Ossebroeken II te Beilen
Bestemmingsplan - Gemeente Midden-Drenthe
Ontwerp op 23-03-2022 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Plan:
Het bestemmingsplan Ossebroeken II te Beilen;
1.2 Bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1731.OssebroekenII-ONT2 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen;
1.3 Aanduiding:
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 Aanduidingsgrens:
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 Archeologische waarde:
Voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen;
1.6 Bebouwing:
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.7 Bebouwingspercentage:
Een in het bestemmingsplan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.8 Bedrijf:
Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten;
1.9 Bedrijfsgebouw:
Een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.10 Bedrijfsinstallatie:
Bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de exploitatie van een ter plaatse gevestigd bedrijf;
1.11 Bedrijfsplan:
Ondernemingsplan;
1.12 Bedrijfs- of dienstwoning:
Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.13 Bedrijfsvloeroppervlak:
De totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.14 Beperkt kwetsbaar object:
Een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
1.15 Bestaand bij gebruiksvoorschriften / bestemmingsbepalingen:
Het gebruik dat bestaat ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod, met uitzondering van gebruik dat in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan;
1.16 Bestaand bouwwerk:
Een bouwwerk, dat ten tijde van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaat, wordt gebouwd, dan wel nadien krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend, kan worden gebouwd;
1.17 Bestemmingsgrens:
De grens van een bestemmingsvlak;
1.18 Bestemmingsvlak:
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 Bevi-inrichting:
Inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.20 Bouwen:
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.21 Bouwgrens:
De grens van een bouwvlak;
1.22 Bouwperceel:
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.23 Bouwperceelgrens:
Een grens van een bouwperceel.
1.24 Bouwwerk:
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.25 Detailhandel:
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.26 Detailhandel in (volumineuze) grootschalige goederen:
Detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, in de vorm van de verkoop van auto's, boten, caravans, landbouwwerktuigen, wooninrichtingen, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair en naar de aard daarmee gelijk te stellen artikelen;
1.27 Erotisch getinte vermaaksfunctie:
Een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop en een seksautomatenhal;
1.28 Evenement:
Elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optochten, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten op een locatie die vaker dan tweemaal per jaar wordt gebruikt, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen, en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
1.29 Gebouw:
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.30 Gevellijn:
De als zodanig aangegeven lijn, waar de voorgevel van het hoofdgebouw op of achter moet zijn gesitueerd;
1.31 Hondenspeelpark:
een ontmoetingsplek voor honden en baasjes
1.32 Hoofdgebouw:
Een gebouw, dat op een bouwperceel in bouwkundig opzicht qua massa en vorm, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.33 Huishouden:
Een persoon, of groep personen die een (duurzame) gemeenschappelijke huishouding voert. Indien het huishouden uit twee of meer personen bestaat, betreft het een leefvorm of samenlevingsvorm met een continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid.
1.34 Kunstwerk:
Creatieve voortbrengselen van de beeldende kunst zoals beeldhouwwerken, schilderijen en andere kunstzinnige objecten;
1.35 Kwetsbaar object:
Een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht moet worden genomen;
1.36 Milieusituatie:
De waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling. Onderdeel van de afweging van het begrip “milieusituatie” zal ook de bodembescherming zijn;
1.37 Normaal onderhoud:
Het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.38 Overkapping:
Een bouwwerk voorzien van een plat dak dan wel een kap en met maximaal één wand is uitgevoerd;
1.39 Openbare weg:
Alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen, fietspaden en voetpaden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden of zijkanten;
1.40 Peil:
- a. Bij ligging aan een weg: de kruin van de weg;
- b. Bij ligging aan een anderszins verhard terrein: de bovenkant van dat terrein;
- c. Bij ligging anders dan een weg of verhard terrein: het maaiveld;
1.41 Perifere detailhandel:
Detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen en detailhandel in ABC-goederen (auto's, boten en caravans), tuincentra, bouwmarkten, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair alsmede woninginrichting waaronder meubels, die vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling (en uit dien hoofde niet binnen de aangewezen winkelconcentratiegebieden gevestigd kunnen worden);
1.42 Productiegebonden detailhandel:
Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.43 Risicovolle inrichting:
Een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.44 Seksinrichting:
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.45 Verkoopvloeroppervlakte (netto-vloeroppervlakte):
Een voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;
1.46 Voorgevel:
De naar de weg gekeerde gevel van een woning of, indien een woning met meer dan één zijde naar de weg is gekeerd, de als zodanig door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen gevel(s);
1.47 Voorgevellijn:
De lijn waarin de voorgevel van een hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;
1.48 Voorgevelrooilijn:
De voorgevelrooilijn is:
- a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:
- 1. de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
- b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
- 1. bij een wegbreedte van ten minste 15 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg;
- 2. bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg;
- 3. bij een wegbreedte tussen de 10 en 15 meter, de lijn gelegen op een afstand, die gelijk is aan de wegbreedte, uit de as van de weg;
1.49 Vuurwerkbedrijf:
Een bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op de vervaardiging of assemblage of de handel in vuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;
1.50 Woning:
Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De bouwhoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 De goothoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 De dakhelling:
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 De diepte van een (ondergronds) bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk;
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk:
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 De oppervlakte van een overkapping:
Tussen de buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.7 De inhoud van een bouwwerk:
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.8 De afstand tot de grens van een bouwperceel:
De kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de grens van een bouwperceel;
2.9 Het bebouwde oppervlak van een bouwperceel:
De oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
2.10 Het bebouwingspercentage:
Een aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
2.11 Uitzondering bij wijze van meten:
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als:
- a. Plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten;
- b. Overstekende daken en/of luifels kleiner dan 0,75 meter;
- c. Balkons die minder dan 1,00 meter buiten de gevel steken;
buiten beschouwing gelaten.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijventerreinaangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het uitoefenen van bedrijven in categorie 1 t/m 3.2 van de in de bijlage opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2';
met daaraan ondergeschikt:
- b. interne ontsluitingswegen ten behoeve van aanliggende functies en aangrenzende bestemmingen, met dien verstande dat de wegen aan de buitenkant van het plangebied parallel mogen lopen aan de A28/Brunstinger Leek en dat eventuele overige wegen haaks op de A28 moeten liggen;
- c. tuinen, erven en terreinen;
- d. wegen en paden;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. bijbehorende energievoorzieningen;
- h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- i. openbare nutsvoorzieningen;
- j. geluidwerende voorzieningen;
met de daarbij behorende:
- k. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
met dien verstande dat:
- l. in de bestemming categorieën van inrichtingen als bedoeld in de definitie van industrieterrein, zoals deze is opgenomen in artikel 1 van de Wet geluidhinder (inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken) niet zijn begrepen;
- m. in de bestemming Bevi-inrichtingen en vuurwerkbedrijven niet zijn begrepen;
- n. in de bestemming activiteiten genoemd in kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit Milieueffectrapportage 1994 in de gevallen genoemd in kolom 2 niet zijn begrepen;
- o. in de bestemming seksinrichtingen niet zijn begrepen;
- p. in de bestemming bedrijfswoningen niet zijn begrepen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan:
- a. de afstand van gebouwen tot de as van de weg, indien niet wordt gebouwd in de naar de weg gekeerde bouwgrens;
- b. de afstand tussen gebouwen, indien deze minder dan 20 meter bedraagt;
- c. de plaatsing van de gebouwen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. artikel 3.2.2 onder a voor het verkleinen van de afstand tot een zijdelingse perceelsgrens van minimaal 3 meter;
- b. artikel 3.2.2 onder a voor het verkleinen van de afstand tot een zijdelingse perceelsgrens tot 0 meter, indien deze zijde van het gebouw aaneen wordt gebouwd met het gebouw op het naastgelegen perceel;
- c. artikel 3.2.2 onder c voor het vergroten van de maximum bouwhoogte tot 15 meter, mits:
- 1. de betreffende locatie is gelegen in de zone langs de ontsluitingsweg zoals is aangegeven onder 6 van het Beeldkwaliteitsplan;
- 2. de bouwhoogte wordt ondersteund door een adequate landschappelijke inpassing.
- d. artikel 3.2.2 onder d voor het vergroten van het maximum bebouwingspercentage tot 80%;
- e. de afwijking als bedoeld in 3.4 onder a, b en c en d kan slechts worden verleend, mits:
- 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
- 3. aangetoond wordt dat het bedrijf voorziet in voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. artikel 3.5.1 sub b: en worden toegestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die niet zijn genoemd in de in bijlage opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten, alsmede die volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten van een naast hogere categorie zijn, indien die bedrijven naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de desbetreffende categorieën, met dien verstande dat vuurwerkbedrijven en risicovolle inrichtingen alleen zijn toegestaan indien de PR10-6 contour binnen de grenzen van het bouwperceel valt en een groepsrisicoberekening is uitgevoerd;
- b. lid 3.5.1 sub a: en worden toegestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van detailhandel in:
- 1. brand- en explosiegevaarlijke goederen;
- 2. ter plaatse ambachtelijk vervaardigde, geassembleerde, gedemonteerde en/of gerepareerde goederen;
- 3. grootschalige detailhandelsactiviteiten, zoals meubeltoonzalen, tuincentra en bouwmarkten, alsmede voor detailhandel in auto's, boten, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen met een maximum verkoopvloeroppervlak van 1.500 m².
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- c. een hondenspeelpark ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - hondenspeelpark' inclusief de daarbij behorende voorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- d. kunstwerken;
- e. openbare nutsvoorzieningen;
en de daarbij behorende:
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
- d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
- e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en ophogen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft dieper dan 30 cm;
- 2. het graven of dempen van waterpartijen en watergangen dieper dan 30 cm en met een grotere oppervlakte dan 500 m²;
- 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm en over een groter oppervlak dan 500 m²;
- 4. het verlagen van het waterpeil.
- b. De onder sub a. bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- 1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- 2. het normale onderhoud van bestaande verhardingen betreffen;
- 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
- c. De onder sub a. bedoelde vergunning mag niet worden verleend indien hierdoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van het gebied.
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen en straten met hoofdzakelijk een stroomfunctie;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. parkeervoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- d. groenvoorzieningen;
- e. openbare nutsvoorzieningen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. geluidwerende voorzieningen;
- h. kunstwerken;
- i. stallingsruimte voor fietsen;
met de daarbij behorende:
- j. bouwwerken;
- k. straatmeubilair.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
- d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
- e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het ontvangen, bergen en/of afvoeren van water en de bescherming, het beheer en het onderhoud van de waterloop;
- b. bruggen, dammen en/of duikers en andere waterstaatswerken;
- c. taluds;
- d. groenvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- e. kunstwerken;
met de daarbij behorende:
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
Artikel 7 Waarde - Archeologie 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. het behoud en de bescherming van mogelijke archeologisch en cultuurhistorisch waardevolle pingoruïnes (inclusief offerveentjes);
- b. het behoud en de bescherming van historische kernen.
