KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Geldend Bestemmingsplan En Afwijking
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie En Cultuurhistorie
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
4.3 Bodem
4.4 Ecologie
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Geluid
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Verkeer & Parkeren
4.9 Water
4.10 M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Inleiding
5.2 Opbouw Van De Regels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Advies Natuurwaarden
Bijlage 2 Aerius-berekening
Bijlage 3 Watertoets
Bijlage 4 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.beoordeling

De Reeënwissel te Hoogersmilde

Bestemmingsplan - gemeente Midden-Drenthe

Vastgesteld op 22-04-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan De Reeënwissel te Hoogersmilde met identificatienummer NL.IMRO.1731.Bosweg23HO-VST1 van de gemeente Midden-Drenthe;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.6 archeologisch waardevol gebied:

een gebied waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;

1.7 archeologische waarden:

voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 bebouwingsbeeld:

de visuele waarden van het totaal aan bebouwing en de bebouwing in het landschap. Bij de afweging van het begrip ‘bebouwingsbeeld’ zal het beeldkwaliteitsplan Buitengebied gemeente Midden-Drenthe, als opgenomen in in bijlage 6 van de bestemmingsplannen 'Buitengebied Midden-Drenthe' (met identificatienummer NL.IMRO.1731.Buitengebied-VST1) en 'Correctieve herziening buitengebied Midden Drenthe' (met identificatienummer NL.IMRO.1731.CorHerBuitengebied-VST1), steeds onderdeel van het toetsingskader zijn;

1.10 bed and breakfast (eenheid):

een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor recreatief nachtverblijf en ontbijt;

1.11 bestaande:

  1. 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een vergunning;
  2. 2. het onder 1° bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan;

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijgebouw:

een gebouw, dat in bouwkundig opzicht wat betreft massa en vorm en ten dienste staat van het hoofdgebouw, vrijstaand, dan wel aangebouwd;

1.15 bosbouw:

het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande, respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 cultuurgrond:

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die bedrijfsmatig, dan wel hobbymatig in gebruik zijn;

1.21 educatief medegebruik:

een educatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit educatief gebruik is toegestaan;

1.22 evenement:

elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optochten, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten op een locatie die vaker dan twee maal per jaar wordt gebruikt, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

1.23 extensief dagrecreatief medegebruik:

een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een vissteiger, een picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;

1.24 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarisch bedrijfsvoering waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, waaronder ook wordt verstaan bloembollenteelt, onderstamteelt, vollegrondsgroenteteelt en teelt in de vorm van struiken zoals (blauwe) bessen, druiven en dergelijke;

1.26 kampeermiddel:

  1. 1. een tent, een vouwwagen, een camper, een caravan of een huifkar;
  2. 2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, dat geheel of ten dele blijvend kan worden gebruikt voor recreatief dag- en/of nachtverblijf;

1.27 kampeerterrein:

een terrein of een deel van een terrein bedoeld voor verblijfsrecreatie in die zin dat het ter beschikking wordt gesteld voor het plaatsen, dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;

1.28 kap:

een dakafdekking onder een hoek van meer dan 5 graden met het horizontale vlak;

1.29 landschappelijke waarden:

de cultuurhistorische en de visuele waarden van het landschap. Bij de afweging van het begrip 'landschappelijke waarden' zal de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsbeleidsplan 2012 steeds onderdeel van het toetsingskader zijn;

1.30 logiesverstrekkend bedrijf:

een bedrijf waar, tegen vergoeding, logies wordt verstrekt, waarbij naast nachtverblijf tevens dagverblijf en maaltijdbereiding mogelijk is;

1.31 milieusituatie:

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkomen, dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling. Onderdeel van de afweging van het begrip ‘milieusituatie’ zal ook de bodembescherming zijn;

1.32 natuurlijke waarden:

de abiotische en biotische waarden van een gebied;

1.33 normaal onderhoud:

het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.34 overkapping:

een bouwwerk dat is voorzien van een plat dak, dan wel een kap en met maximaal één wand is uitgevoerd;

1.35 peil:

  1. 1. bij ligging aan een weg: de kruin van de weg;
  2. 2. bij ligging aan een anderszins verhard terrein: de bovenkant van dat terrein;
  3. 3. bij ligging anders dan een weg of verhard terrein: het maaiveld;
  4. 4. bij aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij of aan een bestaande woning: de bestaande peilmaat van de woning;

1.36 permanente bewoning:

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;

1.37 recreatief nachtverblijf:

een recreatiewoning, caravan, stachalet, tipi, boom- of trekkershut of ander gebouw dat gedurende langere tijd op een kampeerterrein op dezelfde plaats blijft staan en die door zijn plaatsing direct of indirect met de grond is verbonden, dan wel direct of indirect steun vindt in of op de grond en daardoor als bouwwerk is aan te merken, met dien verstande dat een recreatief nachtverblijf is voorzien van een natuurlijke uitstraling. Daarvan is in ieder geval sprake indien wordt gekozen voor natuurlijke materialen zoals hout;

1.38 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie, waarbij het hoofdverblijf elders wordt gehouden;

1.39 recreatiewoning:

een permanent aanwezig gebouw, geen woonkeet, (sta)chalet, stacaravan, tenthuisje, trekkershut en geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een huishouden of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat of die het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond;

1.40 risicogevoelig bouwwerk c.q. object

een bouwwerk c.q. object, waaronder terreinen, die bestemd zijn voor het regelmatig verblijf van mensen, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag;

1.41 risicovolle inrichting:

een inrichting, waarbij ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.42 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.43 stachalet:

  1. 1. een verblijf, bestaande uit een lichte constructie en uit lichte materialen, niet zijnde een kampeermiddel, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf;
  2. 2. een stacaravan met een grotere oppervlakte dan 40 m2;

1.44 tenthuisje:

een verblijf, bestaande uit een lichte constructie en lichte materialen, waaronder in ieder geval tentdoek, niet zijnde een kampeermiddel of een stacaravan, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf;

1.45 trekkershut:

houten blokhut of soortgelijke lichte constructie voor 4-6 personen met slaap-, kook- en zitgelegenheid voor recreatief dag- en/of nachtverblijf voor passanten;

1.46 verblijfsrecreatie:

recreatief verblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, recreatiewoningen, appartementen en/of recreatieverblijven, waarbij hoofdverbljf elders wordt gehouden;

1.47 watergang:

een min of meer lijnvormig watervoerend object met vrij wateroppervlak, zoals een beek, een vaart, een sloot of een greppel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:

de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de grens van een bouwperceel;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, waarbij de goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de laagste kant van het dak of van de kap. De goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald door de hoogte van de goot aan de lage zijde van het dak;

2.5 de hoogte van een stacaravan:

vanaf de onderkant van het wiel tot aan het hoogste punt van het bouwwerk;

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.9 ondergeschikte bouwdelen:

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als:

  1. 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten;
  2. 2. erkers, die voldoen aan de bestemmingsregels;
  3. 3. wolfseinden;
  4. 4. overstekende daken en/of luifels kleiner dan 0,75 m;
  5. 5. balkons die minder dan 1,00 m buiten de gevel steken;

buiten beschouwing gelaten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. natuur, bosbouw en houtproductie;
  2. b. recreatieve nachtverblijven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - recreatief nachtverblijf', met dien verstande dat mede één bestaand recreatief nachtverblijf buiten de aanduiding specifieke vorm van natuur - recreatief nachtverblijf' is toegestaan;
  3. c. cultuurgrond, waarbij het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden, zoals houtwallen, houtsingels en bosschages, worden nagestreefd;
  4. d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, natuurlijke en de landschappelijke waarden,

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. het extensief dagrecreatief medegebruik en educatief medegebruik;
  2. f. voet- en fietspaden alsmede overige infrastructurele voorzieningen;
  3. g. openbare nutsvoorzieningen;
  4. h. waterhuishoudkundige doeleinden, waaronder waterberging;
  5. i. sloten, beken, poelen en daarmee gelijk te stellen water;

met de daarbij behorende:

