KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
Artikel 4 Recreatie - Dagrecreatie
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Geldend Bestemmingsplan
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Archeologie En Cultuurhistorie
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
4.3 Bodem
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Flora En Fauna
4.6 Geluid
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Water
4.9 M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Inleiding
5.2 Opbouw Van De Regels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Financiële Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Bestemmingsplan Taribush Wijster

Bestemmingsplan - gemeente Midden-Drenthe

Vastgesteld op 20-12-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

  1. het plan:
    het Bestemmingsplan Taribush Wijster met identificatienummer NL.IMRO.1731.Emelangen2WY-VST1 van de gemeente Midden-Drenthe;

  1. bestemmingsplan:
    de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

  1. aanduiding:
    een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

  1. aanduidingsgrens:
    de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

  1. archeologisch waardevol gebied:
    een gebied waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;

  1. archeologische waarden:
    voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen;

  1. bebouwing:
    één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  1. bebouwingsbeeld:
    de visuele waarden van het totaal aan bebouwing en de bebouwing in het landschap. Bij de afweging van het begrip ‘bebouwingsbeeld’ zal het beeldkwaliteitsplan Buitengebied gemeente Midden-Drenthe, zoals opgenomen in de bijlagen bij het bestemmingsplan Buitengebied (geconsolideerd 2014) met identificatienummer NL.IMRO.1731.ConsolBuitengebied-VST1, steeds onderdeel van het toetsingskader zijn;

  1. bestaande:

  1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een vergunning;

  2. het onder 1 bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan;

  1. bestemmingsgrens:
    de grens van een bestemmingsvlak;

  1. bestemmingsvlak:
    een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

  1. bouwen:
    het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

  1. bouwlaag:
    een doodlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;

  1. bouwperceel:
    een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

  1. bouwperceelgrens:
    de grens van een bouwperceel;

  1. bouwvlak:
    een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

  1. bouwwerk:
    elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

  1. cultuurgrond:
    grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die bedrijfsmatig, dan wel hobbymatig in gebruik zijn;

  1. cultuurlandschappelijk waardevol terrein:
    een terrein met een toegekende waarde, ontstaan door het gebruik van dat terrein in de loop van de geschiedenis door de mens;

  1. dagrecreatie:
    het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats zonder overnachtingsmogelijkheden;

  1. detailhandel:
    het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

  1. educatief medegebruik:
    een educatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit educatief gebruik is toegestaan;

  1. evenement:
    elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optochten, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten op een locatie die vaker dan tweemaal per jaar wordt gebruikt, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

  1. extensief dagrecreatief medegebruik:
    een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een vissteiger, een picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;

  1. gebouw:
    elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

  1. hoofdgebouw:
    gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

  1. horeca-activiteiten:
    een aan de hoofdfunctie ondergeschikt horecagebruik dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag verstrekken van dranken en etenswaren, zoals een theehuisje, ijssalon, croissanterie, dagcafé, dagrestaurant, wijnhuis en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;

  1. kampeermiddel:

  1. een tent, een vouwwagen, een camper, een caravan of een huifkar;

  2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, dat geheel of ten dele blijvend kan worden gebruikt voor recreatief dag- en/of nachtverblijf;

  1. kap:
    een dakafdekking onder een hoek van meer dan 5 graden met het horizontale vlak;

  1. landschappelijke waarden:
    de cultuurhistorische en de visuele waarden van het landschap. Bij de afweging van het begrip 'landschappelijke waarden' zal de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsbeleidsplan van Midden-Drenthe (februari 2000) steeds onderdeel van het toetsingskader zijn;

  1. maatschappelijke voorzieningen:
    educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, sport- en recreatieve voorzieningen, kinderopvang, buitenschoolse opvang, peuterspeelzalen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen;

  1. milieusituatie:
    de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkomen, dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling. Onderdeel van de afweging van het begrip ‘milieusituatie’ zal ook de bodembescherming zijn;

  1. natuurlijke waarden:
    de abiotische en biotische waarden van een gebied;

  1. normaal onderhoud:
    het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

  1. overkapping:
    een bouwwerk dat is voorzien van een plat dak, dan wel een kap en met maximaal één wand is uitgevoerd;

  1. peil:

  1. bij ligging aan een weg: de kruin van de weg;

  2. bij ligging aan een anderszins verhard terrein: de bovenkant van dat terrein;

  3. bij ligging anders dan een weg of verhard terrein: het maaiveld;

  4. bij aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij of aan een bestaande woning: de bestaande peilmaat van de woning;

  1. risicovolle inrichting:
    een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

  1. seksinrichting:
    een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

  1. verblijfsrecreatie:
    recreatief verblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, recreatiewoningen, appartementen en/of recreatieverblijven, waarbij hoofdverblijf elders wordt gehouden;

  1. watergang:
    een min of meer lijnvormig watervoerend object met vrij wateroppervlak, zoals een beek, een vaart, een sloot of een greppel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze wordt als volgt gemeten:

  1. de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:
    de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de grens van een bouwperceel;

  1. de bouwhoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

  1. de dakhelling:
    langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

  1. de goothoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, waarbij de goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de laagste kant van het dak of van de kap. De goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald door de hoogte van de goot aan de lage zijde van het dak;

  1. de hoogte van een stacaravan:
    vanaf de onderkant van het wiel tot aan het hoogste punt van het bouwwerk;

  1. de inhoud van een bouwwerk:
    tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

  1. de oppervlakte van een bouwwerk:
    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

  1. de oppervlakte van een overkapping:
    tussen de buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als:

  1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten;

  2. erkers, die voldoen aan de bestemmingsregels;

  3. wolfseinden;

  4. overstekende daken en/of luifels kleiner dan 0,75 m;

  5. balkons die minder dan 1 m buiten de gevel steken;

buiten beschouwing gelaten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. natuur, bosbouw en houtproductie;

  2. cultuurgrond, waarbij het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden, zoals houtwallen, houtsingels en bosschages, worden nagestreefd;

  3. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, natuurlijke en de landschappelijke waarden;

met daaraan ondergeschikt:

  1. het extensief agrarisch medegebruik;

  2. het extensief dagrecreatief medegebruik en educatief medegebruik;

  3. voet- en fietspaden alsmede overige infrastructurele voorzieningen;

  4. openbare nutsvoorzieningen;

  5. waterhuishoudkundige doeleinden, waaronder waterberging;

  6. sloten, beken, poelen en daarmee gelijk te stellen water;

  7. parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein'.

3.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 1 m bedraagt;

  2. lichtmasten zijn binnen de bestemming niet toegestaan.

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het af- en/of vergraven van gronden;

  2. het verwijderen van bomen en/of houtgewas, alsmede de verwijdering van bodem- en oevervegetaties;

  3. het aanplanten van bomen en/of houtgewas;

  4. het graven, baggeren en/of verbreden van beken, plassen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen;

  5. het dempen van beken, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen;

  6. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;

  7. het aanleggen van fiets- en voetpaden;

  8. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik;

  9. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.

  1. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  1. het normale (en planmatig) onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

  1. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke, de geomorfologische, cultuurhistorische en de archeologische waarden.

  1. Voor de onder a sub 1 tot en met 5 genoemde activiteiten zullen uitsluitend vergunningen worden verleend als de activiteiten worden uitgevoerd in het kader van natuurbeheer.

Artikel 4 Recreatie - Dagrecreatie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. dagrecreatie met daaraan gerelateerde ondergeschikte horeca-activiteiten;

met daaraan ondergeschikt:

  1. erven en terreinen;

  2. wegen en paden;

  3. groenvoorzieningen;

  4. parkeervoorzieningen;

  5. water;

met de daarbij behorende:

  1. gebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van het dagrecreatief verblijf;

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen van de gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  2. de gezamenlijke oppervlakte bedraagt niet meer dan 100m2;

  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m.

