Bestemmingsplan Bedrijventerrein Smilde
Bestemmingsplan - Midden-Drenthe
Vastgesteld op 25-04-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Plan:
Het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen Smilde" van de gemeente Midden-Drenthe;
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1731.BedrterrSML-VST1 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen;
1.3 Aan huis verbonden beroep:
Het beroep van: accountant, administratieconsulent, advocaat, apotheker, architect, assurantiebemiddelaar, belastingconsulent, bouwkundig architect, dierenarts, fysiotherapeut, gastouder, gerechtsdeurwaarder, huisarts, interieurarchitect, logopedist, makelaar in onroerend goed, medisch specialist, notaris, oefentherapeut, organisatieadviseur, raadgevend ingenieur, registeraccountant, specialist, tandarts, tandartsspecialist, tuin- en landschapsarchitect, verloskundige, dan wel naar de aard daarmee gelijk te stellen beroep, dat, in combinatie met de (bedrijfs)woonfunctie als hoofdfunctie, kan worden uitgeoefend in een hoofdgebouw en/of bijbehorende bouwwerken en dat is (die zijn) bestemd voor het wonen;
1.4 Aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten:
Het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteiten in de (bedrijfs- of dienst)woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kunnen worden uitgeoefend;
1.5 Aan- of uitbouw:
Een gebouw dat in bouwkundig opzicht qua massa en vorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar functioneel één geheel vormt met het hoofdgebouw;
1.6 Aanduiding:
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.7 Aanduidingsgrens:
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.8 Achtererf:
Gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het gebouw is gelegen;
1.9 Archeologische waarde:
Voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen;
1.10 Bebouwing:
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.11 Bedrijf:
Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.12 Bedrijfsgebouw:
Een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.13 Bedrijfsinstallatie:
Bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de exploitatie van een ter plaatse gevestigd bedrijf;
1.14 Bedrijfs- of dienstwoning:
Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.15 Bedrijfsvloeroppervlak:
De totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.16 Beperkt kwetsbaar object:
Een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
1.17 Bestaand bij gebruiksvoorschriften / bestemmingsbepalingen:
Het gebruik dat bestaat ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod, met uitzondering van gebruik dat in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan;
1.18 Bestaand bouwwerk:
Een bouwwerk, dat ten tijde van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaat, wordt gebouwd, dan wel nadien krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend, kan worden gebouwd;
1.19 Bestaand bedrijf:
Een bedrijf, dat ten tijde van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan aanwezig is, met uitzondering van een bedrijf dat in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan;
1.20 Bestemmingsgrens:
De grens van een bestemmingsvlak;
1.21 Bestemmingsvlak:
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.22 Bevi-inrichting:
Inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.23 Bijgebouwen:
Een gebouw dat in bouwkundig opzicht qua massa en vorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van het hoofdgebouw, vrijstaand dan wel aangebouwd;
1.24 Bouwen:
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.25 Bouwgrens:
De grens van een bouwvlak;
1.26 Bouwperceel:
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.27 Bouwperceelgrens:
Een grens van een bouwperceel.
1.28 Bouwvlak:
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.29 Bouwwerk:
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.30 Dagrecreatief medegebruik:
Een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;
1.31 Detailhandel:
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.32 Detailhandel in (volumineuze) grootschalige goederen:
Detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, in de vorm van de verkoop van auto's, boten, caravans, landbouwwerktuigen, wooninrichtingen, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair en naar de aard daarmee gelijk te stellen artikelen;
1.33 Dienstverlenend bedrijf:
Een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, galerieën en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
1.34 Erker:
Uitbouw aan een gevel van het hoofdgebouw;
1.35 Erotisch getinte vermaaksfunctie:
Een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop en een seksautomatenhal;
1.36 Evenement:
Elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optochten, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten op een locatie die vaker dan tweemaal per jaar wordt gebruikt, met uit zondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen, en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
1.37 Gebouw:
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.38 Geluidbelasting vanwege het wegverkeer/railverkeer:
De geluidsbelasting Lden in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of Besluit geluidhinder;
1.39 Geluidsgevoelige terreinen:
Terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
1.40 Geluidsgevoelige functies:
In een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidsgevoelig terrein of bouwwerk wordt aangemerkt;
1.41 Geluidsgevoelige gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
Gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke dienen ter bewoning, niet zijnde bedrijfswoningen, of andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in de Wet geluidhinder;
1.42 Geluidzoneringsplichtige inrichting:
Een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder en/of bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;
1.43 Hogere waarde:
Een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dat de voorkeurswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.44 Hoofdgebouw:
Een gebouw, dat op een bouwperceel in bouwkundig opzicht qua massa en vorm, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.45 Kantoor:
Een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;
1.46 Kunstwerk:
Creatieve voortbrengselen van de beeldende kunst zoals beeldhouwwerken, schilderijen en andere kunstzinnige objecten;
1.47 Kwetsbaar object:
Een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht moet worden genomen;
1.48 Maatschappelijke voorzieningen:
Educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen, kinderopvang, buitenschoolse opvang, peuterspeelzalen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsmede ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen;
1.49 Milieusituatie:
De waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling. Onderdeel van de afweging van het begrip “milieusituatie” zal ook de bodembescherming zijn;
1.50 Normaal onderhoud:
Het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.51 Overkapping:
Een bouwwerk voorzien van een plat dak dan wel een kap en met maximaal één wand is uitgevoerd;
1.52 Openbare weg:
Alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen, fietspaden en voetpaden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden of zijkanten;
1.53 Peil:
- a. Bij ligging aan een weg: de kruin van de weg;
- b. Bij ligging aan een anderszins verhard terrein: de bovenkant van dat terrein;
- c. Bij ligging anders dan een weg of verhard terrein: het maaiveld;
- d. Bij aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij of aan een bestaande woning de bestaande peilmaat van de woning;
1.54 Productiegebonden detailhandel:
Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.55 Recreatieve bewoning:
De bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend en/of verblijfsrecreatie;
1.56 Risicovolle inrichting:
Een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.57 Seksinrichting:
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.58 Stapelhoogte:
De hoogte van goederen en materialen die in de buitenlucht opgeslagen worden, vanaf het peil tot aan het hoogste punt;
1.59 Verkoopvloeroppervlakte (netto-vloeroppervlakte):
Een voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;
1.60 Voorgevel:
De naar de weg gekeerde gevel van een woning of, indien een woning met meer dan één zijde naar de weg is gekeerd, de als zodanig door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen gevel(s);
1.61 Voorgevellijn:
De lijn waarin de voorgevel van een hoofdgebouw of bedrijfswoning is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;
1.62 Voorgevelrooilijn:
De voorgevelrooilijn is:
- a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:
- 1. de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
- b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
- 1. bij een wegbreedte van ten minste 15 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg;
- 2. bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg;
- 3. bij een wegbreedte tussen de 10 en 15 meter, de lijn gelegen op een afstand, die gelijk is aan de wegbreedte, uit de as van de weg;
1.63 Vrijstaand gebouw:
Een niet met het (hoofd)gebouw verbonden gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;
1.64 Voorkeursgrenswaarde:
De bij een bestemmingsplan in acht te nemen waarde voor de geluidsbelasting op de geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.65 Vuurwerkbedrijf:
Een bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op de vervaardiging of assemblage of de handel in vuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;
1.66 Woning:
Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:
2.1 De dakhelling:
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 De goothoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 De diepte van een (ondergronds) bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk;
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk:
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 De oppervlakte van een overkapping:
Tussen de buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.7 De inhoud van een bouwwerk:
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.8 De afstand tot de grens van een bouwperceel:
De kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de grens van een bouwperceel;
2.9 Het bebouwde oppervlak van een bouwperceel:
De oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
2.10 Uitzondering bij wijze van meten:
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als:
- a. Plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten;
- b. Erkers die voldoen aan de bouwvoorschriften;
- c. Overstekende daken en/of luifels kleiner dan 0,75 meter;
- d. Balkons die minder dan 1,00 meter buiten de gevel steken;
buiten beschouwing gelaten.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het uitoefenen van bedrijven categorie 1 en 2 van de in de bijlage opgenomen Staat vanbedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2',
- b. het uitoefenen van bedrijven categorie 1 t/m 3.1 van de in de bijlage opgenomen Staat vanbedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1';
- c. het uitoefenen van bedrijven categorie 1 t/m 3.2 van de in de bijlage opgenomen Staat vanbedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2';
- d. verkoop van auto's, boten, caravans, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van detailhandel – detailhandel 1’;
- e. verkoop van sierbestrating, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van detailhandel – detailhandel 2’;
- f. groothandel in landbouwvoertuigen en minerale oliën, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bestaand';
- g. bedrijfswoningen, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoningen uitgesloten';
- h. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zend- en ontvangstinstallatie' tevens voor een zend- en ontvangstinstallatie;
met daaraan ondergeschikt:
- i. interne ontsluitingswegen ten behoeve van aanliggende functies en aangrenzende bestemmingen;
- j. tuinen, erven en terreinen;
- k. wegen en paden;
- l. parkeervoorzieningen;
- m. groenvoorzieningen;
- n. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- o. openbare nutsvoorzieningen;
- p. geluidwerende voorzieningen;
met de daarbij behorende:
- q. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
met dien verstande dat:
- r. in de bestemming risicovolle inrichtingen, behalve de inrichtingen als bedoeld onder d, e en f, categorieën van inrichtingen als bedoeld in de definitie van industrieterrein, zoals deze is opgenomen in artikel 1 van de Wet geluidhinder (inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken) en seksinrichtingen niet zijn begrepen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan:
- a. de afstand van gebouwen tot de as van de weg, indien niet wordt gebouwd in de naar de weg gekeerde bouwgrens;
- b. de afstand tussen gebouwen, indien deze minder dan 20 meter bedraagt;
- c. de plaatsing van de gebouwen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. artikel 3.2.2 onder a voor het verkleinen van de afstand tot een zijdelingse perceelsgrens tot 0 meter aan ten hoogste één zijde, indien deze zijde van het gebouw aaneen wordt gebouwd met het gebouw op het naastgelegen perceel;
- b. de afwijking als bedoeld in 3.4 onder a kan slechts worden verleend, mits:
- 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
- 3. aangetoond wordt dat het bedrijf voorziet in voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein;
- 4. de brandveiligheid niet in het geding komt.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1, lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, behalve ter plaatse van de aanduiding 'sdh-dh1' of 'sdh-dh2', waar bestaande detailhandel is toegestaan;
- b. het gebruik van gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer- of vliegtuigen;
- c. het gebruik van de gronden ten behoeve van opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin, alsmede voor het storten van puin;
- d. het gebruik of laten gebruiken van gronden en/of gebouwen voor een seksinrichting;
- e. het gebruik van een hoofdgebouw dan wel een bedrijfswoning inclusief aan- en uitbouw en aangebouwd bijgebouw voor meer dan één woning, anders dan overeenkomstig de bestaande situatie;
- f. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning.
- g. het gebruik van de bedrijfswoning ten behoeve van aan huis verbonden beroepsactiviteiten, met dien verstande dat de uitoefening van een aan huis verbonden beroep uitsluitend is toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd en er geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan en dat voldoet aan de volgende voorwaarden:
- 1. de woonfunctie van de bedrijfswoning moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;
- 2. aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep mogen uitsluitend inpandig worden verricht;
- 3. maximaal 30% van de oppervlakte van de bedrijfswoning mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep met een maximum van 45 m²;
- 4. degene die de gebruiker is van de woning moet ook degene zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;
- 5. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
- 6. het gebruik levert geen hinder op voor het woonmilieu, dan wel doet geen afbreuk aan het karakter van de wijk of buurt;
- 7. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, mag geen detailhandel plaatsvinden;
- 8. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 3.1, sub a: en worden toegestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die niet zijn genoemd in de in bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten (categorie 1 en 2), alsmede die volgens de Staat van bedrijfsactiviteiten van een naast hogere categorie (categorie 3) zijn, indien die bedrijven naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de desbetreffende categorieën, met dien verstande dat niet zijn toegestaan:
- 1. vuurwerkbedrijven;
- 2. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
- 3. risicovolle inrichtingen;
- b. lid 3.1, sub b: en worden toegestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die niet zijn genoemd in de in bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten (categorie 1 t/m 3.1), alsmede die volgens de Staat van bedrijfsactiviteiten van een naast hogere categorie (categorie 3.2) zijn, indien die bedrijven naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de desbetreffende categorieën, met dien verstande dat niet zijn toegestaan:
- 1. vuurwerkbedrijven;
- 2. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
- 3. risicovolle inrichtingen;
- c. lid 3.5, sub a: en worden toegestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van detailhandel in:
- 1. brand- en explosiegevaarlijke goederen;
- 2. ter plaatse ambachtelijk vervaardigde, geassembleerde, gedemonteerde en/of gerepareerde goederen;
- 3. grootschalige detailhandelsactiviteiten, zoals meubeltoonzalen, tuincentra en bouwmarkten, alsmede voor detailhandel in auto's, boten, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen met een maximum verkoopvloeroppervlak van 1.500 m²;
- d. lid 3.1: en worden toegestaan dat de bedrijfswoning wordt gebruikt ten behoeve van aan huis- verbonden bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf uitsluitend is toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd en er geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan en dat voldoet aan de volgende voorwaarden:
- 1. de woonfunctie van de bedrijfswoning moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;
- 2. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf mogen uitsluitend inpandig worden verricht;
- 3. maximaal 30% van de oppervlakte van de bedrijfswoning mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf met een maximum van 45 m²;
- 4. degene die de gebruiker is van de woning moet ook degene zijn die het aan huis verbonden bedrijf uitoefent;
- 5. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
- 6. het gebruik levert geen ernstige hinder op voor het woonmilieu, dan wel doet geen afbreuk aan het woonkarakter van de wijk of de buurt;
- 7. van deze afwijkingsbevoegdheid wordt geen gebruik gemaakt ten behoeve van bedrijven die vergunningsplichtig of meldingsplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;
- 8. bedrijfsactiviteiten zijn bovendien uitsluitend toegestaan voor zover deze voorkomen in, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn met de bedrijven categorie 1 en 2 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijven;
- 9. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden bedrijf, mag geen detailhandel plaatsvinden;
- 10. het gebru ik zal geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. waterlopen en waterpartijen;
met daaraan ondergeschikt:
- c. voet en rijwielpaden;
- d. dagrecreatief medegebruik;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. speelvoorzieningen;
- g. infrastructurele voorzieningen;
- h. kunstwerken;
- i. openbare nutsvoorzieningen;
- j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
en de daarbij behorende:
- k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
- d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
- e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en ophogen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft dieper dan 30 cm;
- 2. het graven of dempen van waterpartijen en watergangen dieper dan 30 cm en met een grotere oppervlakte dan 500 m²;
- 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm en over een groter oppervlak dan 500 m²;
- 4. het verlagen van het waterpeil.
- b. De onder sub a. bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- 1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- 2. het normale onderhoud van bestaande verhardingen betreffen;
- 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
- c. De onder sub a. bedoelde vergunning mag niet worden verleend indien hierdoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van het gebied.
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. infrastructurele voorzieningen met een functie hoofdzakelijk ten behoeve van doorgaand verkeer;
met daaraan ondergeschikt:
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. openbare nutsvoorzieningen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. geluidwerende voorzieningen;
- h. kunstwerken;
- i. speelvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- j. bouwwerken;
- k. straatmeubilair.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
- d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
- e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het ontvangen, bergen en/ of afvoeren van water en de bescherming, het beheer en het onderhoud van de waterloop;
- b. dagrecreatief medegebruik;
- c. bruggen, dammen en/of duikers en andere waterstaatswerken;
- d. taluds;
- e. wateraanvoer;
- f. groenvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- g. kunstwerken;
- h. infrastructurele voorzieningen
met de daarbij behorende:
- i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
Artikel 7 Waarde - Archeologie 1
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de gebieden met archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen geldt, in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, dat op of in deze gronden geen gebouwen worden gebouwd.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt, in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, dat de hoogte ten hoogste 2 meter zal bedragen.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de bouwregels en worden toegestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
- 1. ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 30 cm, met dien verstande dat geen vergunning nodig is wanneer het betreft niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor;
- 2. het graven, baggeren en dempen van sloten, vaarten en andere watergangen;
- 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
- 4. het aanbrengen of rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd en/of voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 30 cm wordt geroerd.
- b. De in lid 7.4 onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- 1. plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
- 2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- 3. het normale onderhoud betreffen;
- 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
- 5. op archeologisch onderzoek zijn gericht.
- c. De in lid 7.4 onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht, vaststaat dat er geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en/of cultuurhistorische waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of bescherming van die waarden of de eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde -Archeologie 1' wordt verwijderd, mits na voldoende onderzoek van de vindplaats en het inwinnen van deskundigenadvies blijkt dat voor de archeologisch waardevolle gebieden de waarde bepalende elementen niet zijn te handhaven in relatie tot de functie van de gronden en de gebouwen, en de aanwezige bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 2
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. het behoud van de mogelijk te verwachten archeologische waarden;
- b. mogelijk archeologische waarden in niet gekarteerde gebieden.