  1. j. bergingen bij recreatieve nachtverblijven;
  2. k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het af- en/of vergraven van gronden;
    2. 2. het verwijderen van bomen en/of houtgewas, alsmede de verwijdering van bodem- en oevervegetaties;
    3. 3. het aanplanten van bomen en/of houtgewas;
    4. 4. het graven, baggeren en/of verbreden van beken, plassen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen;
    5. 5. het dempen van beken, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen;
    6. 6. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
    7. 7. het aanleggen van fiets- en voetpaden;
    8. 8. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik;
    9. 9. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.
  2. b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
    1. 1. het normale (en planmatig) onderhoud betreffen;
    2. 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    3. 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
  3. c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke, de geomorfologische, cultuurhistorische en de archeologische waarden en er geen significant negatieve aantasting plaatsvindt van de gebieden Mantingerzand, Elperstroom, Drentsche Aa, Mantingerbos en Witterveld.
  4. d. Voor de sub a, onder 1° tot en met 4°, genoemde activiteiten worden uitsluitend vergunningen verleend als de activiteiten worden uitgevoerd in het kader van natuurbeheer.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. het behoud van de mogelijk te verwachten archeologische waarden;
  2. b. mogelijk archeologische waarden in niet gekarteerde gebieden.

met dien verstande dat:

  1. c. de bestemming niet geldt voor het gebied dat is gelegen binnen 5,00 m uit het hart van leidingen die liggen binnen de dubbelbestemming 'Leiding – Gas' van de bestemmingsplannen 'Buitengebied Midden-Drenthe' (met identificatienummer NL.IMRO.1731.Buitengebied-VST1) en 'Correctieve herziening buitengebied Midden Drenthe' (met identificatienummer NL.IMRO.1731.CorHerBuitengebied-VST1).

4.2 Bouwregels

In het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en onder de voorwaarde dat de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is dan 1.000 m2 en de activiteit op een grotere diepte dan 0,30 m wordt uitgevoerd:

  1. a. moet de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    1. 1. kunnen aan een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de volgende regels worden verbonden:
    2. 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    3. 3. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  2. b. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties, tenzij in het rapport als bedoeld onder a naar het oordeel van burgemeester en wethouders is aangetoond dat het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2, sub a, voor de overlegging van het daar genoemd archeologische rapport indien naar hun oordeel de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld. De woorden 'het rapport als bedoeld onder a' moeten in dat geval te worden gelezen als 'andere beschikbare informatie'.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 1.000 m² uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    1. 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 0,30 m, met dien verstande dat geen vergunning nodig is wanneer het betreft niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 0,10 m onder de bouwvoor;
    2. 2. het graven en/of baggeren van sloten, vaarten en andere watergangen dieper dan 0,30 m;
    3. 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 0,30 m;
    4. 4. het aanplanten en/of het rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd op meer dan 0,30 m diepte en/of voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,30 m wordt geroerd;
  2. b. De onder sub a bedoelde omgevingsvergunning is ook verplicht voor:
    1. 1. werkzaamheden op minder dan 0,30 m diepte binnen de bestemming 'Natuur'.
  3. c. De onder sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
    1. 1. die plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
    2. 2. die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
    3. 3. die het normale onderhoud betreffen;
    4. 4. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    5. 5. die op archeologisch onderzoek zijn gericht.
  4. d. De onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar de werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht en er een deskundigenadvies is ingewonnen, vaststaat dat geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en cultuurhistorische waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden en eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie2' wordt verwijderd, mits na voldoende onderzoek van de vindplaats en het inwinnen van deskundigenadvies blijkt dat voor de archeologisch waardevolle gebieden de waardebepalende elementen niet zijn te handhaven in relatie tot de functie van de gronden en de gebouwen, en de aanwezige bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, met uitzondering van een wijziging als bedoeld in Artikel 9, sub f;
  3. c. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  4. d. het storten van puin en afvalstoffen;
  5. e. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  6. f. het gebruik van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen;
  7. g. het vernielen en/of aantasten van monumentale bomen;
  8. h. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
  9. i. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  10. j. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf in de vorm van bed and breakfast, met uitzondering van bestaande bed and breakfastaccommodaties.

Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels

7.1 Milieuzone - hydrologische beïnvloeding

7.2 Vrijwaringszone - Straalpad

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - Straalpad' de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 36,00 m.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Bouwhoogten

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bestemmingsregels en worden toegestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten wordt vergroot, mits:

  1. 1. de antenne niet kan worden geplaatst op een bestaand hoog bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een reclamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen hoog bouwwerk;
  2. 2. de antenne vervolgens wordt geplaatst in aansluiting op grote infrastructuurlijnen;
  3. 3. de mast radiografisch noodzakelijk is;
  4. 4. de bouwhoogte van een mast ten hoogste 40,00 m bedraagt;
  5. 5. het aantal masten binnen de gemeente niet meer bedraagt dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit conform het Plaatsingsplan, zoals vastgesteld door het Rijk, de VNG en de gezamenlijke mobiele telefoonaanbieders;
  6. 6. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden

Er wordt uitsluitend een omgevingsvergunning tot het afwijken van het bestemmingsplan verleend en er wordt uitsluitend overgegaan tot wijziging van het bestemmingsplan indien is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • de milieusituatie (toetsing aan de Wet geurhinder), natuurlijke (Natura 2000 en NNN) en landschappelijke waarden (open gebieden, robuuste landbouwgebieden), de verkeersveiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en landschapsbeeld, in de zin dat dit in overeenstemming moet zijn met het beeldkwaliteitsplan Buitengebied gemeente Midden-Drenthe zoals opgenomen in bijlage 6, de beleidsnotitie Paardenhouderij zoals opgenomen in bijlage 7 van de bestemmingsplannen 'Buitengebied Midden-Drenthe' (met identificatienummer NL.IMRO.1731.Buitengebied-VST1) en 'Correctieve herziening buitengebied Midden Drenthe' (met identificatienummer NL.IMRO.1731.CorHerBuitengebied-VST1), de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsbeleidsplan van Midden-Drenthe (februari 2000);
  • het zicht op karakteristieke gebouwen en bomen en aaneengesloten bebouwing;
  • de verkeersveiligheid.

9.2 Parkeernorm

Als uitgangspunt geldt dat in alle bestemmingen op eigen erf dient te worden geparkeerd. Hiervan kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken indien in het geval van nieuwe ontwikkelingen in de nabijheid van deze ontwikkeling op een goede wijze kan worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan De Reeënwissel te Hoogersmilde.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het uitbreiden van de camping De Reeënwissel te Hoogersmilde in de gemeente Midden-Drenthe. Op dit moment biedt de camping dagrecreatieve voorzieningen en recreatieve nachtverblijven zoals campingplaatsen, chalets en stacaravans. De camping wil uitbreiden met nog achttien recreatieve nachtverblijven in de vorm van natuurlodges, trekkershutten en experimentele overnachtingsplaatsen zoals boomhutten in het bos, om zo in te spelen op de wens van gasten door het aanbieden van een unieke natuurbeleving. Deze ontwikkeling is volgens de nu geldende bestemmingsplannen niet mogelijk. Om die reden wordt voorliggende plan opgesteld.

1.2 Geldend Bestemmingsplan En Afwijking

Voor het plangebied gelden op dit moment het bestemmingsplan 'Buitengebied Midden-Drenthe' (met identificatienummer NL.IMRO.1731.Buitengebied-VST1) en het bestemmingsplan 'Correctieve herziening buitengebied Midden Drenthe' (met identificatienummer NL.IMRO.1731.CorHerBuitengebied-VST1). Het bestemmingsplan 'Correctieve herziening buitengebied Midden Drenthe' wijzigt op een aantal onderdelen het bestemmingsplan 'Buitengebied Midden-Drenthe'. Deze herziening wijzigt echter de in het plangebied geldende bestemmingen niet inhoudelijk. Zodoende heeft het bestemmingsplan 'Correctieve herziening buitengebied Midden Drenthe' geen invloed op het onderhavige plan.