  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m;

  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 6 m, met dien verstande dat het aantal vlaggenmasten niet meer dan twee bedraagt;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van lichtmasten, bedraagt ten hoogste 5 m.

  1. Het bouwen van gebouwen en overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de dagrecreatie met daaraan gerelateerde ondergeschikte horeca-activiteiten is uitsluitend toegestaan indien de gronden binnen 6 maanden na verlening van de omgevingsvergunning zijn ingericht/ingepast conform het landschapsinrichtingsplan dat als bijlage 1 bij de regels is toegevoegd.

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het af- en/of vergraven van gronden;

  2. het verwijderen van bomen en/of houtgewas, alsmede de verwijdering van bodem- en oevervegetaties;

  3. het aanplanten van bomen en/of houtgewas;

  4. het graven, baggeren en/of verbreden van beken, plassen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen;

  5. het dempen van beken, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen;

  6. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;

  7. het aanleggen van fiets- en voetpaden;

  8. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik;

  9. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.

  1. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  1. het normale (en planmatig) onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

  1. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke, de geomorfologische, cultuurhistorische en de archeologische waarden.

  1. Voor de onder a sub 1 tot en met 5 genoemde activiteiten zullen uitsluitend vergunningen worden verleend als de activiteiten worden uitgevoerd in het kader van natuurbeheer.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. het behoud van de mogelijk te verwachten archeologische waarden;

  2. mogelijk archeologische waarden in niet gekarteerde gebieden.

5.2 Bouwregels

In het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en onder de voorwaarde dat de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is dan 1.000 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 30 cm wordt uitgevoerd:

  1. dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in de Wabo een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;

  2. kunnen aan een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wabo de volgende regels worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties, tenzij in het rapport als bedoeld onder a naar het oordeel van burgemeester en wethouders is aangetoond dat het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2 sub a voor de overlegging van het aldaar genoemd archeologische rapport indien naar hun oordeel de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld. De woorden ‘het rapport als bedoeld onder a’ dienen in dat geval te worden gelezen als ‘andere beschikbare informatie’.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 1.000 m² uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

  1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 30 cm, met dien verstande dat geen vergunning nodig is wanneer het betreft niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor;

  2. het graven en/of baggeren van sloten, vaarten en andere watergangen dieper dan 30 cm;

  3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;

  4. het aanplanten en/of het rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd op meer dan 30 cm diepte en/of voorzover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 30 cm wordt geroerd;

met dien verstande dat de omgevingsvergunning ook verplicht is voor:

  • werkzaamheden op minder dan 30 cm diepte binnen de bestemming Natuur.

  1. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

  1. die plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;

  2. die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;

  3. die het normale onderhoud betreffen;

  4. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;

  5. die op archeologisch onderzoek zijn gericht.

  1. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar de werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht en er een deskundigenadvies is ingewonnen, vaststaat dat geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en cultuurhistorische waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden en eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' wordt verwijderd, mits na voldoende onderzoek van de vindplaats en het inwinnen van deskundigenadvies blijkt dat voor de archeologisch waardevolle gebieden de waardebepalende elementen niet zijn te handhaven in relatie tot de functie van de gronden en de gebouwen, en de aanwezige bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;

  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

  3. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;

  4. het storten van puin en afvalstoffen;

  5. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;

  6. het gebruik van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen;

  7. het vernielen en/of aantasten van monumentale bomen;

  8. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie;

  9. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen;

  10. het ten gehore brengen van versterkte muziek;

  11. het bemesten van gronden in strijd met de natuurlijke en hydrologische waarden.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 Milieuzone – hydrologische beïnvloeding

Binnen de aanduiding ‘Milieuzone – hydrologische beïnvloeding’ dienen de hydrologische waarden te worden hersteld, behouden en ontwikkeld. De natuurlijke waarden van het Mantingerzand, de Elperstroom, de Drentsche Aa, het Mantingerbos, het Witterveld, het Drents-Friese Wold en het Dwingelderveld voorzover de hydrologische aandachtsgebieden zijn gelegen rondom deze gebieden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - speciale beschermingszone' dienen in stand te worden gehouden.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

  1. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bestemmingsregels en worden toegestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten worden vergroot, mits:

  1. de antenne niet kan worden geplaatst op een bestaand hoog bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een reclamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen hoog bouwwerk;

  2. de antenne niet kan worden geplaatst op een bedrijventerrein;

  3. de antenne vervolgens wordt geplaatst in aansluiting op grote infrastructuurlijnen;

  4. de mast radiografisch noodzakelijk is;

  5. de hoogte van een mast ten hoogste 40 m zal bedragen;

  6. het aantal masten binnen de gemeente niet meer mag bedragen dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit conform het Plaatsingsplan, zoals vastgesteld door het Rijk, de VNG en de gezamenlijke mobiele telefoonaanbieders;

  7. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Aanvullende werking welstandscriteria

De in het plan geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken kan nader worden ingevuld door de in de Woningwet bedoelde welstandscriteria.

10.2 Algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden

Er wordt uitsluitend een omgevingsvergunning tot het afwijken van het bestemmingsplan verleend en er wordt uitsluitend overgegaan tot wijziging van het bestemmingsplan indien is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • de milieusituatie (toetsing aan de Wet geurhinder), natuurlijke (Natura 2000 en EHS) en landschappelijke waarden (open gebieden, robuuste landbouwgebieden), de verkeersveiligheid;

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • het bebouwings- en landschapsbeeld, in de zin dat dit in overeenstemming dient te zijn met het beeldkwaliteitsplan Buitengebied gemeente Midden-Drenthe zoals opgenomen in de bijlagen bij het bestemmingsplan Buitengebied (geconsolideerd 2014) met identificatienummer NL.IMRO.1731.ConsolBuitengebied-VST1, de beleidsnotitie Paardenhouderij zoals opgenomen in de bijlagen bij het bestemmingsplan Buitengebied (geconsolideerd 2014) met identificatienummer NL.IMRO.1731.ConsolBuitengebied-VST1, de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsbeleidsplan van Midden-Drenthe (februari 2000);

  • het zicht op karakteristieke gebouwen en bomen en aaneengesloten bebouwing;

  • de verkeersveiligheid.

10.3 Natuurbeschermingstoets

Bij toepassing van de bevoegdheid door middel van omgevingsvergunning af te wijken en wijzigingsbevoegdheden in dit bestemmingsplan dient voordat een omgevingsvergunning wordt verleend, dan wel een wijzigingsplan wordt vastgesteld, te zijn aangetoond dat op voorhand redelijkerwijs is te verwachten dat:

  • een Natuurbeschermingswetvergunning, indien vereist, kan worden verleend;

  • redelijkerwijs is te verwachten dat een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming indien vereist, kan worden verleend.

10.4 Parkeernorm

  1. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Van voldoende parkeergelegenheid is sprake als wordt voldaan aan het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP), waarin is aangegeven dat van de meest actuele CROW-publicatie moet worden uitgegaan of aan de gewijzigde beleidsregels indien deze gedurende de planperiode worden gewijzigd.

  2. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.

  3. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.

  4. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a en b:

  1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of

  2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

  1. Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

  1. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

  1. Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  1. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  1. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  1. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het Bestemmingsplan Taribush Wijster.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Vanaf 2009 is de jachthut aan de Emelangen 2 te Wijster in het bezit van Taribush. Taribush is een recreatiebedrijf dat groepsuitjes in Drenthe organiseert. Het betreft onder meer bedrijfsuitjes, familiedagen, feesten, bruiloften, teambuilding en vergaderingen.

De jachthut is gelegen in een bosrijke omgeving direct bij de kern Wijster. Het jachthut-gebouw is ruim 40 jaar oud en toe aan vervanging. Daarnaast wil de initiatiefnemer het terrein rondom het gebouw natuurlijker inrichten. Een deel van het gebied heeft nu de bestemming Natuur, het andere deel van het gebied Agrarisch met waarden 1. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de functiewijziging en uitbreiding van bebouwing mogelijk te maken.

