaliteit is een toets aan de 'Wet luchtkwaliteit' (Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) benodigd. Bestuursorganen hanteren bij het uitoefenen van de bevoegdheden de volgende voorwaarden:

  1. a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van grenswaarden;
  2. b. het project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  3. c. het project draagt 'niet in betekenende mate' (toename <1,2 µg/m³ ) bij aan de concentratie van fijn stof en stikstofdioxide;
  4. d. het project is opgenomen binnen het NSL of een regionaal programma van maatregelen.

Als aan één of een combinatie van deze voorwaarden wordt voldaan zijn er in beginsel geen belemmeringen voor het uitvoeren van de bevoegdheden.

Daarnaast dient voor het aspect luchtkwaliteit getoetst te worden aan de Wet ruimtelijke ordening, inzake het verzekeren van de realisatie van een goed woon- en leefklimaat.

Om aan te tonen dat een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd, dient aannemelijk te worden gemaakt dat de grenswaarden voor langdurige blootstelling aan fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) niet (dreigen te) worden overschreden.

4.6.2 'Niet in betekenende mate'-toets

Aangezien de beheersverordening ziet op het conserveren van de bestemming, worden geen betekenisvolle ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Hierdoor zullen geen extra emissies ontstaan door verkeersaantrekkende werking of door de huidige inrichtingen. In deze situatie kan, zonder verdere berekening, worden geconcludeerd dat het plan niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Daarmee wordt voldaan aan de voorwaarde c. van de 'Wet luchtkwaliteit'.

4.6.3 Toets woon- en leefklimaat

De grenswaarden (jaargemiddelde concentraties) voor langdurige blootstelling aan PM10 en NO2 bedragen 40 µg/m3.

De actuele grootschalige achtergrondconcentraties van 2012 bedragen:

Leemdijk (x=226030/y=552390) Evert Hendriksweg (x=224290/y=549570)
PM10 23,0 µg/m³ 20,8 µg/m³
NO² 12,3 µg/m³ 13,2 µg/m³

De lokale achtergrondwaarden kunnen afwijken van de grootschalige achtergrondwaarden. Gelet op de aard en omvang van de huidige alsmede de planologisch toegestane bedrijfsactiviteiten wordt aangenomen dat lokale achtergrondwaarden niet significant afwijken van de grootschalige achtergrondwaarde. Hierdoor kan de grootschalige achtergrondconcentratie als uitgangspunt gehanteerd worden voor de toets of sprake is van de realisatie van een goed woon- en leefklimaat.

4.6.4 Conclusie

Zoals aangegeven draagt de beheersverordening niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit, waardoor met een toename van ten hoogste 1,2 µg/m3 kan worden gerekend. Opgeteld bij de achtergrondconcentraties liggen deze ruim onder de grenswaarden voor langdurige blootstelling. Hiermee is het aannemelijk dat de grenswaarden niet (dreigen te) worden overschreden en er sprake is van de realisatie van een goed woon- en leefklimaat.

4.7 Ecologie

Het natuurbeschermingsbeleid en de wet- en regelgeving op het gebied van flora en fauna kennen twee sporen, namelijk een gebiedsgericht en een soortgericht spoor. Als gevolg van ontwikkelingen op Europees niveau heeft de laatste jaren een actualiseringslag plaatsgevonden binnen het nationaal natuurbeschermingsrecht. Met de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 zijn de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn volledig in nationale wetgeving geïmplementeerd.

De twee sporen hebben daarbij elk hun eigen wettelijk verankering. De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden, de Flora en faunawet op de bescherming van soorten.

Het plangebied betreft in dit onderzoek een bestaand bedrijventerrein, dat wordt gehandhaafd en waarvan de bestemmingen worden geactualiseerd. Het betreft ten hoogste categorie 5.2 bedrijven. Het plangebied is deels bebouwd en deels feitelijk onbebouwd. Voor wat betreft het onbebouwde deel geldt dat op grond van het vigerend regime bebouwing is toegestaan voor zover de gronden zijn bestemd voor bedrijven. Er worden overwegend planologisch beherende werkzaamheden uitgevoerd. Naar verwachting is er vanuit planologisch oogpunt geen sprake van een verandering in toename van stikstof, geluid, licht en of andere effecten ten gevolge van het opnieuw vastleggen van de bestaande bestemmingen.

