KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Maatschappelijk - Zorg
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Begrenzing Van Het Plangebied
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 Vigerende Plannen
1.4 Aanleiding Voor Herziening Van De Plannen
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Historie Van Het Plangebied
2.2 Bestaande Ruimtelijke Inrichting
2.3 Doel Van Het Plan
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Toets Aan Wet- En Regelgeving
4.1 Geluid
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
4.3 Ecologie
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Bodemgesteldheid
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Water
4.8 Milieuzonering Bedrijfsactiviteiten
4.9 Leidingen, Straalpaden En Laagvliegroutes
4.10 Openbare Orde En Veiligheid
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten/vormgeving
5.1 Algemene Juridische Informatie
5.2 Beschrijving Van Het Plan
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Stedenbouwkundig Plan (Voorlopig Ontwerp)
Bijlage 2 Mogelijke Alternatieve Terreininrichting
Bijlage 3 Onderzoek Geluidsbelasting
Bijlage 4 Notitie Ecologische Inventarisatie
Bijlage 5 Eekhoornonderzoek

Molenstraat 39 te Beilen - Altingerhof

Bestemmingsplan - gemeente Midden-Drenthe

Vastgesteld op 22-02-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Molenstraat 39 te Beilen - Altingerhof met identificatienummer NL.IMRO.1731.Molenstraat39BE-VST1 van de gemeente Midden-Drenthe.

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels van het plan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Achtererf

Gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het gebouw is gelegen;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding van het plan of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten minste moet of ten hoogste mag worden bebouwd.

1.8 Bestaand bij gebruiksregels / bestemmingsregels:

Het gebruik dat bestaat ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod, met uitzondering van gebruik dat in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan;

1.9 Bestaand bouwwerk

Een bouwwerk, dat ten tijde van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaat, wordt gebouwd, dan wel nadien krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend, kan worden gebouwd;

1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.13 bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.14 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.15 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.16 bouwperceelgrens:

De grens van een bouwperceel.

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.19 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.20 hoofdgebouw:

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.21 Maatschappelijke voorzieningen

Educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levens-beschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen, kinderopvang, buitenschoolse opvang, dorpshuis, peuter-speelzalen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen;

1.22 Openbare nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van een op het openbare net aangesloten voorziening van algemeen nut (gas, water, elektra etc.), het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

1.23 Oppervlakte van een overkapping

Tussen de buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

1.24 overig bouwwerk:

bouwwerk, geen gebouw en geen bijbehorend bouwwerk zijnde.

1.25 Overkapping

Een bouwwerk voorzien van een plat dak dan wel een kap en met maximaal één wand is uitgevoerd;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 buitenwerks gevelvlak van een bouwwerk:

Het gedeelte van het bouwwerk dat, voorzover van wanden voorzien, van buitenaf zichtbaar is. Voor bouwwerken die niet of niet aan alle zijden door wanden omsloten worden, wordt de loodrechte projectie van de dakrand op het maaiveld als buitenwerks gevelvlak aangemerkt.

2.6 de afstand tot de perceelsgrens:

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de perceelsscheiding van het bouwperceel.

2.7 de afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.

2.8 ondergeschikte bouwdelen:

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als:

  1. a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten;
  2. b. erkers die voldoen aan de bouwregels;
  3. c. overstekende daken en/of luifels kleiner dan 0,75 meter
  4. d. balkons die minder dan 1,00 m buiten de gevel steken;

2.9 Bebouwd oppervlak van het bouwperceel:

De oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. inritten;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. infrastructurele voorzieningen;
  2. d. openbare nutsvoorzieningen;
  3. e. parkeervoorzieningen;
  4. f. speelvoorzieningen;
  5. g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

3.2 Bouwregels

  1. a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte per gebouw ten hoogste 15 m2 bedraagt;
    2. 2. de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedraagt.
  2. b. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste 6 m bedragen;
    3. 3. de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag ten hoogste 5 m bedragen;
    4. 4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan:

  1. a. de plaats en de afmetingen van de bebouwing;
  2. b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten aanzien van het erf grenzend aan de openbare weg of openbaar groen;

3.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Vanuit het oogpunt van de goede ruimtelijke ordening, is het gebruik van gronden en bouwwerken overeenkomstig deze bestemming slechts toegestaan indien voor 31 december 2018 het voetpad dat de Molenstraat verbindt met het gebied ten noorden van het bestemmingsplangebied wordt aangelegd conform de tekening in bijlage 1 bij de regels, met een profiel zoals aangegeven in deze bijlage, inclusief de in deze bijlage aangegeven heggen naast het pad en het geheel vervolgens in stand wordt gehouden.
  2. b. Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
    1. 1. het gebruik van de gronden en bouwwerken als seksinrichting;
    2. 2. het gebruik van de gronden ten behoeve van opslag, tenzij de opslag aan de volgende eisen voldoet:
      • de opslag mag niet meer bedragen dan 10% van het bouwperceel;
      • de hoogte van de opslag mag niet meer dan 2 meter bedragen.

Artikel 4 Maatschappelijk - Zorg

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Maatschappelijk - Zorg” aangewezen gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van maatschappelijke zorg en verpleging, met daaraan ondergeschikt:

  1. a. agrarisch medegebruik;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. infrastructurele voorzieningen;
  4. d. openbare nutsvoorzieningen;
  5. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daarbij behorende tuinen, erven en terreinen.

