KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden -1
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Wonen - Voormalige Boerderijen
Artikel 7 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 14 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Bijlage
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Midden-drenthe
Bijlage 2 Ruimtelijk Kwaliteitsplan
Bijlage 3 Staat Van Bedrijven
Bijlage 4 Beleidsnotitie Paardenhouderij
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Het Plan
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
2.3 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Bedrijven En Milieuzonering
4.2 Bodem
4.3 Geluidhinder
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Archeologie En Cultuurhistorie
4.7 Ecologie
4.8 Water
4.9 Vormvrije Mer-beoordeling
Hoofdstuk 5 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
6.2 Digitalisering
6.3 Toelichting Op De Planregels
Bijlagen
Bijlage 1 Geuronderzoek
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Geluidonderzoek
Bijlage 4 Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 5 Uitgangspungen Aeriusberekening Realisatiefase (Bouw En Sloop)
Bijlage 6 Aeriusberekening Realisatiefase (Bouw En Sloop)
Bijlage 7 Aeriusberekening Gebruiksfase

Halerweg 11 / Hoofdstraat ong. te Zwiggelte

Bestemmingsplan - Gemeente Midden-Drenthe

Vastgesteld op 02-11-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 het plan:

het bestemmingsplan “Halerweg 11 / Hoofdstraat ong. te Zwiggelte” van de gemeente Midden-Drenthe;

1.2 het bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1731.Hlrwg11enHfdstrtZW-VST1 met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aan- of uitbouw:

een gebouw, dat in bouwkundig opzicht qua massa en vorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw maar functioneel één geheel vormt met het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aangebouwd bijgebouw:

een met het (hoofd)gebouw verbonden en/of een aan het (hoofd)gebouw aanwezig zijnd gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;

1.7 aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteiten:

het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteiten in de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kunnen worden uitgeoefend;

1.8 aan-huis-verbonden beroep:

het beroep van: accountant, administratieconsulent, advocaat, apotheker, architect, assurantiebemiddelaar, belastingconsulent, bouwkundig architect, dierenarts, fysiotherapeut, gerechtseurwaarder, huisarts, interieurarchitect, logopedist, makelaar in onroerend goed, medisch specialist, notaris, oefentherapeut, organisatieadviseur, raadgevend ingenieur, registeraccountant, specialist, tandarts, tandartsspecialist, tuin en landschapsarchitect, verloskundige, dan wel een naar de aard daarmee gelijk te stellen beroep, dat, in combinatie met de woonfunctie als hoofdfunctie, kan worden uitgeoefend in een hoofdgebouw, aan- of uitbouw en/of bijgebouw(en) dat is (die zijn) bestemd voor het wonen;

1.9 achtererf:

het achter de woning gelegen gedeelte van het erf, voorzover gelegen achter de achtergevel en het verlengde daarvan en tussen de zijdelingse perceelgrenzen;

1.10 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.11 archeologisch waardevol gebied:

een gebied waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;

1.12 archeologische waarden:

voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen;

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.14 bebouwingsbeeld:

de visuele waarden van het totaal aan bebouwing en de bebouwing in het landschap. Bij de afweging van het begrip ‘bebouwingsbeeld’ zal het beeldkwaliteitsplan Buitengebied gemeente Midden-Drenthe, zoals opgenomen in Bijlage 1, steeds onderdeel van het toetsingskader zijn;

1.15 bebouwingspercentage:

een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal bebouwd mag worden;

1.16 bed & breakfast(eenheid):

een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor recreatief nachtverblijf en ontbijt;

1.17 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.18 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimte en dergelijke;

1.19 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.20 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.21 bestaande:

  1. 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een vergunning;
  2. 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan;

1.22 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.23 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.24 bijgebouw:

een gebouw, dat in bouwkundig opzicht qua massa en vorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van het hoofdgebouw, vrij­staand dan wel aangebouwd;

1.25 boerderijpand:

het gebouw behorende tot het voormalige agrarische bedrijf, waarin oorspronkelijk het woongedeelte en de stal was ondergebracht en dat oorspronkelijk als het hoofdgebouw van het agrarisch bedrijf is gebouwd;

1.26 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.27 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.28 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitzondering van onderbouw en zolder;

1.29 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.30 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.31 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.32 buitenschoolse opvang:

een opvang buiten de reguliere schooltijden bedoeld voor kinderen in de leeftijd van 4 tot 12 jaar die de basisschool bezoeken;

1.33 coachingsbedrijf:

een locatie waar verschillende voorzieningen gericht op het gezonder leven een plek hebben, waaronder personal training (zoals de kettlebel-training), yoga, massage en voorlichting over gezond eten. Al deze activiteiten hebben geen geluidsuitstraling naar omliggende percelen. Alsmede ondersteunende en/of ondergeschikte functies die onderdeel uitmaken van het coachingsbedrijf zijn toegestaan, zoals een kantoorvoorziening, gemeenschappelijke ruimten en ondergeschikte horeca.

1.34 cultuurgrond:

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden;

1.35 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.36 dienstverlenend bedrijf:

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio’s, galerieën en naar de aard daar­mee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.37 educatief medegebruik:

een educatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit educatief gebruik is toegestaan;

1.38 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop en een seksautomatenhal;

1.39 evenement:

elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toe­gankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optochten, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten op een locatie die vaker dan tweemaal per jaar wordt gebruikt, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de Kansspelen, en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

1.40 gastouderopvang:

een specifieke vorm van kinderopvang in de eigen woning van de gastouder of woning waar de kinderen woonachtig zijn met, op grond van de Wet kinderopvang, een maximum van 6 kindplaatsen, waarbij ook de eigen kinderen tot 10 jaar meetellen;

1.41 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.42 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

1.43 geluidsgevoelige functies:

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.44 geluidsgevoelige objecten/gebouwen:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.45 gevel:

een gevel, als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder, betreffende een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak en uitgezonderd de bepalingen in artikel 1b lid 5 Wet geluidhinder.

1.46 gevoelige bestemming:

woonbestemming of een andere bestemming waar mensen permanent verblijven, niet zijnde een bedrijfswoning;

1.47 groepsaccommodatie:

een verblijf of meerdere verblijven met meer dan tien slaapplaatsen, niet zijnde mobiele kampeermiddelen of stacaravans, in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd als verblijf voor vakantiedoeleinden en andere recreatieve doeleinden;

1.48 hogere waarde:

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.49 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel in bouwkundig opzicht qua massa en vorm, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.50 kampeermiddel:

  1. a. een tent, een vouwwagen, een camper, een caravan of een huifkar;
  2. b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, dat geheel of ten dele blijvend kan worden gebruikt voor recreatief dag- en/of nachtverblijf;

1.51 kap:

een dakafdekking onder een hoek van meer dan 5 graden met het horizontale vlak;

1.52 (agrarisch) kinderdagverblijf:

het opvangen van kinderen in de vorm van een kinderdagverblijf voor 0-4 jarigen met daarbij buitenschoolse opvang voor 4-12 jarigen, als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf in het buitengebied of ondergeschikt aan de woonbestemming in een voormalige boerderij;

1.53 kleinschalig kampeerterrein:

een nevenactiviteit bij een (bedrijfs)woning in de vorm van een kampeerterrein, met dien verstande dat:

  1. 1. toegestaan is een onbeperkt aantal mobiele kampeermiddelen te plaatsen;
  2. 2. het kampeerterrein inclusief alle voorzieningen minimaal 0,2 ha en maximaal 1 ha groot is;
  3. 3. het kampeerseizoen van 15 maart tot 1 november loopt en daarbuiten het terrein leeg is. In uitzondering hierop mogen de eventueel aanwezige trekkershutten en/of bijgebouwen ten behoeve van het kampeerterrein, zoals een sanitair gebouw, ook buiten het seizoen aanwezig zijn, met dien verstande dat de trekkershutten alleen in het kampeerseizoen gebruikt mogen worden;

1.54 kleinschalige recreatievoorziening:

recreatie als nevenactiviteit in de vorm van een kleinschalig kampeerterrein, bed & breakfast of dagrecreatie;

1.55 kleinschalige windturbine:

een bouwwerk voor het opwekken van electrisch vermogen uit wind, met een ashoogte van niet meer dan 15,00 m;

1.56 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht moet worden genomen;

1.57 landschappelijke waarden:

de cultuurhistorische en de visuele waarden van het landschap. Bij de afweging van het begrip 'landschappelijke waarden' zal de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsbeleidsplan van Midden-Drenthe (februari 2000) steeds onderdeel van het toetsingskader zijn;

1.58 logiesverstrekkend bedrijf

een bedrijf waar, tegen vergoeding, logies wordt verstrekt, waarbij naast nachtverblijf tevens dagverblijf en maaltijdbereiding mogelijk is;

1.59 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, sportvoorzieningen en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen;

1.60 mantelzorg:

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.61 milieusituatie:

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling. Onderdeel van de afweging van het begrip ‘milieusituatie’ zal ook de bodembescherming zijn;

1.62 minicamping:

een nevenactiviteit bij een (bedrijfs)woning in de vorm van een kampeerterrein, met dien verstande dat:

  1. 1. er maximaal 15 kampeermiddelen aanwezig mogen zijn;
  2. 2. het kampeerseizoen van 15 maart tot 1 november loopt en daarbuiten het terrein leeg en buiten gebruik is. In uitzondering hierop mogen de eventueel aanwezige bijgebouwen ten behoeve van het kampeerterrein, zoals een sanitair gebouw, ook buiten het seizoen aanwezig maar niet in gebruik zijn;

1.63 natuukampeerterrein

een kampeerterrein, gelegen in de natuur, met zeer bescheiden voorzieningen;

1.64 natuurlijke waarden:

de abiotische en biotische waarden van een gebied;

1.65 normaal onderhoud:

het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig nood­zakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.66 overkapping:

een bouwwerk voorzien van een plat dak, dan wel een kap en met maximaal één wand is uitgevoerd;

1.67 paardrijdbak:

buitenrijbaan ten behoeve van paardrijdactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;

1.68 peil:

  1. 1. bij ligging aan een weg: de kruin van de weg;
  2. 2. bij ligging aan een anderszins verhard terrein: de bovenkant van dat terrein;
  3. 3. bij ligging anders dan een weg of verhard terrein: het maaiveld;
  4. 4. bij aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij of aan een bestaande woning: de bestaande peilmaat van de woning;

1.69 permanente bewoning:

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;

1.70 recreatief nachtverblijf:

een recreatiewoning, caravan, stachalet, trekkershut of ander gebouw dat gedurende langere tijd op een kampeerterrein op dezelfde plaats blijft staan en die door zijn plaatsing direct of indirect met de grond is verbonden, dan wel direct of indirect steun vindt in of op de grond en daardoor als bouwwerk is aan te merken;

1.71 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie, waarbij het hoofdverblijf elders wordt gehouden;

1.72 recreatiewoning:

een permanent aanwezig gebouw, geen woonkeet, (sta)chalet, stacaravan, tenthuisje, trekkershut en geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een huishouden of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat of die het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar recreatief te worden bewoond;

1.73 relatie:

een figuur dat twee afzonderlijk weergegeven bestemmings­vlakken met elkaar verbindt, zodanig dat voor toepassing van de regels sprake is van één bestemmingsvlak;

1.74 risicogevoelig bouwwerk c.q. object:

een bouwwerk c.q. object, waaronder terreinen, die bestemd zijn voor het regelmatig verblijf van mensen, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag;

1.75 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin be­drijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, pros­titutie wordt verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een erotische massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.76 sociaal-culturele doeleinden:

gebruik gericht op de sociale en culturele situatie van een individu of groep;

1.77 stachalet:

  1. 1. een verblijf, bestaande uit een lichte constructie en uit lichte materialen, niet zijnde een kampeermiddel, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf;
  2. 2. een stacaravan met een grotere oppervlakte dan 40 m²;

1.78 tenthuisje:

een verblijf, bestaande uit een lichte constructie en lichte materialen, waaronder in ieder geval tentdoek, niet zijnde een kampeermiddel of een stacaravan, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf;

1.79 trekkershut:

houten blokhut of soortgelijke lichte constructie voor 4-6 personen met slaap-, kook- en zitgelegenheid voor recreatief dag- en/of nachtverblijf voor passanten;

1.80 verblijfsrecreatie:

recreatief verblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, recreatiewoningen, appartementen en/of recreatieverblijven, waarbij hoofdverblijf elders wordt gehouden;

1.81 vloeroppervlak:

totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle ruimten op de begane grond, de verdiepingen, de zolder en de bijbehorende aan- en uitbouwen;

1.82 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een woning of, voor zover het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen gevel(s);

1.83 voorgevelrooilijn:

  1. 1. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:
    1. a. de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  2. 2. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als bedoeld onder 1 aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
    1. a. bij een wegbreedte van ten minste 15 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg;
    2. b. bij een wegbreedte geringer dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg;
    3. c. bij een wegbreedte tussen de 10 m en de 15 m, de lijn gelegen op een afstand, die gelijk is aan de wegbreedte, uit de as van de weg;

1.84 voorkeursgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.85 vrijstaand gebouw:

een niet met het hoofdgebouw verbonden gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw;

1.86 watergang:

een min of meer lijnvormig watervoerend object met vrij wateroppervlak, zoals een beek, een vaart, een sloot of een greppel;

1.87 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.

1.88 zorgfunctie:

een zorgfunctie als neventak bij een bedrijf, waarbij de personen met een zorgbehoefte als dagbesteding werkzaam zijn binnen het bedrijf.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  1. a. de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:

de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de grens van een bouwperceel;

  1. b. de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

  1. c. de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

  1. d. de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, waarbij de goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de laagste kant van het dak of van de kap. De goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald door de hoogte van de goot aan de lage zijde van het dak;

  1. e. de hoogte van een stacaravan:

vanaf de onderkant van het wiel tot aan het hoogste punt van het bouwwerk;

  1. f. de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

  1. g. de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

  1. h. de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

  1. i. breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkste hoofdgevelvlaken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;

  1. j. de ashoogte van een windturbine:
  1. 1. turbines met een horizontale as:

vanaf het middelpunt van de as van de wieken tot aan het aansluitende afgewerkte terrein;

  1. 2. turbines met een verticale as:

vanaf de rotor tot aan het aansluitende afgewerkte terrein;

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Hlrwg11enHfdstrtZW-VST1_0026.png"

  1. k. de tiphoogte van een windturbine:
  1. 1. turbines met een horizontale as:

de ashoogte van een windturbine plus de straal van de rotorcirkel;

  1. 2. turbines met een verticale as:

de ashoogte van een windturbine plus het deel van de rotorbladen dat daarboven uit steekt;

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Hlrwg11enHfdstrtZW-VST1_0027.png"

  1. l. de rotordiameter:

de diameter wordt bepaald door het maximale bereik van de rotordiameter, gemeten loodrecht op de as;
afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Hlrwg11enHfdstrtZW-VST1_0028.png"

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als:

  1. 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten;
  2. 2. erkers, die voldoen aan de bestemmingsregels;
  3. 3. wolfseinden;
  4. 4. overstekende daken en/of luifels kleiner dan 0,75 m;
  5. 5. balkons die minder dan 1 m buiten de gevel steken;

buiten beschouwing gelaten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden -1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. cultuurgrond;
  2. b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden van het jonge veld- en veenontginningenlandschap en in het bijzonder het open karakter van dit landschap;
  3. c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van kleine natuur- en landschapselementen;
  4. d. doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;
  5. e. openbare nutsvoorzieningen;
  6. f. extensief dagrecreatief medegebruik;
  7. g. bestaande landbouwwegen, alsmede voet- en fietspaden en overige infrastructurele voorzieningen;
  8. h. waterhuishoudkundige voorzieningen

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin angewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen, geen erven zijnde, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woonhuizen;
  2. b. het gebied ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten – bijgebouw' is geen achtererfgebied zoals bedoeld in artikel 1 behorende bij bijlage II van het Besluit omgevingsrecht voor zover het gaat om bijgebouwen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. groenvoorzieningen;
  2. d. infrastructurele voorzieningen;
  3. e. parkeervoorzieningen;
  4. f. waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daarbijbehorende:

  1. g. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, al dan niet in combinatie met:
    1. 1. een aan huis verbonden beroep;
    2. 2. mantelzorg;
    3. 3. een gastouderopvang;

met de daarbij behorende:

  1. b. woningen;
  2. c. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  3. d. tuinen, erven en terreinen;
  4. e. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    1. 1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
    2. 2. het aantal woningen per bouwvlak bedraagt ten hoogste één;
    3. 3. de afstand van een hoofdgebouw ten opzichte van de weg zal ten minste de afstand bedragen zoals die is opgenomen in het als Bijlage 2 toegevoegd Ruimtelijk kwaliteitsplan;
    4. 4. de oppervlakte zal ten hoogste 200 m² bedragen;
    5. 5. de goothoogte zal ten hoogste 3,5 m bedragen;
    6. 6. de bouwhoogte zal ten hoogste 9 m bedragen, dan wel ten hoogste de ter plaatse aangeduide maximum bouwhoogte, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer bedraagt;
    7. 7. de breedte van de woning zal ten hoogste 10 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande breedte indien deze meer bedraagt;
    8. 8. de dakhelling zal ten minste 30° bedragen;
    9. 9. de dakhelling zal ten hoogste 60° bedragen;
    10. 10. de minimale afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt 3 m.
  2. b. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    1. 1. de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw worden gebouwd. In afwijking hiervan mogen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op dezelfde hoogte van de voorgevel dan wel voor de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, mits uitvoering wordt gegeven aan het in Bijlage 2 opgenomen Ruimtelijk Kwaliteitsplan, dan wel ter plaatse van de bouwaanduiding 'aan-een-gebouwd' het bijgebouw geïntegreerd met het hoofdgebouw, conform de opzet zoals weergegeven in Bijlage 2 Ruimtelijk Kwaliteitsplan;
    2. 2. vrijstaande bijgebouwen en overkappingen zullen volledig binnen een afstand van 25 m vanuit het dichtstbijzijnde punt van het hoofdgebouw worden gebouwd, dan wel overeenkomstig de bestaande situatie, dan wel binnen het bouwvlak met de specifieke aanduiding 'bijgebouwen';
    3. 3. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 60 m² bedragen;
    4. 4. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de aangebouwde bijgebouwen en de aangebouwde overkappingen bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 80% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedragen;
    5. 5. de goothoogte zal ten hoogste 3,5 m bedragen;
    6. 6. de bouwhoogte zal ten hoogste 6,6 m bedragen, dan wel ten hoogste 9 m ter plaatse van de aanduiding 'aan-een-gebouwd';
    7. 7. de dakhelling zal ten minste 30° bedragen;
    8. 8. de dakhelling zal ten hoogste 60° bedragen
  3. c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
    2. 2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 6 m, met dien verstande dat het aantal vlaggenmasten niet meer dan twee bedraagt;
    3. 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 7 m, met dien verstande dat uitsluitend bestaande lichtmasten zijn toegestaan.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en landschapsbeeld (met name karakteristieke gebouwen en bomen, aaneengesloten bebouwing en het open karakter);
  • de verkeersveiligheid.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in artikel 14.2 gehanteerd.