De gronden waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft, hebben op dit moment de enkelbestemming 'Natuur'. Daarnaast ligt op het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - hydrologische beïnvloeding' en 'vrijwaringszone - straalpad'. Op de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de verbeeldingen van de juridisch-planologische regeling weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Bosweg23HO-VST1_0001.png"
Uitsnede verbeeldingen geldende bestemmingsplannen (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Ten eerste geldt voor het plangebied op dit moment de enkelbestemming 'Natuur'. Deze bestemming bepaalt dat gronden met die bestemming zijn bedoeld voor natuur, bosbouw, houtproductie, het behouden van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden en een aantal ondergeschikte en bijbehorende functies. Dat houdt dus in dat recreatieve nachtverblijven niet zijn toegestaan en dus is het nodig om op dit onderdeel van het geldende bestemmingsplan af te wijken.

Ten tweede geldt ter plaatse de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Deze bestemming bepaalt dat bij bodemingrepen die groter dan duizend vierkante meter en dieper dan dertig centimeter zijn, het nodig is om bij de omgevingsvergunning voor het bouwen een archeologisch rapport te overhandigen waarin de archeologische waarde van het terrein dat door de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Paragraaf 4.1 (Archeologie encultuurhistorie) gaat op dit onderdeel verder in. De dubbelbestemming levert echter op dit moment geen belemmering op.

Tot slot gelden ter plaatse ook twee gebiedsaanduidingen. De gebiedsaanduiding 'milieuzone - hydrologische beïnvloeding' bepaalt dat ter plaatse de hydrologische waarden moeten worden hersteld, behouden en ontwikkeld. Zoals ook uit de verdere bespreking blijkt, levert deze gebiedsaanduiding geen beperkingen op voor het planvoornemen. Datzelfde geldt voor de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad'. Deze gebiedsaanduiding bepaalt dat bouwwerken niet hoger mogen zijn dan 36,00 meter en zoals uit paragraaf 2.2 (Toekomstige situatie) zal blijken, wordt daaraan voldaan.

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 gaat in op de uitgangssituatie en de planuitgangspunten. In Hoofdstuk 3 komt het relevante rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid aan bod. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van de onderzoeken die ten aanzien van verschillende milieu- en omgevingsaspecten zijn verricht. Het betreft de volgende onderwerpen: archeologie en cultuurhistorie, bedrijven en milieuzonering, bodem, ecologie, externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit, water en m.e.r.-beoordeling. In Hoofdstuk 5 volgt de planbeschrijving in de vorm van een toelichting op de systematiek en een toelichting op de bestemmingen. Ten slotte verwoordt Hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied van dit bestemmingsplan is gelegen aan de zuidoostzijde van Hoogersmilde, in de gemeente Midden-Drenthe. Exact genomen gaat het om de percelen met de kadastrale aanduiding gemeente Smilde, sectie A, nummer 1222 en nummer 1266. De twee percelen hebben een totale oppervlakte van ongeveer drie hectare. De percelen kennen op dit moment geen ontsluiting en zijn in gebruik als een niet toegankelijk bos.

De planlocatie is gevestigd in Hoogersmilde en betreft een dorp dat aan weerszijde van de Drentse Hoofdvaart is gebouwd. De directe omgeving van het plangebied is te kenmerken als een gebied bestaande uit recreatievoorzieningen, bebossing en agrarische percelen. Op de onderstaande afbeelding is een luchtfoto met daarin het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Bosweg23HO-VST1_0002.png"
Luchtfoto plangebied (Google Maps, d.d. 18-12-2018).

Zoals op de bovenstaande luchtfoto is te zien, bevindt zich in het plangebied in de huidige situatie geen bebouwing en bestaat het enkel uit bebossing.

2.2 Toekomstige Situatie

In de toekomstige situatie wil de initiatiefnemer van het plan in het bos achttien recreatieve nachtverblijven bouwen. Het kan dan gaan omtrekkershutten, natuurlodges of boomhutten. De recreatieve nachtverblijven worden verspreid in het bos gesitueerd en zijn allemaal bereikbaar via een pad. Vanuit dit pad zullen kleinere paden ontspringen richting elk nachtverblijf.

De te bouwen nachtverblijven krijgen per soort dezelfde vorm. Alle achttien zullen ze niet hoger worden dan dertien meter. De oppervlakte van elk nachtverblijf wordt niet groter dan vijftig vierkante meter. Omdat elk nachtverblijf op enige afstand van de ander wordt gebouwd, ontstaat een unieke natuurbeleving met voldoende privacy.

Hoofdstuk 3 Beleid

De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied moet passen binnen het vigerend beleid op zowel nationaal, provinciaal als gemeentelijk niveau. Voor de ontwikkelingen en het plangebied zijn verschillende beleidsstukken relevant. Hierna zijn de belangrijkste bevindingen uit het beleid beschreven en wordt aangegeven hoe de ontwikkeling van het plangebied hierop inspeelt.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI in totaal 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisatie, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en.
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgeving-inclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.

Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.

Toetsing
Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor de NOVI gerichte belangen of opgaven kent. Om die reden kan verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Wettelijk kader
De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  1. 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  2. 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  3. 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  4. 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  5. 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

Afweging
1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor overige stedelijke functies geldt, dat voor accomodaties voor recreatie er sprake kan zijn van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.

Het projectvoornemen bestaat uit het realiseren van achttien recreatieve nachtverblijven in een gebied van in totaal 3,5 hectare. Gelet op de omvang van het plan in verhouding tot de omgeving is het project aan te merken als een stedelijke ontwikkeling.

2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

Het plangebied is onderdeel van het buitengebied van de gemeente Midden-Drenthe. Volgens het geldende planologische regime (zie paragraaf 1.2 (Geldend bestemmingsplan en afwijking)) geldt een natuurbestemming. Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan wordt met het onderhavig project een andere functie mogelijk gemaakt. Er is dus sprake van een nieuwe stedelijk ontwikkeling.

3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de behoefte aan die ontwikkeling worden gemotiveerd. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen. Voor de recreatieve sector in de gemeente Midden-Drenthe geldt dat het verzorgingsgebied groter is dan alleen de gemeente zelf.

4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
Zoals hiervoor al staat vermeld, moet de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, worden beschreven. In deze situatie gaat het om achttien recreatieve nachtverblijven in het bos. Het kan dan gaan om trekkershutten, natuurlodges of boomhutten. Het bos waar de verblijven komen is onderdeel van het natuurgebied de 'Drents-Friese Wold' dat veel bezoekers trekt. Hiermee voorziet het planvoornemen in een unieke natuurbeleving, vormt het een aanvulling op het bestaande recreatieve aanbod in de omgeving en sluit het aan bij het natuurlijke karakter van de omgeving dat veel bezoekers trekt.

5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
In artikel 1.1.1, onder h, van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Midden-Drenthe. De gronden waar de recreatieve nachtverblijven zijn geprojecteerd hebben op grond van het bestemmingsplan een natuurbestemming en kunnen ook als zodanig worden gebruikt. De gronden in de omgeving hebben een recreatieve, agrarische of ook een natuurbestemming. Uit jurisprudentie volgt dat de ligging, het gebruik en de bestemming van het perceel, getoetst aan de definitie uit het Bro, maken dat het perceel in het kader van de Ladder niet kan worden beschouwd als bestaand stedelijk gebied.

Het stedelijk gebied in de omgeving bestaat uit kleinschalige dorpskernen, voornamelijk in lintvorm. De mogelijkheden om binnen die dorpen in de behoefte voor recreatieve nachtverblijven in het bos te voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, zijn niet aanwezig. Het gewenste voornemen van achttien recreatieve nachtverblijven met een unieke natuurbeleving past juist goed in het onderhavige plangebied.