4.7.1 Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of een Beschermd natuurmonument. In de directe omgeving van het plangebied liggen drie Natura 2000-gebieden: Mantingerzand (afstand tot plangebied ca. 2,7 km), Dwingelderveld (afstand tot plangebied ca. 3,0 km) en Mantingerbos (afstand tot plangebied ca. 4,9 km) en op wat grotere afstand nog de terreinen Elperstroomgebied (afstand tot plangebied ca. 10,7 km) en het Drents-Friese Wol & Leggelerveld (afstand tot plangebied ca.11,4) .

Uit een voortoets, uitgevoerd door Ecogroen op 11 juli 2012 (zie bijlage 5), is gebleken dat mogelijk effecten optreden als gevolg van uitstoot van verzurende stoffen door in het plangebied te vestigen bedrijven. Derhalve is door Aveco de Bondt op 23 juli 2012 een passende beoordeling uitgevoerd. Deze beoordeling is opgenomen in bijlage 4. De in bijlage 5 opgenomen voortoets is slechts op onderdelen relevant voor de beheersverordening omdat de voortoets is verricht met als uitgangspunt ontwikkeling van het bedrijventerrein en dus het wijzigen van de huidige bestemmingen waardoor meerdere en andere vormen van bedrijven zijn toegestaan. De effecten van een ontwikkelingsgericht planologisch kader zijn van andere aard en omvang dan de effecten van een conserverend plan.

In het algemeen geldt dat toename van de stikstofdepositie effect kan hebben op de kwaliteit van de habitattypen van de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden Dwingelerveld, Mantingerzand en Matingerbos. Voor de diverse habitattypen is de doelstelling verbetering van kwaliteit. De toename in stikstofdepositie, ten gevolge van de realisatie van bedrijfsbebouwing op de thans onbebouwde delen van het plangebied, is dermate gering dat deze niet meer waarneembaar is op de Natura 2000-gebieden Dwingelerveld, Mantingerzand en Matingerbos.

De toename in stikstofdepositie als gevolg van de beheersverordening, valt in het niet bij de jaarlijkse daling. De geringe toename zal niet leiden tot een waarneembaar effect op de verbetering als gevolg van de daling van de achtergronddepositie. De effecten van stikstofdepositie op verder weg gelegen Natura-2000 gebieden zijn naar verwachting niet aanwezig, waardoor geen aanleiding bestaat de effecten te berekenen. Op basis van de berekende stikstofdepositie bestaat geen aanleiding voor een plan-MER.

4.7.2 Ligging EHS

Enkele delen van het plangebied zijn begrensd als EHS (zie afbeelding 4.2). Dit betreft hoofdzakelijk de terreindelen aan de oostkant en die in de huidige situatie bestaan uit bos. Een klein deel, aan de zuidoostzijde is in de huidige situatie grasland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.BVetpWYS-VST1_0017.jpg"

Afbeelding 4.2: Begrenzing van de EHS (groene vlakken) ter hoogte van het plangebied (bron: Provincie Drenthe, 2012)

Wanneer voor deze delen een bestemmingswijziging wenselijk is, is toetsing aan het EHS-beleid noodzakelijk. Dan zal bepaald moeten worden welke waarde het te wijzigen perceel heeft en vervolgens zal in overleg met het bevoegd gezag bepaald worden of de wijziging mogelijk is en hoe en waar compensatie nodig is. Van een bestemmingswijziging is in voorliggende beheersverordening geen sprake. De verordening is immers gericht op het beheer van de bestaande situatie.

4.7.3 Soortenbescherming

Sinds 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht. In deze wet is de soortbeschermingsregeling uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn volledig geïmplementeerd. In verband met de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met soortbescherming en met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied.