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. lid 5.2 sub a onder 3:

en worden toegestaan dat de afstand tot de weg wordt verkleind met dien verstande dat:

  1. 1. de voorkeursgrenswaarden voor geluidgevoelige gebouwen uit de Wet geluidhinder niet worden overschreden;
  2. 2. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  1. b. lid 5.2 sub a onder 4:

en worden toegestaan dat de oppervlakte van de woning wordt vergroot tot ten hoogste 250 m²;

  1. c. lid 5.2 sub a onder 7:

en worden toegestaan dat de breedte ten hoogste 20 m is voor woningen die parallel aan de weg zijn gesitueerd;

  1. d. lid 5.2 sub b onder 2:

en worden toegestaan dat de bijgebouwen op een grotere afstand dan 25 m vanaf het dichtstbijzijnde punt van het hoofdgebouw worden gebouwd, mits:

  1. 1. een verzoek om verlening van de omgevingsvergunning gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing; er wordt uitsluitend over gegaan tot verlening van de omgevingsvergunning als er overeenstemming is over een goede landschappelijke inpassing en de uitvoering van het plan voor landschappelijke inpassing is gegarandeerd;
  1. e. lid 5.2 sub b onder 4:

en worden toegestaan dat bij een hoofdgebouw waarvan het grondoppervlak kleiner is dan 50 m², de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de aangebouwde bijgebouwen en de aangebouwde overkappingen meer dan 80% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt, met dien verstande dat:

  1. 1. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de aangebouwde bijgebouwen en de aangebouwde overkappingen ten hoogste de helft van het bijbehorende achtererf mag bedragen met een maximum van 50 m²;
  1. f. lid 5.2 sub b onder 7:

en worden toegestaan dat aan- en uitbouwen tot ten hoogste 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw worden voorzien van een plat dak, mits is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en het straat- en bebouwingsbeeld;

  1. g. lid 5.2 sub c onder 3:

en worden toegestaan dat lichtmasten worden geplaatst bij bestaande paardrijbakken, dan wel nieuwe met omgevingsvergunning tot het afwijken van de gebruiksregels toegestane paardrijbakken, mits:

  • de hoogte maximaal 4 m bedraagt;
  • het aantal niet meer dan zes bedraagt;
  • de lichtmasten uitsluitend gericht zijn op de paardrijbak;
  • deze voldoen aan de milieukwaliteitseisen onder de specifieke gebruiksregels.

5.5 Specifieke gebruiksregels

5.6 Afwijkingvan de gebruiksregels

Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in artikel 14.2 gehanteerd.

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. lid 5.5.2 sub a:

en worden toegestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van aan huis- verbonden bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf uitsluitend is toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd en er geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan en voldoet aan de volgende voorwaarden:

  1. 1. de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;
  2. 2. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf mogen uitsluitend inpandig worden verricht;
  3. 3. maximaal 30% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf met een maximum van 45 m²;
  4. 4. degene die de gebruiker is van de woning moet ook degene zijn die het aan huis verbonden bedrijf uitoefent;
  5. 5. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
  6. 6. het gebruik levert geen ernstige hinder op voor het woonmilieu, dan wel doet geen afbreuk aan het woonkarakter van de wijk of de buurt;
  7. 7. van deze afwijkingsbevoegdheid wordt geen gebruik gemaakt ten behoeve van bedrijven die vergunningsplichtig of meldingsplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;
  8. 8. bedrijfsactiviteiten zijn bovendien uitsluitend toegestaan voor zover deze voorkomen in, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn met de bedrijven categorie 1 en 2 van de in de Bijlage 3 opgenomen Staat van Bedrijven;
  9. 9. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden bedrijf, mag geen detailhandel plaatsvinden;
  10. 10. het gebruik zal geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
  1. b. lid 5.5.2 sub d:

en worden toegestaan dat de gronden ten behoeve van een paardrijbak worden gebruikt, mits:

  1. 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast in aansluiting op de bestaande bebouwing;
  2. 2. deze afwijking niet wordt toegepast op gronden die mede zijn bestemd als Waarde – Archeologie 1 of Waarde - Grasland;
  3. 3. de hoogte van de omheiningen van paardrijbakken ten hoogste 1,8 m zal bedragen tot een oppervlakte van maximaal 1.200 m2, met dien verstande dat de afrasteringen en omheiningen transparant zullen worden vormgegeven;
  4. 4. een minimale afstand van 30 m wordt aangehouden tot woningen of (agrarische) bedrijven van anderen en overigens ook is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  5. 5. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en archeologische waarden.

Artikel 6 Wonen - Voormalige Boerderijen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Voormalige boerderijen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, al dan niet in combinatie met:
  • een aan huis verbonden beroep dan wel bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën 1 en 2, die zijn genoemd in de bij deze regels behorende Staatvan Bedrijven, dan wel naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid;
  • mantelzorg;
  • sociaal-culturele doeleinden;
  • een gastouderopvang;

met de daarbij behorende:

  1. a. woningen;
  2. b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  3. c. tuinen, erven en terreinen;
  4. d. bouwwerken geen gebouwen zijnde;

alsmede voor:

  1. e. het behoud van de uitwendige hoofdvorm van bestaande hoofdgebouwen. Bij hoofdgebouwen wordt de uitwendige hoofdvorm bepaald door de goot- en bouwhoogte, de dakvorm, de dakhelling en de gevelindeling.

6.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    1. 1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd met de kenmerkende karakteristieke vorm van voormalige boerderijen;
    2. 2. het aantal woningen per bestemmingsvlak bedraagt ten hoogste één, dan wel ten hoogste het ter plaatse aangeduide aantal wooneenheden, met dien verstande dat in het laatste geval de hoofdgebouwen overeenkomstig de bestaande situatie vrijstaand, dan wel tot het bestaande aantal aaneen gebouwd dienen te worden;
    3. 3. de afstand van een hoofdgebouw ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
    4. 4. de oppervlakte zal ten hoogste 150 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
    5. 5. de goothoogte zal ten hoogste 3,5 m bedragen;
    6. 6. de bouwhoogte zal ten hoogste 9 m bedragen;
    7. 7. de breedte van de woning zal ten hoogste 10 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande breedte indien deze meer bedraagt;
    8. 8. de dakhelling zal ten minste 30° bedragen;
    9. 9. de dakhelling zal ten hoogste 60° bedragen;
    10. 10. de minimale afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt.
  2. b. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    1. 1. de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;
    2. 2. bebouwing verbonden door middel van de aanduiding ’relatie’ wordt aangemerkt als behorend tot één woonperceel;
    3. 3. vrijstaande bijgebouwen en overkappingen zullen volledig binnen een afstand van 25 m vanuit het dichtstbijzijnde punt van het hoofdgebouw worden gebouwd, dan wel overeenkomstig de bestaande situatie;
    4. 4. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 150 m² bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte meer dan 150 m² bedraagt, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen met een maximum van 250 m²;
    5. 5. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 80% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedragen;
    6. 6. de goothoogte zal ten hoogste 3,5 m bedragen, met dien verstande dat deze eis voor slechts één zijde van kapschuren geldt;
    7. 7. de bouwhoogte zal ten hoogste 6,6 m bedragen;
    8. 8. de dakhelling zal ten minste 30° bedragen;
    9. 9. de dakhelling zal ten hoogste 60° bedragen.
  3. c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
    2. 2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 6 m, met dien verstande dat het aantal vlaggenmasten niet meer dan twee bedraagt;
    3. 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m, met dien verstande dat uitsluitend bestaande lichtmasten zijn toegestaan.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en landschapsbeeld (met name karakteristieke gebouwen en bomen, aaneengesloten bebouwing en het open karakter);
  • de verkeersveiligheid;

6.4 Afwijken van de bouwregels

Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in artikel 14.2 gehanteerd.

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. lid 6.2 sub a onder 4:

en worden toegestaan dat de oppervlakte van het hoofgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 250 m2;

  1. b. lid 6.2 sub b onder 3:

en worden toegestaan dat de bijgebouwen op een grotere afstand dan 25 m vanaf het dichtstbijzijnde punt van het hoofdgebouw worden gebouwd, mits:

  • een verzoek om verlening van de omgevingsvergunning gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing; er wordt uitsluitend over gegaan tot verlening van de omgevingsvergunning als er overeenstemming is over een goede landschappelijke inpassing en de uitvoering van het plan voor landschappelijke inpassing is gegarandeerd;
  1. c. lid 6.2 sub b onder 4 en 5:

en worden toegestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 200 m², mits is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  1. d. lid 6.2 sub b onder 9:

en worden toegestaan dat aan- en uitbouwen tot ten hoogste 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw worden voorzien van een plat dak, mits is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en het straat- en bebouwingsbeeld;

  1. e. lid 6.2 sub d onder 3:

en worden toegestaan dat lichtmasten worden geplaatst bij bestaande paardrijbakken, dan wel nieuwe met omgevingsvergunning tot het afwijken van de gebruiksregels toegestane paardrijbakken, mits:

  • de hoogte maximaal 4 m bedraagt;
  • het aantal niet meer dan zes bedraagt;
  • de lichtmasten uitsluitend gericht zijn op de paardrijbak;
  • deze voldoen aan de milieukwaliteitseisen onder de specifieke gebruiksregels.

6.5 Specifieke gebruiksregels

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in artikel 14.2 gehanteerd.

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. lid 6.5.2 sub a:

en worden toegestaan dat een woning in combinatie met bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt, mits:

  1. 1. het gaat om bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 3.2, zoals die zijn opgenomen in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, voor zover deze naar de aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijvigheid in de milieucategorieën 1 en 2;
  2. 2. de bedrijfsactiviteiten worden gevestigd in de bestaande bebouwing, niet zijnde glasopstanden, met dien verstande dat de maximaal toegestane bedrijfsvloeroppervlakte 30% van de bestaande bebouwing bedraagt, met een maximum van in totaal 150 m2;
  3. 3. de bedrijfsactiviteiten vanuit een oogpunt van milieuhygiëne geen belemmeringen voor de ontwikkeling van omliggende agrarische bedrijven met zich meebrengen;
  4. 4. de woonfunctie in het hoofdgebouw gevestigd blijft;
  5. 5. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  6. 6. is aangetoond dat er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  7. 7. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  8. 8. er sprake is van een ligging aan een weg, die geschikt is voor een eventuele toename van (zwaar) verkeer;
  1. b. lid 6.5.2 sub a:

In worden toegestaan dat een woning in combinatie met een kinderdagverblijf of buitenschoolse opvang wordt gebruikt, mits:

  1. 1. het gaat om een bedrijfsvorm uit categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijven;
  2. 2. het beroep of bedrijf wordt in ieder geval uitgeoefend door een van de bewoners van de woning die gelegen is op het perceel waar de activiteit plaatsvindt;
  3. 3. de bedrijfsvloeroppervlakte voor een kinderdagverblijf of een buitenschoolse opvang:
    1. a. in geval gebruik wordt gemaakt van de woning of bijgebouwen behorende bij de woning niet meer bedraagt dan 30% van het bestaande vloeroppervlak van de genoemde gebouwen maar in ieder geval niet meer dan 45 m2 van dat oppervlak, of
    2. b. in geval gebruik wordt gemaakt van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing op hetzelfde perceel niet meer bedraagt dan 70 m2 van het bestaande vloeroppervlak van de genoemde bebouwing;

met dien verstande dat de totale oppervlakte voor kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang tezamen niet meer dan in totaal 70 m2 mag bedragen, dit is exclusief verkeersruimtes en sanitaire ruimtes;

  1. 4. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  2. 5. er is aangetoond dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  3. 6. er sprake is van een ligging aan een weg, die geschikt is voor een eventuele toename van (zwaar) verkeer;
  4. 7. er geen opslag plaatsvindt van goederen, behorende bij het andere gebruik, buiten de gebouwen;
  5. 8. er is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid, de ruimtelijke kwaliteit en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  1. c. lid 6.5.2 sub a:

en bedrijfsmatige opslag van caravans toestaan, mits:

  1. 1. er sprake is van een ligging aan een weg, die geschikt is voor een eventuele toename van (zwaar) verkeer;
  2. 2. de opslag binnen de bestaande bebouwing wordt ondergebracht;
  3. 3. er geen opslag buiten de gebouwen plaatsvindt;
  4. 4. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  1. d. lid 6.5.2 sub b:

en worden toegestaan dat een gebouw wordt gebruikt voor meer dan één woning, mits:

  1. 1. de oppervlakte van de woning voorafgaand aan de splitsing minimaal 180 m² zal bedragen;
  2. 2. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en na splitsing nog steeds sprake is van één hoofdgebouw met de daarbij behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  3. 3. er voldoende parkeergelegenheid op het bijbehorende erf wordt aangelegd;
  4. 4. is aangetoond dat er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  5. 5. de geluidsbelasting van het geluidsgevoelige gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
  6. 6. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  1. e. lid 6.5.2 sub e:

en worden toegestaan dat de gronden ten behoeve van een paardrijbak worden gebruikt, mits:

  1. 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast in aansluiting op de bestaande bebouwing;
  2. 2. deze afwijking niet wordt toegepast op gronden die mede zijn bestemd als Waarde - Archeologie 1 of Waarde – Grasland;
  3. 3. de hoogte van de omheiningen van paardrijbakken ten hoogste 1,8 m zal bedragen tot een oppervlakte van maximaal 1.200 m2, met dien verstande dat de afrasteringen en omheiningen transparant zullen worden vormgegeven;
  4. 4. een minimale afstand van 30 m wordt aangehouden tot woningen of (agrarische) bedrijven van anderen en overigens ook is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  5. 5. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en archeologische waarden;

Artikel 7 Waarde - Archeologie 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. het behoud van de mogelijk te verwachten archeologische waarden;
  2. b. mogelijk archeologische waarden in niet gekarteerde gebieden.

met dien verstande dat:

  1. c. de bestemming niet geldt voor het gebied dat is gelegen binnen 5 m uit het hart van leidingen die liggen binnen de dubbelbestemming Leiding – Gas.

7.2 Bouwregels

In het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en onder de voorwaarde dat de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is dan 1.000 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 30 cm wordt uitgevoerd:

  1. a. dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in de Wabo een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  2. b. kunnen aan een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wabo de volgende regels worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties, tenzij in het rapport als bedoeld onder a naar het oordeel van burgemeester en wethouders is aangetoond dat het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.2 sub a voor de overlegging van het aldaar genoemd archeologische rapport indien naar hun oordeel de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld. De woorden ‘het rapport als bedoeld onder a’ dienen in dat geval te worden gelezen als ‘andere beschikbare informatie’.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 1.000 m² uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    1. 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 30 cm, met dien verstande dat geen vergunning nodig is wanneer het betreft niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor;
    2. 2. het graven en/of baggeren van sloten, vaarten en andere watergangen dieper dan 30 cm;
    3. 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
    4. 4. het aanplanten en/of het rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd op meer dan 30 cm diepte en/of voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 30 cm wordt geroerd;

met dien verstande dat de omgevingsvergunning ook verplicht is voor:

  • gebieden met een kleinere oppervlaktemaat dan 1.000 m² en ondieper dan 30 cm die zijn gelegen binnen een afstand van 50 m uit de bestemming Waarde - Archeologie -1 of de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologisch monument';
  • werkzaamheden op minder dan 30 cm diepte binnen de bestemming Natuur.
  1. b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
    1. 1. die plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
    2. 2. die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
    3. 3. die het normale onderhoud betreffen;
    4. 4. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    5. 5. die op archeologisch onderzoek zijn gericht.
  2. c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar de werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht en er een deskundigenadvies is ingewonnen, vaststaat dat geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en cultuurhistorische waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden en eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.

7.5 wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming Waarde - Archeologie 2 wordt verwijderd, mits na voldoende onderzoek van de vindplaats en het inwinnen van deskundigenadvies blijkt dat voor de archeologisch waardevolle gebieden de waardebepalende elementen niet zijn te handhaven in relatie tot de functie van de gronden en de gebouwen, en de aanwezige bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Het bouwen van:

  • kleinschalige windturbines;
  • kleinschalige zonneparken; en
  • grondgebonden zonnepanelen

is niet toegestaan, met uitzondering van:

  1. 1. kleinschalige windturbines, kleinschalige zonneparken en grondgebonden zonnepanelen waarvan de bouw wordt toegestaan in de regels van het bestemmingsplan;
  2. 2. grondgebonden zonnepanelen binnen de bestemmingen Wonen en Wonen - Voormalige boerderijen.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

10.1 Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, behalve:
    1. 1. binnen de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie 1, Recreatie - Verblijfsrecreatie 2, en Recreatie - Verblijfsrecreatie 3;
    2. 2. op de gronden met een bestaand kleinschalig kampeerterrein,
    3. 3. op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - minicamping’;
    4. 4. op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kampeerterrein';
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  3. c. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  4. d. het storten van puin en afvalstoffen;
  5. e. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  6. f. het gebruik van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen;
  7. g. het vernielen en/of aantasten van monumentale bomen;
  8. h. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie';
  9. i. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
  10. j. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  11. k. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf in de vorm van bed & breakfast, met uitzondering van bestaande bed & breakfastaccommodaties.

10.2 Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.1 sub h en worden toegestaan dat de gronden tevens worden gebruikt ten behoeve van evenementen, mits is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels

11.1 Vrijwaringszone - radiotelescoop

voor zover bouwwerken, andere werken en activiteiten, die zijn toegestaan op grond van de bestemmingsregels en die mogelijk storing voor de Westerbork Synthese Radiotelescoop met bijbehorende instrumenten kunnen veroorzaken, zijn gelegen binnen de als zodanig aangegeven zonering van de radiotelescoop, zal met het oog op de mogelijke storingsgevolgen bij het vergunning verlenen, dan wel het toestemming verlenen, vooraf overleg worden gepleegd met, dan wel advies gevraagd worden aan de Stichting ASTRON teneinde een beeld te krijgen van die mogelijke storing. Burgemeester en wethouders nemen aan de hand van dat beeld of advies een besluit over het al dan niet verlenen van een vergunning, dan wel toestemming inzake dat bouwwerk, ander werk en/of activiteit, zodat er sprake blijft van een zoveel mogelijk ongestoord functioneren van de waarnemingsinstrumenten.

Als uitgangspunt hierbij geldt dat ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone – radiotelescoop 1’ niet mag voorzien in nieuwe bebouwings- en gebruiksmogelijkheden waarbij elektromagnetische straling ontstaat die een storend effect heeft op de waarnemingen van de radiotelescopen in die gebieden. Ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone – radiotelescoop 2’ geldt dat geen bedrijfsvestiging, -uitbreiding, intensivering van verkeer en andere activiteiten toe worden gestaan waarbij elektromagnetische straling ontstaat die een storend effect heeft op de waarnemingen van de radiotelescopen in die gebieden.