8.2 Bouwregels
In het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en onder de voorwaarde dat de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is dan 1.000 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 30 cm wordt uitgevoerd:
- a. dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in de Wabo een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
- b. kunnen aan een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wabo de volgende regels worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties, tenzij in het rapport als bedoeld onder a naar het oordeel van burgemeester en wethouders is aangetoond dat het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.2 onder a voor de overlegging van het aldaar genoemd archeologische rapport indien naar hun oordeel de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld. De woorden 'het rapport als bedoeld onder a' dienen in dat geval te worden gelezen als 'andere beschikbare informatie'.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 1.000 m² uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
- 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 30 cm, met dien verstande dat geen vergunning nodig is wanneer het betreft niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor;
- 2. het graven en/of baggeren van sloten, vaarten en andere watergangen dieper dan 30 cm;
- 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
- 4. het aanplanten en/of het rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd op meer dan 30 cm diepte en/of voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 30 cm wordt geroerd.
- b. De in lid 8.4 onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
- 1. die plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
- 2. die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- 3. die het normale onderhoud betreffen;
- 4. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
- 5. die op archeologisch onderzoek zijn gericht.
- c. De in lid 8.4 onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar de werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht en er een deskundigenadvies is ingewonnen, vaststaat dat geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en cultuurhistorische waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden en eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde -Archeologie 2' wordt verwijderd, mits na voldoende onderzoek van de vindplaats en het inwinnen van deskundigenadvies blijkt dat voor de archeologisch waardevolle gebieden de waardebepalende elementen niet zijn te handhaven in relatie tot de functie van de gronden en de gebouwen, en de aanwezige bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.
Artikel 9 Waterstaat-keur
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat-Keur' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. het onderhoud van de naastgelegen watergang;
met de daartoe behorende:
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.2 Bouwregels
9.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterloop, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.2 en toestaan dat mag worden gebouwd ten behoeve van de basisbestemming, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerder van de watergang.
Artikel 10 Waterstaat-waterkering
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat-Waterkering' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. voorzieningen voor de directe en indirecte kering van het water;
- b. aanleg, instandhouding en/of bescherming van de waterkering;
- c. verhardingen, groenvoorzieningen, natuur en landschapselementen.
10.2 Bouwregels
10.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.2 en toestaan dat mag worden gebouwd ten behoeve van de basisbestemming, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerder van de waterkering.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;
- 2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
- 3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem; het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
- 4. het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte.
- b. De in lid 10.4 onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken en werkzaamheden:
- 1. die het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
- 2. die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- c. De in lid 10.4 onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de functie van de waterkering, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerder van de waterkering.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene Bouwregels
12.1 Algemene regels
Geen bouwwerk of complex van bouwwerken mag worden opgericht indien daarvoor een bestaand bouwwerk of complex van bouwwerken met daarbij behorende perceel, hetzij niet langer zou blijven voldoen aan het plan, hetzij in grotere mate zou gaan afwijken van het plan.
12.2 Milieu
12.3 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten
- a. Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
- b. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
13.1 Gebruiksverbod
- a. Het is verboden de gronden en de bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aangegeven bestemming(en), zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
- b. Het is verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan op grond van de bestemmingsbepaling bij een omgevingsvergunning is afgeweken, te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met het doel, waarvoor bij die omgevingsvergunning is afgeweken.
13.2 Geoorloofd gebruik
Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daardoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist is en deze is verleend.
Artikel 14 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
De planregels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de richtlijnen voor het bij een omgevingsvergunning afwijken van de stedenbouwkundige bepalingen;
- b. de parkeervoorzieningen;
- c. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- d. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- e. het bouwen bij ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- f. de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 15 Algemene Aanduidingsregels
15.1 Vrijwaringszone - straalpad
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, mag ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - straalpad' de hoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 36 meter bedragen.
Artikel 16 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, voor zover de verkeersveiligheid en/of - intensiteit daartoe aanleiding geven;
- b. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen zullen worden overschreden, voor zover een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- c. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van (de bediening van) kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes zullen worden gebouwd mits de inhoud per gebouwtje ten hoogste 50 m³ bedraagt;
- d. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits:
- 1. de maximale oppervlakte van de plaatselijke verhoging ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak mag bedragen;
- 2. de vergroting ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
Artikel 17 Algemene Wijzigingsregels
17.1 Wijziging algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van:
- a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- b. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
Artikel 18 Overige Regels
18.1 Algemene regels
Indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan.
18.2 Uitsluiting seksinrichting
Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van de gronden en bouwwerken als seksinrichting.
18.3 Strafregel
Overtreding van het bepaalde in artikel 12.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de Economische Delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.
Artikel 19 Algemene Procedureregels
Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis ex artikel 3.6, lid 1 sub d, van de Wet ruimtelijke ordening, is de volgende procedure van toepassing:
- a. een ontwerp van een besluit tot het stellen van een nadere eis ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende ten minste twee weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;
- b. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan deze terinzagelegging, kennis van het ontwerpbesluit en de terinzagelegging ervan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen die in de gemeente verspreid worden;
- c. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk en / of mondeling zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
- d. de overeenkomstig het vorige lid ingediende zienswijzen worden betrokken bij het besluit omtrent de voorgenomen nadere eis.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 20 Overgangsrecht
20.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Eenmalig kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10%;
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
20.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld als onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld als onder a., na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 21 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Smilde, gemeente Midden-Drenthe.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Meerjarenplanning actualisering bestemmingsplannen
De gemeente Midden-Drenthe is vanaf 2004 gestart met een meerjarenplanning 'Actualisering bestemmingsplannen'. De inhaalslag diende er o.a. in te resulteren dat het aantal bestemmingsplannen werd teruggebracht van 110 naar 38. In 2004 is hiervoor een planning opgesteld en is ervoor gekozen om de bestemmingsplannen in tranches op te pakken. Recentelijk is deze planning geactualiseerd.
De nieuwe Wet ruimtelijke ordening
De nieuwe wet ruimtelijke ordening is sinds 1 juli 2008 van kracht. Met de nieuwe wet is de gemeente nu verplicht om haar bestemmingsplannen actueel te houden. Dat wil zeggen dat er om de 10 jaar een nieuw bestemmingsplan moet zijn vastgesteld door de gemeenteraad. Wanneer deze termijn wordt overschreven en bestemmingsplannen ouder zijn dan 10 jaar, kan de gemeente geen leges heffen. Voor de bestemmingsplannen die op 1juli 2008 ouder zijn dan 5 jaar geldt het zogenaamde overgangsrecht. Deze bestemmingsplannen dienen uiterlijk 1 juli 2013 geactualiseerd te zijn.
Zoals hierboven reeds was aangegeven is de meerjarenplanning 'Actualisering bestemmingsplannen' geactualiseerd. Dit heeft ertoe geleid dat er een nieuwe planning is opgesteld en dat daar waar mogelijk er nog plannen zijn samengevoegd. Voor de bedrijventerreinen in Smilde is er voor gekozen om voor deze één nieuw bestemmingsplan "Bedrijventerreinen Smilde" op te stellen. Het betreft een samenvoeging van 4 vigerende bestemmingsplannen.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied bestaat globaal uit alle bedrijventerreinen van Smilde, te weten Evert Hendriksweg en Leemdijk.
Het bedrijventerrein Evert Hendriksweg is gelegen aan de westzijde van de kern Smilde en het bedrijventerrein Leemdijk is gelegen ten zuiden van genoemde kern. Navolgende afbeelding heeft de globale begrenzing van het plangebied indicatief weer. Voor de begrenzing van de deelgebieden is aansluiting gezocht bij de huidige begrenzing alsmede de begrenzing van het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Midden-Drenthe. Voor de exacte begrenzing van de gebieden wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij voorliggend bestemmingsplan.
![]() | ![]() |
Afbeelding 1.1: Begrenzing plangebied (bron: Google)
Voor de ligging van Smilde in de gemeente Midden-Drenthe wordt verwezen naar navolgende afbeelding.
Afbeelding 1.2: Ligging Smilde in de gemeente Midden-Drenthe in de provincie Drenthe (bron: Wikimedia Commons)
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Smilde is een algehele herziening en actualisatie van de geldende plannen binnen het plangebied. Onderstaand overzicht geeft weer welke bestemmingsplannen (deels) komen te vervallen bij het van kracht worden van het voorliggende bestemmingsplan. Tevens zijn de data van vaststelling en goedkeuring vermeld.
Naam bestemmingsplan | Vaststelling Raad | Goedkeuring GS | |
Bestemmingsplan Bedrijventerrein Evert Hendriksweg | 19 maart 1992 | 9 mei 1992 | |
Industrieterrein Leemdijk | 16 november 1978 | 8 mei 1979 | |
Bestemmingsplan Industrieterrein Leemdijk | 15 oktober 1992 | 19 januari 1993 | |
Bestemmingsplan Buitengebied | 21 december 1995 | 2 juli 1996 | |
Bestemmingsplan Smilde – Drentsche hoofdvaart 2001 | 26 april 2001 | 27 november 2001 |
1.4 Doel
Het doel van de actualisatie van de bestemmingsplannen voor de bedrijventerreinen van Smilde is het vaststellen van een actueel juridisch-planologisch kader als basis voor het toetsen van aanvragen voor omgevingsvergunningen en ontwikkelingsinitiatieven in het plangebied. Het voorgaande conform het wettelijke voorschrift om eens per tien jaar het bestemmingsplan te actualiseren (artikel 3.1, vierde lid Wro). Het bestemmingsplan is conform de vereisten van de Wro, Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) opgesteld.
1.5 Leeswijzer
De toelichting bestaat uit een aantal onderdelen. In hoofdstuk 2 wordt het plangebied beschreven en wordt tevens de begrenzing van het gebied aangegeven. In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan de binnen het plangebied vigerende regelingen. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende omgevingsthema's. Hoofdstuk 5 geeft een beschrijving van de situatie zoals deze bestond ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan in ruimtelijk opzicht. In hoofdstuk 6 wordt zowel de juridische als de feitelijke planopzet beschreven en in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 De Beschrijving Van Het Plangebied
In dit hoofdstuk komt aan de orde wat de huidige situatie is met betrekking tot de ruimtelijke en de functionele structuur.
2.1 Ontstaansgeschiedenis En Ruimtelijke Structuur
Na de vervening en landbouwontginningen kwam met de achttiende eeuw andere bedrijvigheid op. In eerste instantie werden de nieuwe bedrijven en fabrieken in het lint of aan de bestaande dorpsstructuur gekoppeld. Over de gemeente verspreid zijn op deze manier bedrijven gevestigd. In veel gevallen zijn de locaties al helemaal in de dorpsbebouwing opgenomen maar in een aantal gevallen is dat duidelijk niet het geval en zijn bedrijventerreinen aangewezen. De planmatige bedrijventerreinen hebben over het algemeen een ruime opzet met brede wegen en voorterreinen. De bebouwing staat los op de terreinen. Er bestaat ruime afstand tot de weg. Onderling bestaat er ook ruime afstand tussen de bedrijven. De hoofdvorm van de bebouwing bestaat veelal uit een hal met plat dak of een kap met een flauwe helling. De stijl van de bebouwing is overwegend industrieel en eenvoudig.
Navolgende afbeelding geeft de situatie van de kern Smilde anno 1850 weer.
Afbeelding 2.1: Situatie Smilde rond 1850 (bron: Plaatsengids)
2.2 Verkeersstructuur
In deze paragraaf wordt per bedrijventerrein ingegaan op de verkeersstructuur.
Evert Hendriksweg
Het deelgebied Evert Hendriksweg wordt ontsloten middels de W.A. Scholtenweg. Het auto en vrachtverkeer wordt via deze weg en de Evert Hendriksweg naar de N371 geleid. Het verkeer wordt via de N371 afgewikkeld richting Assen en Meppel. De bedrijven in het deelgebied worden rechtstreeks ontsloten op de W.A. Scholtenweg.
Leemdijk
De Leemdijk is de belangrijkste ontsluitingsweg van deelgebied Leemdijk. De Leemdijk leidt enerzijds naar Appelscha en anderzijds naar de N371. De interne ontsluiting vindt plaats middels de Leemdijk en de Industrieweg. De bedrijven worden rechtstreeks ontsloten op deze wegen.
Navolgende afbeelding geeft de belangrijkste verkeersstructuur voor de bedrijventerreinen weer.
![]() | ![]() |
Afbeelding 2.2: Verkeersstructuur
2.3 Groen- En Waterstructuur
In deze paragraaf wordt per deelgebied ingegaan op de groen- en waterstructuur.
Evert Hendriksweg
Het bedrijventerrein wordt afgeschermd van het open landschap aan de noordzijde middels jonge bomen en struikgewassen. Aan de westzijde bestaat vanuit het open veld direct zicht op de bedrijfsbebouwing en vanaf het open veld aan de zuidzijde van het deelgebied wordt het zicht op het bedrijventerrein in enige mate ontnomen door de aanwezigheid van jonge bomen lans de Evert Hendriksweg. Het in het deelgebied aanwezige groen bestaat uit enkele bomen en bosschages en veelal niet openbaar groen. Dit groen is van ondergeschikt belang.
Aan de zuidoostzijde van het deelgebied loopt de Drentsche Hoofdvaart. Deze vaart is het verbindingskanaal van het Meppelerdiep en de Reest in Meppel naar het Noord-Willemskanaal bij Assen.
Het gebied aan de zuidwestzijde wordt begrensd door de Voorste Evert Hendrikswijk. Deze wijk, tevens hoofdwatergang, staat middels een lange duiker in open verbinding met de Drentsche Hoofdvaart.
Leemdijk
Het deelgebied is aan de noord- en westzijde ingepast in de omgeving door de aanleg van afschermend groen. Dit geldt ook voor een deel van de zuidzijde van het deelgebied. Vanuit de omgeving bestaat wel zicht op het deelgebied, maar de aanwezige bomen en bosschages beperken het contrast tussen de bebouwde en onbebouwde omgeving. In het deelgebied is groen aanwezig in de vorm van solitaire bomen en groenvoorzieningen op erfgrenzen. Deze voorzieningen geven het deelgebied een enigszins groen karakter. In het noordwestelijke deel is een watergang, de Drentsche Hoofdvaart, gelegen.
In navolgende afbeelding is de groen- en waterstructuur van de bedrijventerreinen in Smilde zichtbaar.
![]() | ![]() |
Afbeelding 2.3: Groen- en waterstructuur
2.4 Functionele Structuur
2.4.1 Functies
In het plangebied komen diverse hoofdfuncties voor. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op deze te onderscheiden functionele functies, te weten bedrijven, detailhandel en wonen.
- Bedrijven
Het plangebied biedt medio 2012 ruimte aan circa 50 bedrijven. Een veel gebruikte methode om de invloed van bedrijven op de omgeving in beeld te brengen is de methode die door de VNG in de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" wordt beschreven.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van gevoelige functies krijgen en dat nieuwe gevoelige functies op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. De publicatie is niet direct bedoeld om bestaande situaties te beoordelen. Desalniettemin geven de richtafstanden ook in een bestaande situatie een indicatie van afstanden die ter voorkoming van hinder voor omwonenden uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening gewenst zijn, zo blijkt uit jurisprudentie (vgl. ABRvS 10 september 2008, nr. 200704707/1). Derhalve zijn de door de VNG gestelde richtafstanden als basis gebruikt voor de bestemmingssystematiek in onderhavig bestemmingsplan.
In de publicatie is voor verschillende bedrijfstakken de effectafstand op woningbouw voor de indicatoren "geur", "stof", "geluid" en "gevaar" in beeld gebracht. Op basis hiervan zijn bedrijfstakken ondergebracht in categorieën, waarbij aan iedere categorie een afstand is gekoppeld. In deze systematiek is categorie 1 het lichtst en categorie 6 het zwaarst. Doorgaans zijn op reguliere bedrijventerreinen bedrijven gevestigd tot en met categorie 4.
- Detailhandel
Binnen het plangebied zijn enkele grootschalige volumineuze detailhandelsvestigingen (handel in ABC-goederen) aanwezig.
- Wonen
Binnen het plangebied komen woonfuncties voor in de vorm van bedrijfswoningen.
2.4.2 Deelgebieden
In deze paragraaf wordt per deelgebied ingegaan op de functionele structuur.
Evert Hendriksweg
Evert Hendriksweg betreft een bedrijventerrein uit de jaren 90 en is deels afgeschermd van de omgeving middels beplanting. In dit deel van het plangebied zijn onder andere aan garagebedrijf, een sloperij en een aannemer gevestigd. In het deelgebied zijn nog enkele percelen onbebouwd.