Conclusie
Uit het bovenstaande is gebleken dat de voorgestane ontwikkeling voldoet aan de vijf voorwaarden die in het kader van toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking relevant zijn. Het initiatief is dan ook in overeenstemming is met de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 'Omgevingsvisie Drenthe 2018' en 'Provinciale omgevingsverordening Drenthe'

De provincie Drenthe heeft op 2 juni 2010 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. In 2014 is de Omgevingsvisie geactualiseerd. De Omgevingsvisie is doorvertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. Die Omgevingsverordening is op 9 maart 2012 door Provinciale Staten vastgesteld en in oktober 2015 geactualiseerd.

De provincie Drenthe heeft op 3 oktober 2018 de gereviseerde Omgevingsvisie Drenthe 2018 vastgesteld. Voor de revisie is een nadere verkenning en duiding voor de thema's energie, stedelijke ontwikkeling en vrijetijdseconomie uitgevoerd. De Omgevingsvisie vormt het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijk domein. De missie uit de Omgevingsvisie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten zijn:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
  • naoberschap;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • menselijke maat;
  • veiligheid.

In de Omgevingsverordening zijn deze kernkwaliteiten juridisch geborgd en doorvertaald als archeologie, aardkundige waarden, cultuurhistorie, landschap, rust, en natuur. Om de missie te bereiken, wil de provincie vijf robuuste systemen ontwikkelen. Deze systemen zijn: sociaal economische structuur, klimaatbestendig watersysteem, robuuste landbouw, robuuste natuur en het multifunctioneel systeem. Binnen deze systemen staat de ontwikkeling van de hoofdfunctie (respectievelijk wonen en werken, water, natuur en landbouw) voorop. Een robuust systeem wil zeggen dat een verstoring als gevolg van een ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor het functioneren van het systeem.

Daarnaast is voor het bereiken van de missie de ruimtelijke kwaliteit van belang. De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit, rekening houdend met de kernkwaliteiten die de Drentse identiteit bepalen.

In de Omgevingsverordening is daarom opgenomen (artikel 2.6) dat in een ruimtelijk plan uiteen wordt gezet dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten. Het plan maakt daarbij geen activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten. In de volgende paragraaf wordt het plan hieraan getoetst.

Verwerking in het bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische regeling voor de realisatie van een nieuwe woning in het buitengebied van de gemeente Midden-Drenthe. Bij deze ontwikkeling is sprake achttien recreatieve nachtverblijven. Voor het plangebied zijn de kernkwaliteiten 'Landschap', 'Natuur', 'Cultuurhistorie', 'Archeologie' en 'Aardkundige waarde' van toepassing. Dit betekent onder andere dat er wordt gestuurd op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Paragraaf 4.1 (Archeologie en cultuurhistorie) gaat hier nader op in.

Voor de kernkwaliteit 'Landschap' geldt dat het gebied is aangewezen als landschap van de Veenkoloniën. Voor deze gebieden is het beleid gericht op het behouden en versterken van de samenhang en de openheid met de wijken en de rechtlijnige landschapsstructuur. Dit bestemmingsplan voldoet aan dit beleid nu het planvoornemen geen wijziging teweegbrengt in de uitstraling van het landschap.

De tweede kernkwaliteit die van toepassing is in het plangebied betreft de kernkwaliteit 'Natuur'. Reden hiervoor is dat het plangebied onderdeel is van het Natuurnetwerk Nederland-gebied (NNN-gebied) Drents-Friese Wold. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangende structuur van gebieden met een speciale natuurkwaliteit. Gebieden die deze aanduiding in de omgevingsvisie hebben, zijn onder andere bestemd voor het actief beleven van het landschap. In dit landschap wordt natuurinclusief recreëren bevordert door de provincie Drenthe. In 2015 is het NNN-gebied (het voormalige EHS-gebied) vergroot. Hierdoor is het gehele plangebied in het NNN-gebied opgenomen.

Ten tijde van deze wijziging was initiatiefnemer al bezig met de voorbereiding op de uitbreiding van zijn bedrijf. De gronden die aan het NNN-gebied zijn toegevoegd waren al in eigendom van de initiatiefnemer. Vanwege deze volgordelijkheid wordt de bouw recreatieve nachtverblijven in deze uitzonderlijke situatie binnen het NNN toegestaan. De bouw is echter uitsluitend toegestaan in het gedeelte dat pas in 2015 aan het NNN is toegevoegd. Het gedeelte dat voor 2015 al tot het NNN behoorde, blijft vrij van bebouwing.

Desondanks leidt dit planvoornemen tot negatieve gevolgen voor het NNN-gebied en dus moeten er compenserende en mitigerende maatregelen worden genomen. Een mogelijkheid hiertoe wordt geboden door de Compensatieverordening van de provincie. Op grond van de Compensatieverordening geldt dat:

  • het verstoorde oppervlakte met driehonderd procent gecompenseerd moet worden;
  • dit niet binnen de al bestaande NNN-gebied plaatsvindt;
  • als dit niet kan, financiële compensatie mogelijk is, door het bedrag van de fysieke compensatie te storten in een groenfonds.

De provincie heeft ten aanzien van dit planvoornemen het volgende voorgesteld:

  • honderd procent oppervlakte-compensatie in de vorm van een bijdrage aan het compensatiefonds;
  • tweehonderd procent kwaliteitscompensatie is al gerealiseerd door uitbreiding van het NNN-gebied in 2015.

Ten aanzien van de honderd procent oppervlakte-compensatie geldt dat het voor het planvoornemen zou moeten gaan om 2.982 m2 grond die moet worden aangekocht aansluitend aan de gronden van dit planvoornemen die in NNN liggen. Omdat het niet mogelijk bleek de naastgelegen gronden te verwerven is tussen de initiatiefnemer en de provincie Drenthe afgesproken dat de initiatiefnemer de aantasting van de natuurwaarde financieel gaat compenseren.

De gronden die aan het NNN-gebied zijn toegevoegd waren al in eigendom van de initiatiefnemer. Als het NNN-gebied destijds niet was uitgebreid dan had de kwaliteitscompensatie kunnen plaatsvinden op de gronden die na 2015 wel in het NNN-gebied zijn opgenomen. Om die reden ziet de provincie Drenthe de uitbreiding van het NNN-gebied in 2015 als de tweehonderd procent voorgeschreven kwaliteitscompensatie.

Op dit onderdeel kan het planvoornemen om het planologisch mogelijk maken van achttien recreatieve nachtverblijven in een bos in overeenstemming worden geacht met de doelen van de provincie voor het gebied.

Ten derde is de kernkwaliteit 'Cultuurhistorie' van toepassing in het plangebied. Het specifieke beleid voor dit plangebied betreft het respecteren van de cultuurhistorische waarden bij nieuwe plannen. Bij ontwikkelingen ligt de inzet bij het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten voor ontwikkelingen. De mate waarin dit planvoornemen daarmee in overeenstemming is, bespreekt paragraaf 4.1 (Archeologie en cultuurhistorie).

Ten vierde geldt op grond van de kernkwaliteit 'Archeologie' generiek beleid voor het plangebied. Het beschermingsniveau 'Generiek' richt zich op het algemene uitgangspunt dat alle behoudenswaardig archeologische vindplaatsen (waarden) die op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van Drenthe staan en de nieuw ontdekte behoudenswaardige vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen. Uit paragraaf 4.1 (Archeologie en cultuurhistorie) blijkt dat het planologisch mogelijk maken van achttien recreatieve nachtverblijven met dit beleid in overeenstemming is.

Tot slot geldt op grond van de kernkwaliteit 'Aardkundige waarden' een generiek beschermingsniveau. In gebieden met dit beschermingsniveau wil de provincie Drenthe de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. De uitvoering van dit doel vindt zijn vertaling in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe. In paragraaf 4.1 (Archeologie en cultuurhistorie) over archeologie is opgenomen op welke manier voorliggend bestemmingsplan rekening houdt met de aanwezige aardkundige waarden.