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

a. Kleinschalige recreatie

de bestemmingsregels om als nevenactiviteit kleinschalige recreatie te ontwikkelen, mits:

  1. 1. aangetoond is dat er sprake is van een ondergeschikte tak (nevenactiviteit) of deeltijdfunctie bij de hoofdbestemming;
  2. 2. er uit een ondernemersplan blijkt dat de activiteit economisch haalbaar is en de recreatiefunctie voor het bestaand toeristisch aanbod een toegevoegde waarde heeft (vernieuwend of aanvullend);
  3. 3. aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven;
  4. 4. aangetoond is dat op het eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, namelijk per standplaats en per bed & breakfasteenheid minimaal één parkeerplaats;
  5. 5. uit een landschapsinpassingsplan blijkt dat de activiteit landschappelijk goed is ingepast, dat de aantrekkelijkheid van het platteland gewaarborgd blijft en dat de uitvoering van landschappelijke inpassingsmaatregelen wordt gegarandeerd;
  6. 6. de bestemmingen zich overigens niet verzetten tegen de nieuwe activiteit, bijvoorbeeld bij de aanduidingen ter bescherming van natuurgebieden en waardevolle essen, of binnen de bestemmingen Agrarisch met waarden – 3 en Agrarisch – Tuinbouw;

in de vorm van:

  • A. een kleinschalig kampeerterrein, inclusief alle noodzakelijke voorzieningen in de vorm van dagrecreatie, sanitair, beheer- en onderhoud, landschappelijke inrichting, erfinrichting, speeltoestellen en parkeerplaatsen, onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de nevenactiviteit wordt uitgevoerd bij een (bedrijfs)woning;
    2. 2. de totale oppervlakte die in gebruik is voor recreatie met bijbehorende activiteiten minimaal 0,2 en maximaal 1 ha bedraagt;
    3. 3. er alleen kampeermiddelen zijn toegestaan en dus geen vaste standplaatsen zoals recreatieve nachtverblijven, stacaravans en huisjes;
    4. 4. het kampeerseizoen loopt van 15 maart tot 1 november. Buiten deze periode zijn er geen kampeermiddelen aanwezig en is het terrein niet in gebruik;
    5. 5. er maximaal drie eenvoudige trekkershutten met slaapkamer en kookgelegenheid, maar zonder toilet en douche zijn toegestaan op het terrein. De maximale oppervlakte van een trekkershut bedraagt 30 m², de maximale bouwhoogte is 5 m en de trekkershut heeft maximaal één bouwlaag. De trekkershutten mogen uitsluitend worden gebouwd aansluitend aan de bestaande bebouwing. De trekkershutten mogen buiten het kampeerseizoen niet worden gebruikt;
    6. 6. er 50 m2 aan bijgebouwen en/of overkappingen extra mag worden gebouwd, welke onder andere voor sanitaire voorzieningen gebruikt mogen worden. Deze vrijstaande bijgebouwen en/of overkappingen dienen aansluitend aan de bestaande bebouwing gebouwd te worden. De maximale bouwhoogte bedraagt 3,5 m. De bijgebouwen en/of overkappingen bestaan uit maximaal één bouwlaag. Tevens is het toegestaan om in de bestaande bebouwing behorende bij het hoofdgebruik ruimten geschikt te maken voor sanitaire voorzieningen;
    7. 7. een kampeerterrein inclusief de benodigde parkeergelegenheid:
      • ten minste 50 m van de grens van de denkbeeldige vierhoek van een buiten het kampeerterrein gelegen agrarische bedrijfswoning is gesitueerd, dan wel,
      • ten minste 50 m van de grens van het bestemmingsvlak waar een (bedrijfs)woning gebouwd kan worden, is gesitueerd of, in het geval dat er in het bestemmingsvlak van de (bedrijfs)woning waarbij het kampeerterrein aangevraagd wordt een of meerdere woning(en) van derden aanwezig is, zijn of kunnen zijn, moet er ten minste 50 m tot de perceelsgrens van die woning(en) van derden aangehouden worden;
    8. 8. het kampeerterrein gelegen moet zijn aansluitend aan de bestaande bebouwing;
  • B. een bed&breakfast onder de voorwaarden dat:
  1. 1. de nevenactiviteit wordt uitgevoerd bij een (bedrijfs)woning;
  2. 2. er in totaal maximaal drie bed & breakfasteenheden in de bestaande bebouwing toegestaan zijn, waarbij het aantal personen in totaal maximaal zes mag zijn;
  3. 3. deze eenheden uitsluitend mogen worden gerealiseerd in bestaande hoofd- en/of bijgebouwen;
  4. 4. er voor de bed & breakfasteenheden in het hoofdgebouw of in een bijgebouw uitsluitend slaapplaatsen met sanitaire voorzieningen mogen worden gerealiseerd. Een ontbijtruimte (niet nodig indien het ontbijt op de kamer wordt geserveerd) en eventueel een woonkamer bevinden zich elders in het hoofdgebouw, dan wel in het bij het bijgebouw behorende hoofdgebouw. Er mogen geen keukenblokken of woonkamervoorziening in de bed & breakfasteenheden worden gemaakt;
  5. 5. een bestaand bijgebouw ten behoeve van de bed & breakfast in de directe nabijheid van het hoofdgebouw dient te staan en een duidelijke relatie dient te hebben met het hoofdgebouw. De uiterlijke kenmerken van het bijgebouw moeten worden behouden. Er mogen geen uiterlijke kenmerken van een woning worden toegevoegd aan het bijgebouw;
  • C. een van de hoofdbestemming afwijkend gebruik in de vorm van dagrecreatie (zoals een doolhof, buitensportactiviteiten, een dierentuin, een theetuin en andere innovatieve ideeën) onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de oppervlakte die voor dagrecreatie gebruikt wordt ten hoogste 500 m² bedraagt;
    2. 2. een terrein voor dagrecreatie inclusief de benodigde parkeergelegenheid:
      • ten minste 50 m van de grens van de denkbeeldige vierhoek van een buiten het terrein gelegen agrarische bedrijfswoning is gesitueerd, dan wel,
      • ten minste 50 m van de grens van het bestemmingsvlak waar een (bedrijfs)woning gebouwd kan worden is gesitueerd;
    3. 3. er ten behoeve van de dagrecreatie ten hoogste 50 m2 extra aan bijgebouwen en/of overkappingen extra mag worden gebouwd. Deze vrijstaande bijgebouwen en/of overkappingen dienen aansluitend aan de bestaande bebouwing gebouwd te worden. De maximale bouwhoogte bedraagt 3,5 m. De bijgebouwen bestaan uit maximaal 1 bouwlaag;
  • D. een van de hoofdbestemming afwijkend en bij een kleinschalig kampeerterrein en/of een bed&breakfast en/of een vorm van dagrecreatie behorend ondergeschikt gebruik in de vorm van horeca-activiteiten onder de voorwaarde dat:
  1. 1. alleen de bestaande bebouwing hiervoor mag worden gebruikt;
  2. 2. ten behoeve van de horeca-activiteiten inclusief terras, keuken en zaal ten hoogste 100 m² van de bestaande bebouwing gebruikt mag worden;
  3. 3. de horeca-activiteiten uitsluitend bestaan uit een aan de hoofdfunctie ondergeschikt horecagebruik dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag verstrekken van dranken en etenswaren, zoals een theehuisje, ijssalon, croissanterie, dagcafé, dagrestaurant, wijnhuis en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.

2. Kleinschalige windturbines

de bestemmingsregels ten behoeve van het plaatsen van één (of twee) kleinschalige windturbine(s) met de bijbehorende kabels en de verankering van het transformatorhuis op gronden in het buitengebied en op bedrijventerreinen in Beilen en Westerbork, met dien verstande dat:

  1. a. Kleinschalige windturbines uitsluitend mogen worden geplaatst:
    1. 1. binnen een bouwperceel of direct aansluitend daaraan binnen een afstand van 25 meter vanaf de bouwperceelgrens, mits niet geplaatst achter het bouwperceel van een derde;
    2. 2. achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw, tenzij wordt aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het ruimtelijk beeld en de cultuurhistorische karakteristiek van het erf en de omgeving;
    3. 3. passend in het landschap en de stedenbouwkundige structuur; hiertoe dient bij de aanvraag omgevingsvergunning een landschappelijk inpassingsplan te worden bijgevoegd;
  2. b. de plaatsing van kleinschalige windturbines is uitgesloten ter plaatse van:
    1. 1. gronden met de bestemming 'Waarde - Grasland', Agrarisch met waarden - 3 (beekdalen), Waarde - Archeologie 1 (archeologische monumenten), alsmede de gronden met de gebiedsaanduiding 'overige zone - Es' (essen);
    2. 2. de gronden met de aanduiding 'overige zone - speciale beschermingszone (Natura 2000-gebieden), alsmede de gronden die op grond van de provinciale verordening Drenthe als Natuurnetwerk Nederland (NNN) zijn aangewezen;
    3. 3. gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - instemming Astron windturbines', tenzij er expliciet schriftelijk toestemming is gegeven door Astron;
    4. 4. bouwpercelen waar provinciale monumenten en/of rijksmonumenten aanwezig zijn;
  3. c. de ashoogte (zie wijze van meten artikel 2) maximaal 15,00 m bedraagt, conform de Provinciale omgevingsverordening Drenthe; indien gedurende de planperiode de Provicinale omgevingsverordening Drenthe ten aanzien van de ashoogte wordt verhoogd, wordt de nieuw vastgestelde bouwhoogte aangehouden:
  4. d. de energieproductie van een kleinschalige windturbine:
    1. 1. niet is bestemd voor commerciële doeleinden;
    2. 2. 100% lokaal eigendom is;
    3. 3. wordt gebruikt om te voorzien in de energievoorziening van het op het bouwperceel aanwezige bedrijf en/of van de lokale omgeving, mits er niet meer kleinschalige windturbines worden gebouwd dan noodzakelijk om in het lokale energieverbruik te voorzien;
  5. e. de volgende afstandsregels in acht worden genomen:
    1. 1. de wieken of de constructie van een kleinschalige windturbine mogen niet overhangen over openbaar toegankelijk gebied;
    2. 2. de afstand van een kleinschalige windturbine tot het meest nabijgelegen geluidsgevoelige object, niet zijnde de eigen woning, bedraagt minimaal 4 maal de ashoogte van de kleinschalige windturbine; van deze minimale afstandsmaat kan worden afgeweken als kan worden aangetoond dat er van geluidshinder geen sprake is of als deze zo kan worden beperkt dat van hinder in redelijkheid geen sprake meer is;
    3. 3. in verband met onderhoud van watergangen bedraagt de afstand van een kleinschalige windturbine tot de boveninsteek van een watergang minimaal 5 m; indien het waterschap ermee instemt, mag deze afstand minder dan 5 m bedragen;
    4. 4. een kleinschalige windturbine staat op voldoende afstand van (beperkt) kwetsbare objecten, wegen, waterwegen en spoorwegen, buisleidingen, hoogspanningsleidingen en risicovolle inrichtingen, waarbij de normering uit de Handreiking Risicozonering Windturbines d.d. 21 januari 2020 moet worden aangehouden of, indien deze gedurende de planperiode wordt gewijzigd, de meest recente normering, met dien verstande dat:
      • de afstand tot (hoofd)aardgastransportleidingen en hoogspanningsleidingen meer bedraagt dan de masthoogte + 1/3 wieklengte, tenzij de leidingbeheerder instemt met een kortere afstand;
      • de afstand tot een hoogspanningsverbinding op zijn minst de maximale werpafstand bedraagt bij twee keer het maximale toerental van de kleinschalige windturbine, tenzij de netbeheerder instemt met een kortere afstand;
    5. 5. voor het verrichten van bouw- en aanlegactiviteiten binnen de begrenzing van de hoofdspoorweg en de daarnaast gelegen gronden moet rekening worden gehouden met de afstanden die zijn vermeld in artikel 21 van het Besluit hoofdspoorweginfrastructuur. Wanneer activiteiten plaatsvinden binnen één van de in dat artikel genoemde beperkingengebieden, is een vergunning ex artikel 19 Spoorwegwet vereist;
  6. f. advies dient te worden ingewonnen bij de netbeheerder over de aansluitmogelijkheid op het energienet, resulterend in een aansluitplan, waarin de locatie van de kabels en de aanleg van de kabels wordt meegenomen;
  7. g. advies dient te worden ingewonnen bij Astron over de plaatsing van windturbines buiten de aanduiding 'overige zone - instemming Astron windturbines';
  8. h. bij de aanvraag omgevingsvergunning een ecologische quickscan moet worden bijgevoegd, waaruit blijkt dat de plaatsing van de kleinschalige windturbine(s) geen negatieve gevolgen heeft voor de natuurwaarden;
  9. i. het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning voorwaarden kan stellen aan de plaats, omvang en gebruik van de kleinschalige windturbine met betrekking tot:
    1. 1. de bezonningssituatie;
    2. 2. lichttoetreding in nabijgelegen bebouwing;
    3. 3. zichtlijnen of visuele hinder;
    4. 4. het voorkomen van slagschaduw;
    5. 5. risico's voor gevoelige of kwetsbare objecten;
    6. 6. geluidhinder;
    7. 7. de mogelijkheid tot voortzetting dan wel uitbreiding van een bestaand bedrijf;
    8. 8. rijks- en provinciale monumenten;
  10. j. binnen een jaar nadat een kleinschalige windturbine definitief buiten gebruik is gesteld, deze constructie met de bijbehorende voorzieningen moet worden verwijderd.

c. Grondgebonden zonnepanelen bij bouwpercelen

bestemmingsregels ten behoeve van plaatsing van grondgebonden zonnepanelen op bouwpercelen, met dien verstande dat:

  1. a. grondgebonden zonnepanelen uitsluitend mogen worden geplaatst indien:
    1. 1. aangetoond is dat het plaatsen van de zonnepanelen op de daken binnen het bouwperceel technisch niet mogelijk is;
    2. 2. ze worden geplaatst binnen een bouwperceel, tenzij aangetoond is dat binnen het bouwperceel niet voldoende ruimte is; in dit geval moeten de grondgebonden zonnepanelen wordten geplaatst aan de achterzijde van het bouwperceel, direct aansluitend daaraan, mits niet geplaatst achter het bouwperceel van een derde;
    3. 3. passend in het landschap en de stedenbouwkundige structuur; hiertoe dient bij de aanvraag omgevingsvergunning een landschappelijk inpassingsplan te worden bijgevoegd, waarbij rekening wordt gehouden met de randvoorwaarden die de Handreiking landschappelijke inpassing zonneakkers aan de inrichting van de randen stelt;
    4. 4. de totale omvang van de grondgebonden zonnepanelen past binnen de schaal van het landschap, waarbij de maximale omvang niet meer mag bedragen dan de omvang die op de daken binnen het bouwperceel geplaatst had kunnen worden om aan de eigen energiebehoefte binnen het bouwperceel te voldoen;
    5. 5. er één type zonnepanelen en één plaatsingssysteem wordt toegepast;
    6. 6. de zonnepanelen in maximaal twee hoofdrichtigen worden geplaatst en worden geclusterd;
    7. 7. de bouwhoogte van de zonnepanelen niet meer bedraagt dan 2 m;
    8. 8. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 3 m bedraagt;
    9. 9. ter plaatse transformatoren zijn toegestaan met een bouwhoogte van niet meer dan 3 m (de verticale afstand van het hoogste punt van een gebouw of ander bouwwerk tot aan het gemiddelde peil van het aansluitende en afgewerkte terrein) en een oppervlakte die niet meer bedraagt dan aantoonbaar nodig is voor de grondgebonden zonnepanelen;
  2. b. de plaatsing van grondgebonden zonnepanelen is uitgesloten ter plaatse van:
    1. 1. gronden met de bestemming 'Waarde - Grasland', Agrarisch met waarden - 3 (beekdalen), Waarde- Archeologie 1 (archeologische monumenten), alsmede de gronden met de gebiedsaanduiding 'overige zone - Es' (essen);
    2. 2. de gronden met de aanduiding 'overige zone - speciale beschermingszone (Natura 2000-gebieden), alsmede de gronden die op grond van de provinciale verordening Drenthe als Natuurnetwerk Nederland (NNN) zijn aangewezen;
    3. 3. gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - instemming Astron zonneparken', tenzij er expliciet schriftelijk toestemming is gegeven door Astron;
    4. 4. bouwpercelen waar provinciale monumenten en/of rijksmonumenten aanwezig zijn;
  3. c. de energieproductie van de grondgebonden zonnepanelen:
    1. 1. niet is bestemd voor commerciële doeleinden;
    2. 2. 100% lokaal eigendom is;
    3. 3. wordt gebruikt om te voorzien in de energiebehoefte die samenhangt met de bestaande functie van dat bouwperceel;
  4. d. de grondgebonden zonnepanelen op voldoende afstand liggen van gevoelige bestemmingen met het oog op geluidhinder, hinder door elektromagnetishe velden en hinder door schittering; ten aanzien van geluidhinder moeten de richtafstanden uit de VNG brochure 'bedrijven en milieuzonering' worden aangehouden;
  5. e. de grondgebonden zonnepanelen op voldoende afstand liggen van hoofd)aardgastransportleidingen en hoogspanningsleidingen, voor de aan te houden afstand wordt advies ingewonnen van respectievelijk de leidingbeheerder en netbeheerder;
  6. f. in verband met onderhoud van watergangen de afstand van een kleinschalig zonnepark tot de boveninsteek van een watergang minimaal 5 m bedraagt;
  7. g. de grondgebonden zonnepanelen op voldoende afstand liggen van de hoofdspoorweginfrastructuur; indien deze op minder dan 700 m van de hoofdspoorweginfrastructuur worden aangelegd moet eerst een risicoberekening conform RLN00398 worden opgesteld en moet worden aangetoond dat er geen sprake is van hinderlijke of gevaarlijke lichtweerkaatsing; ProRail moet worden geïnformeerd over de uitkomsten voordat mag worden gestart met de plaatsing van de zonnepanelen;
  8. h. voor het verrichten van bouw- en aanlegactiviteiten binnen de begrenzing van de hoofdspoorweg en de daarnaast gelegen gronden rekening wordt gehouden met de afstanden die zijn vermeld in artikel 21 van het Besluit hoodspoorweginfrastructuur. Wanneer activiteiten plaatsvinden binnen één van de in dat artikel genoemde beperkingengebieden, is een vergunning ex artikel 19 Spoorwegwet vereist;
  9. i. advies dient te worden ingewonnen bij de netbeheerder over de aansluitmogelijkheid op het energienet, resulterend in een aansluitplan;
  10. j. advies dient te worden ingewonnen bij Astron over de aanleg van zonneparken buiten de aanduiding 'overige zone - instemming Astron zonneparken';
  11. k. bij de aanvraag omgevingsvergunning een ecologische quickscan moet worden bijgevoegd, waaruit blijkt dat het plaatsen van de grondgebonden zonnepanelen geen negatieve gevolgen heeft voor de natuurwaarden;
  12. l. het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning voorwaarden kan stellen aan de plaats, omvang en gebruik van de grondgebonden zonnepanelen met betrekking tot:
    1. 1. lichttoetreding in nabijgelegen bebouwing;
    2. 2. zichtlijnen of visuele hinder;
    3. 3. risico's voor gevoelige of kwetsbare objecten;
    4. 4. geluidhinder;
    5. 5. rijks- en provinciale monumenten;
  13. m. binnen een jaar nadat het gebruik van de grondgebonden zonnepanelen is beëindigd, de locatie in oorspronkelijke staat moet worden teruggebracht. Daarbij moeten alle bouwwerken, inclusief ondergrondse constructies, kabels en leidingen, worden verwijderd.

Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  1. a. enige bestemming, met uitzondering van de bestemming Natuur, wordt gewijzigd in de bestemming Water, dan wel de bestemming Water wordt gewijzigd in enige bestemming, mits:
    1. 1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor de incidentele aanleg van opvaarten, verbredingen van waterlopen ten behoeve van waterberging en/of de aanleg van natuurvriendelijke oevers, bochtafsnijdingen, kleine verleggingen en dergelijke van vaarwegen c.a.;
    2. 2. na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de regels behorende bij de betreffende bestemming van overeenkomstige toepassing zijn;
  2. b. de bestemming Waarde - Archeologie 1 wordt aangebracht, mits door aanvullend historisch en/of archeologisch onderzoek archeologische waarden van terreinen naar voren komen;
  3. c. de bestemming Waarde - Archeologie 3 wordt aangebracht, mits door aanvullend historisch en/of archeologisch onderzoek archeologische waarden van terreinen naar voren komen;
  4. d. de aanduiding ‘vrijwaringszone – buisleidingenstraat’ wordt aangebracht, indien daartoe als gevolg van regelgeving aanleiding bestaat.

Artikel 14 Overige Regels

14.1 Aanvullende werking welstandscriteria

De in het plan geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken kan nader worden ingevuld door de in de Woningwet bedoelde welstandscriteria.

14.2 Algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden

Er wordt uitsluitend een omgevingsvergunning tot het afwijken van het bestemmingsplan verleend en er wordt uitsluitend overgegaan tot wijziging van het bestemmingsplan indien is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • de milieusituatie (toetsing aan de Wet geurhinder), natuurlijke (Natura 2000 en NNN) en landschappelijke waarden (open gebieden, robuuste landbouwgebieden), de verkeersveiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en landschapsbeeld, in de zin dat dit in overeenstemming dient te zijn met het beeldkwaliteitsplan Buitengebied gemeente Midden-Drenthe zoals opgenomen in Bijlage 1, de beleidsnotitie Paardenhouderij zoals opgenomen in Bijlage 4, de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsbeleidsplan van Midden-Drenthe (februari 2000);
  • het zicht op karakteristieke gebouwen en bomen en aaneengesloten bebouwing;
  • de verkeersveiligheid.

14.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de milieusituatie;
  • de landschappelijke waarden;
  • de natuurlijke waarden;
  • de geomorfologische waarden;
  • de cultuurhistorische waarden;
  • de archeologische waarden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, onder andere ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing en het zicht op de karakteristieke en monumentale bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’.

Bij het stellen van nadere eisen is het beeldkwaliteitsplan Buitengebied gemeente Midden-Drenthe zoals opgenomen in Bijlage 1, mede toetsingsgrond.