1.2 Geldend Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Buitengebied (geconsolideerde versie 20 augustus 2014) is het vigerend bestemmingsplan voor het plangebied. Het plangebied is hierin bestemd als Natuur en Agrarisch met waarden 1, met een dubbelbestemming Waarde – Archeologie 2 en de gebiedsaanduiding 'milieuzone-hydrologische beïnvloeding'. De functie dagrecreatief verblijf past niet goed binnen de vigerende bestemmingen. Een nieuw op maat gesneden bestemmingsplan is dan ook noodzakelijk. Het onderhavig plan voorziet hierin.

[image]

Figuur 1. Uitsnede van het plangebied, met links de natuurbestemming (in grijze en groene tint) en rechts de agrarische bestemming (lichtgele tint)

1.3 Leeswijzer

Na deze inleiding volgt een hoofdstuk waarin de oorspronkelijke en huidige situatie van het plangebied wordt beschreven, gevolgd door een beschrijving van de nieuwe situatie. In hoofdstuk 3 wordt het initiatief getoetst aan relevant nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieuhygiënische en planologische aspecten met betrekking tot de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komt een uitleg van de regels van het bestemmingsplan aan bod. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 de financiële haalbaarheid besproken en wordt een toelichting op de te volgen procedure gegeven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Oorspronkelijk en huidige situatie

Het plangebied ligt in de bosrijke omgeving nabij de kern Wijster. In de huidige situatie is er een eenvoudige (verouderde) jachthut aanwezig (zie foto), met daarnaast nog ondergeschikte bebouwing ten behoeve van het dagrecreatieve verblijf.

De jachthut werd vanaf de jaren zeventig gebruikt door de jagers. De jagers hadden hier een kleiduivenschietbaan. De jachthut deed dienst als kantine. Na verloop van tijd is het gebruik als kantine uitgebreid naar een locatie waar familiefeestjes en uitjes worden georganiseerd. De kleiduivenschietbaan is buiten gebruik gesteld.

Vanaf 2009 is de jachthut en omgeving in het bezit van Taribush. Sinds 2009 wordt de jachthut alleen gebruikt voor besloten groepsuitjes met (sportieve en recreatieve) activiteiten met lunch en/of diner. De uitjes vinden plaats tussen 10.00 tot 22.00 uur en er zijn maximaal 60 personen per uitje aanwezig. Parkeren vindt plaats op het direct naastgelegen terrein, het liefst door middel van groepsvervoer of carpooling. Op deze wijze wordt de natuur zo min mogelijk verstoord. Het parkeerterrrein wordt door Drents Landschap middels een gebruiksovereenkomst ter beschikking gesteld aan Taribush.

De bebouwing in de nabijheid van het plangebied bestaat in hoofdzaak uit (voormalige) agrarische bedrijven en een recreatiebedrijf.

[image]

Figuur 2. Globale begrenzing plangebied (bron: Google Maps 2017)

[image]

Figuur 3. Bebouwing plangebied (bron: Francois Wieringa)

Nieuwe situatie

In de toekomstige situatie zal de jachthut worden vervangen door een nieuw recreatief gebouw, dat door een architect is ontworpen. Het pand wordt duurzaam gebouwd en zal in harmonie met haar omgeving zijn. Het pand heeft een omvang van maximaal 100 m2 en kent maximaal één bouwlaag.

Het nieuw te bouwen pand zal op een duurzame manier worden ingepast in de omgeving. Het gebouw wordt vanuit het noorden/oosten onzichtbaar.

Het gehele terrein wordt heringericht. Leidraad hierbij is een natuurlijke (ecologisch verantwoorde) inrichting, omdat het gebied in/dichtbij het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is gesitueerd. Aan de oostkant van het perceel wordt 1.000 m2 ingericht als natuur, om zo een naadloze verbinding met het NNN te krijgen. Deze ecologische verbindingszone wordt zo ingericht dat dieren en insecten zich kunnen verspreiden (“stapsteen”). Hiervoor wordt een grote poel gegraven, met daaromheen een drassige laagte. De laagte en de poel moeten samenvallen met de greppel die kwel vanuit het Linthorst Homankanaal afvangt. Aan de noordzijde worden de bomen en struiken aangeplant, zodat hier diverse fauna kunnen overwinteren. Navolgende afbeelding geeft de toekomstige situatie weer.

[image]

Situatieschets plangebied (bron: Wencke Habermann)

Er worden aan de buitenzijde van het gebouw vleermuiskasten geplaatst. Zo ook komt er een broedkast voor bosuil en worden aan de rand van het terrein bijenhotels neergezet. In de aan te leggen houtwallen kunnen muizen, marterachtigen en egels overwinteren. Voor nadere informatie hieromtrent wordt verwezen naar paragraaf 4.5en naar bijlage 4.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied moet passen binnen het vigerend beleid op zowel nationaal, provinciaal als gemeentelijk niveau. Voor de ontwikkelingen en het plangebied zijn verschillende beleidsstukken relevant. Hierna zijn de belangrijkste bevindingen uit het beleid beschreven en wordt aangegeven hoe de ontwikkeling van het plangebied hierop inspeelt.

3.1 Nationaal Beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits-Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke beleid en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • De concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat.

  • Het verbeteren van bereikbaarheid.

  • Zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten hebben in het nieuwe ruimtelijke beleid en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden, bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van het onderhavige plan past in die lijn.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee dat de minister ervoor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast, zijn de volgende aspecten van belang:

  1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?

  2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?

  3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?

  4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?

  5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

In het provinciaal en gemeentelijk beleid wordt deze Ladder verder uitgewerkt.

3.2 Provinciaal Beleid

Omgevingsvisie

Het omgevingsbeleid van de provincie Drenthe is vervat in de Omgevingsvisie (juni 2010) met de bijbehorende Omgevingsverordening. Nieuwe inzichten en ontwikkelingen in Drenthe hebben geleid tot een beperkte aanpassing van de Omgevingsvisie Drenthe 2010. De geactualiseerde Omgevingsvisie is op 20 augustus 2014 in werking getreden. In de geactualiseerde versie wordt dieper ingegaan op de kernkwaliteiten van de provincie.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020 en heeft als missie: Het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten zijn: rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, kleinschaligheid, naoberschap, menselijke maat en veiligheid. Onder een bruisend Drenthe verstaat de provincie ‘een plek waarin het goed wonen en werken is en waar voldoende te doen is voor jong en oud'.

In de Omgevingsvisie geeft de provincie aan dat zij de ruimtelijke kwaliteit wil bevorderen. Ontwikkelingen die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit worden door de provincie gestimuleerd. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

Omgevingsverordening

Naast de Omgevingsvisie is voor het plangebied ook de Provinciale Omgevingsverordening (POV) relevant. De geactualiseerde POV is op 15 oktober 2015 in werking getreden. In de POV is opgenomen dat in een bestemmingsplan uiteengezet wordt dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid en de sturingsniveaus, zoals die zijn verwoord in de Omgevingsvisie. Daarnaast mag een bestemmingsplan geen nieuwe activiteiten, dan wel een wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten. Verder dient in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik de Ladder voor duurzame verstedelijking te worden gevolgd.

AFWEGING

Het plan betreft een legalisatie van een dagrecreatief bedrijf met een relatief geringe vergroting van de bestaande bedrijfsbebouwing. Het gebouw wordt duurzaam gebouwd en de naaste omgeving wordt ecologisch ingericht. Door de duurzame bouw en ecologische inrichting is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Op basis van de kenmerken van het project, de plaats van het project en de omvang van de potentiële effecten (zoals verkeerseffecten en overige milieueffecten) is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de Ladder voor duurzame verstedelijking geen sprake. Het ruimtelijk voornemen maakt slechtsin beperkte mate meer bebouwing mogelijk dan in de huidige situatie het geval is (van 55 m2 naar 100 m2). Alhoewel sprake is van een functiewijziging, verandert het daadwerkelijke en voorgenomen gebruik nauwelijks ten opzichte van het huidige gebruik. In het gemeentelijk beleid wordt hier nader op ingegaan.