4.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    1. 1. de hoofdgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
    2. 2. het bebouwingspercentage bedraagt ten hoogste wat is aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%);
    3. 3. de goot- en bouwhoogten van de gebouwen bedraagt ten hoogste wat is aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m);
    4. 4. de goot- en bouwhoogten van overkappingen bedraagt ten hoogste respectievelijk 3 m en 6 m;
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. 1. op een bouwperceel mag maximaal 1 vlaggenmast van ten hoogste 6 m worden geplaatst;
    2. 2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt tot 1 meter achter de voorgevelrooilijn ten hoogste 1,5 m en daarachter ten hoogste 2 m;
    3. 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt tot 1 m achter de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 5 m.
  3. c. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen, gelden de volgende regels:
    1. 1. de oppervlakte per gebouw ten hoogste 15 m2 bedraagt;
    2. 2. de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedraagt.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan:

  1. a. de plaats en de afmetingen van de bebouwing;
  2. b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten aanzien van het erf grenzend aan de openbare weg of openbaar groen.

4.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Vanuit het oogpunt van de goede ruimtelijke ordening, is het gebruik van gronden en bouwwerken overeenkomstig deze bestemming slechts toegestaan indien voor 31 december 2018 het voetpad dat de Molenstraat verbindt met het gebied ten noorden van het bestemmingsplangebied wordt aangelegd conform de tekening in bijlage 1 bij de regels, met een profiel zoals aangegeven in deze bijlage, inclusief de in deze bijlage aangegeven heggen naast het pad en het geheel vervolgens in stand wordt gehouden.
  2. b. Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
    1. 1. het gebruik van de gronden en bouwwerken als seksinrichting;
    2. 2. het gebruik van de gronden ten behoeve van opslag, tenzij de opslag aan de volgende eisen voldoet:
      • de opslag mag niet meer bedragen dan 10% van het bouwperceel;
      • de hoogte van de opslag mag niet meer dan 2 meter bedragen.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

  1. a. Indien de bestaande maten en afstanden meer bedragen dan de maximale maten en afstanden zoals aangegeven in de regels, dan betreffen deze bestaande maten en afstanden de maximale maten en afstanden.
  2. b. Indien de bestaande maten en afstanden minder bedragen dan de minimale maten en afstanden zoals aangegeven in de regels, dan betreffen deze bestaande maten en afstanden de minimale maten en afstanden.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  2. b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond bodemspecie en puin voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  4. d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  5. e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

8.2 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  1. a. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, voor zover de verkeersveiligheid en/of - intensiteit daartoe aanleiding geven;
  2. b. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen zullen worden overschreden, voor zover een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. c. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van (de bediening van) kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes zullen worden gebouwd mits de inhoud per gebouwtje ten hoogste 50 m2 bedraagt;
  4. d. het bepaalde in het plan en toestaan dat antenne- of alarmmasten tot een hoogte van 25,00 m zullen worden gebouwd;
  5. e. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits:
    1. 1. de maximale oppervlakte van de plaatselijke verhoging ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak mag bedragen;
    2. 2. de vergroting ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Aanvullende werking welstandscriteria

De in het plan geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken kan nader worden ingevuld door de in de Woningwet bedoelde welstandscriteria.

10.2 Algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden

Er wordt uitsluitend een omgevingsvergunning tot het afwijken van het bestemmingsplan verleend en er wordt uitsluitend over gegaan tot wijziging van het bestemmingsplan indien is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. a. de milieusituatie (toetsing aan de Wet geurhinder);
  2. b. natuurlijke en landschappelijke waarden;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  5. e. het bebouwings- en landschapsbeeld;
  6. f. het zicht op karakteristieke gebouwen en bomen en aaneengesloten bebouwing;
  7. g. de verkeersveiligheid.

10.3 Natuurbeschermingstoets


Bij toepassing van de bevoegdheid middels omgevingsvergunning af te wijken en wijzigingsbevoegdheden in dit bestemmingsplan dient voordat een omgevingsvergunning wordt verleend, dan wel een wijzigingsplan wordt vastgesteld, te zijn aangetoond dat op voorhand redelijkerwijs is te verwachten dat:

  1. a. een Natuurbeschermingswetvergunning, indien vereist, kan worden verleend;
  2. b. redelijkerwijs is te verwachten dat een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet, indien vereist, kan worden verleend.

10.4 Parkeernorm

Als uitgangspunt geldt dat in alle bestemmingen op eigen erf dient te worden geparkeerd. Hiervan kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken indien in het geval van nieuwe ontwikkelingen in de nabijheid van deze ontwikkeling op een goede wijze kan worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

11.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Molenstraat 39 te Beilen - Altingerhof".

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Begrenzing Van Het Plangebied

In een parkachtige omgeving, aan de rand van Beilen biedt Altingerhof een beschermde woonzorg-omgeving voor circa tachtig ouderen. Omdat de bestaande accommodatie sterk verouderd is en niet meer aansluit op de huidige zorgvraag heeft zorgverlener Icare plannen om de bestaande huisvesting voor ouderen rond de Altingerhof te vervangen door nieuwbouw op hetzelfde terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Molenstraat39BE-VST1_0001.png"

Figuur 1: plangebied herinrichting Altingerhof

1.2 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied ligt in Beilen (gemeente Midden-Drenthe) en wordt begrensd door de Molenstraat aan de zuidzijde, de woningen aan de Molenakkers en de begraafplaats aan de westzijde, het spoor Assen - Hoogeveen aan de oostzijde en aan de noordzijde het terrein van GGZ Drenthe (Klateringerweg 22).