Afweging
Gezien het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met het provinciale beleid. De toetsing van de thema's Archeologie, Aardkundige waarden, Cultuurhistorie en Natuur komen verderop in dit document terug.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Midden-Drenthe 2030 'Platteland leeft!'

De gemeenteraad heeft op 28 juni 2012 de structuurvisie Midden-Drenthe 2030 'Platteland leeft!' vastgesteld. De structuurvisie gaat uit van een grote diversiteit tussen de dorpen van het buitengebied van de gemeente. De gemeente wil ruimte voor een grote diversiteit in het woningaanbod, verschillende vormen van landbouw, natuurontwikkeling koesteren en haar toeristische aantrekkelijkheid vergroten. Om deze speerpunten na te streven maakt de gemeente keuzes. Een van die keuzes houdt in dat de gemeente inzet op haar pijlers wonen, landbouw, natuur en recreatie. Daarnaast moeten nieuwe ontwikkelingen in de gemeente passen binnen de landschappelijke schaal van de betreffende locatie en moet een dergelijk nieuwe ontwikkeling bijdragen aan de levendigheid van deze dorpen en buurten.

Afweging
Met de in de structuurvisie geformuleerde doelen is dit planvoornemen in overeenstemming. Ten aanzien van recreatie en toerisme wil de gemeente Midden-Drenthe zich positioneren als een recreatief centrum van de Drentse Hooglanden. Hoogersmilde geldt daarbij als toegangspoort van het Drents-Friese Wold.

Doordat dit planvoornemen voorziet in het uitbreiden van de camping De Reeënwissel met achttien recreatieve nachtverblijven, versterkt de gemeente Midden-Drenthe haar positie. Het planvoornemen past dus in het beleid van de gemeente.

3.3.2 Koersnota vrijetijdseconomie Midden-Drenthe 2018-2022

Behalve de structuurvisie kent de gemeente Midden-Drenthe ook de ''Koersnota vrijetijdseconomie Midden-Drenthe 2018-2022'. In deze nota zoekt de gemeente aansluiting bij het beleid van de provincie Drenthe: cultuur, natuur en avontuur. De nota van de gemeente gaat uit van drie belangrijke thema's:

  • een goede infrastructuur;
  • een uitstekende informatievoorziening;
  • een innovatief ondernemerschap.

Bij deze thema's heeft de gemeente Midden-Drenthe als ambitie om ervoor te zorgen dat het aantal toeristische overnachtingen in de gemeente toeneemt met 10%.

Afweging
Dit planvoornemen om achttien recreatieve nachtverblijven te realiseren als uitbreiding van de camping De Reeënwissel komt overeen met de ambitie van de gemeente om te zorgen voor een toename van het aantal toeristische overnachtingen in de gemeente.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie En Cultuurhistorie

4.1.1 Archeologie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Archeologische (verwachtings)waarden worden vanwege de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) meegewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Doel van de Wet op de archeologische monumentenzorg is namelijk: 'bescherming van aanwezige en te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten'. Bij het opstellen en het uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.

De erfgoedwet is juridisch gezien vertaald naar het geldende bestemmingsplan Buitengebied Midden-Drenthe (met identificatienummer NL.IMRO.1731.Buitengebied-VST1). Dit bestemmingsplan bepaalt dat ter plaatse van het plangebied perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geldt. Voor gronden met deze bestemming geldt dat indien een planvoornemen betrekking heeft op een oppervlakte dat groter is dan duizend vierkante meter en de activiteit op een grotere diepte dan dertig centimeter plaatsvindt, er een archeologisch onderzoek moet worden overlegd waarin de archeologische waarden van het plangebied voldoende zijn vastgesteld of voorwaarden kunnen worden verbonden aan de omgevingsvergunning. Deze archeologische waarde wordt in dit onderhavige planvoornemen overgenomen. Zo bezien wijzigt de archeologische situatie niet: mocht men in de toekomst bodemingrepen uitvoeren met een oppervlakte groter dan duizend vierkante meter en de activiteit op een grotere diepte dan 0,30 meter plaatsvinden, dan is archeologisch onderzoek nodig. Door het overnemen van de archeologische waarde is dit planvoornemen als uitvoerbaar te beschouwen.

4.1.2 Cultuurhistorie

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, eerste lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk moeten worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.

Op basis van de 'Omgevingsvisie 2018' van de provincie Drenthe geldt voor het plangebied het sturingsniveau 'respecteren'. Dat houdt in dat voor de provincie voor het plangebied zich richt op het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Initiatiefnemers hebben daarbij de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten. Bij ontwikkelingen ligt de inzet bij het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten voor ontwikkelingen. Het plangebied bevindt zich echter niet in een van de concentratiegebieden waarvoor de provincie specifiek beleid hanteert. De Omgevingsvisie heeft op die manier dus geen invloed op het planvoornemen.

Daar kan nog aan toegevoegd worden dat het plangebied een stuk bos betreft dat onderdeel is van het nationale park Drents-Friese Wold. Het planvoornemen voorziet in het bouwen van een achttiental recreatieve nachtverblijven verspreid in het bos. De initiatiefnemer wil hiermee voor de bezoeker een unieke natuurbeleving bieden. De bestaande natuur vervult hierbij dus een belangrijke functie en wordt door dit plan gerespecteerd.

Behalve de 'Omgevingsvisie 2018' hanteert de provincie Drenthe ook het Cultuurhistorisch Kompas. Hierin staan twee doelstellingen centraal: het herkenbaar houden van de cultuurhistorie en het versterken van de ruimtelijke identiteit. Om de cultuurhistorische waarden veilig te stellen en tegelijkertijd ruimte voor ontwikkelingen te bieden, is gekozen voor drie sturingsniveaus. Deze zijn gebiedsgericht toegepast.

  1. 1. Respecteren:
    het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Plannen en initiatieven worden beoordeeld op het benutten van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur als inspiratiebron.
  2. 2. Voorwaarden verbinden:
    de cultuurhistorische samenhang geldt als randvoorwaarde. Vroegtijdig in het planproces moet inzichtelijk worden gemaakt op welke wijze de cultuurhistorische samenhang als een van de (ruimtelijke) onderleggers voor nieuwe plannen wordt benut.
  3. 3. Eisen stellen:
    de provincie bedingt vanaf het begin een plek in het planvormingsproces en stuurt de ontwikkelingen in de gewenste richting.

Voor het plangebied geldt het niveau 'respecteren'.

Het Cultuurhistorisch Kompas geeft aan dat het plangebied deel uit maakt van het landschap 'De Drentse Hoofdvaart'. De volgende ambities zijn opgenomen in het Cultuurhistorisch Kompas voor het plangebied:

  • Het versterken van het karakter als beelddrager van een ensemble van kanaal, sluis- en brugcomplexen en gerelateerde bebouwing.

Het planvoornemen behelst het realiseren van recreatieve nachtverblijven in het bos. Dit bos bevindt zich op ongeveer zeshonderd meter van de Drentse Hoofdvaart en kan om die reden geen invloed hebben op het ensemble dat onderdeel is van de Drentse Hoofdvaart. Dit bestemmingsplan kan wat betreft het aspect cultuurhistorie als uitvoerbaar worden geacht.

4.2 Bedrijven En Milieuzonering

Bedrijven worden ingedeeld in categorieën met behulp van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Deze publicatie biedt een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau en geeft informatie over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. Op basis van de milieukenmerken van de verschillende typen bedrijven en inrichtingen wordt een indicatie van de afstanden gegeven, die als gevolg van deze kenmerken moeten worden aangehouden tussen de diverse typen bedrijven en een rustige woonwijk. De informatie heeft geen betrekking op individuele bedrijven, maar op bedrijfstypen. Dit betekent dat een concrete situatie altijd in de context moet worden bekeken:

  • binnen bepaalde bedrijfstypen kunnen zich grote verschillen voordoen;
  • concrete milieu-informatie over een specifiek bedrijf heeft meer waarde dan algemene informatie;
  • de afstanden hebben betrekking op de afstand tot een rustige woonwijk; bij andere gebiedsfuncties kunnen dus andere afstanden mogelijk zijn;
  • afdoende milieuhygiënische maatregelen bij de bron, bij de overdracht of bij de ontvanger, kunnen een kortere afstand eventueel mogelijk maken.