Voor het plangebied zijn de kernkwaliteiten Natuur, Landschap, Aardkundige waarden, Cultuurhistorie en Archeologie van toepassing. Ten aanzien van het aspect Natuur is internationale wetgeving leidend. In de paragraaf ecologie worden de desbetreffende onderzoeksresultaten weergegeven. Doelstelling van het ecologisch onderzoek is om de kwaliteit van natuur te behouden en waar mogelijk te versterken.

Op grond van de kernkwaliteit Aardkundige waarden (generiek beleid; respecteren) kan worden opgemerkt dat het plan nauwelijks ingrepen in de bodem mogelijk maakt. Er is dan ook geen sprake van een significante aantasting van deze kernkwaliteit.

Op grond van de kernkwaliteit Landschap ligt het plangebied in het esdorpenlandschap. In dit landschap zijn met name de essen en beekdalen van provinciaal belang. Het plangebied ligt in bosrijk gebied en tast geen essen of beekdalen aan. De kernkwaliteit is dan ook niet in het geding.

Met betrekking tot de kernkwaliteit Cultuurhistorie geldt het sturingsniveau 'respecteren'. Het plan maakt legalisatie van bestaande bedrijfsactiviteiten en een kleinschalige uitbreiding van (bestaande) bebouwing mogelijk. Van een ontwikkeling met ingrijpende negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden is geen sprake.

Op grond van de kernkwaliteit Archeologie (generiek beleid) kan worden aangegeven dat hieromtrent onderzoek is verricht door de betrokken archeoloog. Hier wordt daarom dan ook verwezen naar paragraaf 4.1. Op basis van het voorgaande is de conclusie dat het plan in overeenstemming is met het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Bestemmingsplan Buitengebied

Het bestemmingsplan Buitengebied (geconsolideerde versie 20 augustus 2014) is het vigerend bestemmingsplan voor het plangebied. Het plangebied is bestemd als Natuur en Agrarisch met waarden 1, met een dubbelbestemming Waarde – Archeologie 2 en de gebiedsaanduiding 'milieuzone-hydrologische beïnvloeding'. De functie dagrecreatief verblijf past niet goed binnen de vigerende bestemmingen. Derhalve is een nieuw passend bestemmingsplan noodzakelijk.

Structuurvisie Midden-Drenthe 2030 "Platteland Leeft!"

Op 28 juni 2012 is de gemeentelijke Structuurvisie Midden-Drenthe 2030 "Platteland Leeft!" vastgesteld. Deze structuurvisie geldt voor de hele gemeente en legt in grote lijnen het beleid voor de komende tijd vast. De thema's die in de structuurvisie aan de orde komen, zijn:

  • wonen;

  • economie/ondernemen;

  • recreatie en toerisme;

  • landschap, natuur en landbouw;

  • verkeer en vervoer;

  • voorzieningen, zorg/leefbaarheid;

  • wateropgave.

Ten aanzien van het toeristisch beleid wordt aangegeven dat de gemeente een fijnmazig netwerk van recreatieve fiets- en voetpaden heeft die het gemeentelijk grondgebied goed ontsluiten. De toeristische overstappunten zorgen voor een goede spreiding van toeristen over het gebied. De recreatieondernemers gaan bewust om met het omliggende landschap en dragen hun steentje bij aan het leven op het platteland. Soms door het landschap te onderhouden, soms door te investeren in extra voorzieningen die zowel door gasten als door buurtbewoners kunnen worden gebruikt. Door deze wijze van ondernemen blijft de rijke variatie van het Drentse platteland behouden.

De agenda van de structuurvisie betreft ten aanzien van recreatie en het plangebied de volgende relevante passages:

  • de beleefbaarheid van de landschappelijke diversiteit van de plattelandsgemeente versterken (met behulp van recreatieve routes) en dit uitdragen;

  • Midden-Drenthe positioneren als recreatiecentrum van de Drentse Hooglanden;

  • het recreatief sternetwerk vanuit Beilen richting alle uithoeken van de Drentse Hooglanden vervolmaken.

AFWEGING

Dit plan betreft een legalisatie van het dagrecreatieve bedrijf. De aanwezige bebouwing wordt verwijderd en maakt plaats voor een duurzaam en architectonisch hoogwaardig gebouw dat opgaat in haar omgeving. De omgeving wordt op ecologische wijze heringericht, zodat het kan dienen als stapsteen binnen het NNN. Daarmee past het binnen het gemeentelijk (recreatie)beleid.

Ladder duurzame verstedelijking

In het navolgende worden de stappen van de Ladder doorlopen. Ten aanzien van de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling kan worden aangegeven dat sprake is van een minimale uitbreiding van de bestaande bebouwing in een bestaand recreatief gebied. De aanwezige bebouwing kent een omvang van 55 m2, in de nieuwe situatie wordt dit maximaal 100 m2. De stedelijke ontwikkeling betreft geen nieuwe ontwikkeling, slechts een upgrading van een bestaande voorziening. Het voorziet in een duidelijke behoefte gezien de aantallen bezoekers van de afgelopen jaren, zoals blijkt uit het vorige hoofdstuk.

Locatiespecifiek beleid

Tussen de gemeente en initiatiefnemer is een aantal afspraken gemaakt, waarvan een aantal zaken bestemmingsplantechnisch relevant zijn. Het betreft de volgende afspraken:

  • uit de natuurtoets blijkt dat de activiteiten geen negatieve invloed hebben op het NNN en de voorgenomen uitbreiding van de NNN passend is binnen de doelstellingen ter plaatse. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 4.5;

  • er vinden geen overnachtingen plaats;

  • het gebouw is maximaal 100 m2 groot;

  • vooraf wordt met de omgeving een gesprek gevoerd over de activiteiten;

  • er is geen verplaatsing van grond, hetgeen conform de afspraken met de provincie Drenthe is, zoals paragraaf 4.3;

  • bij de activiteiten wordt geen gebruikgemaakt van gemotoriseerde voer- en vaartuigen. Zoals paragrafen 4.6 en 4.7 verder uitwerken, heeft dit plan daardoor geen negatieve invloed op de omgeving wat betreft geluid en lucht;

  • buiten het gebouw is geen muziek hoorbaar. Dit aspect is verder uitgewerkt in paragraaf 4.6;

  • de activiteiten op de Taribush-boerderij worden vergund of gestaakt.

Waar mogelijk zijn deze afspraken in de regels opgenomen. Een aantal andere zaken wordt in een overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer geregeld.

Welstandsnota

De gemeenteraad heeft op 7 juli 2011 de Welstandsnota Midden-Drenthe 2011 vastgesteld. Met de welstandsnota is een deel van het beleid voor de openbare ruimte vastgelegd. In de welstandsnota gaat het daarbij om de vraag hoe allerlei bouwwerken 'eruit zien'. Op zichzelf, maar ook kijkend naar de gebouwen eromheen en naar de openbare ruimte (de straat, het groen en dergelijke). Het gaat de gemeente om de kwaliteit van de ruimtelijke omgeving. De welstandsnota draagt bij aan het versterken van deze kwaliteit.

Door de hele welstandsnota heen loopt als rode draad de richtlijn: "houd bij het bouwen rekening met de omgeving". Daarmee verbindt de gemeente de sociale en ruimtelijke component in de gemeente. Midden-Drenthe is een gemeente waarin naoberschap aanwezig is. Dat wil ze zo houden en zo mogelijk uitbouwen. Dat naoberschap betekent ook dat inwoners bij bouwplannen rekening houden met de gevolgen voor de omgeving.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Archeologie En Cultuurhistorie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook te worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.

Archeologie

Archeologische (verwachtings-)waarden dienen vanwege de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 1 september 2007) te worden meegewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Doel van de Wet op de archeologische monumentenzorg is namelijk: 'bescherming van aanwezige en te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten'. Bij het opstellen en het uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.