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Molenstraat39BE-VST1_0002.png"

Figuur 2: Globale ligging plangebied

1.3 Vigerende Plannen

Geldend plan voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Beilen' (vastgesteld op 28 februari 2013). In dit bestemmingsplan gelden er voor het plangebied de volgende regels:

  • Enkelbestemming Maatschappelijk
  • Maximum bebouwingspercentage terrein (%): 25
  • Maximum bouwhoogte (m): 11
  • Maximum goothoogte (m): 11
  • Bouwvlak
  • Gebiedsaanduiding milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied
  • Gebiedsaanduiding veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen

1.4 Aanleiding Voor Herziening Van De Plannen

In het verleden is al eerder gekeken naar de verschillende nieuwbouwmogelijkheden (o.a. verplaatsing naar andere locaties), maar uiteindelijk is gekozen voor nieuwbouw op hetzelfde perceel. Nieuwbouw is noodzakelijk, omdat aanpassing van de bestaande bebouwing op de moderne wensen niet meer mogelijk is. De maatschappelijke trend is dat ouderen steeds meer in een woonomgeving zorg gaan ontvangen dan zoals in het verleden een vaste combinatie krijgen van zorg met wonen zoals in verzorgingshuizen. De beoogde nieuwbouw sluit hierop aan door het oude verzorgingstehuis te transformeren naar meerdere nieuwe kleinschalige gebouwen waar in ruime mate zelfstandig gewoond wordt. Hierbij wordt een huiskamer gedeeld en wordt zorg aangeboden. Andere gedeelde voorzieningen worden centraal gehuisvest op het terrein Omdat de beoogde plannen niet passen binnen het bouwvlak van het geldende bestemmingsplan heeft Icare een verzoek ingediend om het bestemmingsplan te herzien.

1.5 Leeswijzer

In het Beluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld hoe een bestemmingsplan er uit moet zien, wat vastgelegd moet worden en wat meegewogen moet worden. Een bestemmingsplan bestaat daarbij uit planregels en een verbeelding en is het juridisch-ruimtelijke document waarin de bestemming van de gronden met inbegrip van de daarop van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels en de daarop aanwezige bebouwing wordt vastgelegd. Meer informatie hierover is opgenomen in hoofdstuk 5 van deze toelichting.

In artikel 3.1.6 van het Bro is bepaald dat elk bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting (dit document). In de toelichting moet onder andere worden vermeld wat de uitkomsten zijn van onderzoeken over ecologie/flora/fauna, hoe het is gesteld met de waterhuishouding, of de Wet milieubeheer van toepassing is voor bijvoorbeeld een Milieu Effect Rapport (MER), of sprake is van archeologische/cultuurhistorische waarden, welke milieukwaliteitseisen wat betreft lucht, bodem, geluid bij het plan betrokken zijn. Deze aspecten worden toegelicht in hoofdstuk 4. Voorafgaand aan dat hoofdstuk wordt eerst nog ingegaan op het plangebied, zowel voor de bestaande als nieuwe situatie (hoofdstuk 2) en het relevante beleid van gemeente, provincie en Rijk (hoofdstuk 3). In de afsluitende hoofdstukken wordt ingegaan op de economische (hoofdstuk 6) en maatschappelijke (hoofdstuk 7) uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie met betrekking tot de ruimtelijke en de functionele structuur van het plangebied beschreven. Er wordt allereerst aandacht besteed aan de historie van het plangebied. Wat betreft de ruimtelijke inrichting wordt onder andere aandacht besteed aan de bebouwingsstructuur, monumenten, de wegenstructuur en het groen.

2.1 Historie Van Het Plangebied

Beilen ontstond in de vroege Middeleeuwen als esdorp aan de weg van Meppel naar Groningen, ten noorden van de Beilerstroom. Na een felle dorpsbrand in 1820 bleef slechts een tiental huizen gespaard. Dit verklaart de relatief jonge datum van het bouwkundige erfgoed van het dorp. Het projectgebied en omgeving is ontwikkeld vanaf de jaren tachtig, zoals te zien is op figuur 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Molenstraat39BE-VST1_0003.png"

Figuur 3: bouwjaren plangebied en omgeving

2.2 Bestaande Ruimtelijke Inrichting

Het plangebied ligt in een gemengd gebied qua functies zoals te zien is op figuur 4. De locatie Altingerhof ligt in een strook maatschappelijke voorzieningen (bruin), parallel aan het spoor. Aan de oostzijde van het spoor begint het agrarisch gebied (licht groen), aan de westzijde grenst het gebied (naast de begraafplaats als maatschappelijke functie) aan een woonwijk (geel) met groenstructuren. Her en der liggen enkele bedrijven (paars).

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Molenstraat39BE-VST1_0004.png"

Figuur 4: enkelbestemmingen plangebied (rode contour) en omgeving

Op figuur 5 zijn de bestaande ontsluitings- en groenstructuren ingetekend. Het terrein maakt onderdeel uit van verbindingen voor langzaam verkeer en de groenstructuur langs het spoor.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Molenstraat39BE-VST1_0005.png"

Figuur 5: ontsluitingsstructuren (links) en groenstructuur (rechts)

2.3 Doel Van Het Plan

Voor de nieuwbouw van de Altingerhof is een prijsvraag uitgezet, waarbij gekozen is voor het plan om meerdere vrijstaande gebouwen te realiseren met daarbij de flexibiliteit om in de toekomst in te spelen op de steeds veranderende woon/zorgvraag. In bijgevoegd stedenbouwkundig plan (zie Bijlage 1) is dit verder uitgewerkt.