Voor beheergerichte (onderdelen van) bestemmingsplannen dan wel voor beheersverordeningen, met geen of slechts geringe ontwikkelingsmogelijkheden, kan in het algemeen gesteld worden dat de uitvoerbaarheid niet ter discussie zal staan. Zelfs indien beschermde soorten aanwezig zijn mag worden aangenomen dat deze bij een voortzetting van het bestaande grondgebruik niet in hun voortbestaan zullen worden bedreigd. Anders ligt het voor (onderdelen van) ruimtelijke plannen die een feitelijke wijziging van het grondgebruik inhouden. Hiervoor dient een uitvoerbaarheids toets flora en fauna te worden uitgevoerd.

Uit de reeds verrichtte toets in het kader van flora en fauna (zie bijlage 5) blijkt dat ter plaatse van het plangebied beschermde soorten aanwezig zijn en verwacht worden. Indien door activiteiten in het plangebied deze soorten of leefgebieden of groeiplaatsen van deze soorten (mogelijk) verstoord, vernield, vernietigd of gedood worden, is nader onderzoek noodzakelijk. Aangezien voor een beheersverordening op grond van de Flora- en faunawet geen kennis noodzakelijk is over het al dan niet voorkomen van beschermde soorten en of deze door activiteiten geschaad kunnen worden die toegestaan worden in de beheersverordening, is geen nader onderzoek uitgevoerd. Indien tijdens de planperiode van de beheersverordening activiteiten worden verricht, dient gehandeld te worden in overeenstemming met de Flora- en faunawet.

4.7.4 Conclusie

De beheersverordening leidt niet tot (significant) negatieve effecten op gebieden die zijn beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet. De Natuurbeschermingswet staat de uitvoerbaarheid van de beheersverordening niet in de weg.

De beheersverordening leidt niet tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS. Dit omdat geen sprake is van bestemmingswijzigingen. Het doorlopen van een “Nee, tenzij-toets” wordt derhalve niet noodzakelijk geacht. Het beleid ten aanzien van de EHS staat de uitvoerbaarheid van de beheersverordening niet in de weg.

Voorts leidt de beheersverordening niet tot het overtreden van verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet wanneer werkzaamheden in het gebied worden uitgevoerd volgens gedragscodes en de regelgeving van de Flora- en faunawet.

4.8 Water

Sinds de wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening in november 2003 is het opnemen van een waterparagraaf in een ruimtelijk plan dwingend voorgeschreven. In deze waterparagraaf is het resultaat van de watertoets beschreven. De watertoets fungeert als procesinstrument met als doel het vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en daarmee het betrekken van het waterschap in de planvorming. In de waterparagraaf zijn de beschrijving van het waterhuishoudkundig systeem, het proces van de watertoets en het advies van het waterschap verwerkt.

Aveco de Bondt heeft voor het plangebied de watertoetsprocedures uitgevoerd. Deze toets is opgenomen in bijlage 6. Het waterschap heeft aangegeven akkoord te zijn met de inhoud (zie bijlage 7.

4.8.1 Waterhuishouding

De gegevens die gegenereerd worden door de digitale watertoets zijn in navolgende afbeelding opgenomen. Hierin is het plangebied rood omlijnd. Aan de noord- en aan de zuidoostzijde zijn watergangen gesitueerd waarop de keur van toepassing is. Op het terrein zijn diverse waterpartijen gesitueerd waarvan de functie en het beheer op dit moment nog niet duidelijk zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.BVetpWYS-VST1_0018.jpg"

Afbeelding 4.3: Gegevens digitale watertoets

Het bedrijventerrein ETP-MERA heeft een relatief hoge ligging. Water dat infiltreert op het terrein zal naar het oosten afstromen en afgevoerd worden door het Oude Diep.

4.8.2 Conclusie

Als leidraad voor de waterparagraaf moet het watertoetsdocument van het waterschap Reest en Wieden gebruikt worden. Bij de voorliggende beheersverordening zijn er binnen het bedrijventerrein ETP-MERA nog geen aandachtspunten bekend. Aan de oostzijde sluit het plangebied echter aan op een keurwatergang.