7.2 Bouwregels
In het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en onder de voorwaarde dat de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is dan 100 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 30 cm wordt uitgevoerd:
- a. dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- b. kunnen aan een omgevingsvergunning de volgende regels worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties, tenzij in het rapport als bedoeld onder a naar het oordeel van het bevoegd gezag is aangetoond dat het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.2 sub a voor de overlegging van het aldaar genoemd archeologische rapport indien naar hun oordeel de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 100 m² uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
- 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 30 cm;
- 2. het graven en/of baggeren van sloten, vaarten en andere watergangen dieper dan 30 cm;
- 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
- 4. het rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd op meer dan 30 cm diepte;
met dien verstande dat de omgevingsvergunning ook verplicht is voor: gebieden met een kleinere oppervlaktemaat dan 100 m² en ondieper dan 30 cm die zijn gelegen binnen een afstand van 50 m uit de bestemming Waarde - Archeologie -1 of de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologisch monument'.
- b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
- 1. die plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
- 2. die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- 3. die het normale onderhoud betreffen;
- 4. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
- 5. die op archeologisch onderzoek zijn gericht.
- c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar de werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht en er een deskundigenadvies is ingewonnen, vaststaat dat geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en cultuurhistorische waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden en eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming wordt verwijderd, mits na voldoende onderzoek van de vindplaats en het inwinnen van deskundigenadvies blijkt dat voor de archeologisch waardevolle gebieden de waardebepalende elementen niet zijn te handhaven in relatie tot de functie van de gronden en de gebouwen, en de aanwezige bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 3
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de mogelijk te verwachten archeologische waarden.
8.2 Bouwregels
In het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en onder de voorwaarde dat de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is dan 1.000 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 30 cm wordt uitgevoerd:
- a. dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- b. kunnen aan een omgevingsvergunning de volgende regels worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties, tenzij in het rapport als bedoeld onder a naar het oordeel van het bevoegd gezag is aangetoond dat het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.2 sub a voor de overlegging van het aldaar genoemd archeologische rapport indien naar hun oordeel de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 1.000 m² uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
- 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 30 cm, met dien verstande dat geen vergunning nodig is wanneer het betreft niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 10 cm;
- 2. het graven en/of baggeren van sloten, vaarten en andere watergangen dieper dan 30 cm;
- 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
- 4. het aanplanten en/of het rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd op meer dan 30 cm diepte en/of voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 30 cm wordt geroerd.
- b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
- 1. die plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
- 2. die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- 3. die het normale onderhoud betreffen;
- 4. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
- 5. die op archeologisch onderzoek zijn gericht.
- c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar de werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende (archeologisch) is onderzocht en er een deskundigenadvies is ingewonnen, vaststaat dat geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en cultuurhistorische waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden en eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 2 en Waarde - Archeologie 3 wordt verwijderd, mits na voldoende onderzoek van de vindplaats en het inwinnen van deskundigenadvies blijkt dat voor de archeologisch waardevolle gebieden de waardebepalende elementen niet zijn te handhaven in relatie tot de functie van de gronden en de gebouwen, en de aanwezige bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Algemene regels
Geen bouwwerk of complex van bouwwerken mag worden opgericht indien daarvoor een bestaand bouwwerk of complex van bouwwerken met daarbij behorende perceel, hetzij niet langer zou blijven voldoen aan het plan, hetzij in grotere mate zou gaan afwijken van het plan.
10.2 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten
- a. Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
- b. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
11.1 Gebruiksverbod
- a. Het is verboden de gronden en de bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aangegeven bestemming(en), zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
- b. Het is verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan op grond van de bestemmingsbepaling bij een omgevingsvergunning is afgeweken, te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met het doel, waarvoor bij die omgevingsvergunning is afgeweken.
11.2 Geoorloofd gebruik
Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daardoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist is en deze is verleend.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, voor zover de verkeersveiligheid en/of - intensiteit daartoe aanleiding geven;
- b. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen zullen worden overschreden, voor zover een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- c. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van (de bediening van) kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes zullen worden gebouwd mits de inhoud per gebouwtje ten hoogste 50 m³ bedraagt;
- d. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits:
- 1. de maximale oppervlakte van de plaatselijke verhoging ten hoogste 10% van het betreffende bouwperceel mag bedragen;
- 2. de vergroting ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
13.1 Wijziging algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van:
- a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- b. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
Artikel 14 Overige Regels
14.1 Uitsluiting seksinrichting
Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van de gronden en bouwwerken als seksinrichting/erotisch getinte vermaaksfunctie.
14.2 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de milieusituatie;
- de landschappelijke waarden;
- de natuurlijke waarden;
- de geomorfologische waarden;
- de cultuurhistorische waarden;
- de archeologische waarden;
- het bebouwingsbeeld;
- de woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
14.3 Parkeernorm
Als uitgangspunt geldt dat in alle bestemmingen op eigen erf dient te worden geparkeerd. Hiervan kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken indien in het geval van nieuwe ontwikkelingen in de nabijheid van deze ontwikkeling op een goede wijze kan worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen.
14.4 Van toepassing verklaren 'Facetplan kleine windturbines, kleinschalige zonneparken en leidingnet'
De regels en bijbehorende bijlagen van het bestemmingsplan 'Facetplan kleine windturbines, kleinschalige zonneparken en leidingnet' (NL.IMRO.1731.FacetbpWindturbine-VST1) zijn onverminderd van toepassing op dit plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Eenmalig kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10%;
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld als onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld als onder a., na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Ossebroeken II te Beilen.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Van Dit Bestemmingsplan
Nabij Beilen beschikt de gemeente Midden-Drenthe over een aantal bedrijventerreinen. Het bedrijventerrein Ossebroeken I is daar één van. De ontwikkeling van dit terrein is de afgelopen jaren voorspoedig gegaan. Op het terrein is nog een beperkt aantal kavels beschikbaar. Reden voor de gemeente te starten met de voorbereidingen voor de ontwikkeling van de tweede fase van het bedrijventerrein: Ossebroeken II. Dit bestemmingsplan legt juridisch de planologische status van het bedrijventerrein Ossebroeken II vast.
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
De locatie Ossebroeken II ligt ten westen van Beilen en ten westen van de autosnelweg A28 (Zwolle - Groningen). Figuur 1 geeft de ligging en begrenzing van het plangebied aan. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het plangebied binnen de gegeven grenzen.
Figuur 1: Ligging van het plangebied (bron: Pdok viewer 2019).
1.3 Het Nu Geldende Bestemmingsplan
Het plangebied is gesitueerd in het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Midden-Drenthe', vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2012. Op dit bestemmingsplan is beroep ingediend en heeft de Raad van State uitspraak gedaan. Naast de uitspraak zijn enkele omissies verwerkt in de 'Correctieve herziening buitengebied Midden-Drenthe'. Deze herziening is vastgesteld op 6 maart 2014. Het bestemmingsplan en de correctieve herziening zijn verwerkt in geconsolideerde versie. Dit is een administratieve versie die geen juridische status heeft.
Bestemmingsplan 'Buitengebied Midden-Drenthe':
In dit bestemmingsplan hebben de gronden de bestemming Agrarisch met waarden - 4 gekregen. Binnen deze gronden is cultuurgrond toegestaan. De uitoefening van een agrarisch bedrijf is alleen mogelijk binnen een aangegeven aanduiding. Het agrarisch bedrijf aan Ossebroeken 17 heeft tevens de aanduiding 'intensieve veehouderij' toegekend gekregen waarbij is geregeld dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van een intensief veehouderijbedrijf is toegestaan.
De straat 'Ossebroeken' is bestemd als 'Verkeer'. Binnen deze bestemming staat de afwikkeling van verkeer voorop. de bestemming maakt (ontsluitings)wegen, paden en parkeervoorzieningen mogelijk. Ossebroeken is de ontsluitingsweg van en naar dit gebied.
In het bestemmingsplan zijn de gronden voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Deze dubbelbestemming richt zich op het behoud van de mogelijk te verwachten archeologische waarden in de bodem. Bij ingrepen met een grotere oppervlakte dan 1.000 m² en die dieper gaan van 30 cm moet worden aangetoond of de archeologische waarde aanwezig is en op welke manier de archeologische waarden wordt beschermd en wordt veilig gesteld.
'Correctieve herziening buitengebied Midden Drenthe'
Tegen het vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied is beroep aangetekend. Naar aanleiding van de uitspraak Raad van State is het bestemmingsplan 'Buitengebied Midden-Drenthe' deels vernietigd. De uitspraak heeft geleid tot het opstellen van een correctieve herziening waarin de vernietigde onderdelen zijn hersteld en omissies zijn verwerkt.
De begrenzing van de dubbelbestemming is aangepast naar aanleiding van de uitspraak. De inhoud van deze bestemming is in de correctieve herziening niet aangepast.
'Buitengebied Midden-Drenthe (geconsolideerd 2014)'
Na vaststelling van de correctieve herziening heeft de gemeente besloten om dit te verwerken in een geconsolideerde versie. In het bestemmingplan buitengebied Midden-Drenthe is de correctieve herziening buitengebied Midden-Drenthe verwerk. Deze versie is geen juridisch bindende versie maar een administratieve leesbare versie.
'Facetplan kleine windturbines, kleinschalige zonneparken en leidingnet'
De gemeente is voornemens om in het buitengebied en op bedrijventerreinen kleinschalige windturbines, kleinschalige grondgebonden zonneparken, grondgebonden zonnepanelen bij agrarische bouwpercelen en de bijbehorende leidingen mogelijk te maken. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels in een bestemmingplan om onder voorwaarden kleinschalige windturbines, kleinschalige zonneparken en grondgebonden zonnepanelen op bouwpercelen toe te staan. De juridische regeling is van toepassing verklaard op dit bestemmingsplan Ossebroeken II.
Dit bestemmingsplan wijzigt de bestemmingen voor het gebied zodanig dat een functie voor bedrijventerrein mogelijk wordt gemaakt.
Figuur 2: Fragment geldend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).
In figuur 2 is het bedrijventerrein Ossebroeken I als luchtfoto opgenomen. Het plangebied Ossebroeken II bevindt zich ten noorden daarvan in het groen aangegeven gebied.
1.4 Opzet Van Het Plan En Leeswijzer
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie van het plangebied alsook de geplande ontwikkeling. Dit hoofdstuk geeft ook de uitgangspunten voor de ontwikkeling. In hoofdstuk 3 kan een inventarisatie van het beleid van de diverse overheden worden gevonden. Ook de onderbouwing in het kader van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' bevindt zich in dit hoofdstuk.
Voor dit bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar de relevante omgevingsaspecten. De beschrijving en de resultaten hiervan staan in Hoofdstuk 4. In de Bijlagen toelichting staan de volledige onderzoeken.
Hoofdstuk 5 Juridische planopzet geeft een juridische toelichting op de regeling van het bestemmingsplan. De wijze van voorbereiding en de wettelijke procedure van dit bestemmingsplan staat in Hoofdstuk 6, terwijl de economische uitvoerbaarheid in hoofdstuk 7 is beschreven.