De locatie is gelegen in een gebied met een middelhoge archeologische waarde. Dit betekent dat er gezien het archeologisch beleid een vrijstelling geldt voor ontwikkelingen tot 1.000 m2. Gezien de beoogde nieuwbouw is er geen noodzaak om archeologisch onderzoek te verrichten. In de directe omgeving zijn wel vondsten bekend. In de uitvoering kan het voorkomen dat er vondsten worden gedaan die conform de Erfgoedwet (artikel 5.10) bij het bevoegd gezag gemeld dienen te worden. In de regels is hiertoe een passende bestemming opgenomen.

Cultuurhistorie

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.

Gezien de beperkte omvang van de nieuwe ontwikkeling wordt ervan uitgegaan dat geen sprake is van mogelijke effecten op cultuurhistorische waarden.

4.2 Bedrijven En Milieuzonering

Er dient een noodzakelijke ruimtelijke scheiding te worden aangebracht tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming en/of vergroting van de leefkwaliteit. De milieuhinder van bedrijven dient te worden geanalyseerd op hun invloed op mogelijke ontwikkelingen. Indien milieubelastende functies in het plangebied mogelijk worden gemaakt, dient de invloed op de omgeving inzichtelijk te worden gemaakt.

De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan globaal worden beoordeeld met behulp van de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. In deze brochure is een bedrijvenlijst opgenomen die informatie geeft over de milieukenmerken van typen bedrijven. Vervolgens wordt in de lijst op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, gevaar en verkeer) een indicatie gegeven van de afstanden tussen bedrijfstypen en een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals rustig buitengebied), waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Deze afstand is gebaseerd op de grootste indicatieve afstand. De lijst is algemeen geaccepteerd als uitgangspunt bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk' wordt het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden. Een gemengd gebied is een gebied met een matig tot sterke functiemenging.

De omgeving van het plangebied kan worden aangemerkt als 'rustig buitengebied'. De inrichting kan worden vergeleken met bijvoorbeeld kampeertereinen en vakantiecentra (met keuken) zoals genoemd in de Richtlijn bedrijven en milieuzonering. De minimale afstand die hierbij moet worden gehanteerd, bedraagt 50 m op het aspect geluid. In de directe omgeving zijn geen gevoelige objecten (zoals bedrijven of woningen) aanwezig die zullen worden belemmerd in hun bedrijfsvoering of die zullen worden gehinderd door de onderhavige inrichting. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.

4.3 Bodem

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt in artikel 3.1.6 eerste lid onder f dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht moet worden verkregen in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer duidelijkheid over de noodzakelijke financiële investering in een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering moet bestaan. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is derhalve onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Daarnaast geldt in het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de volksgezondheid dat het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming, zoals wonen, in beginsel moet worden voorkomen.

De milieuhygiënische gesteldheid van de bodem dient geschikt te zijn voor het toekomstig gebruik. Omdat er in het verleden sprake is geweest van een recreatief schietterrein voor kleiduiven is in het plangebied in de periode van januari tot en met mei 2015 een milieukundig onderzoek uitgevoerd. Het rapport naar aanleiding van het bodemonderzoek is als bijlage 1 aan dit plan toegevoegd. Tijdens dit onderzoek is onder andere gekeken naar de verspreiding van het loodhagel, de kwaliteit van de bodem en eventuele risico's (humaan, ecologisch en verspreiding) van het lood in de bodem afkomstig van het voormalig schietterrein Emelangen. Daarbij is de westelijke wal op het terrein (deellocatie A2) een aandachtsgebied als gevolg van de verontreiniging met lood, aldus de Regionale Uitvoeringsdienst (RUD). Gedeputeerde Staten van Drenthe hebben in een beschikking Wet bodembescherming d.d. 3 november 2016 vastgesteld dat er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met lood dat niet met spoed hoeft te worden gesaneerd. Gedeputeerde Staten hebben beveiligingsmaatregelen opgelegd en eisen dat de westelijke wal ontoegankelijk wordt gemaakt voor personen zodat direct contact met verontreinigde grond vrijwel onmogelijk is.

Bij de volgende deellocaties is eveneens sprake van een geval van ernstige bodem en/of waterbodemverontreiniging:

  1. deel weilanden oostzijde Linthorst Homankanaal;

  2. deel Linthorst Homankanaal.

Deze verontreinigde plekken vallen echter buiten de planlocatie en hebben zodoende geen invloed op het planvoornemen. Daarnaast geldt voor metallisch lood dat dit niet mobiel is en dus geen risico vormt voor de mens, het ecosysteem of voor verspreiding ervan.

Als de huidige situatie in beschouwing wordt genomen, waarin het grootste deel van de verontreiniging nog in metallische vorm voorkomt, is het enige risico het feit dat vogels loodkorrels kunnen oppikken, wat zal leiden tot schade aan individuele vogels. Dit is een ongewenste situatie, maar wat dit betekent voor de populatie als geheel of voor het ecosysteem is niet aan te geven. In de loop der tijd komt een steeds grotere hoeveelheid lood beschikbaar uit de loodkorrels, waardoor op den duur een onaanvaardbaar risico voor het ecosysteem ontstaat. Mogelijk ontstaat dan ook een ongewenste situatie voor de landbouw. Op dit moment is er dus geen saneringsnoodzaak, maar op termijn zal die er wel zijn. Op enig moment zullen dus saneringsmaatregelen moeten worden getroffen.

Op basis van vorenstaande bevindingen en aanbevelingen uit het bodemonderzoek kan worden gesteld dat ondanks de verontreiniging van de bodem in de weilanden ten oosten van de planlocatie, met dit planvoornemen sprake is van een uitvoerbaar plan.

4.4 Externe Veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit). Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

Omdat het planvoornemen voorziet in een gebouw waarin mensen een groot deel van de dag verblijven, is met het planvoornemen sprake van een kwetsbaar object wat betreft externe veiligheid. Derhalve is extra aandacht nodig voor een eventuele toename van de risico's op het gebied van externe veiligheid. Hiervoor is landelijk de zogenoemde professionele risicokaart ontwikkeld. Op deze kaart, zie navolgende uitsnede, is onder andere informatie over risico's van ongevallen met gevaarlijk stoffen of buisleidingen opgenomen.

Ten behoeve van de beoordeling van de externe veiligheid met betrekking tot de planlocatie en haar omgeving, heeft de Regionaal Uitvoeringsdienst Drenthe (RUD Drenthe) een veiligheidsstudie uitgevoerd. Het onderzoek(welke is opgenomen als bijlage 2) besloeg de volgende onderdelen:

  • inventarisatie van de risicobronnen in en nabij het plangebied;

  • analyse van de invloed van risicobronnen op de veiligheid;

  • toetsing van de veiligheidssituatie aan de geldende veiligheidsnormen;

  • uitvoering van een kwantitatieve risicoanalyse;

  • beoordeling van de noodzaak voor een verantwoording van het groepsrisico.

Uit de veiligheidsstudie van de RUD Drenthe blijkt dat in of nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen of transportassen (spoor, weg, water) aanwezig zijn. Wel ligt op 114 m afstand van de planlocatie een hogedrukaardgasleiding. De aardgasleiding loopt ten oosten van de planlocatie en parallel aan het Linthorst Homankanaal. Het betreft een gasleiding van Gasunie.In dit bestemmingsplan is zodoende in de veiligheidsstudie van de RUD Drenthe rekening gehouden met de hogedrukaardgasleiding. De buisleiding heeft echter geen PR10-6 contour en vormt zodoende geen knelpunt wat betreft de grens- en richtwaarde van het PR. Wat betreft het invloedsgebied van buisleidingen geldt dat deze sterk in afstand kunnen variëren in verband met de diameter en de druk. De gasleiding nabij het plangebied heeft een invloedsgebied van 93 m. Invloedsgebieden worden echter niet op de verbeelding van een bestemmingsplan geplaatst.Ook valt het plangebied buiten de belemmeringenstrook van de buisleiding en dus hoeven hiervoor geen regels in het bestemmingsplan te worden opgenomen. Ten aanzien van plaatsgebonden risico zijn er dan ook geen beperkingen voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

[image]

Figuur 4. Fragment risicokaart (bron: nederland.risicokaart.nl)

Wat betreft het groepsrisico van buisleidingen kan het volgende worden gesteld:

  • het groepsrisico neemt vanwege dit bestemmingsplan niet toe en de hoogte van het groepsrisico is nihil;

  • evenmin wijzigt het groepsrisico;

  • de oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt niet overschreden;

  • er zijn geen maatregelen noodzakelijk die tot een lager groepsrisico leiden.