Naar aanleiding van ingediende zienswijzen is er nader gekeken naar de wijze van ontsluiten van het pad aan de oostzijde van het terrein. Gebleken is dat de ingediende zienswijzen aanleiding zijn om geweest om het plan aan te passen. Besloten is nu om het pad aan te leggen zoals weergegeven op onderstaande figuur. De uitvoering en instandhouding hiervan is in de planregels verwerkt in de vorm van een voorwaardelijke verplichting. De indieners van de zienswijzen kunnen hiermee instemmen en hebben vervolgens hun zienswijzen ingetrokken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Molenstraat39BE-VST1_0006.png"Figuur 6: Bestaande (links) en nieuwe (rechts) situatie

De ontwikkeling zal gefaseerd plaats gaan vinden. Nadat er twee nieuwe gebouwen zijn gerealiseerd worden de huidige bewoners verhuisd zodat de bestaande bouw gesloopt kan worden. Daarna ontstaat voldoende ruimte voor de resterende nieuwbouw. Dit proces zal naar verwachting medio 2020 afgerond worden. Uiteindelijk is het aantal bewoners in de nieuwbouw even groot als in de bestaande situatie en wordt ook de nieuwe situatie ingepast in de groene omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Molenstraat39BE-VST1_0007.png"

Figuur 7: voorgestelde ontsluitingsmogelijkheden (oranje is autoverkeer)

Parkeren vindt geheel op eigen terrein plaats, waarbij de toegang op dezelfde plek blijft aan de Molenstraat. Aan deze zijde worden hagen gepland aan de rand van het terrein. De nieuwbouw is aangepast op de bestaande, beeldbepalende bomen zodat het groene karakter en het groene aanzicht aan de westzijde behouden blijft (en waar nodig versterkt met nieuw groen). Er komen vier dezelfde woonzorggebouwen (zie figuur 8) en een activiteitengebouw (zie figuur 9) met daarin de medische ondersteuning, kantoorruimte voor personeel en een grand café voor de bewoners.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Molenstraat39BE-VST1_0008.png"

Figuur 8: driedimensionaal voorbeeld woonzorggebouw

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Molenstraat39BE-VST1_0009.png"

Figuur 9: impressie activiteitengebouw

Onderzocht is of de nieuwbouw ontwikkeld kan worden binnen het bestaande bouwvlak. Vanwege de wens om zoveel mogelijk bestaande groenstructuren te behouden en de overgang van bestaand naar nieuwbouw voor de bewoners zo geleidelijk mogelijk te laten verlopen, is dit aan de zuidwestzijde helaas niet mogelijk. Door de omvang van het bouwvlak gelijk te laten maar op te schuiven ontstaat voldoende ruimte voor de nieuwbouw, waarmee de nieuwbouw aan de zuidzijde ook aansluit bij de al aanwezige stedenbouwkundige structuur (woningen met voortuin parallel aan de weg). Uit de diverse onderzoeken blijkt dat deze optie ook milieutechnisch een geschikte oplossing is. Meer informatie hi.erover is opgenomen in hoofdstuk 4 van deze plantoelichting.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het relevante rijks-, provinciaal of gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke- functionele structuur beknopt opgenomen.

3.1 Rijksbeleid

Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040.

Eén van de nationale belangen uit het SVIR is "een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten". Om dit nationaal belang concreet invulling te geven, heeft het ministerie de Ladder van duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) laten opnemen. Daardoor zal bij ruimtelijke besluiten gemotiveerd moeten worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik.

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van het Rijk

Bij de planontwikkeling spelen geen rijksbelangen vanwege de ligging, inhoud en de geringe invloed op de omgeving. Omdat de plannen gaan over het op eigen terrein slopen en nieuw bouwen voor hetzelfde gebruik is het geen nieuwe stedelijke ontwikkeling en hoeft daarom niet nader getoetst te worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal Beleid

De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. Lange termijn doelen op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, verkeer en vervoer, water, wonen, natuur, cultuur worden in de omgevingsvisie met elkaar verbonden.

In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:

  • de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
  • het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.

Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van de provincie

De ontwikkeling valt binnen algemene principes in de provinciale omgevingsvisie zoals zorgvuldig ruimtegebruik. Vanwege de beperkte omvang, de ligging binnen de bebouwde kom en de voortzetting van het huidige gebruik spelen er geen directe provinciale belangen. Het gebied valt wel in een zone waar bescherming van het grondwater met het oog op de winning van grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening aan de orde is. De grondwaterbescherming is door de beoogde ontwikkeling niet in het geding. De ontwikkeling betreft geen inrichting zoals opgenomen in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Daarnaast wordt niet gewerkt met gevaarlijke stoffen of vervuilde grond. Bij de uitvoering zal desondanks worden gehandeld volgens de in de verordening opgenomen zorgplicht (ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten de kwaliteit van het grondwater kan worden geschaad, is verplicht dergelijk handelen achterwege te laten).

3.3 Gemeentelijk Beleid

In het Woonplan 2012-2020 is het woonbeleid voor de komende jaren opgenomen. Dit Woonplan is tevens een update van het Woonplan uit 2005 en het sluit aan bij de gemeentelijke visie 'Platteland leeft!', die ook een reikwijdte tot 2020 kent. Verder sluit dit Woonplan aan bij de uitgangspunten voor wonen, zoals beschreven in de Structuurvisie Midden-Drenthe.

In het Externe veiligheids beleidsplan 2009-2012 (verlengd met 4 jaar) is het gemeentelijk beleid opgenomen over beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving.

De gemeente Midden-Drenthe heeft een waterplan, deze is samen met de waterschappen en de WMD opgesteld. In dit waterplan is het gezamenlijke beleid afgestemd van betrokken organisaties. De toekomstvisie is gericht op:

  • beleving van water
  • recreatief medegebruik van water
  • afkoppelen van hemelwater
  • regionale waterberging
  • acceptabele overgang van functies
  • eenduidig en begrijpelijk beheer en onderhoud
  • samenwerking gemeente – waterschap
  • communicatie.

Het waterbeleid wordt uitgezet in projecten en maatregelen om de waterhuishouding binnen de gemeente te optimaliseren. Ten aanzien van water in het planologische proces komt het waterplan tot de volgende uitgangspunten.

  • Toepassen van de trits vasthouden, bergen en afvoeren bij nieuwbouwplannen;
  • Toepassen van de watertoets bij ruimtelijke plannen en besluiten;
  • Bij het ontwerpen van nieuwe waterpartijen rekening houden met (natuurvriendelijk) beheer en onderhoud;
  • De toepassing van duurzame materialen bevorderen;
  • Uitbreiden regulier overleg ten aanzien van locatiekeuzes.