14.4 Natuurbeschermingstoets

Bij toepassing van de bevoegdheid middels omgevingsvergunning af te wijken en wijzigingsbevoegdheden in dit bestemmingsplan dient voordat een omgevingsvergunning wordt verleend, dan wel een wijzigingsplan wordt vastgesteld, te zijn aangetoond dat op voorhand redelijkerwijs is te verwachten dat:

  • een Natuurbeschermingswetvergunning, indien vereist, kan worden verleend;
  • redelijkerwijs is te verwachten dat een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet, indien vereist, kan worden verleend.

14.5 Parkeernorm

Als uitgangspunt geldt dat in alle bestemmingen op eigen erf dient te worden geparkeerd. Hiervan kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken indien in het geval van nieuwe ontwikkelingen in de nabijheid van deze ontwikkeling op een goede wijze kan worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het bestemmingsplan 'Halerweg 11 / Hoofdstraat ong. te Zwiggelte' van de gemeente Midden-Drenthe.

Bijlage

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Midden-drenthe

Bijlage 2 Ruimtelijk Kwaliteitsplan

Bijlage 3 Staat Van Bedrijven

Bijlage 4 Beleidsnotitie Paardenhouderij

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Tot Het Plan

Aan de Halerweg 11 in Zwiggelte bezit initiatiefnemer een voormalig melkveehouderijbedrijf. Initiatiefnemer is voornemens om de bedrijfsbebouwing in het kader van de ruimte voor ruimte regeling te slopen. In totaal wordt een oppervlakte van circa 2.100 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Ook de aanwezige mestsilo en een deel van de erfverharding wordt opgeruimd. Buiten de sloop blijft de aanwezige bedrijfswoning met bijgebouw.

Op basis van de ruimte voor ruimte regeling komt initiatiefnemer in aanmerking voor twee compensatiewoningen. Het bouwen van deze woning op het perceel aan de Halerweg 11 in Zwiggelte is ruimtelijk niet wenselijk omdat hierdoor de naastgelegen veehouderijbedrijven belemmerd worden in hun bedrijfsvoering. Om die reden heeft initiatiefnemer aan de gemeente gevraagd om de twee compensatiewoningen te mogen bouwen op een perceel grond ten noorden van de kern van Zwiggelte aan de Hoofdweg (perceel kadastraal bekend gemeente Westerbork, sectie U, nummer 66).

De gemeente Midden-Drenthe laat door middel van de brief van 16 juni 2022 weten onder voorwaarden akkoord te zijn met het ruimte voor ruimte plan. Omdat de woningen worden gerealiseerd op een andere locatie dan de locatie waar zal worden gesloopt, is voor deze ontwikkeling een bestemmingsplanherziening vereist.

Door middel van het voorliggende bestemmingsplan wordt de ontwikkeling juridisch - planologisch mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft bestaat uit 2 deelgebieden.

Deelgebied 1 is het voormalig agrarisch bedrijf aan de Halerweg 11 in Zwiggelte, waar de bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Deelgebied 2 is het perceel aan de Hoofdweg in Zwiggelte (U 66) waarop de 2 compensatiewoningen worden gebouwd. De percelen liggen circa 2 kilometer bij elkaar vandaan. Zie ook afbeelding 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Hlrwg11enHfdstrtZW-VST1_0001.png"

Afbeelding 1: deelgebied 1 aan de Halerweg en deelgebied 2 aan de Hoofdstraat

De begrenzing van het deelgebied 1 en deelgebied 2 zijn in afbeelding 2 globaal weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de bij dit bestemmingsplan horende verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Hlrwg11enHfdstrtZW-VST1_0002.png"

Afbeelding 2: begrenzing deelgebied Halerweg 11 (links en Hoofdstraat (rechts)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan " Veeglan Buitengebied Midden-Drenthe 2022" van de gemeente Midden-Drenthe. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 30 juni 2022.

Halerweg 11

Het gehele deelgebied kent de enkelbestemming: 'Agrarisch met waarden - 1' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf' en de dubbelbestemming: 'Waarde - archeologie 2'. Op dit deelgebied is tevens de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radiotelescoop 2' van toepassing vanwege de aanwezigheid van Westerbork Synthese Radiotelescoop.

Hieronder een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Veegplan Buitengebied Midden-Drenthe 2022' van dit deelgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Hlrwg11enHfdstrtZW-VST1_0003.png"

Afbeelding 3: uitsnede bestemmingsplan "Veegplan Buitengebied Midden-Drenthe 2022" voor deelgebied Halerweg

Gronden met de bestemming ‘Agrarisch met waarden – 1’ zijn onder andere bestemd voor cultuurgrond, de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – grondgebonden agrarisch bedrijf’, bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen en bouwwerken gebouw zijnde. Per bedrijf mag het aantal bedrijfswoningen hoogstens één bedragen.

Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2' is bepaald dat een archeologische onderzoeksplicht geldt voor bodemingrepen groter dan 1000 m² en dieper dan 30 cm.

Hoofdstraat ongenummerd

Het gehele deelgebied kent de enkelbestemming: 'Agrarisch met waarden - 1' en de dubbelbestemming: 'Waarde - archeologie 2'. Op dit deelgebied is tevens de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radiotelescoop 2' van toepassing vanwege de aanwezigheid van Westerbork Synthese Radiotelescoop.

Hieronder een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Veegplan Buitengebied Midden-Drenthe 2022' van dit deelgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Hlrwg11enHfdstrtZW-VST1_0004.png"

Afbeelding 4: uitsnede bestemmingsplan "Veegplan Buitengebied Midden-Drenthe 2022" voor deelgebied Hoofdstraat ong.

De in het bestemmingsplan "Veegplan Buitengebied Midden-Drenthe 2022" opgenomen wijzigingsbevoegdheid (artikel 4.9.J.) voorziet in de mogelijkheid om 2 compensatiewoning op te richten. Echter omdat de compensatiewoningen op een ander perceel worden gebouwd dan de locatie waar de sloop plaatsvindt, kan geen gebruik gemaakt worden van deze regeling. In dit geval moet er dus worden teruggegrepen op de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (artikel 2.16). De ruimte voor ruimte regeling van de prvincie maakt het voorliggende plan wel mogelijk.

Voor een goede ruimtelijke afweging wordt het plan echter ook getoetst aan de voorwaarden die bij de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan van toepassing zijn. Dit zijn de volgende:

  1. 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 28 van overeenkomstige toepassing zijn;
  2. 2. de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf', 'intensieve veehouderij' of 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf met intensieve tak' moeten worden verwijderd;
  3. 3. aangetoond moet zijn dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  4. 4. per voormalig bouwperceel ten hoogste één woning mag worden gebouwd, uitsluitend als compensatie voor de sloop van voor 2 juni 2010 bestaande voormalige agrarische bedrijfsgebouwen;
  5. 5. op het betreffende voormalige bouwperceel ten minste 750 m² met een afwijkingsmarge van 5% aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, niet zijnde cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, moet worden gesloopt;
  6. 6. het samenvoegen van agrarische bebouwing op meerdere percelen mogelijk is om te komen tot de sloopnorm van 750 m2. Saldering geeft slechts recht op de bouw van één compensatiewoning;
  7. 7. de ter compensatie van de sloop nieuw te bouwen woning direct achter of naast het voormalig boerderijpand moet worden gebouwd, met dien verstande dat de bebouwing niet mag plaatsvinden in gebieden die in de provinciale omgevingsvisie zijn aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur;
  8. 8. er middels een beeldkwaliteitsplan sprake moet zijn van een verbetering van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit;
  9. 9. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger mag zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
  10. 10. aangetoond moet zijn dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  11. 11. indien op het perceel voormalig agrarische bebouwing behouden blijft, voor dit deel van het perceel de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld onder g i wordt toegepast.

In paragraaf 3.3 wordt de ontwikkeling getoetst aan deze wijzigingsvoorwaarden.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de bestaande situatie en de beoogde ontwikkeling, waarbij ook het beeldkwaliteitsplan aan bod komt. Hoofdstuk 3 gaat in op het relevante beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente. In hoofdstuk 4 zijn de resultaten van de relevante milieuonderzoeken opgenomen. De juridische planbeschrijving is als hoofdstuk 5 opgenomen. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte ingegaan op de procedure.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

2.1.1 Halerweg 11 in Zwiggelte

Ontwikkelingsgeschiedenis

Het deelgebied aan de Halerweg in Zwiggelte ligt in de jonge veldontginningen. Deze jonge veldontginningen zijn door hun moeilijk te bewerken grond lange tijd woeste gronden geweest op het Drents Plateau. Pas in het begin van de twintigste eeuw (na de uitvinding van de kunstmest) zijn de gronden op planmatige wijze ontgonnen. De verkaveling is veelal een voortzetting van de bestaande grenzen in de omgeving. Er is een min of meer blokvormig wegenpatroon uitgezet met daarbinnen meerdere blokvormige kavels voor een goed landbouwkundig gebruik. Ze worden van elkaar gescheiden door sloten en afrasteringen. Binnen het patroon van doorgaande wegen ligt een fijnmazig patroon van zandwegen.

Voor een belangrijk deel zijn de jongere ontginningen bebost. Vrijwel de gehele noordelijke rand van de gemeente wordt gevormd door uitgestrekte boscomplexen. Ook de bossen ten westen en noorden van het plangebied maken hier onderdeel van uit. Langs de doorgaande wegen is bebouwing ontwikkeld. Hierbij gaat het om relatief nieuwe bedrijven. De huidige boerenerven zijn groot in vergelijking met de andere deelgebieden. Erfbeplanting is beperkt aanwezig. Een deel van de oude woeste gronden is nooit ontgonnen. Deze stuifzand- en heidegebieden zijn nu belangrijke natuurgebieden. Resten van stuifzandgebieden zijn het Mantingerzand, het Balingerzand, het Hullenzand, het Groote Zand, delen van het Hijkerveld en het Orvelterzand.

Locatie

De voormalige agrarische bedrijfslocatie aan de Halerweg 11 in Zwiggelte bestaat uit een bedrijfswoning met bijgebouw, twee stallen verbonden door een corridor en een mestsilo. Zie ook afbeelding 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Hlrwg11enHfdstrtZW-VST1_0005.png"

Afbeelding 5: aanwezige bebouwing Halerweg 11

De twee stallen met de corridor hebben een gezamenlijke oppervlakte van circa 1.977 m2. De mestsilo heeft een diameter van circa 19 meter. De totaal te saneren bebouwde oppervlakte bedraagt circa 2.100 m2.

De bedrijfswoning met bijgebouw zijn in afbeelding 6 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Hlrwg11enHfdstrtZW-VST1_0006.png"

Afbeelding 6: bedrijfswoning met bijgebouw

Het erf aan de Halerweg is groen en goed verzorgd, met name aan de voorzijde is de huidige schuur met woonhuis omgeven door een fraaie streekeigen beplantingen en als zodanig behoudenswaardig.

2.1.2 Hoofdstraat ong.

Ontwikkelingsgeschiedenis

In 1900 is nog weinig oorspronkelijke ruigte en heide rond Zwiggelte gecultiveerd, het gebied functioneert al wel als esdorpenlandschap. De Eekhorsten en Broeken aan noord- en westzijde vormen het beekdal richting de Beilerstroom. Daartussen liggen de weide- en bouwlanden. In de historische topografische kaartbeelden (zie plan 'Landschappelijke inpassing en beeldkwaliteit') zien we de ontwikkeling van het gebied in de vorige eeuw. Rond 1950 is het beoogde bouwkavel al als agrarisch gebied gecultiveerd. De Hoofdstraat vormt reeds de belangrijkste verbinding met Hooghalen. De houtwal nabij het bouwkavel vormt een belangrijk ruimtelijk element als erfbegrenzing en wegbegeleiding. Kavels strekken zich op in langgerekte rechthoeken vanuit de Klateringenweg. Als gevolg van de hydrologische situatie zijn kavels relatief smal.

Tot heden verandert er relatief weinig rond de noordzijde van Zwiggelte. Tussen 1990 en heden is de verkavelingsstructuur verandert, grootschaliger, door een versnelde afvoer van de beek kunnen sloten en greppels worden gedempt.

Locatie

Het deelgebied aan de Hoofdstraat is na 1970 aan de westzijde verdicht door de aanplant van een erfbos waardoor een meer kleinschalig landschap is ontstaan, mede doordat de houtsingels minder intensief werden gedund.

In de onderstaande afbeelding is een foto weergegeven van het perceel aan de Hoofdstraat waarop de twee compensatiewoningen ontwikkeld zullen worden. Het betreft een perceel welke gebruikt wordt voor landbouwdoeleinden. Het perceel wordt vanaf de Hoofdweg met een dam ontsloten. Aan de noordzijde wordt het perceel ontsloten door middel van een schouwsloot.

Bijzonder fraai is de zware laanbeplanting langs de weg. Samen met de houtwal is de ontwikkelingslocatie daardoor beperkt zichtbaar vanaf de openbare weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Hlrwg11enHfdstrtZW-VST1_0007.png"

Afbeelding 7: landbouwperceel aan Hoofdstraat ong.

Het perceelsgedeelte waarop de woningen worden ontwikkeld heeft een oppervlakte van circa 5.000 m2. De landbouwgronden die ten zuiden grenzen aan dit deelgebied zijn in eigendom van initiatiefnemer en blijven in gebruik voor landbouwdoeleinden.

2.2 Toekomstige Situatie

2.2.1 Halerweg 11

2.2.2 Hoofdstraat ongenummerd

2.3 Verkeer En Parkeren

Halerweg 11

Op de locatie aan de Halerweg 11 vervallen de veehouderijactiviteiten en de daarmee samenhangende verkeersbewegingen. Per saldo zullen de verkeersbewegingen als gevolg van de bestemmingswijziging sterk verminderen.

Op het erf bij de voormalige boerderij is meer dan voldoende ruimte om de eigen parkeerbehoefte op te vangen.

Hoofdstraat ong.

De compensatiewoningen ontsluiten via één gezamenlijke uitrit direct op de Hoofdstraat. De Hoofdstraat maakt onderdeel uit van de verbindingsweg tussen Hooghalen in het noordwesten en het zuidelijker gelegen Westerbork, waar de Hoofdstraat overgaat in de Zwiggelterstraat.

Aan de hand van de kengetallen van het CROW-model dient voor een vrijstaande woning met garage in het gebiedstype landelijk wonen rekening gehouden te worden met 9 motorvoertuigbewegingen per etmaal (gemiddelde weekdag). Aangezien er sprake is van de mogelijkheid om twee woningen te bouwen, is een toename van 18 motorvoertuigbewegingen per etmaal aan de orde. Het extra verkeer kan zondermeer worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld van de Hoofdstraat.

Bij de nieuwe woningen is meer dan voldoende ruimte voor het parkeren.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van
beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen.

De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:

  1. 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Ad 1 Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

Ad 2 Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel oncurrerend, duurzaam en circulair.

Ad 3 Sterke en gezonde steden en regio’s

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio’s geborgd.

Ad 4 Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  1. 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten komst gaat van die van toekomstige generaties

Toetsing

De NOVI laat zich niet specifiek uit over lokale ontwikkelingen zoals ruimte voor ruimte. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR: voorganger van de NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen.

Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen ‘bestaand stedelijk gebied’ en ‘stedelijke ontwikkeling’.

Begrippen ‘bestaand stedelijk gebied’ en ‘stedelijke ontwikkeling’.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen

Toetsing

In meerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is uitgesproken dat kleinschalige woningbouw geen stedelijke ontwikkeling is. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de bouw van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. De Afdeling is van oordeel dat gelet het aantal woningen dat het plan mogelijk maakt, het plan niet voorziet in een woningbouwlocatie of andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 eerste lid, aanhef en onder i van het Bro. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is dan ook niet van toepassing (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). In dit plan is er sprake van de realisatie van twee nieuwe woningen.

Gelet op de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling is in voorliggend geval dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. Er hoeft dan ook geen verdere toetsing plaats te vinden aan de “Ladder voor duurzame verstedelijking”.

Hiermee is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en kan een verdere toetsing aan de ladder achterwege blijven.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Provinciale Staten hebben op 3 oktober 2018 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. In de Omgevingsvisie staat het ruimtelijk beleid voor de provincie verwoord en verbeeld.

De belangrijkste provinciale ambities komen samen op de visiekaart 2030. De visie geeft een stip op de horizon, een samenhangend beeld voor de toekomst. Op de visiekaart is de ontwikkeling voor de robuuste systemen vastgelegd. In afbeelding 13 is de uitsnede van de visiekaart van beide deelgebieden weergegeven. Zowel het deelgebied aan de Halerweg (linker plaatje) als het deelgebied aan de Hoofdstraat (rechter plaatje) vallen binnen de grenzen van het 'landbouwgebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Hlrwg11enHfdstrtZW-VST1_0013.png"

Afbeelding 13: uitsnede visiekaart (bron: provincie Drenthe)

In het landbouwgebied is de ambitie van de provincie om de Drentse agribusiness in staat te stellen om haar positie op de Europese en wereldmarkt te versterken. Voor de landbouw streeft de provincie om die reden naar een robuust systeem. Dit wordt gedaan onder andere door gebieden aan te wijzen waar de landbouw de ruimte krijgt om zich te ontwikkelen, door innovatie in de landbouw te stimuleren en door minder beperkingen op te leggen.

De landbouw bieden wij maximale speelruimte in de gebieden die op kaart als landbouwgebied zijn aangeduid.

Ontwikkelingen in deze gebieden mogen geen negatief effect hebben op de landbouw. In deze gebieden wordt gestreefd naar een waterhuishoudkundige inrichting die is afgestemd op de functie Landbouw.

Juist vanwege het voorkomen van negatieve effecten op de omliggende landbouwbedrijven aan de Halerweg is besloten om de compensatiewoningen elders te realiseren. Zodoende worden de bedrijven aan de Halerweg niet belemmerd in de bedrijfsvoering en/of de bedrijfsontwikkeling. Op het perceel van initiatiefnemer aan de Hoofdstraat is een geschikte locatie gevonden waarop de woningen gerealiseerd kunnen worden, waarbij geen negatieve effecten voor de landbouw optreden.

Ruimtelijke ontwikkelingen

De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

Ook biedt de provincie ruimte voor woningbouw ter vervanging van landschap ontsierende (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen (ruimte-voor-ruimteregeling). Bij eventuele aantasting van de kernkwaliteiten streeft de provincie naar compensatie.

Sociaal-Economisch Raad (SER)-ladder en bundelingsbeleid

Voor het inpassen van ruimtevragende functies stelt de provincie voor de SER-ladder als denkmodel te hanteren. Deze methode helpt een goede afweging te maken bij het inpassen van ruimtebehoefte voor wonen, bedrijvigheid en infrastructuur. Het
model stelt onder meer dat extra ruimte voor wonen en werken zoveel mogelijk moet worden gezocht in of aansluitend aan bestaand bebouwd gebied en gebundeld rond de nationale en regionale infrastructuur en de openbaar vervoervoorzieningen. Met bundeling en intensivering van verstedelijking ontstaat voldoende massa voor hoogwaardige voorzieningen. De verzorgingsfunctie van stedelijke centra wordt daardoor versterkt en er ontstaan kansen voor het verbeteren van de bereikbaarheid met openbaar vervoer.

Naast het bundelingsbeleid geeft de provincie Drenthe in zijn Omgevingsvisie aan dat het ruimte biedt voor woningbouw ter vervanging van landschap ontsierende agrarische bedrijfsgebouwen. Hiervan is bij deze ontwikkeling sprake.

Analyse kernkwaliteiten

Onderdeel van de omgevingsvisie zijn de kaarten waarop de begrenzing van de kernkwaliteiten zijn aangegeven, waaronder voor landschap, natuur, cultuurhistorie, rust, aardkundige waarden en archeologie. Het plan wordt hierna aan de relevante kernkwaliteiten getoetst.