Bij de voorgenomen vaststelling van de beheersverordening worden geen waterhuishoudkundige gevolgen verwacht. De herinrichting van kavels of een verandering van het areaal verharding mogen geen negatieve consequenties hebben op de waterhuishouding.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de toekomstige gebruiks- en bouwmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. Er is gekozen voor conservering door middel van het vaststellen van een beheersverordening. Dit betekent dat de bestaande, planologische situatie wordt vastgelegd.

5.1 Ruimtelijke En Functionele Hoofdopzet

Hierna komt de visie voor de aspecten bedrijven, agrarisch gebied, groen en water en verkeer aan de orde. Deze visie is gebaseerd op de functionele en ruimtelijke analyse van de bestaande situatie en de analyse van ruimtelijk relevante beleidsstukken op de diverse overheidsniveaus.

5.1.1 Bedrijven

Het gemeentebestuur streeft naar het handhaven van de bestaande bedrijvigheid. Dit is van essentieel belang voor het behoud van de werkgelegenheid en leefbaarheid van de gemeente Midden-Drenthe. In dat licht bezien, is het zaak de gevestigde bedrijven en de planologisch toegestane bedrijven te dienen met een actueel planologisch regiem, waarbinnen door de bedrijven zo optimaal mogelijk kan worden geproduceerd. Ook de opzet en inrichting van het terrein dienen hieraan bij te dragen.

5.1.2 Agrarisch gebied

Een aanzienlijk deel van het plangebied is thans in gebruik ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering. Dit gebruik is overwegend bij recht toegestaan. Voor zover het gebruik niet bij recht is toegestaan, valt dit onder het overgangsrecht.

De agrarische sector is een belangrijke economische pijler van de gemeente. Bijna 20% van de beroepsbevolking is werkzaam in de agrarische sector of in de daaraan gelieerde bedrijven. Ook ruimtelijk gezien heeft de landbouw een belangrijke invloed, onder meer bij het in stand houden van het gevarieerde cultuurlandschap. De gemeente vindt het belangrijk dat de agrarische sector zich op een verantwoorde wijze kan blijven ontwikkelen. De basis daarvoor is een combinatie van bedrijfseconomisch rendement en aandacht voor natuur, milieu en landschap.

5.1.3 Groen en water

Binnen het plangebied kan een onderscheid worden gemaakt in waardevol (met name afschermend) groen en minder waardevol groen. Het waardevolle groen draagt in belangrijke mate bij aan de ruimtelijke kwaliteit van het bedrijventerrein ETP-MERA, het plangebied en de omgeving. Het heeft een functie voor de belevingswaarde, de gebruikswaarde en/of ecologische waarde. Het minder waardevolle groen is minder beeldbepalend en draagt derhalve in mindere mate bij aan de ruimtelijke kwaliteit.

Voorliggende beheersverordening is gericht op behoud van het bestaande waardevolle groen voor zover dit planologische reeds als zodanig is bestemd.

Het water in het plangebied speelt landschappelijk en functioneel een belangrijke rol en is derhalve als zodanig in de onderliggende bestemmingsplannen bestemd (zie ook paragraaf 4.8).

5.1.4 Verkeer

Het plangebied kent een goede ontsluiting voor het auto- en vrachtverkeer. Conform de uitgangspunten van het (concept) GGVP blijft op wegen op bedrijventerreinen een snelheid gelden van 50 km/u.

Hoofdstuk 6 Planopzet

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de feitelijke en juridische opzet en methodiek van de beheersverordening.

6.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro), zoals deze per 1 juli 2008 geldt, verplicht gemeenten tot het opstellen van een bestemmingsplan voor het gehele grondgebied. Dit is anders indien de gemeenteraad een be heersverordening vaststelt.