In de omgeving van het plangebied van dit bestemmingsplan komen meerdere activiteiten voor.

Ten eerste grenst de planlocatie aan de noordzijde aan de camping 'De Reeënwissel'. Omdat dit planvoornemen een uitbreiding van deze camping betreft, kan een verder analyse van deze activiteit achterwege blijven.

Ten tweede bevindt zich -ook in noordelijke richting- op ongeveer 450 meter afstand een vakantiepark met recreatiewoningen. Op basis van de VNG-brochure geldt voor zulke bedrijvigheid (SBI-code 2008 553 en 552) milieucategorie 3.1 vanwege het aspect geluid. Voor deze milieucategorie geldt een richtafstand van vijftig meter en dus bevindt deze bedrijvigheid zich op voldoende afstand. Ook de bedrijvigheid die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, betreft bedrijvigheid die valt onder SBI-code 2008 553 en 552 met milieucategorie 3.1 vanwege het aspect geluid. Zodoende levert het planvoornemen ook geen belemmeringen op voor het naastgelegen vakantiepark.

Tot slot bevinden zich aan de oostzijde, op ongeveer zeshonderd meter afstand aan de Drentsche Hoofdvaart, verschillende woningen en bedrijven. Omdat deze zich allemaal op voldoende afstand bevinden veroorzaken deze geen hinder voor de voorgenomen activiteit (het uitbreiden van de camping De Reeënwissel). Omgekeerd veroorzaakt de planologische mogelijkheid om achttien recreatieve nachtverblijven te bouwen in het plangebied geen hinder bij de betreffende woningen en bedrijven.

Het aspect bedrijven en milieuzonering levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.

4.3 Bodem

Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (hierna: Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk te worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.

Het planvoornemen voorziet in het bouwen van achttien recreatieve nachtverblijven in de vorm van trekkershutten, natuurlodges en andere (experimentele) verblijven. Het gaat dus om bouwwerken waarin mensen langer dan twee uur per dag verblijven. Om die reden moet er een bodemonderzoek worden uitgevoerd waarin wordt aangetoond dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid. Dit bodemonderzoek kan worden uitgevoerd ten tijden van de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen van de recreatieve nachtverblijven.

4.4 Ecologie

4.4.1 Inleiding

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. Dit onderzoek (d.d. 14 januari 2019) is als Bijlage 1 (Advies natuurwaarden) bij deze toelichting opgenomen, de conclusies van het onderzoek zijn hieronder overgenomen.

4.4.2 Conclusie

Hieronder volgen de belangrijkste conclusies van het ecologisch onderzoek ten aanzien van de gebiedenbescherming en soortenbescherming.

Beschermde gebieden
Het plan leidt in de aanlegfase of gebruiksfase niet tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden. Dit blijkt onder andere uit de uitgevoerde Aerius-berekening die is bijgevoegd als Bijlage 2 (AERIUS-berekening). Verzuring en vermesting kunnen dus worden uitgesloten. Het plan is niet in strijd met de gebiedenbescherming van de Wnb.

Het plan leidt door de bouw van nieuwe recreatie-eenheden in het NNN-gebied tot een belemmering van de omzetting naar een natuurfunctie en aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN-gebied. In overleg met de Provincie Drenthe is bepaald dat deze aantasting van het NNN-gebied financieel wordt gecompenseerd.

Beschermde soorten
Das
Om verstoring van de burcht te voorkomen, moeten nieuwe recreatie-eenheden gebouwd op minimaal vijftig meter afstand van de burcht. De werkzaamheden binnen tweehonderd meter van de burcht moeten bovendien overdag, tussen zonsopgang en zonsondergang (of eerder dan 19:00 uur als de zon later onder gaat), worden uitgevoerd. Om ervoor te zorgen dat er een verbinding behouden blijft tussen de burcht en belangrijk foerageergebied ten zuidoosten en oosten van het plangebied, moet tot slot minimaal een rand van tien meter langs de zuidzijde van het plangebied vrij blijven van bebouwing en toegangspaden. In dat geval zijn als gevolg van het plan geen negatieve effecten op das te verwachten. De betreffende strook zal door middel van een aanduiding op de verbeelding vrij worden gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Bosweg23HO-VST1_0003.png"
Dassenburcht (rode stip) en vluchtpijpen van das (zwarte stippen) met de zone die vrij moet blijven van bebouwing en paden (rode cirkel en lijn) en de zone waar uitsluitend overdag werkzaamheden mogelijk zijn (blauwe cirkel).

Vleermuizen
De drie bomen met potentiële vleermuisverblijfplaatsen moeten blijven bij uitvoering van het plan. In dat geval kunnen negatieve effecten op vleermuisverblijfplaatsen worden uitgesloten.

Broedvogels
Daarnaast komt uit het onderzoek naar voren dat, indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, in gebruik zijnde nesten van vogels kunnen worden verstoord of vernietigd, dit is bij wet verboden (artikel 3.1 en 3.5 van de Wnb). Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. De Wnb kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste broedvogels geldt echter dat het broedseizoen valt tussen 15 maart en 15 juli.

Uitvoerbaarheid
Uit het onderzoek naar effecten op beschermde natuurwaarden blijkt dat het plan uitvoerbaar is ten aanzien van de bescherming van soorten en gebieden, wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • Effecten op het NNN-gebied worden gecompenseerd volgens de afspraak met het bevoegd gezag, de provincie Drenthe.
  • Om verstoring van das te voorkomen, worden de voorschriften ten aanzien van de aanleg van paden en bebouwing gevolgd die in dit rapport zijn opgenomen.
  • De drie bomen met potentiële vleermuisverblijfplaatsen blijven behouden bij uitvoering van het plan.
  • Werkzaamheden worden uitgevoerd buiten het broedseizoen.

In dat geval kunnen negatieve effecten op in het kader van de Wet natuurbescherming en het provinciaal natuurbeleid beschermde soorten en gebieden worden uitgesloten, zodat het plan op het punt van ecologie uitvoerbaar kan worden geacht.

Gezien de aangetroffen soorten en de in dit rapport opgenomen voorziene plannen en activiteiten, behoudt het onderzoek drie jaar zijn geldigheid voor een wettelijke of juridische procedure. Bij aanpassingen van het oorspronkelijke plan en veranderingen in de terreinomstandigheden van het plangebied die kunnen leiden tot andere inzichten met betrekking tot natuurwaarden, zal een actualisatie van het onderzoek moeten plaatsvinden.

4.5 Externe Veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit). Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid maakt men onderscheid in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

Ten behoeve van externe veiligheid in Nederland bestaat de zogeheten risicokaart. Op deze kaart is weergegeven waar zich bronnen, inrichtingen en transportmodaliteiten bevinden die een risico met zich mee kunnen brengen. Ook is weergegeven waar zich kwetsbare objecten bevinden. De onderstaande afbeelding bevat een uitsnede van de risicokaart. Uit de analyse van de risicokaart blijkt dat in de nabijheid van het plangebied meerdere risicobronnen aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Bosweg23HO-VST1_0004.png"
Uitsnede risicokaart (plangebied in het blauw weergegeven (bron: risicokaart.nl)

Ten eerste bevindt zich op ongeveer zeshonderd meter afstand de doorgaande weg Rijksweg N371. Voor het plaatsgebonden risico geldt dat er voor de provinciale weg geen risicocontour is opgenomen. Voor het groepsrisico geldt dat dit ver onder de oriëntatiewaarde ligt. Het transport van gevaarlijke stoffen over deze weg levert dus geen belemmering op voor het planvoornemen.