Het terrein kenmerkt zich door de relatief kleinschalige uitstraling, passend bij het dorpse karakter van Smilde. De bebouwing bestaat veelal uit bedrijfshal met een plat dak of een kap met een flauwe helling.
De in dit deelgebied voorkomende woningbouw betreft bedrijfswoningen ten dienste van bedrijven. Het gebruik van dergelijke woningen is kennelijk noodzakelijk voor de exploitatie van het bedrijf.
Leemdijk
Het bedrijventerrein Leemdijk betreft een terrein uit de jaren 70 en is in overwegende mate afgeschermd van de omgeving middels beplanting. In dit deelgebied zijn onder meer klussenbedrijven, detailhandelsbedrijven en constructiebedrijven gevestigd.
De bedrijfsbebouwing kent een zodanige onderlinge afstand waardoor een ruim opgezet bedrijventerrein is ontstaan. Dit wordt versterkt doordat tussen de bedrijfsbebouwing enkele percelen zonder bebouwing zijn gelegen. Bovendien ontstaat hierdoor een afwisselend beeld.
De hoofdvorm van de bebouwing bestaat veelal uit een hal met plat dak of een kap met een flauwe helling. De stijl van de bebouwing is overwegend industrieel en eenvoudig.
De in het gebied voorkomende woningbouw betreft bedrijfswoningen ten dienste van de bedrijven.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende nota's, zoals:
- de Nota Ruimte;
- de Structuurvisie Randstad 2040;
- de Nota Mobiliteit;
- de MobiliteitsAanpak;
- de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.
Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:
- 1. de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
- 2. de bereikbaarheid verbeteren;
- 3. zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.
Navolgende afbeelding geeft aan wat de ambities van het Rijk voor Nederland in 2040 zijn.
Afbeelding 3.1: Kaart ambitie Nederland 2040 (bron: SVIR)
Conclusie
Uit de afbeelding blijkt dat voor de gemeente Midden-Drenthe geldt dat wordt gestreefd naar een veilige en gezonde woon- en werkomgeving, voldoende zoetwater in droge perioden, behoud van biodiversiteit en energietransitie.
3.1.2 Nationaal Milieubeleidsplan
In het vierde nationale Milieubeleidsplan neemt de leefomgeving een prominente plaats in. Dit in verband met de verwachting dat de kwaliteit van de leefomgeving in de toekomst zal afnemen door een toename van geluidshinder en luchtverontreiniging. Naar verwachting zal in 2030 het aantal geluidgehinderden met 20% tot 50% toenemen en zullen ongeveer een half tot één miljoen mensen blootgesteld worden aan te hoge niveaus van luchtverontreiniging (volgens EU-norm).
Het streven is om de samenhang tussen milieu en ruimtelijk beleid te vergroten. Bij de bepaling van gebiedskwaliteit spelen bovendien naast milieu ook andere waarden. In sommige gevallen is het sociaal rechtvaardig om een hogere kwaliteit te realiseren op plekken waar sociale, economische en milieuproblemen elkaar onderling versterken. Belangrijke punten zijn verder: meer nadruk op vergunningverlening en handhaving, inspraak van burgers en heldere besluitvorming.
Conclusie
Als uitgangspunt in voorliggend bestemmingsplan geldt dat de samenhang tussen milieu en ruimtelijk beleid wordt vergroot door onder andere het aanbrengen van zoneringen om te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening.
3.1.3 Archeologie
In 1992 is op Malta een Europees verdrag gesloten over het cultureel erfgoed in de bodem, het Verdrag van Valetta genoemd. Het doel van het verdrag is bij ruimtelijke planning meer en beter rekening te houden met de archeologische waarden die zich in de bodem bevinden. Het verdrag van Malta is uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, Wamz. Op grond van deze wet hebben gemeenten een zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Er wordt verwacht dat zij een eigen archeologisch beleid ontwikkelen. Ze dienen aan te geven waar archeologische waarden liggen of verwacht worden en hiermee rekening te houden in hun bestemmingsplannen.
Conclusie
Het onderhavige bestemmingsplan zoekt naar een balans tussen enerzijds de ontwikkelings- en gebruiksmogelijkheden voor de aanwezige bedrijven en anderzijds het waarborgen van het behoud van cultureel erfgoed. Aan de hand van het gemeentelijk beleid wordt de cultuurhistorische waarde binnen de deelgebieden beschermd.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe
Naar aanleiding van het van kracht worden van de Wro heeft de provincie Drenthe een omgevingsvisie opgesteld. De omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.
De Omgevingsvisie Drenthe vervangt het tweede Provinciaal omgevingsplan (POPII) en is een integratie van vier wettelijk voorgeschreven planvormen; de provinciale ruimtelijke structuurvisie, het provinciaal milieubeleidsplan, het regionaal waterplan en het provinciaal verkeers- en vervoersplan. In de omgevingsvisie staat de missie van de provincie centraal:
"Het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten."
Om de ambities te verwezenlijken wordt onderscheid gemaakt in robuuste systemen (sociaaleconomisch, landbouw, water en natuur) en multifunctionele gebieden. Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op gebieden met functieaanduiding 'landbouw' en 'overige functies'. Deze functies zijn opgenomen in de visiekaart. In navolgende afbeelding is hiervan een uitsnede opgenomen.
Afbeelding 3.2: Uitsnede visiekaart (bron: Omgevingsvisie Drenthe)
Om werkgelegenheid te behouden en nieuwe te creëren wordt gestreefd naar de ontwikkeling van een dynamische, vitale en zichzelf vernieuwende regionale economie. Een belangrijke voorwaarde daarvoor is het kunnen bieden van voldoende, gevarieerde, aantrekkelijke en vitale vestigingsmogelijkheden op regionale bedrijventerreinen en andere stedelijke werklocaties. Het regionale economische vestigingsklimaat is van provinciaal belang.
Van provinciaal belang is ook een goed gespreid en gevarieerd aanbod van regionale werklocaties, aansluitend bij de vraag (zowel kwantitatief als kwalitatief) vanuit ondernemingen. Deze locaties moeten goed bereikbaar zijn. Verder wijst de provincie locaties aan voor milieuhinderlijke bedrijvigheid.
Bij nieuw vestiging en herstructurering wordt de SER ladder gehanteerd. Het model stelt voor dat er zoveel mogelijk wordt aangesloten bij bestaande bebouwingen bundeling van functies binnen en rondom stedelijke gebieden en of infrastructuur. De provincie streeft naar een zoveel mogelijk concentratie van bedrijvigheid in de Drentse steden, als schakels binnen de stedelijke netwerken. Op deze wijze profiteren bedrijven van elkaars nabijheid en daarnaast leidt concentratie tot minder druk op het landelijk gebied. Voor nieuwe en bestaande regionale werklocaties streeft de provincie naar kwaliteit die past bij het gewenste ruimtelijk- economisch profiel van de werklocatie. Om te voorzien in de ruimtevraag, wordt ingezet op het herstructureren van bestaande terreinen en regionale afstemming van het aanbod aan nieuwe regionale werklocaties. Voor bedrijven die milieuhinder veroorzaken, voert de provincie een apart vestigingsbeleid.
Het plangebied is niet gelegen in een van de twee stedelijke netwerken. De voorgenomen actualisatie van de bedrijventerreinen rondom Smilde worden volgens de SER ladder uitgevoerd waarbij inbreiding boven uitbreiding wordt gesteld. Hiermee voldoet het plan aan de provinciale eisen voor wat betreft efficiënt ruimte gebruik.
In de visie van de provincie spelen de kernkwaliteiten die de provincie nastreeft het leidende kader. De kernkwaliteiten verwoorden de ambitie en de ruimtelijke identiteit van de provincie. De kernkwaliteiten van de provincie zijn vervat in de volgende begrippen:
- rust, ruimte, natuur en landschap;
- oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
- naoberschap;
- menselijke maat;
- veiligheid;
- kleinschaligheid (Drentse schaal).
In het benoemen van de kernkwaliteiten ontbreekt het aspect bedrijvigheid. De dynamiek die bedrijven veroorzaken is echter van groot maatschappelijk belang voor de provincie op het gebied van werkgelegenheid, vitaliteit van platteland en steden. Bedrijvigheid past niet goed in de systematiek van de omgevingsvisie over de kernkwaliteiten daarom wordt voor bedrijven de term 'kernwaarde' gehanteerd. In het afwegingskader over besluiten en keuzen of bij verdere uitwerkingsplannen is er echter geen verschil: de kernwaarde telt dan even zwaar als een kernkwaliteit. Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van de visie. Op de navolgende afbeelding zijn in rood de contouren van de bedrijventerreinen van Smilde aangegeven
Afbeelding 3.3: Uitsnede Kernkwaliteitenkaart (bron: Omgevingsvisie Drenthe)
Vorenstaande afbeelding geeft globaal de contouren van de bedrijventerreinen bij Smilde weer. In de kern en de directe omgeving zijn de volgende waarden van belang:
- Gele waaier: Landschap openheid
- Rood: Landschap lintbebouwing
- Bruin archeologie Celtic field
Conclusie
Het is niet toegestaan dat een ruimtelijke ontwikkeling de aangegeven waarde significant aantast. Onderhavig plan is conserverend van aard en staat geen nieuwe ontwikkelingen toe. In de milieuparagraaf worden de benodigde onderzoeken uitgevoerd om het effect van de ontwikkeling op de kernkwaliteiten in kaart te brengen. Hiermee wordt voldoende rekening gehouden met het in stand houden van de kernkwaliteiten van de provincie.
3.2.2 Provinciale omgevingsverordening Drenthe
De provinciale omgevingsverordening geeft uitwerking aan de Provinciale omgevingsvisie. In de verordening wordt per onderdeel uit de visie concreet uiteengezet hoe de doelen uit de visie behaald kunnen worden en waarmee bij toekomstige ontwikkelingen rekening dient te worden gehouden om de doelen te behalen.
Bedrijventerreinen
In artikel 3.26 (bedrijvigheid) worden eisen gesteld aan de nieuwvestiging van bedrijventerreinen. Maatgevend is de vesting van regionale bedrijvigheid. Deze is voorbehouden aan de twee stedelijke netwerken. Uitbreiding van lokale bedrijventerreinen is slechts mogelijk als deze voorzien zijn van een beeldkwaliteitsplan.
Ruimtelijke plannen voor lokale bedrijventerreinen voorzien niet in de vesting van nieuwe bedrijven (tevens reeds geprojecteerde bedrijven) met milieucategorieën 4, 5 en 6. Deze bedrijven dienen zich te vestigen op de regionale werklocatie. Gemeenten kunnen hiervan afwijken voor bedrijven tot milieucategorie 4 mits dit staat omschreven in het gemeentelijk uitzonderingsbeleid. De definitie van uitzonderingsbeleid is niet nader bepaald.
Nieuwe ruimtelijke plannen voorzien niet in de vestiging van nieuwe detailhandel als deze ten koste gaan van de bestaande detailhandelsstructuur in winkelcentra en binnensteden.
Ondergrond
De omgevingsverordening schrijft voor dat er bij het opstellen van ruimtelijke plannen wordt beschreven hoe er wordt omgegaan met de provinciale doelstelling voor warmte koude opslag. Hiervoor heeft de provincie de structuurvisie ondergrond opgesteld.
Mobiliteit
Plannen die ontwikkelingen mogelijk maken welke een significant effect hebben op de verkeersafwikkeling van bestaande infrastructuur dienen inzicht te geven hoe hiermee wordt omgegaan. Voorgenomen planontwikkeling is hiervan geen sprake.
Energie
Een ruimtelijk plan voorziet niet in de toepassing van windenergie anders dan via realisering van windturbineparken in gebieden die als 'Windenergie (zoekgebied)' zijn aangeduid op de bij de Omgevingsvisie Drenthe behorende kaart 8a (Zoekgebied grootschalige windenergie). Onderhavige deelgebieden vallen niet binnen het zoekgebied waardoor windenergie niet is toegestaan.
Landbouw
Beide deelgebieden liggen in een zone dat is aangewezen als robuuste landbouw (indicatief), zie navolgende afbeelding. In deze gebieden staat de landbouw voorop. Dit maakt schaalvergroting en meer geïndustrialiseerde vormen van landbouw mogelijk. Ook zijn dit de voorkeursgebieden voor het verplaatsen en inplaatsen van agrarische bedrijven. De kernkwaliteiten spelen in deze gebieden een ondergeschikte rol. Er is in deze gebieden geen ruimte voor andere grootschalige functies, bijvoorbeeld nieuwe grootschalige verblijfsrecreatie, natuur en vestiging van landgoederen en woonmilieus.
Afbeelding 3.4: Uitsnede landbouw (bron: Omgevingsvisie Drenthe)
Water
De beide bedrijventerreinen liggen binnen het inzijggebied (zie blauwe omlijning op navolgende afbeelding). In deze gebieden is het de doelstelling oppervlaktewater vast te houden, om een zo groot mogelijke voorraad grondwater op te bouwen. Hiervoor zijn twee aspecten van belang: het peil in de beekdalen en de infiltratie van regenwater. Een hoger peil in de beekdalen leidt tot hogere grondwaterstanden op het Drents Plateau en daarmee tot een grotere grondwatervoorraad. Voor de inzijggebieden is het belangrijk dat het verhard oppervlak niet toeneemt en dat er maatregelen worden genomen om de infiltratie van neerslag te bevorderen. Aangezien het verhard oppervlak niet toeneemt voldoet het plan aan deze doelstelling.
Afbeelding 3.5: uitsnede grondwaterkaart (bron: Omgevingsvisie Drenthe)
Conclusie
In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gewenste ontwikkeling die zijn opgenomen in de provinciale omgevingsverordening. Tevens voorziet de verordening in restricties ten aanzien van onder andere windenergie. In de milieuparagraaf van deze toelichting en in de regels wordt nader beschreven hoe er wordt omgegaan met de beperkingen in de gebruiksmogelijkheden. Hiermee voldoet het plan aan de provinciale omgevingsverordening.
3.2.3 Structuurvisie Ondergrond
De Drentse ondergrond kent vele gebruiksmogelijkheden, zoals de winning van grondwater. Daarnaast kan de ondergrond ook gebruikt worden voor de winning van energie in de vorm van warmte koude opslag systemen, gas- en oliewinning. Ondergronds opslaan van afvalstoffen en radioactief afval is niet toegestaan.
Om de verschillende belangen tegen elkaar te kunnen afwegen is het van belang om een kaders te stellen. De structuurvisie ondergrond is het kader scheppend plan. De doelstelling van de structuurvisie is het duurzaam gebruik van de ondergrond zodanig te structureren dat er een optimale afstemming ontstaat tussen enerzijds de omgevingskwaliteit en anderzijds de kansen die de ondergrond biedt als bijdrage aan klimaatdoelstellingen een duurzaamheid.
De ondergrond worden de volgende lagen onderscheiden:
- Occupatie laag 0-50 meter
- Contact laag 50/500 meter
- Waterlaag 500/5000 meter
- Diepe ondergrond > -5000 meter
Per grondlaag worden verschillende gebruiksmogelijkheden onderkend.
Contact laag/water laag
Grondwaterwinning en bescherming is reeds is de omgevingsvisie vastgelegd waardoor hierop niet meer wordt ingegaan. In dit thema is daarom alleen het beleid ten aanzien van WKO uitgewerkt.
Voor optimaal gebruik van de ondergrond en het realiseren van groei van WKO is het 3D-zone model opgesteld. Het 3D-zone model bestaat uit tweetal ondergrondse zones. Zone I van maaiveld tot 25 meter diep en is met name bedoeld voor de kleinere WKO systemen. Zone II van 25-300 meter diep en is met name bedoeld voor de grote WKO systemen (zie navolgende afbeelding).
Afbeelding 3.6: Onderverdeling van de ondergrond in zones (bron: Structuurvisie ondergrond)
In de vrije gebieden (groen) is WKO toegestaan. In de restrictiegebieden (oranje) is WKO toegestaan onder aanvullende voorwaarden of onderzoeken. De verbodsgebieden (rood) zijn uitgesloten van toepassing van WKO-systemen. Dit zijn de gebieden waar een andere belangrijke gebruiksfunctie (b.v. een drinkwaterwingebied) voorrang heeft.
Afbeelding 3.7: Restricties per zones (bron: Structuurvisie ondergrond)
Naast de zone indeling kan de gemeente en/of provincie een masterplan opstellen. Dit is in het bijzonder bedoeld ter bevordering van het doelmatige gebruik van bodemenergie. Kaders voor de aanleg van een WKO systeem staan tevens beschreven in de POV.
Diepe ondergrond
In de diepe ondergrond zijn meerdere gebruiksfuncties mogelijk. Aspecten zoals de winning van zout, olie, gas of de opslag van afvalproducten is niet toegestaan of niet van toepassing op onderhavig plangebied. De functie die wel toepasbaar is, is het winnen van geothermische energie. De provincie stimuleert het beruik van geothermie onder enkele voorwaarden. Voor onderhavig plan zijn de belangrijkste voorwaarden:
- In die gevallen waarin winning van geothermische energie en WKO gelijkwaardige energiealternatieven zijn, geniet winning van geothermische energie de voorkeur boven grootschalige WKO om de verstoring van bodem en grondwater zoveel mogelijk te beperken.