Landschap

Zowel het deelgebied aan de Halerweg 11 als het deelgebied aan de Hoofdstraat ligt binnen de begrenzing van het landschapstype ‘Esdorpenlandschap’ (zie afbeelding 14). Dit landschapstype bevat enkele telkens terugkerende onderdelen, namelijk het dorp, de es, het beekdal en de velden/bossen/heide.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Hlrwg11enHfdstrtZW-VST1_0014.png"

Afbeelding 14: kaart 3 kernkwaliteit landschap (bron: provincie Drenthe)

Het esdorpenlandschap is een agrarisch cultuurlandschap ten voeten uit. Elk onderdeel van het landschap komt voort uit het agrarisch gebruik en is gerelateerd aan het functioneren van de lokale agrarische dorpsgemeenschap, met de boermarken als het oorspronkelijke gezag. De esdorpen vormen vanouds de ontginningsbasis van het landschap. Ze liggen veelal op landschappelijke overgangen van nat (beekdal) naar droog (es/heide/bos).

Voor het esdorpenlandschap is het provinciale belang gericht op de essen en de beekdalen. De essen zijn de in het esdorpenlandschap kenmerkende open ruimtes die veelal omgeven zijn met esrandbeplanting. De beekdalen zijn onbebouwde gebieden met kleinschalige beplantingstructuren en beekdal(rand)beplanting. Het provinciale beleid is bij de essen gericht op het behoud van die open ruimte en het
versterken van de esrandbeplanting en bij de beekdalen op het behoud van het onbebouwde karakter en het versterken van de karakteristieke beekdal(rand)beplanting.

Toetsing

Het toepassen van de ruimte voor ruimte regeling is binnen het esdorpenlandschap toegestaan. Ten zuiden van het deelgebied aan de Halerweg en ten noorden van het deelgebied aan de Hoofdstraat, lichtgroen gemarkeerd, zijn beekdalen aanwezig. Omdat beide deelgebieden buiten de begrenzing van de beekdalen liggen, vormt het provinciaal beleid geen belemmering voor het toepassen van ruimte voor ruimte.

Ten aanzien van de compensatiewoningen is er bewust voor gekozen om deze niet aan de kruising Klateringerweg/Hoofdstraat te realiseren. Deze ruimte dient open te blijven en vormt een natuurlijke overgang van dorps naar buitenlandschap. Door noordelijk op dit perceel te bouwen wordt deze overgang niet aangetast.

Met de landschappelijke inpassing van beide deelgebieden en de aanvullende eisen op het gebied van de beeldkwaliteit voor het perceel waarop de compensatiewoningen worden gebouwd, is verzekerd dat de landschappelijke kwaliteiten niet aangetast zullen worden.

Cultuurhistorie

In afbeelding 15 is de kaart met de kernkwaliteiten ten aanzien van de cultuurhistorie weergegeven. De deelgebieden liggen in het gebied waar ingezet wordt op respecteren van aanwezige waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Hlrwg11enHfdstrtZW-VST1_0015.png"

Afbeelding 15: kaart 5 kernkwaliteit cultuurhistorie (bron: provincie Drenthe)

De cultuurhistorische samenhang is van provinciaal belang. Daarom wil de provincie die cultuurhistorische samenhang veilig stellen voor de toekomst. De categorie is vooral van toepassing in gebieden waar de ontwikkelingen meer kleinschalig zijn en in een laag tempo zich voltrekken. Bij ontwikkelingen ligt de inzet bij het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten voor ontwikkelingen.

Toetsing

Het voorliggende plan is een kleinschalige ontwikkeling in het buitengebied van de gemeente. In de uitwerking van de landschappelijke inpassingsplannen en het beeldkwaliteitsplan is door Buro Stad en Land uitdrukkelijke rekening gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

De waarborg voor de uitvoering en instandhouding van de inrichtingsmaatregelen, die mede zijn bedoeld voor het respecteren van de cultuurhistorische waarden, zijn via een voorwaardelijke verplichting met een koppeling tussen de bestemmingsplanregels en de inpassingsplannen juridisch geborgd. Ook de gewenste beeldkwaliteit van de compensatiewoniningen is op deze manier geborgd.

3.2.2 Omgevingsverordening

In de geconsolideerde versie (geldend vanaf 8 december 2021) is de ruimte-voor-ruimte regeling opgenomen:

Artikel 2.16, ruimte-voor-ruimte regeling

  1. 1. Een ruimtelijk plan voor een gebied, niet gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, kan voorzien in een ruimte-voor-ruimte regeling als in dat gebied voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig is.
  2. 2. De ruimte-voor-ruimte regeling wordt vormgegeven met inachtneming van het volgende:
    1. a. toepassing van de regeling is alleen mogelijk voor agrarische bedrijfsbebouwing die op 2 juni 2010 al aanwezig was;
    2. b. de randvoorwaarde dat de sloopnorm voor 1 compensatiewoning tenminste 750 m2 en tenminste 2.000 m2 voor maximaal 2 compensatiewoningen aan agrarisch bedrijfsbebouwing bedraagt;
    3. c. een beperkte afwijking van de onder b genoemde randvoorwaarde is mogelijk mits sprake is van een extra kwaliteitsslag;
    4. d. in het ruimtelijk plan mag de mogelijkheid worden geboden tot het samenvoegen van agrarische bebouwing op meerdere percelen (saldering) om te kunnen komen tot de sloopnorm van 750 m2 of tot 2.000 m2;
    5. e. randvoorwaarden voor inpassing, omvang, inhoud en uiterlijk van de compensatiewoning worden vastgelegd;
    6. f. de randvoorwaarde dat bouw van een compensatiewoning niet plaatsvindt in gebieden die op kaart D3 (Natuurnetwerk Nederland) en/of kaart D11 (Beekdal en bergingsgebied) zijn aangeduid, tenzij de oorspronkelijke agrarische bedrijfsbebouwing wordt verwijderd in de betreffende gebieden.

Toetsing aan voorwaarden

De agrarische bedrijfsbebouwing was al lang voor 2 juni 2010 aanwezig. Met de sloop van de bebouwing wordt circa 2.100 m2 bebouwing gesloopt. Er wordt voldaan aan de 2.000 m2 sloopnorm om in aanmerking te komen voor twee compensatiewoningen.

In de bestemmingsregels zijn randvoorwaarden wat betreft omvang en inhoud opgenomen. De randvoorwaarden voor inpassing staan omschreven in het beelkwaliteits- en landschapsplan (zie bijlage 1). In de regels wordt hiernaar verwezen.

Ten slotte is het gebied op kaart 1 aangewezen als 'landbouwgebied' en niet als 'natuur' of 'beekdalen'.

Het plan is in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Woonvisie 2023 - 2027

Het woonbeleid van de gemeente Midden-Drenthe is vastgelegd in de Woonvisie 2023-2027.

In de Woonvisie is over de 'Ruimte voor ruimte' regeling geschreven dat de regeling het mogelijk maakt om twee compensatiewoningen te realiseren op de plek van gesloopte vrijgekomen agrarische bebouwing. Soms is het beter dat deze woningen op een andere plek terug komen. De gemeente gaat beleid ontwikkelen over het vraagstuk Ruimtevoor-Ruimte woningen. Daarbij worden ook de mogelijkheden tot het aanwijzen van bebouwingsconcentraties onderzocht waarbinnen Ruimte voor Ruimte ook mogelijk is. Ook betrekt de gemeente hierbij de ruimere mogelijkheden die de provincie gaat bieden in de Provinciale Omgevingsverordening.

Op de locatie aan de Halerweg 11 in Zwiggelte is ruimtelijk gezien niet wenselijk om de ruimte voor ruimte woningen te bouwen omdat hierdoor de naastgelegen veehouderijbedrijven belemmerd worden in hun bedrijfsvoering. Om die reden heeft initiatiefnemer aan de gemeente gevraagd om de twee compensatiewoningen te mogen bouwen op een perceel grond ten noorden van de kern van Zwiggelte aan de Hoofdweg. De gemeente heeft hiermee ingestemd.

Het plan is in overeenstemming met het Woonvisie van de gemeente.

3.3.2 Omgevingsvisie Midden-Drenthe

Op 2 juni 2022 stelde de gemeenteraad de Omgevingsvisie Midden-Drenthe vast.

De Omgevingsvisie geeft aan wat de gemeente wil bereiken in Midden-Drenthe. Het is een visie waarin onderscheid wordt gemaakt in thema's en ambities die voor het hele grondgebied gelden en een visie voor deelgebieden, met ieder hun eigen kwaliteiten, kansen, ambities en opgaven, die weer leiden tot verschillende ontwikkelingsmogelijkheden.

De Omgevingsvisie is een basis voor ruimtelijke ontwikkelingen en initiatieven. De gemeente heeft in de omgevingsvisie ervoor gekozen om meer ruimte te bieden en niet alles vast te leggen. Dit is gedaan door ambities per thema en per deelgebied te benoemen, zonder precies aan te geven waar wat moet komen. Met de visie geeft de gemeente richting en dat is belangrijk, omdat niet alles overal kan.

Ten aanzien van het toenemende aantal vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen geeft de omgevingsvisie aan dat er een ruim beleid is voor vervolgfuncties. De gemeente wil dit beleid integraler en stimulerender maken.

Het ruimte voor ruimte plan is door de gemeente onder voorwaarden akkoord bevonden. Gesteld kan daarom worden dat de omgevingsvisie (en de daarvoor geldende structuurvisie) geen belemmeringen vormen voor de uitvoering van het planvoornemen.

3.3.3 Veeglan Buitengebied Midden-Drenthe 2022

Het plangebied ligt binnen het bestemmingsplan ‘Veegplan Buitengebied Midden-Drenthe 2022’ en heeft de bestemming ‘Agrarisch met waarden -1’ en de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’. Daarnaast is ter plaatse van de Halerweg 11 de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf' van toepassing.

Het bestemmingsplan Veegplan Buitengebied kent een wijzigingsbevoegdheid voor het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch met waarden - 1 in de bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijen' (artikel 4.9, sub i) en een wijzigingsbevoegdheid van de bestemming in Wonen in het kader van de ruimte voor ruimte regeling (artikel 4.9, sub j).

Er wordt voor deze ontwikkeling geen gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheden omdat de compensatiewoningen niet worden gebouwd op een ander perceel dan waar de bebouwing wordt gesloopt. Hierin voorziet de wijzigingsbevoegdheid van artikel 4.9, sub j niet in. Voor een goede ruimtelijke afweging is het plan ook getoetst aan de voorwaarden die bij de wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan van toepassing zijn. Zie hierna. Uit deze toetsing blijkt dat aan de relevante wijzigingsvoorwaarden wordt voldaan.

Halerweg 11

Artikel 4.9

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

i. (wijziging in de bestemming Wonen/Wonen – Voormalige boerderijen) ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf', 'intensieve veehouderij' of 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf met intensieve tak' de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming Wonen of Wonen - Voormalige boerderijen ten behoeve van een functieverandering van een bouwperceel, met dien verstande dat:

  1. 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van respectievelijk artikel 28 of artikel 29 van overeenkomstige toepassing zijn;
  2. 2. deze wijzigingsbevoegdheid niet mag worden toegepast ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten';
  3. 3. de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf', 'intensieve veehouderij' of 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf met intensieve tak' moeten worden verwijderd;
  4. 4. aangetoond moet zijn dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  5. 5. de woonfunctie moet worden ondergebracht in de voormalige bedrijfswoning, dan wel het voormalige boerderijpand;
  6. 6. het voormalige boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvormen als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm moeten worden gehandhaafd;
  7. 7. aangetoond moet zijn dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

Toetsing

Ad 1

Omdat het een voormalige boerderij gaat, wordt de bestemming gewijzigd in 'Wonen - voormalige boerderijen' (artikel 29);

Ad 2

De aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is niet van toepassing op de Halerweg 11.

Ad 3

Op de verbeelding is aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf' verwijderd.

Ad 4

Er vindt geen beperking plaats van omliggende (agrarische) bedrijven. Zie hiervoor ook paragraaf 4.1 van deze toelichting. De bouw van de compensatiewoningen vindt juist op een ander perceel plaats om te voorkomen dat omliggende bedrijven worden beperkt.

Ad 5

De woonfunctie wordt ondergebracht in de voormalige bedrijfswoning.

Ad 6

Het voormalige boerderijpand met bijgebouw blijft gehandhaafd.

Ad 7

De compensatiewoningen worden ingepast aan de Hoofdstraat. De milieusituatie aan de Halerweg 11 kan niet garanderen dat er een goed woon- en leefklimaat is voor de nieuw te bouwen compensatiewoningen, een alternatieve locatie is gezocht voor deze woningen.

De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden worden hierdoor niet aangetast.

Hoofdstraat ong.

Artikel 4.9 (wijziging in de bestemming Wonen in het kader van de Ruimte voor Ruimte-regeling)

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

j. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf', 'intensieve veehouderij' of 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf met intensieve tak' voor het deel van het perceel waar de voormalige bedrijfswoning aanwezig is de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming Wonen – Voormalige boerderijen en voor het deel waar de compensatiewoning gebouwd wordt de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming Wonen in het kader van de Ruimte voor Ruimte-regeling, met dien verstande dat:

  1. 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid voor het deel van het perceel waar de voormalige bedrijfswoning aanwezig is de regels van artikel 33 van overeenkomstige toepassing zijn en voor het deel waar de compensatiewoning gebouwd wordt de regels van artikel 28 van overeenkomstige toepassing zijn;
  2. 2. de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf', 'intensieve veehouderij' of 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf met intensieve tak' moeten worden verwijderd;
  3. 3. aangetoond moet zijn dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  4. 4. per voormalig bouwperceel ten hoogste één woning mag worden gebouwd als er minstens 750 m² bebouwing gesloopt wordt respectievelijk 2 woningen mogen worden gebouwd als er minstens 2.000 m² bebouwing gesloopt wordt, uitsluitend als compensatie voor de sloop van voor 2 juni 2010 bestaande voormalige agrarische gebouwen. Hierbij dient alle voormalige bebouwing, niet zijnde cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, met uitzondering van de voormalige bedrijfswoning en de legale daarbij behorende bijgebouwen op een perceel te worden gesloopt;
  5. 5. een beperkte afwijking van 5% van de onder 4 genoemde randvoorwaarde mogelijk is mits sprake is van een extra kwaliteitsslag;
  6. 6. het samenvoegen van agrarische bebouwing op meerdere percelen mogelijk is om te komen tot de sloopnorm van 750 m2 respectievelijk 2.000 m²;
  7. 7. de ter compensatie van de sloop nieuw te bouwen woning(en) direct achter of naast het voormalig boerderijpand moet(en) worden gebouwd, met dien verstande dat de bebouwing niet mag plaatsvinden in gebieden die in de provinciale omgevingsvisie zijn aangewezen als NNN;
  8. 8. er middels een beeldkwaliteitsplan sprake moet zijn van een verbetering van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit;
  9. 9. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger mag zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
  10. 10. aangetoond moet zijn dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  11. 11. indien op het perceel voormalig agrarische bebouwing behouden blijft, voor dit deel van het perceel de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld onder g i wordt toegepast;

Toetsing

Ad 1 en 2

De agrarische bedrijfsactiviteiten worden beëindigd en de agrarische opstallen worden gesloopt aan de Halerweg 11. De bestemming wordt ‘Wonen-Voormalige boerderijen’ (art. 33) ter plaatse van de boerderij; Ter plaatse van de compensatiewoningen zal de nieuwe bestemming ‘Wonen’(art 28) worden.

Ad 3

Er vindt geen beperking plaats van omliggende (agrarische) bedrijven op de plek van de compensatiewoningen.

Ad.4

Er wordt circa 2.100 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt. Voldoende om in aanmerking te komen voor 2 woningen.

Ad.5

Er wordt meer dan 2.000 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt. Een afwijking van de sloopeis is niet aan de orde.

Ad.6

Salderen is niet van toepassing. De te slopen opstallen staan allemaal op het perceel Halerweg 11 te Zwiggelte.

Ad.7

De compensatiewoningen worden ingepast aan de Hoofdstraat. De milieusituatie aan de Halerweg 11 kan niet garanderen dat er een goed woon- en leefklimaat is voor de nieuw te bouwen compensatiewoningen, een alternatieve locatie is gezocht voor deze woningen. Zij kunnen ruimtelijk goed ingepast worden aan de Hoofdstraat.

Ad 8

Het bijgevoegde inrichtingsplan en het beeldkwaliteitsplan geven voldoende basis om de woningen ruimtelijk goed in te passen. Het beeldkwaliteitsplan wordt bij het bestemmingsplan vastgesteld door de gemeenteraad als toevoeging op de welstandsnota.

Ad.9

De resultaten van het geluidsonderzoek zijn opgenomen in paragraaf 4.3 Hieruit blijkt dat voor oostgevel van de woning die het dichtst bij de weg wordt gebouwd een hogere waarde van 52 dB vastgesteld moet worden.

Ad.10

Er vindt geen aantasting plaats van de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden. Dit is beschreven in hoofdstuk 3 en 4.

Ad.11

N.v.t. betreft een bestemmingsplanprocedure en geen wijzigingsprocedure.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

Per paragraaf wordt ingegaan op het geldende beleid en wetgeving voor de verschillende aspecten en op de wijze waarop dit van invloed is op het voorliggende plan.

4.1 Bedrijven En Milieuzonering

4.1.1 Niet-agrarische bedrijven

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Om te komen tot een verantwoorde, ruimtelijke relevante toetsing in milieuhygiënisch opzicht van nieuwe ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen / handhaven van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige functies als wonen.

Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde Staat van bedrijfsactiviteiten die is gebaseerd op de uitgave “Bedrijven en milieuzonering” (VNG 2009). In deze uitgave wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed ervan kan uitgaan. Aan de hand van een aantal aspecten wordt de milieu-invloed bepaald. Ruimtelijk relevant (uitgedrukt in indicatieve afstanden/hinderzones) zijn daarin de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste afstandsindicatie bepaalt daarbij uiteindelijk in welke van de zes categorieën een bedrijfssoort is ingedeeld. Daarbij omvat de categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid. De afstanden in de Staat van bedrijfsactiviteiten zijn indicatief. Er kan alleen gemotiveerd van af worden geweken.

De richtafstanden zijn afgestemd op twee omgevingstypen: 'rustige woonwijk / buitengebied' en 'gemengd gebied'. Het deelgebied aan de Halerweg kan getypeerd worden als 'gemengd gebied'. Lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid wordt hieronder verstaan. De richtafstanden in de VNG-publicatie kunnen in 'gemengd gebied', zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap verlaagd worden. Het deelgebied aan de Hoofdstraat wordt getypeerd als een 'rustig buitengebied'.

Onderzoek

Het deelgebied aan de Halerweg ligt niet in de nabijheid van niet-agrarische bedrijven, een bedrijventerrein of sportvelden. Wél zijn aan weerszijden agrarische bedrijven aanwezig. De toetsing hieraan vindt plaats in paragraaf 4.1.2.

Ten oosten van het deelgebied aan de Hoofdstraat is een niet-agrarische bedrijf aanwezig. Zie ook de navolgende uitsnede van de verbeelding van het geldend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Hlrwg11enHfdstrtZW-VST1_0016.png"

Afbeelding 16: uitsnede Veeglan Buitengebied Midden-Drenthe 2022 (deelgebied Hoofdstraat indicatief met rode rechthoek ingetekend)

Op het adres aan de Hoofdstraat 33 in Zwiggelte is conform de bestemmingsomschrijving een bedrijf toegestaan in ten hoogste categorie2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven. Voor bedrijven in deze categorie geldt een richtafstand op basis van de VNG-brochure van 30 meter.

De afstand van de grens van de bestemming Bedrijf van het perceel aan de Hoofdstraat 33 tot de grens van het nieuwe woonperceel is circa 33 meter. De afstand tot de dichtstbijzijnde compensatiewoning is circa 52 meter.

Geconcludeerd wordt dat aan de richtsafstand wordt voldaan. Het bedrijf aan de Hoofdstraat 33 in Zwiggelte wordt derhalve niet in de bedrijfsvoering gehinderd omdat er voldoende ruimtelijke scheiding in acht wordt genomen.