Onderdeel van het Waterplan is het 'Watertakenplan Fluvius 2016-2021" dat in samenwerking met het waterschap is opgesteld. Doelen van dit plan zijn:

  1. 1. Bescherming van de volksgezondheid
  2. 2. Beperk wateroverlast
  3. 3. Beperk hinder
  4. 4. Spaar het milieu
  5. 5. Zorgvuldige dienstverlening

Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van de gemeente

De beoogde nieuwbouw sluit aan bij de volgende doelstellingen uit het Woonplan (paragraaf 4.5):

  • Gevarieerd en passend woningaanbod voor senioren en andere zorgbehoevenden
  • Bouw en verbouw van levensloopbestendige (flexibele) woningen

Door te kiezen voor een indeling in vier losstaande gebouwen en nu al bij de inrichting rekening te houden met bouwtechnische aanpassingen in de toekomst, kan per gebouw ingespeeld worden op de steeds veranderende vraag naar zorg en wonen.

In het beleid over externe veiligheid is opgenomen dat voor de A28 en het spoor geldt dat er binnen 30 meter vanaf de kant van de weg of het spoor geen kwetsbare objecten zoals woningen en scholen mogen worden gebouwd. De nieuwbouw blijft ver buiten deze zone en daarmee wordt voldaan aan de beleidsmatige uitgangspunten.

Voor het plangebied zijn er geen beleidsmatige verplichtingen ten aanzien van de riolering, anders dan hetgeen is bepaald in het Bouwbesluit (bij aansluiting van huishoudelijk afval- en hemelwater is het uitgangspunt gescheiden leidingen tot de perceelsgrens). In overleg met de gemeente wordt nog bekeken of de nieuwe ontwikkeling kansen biedt voor gelijktijdige aanpassing van de watersystemen in het openbaar gebied.

Hoofdstuk 4 Toets Aan Wet- En Regelgeving

Dit hoofdstuk bevat een inventarisatie van de verschillende omgevingsaspecten. Daarbij komen de volgende aspecten onder ander aan de orde: geluid, archeologie en cultuurhistorie, ecologie, externe veiligheid, bodemgesteldheid, luchtkwaliteit, water, milieuzonering bedrijfsactiviteiten, leidingen, straalpaden en laagvliegroutes. Het hoofdstuk bevat een omschrijving van de uitgevoerde onderzoeken en de resultaten hiervan.

4.1 Geluid

In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in een bestemmingsplan moet worden aangegeven waar geluidgevoelige gebouwen en terreinen zijn gesitueerd ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Wanneer het bestemmingsplan binnen deze onderzoekszones de realisatie van nieuwe geluidgevoelige gebouwen of terreinen mogelijk maakt, moet door middel van een akoestisch onderzoek worden nagegaan of de geluidsbelasting binnen de wettelijke normen blijft. De geluidsbelasting mag de in de Wgh genoemde grenswaarden niet overschrijden. Daarbij moet ook de doeltreffendheid worden onderzocht van de in aanmerking komende maatregelen ter voorkoming van in de toekomst optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige gebouwen en terreinen.

Toetsing bestemmingsplan

Voor de nieuwe plannen is door Noordelijk Akoestisch Adviesburo BV onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting (Onderzoek geluidsbelasting nieuwbouwplan Altingerhof te Beilen, kenmerk 5592/NAA/hw/fw/1, 25 april 2017, zie Bijlage 3). De geluidsbelastingen op de nieuwe woonzorggebouwen zijn onderzocht op de effecten van de naastgelegen Molenstraat/Alting en de spoorbaan Assen - Hoogeveen. Vanwege deze maximum snelheid van 30 km/u is de weg niet zoneplichtig op basis van de Wet Geluidhinder en hoeft er daarom geen hogere grenswaarde verleend te worden. Wel moet vanuit een goede ruimtelijke ordening beoordeel worden of er nog sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

De geluidsdbelasting ten gevolgen van wegverkeerslawaai afkomstig van de Molenstraat/Alting bedraagt ten hoogste 51,1 dB voor het meest zuidelijk gelegen gebouw, waarmee de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Wel wordt voldaan aan de maximale grenswaarde van 63 dB voor een stedelijk gebied.

Als gevolg van de spoorbaan ontstaat op de woonzorggebouwen een geluidsbelasting van ten hoogste 61 dB op een oostgevel, waarmee niet wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB maar wel aan de maximale ontheffingsgrenswaarde van 68 dB.

Beoordeeld is of bron- en overdrachtsmaatregelen reëel en wenselijk zijn. Het is niet te verwachten dat de Molenstraat opnieuw wordt ingericht met stiller asfalt en de maximum snelheid bedraagt al 30 kilometer per uur. Als gekeken wordt naar de cumulatie van de weg en het spoor op de zuidgevel van het meest zuidelijke woonzorggebouw dan is de maximum geluidsbelasting 58,1 dB. Om tot een binnenwaarde van 33 dB te komen moet de gevel een isolerende werking hebben van afgerond 25 dB. Omdat dit bouwtechnisch heel goed mogelijk is staat dit niet aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg.

Het plaatsen van bijvoorbeeld schermen tussen het spoor en de nieuwbouw wordt vanuit het groene karakter van het terrein en de wens om het als route voor langzaam verkeer te kunnen gebruiken, niet als wenselijk geacht. Om de ontwikkeling toch mogelijk te maken moeten er dus voor het spoorweglawaai een hogere grenswaarde worden verleend. Deze procedure zal gelijk oplopen met de herziening van het bestemmingsplan. Daarnaast dient uiteindelijk bij de uitvoeringsfase aangetoond te worden dat door voldoende geluidswering van de gevels aan de wettelijk vereiste binnenwaarden voldaan kan worden.