Overige stukken die minder goed in de toelichting passen, bijvoorbeeld vanwege de omvang van de documenten, zijn gebundeld in de Bijlagen toelichting.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 De Huidige Situatie
De ontwikkeling van het bedrijventerrein Ossebroeken II is voorzien op de gronden gelegen direct naast de autosnelweg A28 (Zwolle - Groningen). De A28 vormt de scheiding tussen het bestaande bedrijventerrein Ossebroeken I en de woonbebouwing van de kern Beilen. Het bedrijventerrein ligt nabij de op- en afrit van de autosnelweg.
In aansluiting op het bestaande bedrijventerrein Osstbroeken I wordt de tweede fase aansluitend hierop ontwikkeld. De gronden zijn momenteel nog in gebruik voor agrarische cultuurgrond. Nabij het viaduct 'Brunsting' is een strook grond in gebruik als hondenspeeltuin. Op deze gronden staan een aantal speeltoestellen voor honden.
Aan Ossebroeken 17 is een intensieve veehouderij aanwezig. Het agrarisch bedrijf is niet meer in gebruik. De activiteiten intensieve veehouderij zijn gestaakt. De aanwezige woning wordt momenteel bewoond.
Ten noordwesten van de ontwikkeling ligt het buurtschap Brunsting. Het buurtschap en het plangebied worden gescheiden door de Brunstinger Leek.
Door het plangebied loopt een weg, Ossebroeken. Deze weg ontsluit het gebied op de A28. De weg wordt opgenomen in de ontwikkeling en zal zorgen voor de afwikkeling van het verkeer.
Figuur 3: Plangebied aangegeven met rode ster en de directe omgeving (bron: Pdok viewer 2019).
2.2 De Nieuwe Situatie En Uitgangspunten Voor De Ontwikkeling
De uitbreiding van het bedrijventerrein Ossebroeken fase II sluit aan op het bestaande deel Ossebroeken I. Dit terrein is grotendeels uitgegeven en er zijn nog enkele kavels beschikbaar. Om in de toekomst aan de vraag naar bedrijfsgronden te voldoen wordt het bestaande terrein in noordelijke richting uitgebreid. Voor de uitbreiding van het bedrijventerrein is een schetsidee opgesteld. Dit schetsidee geeft een indruk van het nieuwe deel. Er wordt gewerkt met verschillende zones op het terrein. Een zone gericht op de Autosnelweg A28, een zone gericht op het aansluitende agrarische gebied en de Brunstinger Leek en een middenzone langs de hoofd ontsluiting.
Het schetsidee is het vertrekpunt voor dit bestemmingsplan. In figuur 4 is het schetsidee voor de uitbreiding van het bedrijventerrein opgenomen.
Figuur 4: Schetsidee Ossebroeken II, het vertrekpunt (bron: gemeente Midden-Drenthe).
Voor het bestemmingsplan Ossebroeken II gelden de volgende planuitgangspunten:
- Voor de planregeling wordt aangesloten bij de regels die gelden voor Ossebroeken I. Ossebroeken I maakt deel uit van het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen Beilen", vastgesteld door de gemeenteraad op 27 juni 2013;
- de planregeling en de planverbeelding worden globaal opgesteld;
- Het terrein krijgt de bestemming 'Bedrijventerrein' waar bedrijven tot een maximale milieucategorie van 3.2 worden toegestaan;
- de zichtlocatie langs de A28 krijgt bijzondere aandacht. Hiervoor is het beeldkwaliteitsplan opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan (Bijlage 2). Het beeldkwaliteitsplan wordt afzonderlijk vastgesteld en toegevoegd aan de welstandsnota;
- bij wijze van overgangszone naar het landelijke gebied wordt ten westen van Ossebroeken II een groenwal opgenomen conform en aansluitend bij Ossebroeken I. Door middel van een voorwaardelijke verplichting wordt dit in het bestemmingsplan geborgd. De maximale bouwhoogte van gebouwen bedraagt hier tien meter;
- er wordt een afstand in acht genomen tot de A28 door de aanleg van groen en water. Dit wordt vastgelegd via een afzonderlijke groenbestemming;
- er komt groen en water haaks op de A28, ongeveer in het midden van het plangebied. Zo ontstaat een groenzone in het plangebied en zorgt dit groen voor een landschappelijke afscherming;
- het hondenspeelpark wordt planologisch geregeld;
- de intensieve veehouderij is niet meer als zodanig in gebruik en wordt bestemd als bedrijventerrein waar bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 zijn toegestaan;
- op Ossebroeken II wordt 24 uurs bedrijvigheid mogelijk gemaakt. Nieuwe bedrijfswoningen worden daarom niet toegestaan. Ook andere geluidsgevoelige objecten worden in principe uitgesloten;
- er bestaat een mogelijkheid om niet geluidsgevoelige zorgfuncties toe te staan in het plangebied.
Inrichting van het plan geschiedt aan de hand van een landschappelijk raamwerk, zie Bijlage 3 Landschapsplan. In dit plan is ook ruimte voor het realiseren van extra waterberging ter compensatie van de toename van verhard oppervlak.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
In dit hoofdstuk komt het van belang zijnde rijks-, regionaal-, provinciaal- en gemeentelijk beleid aan de orde. Eventueel sectoraal beleid is meegenomen in genoemde beleidsvelden of wordt in hoofdstuk 4, bij de milieu- en omgevingsaspecten, beschreven.
3.1 Rijksbeleid - Algemeen
Het Europese beleid is in grote mate vertaald naar het rijksbeleid, onder meer in de Nationale Omgevingsvisie (de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is hierin opgegaan) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het rijksbeleid wordt in deze paragraaf beschreven.
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) worden de nationale ruimtelijke belangen afgebakend. Prioriteiten uit de NOVI zijn:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- Duurzaam economisch groeipotentieel;
- Sterke en gezonde steden en regio's;
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Met de NOVI biedt het Rijk een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen ons land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.
De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werken we aan onze prioriteiten: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio’s en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken van het SVIR. Voor het bestemmingsplan zijn de regels vanuit het Barro dan ook direct bindend en het meest van belang.
3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro, 2012)
In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. Conform deze ladder moet worden beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte. Indien blijkt dat inderdaad sprake is van een behoefte dient te worden beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. In paragraaf 3.2 wordt het planvoornemen getoetst aan de ladder.
3.1.4 Conclusie rijksbeleid - algemeen
De realisatie van het bedrijventerrein vindt plaats binnen de kaders van het algemene rijksbeleid. Specifieke nationale ruimtelijke belangen spelen in het plangebied niet. De ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking, zie ook paragraaf 3.2 Rijksbeleid - ladder voor duurzame verstedelijking
3.2 Rijksbeleid - Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
3.2.1 Onderbouwing
In 2016 is door bureau Louter een markonderzoek uitgevoerd naar de behoefte aan bedrijfskavels in het betreffende gebied. Begin 2019 is dit onderzoek geactualiseerd naar de huidige situatie. De update van dit onderzoek is als bijlage 4 bij de toelichting gevoegd. In deze paragraaf is een samenvatting en de toetsing van de behoefte in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. In deze paragraaf wordt ook gemotiveerd dat de uitbreiding van het bedrijventerrein binnen bestaand stedelijk gebied niet tot de mogelijkheden behoord.
Figuur 5 Ontwikkeling Ossebroeken I in 2008 (links) en 2017.
Het onderzoek in Bijlage 4 heeft plaats gevonden in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking en onderzoekt de behoefte vanuit de markt voor de komende vier jaar (de periode van 2019 tot 2022).
In de Handreiking Duurzame Verstedelijking van het Ministerie van I&M staat een procedure in drie stappen (of: 'treden') om, wanneer sprake is van plannen voor nieuwe bedrijventerreinen, te komen tot een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, namelijk:
- Trede 1: Is er een regionale behoefte? Indien dat niet zo is, pas het plan dan zodanig aan dat het past bij de regionale behoefte (dit kan ook het volledig schrappen van het plan betekenen);
- Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied? Als dat zo is, kan de procedure worden gestopt.
- Trede 3: Zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende behoefte.
Bij de vraag van de gemeente Midden-Drenthe gaat het om een specifiek bedrijventerrein, namelijk Ossebroeken II. Trede 3 (het 'zoeken naar' een locatie) is dus niet relevant. De locatie is al langer in beeld en beschreven in beleidsstukken als potentiele bedrijfslocatie.
Voor het bepalen van de behoefte daaraan zijn de treden 1 en 2 wel van belang.
Trede 1: regionale behoefte.
Uit het onderzoek blijkt, dat er sprake is van een regionale behoefte. Indien wordt uitgegaan van het (meest waarschijnlijke) middenscenario: op korte termijn (de periode 2019-2022) is er 2 à 3 hectare meer vraag dan er aan uitgeefbare terreinen beschikbaar is, op wat langere termijn (de periode 2019-2028) loopt het verschil tussen vraag en aanbod op 5 à 6 hectare.
Trede 2: opvang binnen bestaand stedelijk gebied mogelijk.
Opvang van de behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied is niet mogelijk. Er is weliswaar sprake van enige leegstand en er zijn wat onbebouwde reserves, maar de omvang daarvan ligt ver beneden wat gangbaar is. Omdat er ook in de toekomst altijd wel sprake zal zijn van enige leegstand en onbebouwde reserves kan dit niet als 'extra aanbod' worden beschouwd.
In aanvulling op het haalbaarheidsonderzoek van Bureau Lauter (bijlage 4) heeft de gemeente Midden-Drenthe een Memo 'Behoefte aan werklocaties in Midden-Drenthe' (zie bijlage 5) opgesteld. Uit deze memo blijkt dat er een (locale) behoefte is aan bedrijfskavels op het bedrijventerrein Ossebroeken II. Een aantal bedrijven heeft zich al bij de gemeente gemeld voor een kavel van 1.000 tot 5.000 m² of een kavel vanaf 5.000 m². Ook is er vraag naar bedrijfskavels van bedrijven die zich willen samenvoegen tot één locatie. De gemeente heeft zelf ook behoefte aan een bedrijfskavel voor eventuele nieuwbouw van een werf/werkplaats. Gezien de groeiende vraag naar bedrijfskavels zal het bedrijventerrein Ossebroeken II snel gevuld zijn.
3.2.2 Conclusie rijksbeleid - ladder voor duurzame ontwikkeling
Op basis van de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan de ontwikkeling van het bedrijventerrein plaatsvinden.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Drenthe 2018
Op 3 oktober 2018 is de Omgevingsvisie Drenthe 2018 vastgesteld. De Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de komende periode. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.