4.1.2 Agrarische bedrijven

Geurhinder

De Wet geurhinder en veehouderij vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierverblijven van veehouderijen.

Geurhinder kan optreden bij het houden van dieren in dierenverblijven (stallen, inclusief een vaste uitloop) en het opslaan en bewerken van agrarische bedrijfsstoffen (mest, kuilvoer, krachtvoer).

Voor dieren waarvoor geen geuremissiefactor is opgenomen, dient tenminste een minimale afstand tussen een veehouderij en een 'geurgevoelig object' te worden aangehouden.

Toetsing vindt het aspect geur vindt plaats aan de volgende wetgeving:

  • Wet geurhinder en veehouderij (Wgv)
  • Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)
  • Activiteitenbesluit (opslag van agrarische bedrijfsstoffen)Gemeentelijke geurverordening (indien van toepassing)

Op 31 maart 2011 heeft de gemeenteraad de Geurverordening Gemeente Midden-Drenthe vastgesteld. Hierin zijn gebieden aangewezen waarvoor, in afwijking van de Wgv, andere geurnormen/minimale vaste afstanden, als bedoeld in artikel 6 van de Wet, in acht worden genomen.

Het plangebied is gelegen in een zone waar:

  • de geurbelasting maximaal 14 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen op geurgevoelige objecten door intensieve veehouderijen;
  • de vaste afstand minimaal 25 meter moet bedragen van veehouderijen tot geurgevoelige objecten;

Onderzoek

Halerweg 11

De voormalige boerderij aan de Halerweg 11 betreft een geurgevoelig object voor de omliggende bedrijven. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient getoetst te worden of de omliggende bedrijven niet worden beperkt in het uitvoeren van de activiteiten, dan wel beperkt in de uitbreidingsmogelijkheden.

In afbeelding 17 is de ligging van de agrarische bedrijven aan weerszijden van de Halerweg 11 weergegeven. De betreffen de veehouderijbedrijven aan de Halerweg 9 en 13. In afbeelding 17 is de afstand van de gevel van voormalige bedrijfswoning tot het dichtstbijzijnde emissiepunt van de naastgelegen bedrijven aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Hlrwg11enHfdstrtZW-VST1_0017.png"

Afbeelding 17: naastgelegen veehouderijbedrijven

Volgens artikel 3.117 lid 1 onder b van het Activiteitenbesluit geldt voor bedrijven een minimale afstand van 50 meter van een emissiepunt van een dierenverblijf tot aan een woning die buiten de bebouwde kom is gelegen. Op grond van de geurverordening is deze afstand gehalveerd. Aan de afstand van 25 meter wordt voor beide locaties ruimschoots voldaan.

Binnen de landbouw inrichtingen is sprake van de opslag van kuilvoer en (vaste) mest. Volgens artikel 3.46 lid 1 onder b van het Activiteitenbesluit moet het opslaan van deze agrarische bedrijfsstoffen ten minste plaatsvinden op 50 meter afstand tot een woning die buiten de bebouwde kom is gelegen. Ook aan deze afstand wordt voldaan.

Het bovenstaande in overweging nemende, kan worden gesteld dat de aangrenzende bedrijven niet belemmerd wordt in het uitvoeren van de activiteiten of in het geval van een uitbreiding.

Hoofdstraat ong.

In de omgeving van het plangebied waarop de twee ruimte voor ruimte woningen worden gebouwd liggen enkele veehouderijen. In verband hiermee is onderzoek gedaan naar de geurhinder.

Er zijn weinig veehouderijen in de omgeving. De dichtstbijzijnde melkrundveehouderij, Eekhorsten 1 in Zwiggelte, ligt ten westen van het plangebied. De afstand is circa 220 meter. De twee intensieve veehouderij liggen op minimaal 840 meter afstand van het plangebied.

De milieukwaliteit voor het woon- en leefklimaat is in zowel de voor- als de achtergrondbelasting ‘zeer goed’ (minder dan 5 % geurgehinderden).

De conclusie is dat het woon- en leefklimaat binnen het plangebied wat geur betreft zeer goed’ is. Het complete geuronderzoek is opgenomen als bijlage 1 bij deze toelichting.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.2 Bodem

In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Dat geldt met name als er sprake is van een functieverzwaring.

Onderzoek

Halerweg

Op de locatie aan de Halerweg 11 in Zwiggelte is het op grond van het huidige planologisch regiem toegestaan ter plaatse te wonen. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt deze woonfunctie van het perceel voortgezet, waarbij de woonkavel wordt begrensd op circa 5.000 m2. Ten opzichte van de huidige planologische gebruiksmogelijkheden vindt er geen functieverzwaring plaats. Enige verschil is dat in de huidige planologische situatie het wonen is voorbehouden aan de ondernemer. In de nieuwe planologische situatie is deze restrictie opgeheven.

De overige gronden van het voormalige agrarisch erf worden bestemd als 'Agrarisch met waarden - 1' zonder bouwmogelijkheden. Met deze bestemmingswijziging is er sprake van een functieverlichting.

Omdat in het verleden op het perceel bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, heeft de Omgevingsdienst geadviseerd om ter plaatse van de verdachte locaties bodemonderzoek uit te voeren. Dit onderzoek zal worden uitgevoerd na de sloop van de bebouwing (bij vergunningsaanvraag). In de planregels zal hiertoe een voorwaardelijke verplichting worden opgenomen.

Hoofdstraat

Voor het perceel aan de Hoofdstraat is daarentegen wél sprake van een functieverzwaring omdat landbouwgrond wordt omgezet in bouwgrond. Voor dit deelgebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.

Sigma Bouw & Milieu heeft in augustus 2022 dit onderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport d.d. 5 september 2022 (kenmerk: 22-M10448) is als bijlage 2 aan deze toelichting toegevoegd. In deze paragraaf zijn de onderzoeksresultaten samengevat.

Op basis van de vooraf gestelde hypothese is de onderzoekslocatie in eerste aanleg als milieuhygiënisch "onverdacht" aangemerkt. Op basis van deze hypothese is het bodemonderzoek t.p.v. de onderzoekslocatie uitgevoerd conform de bijbehorende onderzoeksstrategie, volgens NEN 5740+A1, paragraaf 5.1, strategie voor onverdachte locaties (ONV-NL).

Een samenvatting van de onderzoeksresultaten staat weergegeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Hlrwg11enHfdstrtZW-VST1_0018.png"

Grond

Bovengrond (0-0,5 m-mv)

De bovengrondmengmonsters MM1 en MM2 bevatten geen van de onderzochte componenten verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.

Ondergrond (0.95-2.0 m-mv)

Ondergrondmengmonster MM3 bevat geen van de onderzochte componenten verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.

Grondwater

Peilbuis 1 (2,6-3,6 m-mv)

Het grondwater ter plaatse van peilbuis 1 bevat een verhoogd gehalte barium (zware metalen) t.o.v. de streefwaarde.

Ten aanzien van het voorkomen van verhoogde gehaltes zware metalen in het freatisch grondwater kan in algemene zin worden opgemerkt dat dergelijke verhoogde gehaltes op tal van onverdachte locaties in Nederland regelmatig voorkomen. De gehaltes worden vaak in verhoogde mate aangetoond zonder dat daarbij sprake is van een verontreinigingsbron. De verhoogde gehaltes zware metalen kunnen o.a. worden veroorzaakt door wisselende milieuomstandigheden in de bodem alsmede door diverse bodemprocessen. Zo kan het onvoldoende herstelde evenwicht tussen grond en grondwater ten tijde van de bemonstering een mogelijke oorzaak zijn van het verhoogd voorkomen van zware metalen.

Deels kunnen zware metalen van nature, door uitloging uit sedimenten, afhankelijk van het redoxpotentiaal, in verhoogde mate in het grondwater voorkomen, het betreft in deze gevallen natuurlijk verhoogde achtergrondwaarden.

Opgemerkt wordt dat de aanwezigheid van zware metalen in het grondwater ook kan samenhangen met het vm. gebruik van de locatie.

Toetsing hypothese

Op basis van de vooraf gestelde hypothese is de onderzoekslocatie in eerste aanleg als milieuhygiënisch onverdacht aangemerkt.

In de onderstaande tabel is de hypothese en de noodzaak tot vervolgonderzoek beoordeeld aan de hand van de onderzoeksresultaten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Hlrwg11enHfdstrtZW-VST1_0019.png"

Conclusie

Op basis van de onderzoeksresultaten zijn er uit milieuhygiënische overwegingen in relatie tot de bodemkwaliteit geen belemmeringen ten aanzien van de geplande nieuwbouw van woningen op de onderzoekslocatie.

Indien het noodzakelijk is dat er grond afgevoerd moet worden van de locatie zal er een melding grondverzet gedaan moeten worden via het landelijk meldpunt: www.meldpuntbodemkwaliteit.nl.

4.3 Geluidhinder

Wegverkeerslawaai

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) hebben alle wegen in principe een geluidzone. Uitzondering zijn wegen waarvoor een maximale snelheid van 30 km/uur geldt, die wegen die deel uitmaken van een woonerf of een gemeentelijke geluidsniveaukaart waaruit blijkt dat de geluidsbelasting op 10 m uit de as van de meest nabijgelegen rijstrook 48 dB of minder bedraagt. De gemeente beschikt echter niet over een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart.

De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken. In buitenstedelijk gebied bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg in acht moet worden genomen 250 m. In geval van realisatie van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Onderzoek

Halerweg

Het bestemmingsplan voorziet niet in de ontwikkeling van een nieuwe gevoelige bestemming binnen dit deelgebied. Er is immers al ee woning aanwezig. Uitvoeren van geluidsonderzoek voor deze ontwikkeling is geen vereiste.

Hoofdstraat

Binnen dit deelgebied worden twee nieuwe geluidgevoelige bestemmingen gerealiseerd binnen de geluidszone van de Hoofdstraat. Aangetoond moet worden dat hier voldaan wordt aan de normen van de Wet geluidhinder.

Door Sain milieuadvies is geluidsonderzoek uitgevoerd. Er is onderzocht of de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeer op de nieuwe woningen voldoet aan de wettelijke eisen. Het volledige geluidsonderzoek d.d. 11 augustus 2022 (kenmerk 2022-3074-0-b3998/533) is als bijlage 3 aan deze toelichting toegevoegd.

In deze paragraaf zijn de onderzoeksresultaten samengevat.

Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de Hoofdstraat en deels binnen de geluidszone van de Elperweg. Ook ligt het plangebied binnen de invloedssfeer van de Klateringerweg (een 30 km/u-weg).

Met behulp van het opgestelde rekenmodel zijn de geluidsniveaus berekend op de nieuwbouw. De geluidsbelasting Lden is per weg berekend volgens de Standaard Rekenmethode II uit het Reken- en Meetvoorschrift geluid 2012. Het gebruikte programma is Geomilieu V2022.2 revisie 2 van dgmr.

Ten tijde van de uitvoering van het geluidonderzoek was de definitieve ligging van de nieuwe woningen nog niet bekend. In het onderhavige onderzoek is de geluidsbelasting berekend voor “Model 1” (waarbij de afstand tot de Hoofdstraat het kleinst is) en “Model 4” (waarbij de afstand tot de Hoofdstraat het grootst is).

In tabel 3 zijn de hoogste berekende geluidsbelastingen weergegeven. In bijlage 4 zijn de rekenresultaten meer gedetailleerd weergegeven.

Tabel 3: Geluidsbelasting Lden in dB, incl. aftrek ex art. 110g Wgh

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Hlrwg11enHfdstrtZW-VST1_0020.png"

De geluidsbelasting op de nieuwe woning op perceel 1 is lager dan de voorkeursgrenswaarde. Deze woning kan gerealiseerd worden zonder verdere procedures in het kader van de Wet geluidhinder.

Ten tijde van het uitvoeren van het geluidsonderzoek gold voor de Hoofdstraat een maximum snelheid van 80 km/uur. Uitgaande van deze snelheid is een overschrijding van de geluidsbelasting op de oostgevel van de nieuwe woning op perceel 2 berekend. Op de overige gevels wordt wel voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Dit is ongeacht de variant.

Inmiddels is de maximum snelheid van de Hoofdstraat verlaagd naar 60 km/uur. De geluidsbelasting is hierdoor rekenkundig verlaagd tot de voorkeursgrenswaarde, doordat de toe te passen aftrek hoger wordt.

Conclusie

De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai zal ter plaatse van de nieuwe woonbestemmingen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Het plan is voor de Wet geluidhinder uitvoerbaar.

4.4 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 geldt de Wet luchtkwaliteit (Wlk) als deel van de Wet milieubeheer (titel 5.2 in de Wm). Met de inwerkingtreding van deze wet is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk) vervallen.

De kern van deze wet bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen en voorziet in het zogenaamd Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het bevat een gebiedsgerichte aanpak en zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Projecten die passen in dit programma hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen voor luchtkwaliteit.

Het begrip NIBM is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstof (NO2)en fijnstof (PM10). In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Vooralsnog geldt dat:

  • Voor woningbouwlocaties met minder dan 1500 woningen (met één ontsluitingsweg) of 3000 woningen (met twee gelijke ontsluitingswegen) geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;
  • Voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;
  • Voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Onderzoek

Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van twee nieuwe woningen. Verder wordt bestaande agrarische bebouwing afgebroken en wordt een bestaande agrarische bedrijfswoning bestemd voor woondoeleinden.

Het effect op de luchtkwaliteit bestaat vooral uit de uitlaatgassen van het gemotoriseerde verkeer dat de woningen oproepen. Door de beëindiging van het landbouwbedrijf aan de Halerweg zal het aantal verkeersbewegingen voor dit deelgebied per saldo afnemen.

Aan de Hoofdstraat neemt het aantal verkeersbewegingen toe. Het toevoegen van slechts twee woningen wordt beschouwd als NIBM.

Uit de luchtkwaliteitskaarten van de Altas Leefomgeving blijkt overigens dat nergens een overschrijding van de grenswaarden optreedt. Gezien de kleinschalige ontwikkeling kan worden geconcludeerd dat de luchtkwaliteit als gevolg van het plan niet ‘in betekende mate’ verslechtert.

Conclusie

Op grond van de Wet luchtkwaliteit bestaat geen aanleiding voor een nader onderzoek naar luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.5 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico’s met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Hoe moet worden omgegaan met risico’s voor mensen in de omgeving van risicobronnen is in verschillende wet- en regelgeving opgenomen.

  • Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen
  • Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen
  • Besluit en Regeling externe veiligheid Transportroutes
  • Besluit risico’s zware ongevallen
  • Vuurwerkbesluit
  • Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik
  • Besluit ruimte
  • Activiteitenbesluit

Bij het toekennen van gevoelige bestemmingen moet onderzocht worden of voldoende ruimtelijke scheiding in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds vanwege het plaatsgebonden risico. Tevens moet onderzocht worden of (beperkt) kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen liggen, en zo ja, wat dan de bijdrage is aan het groepsrisico.

Een ruimte voor ruimte woning is een kwetsbaar object. Beoordeeld moet worden of in de nabijheid van de woning risicovolle activiteiten plaatsvinden.

Onderzoek

Hierna is weergave gedaan van de risicokaart ter plaatse van het plangebied en omgeving. De deelgebieden zijn met een gele ster aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Hlrwg11enHfdstrtZW-VST1_0021.png"

Afbeelding 18: uitsnede kaart externe veiligheid (bron: Atlas Leefomgeving)

Bevi-inrichtingen

Binnen de deelgebieden en in de omgeving bevinden zich geen Bevi-inrichtingen.

Buisleidingen

Op circa 1,2 kilometer ten oosten van het deelgebied aan de Hoofdstraat is een buisleidingen aanwezig (rode stippellijn). Het deelgebied aan de Halerweg ligt op circa 2,8 kilometer afstand. De afstand tot de buisleiding is dermate groot dat nader onderzoek niet nodig is.

Route gevaarlijke stoffen

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen routes aanwezig waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De A28 ligt op circa 2,9 kilometer ten westen van het deelgebied aan de Halerweg 11. De locatie aan de Hoofdstraat ligt op grotere afstand.

Over de A28 vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Deze weg kent daartoe een zogeheten ‘plasbrandaandachtgebied—zone’ van 200 meter aan weerszijden van de weg. De deelgebieden liggen hier ver buiten.

Hoogspanningsleidingen

Er bevinden zich geen hoogspanningsmasten in de nabijheid van het plangebied.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.6 Archeologie En Cultuurhistorie

4.6.1 Archeologie

Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden voor kunnen komen, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden, wanneer behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Onderzoek

De gemeente Midden-Drenthe beschikt voor het buitengebied over een archeologische verwachtings- en beleidskaart. Op deze kaart en in het bijbehorende rapport (van januari 2012) zijn zowel de bekende archeologisch waardevolle terreinen als de kansen op het aantreffen van nog onontdekte waarden aangegeven.

Op grond van het gemeentelijk beleid geldt voor beide deelgebieden dat een archeologisch onderzoek noodzakelijk is indien meer dan 1.000 m2 van de bodem geroerd wordt dieper dan 30 centimeter beneden het maaiveld.

Halerweg 11

Op de locatie aan de halerweg 11 wordt circa 2.100 m2 aan schuren gesloopt, een mestsilo gesaneerd en erfverharding opgeruimd.

Conform de regels van het bestemmingsplan Buitengebied dient een aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, als bedoeld in de Wabo, een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, mits de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is dan 1.000 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 30 cm wordt uitgevoerd.

Op de locatie aan de Halerweg 11 wordt geen nieuwbouw gepleegd. De bodem onder de stallen en de mestsilo is door de bouw in het verleden reeds verstoord. Het slopen van deze bebouwing zal deze situatie niet veranderen. Dit geldt ook voor de erfverharding. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek ter plaatse van de Halerweg 11 is niet nodig.

Hoofdstraat ong.

Op het perceel aan de Hoofdstraat worden twee compensatiewoningen gebouwd. De maximale oppervlakte van een woning met bijgebouw is conform het plan in totaal 260 m2. Voor beide kavels is de totale bebouwde oppervlakte derhalve maximaal 520 m2. Voor de aanleg van bestrating (inrit en parkeerplaatsen) is een oppervlakte van in totaal circa 400 m2 aangehouden. Voor overige erfverharding, zoals de terrassen, welke relatief licht worden belast is geen bodemverstoring dieper dan 30 centimeter noodzakelijk. Deze oppervlakte kan daarom verder buiten beschouwing blijven.

Geconcludeerd kan daarom worden dat er geen archeologisch onderzoek uitgevoerd hoeft te worden omdat de bodemverstoring als gevolg van de realisatie van het plan minder dan 1.000 m2 bedraagt. Ter bescherming van de archeologische waarden in het plangebied worden de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' gehandhaafd. Mocht tijdens de definitieve planvorming blijken dat de vrijstellingsgrens van 1.000 m2 wordt overschreden, dan zal bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woning en de aanlegwerkzaamheden alsnog een archeologisch onderzoek uitgevoerd moeten worden.

Wél blijft de meldingsplicht conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet van kracht. Dit houdt in dat mochten er tijdens de uitvoering van de werkzaamheden archeologische resten worden gevonden, de initiatiefnemer dit onmiddellijk dient te melden bij de contactpersoon archeologie van de gemeente en bij de provinciaal archeoloog.

4.6.2 Cultuurhistorie

Conform het provinciaal beleid ligt het plangebied waar ingezet wordt op respecteren van aanwezige cultuurhistorische waarden. Met deze waarden is bij de uitwerking van de landschappelijke inpassingsplannen en het beeldkwaliteitsplan uitdrukkelijke rekening gehouden.

De waarborg voor de uitvoering en instandhouding van de inrichtingsmaatregelen, die mede zijn bedoeld voor het respecteren van de cultuurhistorische waarden, zijn via een voorwaardelijke verplichting met een koppeling tussen de bestemmingsplanregels en de inpassingsplannen juridisch geborgd. Ook de gewenste beeldkwaliteit van de compensatiewoningen is op deze manier geborgd.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.7 Ecologie

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen.
De bescherming van Natura 2000-gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld.