- De winning van geothermische energie dient op zodanige afstand van grondwater- beschermingsgebieden en strategische grondwaterwinningen te geschieden, dat in geval van lekkage schade aan de zoetwatervoorraad zoveel mogelijk beperkt wordt.
- Bij het bepalen van de locatie van nieuwe, grootschalige ontwikkelingen dient de geschiktheid van de ondergrond voor de winning van geothermische energie in die ontwikkeling te worden mee overwogen.
Conclusie
Beide deelgebieden liggen binnen het in de POV opgenomen inzijggebied. Hierdoor is het gebruik van een WKO systeem op een diepte groter dan 300 meter onder restricties toegestaan. Voor het gebruik van ondiepe systemen gelden geen restricties.
3.2.4 Structuurvisie Externe veiligheid
Naar aanleiding van enkele rampen en incidenten met gevaarlijke stoffen in Nederland, waarvan de vuurwerkramp in Enschede een van de voorbeelden is, is door het Rijk gewerkt aan het verscherpen en opstellen van de wet- en regelgeving omtrent vervoer en verwerken van gevaarlijke stoffen. De wetgeving laat provincie en gemeente vrij om binnen de kaders van de wetgeving eigen beleid te formuleren ten aanzien van de bescherming van groepen mensen (groepsrisico) en in mindere mate van individuen (plaatsgebonden risico). Hoe de provincie hiermee wenst om te gaan is vastgelegd in de structuurvisie (19 juni 2007).
De provincie heeft de volgende ambities uiteengezet:
- het oplossen van niet-aanvaardbare risicovolle situaties;
- het voorkomen van het ontstaan van nieuwe risicovolle situaties;
- het vroegtijdig, gebiedsgericht en geïntegreerd betrekken van milieu- en veiligheidsaspecten in de ruimtelijke planvorming;
- het actueel houden van het Drentse Wet Milieubeheer-vergunningenbestand;
- het op peil brengen van de kennis en informatie bij de betrokken overheden en het bevorderen van een nog betere samenwerking tussen de betrokken overheden bij de uitvoering en naleving van de relevante regelgeving.
Plaatsgebonden risico (PR)
Ambitie ten aanzien van veilig wonen;
- Aanvullend op het wettelijk kader dat er geen kwetsbare objecten binnen de 10-6 contour mogen liggen, stelt de provincie dat dit tevens geldt voor beperkt kwetsbare objecten.
- Er wordt naar gestreefd om in beoogde saneringsopgaven de situatie niet te laten verslechteren.
Ambitieniveau ten aanzien van industriële ontwikkelingen:
- Beperkt kwetsbare objecten, waarvoor richtwaarden gelden in plaats van grenswaarden, mogen in nieuwe situaties niet binnen de PR=10-6-contour van een bedrijf of transportader liggen.
- Voor bestaande situaties geldt het stand-still principe.
Groepsrisico (GR)
Het wettelijk kader schrijft voor dat bij significante wijzigingen in de direct omgeving van een Bevi bedrijf, niet alleen het GR dient te worden berekend maar is het van belang de gehele situatie te beschouwen middels een verantwoording. De provincie vult dit aan door de brandweer de gelegenheid te geven te adviseren op de gebieden zelfredzaamheid, mogelijkheden voor hulpverlening en beheerbaarheid van calamiteiten. Bij het toenemen van het GR of overschrijden van de oriëntatiewaarde zal de provincie haar gemaakte keuzes verantwoorden en vastleggen in een document.
Ambitie voor veilig wonen:
- Overschrijden van de oriëntatiewaarde wordt niet geaccepteerd.
- Toename van het GR wordt in beginsel niet geaccepteerd.
Ambities ten aanzien van industriële ontwikkeling:
- De oriënterende waarde van het GR is slechts richtinggevend. Het bevoegde gezag kan hier gemotiveerd van afwijken. Indien noodzakelijk voor het in stand houden van de industriële activiteiten zal het bevoegde gezag een overschrijding van de oriënterende waarde van het GR toestaan, mits daarvoor gewichtige redenen zijn.
- Een toename van het groepsrisico kan – mits gemotiveerd – worden geaccepteerd.
Om deze ambities te kunnen behalen zal bij het opstellen van ruimtelijke plannen en het verlenen van vergunningen steeds worden beoordeeld of omliggend gebied beïnvloed wordt door, of dat de te vergunnen activiteit invloed heeft op de veiligheidssituatie van dat gebied.
Conclusie
In de milieuparagraaf wordt nader ingegaan op het effect van het externe veiligheidsbeleid op het plangebied.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Midden-Drenthe 2030 'Platteland leeft'
Met de structuurvisie Midden-Drenthe 2030 (vastgesteld 28 juni 2012) schept de gemeente een kader voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen de gemeente tot 2030. De gemeente vormt daarmee het kader voor de integrale afweging van concrete ruimtelijke beslissingen en de inzet daartoe van de bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten, zoals het vaststellen van nieuwe bestemmingsplannen, het beschikbaar stellen van financiële middelen en het sluiten van bestuursovereenkomsten.
In Midden-Drenthe zijn drie bedrijvenlocaties aangewezen voor de ontwikkeling van nieuwe bedrijvigheid. In eerste instantie wordt Ossebroeken afgerond. Dit terrein dient als overloopgebied, voor lokale bedrijven die niet meer kunnen groeien op hun huidige vestigingsplaats binnen de gemeente. Een tweede grote uitbreidingslocatie is het ETP/MERA te Wijster. Dit terrein betreft een Energie Transitie Park (ETP). De laatste locatie waar bedrijven uit de gemeente Midden-Drenthe kunnen vestigen, is het terrein Leemdijk Noord. Op dit terrein kunnen zich lokale bedrijven uit de agro-industrie vestigen. Dit terrein maakt geen onderdeel uit van voorliggend bestemmingsplan omdat het nog niet nader is uitgewerkt. Voorliggend bestemmingsplan heeft een conserverende aard en zal geen nieuwe ontwikkelingen toestaan.
Alle andere bedrijventerreinen behouden hun huidige omvang en krijgen waar nodig een kwaliteitsimpuls door middel van herstructurering van de terreinen. Mocht leegstand van bestaande panden tegengegaan kunnen worden door de vestiging van lichte bedrijvigheid in deze bebouwing, dan wordt per geval bezien of hieraan medewerking wordt verleend. Ook hier geldt dat de vestiging van het bedrijf een bijdrage aan de vitaliteit van het omliggende gebied moet leveren en deze niet moet tegengaan.
Conclusie
De doelstelling is om lokale bedrijven terreinen niet verder uit te breiden maar middels een kwaliteitsimpuls te investeren in de ruimtelijke kwaliteit. Met deze actualisatie wordt hiervoor de kaders gesteld. Het plan voldoet daarmee aan de structuurvisie Midden Drenthe 2030.
3.3.2 Groenbeleidsplan (2006-2015)
Midden-Drenthe beschikt over een groot areaal aan groene ruimte, circa 56 m2 per inwoner. Om een hoogwaardig groenvoorziening te behouden en een lange termijnvisie na te streven is een groenbeleidsplan opgesteld. Het doel van het beleidsplan is het voeren van een consistent beleid ten aanzien van de groenvoorziening in de bebouwde gebieden. Onderdeel hiervan is, waar mogelijk, de kwaliteit van het groen te verbeteren.
Het beleid wordt onderverdeeld in verschillende gebiedssoorten. Onderhavig plangebied behoord tot bedrijventerreinen. Groenvoorziening binnen deze gebieden wordt als volgt omschreven: "Groenvoorzieningen die passen bij de schaal en de functie van de plek. Het moet voldoende representatief zijn voor de betreffende bedrijven. Daarnaast zijn dit vaak plekken waar ook de natuur een kans kan krijgen. Buffers langs bedrijventerreinen."
Voor nieuwe ontwikkelingen wordt aanbevolen om zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij oude landschapsstructuren. Tevens dient er zuinig omgegaan te worden met de bestaande groenstructuren als lanen en houtwallen. Het groenbeleid is uitgewerkt per kern. De deelgebieden van onderhavig bestemmingsplan vallen onder het rayon Smilde.
Smilde is een veenkoloniaal dorp, op de overgang van veen naar zand. Dit is duidelijk te zien doordat het ingesloten ligt tussen een kanaal (west) en bos (oost). De eerste indruk van Smilde is een langgerekt dorp aan de Drentse Hoofdvaart. Langs de Drentse Hoofdvaart zijn er plaatselijk laanbomen en individuele bomen om het lint te accentueren. Bij dwarsassen met wegen of water is er opgaand groen. Verder is de afwisseling tussen open en verdichte gebieden waardevol. Vooral aan de stille kant is er karakteristieke boombeplanting. Markante punten langs de vaart zijn Villa Maria (met 3 monumentale bomen), de Koepelkerk (monumentale bomen), het nieuwe winkelcentrum en de omgeving van de brug waar de hoofdroute de vaart oversteekt.
Door de aanwezigheid van vele sloten en wijken, is Smilde belangrijk voor allerlei water minnende flora en fauna. De bossen en bomen geven een afwisseling van open en gesloten gebieden, wat voor vele soorten dieren van belang is (vleermuizen, vogels, vlinders).
Smilde is een redelijk grote kern, met relatief weinig groen. Daarom dient de aanwezige groenstructuren in stand te worden gehouden en is de gemeente terughoudend met de verkoop van groen.
Conclusie
De bedrijventerreinen voldoen aan het kenmerk dat de groenvoorziening moet aansluiten bij de schaal en functie van de plek en voldoet daarmee aan het groenbeleidsplan.
3.3.3 Externe veiligheidsplan 2009-2012
Het rijks en provinciaal beleid biedt individuele gemeenten de mogelijkheid om aanvullend op de wettelijk vastgestelde beleidskaders, beleid te schrijven dat specifiek voor deze gemeente van toepassing is. Hiervoor geldt dat gemeenten uitsluitend strenger beleid kunnen voorschrijven dan in de wet is vastgelegd.
In dit kader kan de gemeente aanvullende eisen stellen aan:
- Het aantal personen binnen een groepsrisico contour dat als verantwoord wordt geacht.
- Het aanwijzen van (beperkt) kwetsbare objecten en of terreinen.
Er is gekozen om een gebiedsgericht beleid op te stellen. In het beleid is voor elk afzonderlijk bedrijventerrein een bestuurlijke visie uiteengezet. Voor onderhavige deelgebieden geldt het volgende:
Terrein | Bestuurlijke visie |
Leemdijk | Gronden uitsluitend voor gebruik voor industriële, verzorgende en ambachtelijke bedrijven, uitgezonderd detailhandel, met de daarbij behorende bedrijfsgebouwen, dienstwoningen, andere bouwwerken en andere werken. |
Evert Hendriksweg | Bedrijven in de categorieën 1 t/m 3 toegestaan |
De vestiging van nieuwe risicovolle bedrijven wordt in principe niet toegestaan op de huidige bedrijventerreinen omdat deze bedoeld zijn voor schone, zakelijke en lokale bedrijvigheid. Nieuwe dienstwoningen worden op de daarvoor bestemde bedrijventerreinen toegestaan mits het minimale beschermingsniveau wordt behouden. Nieuwe risicovolle bedrijven worden bij voorkeur toegestaan op het MERA-terrein, mits de wettelijke risicocontour op het terrein van het bedrijf blijft.
Naast bedrijven zijn ook transportwegen mogelijk van invloed op de veiligheid. Navolgende tabel geeft weer welke verantwoording benodigd is per transportroute:
Soort | Route | Opmerking |
Provincialen wegen (N371 N374 N381) | Verantwoording 200 meter | Overschrijding oriëntatiewaarde onacceptabel. Toename van de normwaarde is mogelijk bij optimalisatie ontwikkeling. |
Gemeentelijke wegen | Geen actie | |
Hoogspanningsleidingen | Zakelijk recht 25 meter aan weerszijde. |
Conclusie
In de paragraaf externe veiligheid (4.5) zal onderhavig plan worden getoetst aan het beleid. Hiermee voldoet het plan aan het externe veiligheidsbeleid van de gemeente.
3.3.4 Milieubeleidsplan Midden-Drenthe 2011-2014
In het milieubeleidsplan worden de doelen die de gemeente ten aanzien van het milieu wil bereiken uiteengezet. Met het opstellen van het meerjarenplan komt de gemeente tegemoet aan de interne en externe behoefte aan een eenduidig beleid.
De gemeente zet in op vijf speerpunten:
- Stimuleren energiebesparing en duurzaam bouwen en toepassen duurzame energie;
- Behouden en waar mogelijk versterken van het groen;
- Optimale scheiding van afvalstromen;
- Geur- en luchtkwaliteit op maat;
- Milieubewust gedrag.
Daarnaast wordt in het milieubeleidsplan aangegeven hoe binnen de gemeente omgegaan wordt met verschillende aspecten als duurzame bodemkwaliteit, water externe veiligheid en duurzame ruimtelijke ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt in afzonderlijke milieuparagrafen nadere ingegaan op deze aspecten.
Conclusie
In hoofdstuk 4wordt getoetst of het plan voldoet aan de milieueisen. Uit deze toetsing blijkt dat het plan voldoet.
3.3.5 Actualisatie GVVP 2000-2010 gemeente Midden-Drenthe
Het gemeentelijk verkeers en vervoerplan (gvvp) geeft de integrale verkeer en vervoersvisie van de gemeente weer. Met dit plan beoogd de gemeente de bereikbaarheid in stand te houden en waar nodig te verbeteren. Tevens is de verkeersveiligheid en het verbeteren van het leefmilieu een doelstelling.
In de Structuurvisie Smilde is de koers uitgezet voor de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in de kern Smilde. De woninguitbreiding van Smilde zal in de toekomst plaatsvinden aan de noordkant van Smilde. De wegenstructuur zal de komende jaren geen grote veranderingen ondergaan. Wel zullen er een aantal verbeteringen nodig zijn. Voor het dorp Smilde is het van belang de barrièrewerking van de N371 te verminderen. Het verbeteren van andere regionale hoofdroutes, zoals de N381, kan de N371 ontlasten. Dit biedt kansen voor een nieuw evenwicht tussen de verkeersfunctie van de weg langs het kanaal en de woonfunctie van Smilde. Verder is als uitgangspunt opgenomen: het verbeteren van de interne wegenstructuur door het maken van een herkenbare hoofdroute.
Ten aanzien van bedrijventerreinen wordt de suggestie gedaan dat het aanbrengen van een fietspad op de Leemdijk het fietsverkeer ten goede zal komen. Hieraan worden geen concrete acties verbonden.
Conform de uitgangspunten van het (concept) GGVP blijft op wegen op bedrijventerreinen een snelheid gelden van 50 km/u.
Conclusie
Het Gvvp gaat verder niet in op de wegenstructuur in de deelgebieden. Het plan is daarom niet in strijd met het GVVP beleid.
3.3.6 Kansenkaart Bodemenergie Midden Drenthe
De provincie Drenthe heeft afgelopen jaar WKO (warmte koude opslag) onder de aandacht gebracht bij gemeenten, particulieren en ondernemers. WKO wordt vaak nog te laat in bouwprojecten ingebracht, waardoor kansen op energiebesparing worden gemist. Eén van de vormen om WKO in een vroegtijdig stadium in het bouwproces mee te nemen, is door de ontwikkeling van een WKO kansenkaart. Aan de hand van deze kaart is op éénvoudige en overzichtelijke wijze in beeld gebracht op welke plekken in de gemeente WKO de meeste potentie heeft. Om maximaal gebruik te kunnen (gaan) maken van de mogelijkheden die WKO biedt, heeft de gemeente een kansenkaart bodemenergie laten opstellen (februari 2012). Op deze kaart is inzichtelijk gemaakt waar kansen liggen ten aanzien van het gebruik van bodemenergie. Tevens zijn locaties aangewezen die minder geschikt zijn of waar het toepassen van WKO niet is toegestaan.
Conclusie
Het deelgebied Leemdijk heeft gedeeltelijk de aanduiding dat bodemenergie gebruik onder voorwaarden wordt toegestaan. Het deelgebied Evert Hendriksweg is aangewezen als een gebied waar de bodemgesteldheid geschikt wordt bevonden voor het toepassen van bodemenergie. Er dient hierbij wel aangesloten te worden bij de provinciale omgevingsverordening en structuurvisie ondergrond.
3.3.7 Archeologische verwachtings- en beleidskaart gemeente Midden-Drenthe
Ten aanzien van het aspect archeologie moedigt het rijksbeleid de gemeenten aan om specifiek archeologisch beleid op te stellen. In dit kader heeft de gemeente Midden-Drenthe door Oranjewoud een archeologische verwachtings- en beleidskaart laten opstellen.