4.2 Archeologie En Cultuurhistorie

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke manier met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Toetsing bestemmingsplan

De gemeente Midden-Drenthe beschikt over een archeologische beleidskaart. Het projectgebied heeft op deze kaart een lage verwachtingswaarde en is ook deels al verstoord door het huidige gebruik. Archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Op de oorsprong van het projectgebied is in de gebiedsbeschrijving al ingegaan. Het gebied heeft geen bijzondere cultuurhistorische waarden.

4.3 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van het project te toetsen, is een inventarisatie van de natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. De Wet natuurbescherming is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden.

Soortenbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Gebiedsbescherming

Voor het projectgebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wet natuurbescherming (Wnb) en de provinciale Omgevingsvisie en -verordening.

Wet natuurbescherming

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Belangrijk daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig Ecologische Hoofdstructuur) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is uitgewerkt in de provinciale Omgevingsvisie en de bijbehorende provinciale Omgevingsverordening.

Toetsing bestemmingsplan

Door Bugel Hajema is er onderzoek uitgevoerd naar de verschillende ecologische aspecten (Notitie ecologische inventarisatie Altingerhof Beilen, projectnummer: 602.03.50.00.00, 23 januari 2017, zie Bijlage 4). Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een onvoldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een aanvullend onderzoek naar eekhoorn en vleermuizen nodig is. Aan de hand van het nader onderzoek kan bepaald worden of het aanvragen van een ontheffing nodig is en of deze in voorkomend geval verkregen kan worden. In verband met de soortbescherming is het verder nodig om bij de planning van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen van vogels.

Nader onderzoek in het kader van gebiedsbescherming (Wnb en provinciaal ruimtelijk natuurbeleid) is niet nodig. Een vergunning voor beschermde gebieden is op voorhand niet nodig voor de beoogde activiteiten. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.

Conclusie uit aanvullend onderzoek naar de eekhoorn (Bugel Hajema, Eekhoornonderzoek Alteringerhof te Beilen, projectnummer: 602.03.50.00.00, 16 maart 2017, zie Bijlage 5) is dat wanneer de plannen buiten de voortplantings- en overwinteringsperiode (augustus tot en met december) van de eekhoorn uitgevoerd worden, het aanvragen van een ontheffing van de Wnb niet nodig is.

In het kader van de herplanting van opgaande beplanting op het terrein van de Altingerhof wordt geadviseerd om gebruik te maken van voor eekhoorn gunstige boomsoorten. Eekhoorns hebben een voorkeur voor voedseldragende bomen, zoals hazelaar, tamme kastanje, eiken, dennen, sparren en lariksen. Een deel van de voorgestelde boomsoorten kan in de toekomst ook dienen als nieuwe nestplaats voor eekhoorn.

Bij de verdere planning zal rekening worden gehouden met de aangegeven periodes voor de eekhoorn en de vogels. Het bouwproces start begin 2018 en daarmee valt het buiten de voortplantings- en overwinteringsperiode van de eekhoorn. Het seizoensgebonden onderzoek naar mogelijke vleermuizen in de te slopen bebouwing is al uitgezet en zal voorafgaand aan de aanvraag omgevingsvergunning worden afgerond. Als derde zal bij nieuw te planten bomen aan met name de oostzijde van het terrein rekening worden gehouden met het advies om voedseldragende bomen aan te planten.

4.4 Externe Veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit). Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

Toetsing bestemmingsplan

De huidige locatie van het Altingerhof ligt ca. 30 meter ten westen van de spoorlijn Groningen-Zwolle en op ca. 40 meter (ook westelijk) ligt een hogedruk gasleiding van de Gasunie (N-521-40), zie ook figuur 10). Het invloedsgebied van de gasleiding en het van het spoor bedraagt respectievelijk ca. 70 meter en 200 meter en deze gebieden zijn eventueel nodig om de hoogte van het groepsrisico te bepalen. De nieuwbouw van het Altingerhof komt een stuk westelijker te liggen, dus verder van het spoor en de hogedruk gasleiding. Hiermee zal het groepsrisico ten gevolge van het spoor en gasleiding alleen maar afnemen. De situatie qua externe veiligheid wordt dus alleen maar gunstiger. Kwantitatieve risicoberekeningen met de rekenprogramma’s RBMII en Carola voor respectievelijk het spoor en gasleiding zijn dan dus niet nodig. In het nieuwe bestemmingsplan wordt daarnaast de strook langs het spoor veranderd van de bestemming Maatschappelijk naar Groen zodat er in de toekomst ook geen (beperkt) kwetsbare objecten gerealiseerd kunnen worden.

In verband met verminderde zelfredzaamheid en veiligheid van ouderen zal het plan tijdens de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingplan ook voor advies worden voorgelegd aan de Veiligheidsregio.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Molenstraat39BE-VST1_0010.png"

Figuur 10: uitsnede Risicokaart Nederland (dd. 04-05-2017)

4.5 Bodemgesteldheid

Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.

Toetsing bestemmingsplan

Het plangebied is geen verdachte locatie, waardoor op basis hiervan in combinatie met het gemeentelijk beleid er geen onderzoek uitgevoerd hoeft te worden voor het bestemmingsplan.

4.6 Luchtkwaliteit

Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of de realisatie van beoogde ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van het bepaalde in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen vormen de luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL);
  • een project niet voorziet in de realisatie van gevoelige bestemmingen binnen de zone van een op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen gezoneerde rijksweg of provinciale weg.