Bij een beheersverordening moet het bestaande gebruik worden geregeld. De vraag rijst dan wat bestaand gebruik is. In de Handreiking Beheersverordening van de Vereniging Nederlandse gemeenten (VNG) is onder meer aangegeven dat het begrip 'bestaand' op twee manieren kan worden gedefinieerd. Gebruik in 'enge zin' is het gebruik dat feitelijk bestaand is op het moment van het vaststellen van de beheersverordening. Dit geldt zowel voor het gebruik zowel van gronden als van de aanwezige bouwwerken. Gebruik in 'ruime zin' gaat uit van het vigerende bestemmingsplan en van verleende omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken.

De VNG adviseert bij een keuze voor een beheersverordening uit te gaan van de 'ruime' definitie 'gebruik in ruime zin'. Daarbij wordt als basis het vigerend bestemmingsplan gekozen. De gemeente Midden-Drenthe gaat hierin mee.

6.2 Feitelijke Planopzet

Uitgangspunt bij het opstellen van de beheersverordening is het vastleggen van de bestaande bebouwings- en gebruiksmogelijkheden welke op grond van de vigerende bestemmingsplannen reeds toegestaan zijn. Voor de helderheid is dan ook gekozen om in de beheersverordening een directe koppeling te maken naar de voorheen geldende bestemmingsplannen.

6.3 Juridische Planopzet

De Wro geeft niet aan uit welke elementen een beheersverordening is opgebouwd, c.q. waaruit deze bestaat. De Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 geeft aan dat de beheersverordening wordt vormgegeven, ingericht en beschikbaar gesteld overeenkomstig IMRO2012 en STRI2012. De voorliggende beheersverordening voldoet aan deze vereisten.

Deze beheersverordening bestaat uit:

  • een verbeelding;
  • regels;
  • een toelichting.

In de navolgende paragrafen worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

6.3.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Hierin staat bepaald dat de thans geldende voorschriften en plankaarten overeenkomstig van toepassing zijn op het plangebied van deze beheersverordening.

6.3.2 Begrippen

Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd. In aanvulling op de vigerende regelingen zijn een paar nieuwe begrippen gedefinieerd.

6.3.3 Verordeningssregels

Bij het bepalen van de regels is aangesloten bij de vigerende bestemmingsplannen en de huidige situatie. In artikel 3 Bouw- en gebruiksregels is dan ook een directe koppeling gelegd tussen de beheersverordening en de vigerende bestemmingsplannen inclusief verleende afwijkingen, ontheffingen en vrijstellingen.

6.3.4 Overgangs- en slotregels

Conform de bepaling in artikel 5.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is onderhavige beheersverordening voorzien in overgangsrecht.

Artikel 6 Overgangsrecht

Dit artikel regelt ten aanzien van bouwen en gebruik dat bestaande bouwwerken of bestaand gebruik dat afwijkt van de verordening, onder voorwaarden mag worden voortgezet.

Artikel Slotregel

In dit artikel staat de naam van de beheersverordening.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

De beheersverordening voorziet in een actuele regeling voor de bestaande situatie ter plaatse van het plangebied. De beheersverordening voorziet niet in de realisering van nieuwe zaken van gemeentewege. Voor de gemeente Midden-Drenthe zijn aan het planvoornemen dan ook geen noemenswaardige kosten verbonden. De economische uitvoerbaarheid is niet in het geding. Voorts is vaststelling van een exploitatieplan niet aan de orde. Dit omdat de Wro uitsluitend het bestemmingsplan, het wijzigingsplan en de omgevingsvergunning waarbij van het bestemmingsplan of de beheersverordening worden afgeweken benoemt als mogelijke ruimtelijke besluiten waarbij een exploitatieplan kan worden vastgesteld.

7.2 Handhaving

Uitgangspunt bij het opstellen van beheersverordeningen is, dat de opgenomen regels duidelijk, begrijpelijk en handhaafbaar moeten zijn. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht op naleving van regels en opsporing van overtredingen) en, waar nodig, toepassen van bestuursrechtelijke sancties (of dreigen daarmee) bereiken dat de regelgeving wordt nageleefd.
Met het vastleggen van regels in een bestemmingsplan of beheersverordening heeft de gemeente zichzelf de plicht opgelegd de naleving van de regels te controleren en, waar nodig, te handhaven. Naleving van de regels moet zowel door burgers, bedrijven en instellingen als door de gemeente gebeuren. De gemeente is belast met het toezicht op de naleving.