De gemeente heeft de wettelijke verplichting om de archeologische waarde van de ondergrond te waarborgen. Om te weten welke gebieden een mogelijke archeologische waarde bevatten en welke niet dient de verwachting inzichtelijk te zijn. Met dit inzicht kan gestuurd worden op het behouden van de archeologische waarde. Tevens kunnen bij onvermijdelijke bodemingrepen voorschriften worden verbonden aan de daarmee gepaard gaande verstoring.
De archeologische verwachtingswaardekaart geeft voor het gehele grondgebied van de gemeente een archeologische verwachting af. De gespecificeerde waarde is aangegeven op de kaart. In het daartoe behorende beleidsdocument zijn de waarden nader uitgewerkt. Tevens is voor elke waarde opgenomen hoe ermee dient te worden omgegaan in geval van een mogelijke bodemingreep.
Met de archeologische waarde kaart heeft de gemeente een instrument in handen om sturend te kunnen optreden bij bodemingrepen en zo betere zorg dragen over de instandhouding van de archeologische waarden binnen de gemeente.
Conclusie
Hoe wordt omgegaan met het aspect archeologie wordt in paragraaf 4.9 nader toegelicht. Uit deze toelichting blijkt dat in voorliggend plan afdoende rekening wordt gehouden met de (mogelijke) archeologische waarden in de deelgebieden.
3.3.8 Water
Waterplan
De gemeente Midden-Drenthe en het waterschap Reest en Wieden hebben voor het grondgebied van de gemeente Midden-Drenthe integraal een samenhangend waterbeleid opgesteld. Met het waterplan willen de samenwerkende partijen een verbetering van de samenwerking tot stand brengen. Tevens zijn in dit beleidsstuk afspraken vastgelegd aangaande beheer, waterwinning, grondwateroverlast duurzaam materiaal gebruik en waterberging.
In het waterplan is de volgende toekomstvisie opgenomen: "Het toekomstbeeld voor het waterbeheer van de gemeente Midden-Drenthe is helder. Een beeld waarbij alle functies optimaal gebruik kunnen maken van water in de gemeente, zonder daarbij de waarden van het watersysteem tekort te doen. In dat beeld heeft water een belangrijke ecologische functie en draagt bij aan een goed woon- en werkklimaat, waar zowel oog is voor de stedelijke als agrarische functies van het water."
Ten aanzien van water in het planologisch proces komt het waterplan tot de volgende acties:
- Toepassen van de trits vasthouden, bergen en afvoeren bij nieuwbouwplannen;
- Toepassen van de Watertoets bij ruimtelijke plannen en besluiten;
- Bij het ontwerpen van nieuwe waterpartijen rekening houden met (natuurvriendelijk) beheer en onderhoud;
- De toepassing van duurzame materialen bevorderen (uitvoering DUBO beleid);
- Uitbreiden regulier overleg ten aanzien van locatiekeuzes.
Conclusie
Deelgebied Evert Hendriksweg wordt in het plan aangemerkt als potentiële afkoppellocatie. Er vinden verder geen nieuwe ontwikkelingen plaats wel zijn er enkele lege ontwikkellocaties beschikbaar. In paragraaf 4.8 is de watertoets opgenomen. Uit de watertoets blijkt dat het bestemmingsplan voldoet aan het waterplan.
3.3.9 Verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP)
Het vGRP heeft drie pijlers:
- De inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
- De doelmatige inzameling en transport van afvloeiend hemelwater;
- Het in openbaar gemeentelijk gebied treffen van maatregelen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen of te beperken voor zover doelmatig.
De doelstelling van het rioleringsplan is drieledig:
- Beschermen van de volksgezondheid;
- Droge voeten;
- Schoon water en een schone bodem.
Een van de belangrijke maatregelen in de goede omgang met water is afkoppelen. Voor Smilde zal in navolging op Beilen een afkoppelingsplan worden opgesteld.
3.3.10 Welstandsnota Midden-Drenthe 2011
In de welstandsnota zet de gemeente haar visie uiteen over het uiterlijk van de bebouwing en hoe gebouwen en omgeving zich tot elkaar verhouden. Hierdoor streeft de gemeente naar een samenhangend geheel. Rode draad in het welstandsbeleid is rekening houden met elkaar en de omgeving. De doelstelling is de gemeente nog mooier te maken.
Het welstandsbeleid gaat uit van een bouwproces waarbij dialoog over de geplande ontwikkeling leidt tot het gewenste ontwikkeling. In de nota zijn verscheidenen toetsingscriteria opgenomen waaraan alle ingediende bouwplannen worden getoetst. Hierbij zijn volgende toetsingselementen van toepassing:
- Bebouwing en omgeving;
- Vormgeving van de bebouwing;
- Aankleding van de bebouwing.
Ter voorbereiding op de ontwikkeling van een heel gebied kan er voor worden gekozen om een beeldkwaliteitsplan op te stellen. Een beeldkwaliteitsplan zal in grote mate aansluiting zoeken bij de welstandsnota maar kan in bijzondere gevallen ook afwijken van de toetsingselementen. In dit geval geldt het beeldkwaliteitsplan als een nadere verbijzondering van de welstandsnota.
Voor reclame uitingen geldt in eerste instantie de welstandsnota. Mocht de reclame uiting niet passen binnen de toetsingselementen wordt getoetst aan de landschapsverordening.
Conclusie
Gezien de conserverende aard van dit plan voldoet het plan aan de welstandseisen.
3.3.11 Bodem
Bodemfunctieklassenkaart
Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit volledig van kracht geworden. In dit besluit zijn regels opgenomen voor het toepassen van grond en bagger. Om de nieuwe regelgeving te implementeren is dit binnen de provincie Drenthe gezamenlijk opgepakt. Om hergebruik van grond en bagger mogelijk te maken is inzicht in de kwaliteit en functie van de bodem wenselijk. Dit is mogelijk door het opstellen van een Bodemkwaliteitskaart en Bodemfunctieklassenkaart. In eerste instantie is gekozen voor het vaststellen van een Bodemfunctieklassenkaart. De bodemfunctieklassenkaart geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied.
Generiek bodembeleid
De Drentse gemeenten hebben eerst gekozen voor het verkennen van het generieke kader van het nieuwe bodembeleid. Uitgangspunt hierbij is het onderscheid in twee bodemfunctieklassen: "Wonen" en "Industrie". Voor bijvoorbeeld de functie landbouw en natuur is een verzamelnaam gekozen "Overig". Binnen het grondgebied van de gemeente is dit samengevoegd tot de functies "Wonen", "Industrie" en "Overig". Binnen de provincie Drenthe heeft afstemming plaats gevonden over de indeling van deze functies. Dit heeft geleidt tot een eenduidige benaming van een aantal voorkomende(toekomstige) bestemmingen. Afspraken zijn gemaakt over o.a. toekomstige woonwijken, defensieterreinen, sportparken en grote bungalowparken. Gebieden met een afwijkende bodemkwaliteit zijn als aandachtsgebied aangeduid. Voor wegen is een specifiek beleid van toepassing, waarop de bodemkwaliteitskaart van toepassing is. Voor hergebruik van grond gelden dan ook de daarop betrekking hebbende regels.
Bestemmingsplan bedrijventerreinen Smilde
Bij de opstelling van een bodemfunctieklassenkaart wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van bestaande contouren en beschikbare data. Dit betekent in de praktijk dat zoveel mogelijk aansluiting is gezocht met de buitengrenzen van de bestemmingsplankaarten of natuurlijke of bestaande grenzen als bebouwd/onbebouwd gebied, wegen en kanalen. Er is gekozen voor een praktisch werkbare bodemfunctieklassenkaart. Dit betekent dat er niet een te gedetailleerde indeling is gemaakt om verschillende grondverzetregels te vermijden bij te kleine deelgebieden. Binnen het bedrijventerrein Leemdijk is de functie "Industrie" van toepassing. Aan het bedrijventerrein Evert Hendriksweg is de functie "Wonen" toegekend.
Nut bodemfunctieklassenkaart
De bodemfunctieklassenkaart geeft aan welke mogelijkheden voor hergebruik van grond er zijn voor het grondgebied. Hierbij zijn van belang dat de toepassing niet tot verslechtering van de bodem mag leiden ("stand-still"). En toepassing mag niet leiden tot ongewenste risico's voor de functie van een gebied. De kwaliteit van de toe te passen grond zal moeten worden bepaald door een partijkeuring of op basis van een bodemkwaliteitskaart. Deze wordt vervolgens op basis van de kwaliteit ingedeeld in de klasse Overig (AW2000), Wonen of Industrie. De toepassing van de grond kan alleen plaats vinden op basis van de strengste eis: bodemkwaliteitsklasse of bodemfunctieklasse. Voor onderhavig bestemmingsplan betekent dit dat bv. grond in het deelgebied Leemdijk mag worden toegepast (functie "industrie") waarbij de kwaliteitsklasse alleen industrie mag zijn.
Conclusie
In onderhavig plan worden geen grootschalige ontwikkelingen voorzien waardoor groot grondverzet niet van toepassing is. Het plan voldoet daarmee aan het beleid.
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden En Uitgangspunten
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten die relevant zijn voor het bestemmingsplan.
4.1 Bodem
Vrijwel alle gebruiksvormen kennen in meerdere of mindere mate interactie met de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Daarmee is het aspect bodemkwaliteit ook van invloed op de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat het aspect bodemkwaliteit voor vrijwel allen nieuwe ontwikkelingen die met ruimtelijke plannen mogelijk worden gemaakt relevant is en daarom onderzocht, beoordeeld en beschreven moet worden. De mate waarin beoordeling van de bodemkwaliteit aan de orde is, is met name afhankelijk van aard en omvang van de functiewijziging.
Beoordeling van het aspect bodemkwaliteit kan achterwege blijven in een aantal situaties. Bij het wijzigingen van de bestemming van een al bebouwd perceel, waarbij de nieuwe gebruiksvormen een voor de beoordeling van het aspect bodemkwaliteit vergelijkbaar gebruik kennen, is beoordeling van het aspect bodemkwaliteit niet aan de orde. Zo ook bij actualisaties van bestemmingsplannen, waarin wordt geconstateerd dat het feitelijke gebruik van een perceel hetzelfde blijft met de vigerende (oude) bestemming. Dit is ook in onderhavige situatie het geval. Met betrekking tot het plangebied kan derhalve het onderstaande worden geconstateerd:
In het plangebied bevinden zich enkele terreinen waar sprake is van of een vermoeden is van (ernstige) bodemverontreiniging [bron: www.bodemloket.nl]. Het betreft veelal bedrijfslocaties die binnen het plangebied liggen waar reeds bodemonderzoeken zijn uitgevoerd. Voor de locaties waar reeds ernstige bodemverontreiniging is aangetoond, zal op den duur sanering plaatsvinden. Op andere locaties zal nader onderzoek moeten aantonen of sanering noodzakelijk is.
De toetsing aan de haalbaarheid van het bestemmingsplan (actualisatie) brengt een bepaalde mate van onderzoek naar de kwaliteit van bodem en grondwater met zich mee. In het algemeen kan gesteld worden, dat - gezien de noodzakelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en de eventuele aansprakelijkheidstelling van de gemeente c.q. de provincie door bouwers en ontwikkelaars - zoveel mogelijk voorkomen moet worden, dat in de bestemmingsplanprocedure gevallen van bodemverontreinigingen niet worden opgespoord. Voorliggend bestemmingsplan laat echter geen nieuwe ontwikkelingen rechtstreeks toe waarvoor de bodemkwaliteit getoetst dient te worden. Het betreft immers een actualisatie van de vigerende bestemmingsplan waarbij de functies ongewijzigd blijven.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat indien binnen het plangebied op nog onbebouwde terreindelen nieuwbouw plaats gaat vinden, er in het kader van de omgevingsvergunningaanvraag/bouwverordening wel bodemonderzoek uitgevoerd moet worden.
Bodemkwaliteitskaart
Voor de bepaling van de bodemkwaliteit op niet verdachte locaties is een bodemkwaliteitskaart opgesteld door adviesbureau CSO. Hiervoor is een Nota bodembeheer opgesteld waarin het beleid t.a.v. toepassen van grond binnen de gemeente is opgenomen. Dit in samenspraak met 9 Drentse gemeenten en de provincie. Hierdoor is uniformiteit en uitwisseling van grond mogelijk zonder grote onderzoeksinspanning. De verwachting is dat medio juni/juli 2012 hier door het college een besluit over wordt genomen en vervolgens na ter inzage legging door de raad kan worden vastgesteld. Voor de bedrijventerreinen is sprake van twee deelgebieden: bedrijventerreinen en buitengebied. De kwaliteit van beide deelgebieden van de boven- en ondergrond is echter zodanig dat er sprake is van zone die overeenkomt met het buitengebied. Dit betekent dat de kwaliteit gelijk is aan de achtergrondwaarde en relatief schoon is.
4.1.1 Conclusie
Aangezien sprake is van een conserverend bestemmingsplan, is in beginsel een bodemonderzoek niet noodzakelijk. Dit is anders wanneer nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn.
Op grond van de bodemkwaliteitskaart is de achtergrondwaarde relatief schoon.
Het aspect bodem is hiermee voldoende onderbouwd en levert geen nadere beperking op ten aanzien van onderhavig plan.
4.2 Milieuzoneringen
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het garanderen van een goed woon- en leefklimaat enerzijds en een goed ontwikkelingsklimaat voor bedrijvigheid anderzijds. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Deze methode wordt milieuzonering genoemd.
Door Aveco de Bondt is een onderzoek verricht naar milieuzoneringen van de twee deelgebieden. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 1.
4.2.1 Systematiek
Zonering van de bedrijventerreinen vindt plaats op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering 2009'. De algemene systematiek die in de VNG- uitgave is toegepast, is kort samengevat, de volgende.
Ieder bedrijf is op basis van haar bedrijfsactiviteiten door het Centraal Bureau voor de Statistiek volgens de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) ingedeeld naar branche- en bedrijfscategorieën. De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft de SBI – indeling gebruikt om per bedrijfsactiviteit de milieubelasting ervan aan te geven en in te delen in een milieucategorie.
Per bedrijfsactiviteit is beschouwd binnen welke afstand vanaf die bedrijfsactiviteit tot milieugevoelige functies (met name woonfuncties, maar ook ziekenhuizen, scholen e.d.) mogelijk milieuhinder kan ontstaan. Deze afstand is de zogenoemde 'richtafstand'. Door bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies op minimaal de richtafstand van elkaar te situeren kan milieuhinder worden voorkomen. De richtafstand wordt bepaald door de mogelijke hinder die kan uitgaan vanwege een viertal milieuaspecten, te weten geur, stof, geluid en gevaar. In de VNG – uitgave zijn per bedrijfsactiviteit per milieuaspect richtafstanden bepaald. De grootste van de vier richtafstanden is maatgevend voor de aan te houden richtafstand tussen die bepaalde bedrijfsactiviteit en milieugevoelige functies. Op deze manier is voor een groot aantal bedrijfsactiviteiten bepaald welke maatgevende richtafstand erbij hoort. Op basis van die maatgevende richtafstanden zijn in de VNG-uitgave alle bedrijfsactiviteiten gegroepeerd in milieucategorieën. Daarbij wordt voor wat betreft de ligging van de milieugevoelige functies onderscheidt gemaakt in twee omgevingstypen: rustig gebied en gemengd gebied.
4.2.2 Omgevingstypen
Bij de toetsing van de invloed van de bedrijven op de omgeving is het van belang de omgeving juist te typeren. Ook is het van belang te beschouwen in hoeverre dit bestemmingsplan milieugevoelig is ten opzichte van bedrijven buiten het plangebied. Typering is van belang omdat de richtafstand tussen een bedrijfsactiviteit en een rustig gebied groter is dan de richtafstand tussen dezelfde bedrijfsactiviteit en een gemengd gebied. In het onderzoek in bijlage 1 is aangegeven op welke wijze de omgeving van het plangebied wordt getypeerd.
4.2.3 Zonering plangebied
Voor de milieuzonering per deelgebied zijn de volgende uitgangspunten en overwegingen gehanteerd:
- a. De zonering ten opzichte van de omgeving van de bedrijventerreinen is gebaseerd op de systematiek van de VNG milieuzonering alsmede op de regelingen in de geldende bestemmingsplannen.
- b. Op grond van de provinciale omgevingsverordening mag een ruimtelijk plan niet voorzien in nieuwe bedrijvigheid die volgens de VNG systematiek zou vallen in milieucategorie 4, 5 en 6, tenzij op regionale werklocaties. Daar geen van de deelgebieden een regionale werklocatie is, is de maximaal toelaatbare categorie 3.2.
- c. In het vigerend bestemmingsplan is het mogelijk om bedrijfswoningen op te richten. Deze mogelijkheid is overgenomen in onderhavig plan.