Werklocaties
Een belangrijke prioriteit binnen het Drentse ondernemersklimaat is het borgen van een aantrekkelijk aanbod van werklocaties, passend bij het gewenste ruimtelijk-economisch profiel van de locatie en bij de (veranderende) marktvraag. Voor nieuwe en bestaande regionale werklocaties wordt gestreefd naar kwaliteit die past bij het gewenste ruimtelijk-economisch profiel van de werklocatie. Om te voorzien in de ruimtevraag, wordt ingezet op het herstructureren en intensiveren van bestaande terreinen en op regionale afstemming van het aanbod aan nieuwe regionale werklocaties. Vertrekpunt bij nieuwe werklocaties is de implementatie van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking en een actuele analyse van de kwantitatieve en kwalitatieve ruimtevraag voor de periode tot 2020 en 2030. Herstructurering van het bestaande aanbod van werklocaties stelt de provincie in principe boven de ontwikkeling van nieuwe (uitbreidings)locaties.
Esdorpenlandschap
De ontwikkeling is gesitueerd in een beekdalgebied dat de kenmerken draagt van een esdorpenlandschap. Het Drents plateau bestaat voornamelijk uit esdorpenlandschap. Dit landschapstype bevat enkele telkens terugkerende onderdelen, namelijk het dorp, de es, het beekdal en de velden/bossen/heide.
Het esdorpenlandschap is een agrarisch cultuurlandschap ten voeten uit. Elk onderdeel van het landschap komt voort uit het agrarisch gebruik en is gerelateerd aan het functioneren van de lokale agrarische dorpsgemeenschap, met de boermarken als het oorspronkelijke gezag. De esdorpen vormen vanouds de ontginningsbasis van het landschap. Ze liggen veelal op landschappelijke overgangen van nat (beekdal) naar droog (es/heide/bos).
Rond de dorpen liggen de landschapsonderdelen die vanouds in het landbouwsysteem elk hun eigen functie hadden. Direct aan de rand van het dorp lagen de ‘goorns’: kleinschalige, verkavelde gebieden met hagen en singels, waar onder andere groenten voor menselijke consumptie werden verbouwd. Op de hoger gelegen gronden ontwikkelden zich door de eeuwen heen de essen, omzoomd door bosjes, strubben of soms een ringwal. In het lager gelegen beekdal lagen de graslanden, tot aan het begin van de vorige eeuw onverdeeld, de zogenaamde madelanden. Later zijn de beekdalen sterk verkaveld en hebben ze door de aanleg van houtwallen een kleinschalig, besloten karakter gekregen. Buiten de gecultiveerde wereld lag de grote ‘woestenij’: het veld, de heide. Dit is een vaak enorm grote ruimte die gebruikt werd om de schapen te weiden. Door ontginning en bebossing (tot ver in onze eeuw) zijn de meeste van deze heidevelden verdwenen.
Het provinciaal beleid is gericht op het:
- behoud van de open ruimte en het versterken van esrandbeplanting;
- behoud van het onbebouwde karakter en het versterken van karakteristieke beekdal(rand)beplanting.
3.3.2 Provinciale omgevingsverordening Drenthe
De Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (2018) stelt in artikel 2.18, het tweede lid, dat een ruimtelijk plan dat niet betrekking heeft op het bestaand stedelijk gebied van de plaatsen Hoogeveen, Emmen, Meppel, Assen en Coevorden alleen kan voorzien in nieuwe of uitbreiding van lokale werklocaties wanneer het desbetreffende ruimtelijk plan vergezeld gaat van een beeldkwaliteitsplan en wanneer de locatie wordt bestemd voor kleinschalige en lokaal georiënteerde bedrijvigheid. Het vierde lid geeft aan, dat een ruimtelijk plan alleen voorziet in de vestiging van nieuwe bedrijven voor zover deze niet volgens de VNG systematiek 'Handreiking Bedrijven en Milieuzonering' zouden vallen in de milieucategorieën 4, 5 en 6, tenzij op regionale werklocaties. Tevens van belang is het zesde lid: een ruimtelijk plan voorziet niet in nieuwe locaties voor detailhandel, voor zover deze ten koste gaan van het bestaande kernwinkelgebied. Tot slot zegt het achtste lid van genoemd artikel, dat een ruimtelijk plan dat voorziet in de ontwikkeling van een nieuwe werklocatie vergezeld dient te gaan van een beeldkwaliteitsplan dat juridisch is verbonden aan het desbetreffende ruimtelijke plan.
Artikel 2.34 van de verordening bepaalt vervolgens, dat een ruimtelijk plan in een beekdalgebied niet voorziet in kapitaalintensieve functies. Hierop is uitzondering mogelijk onder de volgende voorwaarden:
- 1. er is sprake van een zwaarwegend maatschappelijk belang;
- 2. er zijn geen reële alternatieven;
- 3. de functie vormt op die locatie geen feitelijke belemmering om in de toekomst de afvoer- en bergingscapaciteit van het regionale watersysteem te vergroten; en
- 4. het negatieve effect op het watersysteem wordt in het desbetreffende ruimtelijke plan gecompenseerd.
Beoordeling
- 1. De ontwikkeling van Ossebroeken II is belangrijk om te kunnen voldoende aan de vraag naar bedrijfsgrond. Uit de uitgevoerde marktanalyse is gebleken dat er sprake is van regionale behoefte Uitgaande van het (meest waarschijnlijke) middenscenario: op korte termijn (de periode 2019-2022) is er 2 à 3 hectare meer vraag dan er aan uitgeefbare terreinen beschikbaar is. Een goede economisch vestigingsklimaat is ook belangrijk voor de voorzieningen in Beilen en omgeving. Bedrijven houden de mogelijkheid om zich te vestigen in Beilen en of uit te breiden. Dit komt ook de leefbaarheid te goede. Zijn er geen mogelijkheden om zich te kunnen vestigingen of uit te breiden dan is er een kans dat eigenaren voor een andere plaats kiezen. Dit heeft uiteraard gevolgen voor de voorzieningen in Beilen.
- 2. Uit de marktanalyse is gebleken dat Ossebroeken vooral een regionaal bedrijventerrein is. In de gemeente Midden Drenthe zijn er geen alternatieve bedrijventerreinen die kunnen voldoen aan de behoefte. De vraag of de behoefte kan worden opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied (trede 2 van de Ladder) moet ontkennend worden beantwoord. Er is weliswaar sprake van enige leegstaand en er zijn wat onbebouwde reserves, maar de omvang daarvan ligt ver beneden wat gangbaar is. Omdat er ook in de toekomst altijd wel sprake zal zijn van enige leegstand en onbebouwde reserves kan dit niet als 'extra aanbod' worden beschouwd.
- 3. Naar aanleiding van de aangevraagde watertoets is de waterberging berekend. Afgesproken is dat de compensatie plaats vindt middels het graven van een watergang door het plangebied, de aanleg van een waterpartij langs de A28 en verbreding van een watergang direct naast de bestaande wegen. Hiermee wordt de toename aan verharding voldoende gecompenseerd. De watergangen moeten voldoen aan de regels voor dimensionering en worden zo aangelegd dat maximaal 30 cm peilstijging is toegestaan. De aan te leggen waterberging wordt ontworpen op basis van een vertraagde afvoer of infiltratiesituatie (afhankelijk van de bodemopbouw). Indien deze berging wordt gerealiseerd is er geen feitelijke belemmering om in de toekomst de afvoer- en bergingscapaciteit van het regionale watersysteem te vergroten.
- 4. Zie 3.
3.3.3 Conclusie provinciaal beleid
Met dit bestemmingsplan wordt voldaan aan de provinciale verordening. Aangetoond is dat de ontwikkeling kan voldoen aan de ladderonderbouwing voor duurzame verstedelijking. De locatie is al sinds 2000 in beeld als uitbreidingsrichting van Ossebroeken I. De gekozen locatie is een logische uitbreidingsrichting van de eerdere fase. De wateraspecten worden niet nadelig beïnvloed door het plan, hiervoor worden goede maatregelen getroffen. Voor de ontwikkeling is tevens een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie de bijlage) en wordt met het toepassen van groen- en waterbestemmingen de landschappelijke inpassing geborgd. Gelet hierop levert een toetsing aan de genoemde aspecten in de provinciale verordening een positieve beoordeling op.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Ontwikkelingsvisie Beilen
De ontwikkelingsvisie voor Beilen dateert van 2004. In dit document is de uitbreiding van het bedrijventerrein van Ossebroeken al benoemd en aangegeven, zie onderstaande figuren. Op basis van de visie wil de gemeente de ingezette lijn naar de toekomst verder doorzetten. Dat wil zeggen dat de toekomstige werkgebieden na Ossebroeken I eveneens grenzend aan de A28 worden ontwikkeld, waarbij ingestoken wordt op hoge beeldkwaliteit in een aangename landelijke setting.
Ontwikkeling van Ossebroeken II zal plaatsvinden als de gewenste bedrijvigheid zich voordoet nà de realisering van Ossebroeken I. Tevens moet deze groei niet op het bestaande bedrijventerrein kunnen worden opgevangen.
Bij de ontwikkeling van Ossebroeken II zal wandwerking zoveel mogelijk worden voorkomen door een zorgvuldige inpassing. Er zijn uitstekende oplossingen denkbaar om de wandvorming te verzachten en het groene karakter van de omgeving uit te dragen.
Het terrein zal daarom vanuit zuidelijke richting moeten worden ontsloten, waarbij prioriteit gegeven wordt aan de weg naar Brunsting. Deze mag niet doorsneden worden. Er kan gebruik worden gemaakt van de onderdoorgang bij de weg naar Brunsting.
Figuur 6: Toekomstvisie Ontwikkelingsvisie Beilen, met onder nummer 2a de voorziene uitbreiding van Ossebroeken (bron: gemeente Midden-Drenthe).
Figuur 7: Fragment Ontwikkelingsvisie Beilen met paars gearceerd de voorziene uitbreiding van Ossebroeken (bron: gemeente Midden-Drenthe).
3.4.2 Structuurvisie Midden-Drenthe 2030 'Platteland leeft'
Met de structuurvisie Midden-Drenthe 2030 schept de gemeente een kader voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen de gemeente tot 2030. De gemeente vormt daarmee het kader voor de integrale afweging van concrete ruimtelijke beslissingen en de inzet daartoe van de bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten, zoals het vaststellen van nieuwe bestemmingsplannen, het beschikbaar stellen van financiële middelen en het sluiten van bestuursovereenkomsten.
Voor onderhavig plangebied bepaald de structuurvisie het volgende:
Bedrijventerrein Ossebroeken II is de laatste plek in Midden-Drenthe voor vestiging van 'nieuwe' bedrijven. Daar waar bedrijven op de bestaande bedrijventerreinen, na eventuele herstructurering van deze terreinen, te weinig uitbreidingsmogelijkheden zien, kunnen zij die uitbreidingsmogelijkheid wel vinden op Ossebroeken. Met de ligging langs de A28 is het bedrijventerrein goed aangesloten op het nationale wegennet. Door deze ligging langs de A28 en aan afslag 30 is Ossebroeken beeldbepalend als entree voor Beilen, tegelijkertijd is een goede inpassing van Ossebroeken, dat ook direct aan het landschap grenst, een belangrijke opgave.