Toetsing bestemmingsplan

Omdat de omvang van het aantal gebruikers en personeel niet wijzigt door de sloop/nieuwbouw is er geen sprake van verslechtering van de luchtkwaliteit (de bewoners van het bestaande pand krijgen met het personeel een nieuwe plek op eigen terrein). Daarmee vormen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Water

Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit Ruimtelijke Ordening moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. De waterparagraaf is een verplicht onderdeel van een ruimtelijk plan of besluit en beschrijft de uitwerking hiervan op het watersysteem en geeft aan welke eisen het watersysteem aan het besluit of plan oplegt. De waterparagraaf is de plek waar, naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan of besluit, het wateradvies en de gemaakte afwegingen expliciet en toetsbaar een plaats krijgen. De watertoets fungeert als procesinstrument met als doel het vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en daarmee het betrekken van het waterschap in de planvorming.

Toetsing bestemmingsplan

Het Waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies.

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500m2.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

4.8 Milieuzonering Bedrijfsactiviteiten

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is van belang om na te gaan of er bestaande en toekomstige bedrijvigheid in en rondom het plangebied van het bestemmingsplan aanwezig is, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in en rond het plangebied. Daarbij wordt gekeken naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende hindercontouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Met behulp van de in 2009 door de VNG uitgegeven publicatie “Bedrijven- en milieuzonering" is van de aanwezige en toekomstige bedrijven en voorzieningen de milieubelasting bepaald.

Toetsing bestemmingsplan

Met het nieuwe bestemmingsplan worden geen bestemmingsgrenzen aangepast, waardoor er ook geen wijziging is in de afstanden tussen inrichtingen en gevoelige objecten zoals woningen. In de VNG-publicatie komt een verzorgingshuis nog het meeste overeen met de activiteiten in het plangebied. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter voor geluid. Alleen het meest zuidelijke gebouw in de nieuwe situatie komt bij deze richtafstand in de buurt als gemeten zou worden vanaf de gevel van de nieuwbouw tot aan de bestemmingsgrens voor de woningen aan de Molenstraat (als gemeten wordt van gevel nieuwbouw tot gevel woning dan is het al meer dan 30 meter). Daarbij komt nog dat het slechts om één van de vier gebouwen gaat en de gebouwen zelf niet de grootste bron van geluid zullen zijn. Dit zal voornamelijk komen door de verkeersbewegingen, maar aan die situatie veranderd niets qua ligging van de ontsluiting en aantal bewoners/bewegingen.

4.9 Leidingen, Straalpaden En Laagvliegroutes

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van dit bestemmingsplan beschermd moeten worden. Daarnaast zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

4.10 Openbare Orde En Veiligheid

Openbare orde en veiligheid is van belang voor het goede woon- en leefklimaat van zowel de omwonenden als de bewoners van de Altingerhof (aanvrager van het plan). Aan een bestemmingsplan kan alleen maar worden meegewerkt als het voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.

De openbare orde veiligheid is een aspect van de goede ruimtelijke ordening. Dit aspect speelt hier, doordat het aan de oostzijde van het plangebied aan te leggen looppad gebruikt zal worden door cliënten van de noordelijk gevestigde dependance van GGZ Drenthe, genaamd 'Duurzaam Verblijf'. Daarom wordt dit aspect hieronder nader afgewogen.

Over de uitvoering van deze oostelijke looproute in het kader van de openbare orde en veiligheid heeft GGZ Drenthe verklaard zich maximaal te zullen inspannen om overlast voor de omwonenden te voorkomen. Zo zal aan de omwonenden een rechtstreeks nummer verstrekt worden om te bellen in het geval van overlast.

Ten behoeve van de vaststelling van dit bestemmingsplan hebben GGZ Drenthe en Icare verklaard met de gemeente nadere afspraken te zullen maken over het gebruik van het looppad en het op het looppad te houden toezicht.

Daarmee is het bestemmingsplan ook qua openbare orde en veiligheid passend in een goede ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten/vormgeving

5.1 Algemene Juridische Informatie

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende verbeelding waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De regels en de verbeelding dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan. In Artikel 1 Begrippen zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee wordt een eenduidige interpretatie van de begrippen vastgelegd. Artikel 2 Wijze van meten geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 geeft een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied voorkomende en op de verbeelding opgenomen bestemmingen. De regels van een bestemming hebben een standaard opbouw met in hoofdlijnen een bestemmingsomschrijving, bouwregels, specifieke gebruiksregels en mogelijkheden om hier van af te wijken. Niet alle onderdelen zijn bij elke bestemming opgenomen, maar alleen als het van toepassing is.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 zijn regels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik van gronden. Deze artikelen bevatten regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen. De "Slotregel" geeft de naam van het bestemmingsplan aan.

5.2 Beschrijving Van Het Plan

In deze paragraaf wordt benoemd welke informatie allemaal in het bestemmingsplan voor deze ontwikkeling is opgenomen met een beknopte beschrijving van de inhoud.

Om de beoogde herontwikkeling van de Altingerhof mogelijk te maken moeten er via dit bestemmingsplan enkele aanpassingen gedaan worden in de verbeelding. Uitgangspunt daarbij is het nu geldende bestemmingsplan 'Beilen'. Omdat daarin voor de Altingerhof en de noordelijk daarvan gelegen bebouwing van GGZ Drenthe één bouwvlak is opgenomen, maakt ook het noordelijke deel onderdeel uit van de verbeelding omdat er anders problemen ontstaan rondom het meten van het bebouwingspercentage.

De bestemming van het terrein blijft grotendeels maatschappelijk, waarbij de relevante regels één-op-één zijn overgenomen uit het bestemmingsplan 'Beilen'. Het bouwvlak blijft qua oppervlakte gelijk, maar schuift gedeeltelijk op naar het zuidwesten zodat alle nieuwe gebouwen binnen het bouwvlak komen te liggen. Aan het bebouwingspercentage, de bouw- en goothoogte en de gebiedsaanduidingen voor het grondwater en de externe veiligheid rondom het spoor wordt niets gewijzigd.