Wat betreft het groepsrisico van de bestaande buisleiding zijn er dus geen belemmeringen voor het planvoornemen. Het plangebied ligt ook niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en transportroutes dus ook daaruit volgt geen toename van het groepsrisico.

Uit de vorenstaande analyse blijkt dat wat betreft de omgevingsaspect externe veiligheid op voorhand geen bezwaren zijn tegen de voorgenomen bouw van een nieuwe dagrecreatieve voorziening. Vanwege voldoende afstand tot de aanwezige risicobronnen staat de externe veiligheid het planvoornemen niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling kan dus wat betreft externe veiligheid als uitvoerbaar worden geacht.

4.5 Flora En Fauna

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden beoordeelt men in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De wettelijke grondslag hiervan ligt per 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en in het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

De Wnb regelt onder andere de soortenbescherming van planten en dieren, dit betreft de in het wild voorkomende vogels onder de Vogelrichtlijn, de dier- en plantensoorten onder de Habitatrichtlijn. Dier- en plantensoorten die in de bijlage van de wet worden genoemd, vallen ook onder de beschermde soorten. Op basis van deze lijst mogen provincies een 'lijst met vrijstellingen' opstellen(artikel 3.11 Wnb).

In de Wnb is eveneens de bescherming van Natura 2000-gebieden geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Onderzoek

SOORTENBESCHERMING

Om een goed beeld te krijgen van de aanwezige flora en fauna is in december 2016 veldonderzoek verricht. Tijdens dit quickscan-veldbezoek (waarvan de natuurtoets is opgenomen bij deze toelichting als bijlage 3) is gezocht naar al dan niet aanwezige dieren en planten. Dat houdt in dat is gezocht naar planten en verschillende dieren: zoogdieren, ongewervelden, reptielen, amfibieën, vogels, vleermuizen en ongewervelden.

Wat betreft planten zijn geen beschermde planten aangetroffen. Het aanwezige grasveld is tamelijk soortenarm en verzuurd. De aanwezige vegetatie bestaat uit rood zwenkgras en hondsdraf. In de houtwallen aan weerszijden van het terrein is een ondergroei aanwezig van gewone braam, brem, kropaar, gewoon wilgenroosje, brede stekelvaren, grote brandnetel en tweerijige zegge.

Tijdens het veldonderzoek is ook gekeken naar de aanwezigheid van dieren. Tijdens het onderzoek zijn geen vogels, amfibieën, reptielen en ongewervelden waargenomen. Wel geldt dat verschillende soorten, die nu reeds in de omgeving voorkomen, in de toekomst kunnen worden verwacht. Verder is als gevolg van de sloop en nieuwbouw geen schade te verwachten aan de leefomgeving van de vorengenoemde dieren. Voor sommige vogelsoorten geldt wel dat de oude jachthut tijdens het broedseizoen als nestplaats kan functioneren. Door de sloop buiten de broedtijd (maart tot en met juli) uit te voeren, kan schade aan nestplaatsen worden voorkomen. Wat betreft zoogdieren zijn tijdens het veldonderzoek op zolder van de jachthut diverse keutels en prooiresten van Steenmarter gevonden. Tijdens het eerste vleermuisbezoek op 1 juli zijn een moeder met ten minste twee rondscharrelende jongen gezien, waarbij het moederdier zich ook kortstondig in het gebouw verschool. Het is niet uitgesloten dat sprake is van een kraamverblijfplaats in de jachthut. De verblijfplaats bevindt zich dan vermoedelijk op het rieten beschot van het dak. Als gevolg van de sloop gaat dan een verblijfplaats van Steeenmarter (tijdelijk) verloren. Verblijfplaatsen van Steenmarter zijn in principe beschermd, maar aangezien ze een groot netwerk aan verblijven gebruiken zijn de indviduele verblijfplaatsen meestal niet onmisbaar. Bovendien is een nieuwe nestkast opgenomen in het natuurinclusieve ontwerp en wordt gesloopt buiten de voortplantingsperiode (maart-juli). Direct voorafgaand aan de sloop wordt het gebouw gecontroleerd op aanwezigheid van steenmarters. De Steenmarter kan zich in de tussentijd redden in alternatieve verblijfplaatsen zoals boomholten, schuren en woningen in de omgeving. Volledigheidshalve is wel een ontheffing voor steenmarter aangevraagd. Voor andere zoogdieren dan de steenmarter geldt dat deze niet zijn aangetroffen, maar wel in het plangebied kunnen worden verwacht.

Tot slot bleek tijdens het quickscan-veldbezoek dat de aanwezigheid van vleermuizen niet kon worden uitgesloten. Daarom is in juli 2017 een aanvullend vleermuizenonderzoek verricht. Dat leidde ertoe dat de gewone dwergvleermuis, watervleermuis, rosse vleermuis en de laatvlieger werden waargenomen in het plangebied. Er zijn echter geen waarnemingen gedaan die wijzen op verblijfplaatsen in de jachthut. Dat betekent dat de sloop van het gebouw geen negatieve effecten heeft op exemplaren of verblijfplaatsen van vleermuizen. Door de aanwezigheid van vleermuizen in het plangebied wordt wel aangeraden om spaarzaam buitenverlichting toe te passen. Vleermuizen zijn immers erg gevoelig voor lichtvervuiling. Indien verstoring door licht wordt voorkomen, is geen schade aan vliegroutes en jachtgebied van de vleermuizen te verwachten.

GEBIEDSBESCHERMING

  • Natura 2000-gebieden

Voorts is ook gekeken naar de eventuele invloed van het planvoornemen op Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het Dwingelderveld, ligt echter op 3.400 m afstand van het plangebied en het Mantingerbos ligt op ongeveer 5.000 m afstand. Dat maakt dat van directe schade of verstoring als gevolg van het planvoornemen geen sprake is. Ook is van een significante stikstofdepositie op beschermde Natura 2000-gebieden geen sprake. Uit een Aerius-berekening blijkt dat op basis van tien personenauto's per etmaal er geen schade aan de beschermde Natura 2000-gebieden valt te verwachten.

  • Natuurnetwerk Nederland-structuren

Behalve het veldonderzoek dat is verricht, is ook gekeken naar de invloed die het planvoornemen kan hebben op gebieden met Natuurnetwerk Nederland (NNN) status. Bij NNN-gebieden gaat het om gebieden en structuren die voorheen werden aangeduid als Ecologische Hoofdstructuur en die van belang zijn voor de biodiversiteit in Nederland. Hoewel het jachtterrein geen NNN-gebied is, is het gebied ten zuiden en ten westen van het terrein dat wel. Daarnaast zijn het Linthorst Homankanaal en de houtwal langs de Emelangen gemarkeerd als ecologische verbinding. Als gevolg van jurisprudentie is het voor de direct naastgelegen gebieden nodig te waarborgen dat het planvoornemen de kenmerken en waarden van het NNN-gebied niet aantast. Voor het NNN-gebied rondom het jachthut-terrein zijn geen specifieke wezenlijke kenmerken en waarden geformuleerd. De kenmerken en waarden waaraan de natuurtoets heeft getoetst, zijn:

  • de bij het gebied behoren natuurdoelen en -kwaliteit;

  • geomorfologische en aardkundige waarden en processen;

  • de waterhuishouding;

  • de kwaliteit van bodem, water en lucht;

  • rust, stilte, donkerte en openheid;

  • de landschapsstructuur;

  • de belevingswaarde.