Ossebroeken II zal voornamelijk lokale bedrijven faciliteren, waarvan het logisch is dat deze in een kern als Beilen gevestigd zijn. Ook op Ossebroeken I zijn in hoofdzaak dergelijke bedrijven gevestigd, zoals hoveniers, bouw- en aannemersbedrijven, autobedrijven, cateringbedrijven, etc. Het is wenselijk dat dergelijk bedrijven op korte afstand van de klant zijn gevestigd en daarom niet uit behoeve te wijken naar Assen, waar ook wordt gewerkt aan de realisatie van een bedrijventerrein.
3.4.3 Landschapsbeleidsplan
Het Landschapsbeleidsplan uit 2012 geeft de visie van de gemeente Midden-Drenthe op het landschap. Het gemeentelijk beleid richt zich op het versterken van de beleefbare kenmerken en het contrast tussen de verschillende landschapstypen. Deze landschapstypen zijn bepalend voor de ruimtelijke- en ecologische kwaliteiten in Midden-Drenthe.
De provincie heeft het concept ‘landschaps- en wegpanorama’s’ opgenomen in de Omgevingsvisie, deze
worden omschreven als zichtlocaties van karakteristieke landschapstypen of het contrast tussen stad en land, gezien vanaf de hoofdinfrastructuur. De A28 tussen Hoogeveen en Assen is aangegeven als
landschapspanorama, met als doel de beleving van het landelijke beeld van Drenthe te verbeteren.
Aandachtspunten in het landschap langs de A28 zijn de industrieterreinen
Dambroeken en Ossenbroeken, deze industrieterreinen kunnen beter ingepast worden in het landschap.
3.4.4 Welstandsnota
Voor de toetsing van ontwikkelingen aan redelijke eisen van welstand kent de gemeente een welstandsnota. Het beeldkwaliteitsplan dat voor de ontwikkeling van de tweede fase van Ossebroeken is gemaakt wordt afzonderlijk vastgesteld en toegevoegd aan de welstandsnota.
3.4.5 Conclusie gemeentelijk beleid
De uitbreiding van Ossebroeken II past binnen de ontwikkelingsvisie. Bij de ontwikkeling van Ossenbroeken II wordt rekening gehouden met de landschappelijke kwaliteiten van het gebied en de beleving vanaf de snelweg A28.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
Voor het maken van een bestemmingsplan is een toets aan milieu- en omgevingsaspecten wettelijk verplicht. De ontwikkeling is getoetst op de volgende thema's.
4.1 Verkeer En Parkeren
Gemeentelijk parkeerbeleid
Het gemeentelijk beleid is verwerkt in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoers Plan 2012-2020 van de gemeente Midden-Drenthe. Van belang is het uitgangspunt in de gemeente Midden - Drenthe dat bij nieuw te realiseren bedrijvigheid zo veel mogelijk geparkeerd kan worden op eigen terrein. Bij deze plannen kan worden afgeweken van het punt dat de hoogste parkeernorm gehanteerd wordt. Dit is enkel mogelijk wanneer er een goede toelichting is, zoals gecombineerd gebruik. De gebruikte parkeerrichtlijnen zijn die van het CROW.
Onderzoek
Op 21-02-2019 is door Rho adviseurs een mobiliteitstoets uitgevoerd (zie bijlage 1). Deze mobiliteitstoets gaat in op de gevolgen op het gebied van verkeer en parkeren. Hiervoor is de verkeersgeneratie berekend. Deze informatie is nodig om te kunnen onderbouwen dat de verkeersafwikkeling ook na realisatie van de beoogde ontwikkeling is gewaarborgd. Derhalve is de verkeersafwikkeling berekend op de rotonde Ossebroeken/Beilervaart en het kruispunt Beilervaart/Domoweg.
Ontsluiting
Het plangebied wordt direct ontsloten aan de Ossebroeken, welke via de Beilervaart aansluit op de rijksweg A28. De A28 maakt deel uit van het landelijk hoofdwegenstelsel. Vanaf noordelijke richting op de Ossebroeken verbindt de Sportlaan het plangebied met het noordelijk deel van Beilen.
Parkeren
Voor de uiteindelijke inrichting zal de parkeernorm inzichtelijk gemaakt moeten worden op basis van kencijfers van het CROW (publicatie 381, Toekomstbestendig parkeren). Vooralsnog biedt het bedrijventerrein voldoende ruimte om de toekomstige parkeerbehoefte op eigen terrein te realiseren.
Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie van het planvoornemen is op basis van de kencijfers van het CROW bepaald (publicatie 381, Toekomstbestendig parkeren, tabel A8).
Het bruto oppervlak van het totale terrein bedraagt 8,76 hectare. Het netto oppervlak van een bedrijventerrein bedraagt 75% van het bruto oppervlak, het netto oppervlak bedraagt derhalve 6,57 hectare. Op basis van de CROW normen bedraagt de verkeersgeneratie van een gemengd bedrijventerrein 158 mvt/etmaal per netto hectare. Voor het totale terrein zal dit een verkeersgeneratie van circa 1.039 mvt/etmaal. Het verkeer zal ontsluiten via het huidige bedrijventerrein Ossenbroeken I richting de A28.
Conclusie
De parkeerbehoefte zal volledig op eigen terrein opgevangen moeten worden en zal bij de inrichting van het terrein worden bepaald. De ontwikkeling van het bedrijventerrein leidt tot een verkeerstoename op de ontsluitende wegen vanuit het plangebied. Voor de verkeersafwikkeling op het ontsluitende wegennetwerk is de rotonde Beilervaart/Ossebroeken en het kruispunt Beilervaart/Domoweg beoordeeld. De verzadigingsgraad en de wachttijden zijn bij de rotonde Beilervaart/Ossebroeken binnen acceptabele normen. Op het kruispunt Beilervaart/Domoweg zijn maatregelen nodig om de verkeersafwikkeling binnen acceptabele normen te brengen. Het gemeentelijk beleid noemt al het realiseren van een rotonde op deze plaats, de berekeningen sluiten hierbij aan.
De ontwikkeling van het bedrijventerrein zorgt voor een toename van de wachttijden en de verzadigingsgraad, maar heeft geen nadelig effect op de rotonde Beilervaart/Ossebroeken. Het kruispunt Beilervaart/Domoweg is in het maatgevende jaar 2030 exclusief en inclusief de beoogde ontwikkeling van het bedrijventerrein Ossebroeken II onacceptabel. Voor dit kruispunt is het aanleggen van een enkelstrookrotonde aanbevolen. Hiertoe heeft de gemeente Midden-Drenthe inmiddels al besloten.
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype "rustige woonwijk".
Onderzoek en conclusie
Ter plaatse van het beoogde bedrijventerrein worden bedrijfsactiviteiten toegestaan tot en met milieucategorie 3.2. Hiervoor geldt een richtafstand van 100 meter ten opzichte van woningen (of andere gevoelige functies) in een rustig buitengebied/rustige woonwijk.
Vanwege de ligging naast een reeds bestaand bedrijventerrein en de aanwezigheid van de A28 (hoofdinfrastructuur) kan het gebied getypeerd worden als "gemengd gebied". Hierdoor kan de richtafstand met één stap worden gereduceerd en bedraagt dan 50 meter. Binnen de richtafstand van 50 meter vanaf de bedrijfspercelen zijn geen milieugevoelige functies aanwezig. Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden voor de realisatie van bedrijfswoningen. Tevens worden geurgevoelige bedrijven, grote lawaaimakers en bevi inrichtingen uitgesloten.
Met de definitieve invulling van het bedrijventerrein en toelating van bedrijven dient rekening te worden gehouden met de maximaal toelaatbare milieucategorie 3.2.
4.3 Geluid
4.3.1 Wegverkeerslawaai
Toetsingskader
In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke (spoor)weg in principe een zone heeft waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. De Wgh maakt onderscheid tussen geluidsgevoelige gebouwen/functies en niet-geluidsgevoelige gebouwen. (Bedrijfs)woningen zijn geluidsgevoelige gebouwen. Als geluidsgevoelige gebouwen binnen een zone behorend bij een zoneplichtige (spoor)weg worden geprojecteerd bij een bestemmingsplanprocedure, moet met een akoestisch onderzoek worden aangetoond dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (voor wegen) of 55 dB (voor spoorwegen). Wegen waar deze zone in principe niet geldt, zijn:
- Wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
- Wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur.
Onderzoek en conclusie
Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden voor de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen. Voor de ontsluiting van het bedrijventerrein wordt gebruik gemaakt van de bestaande weg Ossebroeken, die via de Beilervaart aansluit op de rijksweg A28. Binnen de daarmee samenhangende geluidzones zijn geen geluidgevoelige bestemmingen aanwezig. Akoestisch onderzoek is om deze reden niet noodzakelijk. Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering.
4.3.2 Industrielawaai
Toetsingskader
Een geluidzone wordt vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die 'in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Dergelijke bedrijven worden in de volksmond ook wel 'grote lawaaimakers' genoemd. Op grond van de wet behoort tot de geluidzone het gebied tussen het industrieterrein zelf en de buitengrens van de zone. Het industrieterrein zelf maakt dus geen deel uit van de zone. Buiten een geluidzone mag de geluidsbelasting als gevolg van het betreffende industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Voor het gezoneerde industrieterrein zelf en daarop aanwezige of geprojecteerde woningen gelden geen geluidnormen.
Onderzoek en conclusie
Ter plaatse van het beoogde bedrijventerrein zijn grote lawaaimakers uitgesloten. Dit is in de regels van onderhavig bestemmingsplan opgenomen. Er is voor het bedrijventerrein Ossebroeken II dan ook geen sprake van een wettelijke geluidszone.
Aangezien het bestemmingsplan geen ruimte biedt voor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, is akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.
Het aspect industrielawaai vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.4 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m. vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Onderzoek
In de directe omgeving van het plangebied zijn volgens de professionele risicokaart geen risicovolle inrichtingen gelegen. Ook vindt er geen vervoer plaats via het water of door buisleidingen die van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie ter plaatse.
Ten oosten van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, A28: afrit 31 (Westerbork) - afrit 27 (Fluitenberg). Op dit traject vindt vervoer plaats van de stofcategorie LF1, LF2, LT2 en GF3. Het invloedsgebied bedraagt 355 meter, de stofcategorie GF3 is hier maatgevend. De PR 10-6 contour is gelegen op 0 meter van het midden van de weg. De A28 heeft een plasbrandaandachtgebied (PAG) van 30 meter vanaf het midden van de weg. Binnen het plasbrandaandachtgebied worden geen kwetsbare objecten toegestaan. De veiligheidzone is in dit bestemmingsplan bestemd voor groen en water.