Ten tweede bevindt zich ten oosten van de planlocatie, op ongeveer 750 meter afstand, een aardgastransportleiding van de Gasunie. Het betreft de leiding N-521-45 met een diameter van ongeveer 0,12 meter. De plaatsgebonden risicocontour (10-6) van deze leiding valt niet buiten de bebouwingsvrije zone. Deze bebouwingsvrije zone wordt door de bestemming 'Leiding – Gas' in het bestemmingsplan 'Drentsche Hoofdvaart' veiliggesteld. Ten aanzien van het groepsrisico van de leiding geldt dat deze zeventig meter bedraagt. Het plangebied van dit bestemmingsplan valt daar ver buiten. Derhalve vormt de buisleiding geen belemmering voor het planvoornemen.

Ten derde bevinden zich op het terrein van de camping zich twee propaantanks.

Ten slot bevinden zich op meer dan één kilometer afstand meerdere risicobronnen. Het gaat dan bijvoorbeeld om de provinciale autoweg N381 van Drachten naar Emmen die zich aan de noordzijde van het plangebied ligt. Voor het groeps- en plaatsgebonden risico geldt dat de weg zich op ruim voldoende afstand ligt van het plangebied van dit bestemmingsplan. Zodoende vormt de autoweg wat betreft externe veiligheid geen belemmering voor het planvoornemen.

Uit bovenstaande gegevens blijkt dat wat betreft het omgevingsaspect externe veiligheid op voorhand geen bezwaren zijn tegen het planvoornemen om achttien recreatieve nachtverblijven te bouwen. Vanwege voldoende afstand tot de aanwezige risicobronnen staat de externe veiligheid dit plan niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling past bij het streven dat het groepsrisico niet toeneemt als gevolg van het plan. Het bestemmingsplan kan wat betreft het aspect externe veiligheid als uitvoerbaar worden geacht.

4.6 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van dertig kilometer per uur geldt. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor twee-strookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen tweehonderd meter. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Geluidsgevoelige bebouwing betreft onder andere woningen.

Het planvoornemen voorziet in het oprichten van achttien recreatieve nachtverblijven. Deze betreffen geen geluidsgevoelige bebouwing, zoals woningen, maar in het kader van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden getoetst aan de Wet geluidshinder.

In de omgeving van het plangebied bevindt zich de doorgaande weg Rijksweg N371 die via meerdere kleinere dorpen van Assen naar Meppel loopt. Deze weg ligt echter op meer dan zeshonderd meter afstand en produceert dus geen geluidshinder in het plangebied. De weg ligt immers op meer dan tweehonderd meter afstand. De andere dichtstbijzijnde weg, de Bosweg, betreft een dertig kilometer-per-uur-weg en kent om die reden geen geluidszonering.

Het aspect geluid levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.

4.7 Luchtkwaliteit

Regelgeving
Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

NSL/nibm
Op 15 november 2007 is dit onderdeel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL trad op 1 augustus 2009 in werking.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van drie procent verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 microgram per kubieke meter NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Het plan
Voor het berekenen van de verkeersgeneratie als gevolg van de achttien recreatieve nachtverblijven is gebruikgemaakt cijfers van CROW publicatie 381 'Parkeren en Verkeersgeneratie'. In deze gids worden verschillende functies onderscheiden en wordt per functie een onderscheid gemaakt tussen en de ligging van het project (centrum of juist buitengebied) en de mate van stedelijkheid.

De CROW publicatie leert dat voor een bungalowpark (huisjescomplex), hetgeen de achttien recreatieve nachtverblijven zijn, in niet stedelijk gebied in het buitengebied een verkeersgeneratie veroorzaakt van 2,6 tot 2,8 motorvoertuigen per etmaal op een gemiddelde weekdag. Daarbij geldt overigens dat het aandeel bezoekers rond de negentig procent ligt. De locatie van dit bestemmingsplan betreft het buitengebied en niet stedelijk gebied.

In zijn totaliteit bestaat komen er dus minimaal 2,6 x 18 = 46,8 en maximaal 2,8 x 18 = 50,4 motorvoertuigen per etmaal op een gemiddelde weekdag af op de recreatieve nachtverblijven.

Nibm-tool
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft VROM in samenwerking met InfoMil de nibm-tool april 2017 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald. Daarbij is verondersteld dat de recreatieve nachtverblijven niet leiden tot een toename van vrachtverkeer. Hieronder is daarvan een weergaven gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Bosweg23HO-VST1_0005.png"
Nibm-tool.

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van drie procent (een toename van 1,2 microgram per kubieke meter NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.8 Verkeer & Parkeren

4.8.1 Verkeer

Het planvoornemen biedt zoals gezegd ruimte voor achttien recreatieve nachtverblijven aansluitend op het terrein van de camping 'De Reeënwissel'. Dat houdt ook in dat het plan invloed heeft op de verkeersaantrekkende werking van de camping en de behoefte om te kunnen parkeren. De invloed van de verkeersaantrekkende werking van dit bestemmingsplan op de luchtkwaliteit in de omgeving bespreekt paragraaf 4.7 (Luchtkwaliteit).

Voor de verkeersstructuur geldt dat dit bestemmingsplan niet leidt tot aanpassingen in de omgeving. Het plangebied wordt ontsloten via de bestaande weg door het bos die is aangesloten op de paden op het campingterrein.

4.8.2 Parkeren

Naast de verkeersaantrekkende werking is het ook noodzakelijk om aandacht te besteden aan de parkeerbehoefte als gevolg van het planvoornemen. Voor het berekenen van de parkeerbehoefte is gebruikgemaakt van de parkeerkencijfers van CROW publicatie 381 ‘Parkeren en Verkeersgeneratie’. In deze gids worden verschillende functies onderscheiden en wordt per functie een onderscheid gemaakt tussen en de ligging van het project (centrum of juist buitengebied) en de mate van stedelijkheid.

De CROW publicatie leert dat voor een bungalowpark (huisjescomplex), hetgeen de achttien recreatieve nachtverblijven zijn, in niet stedelijk gebied in het buitengebied een parkeerbehoefte bestaat van 2,0 tot 2,2 parkeerplaatsen per huisje. Daarbij geldt overigens dat het aandeel bezoekers rond de negentig procent ligt. De locatie van dit bestemmingsplan betreft het buitengebied en niet stedelijk gebied. In zijn totaliteit bestaat er dus bij dit planvoornemen behoefte aan 18 x 2,2 = 39,6 parkeerplaatsen.

Aangezien hier sprake is van een bijzondere, natuurvriendelijke vorm van recreatie mag aangenomen worden dat de mensen die hier overnachten, gemiddeld minder auto’s gebruiken dan de bezoekers van een normale recreatiewoning. 39,6 parkeerplaatsen is dan ook een absoluut maximum. Er zullen verder geen parkeerplaatsen binnen het plangebied worden gerealiseerd. De gebruikers zullen gebruikmaken van de parkeerplaats die bij de bestaande camping ligt. Hier is voldoende capaciteit.

Op dit punt is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.9 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te ‘toetsen op water’, de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Deze waterparagraaf heeft betrekking op De Reeënwissel te Hoogersmilde (Bosweg 23). Voor dit plan is de digitale Watertoets uitgevoerd. Het resultaat hiervan is als Bijlage 3 (Watertoets) bij deze toelichting gevoegd.

Relevant beleid
Het beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het waterbeheerplan 2016-2021. Specifiek voor het stedelijke gebied heeft het waterschap het beleid geformuleerd in ‘Water Raakt!’. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Voorkeursbeleid hemelwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi’s heeft daarbij de voorkeur. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.

Het gebruik van uitlogende materialen
Het waterschap is verantwoordelijk voor een goede waterkwaliteit van het regionale watersysteem. Om verontreiniging van het watersysteem te voorkomen worden materialen die uitlogen en het oppervlaktewatersysteem kunnen verontreinigen niet gebruikt.

Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding in ruimtelijke zin.