De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreffen.

Gebiedsbescherming

Bij de gebiedsbescherming spelen de volgende aspecten:

  • Natura 2000-gebieden (vogel- en habitatrichtlijngebieden): de Europese Unie heeft een zeer gevarieerde en rijke natuur, die van grote biologische, esthetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden heeft de Europese Unie het initiatief genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN): Het NNN is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. De NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur.

Onderzoek

Door Natuurbank Overijssel is een ecologische quickscan uitgevoerd waarmee de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld zijn gebracht (projectnummer 4492, d.d. 22 juli 2022). De rapportage van de quickscan is als bijlage 4 aan deze toelichting toegevoegd.

Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of Natura 2000-gebied.

NNN

Het deelgebied aan de Halerweg 11 ligt op minimaal 470 meter afstand van gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland behoren. De bouwlocatie aan de Hoofdstraat ligt op minimaal 1,2 kilometer afstand van gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland behoren. Op onderstaande afbeelding wordt de ligging van het Natuurnetwerk Nederland in de omgeving van de deelgebieden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Hlrwg11enHfdstrtZW-VST1_0022.png"Afbeelding 19: ligging van Natuurnetwerk Nederland in de omgeving van de plangebieden. De ligging van de plangebieden wordt met de rode stippen aangeduid. Gronden die tot Natuurnetwerk Nederland behoren worden met de groene kleur op de kaart aangeduid (bron: Ruimtelijke Plannen)

Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Drenthe.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Matingerzand' ligt op minimaal 11,54 kilometer afstand van Natura 2000-gebied. Op onderstaande afbeelding wordt de ligging van het Natura 2000- gebied in de omgeving van het plangebied

Natura 2000

Het plangebied aan de Hoofdstraat ligt op ligt op minimaal 4,22 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied Elperstroomgebied. Het plangebied aan de Halerweg ligt op minimaal 5,04 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied Drentsche Aa-gebied. Op onderstaande afbeelding wordt de ligging van het Natura 2000-gebied in de omgeving van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Hlrwg11enHfdstrtZW-VST1_0023.png"Afbeelding 20: ligging van Natura 2000-gebied in de omgeving van de plangebieden. De ligging van het plangebieden wordt met de rode stippen aangeduid. Gronden die tot Natura 2000 behoren worden met de okergele kleur aangeduid (bron: PDOK)

Beoordeling uitvoering fysieke activiteiten

Het plangebied is niet zichtbaar vanuit Natura 2000-gebied. Negatieve effecten, zoals geluid, licht en optische verstoring zijn daarom niet aan de orde. Ook zijn in het Natura 2000-gebied geen negatieve effecten, zoals trillingen waarneembaar. Met uitzondering van het aspect stikstof, kunnen negatieve effecten op Natura 2000-gebied uitgesloten worden.

Beoordeling stikstof

Realisatiefase

Om op de juiste wijze de stikstofdepositie van de realisatiefase te bepalen (sloop en bouwen), is in kaart gebracht welk bouwmaterieel en transportbewegingen noodzakelijk zijn. De uitgangspunten van de Aeriusberekening van de realisatiefase zijn opgenomen als bijlage 5 bij deze toelichting. De Aeriusberekening zelf is toegevoegd als Bijlage 6. Uit de Aeriusberekening van de realisatiefase blijkt dat de bouw-, sloop- en aanlegwerkzaamheden geen stikstofdepositie veroorzaken op enig Natura 2000-gebied hoger dan 0,00 mol per ha / jaar. Geconcludeerd kan daarom worden dat de realisatiefase geen significant negatieve gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden.

Gebruiksfase

Het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied aan de Hoofdstraat neemt licht toe als gevolg van de bewoning van de twee nieuwe woningen. Echter, gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten en de afstand tot het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, kan een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van emissie van stikstofoxiden, op voorhand uitgesloten worden. Bovendien worden de woningen gasloos gebouwd, waardoor bij het verwarmen van de woningen geen stikstofemissie plaatsvindt.

Door middel van de uitgevoerde Aeriusberekening van de gebruiksfase wordt bevestigd dat de toename van het verkeer voor het deelgebied aan de Hoofdstraat geen stikstofdepositie op enig Natura 2000-gebied veroorzaakt hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. In de Aeriusberekening is uitgegaan van in totaal 18 verkeersbewegingen met licht verkeer per dag, waarvan 50% in noordelijke richting gaat en de andere 50% in zuidelijke richting. De Aeriusberekening is bijgevoegd als Bijlage 7 aan deze toelichting.

Voor het deelgebied aan de Halerweg neemt het aantal verkeersbewegingen in de gebruiksfase niet toe. Juist vanwege de beëindiging van de veehouderijactiviteiten zullen de verkeersbewegingen van en naar deze locatie afnemen. Om die reden kan op voorhand worden vastgesteld dat de gebruiksfase geen negatief effect op Natura 2000-gebied heeft.

Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming

Halerweg
De plangebieden bestaan uit bebouwing, een mestsilo, erfverharding, opgeslagen bouwmateriaal, puin en agrarisch cultuurland. De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een potentieel geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde diersoorten. Gelet op de inrichting en het gevoerde beheer, behoort het plangebied mogelijk tot functioneel leefgebied van sommige algemene en weinig kritische diersoorten uit onderstaande soortgroepen:

  • vogels;
  • vleermuizen;
  • grondgebonden zoogdieren;
  • amfibieën;

Overige soorten

Het onderzoeksgebied is niet onderzocht op het voorkomen van beschermde faunasoorten als reptielen, libellen, vissen, dag- en nachtvlinders, bladmossen, sporenplanten, haften en kreeftachtigen omdat het onderzoeksgebied geen geschikte habitat vormt voor deze soorten of omdat het plangebied buiten het normale verspreidingsgebied van deze soortgroepen ligt. Het is niet aannemelijk dat soorten, of soortgroepen, die (soms) moeilijk nieuwe leefgebieden koloniseren, zich spontaan buiten het normale verspreidingsgebied vestigen. Dit geldt bijvoorbeeld voor sommige kleine grondgebonden zoogdieren, reptielen en voor planten.

Vogels

Het plangebied behoort tot functioneel leefgebied van verschillende vogelsoorten. Vogels benutten het plangebied als foerageergebied en vermoedelijk nestelen er jaarlijks vogels in het plangebied. Vogels kunnen een nestlocatie bezetten in de toegankelijke stallen. Vogelsoorten die mogelijk in het plangebied nestelen zijn merel, houtduif, witte kwikstaart, holenduif en Turkse tortel. Er zijn tijdens het veldbezoek geen huismussen in het plangebied aangetroffen en er zijn geen geschikte potentiële nestlocaties voor deze soort in bebouwing aangetroffen. De stallen beschikken niet over een beschoten dak. Er zijn geen oude of bezette nesten van huis- en boerenzwaluw in de stallen of aan de gevels van de stallen aangetroffen. Tevens zijn er geen oude of potentiële nesten van roofvogels of uilen in of rondom het plangebied waargenomen. Deze nesten zijn doorgaans gemakkelijk te vinden aan de hand van schijtsporen en braakballen.

Door het slopen van bebouwing tijdens de voortplantingsperiode, wordt mogelijk een vogel gedood en een bezet vogelnest verstoord, beschadigd of vernield. De betekenis van het plangebied als foerageergebied voor vogels neemt door de voorgenomen activiteiten niet af.

Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten dienen daarom buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. Voorgenomen werkzaamheden mogen juridische beschouwd wel plaatsvinden tijdens het broedseizoen van vogels, mits geen bezette vogelnesten beschadigd/vernield worden. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.

Vleermuizen
Er zijn tijdens het veldbezoek geen vleermuizen waargenomen en er zijn geen aanwijzingen gevonden dat vleermuizen een rust- of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten. Er zijn in het plangebied geen potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen waargenomen. De stallen beschikken weliswaar over een (holle) spouwmuur maar er zijn geen geschikte invliegopeningen, zoals open stootvoegen, aan de gevels aangetroffen die vleermuizen een kans bieden een verblijfplaats te bezetten in deze gebouwen. Ook zijn er geen holle ruimtes achter gevelbetimmering aangetroffen en sluit het dakoverstek nauw aan op de gevels. Verder zijn er geen andere potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen, zoals een holle ruimte achter een boeiboord, windveer, loodslab, vensterluik of zonnewering.

Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten wordt geen vleermuis verstoord of gedood en wordt geen vaste rust- of voortplantingsplaats verstoord, beschadigd of vernield.

Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen mogelijk af. Het plangebied betreft echter geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen, waardoor het uitvoeren van nader onderzoek niet noodzakelijk is.

Tot slot heeft het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten heeft geen negatief effect op (essentiële) vliegroutes van vleermuizen.

Grondgebonden zoogdieren

Er zijn in het plangebied geen beschermde grondgebonden zoogdieren waargenomen, maar het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende algemene- en weinig kritische grondgebonden zoogdiersoorten als huisspitsmuis, bosmuis en steenmarter. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten huisspitsmuizen en bosmuizen er ook een vaste rust- en voortplantingsplaats. Deze soorten kunnen een rust- en voortplantingsplaats bezetten tussen opgeslagen goederen in de stallen, tussen puin en in holen en gaten in de grond. Een geschikte plek voor steenmarter om een vaste rust- of voortplantingsplaats te bezetten, ontbreekt in het plangebied; de stallen beschikken niet over een dakbeschot.

Door het verwijderen van opgeslagen goederen, het verwijderen van puin en het uitvoeren van grondverzet wordt mogelijk een grondgebonden zoogdieren gedood en wordt mogelijk een vaste rust- en/of voortplantingsplaats beschadigd en vernield.

Initiatiefnemer dient echter alles in het werk te stellen om het onnodig doden van beschermde dieren te voorkomen. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden, dient gepoogd te worden de dieren weg te jagen of om ze te vangen (om elders los te laten). Voor deze niet-dodelijke vangmiddelen heeft de provincie een lijst met toegestane vangmiddelen opgesteld. Deze zijn opgenomen in de provinciale ruimtelijke verordening. De functie van het plangebied als foerageergebied voor grondgebonden zoogdieren neemt niet af.

Amfibieën

Tijdens het veldbezoek zijn geen amfibieën waargenomen, maar gelet op de inrichting en het gevoerde beheer, wordt het plangebied als functioneel leefgebied voor sommige algemene en weinig kritische amfibieënsoorten als gewone pad, bruine kikker en kleine watersalamander beschouwd. Voorgenoemde soorten benutten de buitenruimte vermoedelijk als foerageergebied tijdens de donkere uren van de nacht en bezetten er mogelijk een (winter)rustplaats. Amfibieën kunnen een (winter)rustplaats bezetten in holen en gaten in de grond en tussen puin en opgeslagen goederen. Het plangebied wordt niet als functioneel leefgebied van zeldzame amfibieënsoorten als kamsalamander, rugstreeppad of poelkikker beschouwd. Geschikt voortplantingsbiotoop ontbreekt in het plangebied.

Door het verwijderen van opgeslagen goederen, het verwijderen van puin en het uitvoeren van grondverzet wordt mogelijk een amfibie gedood en wordt mogelijk een vaste (winter)rustplaats beschadigd en/of vernield. De betekenis van het plangebied als foerageergebied voor amfibieën neemt niet af.

Initiatiefnemer dient echter alles in het werk te stellen om het onnodig doden van beschermde dieren te voorkomen. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden, dient gepoogd te worden de dieren weg te jagen of om ze te vangen (om elders los te laten). Voor deze niet-dodelijke vangmiddelen heeft de provincie een lijst met toegestane vangmiddelen opgesteld. Deze zijn opgenomen in de provinciale ruimtelijke verordening. De functie van het plangebied als foerageergebied neemt niet af.

Hoofdstraat

Het plangebied aan de Hoofdstraat bestaat uit agrarisch cultuurland en een onverharde toegangsweg. Het agrarisch cultuurland was ten tijde van het veldbezoek in gebruik als maïsakker. De toegangsweg bestaat uit een intensief beheerde (maaien en afvoeren) grazige vegetatie. Het plangebied grenst met de oost- en westzijde aan beplanting, met de zuidzijde aan akkerland en met de noordzijde aan een kavelgrenssloot met daarachter agrarisch grasland. Er is geen open water aanwezig in het plangebied.

Mogelijk benutten verschillende diersoorten deze akker als foerageergebied maar er nestelen geen vogels en grondgebonden zoogdieren en amfibieën bezetten er geen vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats. De twee nieuwe woningen worden ontsloten aan de Hoofdstraat door middel van een bestaande onverharde toegangsweg die nu wordt gebruikt als toegangsweg voor machines om de akker te op te rijden. Deze onverharde toegangsweg bestaat uit een intensief beheerde (maaien en afvoeren) raaigrasvegetatie en zal ten behoeve van de woningen worden verhard. De toegangsweg wordt niet als een geschikte locatie voor een (winter)rust- en/of voortplantingslocatie van grondgebonden zoogdieren en amfibieën beschouwd. Vermoedelijk nestelen er vogels in de beplanting ten westen en ten oosten van het plangebied en mogelijk bezetten grondgebonden zoogdieren en amfibieën hier een vaste (winter)rust en/of voortplantingsplaats, maar deze beplanting wordt niet negatief beïnvloed bij uitvoering van de voorgenomen activiteiten. In deze beplanting zijn tevens oude of potentiële nesten van roofvogels of uilen aangetroffen.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten worden er geen beschermde dieren gedood en worden er geen vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaatsen beschadigd of vernield. De betekenis van het plangebied als foerageergebied, neemt door het verharden en bebouwen van het perceel, af. Deze functie is voor de voorkomende soorten niet beschermd en leidt niet tot wettelijke consequenties.

Algemeen

Ten alle tijde blijft de zorgplicht uit de Wet natuurbescherming van kracht: bij werkzaamheden moet zoveel mogelijk voorkomen worden dat schade toegebracht wordt aan beschermde soorten.

Resultaten van toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden samengevat:

  • Werkzaamheden afstemmen op de voortplantingsperiode van vogels;
  • Geen beschermde zoogdieren en amfibieën doden.

Conclusie

De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van de soortbeschermingen. Gelet op de aard van de voorgenomen activiteiten en de ligging van het plangebied op enige afstand van beschermd (natuur)gebied, hebben de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op beschermd (natuur)gebied, zoals het Natuurnetwerk Nederland en Natura 2000-gebied.

De werkzaamheden op het perceel aan de Halerweh 11 zullen bij voorkeur buiten de voortplantingsperiode van de vogels worden uitgevoerd. Beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën zullen voor aanvang van de (sloop)werkzaamheden worden weggejaagd of weggevangen (en elders losgelaten).

Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen
voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden.

4.8 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Deze standaard waterparagraaf heeft betrekking op het plan ruimte voor ruimte Halerweg 11 en Hoofdstraat ong. in Zwiggelte.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft waterschap Drents Overijsselse Delta op 12 september 2022 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De ontvangen informatie van het waterschap is in deze paragraaf verwerk.

Bestaande waterhuishouding

Het plangebied aan de Hoofdstraat ligt in het stroomgebied Oude Vaart. Rond het plangebied liggen primaire watergangen W96-02-10 B en Secondaire watergangen S742, S777, S778 die in het beheer van het waterschap zijn. Het peilgebied heeft een maximumpeil van NAP 13,2&12,9m. Dit peil is de instelhoogte van het kunstwerk. Lokaal kunnen er verschillen optreden in het peil afhankelijk van de afstand tot de instelhoogte.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Hlrwg11enHfdstrtZW-VST1_0024.png"

Afbeelding 21: Kaartbeeld bestaande waterhuishouding rond het plangebied

  • De hoogte van het maaiveld ligt gemiddeld op ongeveer NAP 15,6 m.
  • De bodem (deklaag) bestaat voornamelijk uit veldpodzolgronden. Er kunnen, door de aanwezigheid van slecht doorlatende lagen, schijngrondwaterstanden tot dicht onder het maaiveld voorkomen.
  • De maximale grondwaterstand (GHG) ligt op 20-40 cm onder het maaiveld.
  • Bij extreme neerslag wordt geen wateroverlast in of nabij het plangebied verwacht.

Uitgangspunten voor het plan op inrichtingsniveau

Watersysteem

Watergangen: Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een primaire A-watergang en/of secundaire B-watergang van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta.

Bij de situering van de woonkavels op het perceel aan de Hoofdstraat is rekening gehouden met de beschermingszone van de watergang.

Wijzigingen aan het watersysteem

Dempen of graven wateren: Voor het dempen, verleggen of graven van wateren (ook die niet in beheer zijn bij het waterschap) dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Voor het dempen van watergangen (of greppels dieper dan 40 cm) dient gecompenseerd te worden.

In het kader van het voorliggend plan worden geen sloten gedempt of verlegd. Wél is er sprake van het graven van vervangend water vanwege de toename aan verharding door de bouw van twee nieuwe woningen met bijgebouwen. Bij het waterschap zal hiervoor een watervergunning worden aangevraagd, nadat hierover vooroverleg heeft plaatsgevonden.

Wateroverlast

Bij kortstondige buien van geringe of enige intensiteit mag hemelwater dat niet lokaal kan worden verwerkt worden afgevoerd, zonder dat dit leidt tot water-op-straat of wateroverlast benedenstrooms van het plangebied. Bij extreme kortstondige buien, verblijft water voor korte tijd op het maaiveld, zonder dat dit tot overlast leidt. De ontwikkelaar houdt rekening met de randvoorwaarden die zowel het waterschap als de gemeente stelt aan het voorkomen van wateroverlast. Er wordt rekening gehouden met de randvoorwaarden die gemeenten stellen aan:

  • het benutten, lokaal verwerken of vertraagd afvoer van hemelwater op percelen en in de openbare ruimte;
  • het gescheiden houden van hemelwater;
  • de capaciteitseisen voor de afvoer van hemelwater;
  • de eisen die aan woningen, andere kwetsbare functies en openbare ruimte worden gesteld ter voorkoming van wateroverlast.

Normaliter is het uitvoeren van watercompensatie bij ruimte voor ruimte niet aan de orde omdat er geen verhard oppervlak bijkomt. Echter omdat de slooplocatie in een ander peilvak ligt dan de ontwikkellocatie, moet in dit geval op de wél watercompensatie uitgevoerd worden.

De watercompensatie wordt uitgevoerd op basis van de regel voor kleine plannen (tot 1.500 m2). Voor kleine plannen geldt als regel dat 10% van het verharde oppervlak wordt ingezet voor berging ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende hemelwater. In het plan wordt een verhard oppervlak van circa 1.100 m2 gerealiseerd. Dit houdt in dat een waterbergend oppervlak van circa 110 m2 wordt aangelegd waarin maximaal 30 cm peilstijging is toegestaan.

Aan de zuidzijde, op de scheiding van de twee nieuwe woonkavels en de landbouwgrond, wordt een nieuwe watergang gegraven met een lengte van circa 100 meter. Om aan de benodigde watercompensatie te kunnen voldoen wordt deze watergang minimaal 1,1 meter breed. Aan de oostzijde wordt deze nieuwe watergang aangesloten op de bestaande secundaire watergang. Voor het graven van de nieuwe watergang zal een watervergunning bij het waterschap worden aangevraagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Hlrwg11enHfdstrtZW-VST1_0025.png"

Afbeelding 22:Aanleg nieuwe watergang

Waterkwaliteit

Het watersysteem wordt zo ontworpen dat het geen risico's voor de volksgezondheid creëert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren.

Afvoer hemelwater

Kwaliteit afvoer hemelwater: Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afstromende hemelwater te garanderen. Licht vervuild hemelwater (bijvoorbeeld van een woonstraat) wordt via een bodempassage geloosd op het oppervlaktewater.

Het schone hemelwater zal gescheiden worden afgevoerd naar het oppervlaktewater of in de bodem worden geïnfiltreerd.

Inrichtingseisen oppervlaktewater

Doorspoeling oppervlaktewater: Geïsoleerde vijverpartijen of watergangen worden vermeden. Het watersysteem wordt ontworpen met aandacht voor doorspoeling.