Het plangebied grenst aan de voorgenoemde weg en is dan ook deels binnen de plasbrandaandachtsgebied en invloedsgebied gelegen. Binnen het invloedsgebied geldt een verantwoordingsplicht. Omdat het plan de realisatie van bedrijven mogelijk maakt binnen 200 meter van de weg, zal een groepsrisicoberekening noodzakelijk zijn. Op 21 februari 2019 is door de RUD een groepsrisicoberekening uitgevoerd (bijlage 6). Hieruit blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een minieme toename van het groepsrisico. Het groepsrisico (t.o.v. fN-curve) voor de A28 ligt en blijft in de bestaande en nieuwe situatie ruim onder de oriëntatiewaarde (van 0,07% tot 0,12 %). Omdat het groepsrisico praktisch niet toeneemt (< 10%) en het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Beknopte verantwoording van het groepsrisico
Ten oosten van het plangebied vindt ook vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor. Hoogeveen - Assen. Op dit traject vindt vervoer plaats van de stofcategorie A, B2, C3, D3 en D4. Het invloedsgebied bedraagt 4 kilometer, de stofcategorie D4 is hier maatgevend. Het plangebied is gelegen op een afstand van 1,6 kilometer en dus binnen het invloedsgebied. Voor ontwikkelingen binnen het invloedsgebied geldt een verantwoordingsplicht.
Figuur 9 Uitsnede professionele risicokaart (bron: Proffesionele risicokaart).
Advies Veiligheidsregio
Vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A28 en de genoemde spoorlijn is door de Veiligheidsregio geadviseerd en zijn aanbevelingen gedaan. Daarbij is uitgegaan van een aantal mogelijke scenario's. Geconstateerd is, dat de personen in de gebouwen zelfredzaam zijn en dat de wegenstructuur zodanig is dat het mogelijk is van het incident af te vluchten. De bestrijdbaarheid en de beheersbaarheid in dergelijke scenario's is voldoende. Ten aanzien van de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid/beheersbaarheid zijn geen aanvullende maatregelen nodig. Door de Veiligheidsregio wordt voorgesteld bedrijven met minder zelfredzame personen of beperkt kwetsbare objecten bij voorkeur in de zone het verst van de A28 te situeren. Ook wordt geadviseerd de waterpartij tussen de A28 en het bedrijventerrein te handhaven zodat deze bij incidenten dienst kan doen als drempel.
Conclusie
De benoemde risicobronnen liggen op respectabele afstand tot het plangebied maar er zijn scenario's denkbaar waar gevaarlijke stoffen bij betrokken kunnen zijn en die van invloed kunnen zijn op het plangebied. Met naleving van de voorgestelde aanbevelingen worden mogelijke scenario's afdoende geminimaliseerd en de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid/beheersbaarheid geoptimaliseerd. Hierdoor kan het groepsrisico externe veiligheid op een positieve manier worden verantwoord. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.
4.5 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de tabel in figuur 10 weergegeven.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | ||
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Figuur 10 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm (bron: Rho Adviseurs).
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen.
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van een bedrijventerrein en leidt tot een toename van verkeer van 1.039 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Hierbij wordt uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 12%. Uit de nibm-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 1,66 µg/m³ en van fijn stof 0,25 µg/m³ (zie figuur 11). De toename van het gehalte stikstof in de lucht overschrijdt de grens van 1,2 µg/m³.
Het plan draagt bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs de A28 weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De toename van stikstof en fijnstof door de beoogde ontwikkeling blijft ruim onder de grenswaarden. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Figuur 11 Berekening NIBM-tool (bron: Rho Adviseurs).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de A28, direct ten oosten van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2020; 16,0 µg/m³ voor NO2, 14,9 µg/m³ voor PM10 en 8,3 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.
4.6 Water
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Drents Overijsselse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan hebben de gemeente Midden-Drenthe en Rho Adviseurs op 25 februari 2019 overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. In mei 2019 heeft een overleg plaatsgevonden over Watercompenserende maatregelen. Omdat het plan opnieuw als ontwerp ter inzage wordt gelegd heeft op 15 november 2021 een nieuw overleg plaatsgevonden met de waterbeheerder.
Het plan is via www.dewatertoets.nl aangemeld bij waterschap Drents Overijsselse Delta (20190213-59-19861). De uitkomst van de watertoets is dat een normale procedure moet worden doorlopen. Hierop heeft het waterschap een uitgangspunten notitie opgesteld (bijlage 7). Bij de uitwerking van de plannen wordt hiermee rekening gehouden.
Het ontwerp bestemmingsplan is tot stand gekomen in overleg met het waterschap.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal
- Provinciaal Waterplan
- Provinciale Structuurvisie
- Verordening Ruimte
Waterschapsbeleid
In het waterbeheerplan 2016 - 2021 is de koers beschreven hoe het waterschap de komende periode gaat zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, een goed functionerend regionaal watersysteem en het zuiveren van afvalwater. Het waterschap heeft het plan vormgegeven in dialoog en samenwerking met de waterschappen Rijn en IJssel en Vechtstromen, die naast Drents Overijsselse Delta deel uitmaken van het stroomgebied Rijn-Oost. Ook provincies en gemeenten zijn hierbij betrokken geweest.
De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoon water en voor veilig wonen en werken (taakvelden: watersysteem, waterketen en veiligheid). De taken worden uitgevoerd voor én samen met de maatschappij. Dit gebeurt vanuit een brede kijk en tegen aanvaardbare kosten. Hierbij wordt rekening gehouden met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen. Het werk van het waterschap draagt ertoe bij dat iedereen op een veilige, gezonde, prettige en duurzame manier met water kan leven. Het waterschap wil daarbij professioneel, betrouwbaar en deskundig werken en zo de positie als lokale en regionale waterautoriteit waarmaken. Met de aanwezige middelen en mogelijkheden werkt het waterschap aan een duurzame ontwikkeling van het stedelijk en landelijk gebied.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen ten westen van de kern Beilen en de A28. In de huidige situatie bestaat het gebied uit agrarisch grasland dat in zuidelijke richting grenst aan het bedrijventerrein Ossebroeken fase 1. Het plangebied is gelegen binnen het hoofdstroomgebied Meppelerdiep en het deelstroomgebied de Oude Vaart. Het zomerpeil betreft 10,45 m NAP en het winterpeil betreft 10,05 m NAP. Op de hoogtekaart is het goed te zien dat het plangebied is gelegen in een beekdal van de Brunstinger Leek.
Figuur 12 Uitsnede AHN2 50 cm maaiveld.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit veen en een klein gedeelte ten oosten langs de A28 bestaat de bodem uit zand (figuur 13). Ter plaatse van de veengrond is er sprake van grondwatertrap IIIb dat wil zeggen dat de hoogste grondwaterstand tussen de 0,25 en 0,40 m-mv is gelegen. En de laagste grondwaterstand bedraagt tussen de 0,80 en 1,20 m-mv. Het gedeelte dat bestaat uit zandgrond is gelegen binnen de grondwatertrap Vb. Dat wil zeggen dat de hoogste grondwaterstand is gelegen tussen 0,25 m-mv en 0,40 m-mv. de Gemiddeld laagste grondwaterstand in gelegen op 1,20 m-mv. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt in het zuidwestelijk deel circa 10.96 m NAP en richting het noordoostelijk deel loopt het maaiveld op tot 12,60 m NAP.
Figuur 13 Uitsnede Bodemkaart Nederland 1:50.000 (locatie plangebied, rode circel).
Waterkwantiteit
Uit de legger van het waterschap blijkt dat in en nabij het plangebied, primaire watergangen ook A waterlopen zijn gelegen. Het plangebied wordt ten westen begrenst door een hoofdwatergang 'Brunstinger Leek'. Op deze watergang is ten midden van het plangebied van oost naar west een hoofdwatergang aangesloten. Vanuit het zuiden is ook een primaire watergang dat in noordelijke richting is aangesloten op de hiervoor genoemde watergang. Op de genoemde watergangen is een beschermingszone van 5 meter aan weerszijde van toepassing.
Figuur 14 Legger waterschap WDOD.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Het watersysteem wordt zo ontworpen dat het geen risico’s voor de volksgezondheid creëert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren.
Veiligheid en waterkeringen
In en nabij het plangebied zijn geen kern en beschermingszones van keringen aanwezig. Wel is het plangebied gelegen in een beekdal, de kans op overstroming is door de lage ligging aanwezig.
Afvalwaterketen en riolering
Binnen het plangebied is nog geen gemeentelijke riolering aanwezig. Ter plaatse van de weg Ossebroeken ligt een rioolpersleiding van het waterschap (paarse lijn in figuur 14).
Toekomstige situatie
Algemeen
Het voormalig agrarisch gebied wordt ingericht als bedrijventerrein. Hierdoor neemt het verhard oppervlak toe. Het verhard oppervlak neemt toe met 65.738,4 m² (totaal uitgeefbare kavels 65.738 m² / 80% = 52.591,4 m² + 13.148 m² wegen = 65.738,4 m² / 10% = 6.574 m²) Voor het gebied is 6.574 m² aan watercompensatie nodig. Op basis van de schets wordt geschat dat binnen het plangebied ruimte is voor circa 11.000 m² oppervlaktewater. Binnen het bestemmingsplan wordt een oppervlakte van circa 8.500 m² bestemd als water. Het overige water is mogelijk binnen de groenbestemming. Op basis van minimale dimensionering van watergangen wordt de daadwerkelijk te realiseren compensatie herberekend.
Waterkwantiteit
Vanwege de lage ligging in het beekdal zal de bodem worden opgehoogd om te voldoen aan de droogleggingsnorm. De aanleghoogte voor gebouwen bedraagt minimaal 80 cm ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. (grondwateronderzoek).
Beekdal
Wanneer er wordt gebouwd in het beekdal dient voldoende ruimte voor water te worden behouden. De beekdalen zijn van nature de laagste plekken in het watersysteem. Bij extreme neerslag zijn deze gebieden het meest kwetsbaar voor wateroverlast. Het verdient de voorkeur te kiezen voor ophoging (i.p.v. bouwen op bijvoorbeeld palen). Het verlies aan ruimte voor water zal gecompenseerd moeten worden. Het terrein zal worden opgehoogd. Hierdoor neemt de bergingscapaciteit van het beekdal af. De benodigde compensatie is berekend. Dit kan binnen de inrichting van het terrein en overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan worden opgevangen.
Compensatie verhardoppervlak
Binnen het bestemmingsplan worden bedrijfskavels mogelijk gemaakt. Voor bedrijfskavels kan worden uitgegaan dat 80% van de kavel bestaat uit verhard oppervlak. Daarnaast wordt een infrastructuur aangelegd dat tevens zorgt voor een toename van het verhard oppervlak. Er is een berekening gemaakt voor de compensatie van de toename van het verhard oppervlak. Zie hieronder.
De toename van het verharde oppervlak bedraagt meer dan 1.500 m2 in het buitengebied. Hierdoor zijn watercompenserende maatregelen noodzakelijk. Voor middelgrote plannen geldt als regel dat 10% van het verharde oppervlak wordt ingezet voor berging ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende hemelwater.