Deze conclusie is automatisch getrokken op basis van de ingevoerde gegevens op www.dewatertoets.nl. Het proces van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Drents Overijsselse Delta gaat akkoord met het plan.

4.10 M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Het plan maakt de realisatie van achttien recreatieve nachtverblijven mogelijk. Onderdeel D10 van het Besluit m.e.r. geeft aan dat de voor de volgende activiteiten het mogelijk is dat de nadelige gevolgen voor het milieu onderzocht moet worden:

"de aanleg, wijziging of uitbreiding van:

  1. 1. skihellingen, skiliften, kabelspoorwegen en bijbehorende voorzieningen;
  2. 2. jachthavens.
  3. 3. vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones met bijbehorende voorzieningen,
  4. 4. permanente kampeer- en caravanterreinen, of
    1. a. themaparken."

In het onderhavige geval is sprake van het oprichten van een "vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones met bijbehorende voorzieningen". De bijbehorende drempelwaarden betreffen:

  1. 1. 250.000 bezoekers of meer per jaar,
  2. 2. een oppervlakte van 25 hectare of meer,
  3. 3. honderd ligplaatsen of meer of,
  4. 4. een oppervlakte van tien hectare of meer in een gevoelig gebied.

Zoals gezegd maakt het plan achttien recreatieve nachtverblijven mogelijk. Zoals uit de bovenstaande tekst volgt blijft de voorgenomen activiteit daarmee ruim beneden elk van de vier drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. Er is dan ook geen sprake van de wettelijke plicht om een uitgebreide m.e.r.-procedure te doorlopen.

Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals verwoord in dit hoofdstuk, blijkt voorts dat het planvoornemen geen significant effecten op de omgeving heeft. Dit blijkt tevens uit de aanmeldnotitie die als Bijlage 4 (Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.beoordeling) bij deze toelichting is opgenomen. Gezien de afwezigheid van die effecten is een m.e.r.-beoordeling dan ook niet nodig.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding. Daarnaast is het bestemmingsplan voorzien van een toelichting omdat het krachtens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht is om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachten aan het plan ten grondslag ligt, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Hieronder worden de aanwezige bestemmingsregels puntsgewijs besproken.

5.2 Opbouw Van De Regels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast conform de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

5.2.2 Bestemmingsregels

Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen enzovoorts. De aard van de toegelaten inrichting van de gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies. In het bestemmingsplan worden verscheidene bestemmingen onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn regelingen als de bestemmingsomschrijving, bebouwingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden gekoppeld. Per bestemming wordt de indeling volgens de SVBP2012 gehanteerd. Deze volgorde en de naamgeving zijn standaard en dienen in principe te worden gevolgd. Het bestemmingsplan kent de bestemmingen:

  • 'Natuur';
  • 'Waarde - Archeologie 2'.

Natuur
De eerste bestemming betreft de bestemming 'Natuur'. Deze bestemming is op basis van hetgeen nu ter plaatse ook geldt. Gronden met de bestemming 'Natuur' zijn bestemd voor onder andere natuur, bosbouw en houtproducties. Daarnaast zijn de gronden ook bestemd voor cultuurgronden, waarbij het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden, zoals houtwallen, houtsingels en bosschages, worden nagestreefd. Verder kan men ook het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, natuurlijke en de landschappelijke waarden ter plaatse nastreven. Ten aanzien van wat nu ter plaatse van het plangebied geldt, is dit niet anders.

Aan de bestemming 'Natuur' is met dit bestemmingsplan de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - recreatief nachtverblijf' toegevoegd. Deze aanduiding geldt in delen van het bestemmingsplan en regelt dat alleen op die locaties de recreatieve nachtverblijven gebouwd mogen worden. Vervolgens bepalen de bouwregels van de bestemming 'Natuur' dat ter plaatse maximaal achttien recreatieve nachtverblijven zijn toegestaan, deze niet groter mogen zijn dan vijftig vierkante meter en dat de bouwhoogte niet hoger mag zijn dan twaalf meter. Deze bouwregels zijn in overeenstemming met wat geldt ter plaatse van de camping De Reeënwissel. Daarbij wordt ten overvloede opgemerkt dat in de huidige situatie reeds één recreatief nachtverblijf aanwezig is. Deze bevindt zich buiten de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - recreatief nachtverblijf'. Dit recreatief nachtverblijf telt niet mee in de regel dat er niet meer dan achttien recreatieve nachtverblijven mogen worden gerealiseerd. Die achttien hebben immers alleen betrekking op de genoemde aanduiding.

Tot slot bevatten de bouwregels bepalen omtrent funderingen. De bouwregels bepalen dat funderingen per recreatief nachtverblijf alleen op het maaiveld mogen worden aangelegd. Om dit te concretiseren wordt aanvullend gesteld dat bodemingrepen in ieder geval niet dieper mogen gaan dan dertig centimeter. Hiermee wordt bewerkstelligt dat de recreatieve nachtverblijven niet een te grote impact hebben op het bodemleven.

Waarde - Archeologie 2
De tweede bestemming in het bestemmingsplan betreft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Gronden met deze bestemming zijn mede bestemd voor behoud van de mogelijk te verwachten archeologische waarden en ook mogelijke archeologische waarden in niet gekarteerde gebieden. Om deze waarden te beschermen geldt dat men bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken waarbij het oppervlakte meer dan duizend vierkante meter betreft of de bodem dieper dan dertig centimeter wordt geroerd, het noodzakelijk is om een archeologisch rapport te laten opstellen. Deze regeling is gelijkluidend aan wat nu ter plaatse ook al geldt.

5.2.3 Algemene regels

Hieronder zijn begrepen de 'Anti-dubbeltelregel', de 'Algemene gebruiksregels', de 'Algemeneaanduidingsregels', 'Algemene afwijkingsregels' en de 'Overige regels'.

De 'Algemene gebruiksregels' zijn overgenomen uit de nu geldende bestemmingsplannen 'Buitengebied Midden-Drenthe' (met identificatienummer NL.IMRO.1731.Buitengebied-VST1) en 'Correctieve herziening buitengebied Midden-Drenthe' (met identificatienummer NL.IMRO.1731.CorHerBuitengebied-VST1). Daarnaast bevat het bestemmingsplan ook twee gebiedsaanduidingen. De gebiedsaanduiding 'Milieuzone -hydrologische beïnvloeding' regelt dat ter plaatse de hydrologische waarden worden hersteld, behouden en ontwikkeld. Om dit te bewerkstelligen is een vergunningsplicht gekoppeld aan verschillende werkzaamheden. Zo is het niet toegestaan om zonder omgevingsvergunning drainage van dieper dan veertig centimeter aan te brengen. Deze gebiedsaanduiding kan men van een gebied verwijderen indien het hydrologische belang elders is verzekerd of niet meer noodzakelijk is. De andere gebiedsaanduiding, 'Vrijwaringszone - Straalpad', regelt dat op dit plaatsen de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken niet hoger wordt dan 36,00 meter.

Ook bevat dit bestemmingsplan 'Algemene afwijkingsregels'. Deze regels zijn overgenomen uit de nu geldende bestemmingsplannen.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

De kosten voor het plan komen ten laste van de initiatiefnemer. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening is er geen sprake van een plan waarvoor een exploitatieplan vereist is. De gemeente Midden-Drenthe hoeft ook geen kosten te maken in het kader van dit bestemmingsplan die op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden. Wel zal er een planschadeverhaalsovereenkomst worden afgesloten.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode heeft iedereen de mogelijkheid gehad om een zienswijze in te dienen. De resultaten hiervan zijn verwerkt in het bestemmingsplan.

Bijlage 1 Advies Natuurwaarden

Bijlage 1 Advies natuurwaarden

Bijlage 2 Aerius-berekening

Bijlage 2 AERIUS-berekening

Bijlage 3 Watertoets

Bijlage 3 Watertoets

Bijlage 4 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.beoordeling

Bijlage 4 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.beoordeling