- d. De milieucategorieën van de bestaande bedrijven zijn gelijk of lager dan de toegestane milieucategorieën op basis van de zonering. De toegestane milieucategorieën zijn opgenomen in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten' (bijlage 1 van de Regels).
- e. Op grond van de provinciale omgevingsverordening zijn nieuwe locaties voor detailhandel niet toegestaan op bedrijventerreinen, voor zover deze ten koste gaan van de bestaande detailhandelsstructuur in winkelcentra en binnensteden. Derhalve is detailhandel in het plangebied niet toegestaan, behoudens perifere detailhandel/detailhandel in volumineuze goederen.
4.2.4 Conclusie
Uit de inventarisatie blijkt dat er drie detailhandelsbedrijven aanwezig zijn. Deze zijn specifiek aangeduid omdat deze vorm van bedrijvigheid niet is opgenomen in de Staat vanbedrijfsactiviteiten.
Het bedrijf Popken, groothandelsbedrijf in minerale oliën en machines (categorie 3.2), past niet binnen de milieuzonering. De woning ligt aan de rand van het plangebied waardoor de milieucontour over de woningen aan de Rijksweg 84 en 85 ligt. Aangezien het hier gaat om een bestaande situatie wordt er vanuit gegaan dat er in de milieuvergunningverlening reeds rekening is gehouden met de aanwezige woonbebouwing. Hierdoor zijn er aanvullende voorschriften opgenomen om geen overlast te veroorzaken op de twee woningen. Aangezien het in deze gevallen gaat om een bestaande situatie is het bedrijf voorzien van een specifieke aanduiding.
Uit de milieuzonering blijkt dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat enerzijds en een goed ontwikkelingsklimaat voor bedrijven anderzijds. Waar knelpunten optreden zijn bovengenoemde maatregelen getroffen.
4.3 Geluid
De Wet geluidhinder geeft de normen voor industrielawaai (op een geluidsgezoneerd industrieterrein), wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai. Binnen de zones van industrieterreinen, wegen en spoorwegen dient bij het realiseren van geluidsgevoelige bestemmingen of bij het ontwikkelen van industrieterreinen, wegen en spoorwegen een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Ten behoeve van het bestemmingsplan heeft Aveco de Bondt een inventarisatie verricht naar wegverkeerslawaai. De onderzoeken zijn opgenomen in bijlage 2.
4.3.1 Wegverkeerslawaai
In de Wet geluidhinder is bepaald dat bepaalde typen wegen in stedelijk en buitenstedelijk gebied een zone kennen. De breedte van de zone, aan weerszijde van de weg, is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving: stedelijk of buiten-stedelijk. Onder buitenstedelijk gebied wordt tevens het gebied binnen de bebouwde kom verstaan voor zover dit binnen de zone van een autoweg of autosnelweg ligt. Indien een bestemmingsplan wordt opgesteld en er is in het plangebied een weg aanwezig met een zone, dan kan het noodzakelijk zijn om een akoestisch onderzoek te verrichten. Het onderzoek naar de geluidsbelasting is noodzakelijk wanneer sprake is van het mogelijk maken van nieuwe geluidgevoelige functies binnen de zone.
Het actualiserende bestemmingsplan "Bedrijventerreinen Smilde" is conserverend van aard en heeft niet tot doelstelling nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen mogelijk te maken binnen geluidzones. Wel maakt het bestemmingsplan het bij recht mogelijk om bij bedrijven bedrijfswoningen te realiseren.
Bij realisatie van nieuwe bedrijfswoningen binnen de zones van de wegen is het aannemelijk dat niet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voldaan wordt. Gelet op het karakter van de wegen in en om het plangebied zal de etmaalintensiteit dusdanig zijn dat de maximaal toelaatbare waarde (63 dB voor die wegen) niet overschreden wordt op locaties waar mogelijke nieuwe bedrijfswoningen kunnen komen. Voor de bedrijfswoningen worden hogere grenswaarden verleend.
4.3.2 Conclusie
Het bestemmingsplan is met name conserverend van aard. In de vigerende plannen is het echter wel mogelijk om bedrijfswoningen te realiseren op de bedrijventerreinen. Deze mogelijkheid blijft bestaan, waardoor dus ook nieuwe geluidgevoelige objecten (de bedrijfswoningen) kunnen worden gerealiseerd, mits dit ook voor andere milieuaspecten op grond van o.a. Wet milieubeheer inpasbaar blijkt.
De zoneringsplichtige wegen in en om het plangebied leggen geen ruimtelijke beperkingen op. Bij realisatie van nieuwe bedrijfswoningen binnen de zones van de wegen zal waarschijnlijk niet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voldaan worden. Daarom zijn voor de nieuwe bedrijfswoningen hogere grenswaarden verleend. Uit de bij het hogere waarde besluit behorende akoestisch onderzoek blijkt voor hoeveel bedrijfswoningen hogere waarden zijn verleend en voor welke wegen.
4.4 Geur
In de wet Geurhinder en Veehouderijen is het begrip geur gevoelig object globaal gedefinieerd als: alle gebouwen die een permanent verblijf door mensen mogelijk. Hieronder vallen ook bedrijfswoningen op een bedrijventerrein.
In onderhavig bestemmingsplan wordt er vanuit gegaan dat het aspect geur is meegenomen in de vergunningverlening. Hierdoor is het, mits de bedrijven conform vergunning in werking zijn, uitgesloten dat er geurhinder optreedt van bedrijven binnen het bedrijventerrein op de aanwezige bedrijfswoningen.
Geurhinder uit de omgeving is niet aan de orde. Er liggen in de directe omgeving geen (intensieve) veehouderijen. Daarnaast liggen de overige agrarische (akkerbouw) bedrijven op een dusdanige afstand van het plangebied dat de daartoe behorende geurcontouren het plangebied niet overlappen. Hiermee vormt het aspect geur geen belemmering voor onderhavig plangebied.
4.5 Externe Veiligheid
Externe veiligheid omvat het beheersen van de risico's voor de omgeving door de productie, de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen (binnen bedrijven) en door het transport van gevaarlijke stoffen (via wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen). De externe veiligheidsrisico's worden enerzijds bepaald door de mogelijke effecten die een calamiteit met gevaarlijke stoffen kan hebben en anderzijds door de kans dat een calamiteit optreedt.
4.5.1 Bedrijven
Voor beide deelgebieden is nagegaan of en zo ja welke risicobronnen effect hebben op het plangebied. Uit de quickscan blijkt dat er aan de Veenhoopsweg een LPG tankstation is gelegen. De afstand tussen het tankstation en het bedrijventerrein Evert Hendriksweg is meer dan 150 meter. Het plangebied valt daarmee buiten het invloedsgebied van het tankstation. Het tankstation heeft daarmee geen ruimtelijk effect op het plangebied. Naast het tankstation bevinden zich geen risicovolle bedrijven in of rondom de deelgebieden. In het vigerend bestemmingsplan van beide gebieden is het nu wel mogelijk om BEVI bedrijven op te richten. Het provinciaal beleid schrijft voor dat BEVI bedrijven slechts op beperkt aantal locaties mogen vestigen. De gemeente Midden Drenthe beperkt in haar externe veiligheids beleid de vestiging van BEVI bedrijven tot het ETP/Mera terrein. In onderhavig bestemmingsplan worden derhalve BEVI inrichtingen uitgesloten.
4.5.2 Transport
Uit de externe beleidsvisie van de gemeente blijkt dat de PR 10-6 op de weg is gelegen en het groepsrisico ver onder de oriëntatiewaarde is gelegen. Transport van gevaarlijke stoffen over deze weg levert derhalve geen ruimtelijke beperking op voor de deelgebieden. Op basis van het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid is overschrijding van de oriëntatiewaarde door nieuwe ontwikkelingen niet toegestaan. Aangezien onderhavig plan conserverend van aard is worden geen nieuwe ontwikkelingen toegestaan. De personendichtheid zal daardoor gelijk blijven waardoor op basis van dit bestemmingsplan geen wijzigingen in het groepsrisico zullen optreden.
Op circa 240 meter ten zuidoost van het plangebied Leemdijk ligt een hogedruk aardgasleiding van de Gasunie. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze buisleiding waardoor deze geen ruimtelijke beperking oplevert voor de ontwikkelingsmogelijkheden binnen het plangebied.
De Drentse Hoofdvaart is niet opgenomen in het Basisnet Water. Daarom kan worden gesteld dat er geen significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er liggen in de omgeving van het plangebied geen spoortrajecten, of hoogspanningskabels. Transport van gevaarlijke stoffen levert derhalve geen ruimtelijke beperking op voor de deelgebieden.
4.5.3 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid voor onderhavig plangebied geen beperkingen of risico's oplevert.
4.6 Luchtkwaliteit
Aangetoond dient te worden dat met de uitvoering van het bestemmingsplan wordt voldaan aan de Wet Luchtkwaliteit (titel 5.2 Wet milieubeheer). Tevens dient aangetoond te worden dat een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd in het plangebied.
4.6.1 Wettelijk kader
Voor ruimtelijke plannen met een mogelijk effect op de luchtkwaliteit is een toets aan de 'Wet luchtkwaliteit' (Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) benodigd. Bestuursorganen hanteren bij het uitoefenen van de bevoegdheden de volgende voorwaarden:
- a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van grenswaarden;
- b. het project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- c. het project draagt 'niet in betekenende mate' (toename <1,2 µg/m³ ) bij aan de concentratie van fijn stof en stikstofdioxide;
- d. het project is opgenomen binnen het NSL of een regionaal programma van maatregelen.
Als aan één of een combinatie van deze voorwaarden wordt voldaan zijn er in beginsel geen belemmeringen voor het uitvoeren van de bevoegdheden.
Daarnaast dient voor het aspect luchtkwaliteit getoetst te worden aan de Wet ruimtelijke ordening, inzake het verzekeren van de realisatie van een goed woon- en leefklimaat.
Om aan te tonen dat een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd, dient aannemelijk te worden gemaakt dat de grenswaarden voor langdurige blootstelling aan fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) niet (dreigen te) worden overschreden.
4.6.2 'Niet in betekenende mate'-toets
Aangezien het bestemmingsplan een actualisatie betreft van het geldende bestemmingsplan, worden geen betekenisvolle ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Hierdoor zullen geen extra emissies ontstaan door verkeersaantrekkende werking of door de huidige inrichtingen. In deze situatie kan, zonder verdere berekening, worden geconcludeerd dat het plan niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Daarmee wordt voldaan aan de voorwaarde c. van de 'Wet luchtkwaliteit'.
4.6.3 Toets woon- en leefklimaat
De grenswaarden (jaargemiddelde concentraties) voor langdurige blootstelling aan PM10 en NO2 bedragen 40 µg/m3.
De actuele grootschalige achtergrondconcentraties van 2012 bedragen:
Leemdijk (x=226030/y=552390) | Evert Hendriksweg (x=224290/y=549570) | |
PM10 | 23,0 µg/m³ | 20,8 µg/m³ |
NO² | 12,3 µg/m³ | 13,2 µg/m³ |
De lokale achtergrondwaarden kunnen afwijken van de grootschalige achtergrondwaarden. Gelet op de aard en omvang van de huidige alsmede de planologisch toegestane bedrijfsactiviteiten wordt aangenomen dat lokale achtergrondwaarden niet significant afwijken van de grootschalige achtergrondwaarde. Hierdoor kan de grootschalige achtergrondconcentratie als uitgangspunt gehanteerd worden voor de toets of sprake is van de realisatie van een goed woon- en leefklimaat.
4.6.4 Conclusie
Zoals aangegeven draagt de actualisatie van het bestemmingsplan niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit, waardoor met een toename van ten hoogste 1,2 µg/m3 kan worden gerekend. Opgeteld bij de achtergrondconcentraties liggen deze ruim onder de grenswaarden voor langdurige blootstelling. Hiermee is het aannemelijk dat de grenswaarden niet (dreigen te) worden overschreden en er sprake is van de realisatie van een goed woon- en leefklimaat.
4.7 Ecologie
Het natuurbeschermingsbeleid en de wet- en regelgeving op het gebied van flora en fauna kennen twee sporen, namelijk een gebiedsgericht en een soortgericht spoor. Als gevolg van ontwikkelingen op Europees niveau heeft de laatste jaren een actualiseringslag plaatsgevonden binnen het nationaal natuurbeschermingsrecht. Met de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 zijn de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn volledig in nationale wetgeving geïmplementeerd.
De twee sporen hebben daarbij elk hun eigen wettelijk verankering. De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden, de Flora en faunawet op de bescherming van soorten.
Het plangebied betreft in dit onderzoek twee bestaande bedrijventerreinen , Evert Hendriksweg en Leemdijk, die worden gehandhaafd en de bestemmingen worden geactualiseerd. Het betreft ten hoogste categorie 3.2 bedrijven. De terreinen zijn overwegend reeds bebouwd (een enkele kavel is nog onbebouwd). Er worden overwegend beherende werkzaamheden uitgevoerd. Naar verwachting is er geen sprake van een verandering in toename van stikstof, geluid, licht en of andere effecten.
4.7.1 Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of een Beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde natuurbeschermingswetgebied is het Natura 2000- gebied het Fochterloërveen op ca. 3 km afstand van het plangebied. Het natura 2000 gebied Wittenveld ligt op ca. 4 km afstand tot het plangebied en het Dwingelderveld ligt op een afstand van ca. 7 km. Gelet op de afstand tussen het plangebied en de natura 2000 gebieden kunnen (significant) negatieve effecten op natuurlijke habitats en/of soorten waarvoor natuurbeschermingswetgebieden zijn aangewezen op voorhand worden uitgesloten. Effecten als gevolg van externe werking door bijvoorbeeld geluid, licht en stikstofdepositie zijn op een afstand van 3 km immers niet meer waarneembaar. Verdere toetsing in de vorm van een verslechteringstoets of een passende beoordeling of het aanvragen van een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is niet aan de orde.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde EHS-gebied ligt op ca. 1km afstand van het plangebied. Aangezien het plangebied buiten de EHS en op relatief grote afstand van de EHS ligt, kunnen significante effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS worden uitgesloten. Verdere toetsing in de vorm van een "Nee, tenzij-toets" is niet aan de orde.
Navolgende afbeeldingen geven de ligging van Natura 2000-gebieden (rood) en de EHS (groen) weer.
![]() | ![]() |
Leemdijk | Evert Hendriksweg |
Afbeelding 4.1: Ligging Natura 2000-gebieden en EHS
4.7.2 Soortenbescherming
Sinds 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht. In deze wet is de soortbeschermingsregeling uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn volledig geïmplementeerd. In verband met de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met soortbescherming en met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied.
Voor beheergerichte (onderdelen van) bestemmingsplannen, met geen of slechts geringe ontwikkelingsmogelijkheden, kan in het algemeen gesteld worden dat de uitvoerbaarheid niet ter discussie zal staan. Zelfs indien beschermde soorten aanwezig zijn mag worden aangenomen dat deze bij een voortzetting van het bestaande grondgebruik niet in hun voortbestaan zullen worden bedreigd. Anders ligt het voor (onderdelen van) bestemmingsplannen die een wijziging van het grondgebruik inhouden of bijvoorbeeld het slopen dan wel oprichten van nieuwe bebouwing en/of infrastructuur. Hiervoor dient een uitvoerbaarheids toets flora en fauna te worden uitgevoerd. Voorliggend bestemmingsplan heeft een overwegend beheersmatig karakter, waardoor een natuuronderzoek niet noodzakelijk is.
4.7.3 Conclusie
De actualisatie van het bestemmingsplan leidt niet tot (significant) negatieve effecten op gebieden die zijn beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet. Nader onderzoek in de vorm van een verslechteringstoets of een passende beoordeling is derhalve niet noodzakelijk en het aanvragen van een Natuurbeschermingswetvergunning is niet aan de orde. De Natuurbeschermingswet staat niet aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg.
De actualisatie leidt niet tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS. Het doorlopen van een “Nee, tenzij-toets” is derhalve niet noodzakelijk. Het beleid ten aanzien van de EHS staat niet aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg.
Voorts leidt de actualisatie niet tot het overtreden van verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet wanneer werkzaamheden in het gebied worden uitgevoerd volgens gedragscodes en de regelgeving van de Flora en faunawet.
Verder zijn alleen enkele algemeen beschermde soorten te verwachten in het plangebied. Dit zijn algemeen beschermde soorten (tabel 1 AMvB Ffwet) waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet geldt. Aanvullend veldonderzoek naar beschermde soorten is derhalve niet noodzakelijk en het aanvragen van een Flora- en faunawet ontheffing niet aan de orde. De Flora- en faunawet staat niet aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg.
4.8 Water
Sinds de wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening in november 2003 is het opnemen van een waterparagraaf in het bestemmingsplan dwingend voorgeschreven. In deze waterparagraaf is het resultaat van de watertoets beschreven. De watertoets fungeert als procesinstrument met als doel het vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en daarmee het betrekken van het waterschap in de planvorming. In de waterparagraaf zijn de beschrijving van het waterhuishoudkundig systeem, het proces van de watertoets en het advies van het waterschap verwerkt.