Sinds 13 september 2004 is overtreding van een beheersverordening een economisch delict in de zin van de Wet op de economische delicten. Dit betekent dat bij overtreding van een beheersverordening gebruik kan worden gemaakt van de opsporingsbevoegdheden van de politie. Bij het opleggen van een strafmaatregel op grond van de Wet op de economische delicten kan rekening worden gehouden met het economisch voordeel dat de overtreder heeft behaald en met herstelmogelijkheden van de schadelijke gevolgen van de overtreding. De boete op grond van de Wet op de economische delicten kan maximaal € 45.000 bedragen en ook kan de verplichting worden opgelegd om op eigen kosten de gevolgen van de overtreding ongedaan te maken.

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college twee instrumenten tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk of gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is ook mogelijk om, als er zonder bouwvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan, waarbij de door de gemeente gemaakte kosten op de overtreder worden verhaald.

Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat illegaal gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men die termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan met (en zal dus altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegale activiteit.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Drenthe zal de beheersverordening handhaven en, afhankelijk van de ernst van de overtreding, gebruik maken van één van de hier beschreven instrumenten.

7.3 Retrospectieve Toets

7.3.1 Algemeen

Het is noodzakelijk dat een beheersverordening een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Een beheersverordening is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging en/of veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van onder andere ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende beheersverordeningen.

De beheersverordening is conserverend van aard en heeft in beginsel niet tot doelstelling nieuwe ontwikkelingen toe te staan. De doelstelling is de heersende planologische situatie in het plangebied juridisch vast te leggen. Het toekomstig gebruik voorziet daarom niet in nieuwe ontwikkelingen. Voor het plangebied geldt dat bedrijfswoningen niet meer bij recht zijn toegestaan. Nieuwe bedrijfswoningen op een bedrijventerrein kunnen immers de exploitatie van bedrijven beperken. Bovendien kan niet zondermeer een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.

De bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn overgenomen conform de vigerende bestemmingsplannen. Onderstaand worden globaal de vigerende bebouwings- en gebruiksmogelijkheden weergegeven.

7.3.2 Gebruik en bebouwing

Bouwhoogten

Binnen het plangebied gelden momenteel meerdere bouwhoogten. Zo zijn delen bestemd voor een bouwhoogte van 3 meter maar ook delen voor bebouwing met een hoogte tot 45 meter. Navolgende afbeelding geeft een overzicht met vigerende bouwhoogten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.BVetpWYS-VST1_0019.jpg"

Afbeelding 7.1: Vigerende bouwhoogten

Bebouwingspercentages

Het bebouwingspercentage voor het plangebied varieert van 20% tot 100%. Door het opnemen van bouwregels, zoals het bouwen achter de bouwgrens, is het in de vigerende situatie niet mogelijk het gehele perceel te bebouwen. Navolgende afbeelding geeft een overzicht met vigerende bebouwingspercentages.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.BVetpWYS-VST1_0020.jpg"

Afbeelding 7.2: Vigerende bebouwingspercentages

Milieucategorie

In het plangebied zijn milieucategorieën t/m 6 toegestaan. Een categorie 6 inrichting kent een hindercontour van 1.000 meter. Navolgende afbeelding geeft de milieucategorieën weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.BVetpWYS-VST1_0021.jpg"

Afbeelding 7.3: Vigerende milieucategorieën

7.4 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.4.1 Totstandkoming beheersverordening

Voor de beheersverordening zijn in de Wet ruimtelijke ordening geen procedure-eisen opgenomen. De voorbereiding en totstandkoming van een beheersverordening moet worden gezien als voorbereiding en totstandkoming van gemeentelijk beleid op basis van artikel 150 van de Gemeentewet. De gemeentelijke inspraakverordening kan op de voorbereiding van de beheersverordening van toepassing worden verklaard.