Peilbeheersing: het waterschap kan sturen in de waterkwaliteit door bijvoorbeeld water in te laten of juist af te voeren. Vooral in gebieden net droogvallende sloten is het belangrijk hier rekening mee te houden. Geadviseerd wordt om watergangen en vijvers een minimale waterdiepte te geven van 100 cm.

De nieuwe watergang wordt aangesloten op een secundaire watergang waardoor voldoende doorspoeling mogelijk is. Ten aanzien van de diepte zal worden uitgegaan van de geadviseerde 100 cm.

Verontreiniging

Microverontreiniging: Er worden geen uitloogbare materialen gebruikt die tot een verontreiniging van het oppervlaktewater kunnen leiden.

Schoonmaakmiddelen en waterkwaliteit: Alle toegelaten schoonmaakmiddelen zijn milieuvriendelijk, maar mogen niet zonder meer rechtstreeks in oppervlaktewater worden geloosd. Formeel is daar een vergunning op basis van Art. 6.2 lid 1 van de Waterwet (het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam) voor nodig. Een watervergunning wordt niet verleend wanneer een riolering in de buurt aanwezig is.

De voorkeursvolgorde voor afvalwaterstromen is als volgt:

  • Indien aanwezig moet de afvalwaterstoom van reinigingswater met schoonmaakmiddel op de riolering worden geloosd;
  • Het opvangen van het afvalwater en de afvoer per as naar een riolering;
  • Lozing op het oppervlaktewater en/of infiltratie in de bodem via een bodempassage.

Er zullen geen uitloogbare materialen worden gebruikt bij de bouw van de woningen. De woningen worden aangesloten op het riool.

Riolering

Optimaliseren aanvoeren afvalwater naar de rioolwaterzuivering. Verminderen van hydraulische belasting van de rioolwaterzuivering en beperken van riooloverstorten op het oppervlaktewater.

Beleid en regelgeving

Gemeentelijk rioleringsbeleid: de gemeente heeft een zorgplicht voor doelmatige verwerking en afvoer van hemelwater, afvalwater en grondwater. In het plan wordt rekening gehouden met het gemeentelijke rioleringsbeleid. Afvalwater en hemelwater worden op de perceelgrens gescheiden aangeboden. Eventueel geldt er een bergingseis (zie wateroverlast).

Voorkeursvolgorde afvoer hemelwater: Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu worden teruggebracht (afkoppelen). Dat kan door infiltratie in de bodem of door berging in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om daar waar mogelijk, het hemelwater oppervlakkig af te voeren en te infiltreren in de bodem.

Het schone hemelwater wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater of in de bodem geïnfiltreerd.

Lozing afvalwater: Voor de lozing van afvalwater (al het water waarvan de initiatiefnemer zich moet ontdoen) op oppervlaktewater vanuit een woning of een (agrarisch) bedrijf gelden de volgende regels:

  • Voor lozingen van huishoudelijk afvalwater vanuit woningen geldt het "Besluit lozing afvalwater huishoudens" (Blah). Uitgangspunt is dat het huishoudelijk afvalwater op een gemeentelijk rioolstelsel wordt geloosd. Indien niet mogelijk is, moet een voorziening worden aangelegd die een gelijkwaardig milieubeschermingsniveau biedt.
  • Voor lozingen van afvalwater van een (agrarisch) bedrijf geldt het "Activiteitenbesluit".
  • Voor lozingen vanuit niet-inrichtingen geldt het "Besluit lozen buiten inrichtingen" (Blbi).

Het afvalwater zal op het gemeentelijk riool worden geloosd.

Rioolcapaciteit

Rioolcapaciteit: De capaciteit van het huidige rioolstelsel kan een aandachtspunt vormen. Bij uitbreiding van het rioolstelsel wordt rekening gehouden met de capaciteit van het bestaande stelsel en de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Externe werking ruimtelijk plan

Beschermen en handhaven grond- en oppervlaktewatersysteem om nadelige gevolgen op de omgeving te voorkomen.

Relatie oppervlaktewater en grondwater: In nieuw te ontwikkelen gebied worden de waterstanden binnen het in te richten gebied tijdens of na het bouwrijp maken niet structureel verlaagd. Voor tijdelijke of structurele grondwateronttrekking is op grond van de Waterwet een melding of vergunning van het waterschap nodig.

Grondwaterstanden veengebieden: In zettingsgevoelige gebieden wordt rekening gehouden met de bodemgesteldheid en de relatief hoge grondwaterstanden. Bestaand grondwaterpeil wordt gehandhaafd en de bouwwijze wordt hierop aangepast.

Peilbeheer grasland: Het plan ligt in een agrarisch gebied met grasland. Het peilbeheer in graslanden kent hogere waterstanden dan bij akkerbouw. In extreme neerslagsituaties kan op grasland/maïsland groter dan 1/10 jaar wateroverlast optreden en op akkerbouwgebieden groter dan 1/25 jaar wateroverlast optreden. Het peilbeheer is hierop aangepast, dus houd rekening met deze hogere waterstanden.

Verdroging / vernatting: Het waterschap gaat bij het plan uit van het bestaande grond- en oppervlaktewaterregime. Indien bij ontwikkelingen van grasland naar bebouwd gebied het waterpeil wordt gewijzigd is op grond van de Waterwet een vergunning van het waterschap nodig.

De hoogte van het maaiveld ter plaatse van de ontwikkellocatie ligt gemiddeld op ongeveer NAP 15,6 m. Bij extreme neerslag wordt geen wateroverlast in of nabij het plangebied verwacht. Verlaging van het waterpeil is in het voorliggende plan niet aan de orde.

Beheer en onderhoud
Het beheer en onderhoud is erop gericht om de waterhuishouding op orde te houden. Het betreft zowel waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterbeleving. De inrichting van het gebied dient zodanig te zijn, dat het beheer en onderhoud van het watersysteem op efficiënte en effectieve wijze mogelijk is. Bij nieuw aan te leggen water vindt overleg met het waterschap plaats.

Wijze van onderhoud watersysteem: Er wordt rekening gehouden met de wijze van onderhoud (varend of vanaf de kant) en de daarbij geldende voorwaarden. Voor werkzaamheden binnen de aangegeven zones van het waterschap is een vergunning op grond van de Waterwet noodzakelijk.

Rijdend onderhoud vanaf de kant: Bij onderhoud vanaf de kant geldt een obstakelvrije zone van 5 m vanaf de boveninsteek van de watergang.

Beheer en onderhoudsafspraken nieuwe watergangen: Voor nieuwe watergangen moeten beheer en onderhoudsafspraken worden vastgelegd. Het waterschap neemt nieuwe primaire A-watergangen in beheer en onderhoud, nadat is vastgesteld dat deze watergangen voldoen aan de daarvoor geldende criteria.

Nieuwe bomen langs een watergang zijn vergunningsplichtig of meldingsplichtig.

Toegankelijkheid van water: alle wateren die een functie hebben in de waterhuishouding (afvoer, aanvoer of berging) liggen in openbaar gebied.

Langs de primaire waterkering aan de noordzijde van het perceel aan de Hoofdstraat ligt een schouwpad met een breedte van circa 5 meter. Dit pad blijft behouden voor het kunnen uitvoeren van werkzaamheden aan de watergang.

Conclusie

Voor het graven van de nieuwe watergang, ter compensatie van de toename van de oppervlakteverharding aan de Hoofdstraat, zal een watervergunning worden aangevraagd bij het waterschap. Het aspect water staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.9 Vormvrije Mer-beoordeling

Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Eén van de belangrijkste wijzigingen in het Besluit is de invoering van een vormvrije m.e.r.-beoordeling voor activiteiten die genoemd worden in het Besluit milieueffectrapportage (kolom 1 van de D-lijst), maar onder de daar genoemde drempelwaarden liggen.

In het Besluit m.e.r., bijlage D, onder artikel 11 (Woningbouw, Stedelijke ontwikkeling, Industrieterreinen) staat onder artikel 11.3 genoemd dat een m.e.r-beoordeling moet plaatsvinden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject (met inbegrip van winkelcentra of parkeerterreinen) indien:

  • De oppervlakte een aaneengesloten gebied betreft van 100 hectare en meer dan 2000 woningen betreft.

Qua aard, omvang en ligging is voorliggend ruimtelijk plan niet gelijk te stellen aan de betreffende en omschreven activiteit zoals bedoeld in het Besluit m.e.r.

Er is op 1 april 2011 een wijziging van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) in werking getreden. Eén van de wijzigingen in dit Besluit is dat in elk initiatief dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (m.e.r.- beoordelingsplichtige activiteiten), aandacht moet worden besteed aan de vraag of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is.

Het Ruimte voor Ruimte-plan aan de Halerweg / Hoofdstraat in Zwiggelte ligt ruim onder de plandrempel waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.- beoordelingsprocedure noodzakelijk is: de oppervlakte van het plangebied bedraagt aanzienlijk minder dan 100 hectare en er is slechts sprake van 1 nieuwe woning.

Gelet hierop worden de drempelwaarden niet overschreden, zodat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.- beoordeling' dient te worden uitgevoerd. Op basis van de uitkomsten in dit hoofdstuk 4 – Milieu- en omgevingsaspecten – is inzichtelijk gemaakt dat er geen belangrijk nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en het milieu. Verder hebben de locatie en de omgeving geen bijzondere kenmerken die geschaad worden door het initiatief. Gezien de aard van de ingrepen zijn verder geen negatieve effecten te verwachten, zodat op basis hiervan verder kan worden afgezien van het verrichten van een (vorm)vrije m.e.r.-beoordeling.

Conclusie

De conclusie van bovenstaande is, dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht.

Hoofdstuk 5 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

De kosten voor de realisatie van de plannen komen voor rekening van de initiatiefnemer. Initiatiefnemer dient op grond van de legesverordening van de gemeente Midden-Drenthe een vast bedrag aan leges te voldoen en daarmee worden de kosten voor de gemeentelijke procedure gedekt.

Tussen de initiatiefnemer en de gemeente is een planschade overeenkomst gesloten.

Vanuit het aspect economische uitvoerbaarheid worden dan ook geen beperkingen verwacht voor de realisatie van de plannen.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het (voorontwerp) bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg verzonden naar de diverse overleginstanties. De reacties van het vooroverleg zijn in het bestemmingsplan verwerkt.

Het ontwerp bestemmingsplan heeft met ingang van 28 juli 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen op het bestemmingsplan ingediend.

Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. De wijze waarop deze regeling juridisch kan worden vormgegeven, wordt in grote lijnen bepaald door de op 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening, en door het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, zoals deze per 1 oktober 2012 in werking is getreden. De verbeelding dient in samenhang met de planregels te worden gelezen.

In de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) met bijbehorend Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro) heeft het bestemmingsplan een belangrijke rol als normstellend instrument voor het ruimtelijk beleid van gemeenten, provincies en het Rijk. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (hierna Rsro) is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP2012 zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (hierna IMRO2012) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (hierna STRI2012) normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

Conform Wro en Bro wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting in digitale geautoriseerde bronbestanden vastgelegd en in die vorm vastgesteld. Daarnaast kent de Wro een papieren versie van (hetzelfde) bestemmingsplan. Indien de inhoud van digitale stukken tot een andere uitleg leidt dan de stukken op papier, dan is de digitale inhoud beslissend. Het bestemmingsplan is daarmee een digitaal juridisch authentiek document. De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd.

De SVBP2012 geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. De standaard heeft geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. Er worden geen normen gesteld omtrent de vormgeving en inrichting van de analoge weergave van het bestemmingsplan. De
SVBP2012 heeft ook geen betrekking op de totstandkoming van de inhoud van een
bestemmingsplan. Dit is de verantwoordelijkheid van het bevoegde gezag. In de
SVBP2012 is wel aangegeven hoe de inhoud van een bestemmingsplan digitaal
moet worden weergegeven.

De SVBP2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan. De verbeelding en planregels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

6.2 Digitalisering

De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. De digitale verbeelding is de verbeelding van het bestemmingsplan in een interactieve raadpleegomgeving, waarin alle relevante bestemmingsplaninformatie wordt getoond: de combinatie van (plan)kaart en regels met de toelichting.

Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. De relevante bestemmingsplaninformatie heeft betrekking op de bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen met bijbehorende regels in het bestemmingsplan. Voor zowel bestemmingen als aanduidingen geldt, dat deze zonder interactie zichtbaar moeten zijn in de digitale verbeelding. Uit interactie met de digitale verbeelding blijkt dan de inhoud van de bestemming en/of aanduiding.

6.3 Toelichting Op De Planregels

De inrichting van de planregels is deels voorgeschreven door de SVBP2012. Een aantal planregels is zelfs geheel voorgeschreven. Dit betreft het overgangsrecht, de anti-dubbeltelregel en de slotregel. De regels zijn standaard ingedeeld in vier hoofdstukken. Bij elke planregel (elk artikel) wordt hieronder een nadere toelichting gegeven.

Toelichting Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel staan de belangrijkste begrippen verklaard zoals die in de planregels en in deze plantoelichting worden gebruikt. De lijst bevat meer begrippen dan mogelijk in dit bestemmingsplan gebruikt worden.

Artikel 2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - 1

De bestemming Agrarisch met waarden – 1 heeft betrekking op de agrarische cultuurgrond achter de woning aan de Halerweg 11 in Zwiggelte. Binnen de bestemming is het gebruik als cultuurgrond ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijfsvoering toegestaan. Vanwege het ontbreken van een bouwvlak is uitgesloten op deze grond om (bedrijfs)bebouwing op te richten.

Artikel 4-Tuin

De bestemming Tuin heeft betrekking op de gronden rondom de bouwvlakken met de bestemming Wonen. De voor Tuin aangewezen gronden zijn primair bestemd voor tuinen, geen erven zijnde, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woonhuizen. Ter plaatse van de tuinbestemming is de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bijgebouwen" opgenomen. Hiermee is geregeld dat de tuinbestemming geen achtererfgebied is zoals bedoeld in artikel 1 behorende bij bijlage II van het Besluit omgevingsrecht voor zover het gaat om bijgebouwen. Het (vergunningvrij) bouwen van bijgebouwen ter plaatse van de tuinbestemming is daarmee uitgesloten.

Artikel 5 - Wonen

De bestemming Wonen heeft betrekking op woonhuizen met hun aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Bijbehorende tuinen, erven en terreinen zijn ook onder deze bestemming gebracht. Mantelzorg, gastouderopvang en aan huis verbonden beroepen zijn bij recht mogelijk.

De woonfunctie mag bij recht worden gecombineerd met een aan huis verbonden beroep: een (vrij) beroep dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten. De vestiging van een aan huis verbonden beroep zal, naast de bepalingen in de regels, tevens moeten voldoen aan een aantal criteria.

Kleinschalig kamperen, bed & breakfast en kleinschalige dagrecreatie zijn mogelijk bij een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels onder de voorwaarden zoals in de algemene afwijkingsregels genoemd.

Per bouwvlak mag één vrijstaand woonhuis worden gebouwd. Er wordt in principe uitgegaan van woningen met een maximale oppervlakte van 150 m². Daarnaast is het mogelijk bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels ten behoeve van het vergroten van het hoofdgebouw tot maximaal 250 m2.

Voor de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen geldt een maximale oppervlakte van 100 m². Via een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels is een vergroting van de maximale oppervlakte tot 150 m² mogelijk.

Artikel 6 Wonen – Voormalige boerderijen

De voor wonen - voormalige boerderijen aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met een sociale, culturele, medische maatschappelijke en/of educatieve functie.

Het betreft hier de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (woonboerderijen). De verbeelding geeft bouwvlakken weer, primair afgestemd op de aanwezige / te realiseren situatie, met zekere ontwikkelingsmogelijkheden binnen de daarvoor aangegeven ruimte. De hoofdgebouwen dienen binnen het aangegeven bouwvlak te worden gebouwd.

De woonfunctie mag bij recht - onder voorwaarden - gecombineerd worden met een beroepsactiviteit aan huis: een beroep dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten. Door middel van een ontheffing is een aan huis verbonden bedrijfsactiviteit mogelijk (zie bijlage 1 van de regels).

De woonfunctie mag bij recht worden gecombineerd met een aan huis verbonden beroep. Daarnaast zijn er, vanwege de veelal grotere oppervlaktes van de woonhuizen en de bijbehorende stalruimtes, mogelijkheden voor lichte bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën 1 en 2. Door het bieden van deze
extra mogelijkheden wordt gestimuleerd dat de voormalige boerderijpanden,
als belangrijke waarden voor het landschap, blijven bestaan. De woonfunctie
moet overwegend worden gehandhaafd, er mag alleen sprake zijn van ondergeschikte detailhandel (alleen verkoop van eigen vervaardigde producten) en de verkeersaantrekkende werking moet gering zijn. De bedrijfsactiviteiten dienen:

  • gericht te zijn op kleinschalige activiteiten zoals bedoeld in de categorieën 1 en 2 uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering van de VNG (zoals opgenomen in de bijlage bij de regels);
  • in het algemeen in het hoofdgebouw plaats te vinden. Voor het verkrijgen van een kwalitatief hoogwaardige situatie is het mogelijk de bijgebouwen te benutten voor een bedrijfsfunctie.

Daarnaast geldt onder andere dat:

  • de woonfunctie van het hoofdgebouw dient te worden gehandhaafd;
  • de waarden van de omgeving zoveel mogelijk in stand moeten worden gehouden;
  • rekening moet worden gehouden met bestaande functies in de omgeving, zoals de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven.

Kleinschalig kamperen, bed & breakfast en kleinschalige dagrecreatie zijn mogelijk bij een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels onder de voorwaarden zoals in de algemene afwijkingsregels genoemd.

Kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang kan bij omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels worden toegestaan, onder de voorwaarden zoals daar genoemd. Voor de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen geldt een maximale oppervlakte van 150 m². Via een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels is een uitbreiding naar 200 m² mogelijk.

Vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied mag worden gesplitst in twee of meer wooneenheden.

Artikel 7 Waarde – Archeologie 2

De waarde-archeologie bestemmingen zijn afgestemd op de beleidsadvieskaart van de gemeente. De archeologische verwachtingskaart is onderverdeeld in een aantal categorieën. Aan elke categorie zijn bepaalde beleidsadviezen gekoppeld. Deze beleidsadviezen zijn ‘vertaald’ in de waarde-archeologie bestemmingen in dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Naast regels per bestemming kan behoefte bestaan om bepaalde regels in één keer op één plaats in de regels weer te geven. Dit betreft standaardregels en regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen (zoals afwijkings- of wijzigingsregels, dan wel criteria voor het stellen van nadere eisen. Deze regels worden dan opgenomen in de algemene regels. Deze zijn te vinden in artikel 7 tot en met 13.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsregels

Deze regels zijn geheel voorgeschreven door het Besluit ruimtelijke ordening (artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Bro). Omdat een bestemmingsplan elke tien jaar moet worden herzien, betreffen de meeste bestemmingsplannen gebieden die reeds in gebruik en ingericht zijn. Een bestemmingsplan kan ruimte bieden voor ontwikkelingen en daarom soms ander gebruik en/of bebouwing toelaten dan er in werkelijkheid in het gebied aanwezig is. Bestaande rechten worden beschermd met overgangsrecht. Er is overgangsrecht voor bouwwerken en overgangsrecht voor gebruik van de gronden en bouwwerken.

Artikel 16 Slotregel

Deze regel is geheel voorgeschreven door de Ministeriële regeling Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen. Deze regel geeft aan hoe de planregels van dit plan kunnen worden aangehaald. Hiermee wordt de naam van het bestemmingsplan vastgelegd. Voor de digitale uitwisseling van plannen krijgt elk plan ook een unieke code van letters en cijfers.

Bijlagen

Bijlage 1 Geuronderzoek

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Geluidonderzoek

Bijlage 4 Natuurwaardenonderzoek

Bijlage 5 Uitgangspungen Aeriusberekening Realisatiefase (Bouw En Sloop)

Bijlage 6 Aeriusberekening Realisatiefase (Bouw En Sloop)

Bijlage 7 Aeriusberekening Gebruiksfase