Aveco de Bondt heeft voor de twee deelgebieden watertoetsprocedures uitgevoerd. Deze toetsen zijn opgenomen in bijlage 3. De uitkomsten van de Digitale Watertoetsen zijn verwerkt in het bestemmingsplan
4.8.1 Waterhuishouding
In deze paragraaf wordt ingegaan op de waterhuishouding per deelgebied.
Evert Hendriksweg
Vanuit het waterschap Noorderzijlvest wordt niet aangegeven dat er een concrete aandachtspunten zijn met betrekking tot de waterkwaliteit en peilvakken. Grondwaterproblemen zijn door het waterschap niet als aandachtspunt aangemerkt.
De gronden direct grenzend aan de Evert Hendrikswijk hebben een waterkerende functie. Deze staat via een lange duiker in open verbinding met de Drentsche Hoofdvaart (boezemwater).
Leemdijk
Vanwege het conserverende karakter van het bestemmingsplan zijn geen wijzigingen opgenomen in de omgang met het hemelwater. Gedeeltelijk vindt afstroming van hemelwater naar oppervlaktewater plaats. Er zijn geen veranderingen te verwachten aangaande de huidige invloed op de waterkwaliteit. Bij de huidige bestemmingsplanherziening is er binnen het deelgebied Leemdijk te Smilde geen sprake van een aandachtspunt omdat het een conserverend plan betreft. Zowel door het waterschap als de gemeente is niet aangegeven dat er grondwaterproblemen voorkomen.
De waterkering aan de oostzijde van het deelgebied is gelegen buiten het bestemmingsplan.
4.8.2 Conclusie
Bij de voorgenomen bestemmingsplanherziening worden geen waterhuishoudkundige gevolgen verwacht. De herinrichting van kavels of een verandering van het areaal verharding mogen geen negatieve consequenties hebben op de waterhuishouding.
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
De gemeente Midden-Drenthe is ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan bezig met het formuleren van archeologisch beleid. Sinds 2010 beschikt de gemeente al wel over een archeologische verwachtings- en beleidskaart. Hierop staat voor de hele gemeente aangegeven wat de te verwachten archeologische waarde is. Vooruit lopend op het beleid wordt in onderhavig bestemmingsplan rekening gehouden met de archeologische waarde zoals deze is aangegeven op de kaart.
Evert Hendriksweg
Binnen het deelgebied Evert Hendriksweg komen twee waarden voor, te weten middelhoge verwachtingswaarde en lage verwachtingswaarde.
- Voor nagenoeg het gehele deelgebied geldt een middelhoge verwachtingswaarde: Werkzaamheden in gebieden met een hoge en middelhoge verwachting met een oppervlakte van meer dan 1000 m2 worden gekoppeld aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Het gaat om het totaal aan te verstoren bodemoppervlak binnen een plangebied of bouwvlak van een samenhangend project dat niet opgedeeld kan worden in deeluitwerkingen. Terreinen kleiner dan 1000 m² zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek, tenzij binnen een afstand van 50 meter een AMK-terrein aanwezig is.
- In het noordelijke deel van het deelgebied is sprake van een lage verwachtingswaarde: Er geldt een algemene vrijstelling van archeologisch onderzoek voor gebieden met een lage archeologische verwachting.
In navolgende afbeelding is voor dit deelgebied een uitsnede opgenomen van de verwachtingswaardekaart van de gemeente Midden-Drenthe.
Afbeelding 4.2: Archeologische verwachtingswaardekaart gemeente Midden-Drenthe (bron: Gemeentelijke archeologische verwachtingswaardekaart)
Leemdijk
Voor geregistreerde terreinen van archeologische waarde (AMK terreinen) geldt dat in principe gestreefd dient te worden naar duurzaam behoud. In deze terreinen is de aanwezigheid van archeologische resten een zekerheid en kan elke bodemingreep leiden tot verstoring van archeologische resten. Binnen het deelgebied komt een geregistreerd terrein, te weten "terreinen van archeologische waarde", voor. Van deze terreinen is bekend dat ze waardevolle archeologische resten bevatten, maar ze zijn nog niet gewaardeerd. Het gebied dat is aanmerkt als Celtic Fields heeft dezelfde beschermingsstatus als een AMK terrein.
- Het noordwestelijk deel van het deelgebied valt buiten de aanduiding Celtic Fields. Hiervoor kan derhalve een lage verwachtingswaarde worden aangehouden.
- Ten aanzien van AMK terreinen geldt geen vrijstelling van onderzoek in relatie tot de oppervlakte die mogelijk wordt verstoord. Uitzondering hierop zijn kleine bodemingrepen tot 30 cm welke zijn vrijgesteld van een onderzoeksverplichting.
- Ten aanzien van het deel met een lage verwachtingswaarde geldt een algemene vrijstelling van archeologisch onderzoek.
Aangezien onderhavig bestemmingsplan conserverend van aard is en niet voorziet in nieuwe bodemverstorende activiteiten, is nader archeologisch onderzoek in het kader van de bestemmingsplanprocedure niet noodzakelijk. Wel is het ter bescherming van de eventuele archeologische waarden noodzakelijk op de verbeelding en in de regels een zogenaamde "dubbelbestemming Archeologie" op te nemen.
In navolgende afbeelding is voor dit deelgebied een uitsnede opgenomen van de verwachtingswaardekaart van de gemeente Midden-Drenthe.
Afbeelding 4.3: Archeologische verwachtingswaardekaart gemeente Midden-Drenthe (bron: Gemeentelijke archeologische verwachtingswaardekaart)
4.9.1 Conclusie
Op basis van de archeologische verwachtings- en beleidskaart van de gemeente geldt voor het plangebied een zodanige verwachting dat het noodzakelijk is ten tijde van het uitvoeren van werkzaamheden archeologische onderzoek uit te voeren. Door het opnemen van dubbelbestemmingen worden de aanwezige archeologische waarden beschermd.
4.10 Duurzaamheid
In het plangebied speelt het aspect duurzaamheid zich af binnen het kader van de actualisatie van het bestemmingsplan. Ondanks dat het bestemmingsplan conserverend van aard is, is oog voor het aspect duurzaam ruimte gebruik.
Aanduiding van duurzaamheid in het bestemmingsplan betekent dat thans een oordeel wordt gegeven over hoe bepaalde situaties binnen de planperiode kunnen ontwikkelen. In de regels en op de verbeelding is aangegeven binnen welke marges ontwikkelingen, in de vorm van bijvoorbeeld uitbreiding van de huidige bedrijfsbebouwing, mogelijk zijn. Hiertoe zijn in de regels en op de verbeelding onder meer maten, afmetingen en percentages opgenomen. De geboden ontwikkelingsmogelijkheden voorzien in een toekomstig - binnen de planperiode - duurzaam ruimtegebruik door in te spelen op de wensen van de gebruikers van het plangebied. Hierdoor ontstaan in beginsel minder ruimteclaims voor nieuwe bedrijventerreinen.
Voorts biedt het onderscheid in milieucategorieën en hantering van een lijst met bedrijfsactiviteiten sturingsmogelijkheden in het kader van duurzaamheid. Ook het herbestemmen van onder andere (bedrijfs)woningen ziet op duurzaam gebruik. Bestemmen overeenkomstig het gebruik is immers toekomstgericht.
Aangezien duurzaamheid middels het bestemmingsplan niet afdwingbaar is, is het juridisch niet mogelijk in de regels dwingende bepalingen ten aanzien van genoemd aspect op te nemen. In de regels - en zo mogelijk op de verbeelding - worden wel bepaalde ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Verwezenlijking van de ontwikkelingen is echter niet afdwingbaar. De regels geven de gemeente enkel de mogelijkheid te sturen op duurzaamheid.
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de uitgangspunten en doelstellingen van het plan alsmede de ruimtelijke en functionele hoofdopzet.
5.1 Uitgangspunten En Doelstellingen Van Het Plan
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de toekomstige gebruiks- en bouwmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. Er is gekozen voor conservering. Dit betekent dat de bestaande, feitelijke situatie wordt vastgelegd, mits deze niet strijdig is met het geldende bestemmingsplanregime en/of het actuele beleid. Daarnaast wordt (beperkte) ontwikkelingsruimte geboden, voor zover dat past binnen de huidige regelgeving en beleid.
5.2 Ruimtelijke En Functionele Hoofdopzet
Hierna komt de visie voor de aspecten bedrijven, detailhandel, wonen, groen en water en verkeer aan de orde. Deze visie is gebaseerd op de functionele en ruimtelijke analyse van de bestaande situatie en de analyse van ruimtelijk relevante beleidsstukken op de diverse overheidsniveaus.
5.2.1 Bedrijven
Het gemeentebestuur streeft naar het handhaven van de bestaande (dienstverlenende) bedrijvigheid. Dit is van essentieel belang voor het behoud van de werkgelegenheid en leefbaarheid van de kern Smilde. In dat licht bezien, is het zaak de gevestigde bedrijven te dienen met een actueel planologisch regiem, waarbinnen door de bedrijven zo optimaal mogelijk kan worden geproduceerd. Ook de opzet en inrichting van het terrein dienen hieraan bij te dragen.
5.2.2 Detailhandel
De gemeente streeft voor wat betreft de vestiging van detailhandel naar concentratie in de centra van de kernen met uitzondering van detailhandel in volumineuze goederen. Handel in dergelijke goederen dient in beginsel plaats te vinden buiten de winkelcentra, zoals bijvoorbeeld op bedrijventerreinen.
Binnen het deelgebied Leemdijk zijn een tweetal detailhandelsvestigingen aanwezig, te weten detailhandel in caravans (meerdere locaties) en detailhandel in sierbestrating. Ook deze detailhandel hoort niet thuis in de centra van de dorpskernen maar wordt wel passend geacht op een bedrijventerrein. Deze detailahandelsbedrijven zijn expliciet bestemd. Voor bepaalde vormen van detailhandel, zoals onder meer detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen en ter plaatse ambachtelijk vervaardigde goederen, geldt dat deze bij afwijking toegestaan.
Binnen het deelgebied Evert Hendriksweg zijn geen detailhandelsvestigingen aanwezig maar is vestiging van detailhandel in volumineuze goederen wel mogelijk.
5.2.3 Wonen
Hoewel het gemeentebestuur in beginsel het primaat bij de bedrijvigheid op de bedrijventerreinen heeft gelegd, verdient ook de huidige woningbouw aandacht. De woningen in de deelgebieden stammen uit verschillende perioden en leiden tot een afwisselend bebouwingsbeeld. Het is gewenst deze gegroeide situatie te behouden, mits sprake is van harmonie tussen de functies.
De woningen in het plangebied zijn gelegen in beide deelgebieden en zijn bestemd overeenkomstig de vergunde situatie. Dat wil zeggen als bedrijfswoning behorende bij een bedrijf. Voor zover sprake is van gebruik in overeenstemming met de bestemming is het mogelijk de woningen uit te breiden dan wel te veranderen. Daarnaast is het mogelijk bij een bedrijf een bedrijfswoning op te richten voor zover nog geen bedrijfswoning aanwezig is.
5.2.4 Groen en water
Binnen het plangebied kan een onderscheid worden gemaakt in waardevol (met name afschermend) groen en minder waardevol groen. Het waardevolle groen draagt in belangrijke mate bij aan de ruimtelijke kwaliteit van het bedrijventerrein en de omgeving. Het heeft een functie voor de belevingswaarde, de gebruikswaarde en /of ecologische waarde. Het minder waardevolle groen is minder beeldbepalend en draagt derhalve in mindere mate bij aan de ruimtelijke kwaliteit.
Voorliggend bestemmingsplan is gericht op behoud van het bestaande waardevolle groen. Dit groen is dan ook als zodanig bestemd. Ook het nog niet feitelijk aanwezige groen zal worden bestemd als groen. Dit geldt onder meer voor de westzijde van de Evert Hendriksweg. Het overige groen wordt opgenomen binnen andere bestemmingen, zoals 'Verkeer' en 'Bedrijventerrein', waardoor hier meer flexibiliteit is.
Het water in het plangebied speelt landschappelijk en functioneel (zie ook paragraaf 4.8) een belangrijke rol en is derhalve als zodanig bestemd ('Water').
5.2.5 Verkeer
De deelgebieden kennen een goede ontsluiting voor het auto- en vrachtverkeer. Om deze ontsluiting te waarborgen, is de verkeersstructuur in het plangebied als zodanig bestemd. Waar mogelijk wordt gekozen voor ruime bestemmingen, zodat toekomstige infrastructurele aanpassingen mogelijk zijn binnen het bestemmingsplan. Aanpassing van de infrastructuur kan aan de orde zijn om te komen tot een logische, veilige en overzichtelijke infrastructuur, hetgeen uit oogpunt van sociale kwaliteit wenselijk is.
Conform de uitgangspunten van het (concept) GGVP blijft op wegen op bedrijventerreinen een snelheid gelden van 50 km/u.
Hoofdstuk 6 Planopzet
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de feitelijke en juridische bestemmingsplanopzet alsmede de bestemmingsplanmethodiek.
6.1 Inleiding
De Wet ruimtelijke ordening (Wro), zoals deze per 1 juli 2008 geldt, verplicht gemeenten tot het opstellen van een bestemmingsplan voor het gehele grondgebied. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn regels met een verbeelding en een toelichting daarop. Daarnaast biedt zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet gedacht worden aan: afwijkingsmogelijkheden, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen, etc. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende 10 jaar; de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
6.2 Feitelijke Planopzet
Uitgangspunt bij het opstellen van het bestemmingsplan is dat het plan duidelijkheid biedt. Het moet voor de gemeente en de burgers direct duidelijk zijn of een bepaalde functie wel of niet is toegelaten. Ook moet eenvoudig bepaald kunnen worden wat en hoe er gebouwd kan worden. Afwegingen worden zoveel mogelijk bij het opstellen van het plan gemaakt en niet bij de afgifte van bouwvergunningen. Ook moet het bestemmingsplan handhaafbaar zijn ten aanzien van de gebruiksbepalingen. Dit betekent dat de gebruiksmogelijkheden duidelijk zijn benoemd (en gedefinieerd).
Vanwege de gewenste ruimtelijke kwaliteit en helderheid in de plantoetsing is gekozen voor een redelijk gedetailleerde juridische regeling. Gedetailleerd bestemmen sluit echter flexibiliteit niet uit. De juridische regeling is zo veel mogelijk ook inzichtelijk gemaakt op de verbeelding. De bestemmingssystematiek is gebaseerd op het gemeentelijke "Handboek Bestemmingsplannen" (versie 4).
6.3 Juridische Planopzet
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
1. Inleidende regels;
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels;
4. Overgangs- en slotregels.
In de navolgende paragraaf worden de regels per hoofdstuk toegelicht. Aangezien in de voorgaande hoofdstukken de keuzen om te komen tot bepaalde bestemmingen en regels uitvoerig zijn beschreven, wordt onderstaand volstaan met (enkel) de juridische toelichting op de regels.
6.3.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.
6.3.2 Begrippen
Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.
6.3.3 Wijze van meten
De "Wijze van meten" (artikel 2) geeft onder meer regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
6.3.4 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hieronder worden de verschillende bestemmingen en dubbelbestemmingen toegelicht.
Artikel 3 Bedrijventerrein
Op gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn bedrijven overeenkomstig de Staat vanbedrijfsactiviteiten toegestaan, mits deze bedrijven qua categorie overeenkomen met de categorieën die op de verbeelding zijn weergegeven. Bestaande bedrijven, welke niet zijn opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid.
Een zend- en ontvangstinstallatie is slechts toegestaan ter plaatse van de daarvoor bestemde aanduiding. Ondergeschikte ontsluitingswegen ten behoeve van aanliggende functies, tuinen, erven en terreinen en parkeer-, water-, nuts-, geluid en groenvoorzieningen zijn eveneens toegestaan.
De bestemming 'Bedrijventerrein' is op de verbeelding aangegeven met een bestemmingsvlak en bouwvlak. De toegestane gebouwen en overkappingen dienen binnen het bouwvlak te worden opgericht. Voor bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt dat deze opgericht mogen worden binnen en buiten het bouwvlak. In de regels en op de verbeelding zijn maatvoeringen ten aanzien van de toegestane bebouwing opgenomen. Deze maatvoeringen hebben onder meer betrekking op de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen, de toegestane hoogte en het aantal bedrijfswoningen.
Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken en van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving, ter waarborging van de stedenbouwkundige en beeldkwaliteit van de naaste omgeving, de verkeers-, sociale en brandveiligheid en in het kader van rampenbestrijding. Het stellen van nadere eisen kan uitsluitend gemotiveerd plaatsvinden.
In de specifieke gebruiksregels is expliciet aangegeven welk gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen onder voorwaarden is toegestaan en welke gebruik is uitgesloten.