Voor alle kenmerken en waarden geldt dat alle gestelde doelen zondermeer haalbaar zijn en niet in gevaar komen als gevolg van dit planvoornemen. Het planvoornemen heeft een positief effect op de landschapsstructuur en de belevingswaarde van het gebied en de omgeving.

Concluderend

In algemene zin kan redelijkerwijs worden gesteld dat op grond van de mogelijke effecten de uitvoering van het planvoornemen niet door de soortenbescherming, Natura 2000-gebieden en NNN-structuren wordt verhinderd.Wat betreft de aanwezige flora en fauna in het plangebied kan het planvoornemen dus als uitvoerbaar worden geacht. Wel verdient de aanwezigheid van steenmarter aandacht tijdens de sloop van de oude jachthut en de bouw van de nieuwe dagrecreatieve voorziening.

Ter verduidelijking is als bijlage 4 een memo opgenomen met de mogelijke inrichtingsmaatregelen zowel in de bebouwing als op het terrein.

4.6 Geluid

Geluidhinder als gevolg van wegverkeerslawaai

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen geluidszones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt. In geval van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. In het plangebied zal geen (nieuwe) geluidsgevoelige bebouwing worden opgericht. Het betreft hier uitsluitend een dagrecreatieve functie waardoor geen langdurige recreatie of overnachtingen plaatsvindt die mogelijk wel enige vorm van bescherming tegen geluid zou kunnen behoeven. Daarnaast ligt de nieuw te realiseren bebouwing op grote afstand van doorgaande wegen. Onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

Geluidhinder als gevolg van de inrichting

In het plangebied is kleinschalige dagrecreatie mogelijk. Er wordt tijdens deze activiteiten geen gebruikgemaakt van gemotoriseerde voer- en vaartuigen. Eveneens is geen muziek hoorbaar buiten de geplande bebouwing. Wel zal het terrein ('inrichting) -zoals nu ook het geval is- bezoekers aantrekken en daarmee een verkeersaantrekkende werking hebben. Derhalve heeft akoestisch onderzoek in verband met de inrichting plaatsgevonden. In het navolgende is de conclusie van het onderzoek opgenomen. Het volledige onderzoek is als bijlage 6 opgenomen, evenals de reactie van de RUD.

Resultaten

De jachthut veroorzaakt in een representatieve bedrijfssituatie (tijdens groepsuitjes met diverse activiteiten) bij de omliggende woningen geluidsbelastingen tot ten hoogste 30 dB(A). Hierbij is het stemgeluid tijdens de activiteiten beoordeeld, de activiteiten zelf zullen niet of nauwelijks geluid produceren. Binnen de inrichting is het mogelijk dat in zowel de dag- als avondperiode activiteiten plaatsvinden.

De richtwaarde uit de VNG-publicatie voor stap 2 bij een rustig buitengebied wordt bij alle onderzochte woningen gerespecteerd. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat bij de omliggende woningen sprake is van een zeer goed woon- en leefklimaat.

Bij alle onderzochte woningen wordt ten aanzien van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. De inrichting veroorzaakt bij de woningen maximale geluidsniveaus tot 41 dB(A) in de dag- en 43 dB(A) in de avondperiode. Er wordt bij de woningen voldaan aan de richtwaarde van stap 2 en aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit.

De geluidsbelasting ten gevolge van de indirecte hinder van verkeer van en naar de inrichting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Door de vervanging van de bestaande jachthut door een nieuw gebouw is niet de verwachting dat de geluidssituatie extreem zal wijzigen.

Het bezoekersaantal per groep zal vrijwel gelijk blijven, wel is de verwachting en hoop dat het aantal boekingen iets toe zal nemen. In het huidige onderzoek is met deze mogelijke toekomstige toename reeds rekening gehouden. De verwachting is niet dat er meer dan twee groepen per dag de inrichting zullen bezoeken.

Voor incidentele situaties welke minder dan twaalf keer per jaar voorkomen, bestaat de mogelijkheid om ontheffing aan de vragen bij de gemeente. De toelaatbaarheid van een dergelijke incidentele activiteit zal door het bevoegd gezag worden afgewogen.

Conclusie

Dit bestemmingsplan kan op basis van vorenstaande bevindingen ten aanzien van het aspect geluid als uitvoerbaar worden geacht.

4.7 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Het plan maakt de realisatie van nieuwe bebouwing ten behoeve van dagrecreatief verblijf mogelijk. Deze ontwikkeling leidt naar verwachting tot een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen. Er treden geen tot mogelijk zeer geringe negatieve gevolgen op ten aanzien van het onderwerp luchtkwaliteit. Doordat er een nieuwe jachthut wordt gerealiseerd, zal het verkeer van en naar de locatie mogelijk gering toenemen. Door de geringe toename zullen de normen voor luchtkwaliteit niet worden overschreden. Eenzelfde conclusie wordt ook in het ecologische onderzoek (bijlage 3) getrokken. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege wegverkeer kan achterwege blijven.

4.8 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de watertoets uit te voeren. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Op 9 oktober 2017 is de digitale watertoets (dewatertoets.nl) van het Waterschap Drents Overijsselse Delta doorlopen. Hierna volgt de zogenaamde standaard waterparagraaf die voortvloeit uit de watertoets.

Standaard waterparagraaf

In de toekomstige situatie zal de jachthut worden vervangen door een nieuw recreatief gebouw, die door een architect is ontworpen. Het pand wordt duurzaam gebouwd en zal in harmonie met haar omgeving zijn. Het pand heeft een omvang van maximaal 100 m2 en kent maximaal één bouwlaag. Het nieuw te bouwen pand zal opgaan in de omgeving door het grasdak en de volledig dichte achterzijde van het gebouw. Het gebouw wordt daarmee vanuit het noorden/oosten onzichtbaar. De voorkant bestaat geheel uit een glazen pui en biedt goed zicht op de natuur en landerijen in de omgeving. De binnen- en buitenkant lopen naadloos in elkaar over. Het gehele terrein wordt heringericht. Leidraad hierbij is een natuurlijke (ecologisch verantwoorde) inrichting, omdat het gebied in/dichtbij het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is gesitueerd. Aan de oostkant van het perceel wordt 1.000 m2 ingericht als natuur, om zo een naadloze verbinding met het NNN te krijgen. Deze ecologische verbindingszone wordt zo ingericht dat dieren en insecten zich kunnen verspreiden (stapsteen). Hiervoor wordt een grote poel gegraven, met daaromheen een drassige laagte. De laagte en de poel moeten samenvallen met de greppel, die kwel vanuit het Linthorst Homankanaal afvangt. Aan de noordzijde worden bomen en struiken aangeplant, zodat hier diverse fauna kunnen overwinteren.

WATERHUISHOUDING

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m2.

VOORKEURSBELEID HEMELWATERAFVOER

In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Als de hemelwaterafvoer:

  • niet wordt aangesloten op een gescheiden rioolstelsel; of

  • niet wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel,

is oppervlakkige afvoer en infiltratie in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

OPPERVLAKTEWATER

Er wordt rekening gehouden met de wijze van onderhoud (varend of vanaf de kant) en de daarbij geldende voorwaarden. Voor werkzaamheden binnen de aangegeven zones van het waterschap is een vergunning op grond van de Waterwet noodzakelijk.

GEBRUIK VAN MATERIALEN

Het waterschap is verantwoordelijk voor een goede waterkwaliteit van het regionale watersysteem. Om verontreiniging van het watersysteem te voorkomen, adviseert het waterschap om materialen zoals lood, koper en zink niet te gebruiken als het hemelwater vrij afstroomt naar het watersysteem.