Op verzoek van de gemeente krijgt de grond onder de gebiedsaanduiding voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, een groenbestemming. Hierbij zijn de planregels wederom overgenomen uit het geldende bestemmingsplan 'Beilen'. Dit laatste geldt ook voor de begripsbepalingen, wijze van meten en algemene regels in hoofdstuk 3 en 4.

Bestemming Wonen of Maatschappelijk

Onder het oude zorgstelsel was vaak duidelijk dat verzorgingshuizen, vergoed vanuit de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ), vielen onder de bestemming Maatschappelijk. De nadruk lag op verzorging en niet op zelfstandige bewoning. Onder het nieuwe zorgstelsel is het uitgangspunt dat wonen en zorg van elkaar gescheiden zijn. Bij verschillende herontwikkelingen wordt daarom de vraag gesteld of er nog wel sprake is van de bestemming Maatschappelijk, of dat eigenlijk Wonen meer passend is. Ook de Raad van State ziet de maatschappelijke trend en ziet daarom zorgwoningen steeds vaker als onderdeel van de bestemming Maatschappelijk. Daarbij wordt wel gekeken naar de feitelijke exploitatie:

  • Aan wie wordt de woonruimte verhuurd (de hulpbehoevende zelf)?
  • Is elke woning in gebruik door ouderen die niet meer zelfstandig kunnen wonen en waaraan zorg, structuur en begeleiding wordt gegeven?
  • Betreft het een totaalpakket aan zorg (dus ook wassen, aankleden en palliatieve zorg)?
  • Wordt er een redelijk aantal uren zorg afgenomen waarbij die zorg uitsluitend wordt vergoed na indicatie?

Op basis van bovenstaande is de conclusie dat voor de nieuwbouw de activiteiten nog steeds vallen onder de bestemming Maatschappelijk. De woningen worden verhuurd aan de hulpbehoevenden zelf waarbij zorg structureel en na indicatie wordt aangeboden als onderdeel van het wonen, Of in de toekomst door ontwikkelingen in de zorgsector alsnog een woonbestemming meer passend is, is niet uit te sluiten maar op dit moment ook niet te voorzien.

Geconstateerd is wel dat de juiste bestemming in het bestemmingsplan Beilen eigenlijk 'Maatschappelijk - Zorg' had moeten zijn, deze specifieke bestemming is destijds ook voor vergelijkbare voorzieningen toegepast. Met dit nieuwe bestemmingsplan wordt dit gerepareerd en krijgt het terrein dus de bestemming 'Maatschappelijk - Zorg'.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad voor gronden waarop een bouwplan is voorzien een exploitatieplan vast te stellen, tenzij het kostenverhaal van de grondexploitatie over de in het bestemmingsplan begrepen gronden anderszins is verzekerd.

Het hoofddoel van dit bestemmingsplan is de gewenste toekomstige situatie planologisch-juridisch vast te leggen, waarbij de gemeente de kosten zal verhalen door het sluiten van een (anterieure) exploitatieovereenkomst met de betreffende private partij.

Gelet op het bovenstaande kan worden gesteld dat het kostenverhaal voldoende anderszins is verzekerd en is de economische uitvoerbaarheid van het nu voorliggende bestemmingsplan voldoende aangetoond.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Elk bestemmingsplan kent een wettelijk proces dat doorlopen moet worden. Hieronder zal op de verschillende stappen worden ingegaan.

Vooraankondiging

Burgemeester en wethouders moeten burgers en anderen informeren over het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden op verzoek van een derde of uit eigen beweging. Dat voornemen wordt gepubliceerd in het gemeentelijk huis-aan-huisblad en op internet. In dit geval is het voornemen om dit bestemmingsplan in voorbereiding te nemen op 7 juni 2017 gepubliceerd.

Vooroverleg

In het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van een nieuw bestemmingsplan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en het Rijk. Van het wettelijke vooroverleg kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien, als het bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk maakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van genoemde partijen.

Bij dit bestemmingsplan is dat vanwege de ligging, aard en beperkte van toepassing. Daarom is voor dit bestemmingsplan afgezien van het plegen van vooroverleg. Wel is het ontwerpbestemmingsplan ter kennisname toegezonden aan de provincie en het waterschap.

Terinzagelegging ontwerpplan

Op de procedure van een bestemmingsplan is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit betekent dat het ontwerp van een bestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage moet worden gelegd. Deze terinzagelegging biedt iedereen de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad. Die terinzagelegging wordt gepubliceerd in de Nederlandsche Staatscourant, in het lokale gemeentelijk blad en op internet. De aankondiging van de terinzagelegging van dit ontwerpbestemmingsplan en de mogelijkheid om tijdens die periode een zienswijze naar voren te brengen is op 26 juli 2017 gepubliceerd.

Zienswijzen

Van de eventueel ingekomen zienswijzen en de gemeentelijke beantwoording daarvan wordt een verslag gemaakt dat als bijlage bij het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan wordt gevoegd.

Rechtsbescherming

Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad staat voor belanghebbenden nog de mogelijkheid open om bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep in te stellen tegen het bestemmingsplan.

Bijlage 1 Stedenbouwkundig Plan (Voorlopig Ontwerp)

Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan (voorlopig ontwerp)

Bijlage 2 Mogelijke Alternatieve Terreininrichting

Bijlage 2 Mogelijke alternatieve terreininrichting

Bijlage 3 Onderzoek Geluidsbelasting

Bijlage 3 Onderzoek geluidsbelasting

Bijlage 4 Notitie Ecologische Inventarisatie

Bijlage 4 Notitie ecologische inventarisatie

Bijlage 5 Eekhoornonderzoek

Bijlage 5 Eekhoornonderzoek