Het bevoegd gezag kan afwijken van de bij recht toegestane bedrijven en toestaan dat bedrijven worden gevestigd die niet zijn genoemd in de ter plaatse geldende bedrijvenlijst en/of overeenkomen met de op de verbeelding weergegeven categorie, mits wordt voldaan aan de hieromtrent gestelde voorwaarden. Daarnaast is het mogelijk detailhandel alsmede een bedrijf aan huis toe te staan. Het middels een omgevingsvergunning afwijken van het toegestane gebruik is uitsluitend mogelijk indien de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen waardoor het mogelijk is een bedrijf toe te staan welke niet is opgenomen in de bedrijvenlijst en/of niet overeenkomt met de op de verbeelding toegestane categorie, mits wordt voldaan aan de daartoe gestelde voorwaarden. Voorts kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen en - onder voorwaarden - bij een inrichting een verkooppunt motorbrandstoffen met lpg toestaan. Door deze flexibiliteit kan worden ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen binnen de planperiode van 10 jaar.
Artikel 4 Groen
Gronden met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor groenvoorzieningen en water. Ondergeschikte functies als voet- en rijwielpaden, recreatief medegebruik en speelvoorzieningen zijn eveneens toegestaan.
De bestemming 'Groen' is op de verbeelding aangegeven met een bestemmingsvlak. Binnen dit vlak zijn bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten dienste van de bestemming toegestaan. In de regels en op de verbeelding zijn maatvoeringen ten aanzien van de toegestane bebouwing opgenomen. Deze maatvoeringen hebben betrekking op de maximaal toegestane hoogte.
Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmeting van de bebouwing om zodoende de verkeers-, sociale en brandveiligheid te waarborgen, een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken te voorkomen, de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving te waarborgen alsmede ten behoeve van rampenbestrijding. Het stellen van nadere eisen dient gemotiveerd plaats te vinden.
Artikel 5 Verkeer
Gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn bestemd voor wegen en straten met hoofdzakelijk een stroomfunctie, voet- en rijwielpaden, railverkeer ter hoogte van de kruisingen en parkeervoorzieningen en stallingsruimten voor fietsen. Ondergeschikte functies als groen-, nuts- en watervoorzieningen alsmede kunstwerken zijn eveneens toegestaan.
De bestemming 'Verkeer' is op de verbeelding aangegeven met een bestemmingsvlak. Binnen dit vlak zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming toegestaan. In de regels en op de verbeelding zijn maatvoeringen ten aanzien van de toegestane bebouwing opgenomen. Deze maatvoeringen hebben betrekking op de maximaal toegestane hoogte.
Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmeting van de bebouwing om zodoende de verkeers-, sociale en brandveiligheid te waarborgen, een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken te voorkomen, de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving te waarborgen alsmede ten behoeve van rampenbestrijding. Het stellen van nadere eisen dient gemotiveerd plaats te vinden.
Artikel 6 Water
Gronden met de bestemming 'Water' zijn bestemd voor het ontvangen, aanvoeren, bergen en/ of afvoeren van water en de bescherming, het beheer en het onderhoud van de waterloop, alsmede voor dagrecreatief medegebruik, bruggen, dammen en/of duikers en andere waterstaatswerken en taluds. Ook kunstwerken en speelvoorzieningen zijn toegestaan.
De bestemming 'Water' is op de verbeelding aangegeven met een bestemmingsvlak. Binnen dit vlak zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming toegestaan. In de regels en op de verbeelding zijn maatvoeringen ten aanzien van de toegestane bouwhoogte opgenomen.
Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmeting van de bebouwing om zodoende de verkeers-, sociale en brandveiligheid te waarborgen, een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken te voorkomen, de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving te waarborgen alsmede ten behoeve van rampenbestrijding. Het stellen van nadere eisen dient gemotiveerd plaats te vinden.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 1
Gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' (dubbelbestemming) zijn, behalve voor de daar voorkomende (basis) bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de gebieden met archeologische waarden. Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de waarden als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in overige artikelen prevaleert de bestemming 'Waarde - Archeologie 1'.
Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn wel toegestaan.
Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bouwverbod ten behoeve van basisbestemmingen, mits is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
In het kader van de bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden is het verboden zonder dan wel in afwijking van een vergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren. Werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar, mits op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plekke geen archeologische waarden aanwezig zijn, de werkzaamheden reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan, sprake is van normaal onderhoud, mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning dan wel op archeologisch onderzoek zijn verricht.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde -Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, mits na voldoende onderzoek van de vindplaats en het inwinnen van deskundigenadvies blijkt dat voor de archeologisch waardevolle gebieden de waarde bepalende elementen niet zijn te handhaven in relatie tot de functie van de gronden en de gebouwen, en de aanwezige bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 2
Gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' (dubbelbestemming) zijn, behalve voor de daar voorkomende (basis) bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden. Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de waarden als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in overige artikelen prevaleert de bestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
Binnen deze bestemming mag uitsluitend gebouwd worden indien de oppervlakte te roeren grond ten behoeve van de realisatie van een bouwwerk niet meer bedraagt dan 1.000m² en de grond niet dieper wordt geroerd dan 30 centimeter dan wel indien een rapport wordt overlegd waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag blijkt dat het terrein dat wordt verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Aan een omgevingsvergunning kunnen regels worden verbonden.
Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van de verplichting tot het overleggen van een rapport indien de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
In het kader van de bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden is het verboden zonder dan wel in afwijking van een vergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren. Werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar, mits op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Het verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn, de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning, reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan, behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden en ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde -Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel de aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld. Door deze flexibiliteit kan worden ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen binnen de planperiode van 10 jaar.
Artikel 9 Waterstaat-Keur
Gronden met de bestemming 'Waterstaat-Keur' (dubbelbestemming) zijn, behalve voor de daar voorkomende (basis) bestemmingen, mede bestemd voor het onderhoud van de naastgelegen watergang. Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de waarden als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in overige artikelen prevaleert de bestemming 'Waterstaat-Keur'.
Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht, mits deze noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de watergang. Het bevoegd gezag kan hiervan afwijken en toestaan dat mag worden gebouwd ten behoeve van de basisbestemming, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterloop en vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerder van de watergang.
Artikel 10 Waterstaat-Waterkering
Gronden met de bestemming 'Waterstaat-Waterkering' (dubbelbestemming) zijn, behalve voor de daar voorkomende (basis) bestemmingen, mede bestemd voorzieningen voor de directe en indirecte kering van het water, aanleg, instandhouding en/of bescherming van de waterkering en voor verhardingen, groenvoorzieningen, natuur en landschapselementen.
Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits deze niet hoger zijn dan 3 meter. Het bevoegd gezag kan hiervan afwijken en toestaan dat mag worden gebouwd ten behoeve van de basisbestemming, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerder van de waterkering.
Zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is het verboden dat bepaalde werken worden uitgevoerd. In de regels is expliciet aangegeven welke werken dit betreft en onder welke condities uitvoering wel mogelijk is.
6.3.5 Algemene regels
Hoofdstuk Algemene regels bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.
Artikel 11 Antidubbeltelregel
De antidubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.
Artikel 12 Algemene bouwregels
Dit artikel regelt enkele algemene aspecten met betrekking tot het bebouwen van gronden.
Artikel 13 Algemene gebruiksregels
Dit artikel regelt enkele algemene aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden.
Artikel 14 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
In dit artikel wordt de aanvullende werking van de bouwverordening voor zover betrekking hebbend op de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening buiten werking gesteld. Zou dit niet het geval zijn dan zouden deze stedenbouwkundige bepalingen automatisch de in de, in het bovenstaande beschreven, bestemmingen geboden ruimte inperken. Voor een aantal stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening is echter een uitzondering opgenomen: deze blijven wel gelden. Deze bepalingen hebben voornamelijk betrekking op de toegankelijkheid van bouwwerken en de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 15 Algemene aanduidingsregels
Dit artikel regelt de algemene aspecten met betrekking tot aanduidingen als geluidzone, milieuzone en veiligheidszone.
Artikel 16 Algemene afwijkingsregels
Door middel van de algemene afwijkingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders afwijken van de bestemmingsplanregels voor onder andere geringe overschrijding van bepaalde bouwvoorschriften, alsmede voor kunstobjecten, bouwwerken van openbaar nut, telecommunicatievoorzieningen enzovoort. Deze bevoegdheid vergroot de flexibiliteit van het plan.
Artikel 17 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is opgenomen aan welke voorwaarden moet worden voldaan ingeval gebruik gemaakt wordt van de wijzigingsmogelijkheden.
Artikel 18 Overige regels
In dit artikel is aangegeven op welke wijze de verwijzing naar wettelijke regelingen gelezen dient te worden en is een strafregel opgenomen.
Artikel 19 Algemene procedureregels
In dit artikel is de procedure beschreven die gevolgd moet worden bij het wijzigen van de bestemming en het stellen van nadere eisen.
6.3.6 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.
Artikel 20 Overgangsrecht
Dit artikel regelt ten aanzien van bouwen en gebruik dat bestaande bouwwerken of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.
Artikel 21 Slotregel
In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te geven over de uitvoerbaarheid van het plan.
Onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is een gemengd stelsel met een publiekrechtelijk en een privaatrechtelijk spoor, dat voorziet in kostenverhaal, binnenplanse verevening en de mogelijkheid tot het stellen van locatie-eisen. Dit stelsel is opgenomen als afdeling 6.4 in de Wro en ook wel bekend als de zogenaamde Grondexploitatiewet. Volgens de Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Van een dergelijk bouwplan is in dit geval geen sprake (artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening). De kosten voor de actualisering van het bestemmingsplan zijn voor rekening van de gemeente. De economische uitvoerbaarheid hoeft daarom niet verder aangetoond te worden.
7.2 Handhaving
Uitgangspunt bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen is, dat de opgenomen regels duidelijk, begrijpelijk en handhaafbaar moeten zijn. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht op naleving van regels en opsporing van overtredingen) en, waar nodig, toepassen van bestuursrechtelijke sancties (of dreigen daarmee) bereiken dat de regelgeving wordt nageleefd.
Met het vastleggen van regels in het bestemmingsplan heeft de gemeente zichzelf de plicht opgelegd de naleving van de bestemmingsplanregels te controleren en, waar nodig, te handhaven. Naleving van de regels moet zowel door burgers, bedrijven en instellingen als door de gemeente gebeuren. De gemeente is belast met het toezicht op de naleving.
Sinds 13 september 2004 is overtreding van een bestemmingsplan een economisch delict in de zin van de Wet op de economische delicten. Dit betekent dat bij overtreding van een bestemmingsplan gebruik kan worden gemaakt van de opsporingsbevoegdheden van de politie. Bij het opleggen van een strafmaatregel op grond van de Wet op de economische delicten kan rekening worden gehouden met het economisch voordeel dat de overtreder heeft behaald en met herstelmogelijkheden van de schadelijke gevolgen van de overtreding. De boete op grond van de Wet op de economische delicten kan maximaal € 45.000 bedragen en ook kan de verplichting worden opgelegd om op eigen kosten de gevolgen van de overtreding ongedaan te maken.
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college twee instrumenten tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk of gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is ook mogelijk om, als er zonder bouwvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan, waarbij de door de gemeente gemaakte kosten op de overtreder worden verhaald.
Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat illegaal gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men die termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan met (en zal dus altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegale activiteit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Drenthe zal het bestemmingsplan handhaven en, afhankelijk van de ernst van de overtreding, gebruik maken van één van de hier beschreven instrumenten.
7.3 Retrospectieve Toets
7.3.1 Algemeen
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging en/of veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van onder andere ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.
Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht. Conform de vigerende regeling wordt per bedrijf één bedrijfswoning bij recht toegestaan.
In een aantal gevallen wordt in het kader van uniformering van bestemmingsplannen en overeenkomstig het gemeentelijke handboek "Handboek Bestemmingsplannen" afgeweken van de mogelijkheden zoals die bestaan op basis van de vigerende situatie. Daarnaast wordt in het kader van de actualisatie van het bestemmingsplan gestreefd naar een eenduidig regime ten aanzien van hoogtematen, bebouwingspercentages en gebruiksmogelijkheden per deelgebied.
7.3.2 Deelgebieden
Evert Hendriksweg
Het bestemmingsplan voor het deelgebied Evert Hendriksweg is conserverend van aard en heeft in beginsel niet tot doelstelling nieuwe ontwikkelingen toe te staan. De doelstelling is de heersende situatie in het plangebied juridisch vast te leggen. Het toekomstig gebruik voorziet daarom niet in nieuwe ontwikkelingen.
De bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn zoveel mogelijk overgenomen conform de vigerende bestemmingsplannen waarbij uiteraard rekening is gehouden met de aan te houden richtafstanden tussen de bedrijven en gevoelige functies in de omgeving. Daar waar planologische verantwoord, zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden uitgebreid. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat de vigerende plannen dermate op leeftijd zijn, dat er bijvoorbeeld ten aanzien van de bedrijvenlijst een inhaalslag heeft moeten plaatsvinden.
Leemdijk
Ook voor het deelgebied Leemdijk geldt dat het voorliggende bestemmingsplan conserverend van aard is. In het deelgebied zijn geen grootschalige ontwikkelingen voorzien waardoor het mogelijk is de bouw- en gebruiksmogelijkheden zoveel mogelijk over te nemen van het vigerende bestemmingsplan.
7.3.3 Functies
Bouwhoogten
Binnen het plangebied gelden momenteel twee bouwhoogten, te weten een bouwhoogte van 10 meter in het deelgebied Evert Hendriksweg en een bouwhoogte van 12 meter in het deelgebied Leemdijk. Deze bouwhoogten zijn overgenomen omdat dit de huidige bedrijven afdoende ontwikkelingsmogelijkheden geeft. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in beperkte mate verruimd. De verruiming van de bouwhoogte leidt ertoe dat bedrijven blijvend kunnen ontwikkelen.
Bebouwingspercentages
Het bebouwingspercentage voor beide deelgebieden bedraagt 100%. Door het opnemen van bouwregels, zoals het bouwen achter de bouwgrens, is het in de vigerende situatie niet mogelijk het gehele perceel te bebouwen. Deze bouwmogelijkheden zijn onder enige aanpassing overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
Milieucategorie
In deelgebied Evert Hendriksweg is milieucategorie 1 t/m 3 toegestaan en in deelgebied Leemdijk zijn, overeenkomstig het groene boekje van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' de categorieën 1 t/m 3.2 toegestaan (zie bijlage 6). Aangezien een ruimtelijk plan op grond van de provinciale omgevingsverordening maximaal mag voorzien in bedrijvigheid in categorie 3.2 (hindercontour van 100 meter) betreft dit de hoogst toegestane categorie in voorliggend bestemmingsplan.
In het vigerende bestemmingsplan voor het deelgebied Leemdijk is een zonering aangebracht. Een vergelijkbare systematiek is gehanteerd voor beide deelgebieden in voorliggend bestemmingsplan.
7.4 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.4.1 Totstandkoming bestemmingsplan
De procedure om te komen tot een in werking getreden bestemmingsplan is vastgelegd in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze procedure biedt in de verschillende planstadia voor belangstellenden, belanghebbenden en betrokken instanties de mogelijkheid om kennis te nemen van het bestemmingsplan en hierover hun mening te geven.
7.4.2 Inspraakprocedure
In de Inspraakverordening 2006 van de gemeente Midden-Drenthe is aangegeven op welke wijze belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van het gemeentelijk beleid - inclusief bestemmingsplannen - worden betrokken. Met toepassing van deze verordening zal, via het plaatsen van een advertentie in het plaatselijke dag- en/of weekblad bekend worden gemaakt dat het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage ligt. In deze advertentie zal worden vermeld op welke wijze men nadere informatie kan verkrijgen en hoe men op het plan kan reageren.
Het voorontwerp van het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen Smilde" heeft met ingang van 30 augustus 2012 gedurende zes weken terinzage gelegen. Op 18 september 2012 is er een inloopbijeenkomst georganiseerd. Tijdens deze periode zijn geen inspraakreacties ingediend.
7.4.3 Overleg ex artikel 3.1.1. Bro
Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties en functionarissen. Van plan tot plan dient te worden beoordeeld met wie dit overleg dient plaats te vinden. In bijlage 7 is verslag gedaan van de reacties die zijn ingekomen naar aanleiding van het vooroverleg. Tevens is aangegeven of de reactie heeft geleid tot aanpassing van het plan.
7.4.4 Zienswijzenprocedure
Met ingang van 4 januari 2013 heeft het ontwerpbestemmingsplan Bedrijventerreinen Smilde conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een ieder de gelegenheid geboden zienswijzen naar voren te brengen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Bedrijven En Milieuzonering
Bijlage 1 Bedrijven en milieuzonering
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek
Bijlage 3 Water
Bijlage 4 Bouwhoogte
Bijlage 5 Bebouwingspercentage
Bijlage 5 Bebouwingspercentage