AANLEGHOOGTE VAN DE BEBOUWING

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 cm ten opzichte van de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen, wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

WETGEVING LOZEN IN OPPERVLAKTEWATER

In het plan vindt een lozing plaats van water in oppervlaktewater. Hemelwater van schone oppervlakken (zoals daken en tuinen) mag rechtstreeks worden geloosd. Hemelwater dat van een parkeerterrein afstroomt of anderszins vervuild raakt, dient via een bodempassage af te wateren. Indien het grondwater wordt onttrokken tijdens de aanleg en men wil dat lozen in oppervlaktewater, dan gelden er specifieke regels. Hierover dient contact te worden opgenomen met het waterschap.

WETGEVING GRONDWATERONTTREKKING

Er vindt in het plan een grondwateronttrekking plaats. Gezien de verschillende belangen is het grondwaterbeheer wettelijk geregeld in de Waterwet. In het kort komt het er op neer dat men voor grote grondwateronttrekkingen vergunningplichtig is. Voor kleinere onttrekkingen geldt een meldingsplicht. Hierover dient contact te worden opgenomen met het waterschap.

WATERTOETSPROCES

De initiatiefnemer heeft Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.

"De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies".

Het wateradvies dat is afgegeven in het kader van de watertoets is geen watervergunning. worden er werkzaamheden verricht in de verbodszone, of wordt er grondwater onttrokken voor de werkzaamheden? Dan is een watervergunning nodig, welke aangevraagd kan worden op de website: www.omgevingsloket.nl. De aanvraag zal worden getoetst aan het dan vastgestelde beleid. Dat kan het huidige beleid zijn, maar afhankelijk van de tussenliggende periode, ook gewijzigd beleid.

4.9 M.e.r.-beoordeling

Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is gewijzigd. Het gewijzigde Besluit m.e.r. is (op één onderdeel na) in werking getreden op 7 juli 2017, maar geldt vanaf 16 mei 2017 voor alle lopende vergunningaanvragen en bestemmingsplannen waarover nog geen besluit is genomen. Een van de belangrijkste gevolgen van de wijziging van het Besluit m.e.r. is dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie. Dit is geregeld in artikel 2, lid 5 Besluit m.e.r. De aanmeldnotitie is vormvrij, maar moet wel aan bepaalde voorwaarden voldoen. De aanmeldnotitie moet worden ingestoken aan de hand van de punten van bijlage III van de richtlijn zoals hierna beschreven. Hierdoor bevat de notitie in ieder geval informatie over:

  • De kenmerken van het project (locatie, omvang en verkeersaantrekkende werking). Tevens moet gekeken worden naar eventuele cumulatie met andere projecten in de nabije omgeving.

  • De plaats van het project (ligt het gebied dicht bij een Natura 2000-gebied, is het binnenstedelijk enzovoorts).

  • De kenmerken van de potentiële effecten (beschrijving van de effecten op het bovenstaande gebied en de overige milieuthema’s). Hier zijn de gebruikelijke onderwerpen zoals bodem, water, archeologie, et cetera aan de orde. Wat betreft diepgang moet de notitie ingaan op de onderwerpen die feitelijk spelen. Als een aspect evident minder relevant is, kan hierbij met een korte redenering worden volstaan.

Het plan betreft een legalisatie van een bestaand recreatiebedrijf en maakt een relatief geringe uitbreiding van bestaande bebouwing mogelijk. Er wordt duurzaam gebouwd. Daarnaast wordt de omgeving heringericht, waarbij ecologische waarden voorop staan, als centraal onderdeel van het recreatieve concept. In het kader van de locatie (het NNN-gebied) is dan ook geen sprake van significante effecten, zoals beschreven in de ecologische paragraaf. Het gaat dus om een activiteit die overeenkomt met de activiteiten genoemd in D10 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Hoewel de in kolom 2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. genoemde gevallen indicatief zijn, komt het planvoornemen niet in de buurt van activiteiten die in kolom 2 bij D10 worden genoemd. Het plan is dusdanig kleinschalig van aard en omvang dat wordt verwacht dat het geen significante effecten op de omgeving heeft. Dit blijkt ook uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals verwoord in dit hoofdstuk (met name in het flora en fauna onderzoek). De aanmeldnotitie is als bijlage 7 aan dit plan toegevoegd.

Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het voorliggende plan nader toegelicht. De regels zijn afgestemd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Het Bro bevat een aantal regels, die verplicht moeten worden overgenomen in de regels van een bestemmingplan. Dit betreft:

  • de anti-dubbeltelregel;

  • het overgangsrecht.

Het bestemmingsplan bevat, overeenkomstig artikel 3.1.3 van het Bro, een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. De inleidende regels (begrippen en wijze van meten) sluiten tevens aan bij de eisen van de SVBP2012. Daarnaast sluit het bestemmingsplan aan bij de overige eisen uit het Besluit ruimtelijke ordening en het IMRO2012. In voorliggend bestemmingsplan worden tevens begrippen uit de Wabo gehanteerd.

5.2 Opbouw Van De Regels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;

  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;

  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;

  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2). Hierin wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe dient te worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan.

De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast conform de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels

Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, agrarisch, recreatie, groenvoorzieningen enzovoorts. De aard van de toegelaten inrichting van de gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies. In het bestemmingsplan worden meerdere bestemmingen onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn regelingen als de bestemmingsomschrijving, bebouwingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden gekoppeld.

Per bestemming wordt de indeling volgens de SVBP2012 gehanteerd. Deze volgorde en de naamgeving zijn standaard en dienen in principe te worden gevolgd.

Artikel 3 - Natuur

Het bestemmingsplan kent de bestemming Natuur. De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor natuur, cultuurgrond, sloten en poelen. Ook kan in dit bestemmingsplan in de bestemming Natuur een ondergeschikt parkeerterrein worden gerealiseerd.

Artikel 4 - Recreatie - Dagrecreatie

De tweede bestemming die voorkomt in het bestemmingsplan is de bestemming Recreatie - Dagrecreatie. Deze bestemming is bedoeld voor het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats zonder dat daarbij kan worden overnacht.

Artikel 5 - Waarde - Archeologie 2

Naast de bestemmingen Natuur en Recreatie - Dagrecreatie kent het plan een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2. De gronden met deze bestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.

De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 bevat bouwregels en regelt nadere eisen en afwijkingen in de regels. Ook bevat deze bestemming een wijzigingsbevoegdheid waarin is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een wijzigingsbevoegdheid toekomt.

Hoofdstuk 3 - Algemene regels

Hieronder zijn begrepen de anti-dubbeltelregel, de algemene gebruiksregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels. De algemene gebruiksregels bevatten een bepaling welke verbiedt dat er versterkte muziek ten gehore wordt gebracht in het plangebied.

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële Uitvoerbaarheid

De kosten voor het plan komen ten laste van de initiatiefnemer. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12, tweede lid) en het Besluit ruimtelijke ordening is er geen sprake van een plan waarvoor een exploitatieplan vereist is. De kosten voor het plan worden namelijk reeds door middel van een planschadeverhaalsovereenkomst gedekt. Ook het bepalen van een fasering en koppeling van de grondexploitatie en het stellen van eisen en regels is niet noodzakelijk voor de uitvoering van het betreffende project. Deze drie punten maken dat het opstellen van een exploitatieplan niet nodig is.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het voorontwerpbestemmingsplan is naar de vooroverlegpartners gestuurd. De provincie heeft in dit kader aangegeven dat er geen provinciaal belang in het geding is. Wel vraagt de provincie aandacht voor de kleiduivenschietbaan (ontoegankelijk maken van deze wal) en het bewerkstelligen en handhaven van de natuurlijke inrichting. Deze twee zaken zijn opgenomen in het bestemmingsplan. Het waterschap heeft verzocht de watertoets nader aan te vullen, ook dit heeft plaatsgevonden.

Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode heeft iedereen de mogelijkheid gehad om een zienswijze in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend. In het vaststellingsbesluit is dit eveneens als zodanig verwerkt.