De beheersverordening legt in feite alleen de bestaande situatie vast die al zijn vastgelegd binnen de bestaande bestemmingsplannen. Omdat er geen nieuwe ontwikkelingen worden voorzien is een inspraakronde niet noodzakelijk.

In de beheersverordening is immers geen sprake van nieuwe ontwikkelingen, maar wordt het geen reeds is opgenomen in een onherroepelijk bestemmingsplan vertaald naar een beheersverordening.

Wel wordt de verordening na vaststelling door de gemeenteraad gepubliceerd op grond van artikel 139 Gemeentwet.

Voor het gebied zijn in de looptijd van het bestemmingsplan een aantal procedures doorlopen (vrijstellingsprocedures, ontheffingen, wijzigingen enz.). Deze zijn door de nieuwe verordening ook meegenomen.

Bijlage 1 Voorschriften Bestemmingsplan 'Vam-gavi'

Bijlage 1 Voorschriften bestemmingsplan 'VAM-GAVI'

Bijlage 2 Plankaart Bestemmingsplan 'Vam-gavi'

Bijlage 2 Plankaart bestemmingsplan 'VAM-GAVI'

Bijlage 3 Voorschriften Bestemmingsplan 'Vam Tweesporenland'

Bijlage 3 Voorschriften bestemmingsplan 'VAM Tweesporenland'

Bijlage 4 Plankaart Bestemmingsplan 'Vam Tweesporenland'

Bijlage 4 Plankaart bestemmingsplan 'VAM Tweesporenland'

Bijlage 5 Voorschriften Bestemmingsplan 'V.a.m.-terrein En Omgeving, Herziening Ex Artikel 30 Wro'

Bijlage 5 Voorschriften bestemmingsplan 'V.A.M.-terrein en omgeving, herziening ex artikel 30 WRO'

Bijlage 6 Plankaart (Incl. Detailkaarten) Bestemmingsplan 'V.a.m.-terrein En Omgeving, Herziening Ex Artikel 30 Wro'

Bijlage 6 Plankaart (incl. detailkaarten) bestemmingsplan 'V.A.M.-terrein en omgeving, herziening ex artikel 30 WRO'

Bijlage 7 Plankaart Bestemmingsplan 'V.a.m.-terrein En Omgeving, Herziening I.v.m. Geluidhinderzonering Industrielawaai'

Bijlage 7 Plankaart bestemmingsplan 'V.A.M.-terrein en omgeving, herziening i.v.m. geluidhinderzonering industrielawaai'

Bijlage 8 Regels Bestemmingsplan 'Stortlocatie Attero Noord Bv'

Bijlage 8 Regels bestemmingsplan 'Stortlocatie Attero Noord bv'

Bijlage 9 Verbeelding Bestemmingsplan 'Stortlocatie Attero Noord Bv'

Bijlage 9 Verbeelding bestemmingsplan 'Stortlocatie Attero Noord bv'

Bijlage 10 Verleende Afwijkingen, Vrijstellingen En/of Ontheffingen

Type Activiteit Adres Datum
Vrijsteling ex artikel 19 WRO Oprichten van een scheidingsinstallatie bedrijfsafvalstoffen Vamweg 7, WIJSTER 24-4-2001
Afwijking ex artikel 3.23 Wro Het oprichten van een antennemast t.b.v. mobiele communicatie Beilen, L, 4563 12-3-2009

Bijlage 1 Bodem

Bijlage 1 Bodem

Bijlage 2 Geluid

Bijlage 2 Geluid

Bijlage 3 Externe Veiligheid

Bijlage 3 Externe Veiligheid

Bijlage 4 Passende Beoordeling

Bijlage 4 Passende beoordeling

Bijlage 5 Voortoets

Bijlage 5 Voortoets

Bijlage 6 Water

Bijlage 6 Water

Bijlage 7 Watertoets

Bijlage 7 Watertoets