De compensatie vindt plaats middels het graven van een watergang door het plangebied, de aanleg van een waterpartij langs de A28 en verbreding van een watergang direct naast de bestaande wegen. Hiermee wordt de toename aan verharding voldoende gecompenseerd. De watergangen moeten voldoen aan de regels voor dimensionering en worden zo aangelegd dat maximaal 30 cm peilstijging is toegestaan. De aan te leggen waterberging wordt ontworpen op basis van een vertraagde afvoer of infiltratiesituatie (afhankelijk van de bodemopbouw).
Klimaatadaptatie
Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwde gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.
Bij de inrichting van het plangebied kan hier op geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen. Hiervoor is het ook belangrijk te kijken naar maatregelen zoals half verharding en groene daken.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting,
- (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.
Gemeentelijk rioleringsbeleid
De gemeente heeft een zorgplicht voor doelmatige verwerking en afvoer van hemelwater, afvalwater en grondwater. In het plan wordt rekening gehouden met het gemeentelijke rioleringsbeleid. Afvalwater en hemelwater worden op de perceelgrens gescheiden aangeboden. Eventueel geldt er een bergingseis (zie wateroverlast). Voor lozingen van afvalwater van een (agrarisch) bedrijf geldt het “Activiteitenbesluit” en voor lozingen vanuit niet-inrichtingen geldt het “Besluit lozen buiten inrichtingen” (Blbi).
Rioolcapaciteit
De capaciteit van het huidige rioolstelsel vormt een aandachtspunt. Bij uitbreiding van het rioolstelsel wordt rekening gehouden met de capaciteit van het bestaande stelsel en de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Bij het bouwrijp maken van de uitbreiding van het bedrijventerrein zal hier aandacht aan worden besteed.
Afvoer hemelwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu worden teruggebracht. Dat kan door infiltratie in de bodem of door berging in het oppervlaktewater. Vanwege het bodemtype is infiltratie nauwelijks mogelijk. Het hemelwater wordt via een gescheiden rioolsysteem geloosd op het oppervlaktewater. Licht vervuilde hemelwater (bijvoorbeeld van infrastructuur) wordt via een bodempassage geloosd op het oppervlaktewater.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Het watersysteem wordt zo ontworpen dat het geen risico's voor de volksgezondheid creëert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren. Ten behoeve van een goede doorstroming wordt het nieuw te realiseren watersysteem met een open verbinding en met enkele duikers aangesloten op het bestaande systeem. Voor deze watergangen geldt een minimale waterdiepte van 80 cm. Omdat het graven van nieuw water maatwerk betreft zal de dimensionering van de watergangen en duikers, voor aanleg van deze voorzieningen hydrologisch worden doorgerekend. Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving. Door het ophogen van de uit te geven kavels zal de kans op overstroming in het plangebied sterk afnemen.
Beheer en onderhoud
Het beheer en onderhoud is erop gericht om de waterhuishouding op orde te houden. Het betreft zowel waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterbeleving. De inrichting van het gebied dient zodanig te zijn, dat het beheer en onderhoud van het watersysteem op efficiënte en effectieve wijze mogelijk is.
De watergang ten noorden van Ossebroeken I wordt in de Legger opgenomen als A watergang. Deze vormt een verbinding tussen de te realiseren A watergang langs de A28 en het Bruntsinger Leek. Verder noordelijk zal ook een verbinding worden gerealiseerd. Het nu in de legger opgenomen verbinding ter plaatse van de weg Ossebroeken komt hiermee te vervallen. Het onderhoud van de A watergangen zal door het waterschap worden uitgevoerd vanaf de weg. Hierdoor zal aan weerszijden van de watergang een strook van 5 meter worden vrijgehouden van obstakels. Voor werkzaamheden binnen de aangegeven zones van het waterschap is een vergunning op grond van de Waterwet noodzakelijk.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor de onderhavige ontwikkeling is dan ook een ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Water en Waterstaat in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. In de zone langs de A28 wordt een groenbestemming gelegd, waarbinnen zowel groen als water aangelegd kan worden. Verder worden er in alle bestemmingen bij recht waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Voor de werkzaamheden aan bestaande en nieuw te realiseren watergangen is een watervergunning noodzakelijk. Watercompenserende maatregelen worden bij de inrichting van het gebied meegenomen en zullen voldoen aan het beeldkwaliteitsplan.
4.7 Archeologie En Cultuurhistorie
4.7.1 Archeologie
Het Verdrag van Malta is in 1992 ondertekend en in 1995 in werking getreden. Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van een plan een rol spelen.
De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad. Op grond van deze aangescherpte regelgeving stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Nota Belvedère, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie van OC&W. Wetgeving is momenteel vooral gebundeld in de Erfgoedwet.
Voor de gemeente is een archeologische verwachtingskaart vastgesteld. Naar aanleiding daarvan zijn in het bestemmingsplan dubbelbestemmingen opgenomen. Het plangebied heeft deels een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" en deels een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 3". Voor "Waarde - Archeologie 2" geldt een onderzoeksverplichting bij ontwikkelingen vanaf 100 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld, voor "Waarde - Archeologie 3" is dit 1.000 m2 en 30 cm. De ontwikkelingen zijn groter dan de aangegeven oppervlakte. Een onderzoek is daarom uitgevoerd.
Het uitgevoerde archeologisch onderzoek is opgenomen in Bijlage 8 Archeologischonderzoek van deze toelichting.
Uit het vooronderzoek kan worden geconcludeerd dat in delen van het plangebied nog archeologische resten verwacht kunnen worden. Het gaat enerzijds om het beekdal van de Brunstinger Leek, waar beek-gerelateerde resten uit de periode Laat-Paleolithicum – Nieuwe tijd kunnen worden verwacht. Daarnaast kunnen op de keileemwelving in het noordoosten van het plangebied bewoningssporen en sporen van landgebruik uit de Romeinse tijd en de Vroege Middeleeuwen worden verwacht. De laaggelegen zandgebieden binnen het plangebied hebben een lage archeologische verwachting.
Geadviseerd wordt om op het dal van de Brunstinger Leek een dubbelbestemming ‘waarde – archeologie’ te leggen. Hiervoor is in het bestemmingsplan de aanduiding 'waarde - archeologie 3' opgenomen. Bij eventuele toekomstige vergunningplichtige werkzaamheden is hier vervolgonderzoek noodzakelijk. Omdat beek-gerelateerde resten voornamelijk uit puntvondsten bestaan, die slecht zijn te prospecteren, wordt geadviseerd om dit vervolg uit te voeren als een definitieve opgraving, variant archeologische begeleiding. Dit betekent dat toekomstige vergunningplichtige graafwerkzaamheden moeten worden uitgevoerd onder regie van een gecertificeerde archeologische instelling of bedrijf. Dit advies is in overeenstemming met het advies dat is afgegeven bij eerder onderzoek in het dal van de Beilerstroom.
Verder wordt geadviseerd om op de keileemwelving in het noordoosten van het plangebied ook een dubbelbestemming ‘waarde – archeologie’ te leggen. Hiervoor is in het bestemmingsplan de aanduiding 'waarde - archeologie 2' opgenomen. Bij eventuele toekomstige vergunningplichtige werkzaamheden is ook hier vervolgonderzoek noodzakelijk. Dit vervolgonderzoek dient te worden uitgevoerd als een inventariserend veldonderzoek, karterende/waarderende fase, door middel van proefsleuven.
Tot slot wordt geadviseerd om op het overige deel van het plangebied geen dubbelbestemming ‘waarde – archeologie’ te legen.
4.7.2 Landschap en cultuurhistorie
Het plangebied is gelegen binnen de zonering van een beekdal het Bruntsinger Leek (figuur 16). Het eerste en tweede lid van artikel 2.34 geven bescherming aan belangrijke beekdalen. Kapitaalintensieve functies worden daar geweerd. Het gaat daarbij om onder andere woon- en werkgebieden, (energie)installaties en kapitaalintensieve vormen van agrarisch grondgebruik, zoals glastuinbouw, intensieve veehouderijen en kwekerijen. Uitzonderingen op het vrijwaren van het gebied van kapitaalintensieve functies kunnen gemaakt worden in geval van zwaarwegende maatschappelijke belangen en een drietal andere voorwaarden. De voorwaarden zijn cumulatief bedoeld. Op voorhand is niet te benoemen of sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang. Van geval tot geval zal afzonderlijk beoordeeld moeten worden of er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang.
De voorgenomen ontwikkeling betreft een kapitaalintensieve functie. Vanwege een groot aantal bedrijven dat zich wil vestigen op Ossebroeken is een uitbreiding van de eerste fase noodzakelijk. De uitbreiding wordt in dezelfde lijn doorgezet als Ossebroeken I. Hierdoor worden geen belemmeringen verwacht voor de realisatie van Ossebroeken II.
Figuur 16 Zonering beekdal (bron: provinciale verordening).
4.8 Bodem
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek en conclusie
Voor het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 9. De conclusie van het onderzoek is, dat er, gelet op de aard en de mate van de lichte verontreinigingen die zijn aangetroffen, geen reden bestaat voor nader onderzoek. Er bestaan met betrekking tot de milieuhygienische kwaliteit van de bodem geen belemmeringen voor het bestemmingsplan en de daarin opgenomen ontwikkeling van het bedrijventerrein. De onderzoekslocatie kan als onverdacht ten opzichte van haar omgeving worden beschouwd.
Vanuit het onderzoek wordt een tweetal aanbevelingen gedaan:
- Bij het agrarisch bedrijf in het plangebied is sprake van een ASB-golfplatendak zonder goot. Geadviseerd wordt om de onverharde druppelzone op deze locatie te onderzoeken op asbest door middel van een verkennend onderzoek;
- tijdens mogelijke sloop- en bouwrijpmaakwerkzaamheden op de locatie van het agrarisch bedrijf wordt geadviseerd rekening te houden met demping in de bodem;
- in algemene zin wordt aangegeven, dat indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden toegepast of hergebruikt, de regels van het Besluit bodemkwaliteit of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing zijn.
4.9 Ecologie
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn, in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
• Natura-2000 gebieden;
• Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn). Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
- het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
- de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
• soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
• soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
• overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Drenthe
In de provincie Drenthe wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage IV bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot zowel het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Dwingelderveld bedraagt 3,2 km en tot het dichtstbijzijnde NNN -gebied bedraagt de afstand 1,6 km.
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied Dwingelderveld en Drents-Friese Wold & Leggelderveld zijn wel gevoelig voor stikstofdepositie. De realisatie van categorie 3.2 bedrijven met de daarbij behorende verkeersgeneratie leidt tot een toename in de stikstofdepositie op de nabij gelegen Natura 2000 gebieden. Met behulp van de AERIUS calculator is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd (bijlage 12).
Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen relevant effect is. Negatieve effecten in de vorm van vermesting en verzuring zijn derhalve niet aan de orde. Voor dit plan geldt geen vergunningplicht op basis van de Wet natuur-bescherming (Wnb). De Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie Drenthe staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
In het vroege voorjaar van 2019 is in het gebied een quickscan uitgevoerd naar de aanwezigheid van beschermde plant- en diersoorten. De quickscan is bijgevoegd in Bijlage10 Ecologisch onderzoek. Voor het volledige onderzoek wordt naar deze bijlage verwezen.
Resultaten quickscan
Hieronder een samenvatting van de resultaten van de quickscan:
- De aanwezigheid van beschermde plantensoorten en effecten op deze soorten ten gevolge van de werkzaamheden kunnen door gebrek aan geschikte standplaatsen worden uitgesloten;
- binnen en vlak buiten het plangebied kunnen vogels tot broeden komen waarvan de nesten geen jaarronde bescherming genieten, maar wel beschermd zijn tijdens het broedsseizoen;
- het is niet uitgesloten, dat de boerderij in het plangebied een verblijfplaats biedt voor vleermuizen;
- de zomereiken centraal in het plangebied vormen mogelijk een essentiële vliegroute voor vleermuizen, welke door het aanbrengen van verlichting kan worden aangetast;
- Het is niet uit te sluiten dat waterspitsmuis in een sloot aan de zuidzijde van het plangebied voorkomt;
- het voorkomen van grote modderkruiper en heikikker kan in een sloot aan de zuidzijde van het plangebied niet op voorhand worden uitgesloten.
Aanbevelingen en vervolgstappen quickscan
- Bij kap van bomen dient te worden nagegaan of er sprake is van een meld- en/of herplantplicht;
- aanbevolen wordt ter bescherming van broedvogels te werken buiten het broedseizoen;
- voorshands wordt de boerderij gehandhaafd zodat geen nader onderzoek nodig is naar verblijfplaatsen van vleermuizen in de boerderij;
- voorkom lichtuitstraling langs de laan met de zomereiken, indien dit niet mogelijk is dan dient nader onderzoek te worden gedaan;
- bij werkzaamheden in en om sloten dient nader onderzoek naar respectievelijk waterspitsmuis, heikikker, grote modderkruiper en vissen te worden gedaan.
Nader onderzoek
Uit het onderzoek kwam de aanbeveling tot nader onderzoek naar jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vleermuizen naar voren alsmede nader onderzoek van een habitatgeschikte watergang op aanwezigheid van waterspitsmuis, heikikker en grote modderkruiper. Bij dit nader onderzoek is rekening gehouden met de optimale periode waarin verschillende soort(groep)en geïnventariseerd kunnen worden.
Het vleermuizenonderzoek, wat normaal uit vier bezoeken verdeeld over de paarperiode en kraamperiode (15 mei – 1 oktober) betreft, is echter niet volledig afgerond. De bewoners van Ossenbroeken 17 weigerden daarvoor toegang te verlenen tot het terrein. Daardoor is enkel één bezoek in de paartijd uitgevoerd.
In overleg met het bevoegd gezag, de provincie Drenthe, wat plaatsvond op 2 februari 2021, is besloten de ontheffingsaanvraag in te dienen op basis van een worstcase scenario. Dit houdt in dat het resterende deel benodigd voor de volledigheid van het nader onderzoek zal worden overgeslagen. In plaats daarvan zal er aan de hand van een reële inschatting het maximale aantal beschermde verblijfplaatsen binnen het plangebied worden bepaald. De mitigerende en compenserende maatregelen zullen met inachtneming van dit maximale aantal en type verblijfplaatsen worden bepaald. Het opgestelde activiteitenplan is toegevoegd als bijlage 11 bij deze toelichting. Het activiteitenplan is ingediend bij de provincie Drenthe.
Vanuit het activiteitenplan dienen compenserende maatregelen te worden genomen. Samenvattend betreffen dit de volgende maatregelen:
- Het plangebied kan één kraam- en één winterverblijfplaats van diverse vleermuissoorten betreffen, die door de werkzaamheden verloren zullen gaan.
- De compenserende maatregelen zijn:
- 1. Permanente verblijfplaatsen realiseren conform voorwaarden kennisdocument BIJ12 per soort waarbij de lokale populaties van desbetreffende soorten worden gestimuleerd middels ‘groene plussen’;
- 2. Het bedrijventerrein natuurinclusief in te richten, met veel groen en mogelijkheden voor insecten, vogels en vleermuizen; en
- 3. Meerjaarlijkse monitoring naar de effectiviteit van de compensatie.
- Er zal permanent gecompenseerd worden om te voorkomen dat het aantal verbijfplaatsen achteruit gaat, waarbij een soortspecifieke compensatie factor geldt.
- Vleermuizen:
- 1. Een compensatie factor van minimaal 8 (groene plus).
- 2. Voor één kraamverblijfplaats en één winterverblijfplaats dienen minimaal zestien permanente verblijfplaatsen (8 winterverblijfplaatsen en 8 kraamverblijfplaatsen) te worden gerealiseerd, middels ingemetselde inbouwstenen en/of toegankelijke spouw of dak, waarbij het laatste de voorkeur heeft.
- 3. Als ‘groene plus’ dient het terrein tevens natuurinclusief te worden ingericht en dient de effectiviteit van de compensatie te worden gemonitord
Aangezien er nog geen gebouwen zijn gerealiseerd waar de compenserende maatregelen in verankerd kunnen worden, zijn de maatregelen als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.
4.10 Straalpaden, Kabels En Leidingen
Toetsingskader
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied is een hogedruk rioolpersleiding van het waterschap gelegen. Deze is gelegen onder de weg van de Ossebroeken. Gelet op deze feitelijke situatie is er voor gekozen geen belemmeringenzone op te nemen. In de omliggende bestemmingsplannen is een dergelijke zone ook niet opgenomen.
Verder zijn binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
4.11 Duurzaamheid En Energie
Toetsingskader
Nederland is bezig met een energietransitie van fossiele naar meer duurzame energiebronnen. In dit kader is op 1 juli 2018 de Wet Voortgang Energietransitie in werking getreden (Wet VET). Met deze wet is de Gaswet gewijzigd, waardoor onder de 40 m3 doorlaatwaarde per jaar netbeheerders nieuwe gebouwen niet meer op het gasnet mogen aansluiten. In de praktijk betekent dit dat nieuwe woningen en (kleinere) bedrijfsgebouwen gasloos moeten worden gebouwd. Dit betekent dat voor het in dit bestemmingsplan voorziene project moet worden omgezien naar alternatieven voor verwarming en andere energievoorziening.
Hiervoor is een mix van oplossingen mogelijk. Gelet op de strengere energieprestatienormen moeten nieuwe gebouwen beter worden geïsoleerd. In combinatie met zonnepanelen of –collectoren op daken, vloerverwarming, meer apparatuur op elektriciteit, (lucht)warmtepompen is doorgaans gasloos bouwen goed mogelijk. Hiermee kan het project uitvoerbaar worden geoordeeld.
Conclusie
Dit bestemmingsplan geeft niet bij voorbaat aan welke mogelijkheden moeten worden gekozen. De regeling in het bestemmingsplan geeft voldoende ruimte voor voorzieningen om gasloos te kunnen bouwen.
4.12 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
- Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
- Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.
Onderzoek
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van circa 8 hectare bedrijventerrein. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.
Het college van burgemeester en wethouders zal moeten besluiten dat geen MER nodig is (op basis van de Vormvrije mer-beoordeling). Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Verder sluit de regeling in het voorliggende bestemmingsplan zoveel als mogelijk aan bij het bestemmingsplan dat nu geldt voor het bedrijventerrein Ossebroeken I.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
5.2 De Planregels
In deze paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen zoals deze op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen, beschreven.
INLEIDENDE REGELS
Artikel 1 Begrippen
De van toepassing zijnde begrippen die voorkomen in de regeling van dit bestemmingsplan worden in Artikel 1 verklaard. Een aantal begrippen worden voorgeschreven door de SVBP 2012.
Artikel 2 Wijze van meten
Wat onder andere moet worden verstaan onder de bouwhoogte, de goothoogte, de dakhelling en andere maatvoeringsbegrippen wordt in dit deel van de regels uitgelegd.
BESTEMMINGSREGELS
Artikel 3 Bedrijventerrein
Op gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn bedrijven tot en met maximaal milieucategorie 3.2 of daaraan gelijkwaardig toegestaan. Voor deze zonering is in Bijlage 1 een Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen. Lawaaiproducerende bedrijven volgens de Wet geluidhinder, vuurwerkbedrijven, bedrijven met externe veiligheidsrisico's en zware industriebedrijven zijn niet toegestaan. Ook zijn in het plangebied geen bedrijfswoningen toegestaan. Het bestemmingsplan biedt ruime bouwmogelijkheden in de zin van te bebouwen oppervlak en maatvoering.
Binnen de bestemming zijn gezondheids- en welzijnszorginstellingen toegestaan conform de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals artsenpraktijken, klinieken en daarmee vergelijkbare instellingen. Het gaat om niet geluidsgevoelige functies zonder bijvoorbeeld uitslaapbedden en overnachtsmogelijkheden.
Onder meer ondergeschikte ontsluitingswegen, waterhuishoudkundige voorzieningen (waterbergingbasins, wadi's, etc.), nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en geluidwerende voorzieningen zijn eveneens toegestaan. Alleen aan de rand van het plangebied mogen wegen parallel lopen aan de A28 en de Brunstingerleek. De andere wegen moeten haaks op de A28 worden gerealiseerd.
Door middel van een voorwaardelijke verplichting wordt de afschermende groenvoorziening tussen het bedrijventerrein en Brunsting gewaarborgd.
De bestemming 'Bedrijventerrein' is op de verbeelding aangegeven met een bestemmingsvlak. De toegestane bouwwerken dienen binnen dit vlak te worden opgericht. In de regels en op de verbeelding zijn maatvoeringen ten aanzien van de toegestane bebouwing opgenomen. Deze maatvoeringen hebben onder meer betrekking op de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen, de toegestane hoogte en het bebouwingspercentage.
Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken en van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving, ter waarborging van de stedenbouwkundige en beeldkwaliteit van de naaste omgeving, de verkeers-, sociale en brandveiligheid en in het kader van rampenbestrijding. Het stellen van nadere eisen kan uitsluitend gemotiveerd plaatsvinden.
Voorts is het bevoegd gezag bevoegd - onder voorwaarden - bevoegd af te wijken van de planregels en toe te staan dat de bouwhoogte van gebouwen en/of het bebouwingspercentage wordt vergroot. Een belangrijke voorwaarde om af te wijken is dat het bedrijf dient te voorzien in voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein. Het is uiteraard aan het bevoegd gezag om dit te bepalen. Hiertoe kan het bevoegd gezag gebruik maken van de ASVV (aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom) van de CROW (Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek).
Het bevoegd gezag kan afwijken van de bij recht toegestane bedrijven en toestaan dat bedrijven worden gevestigd die niet zijn genoemd in de bedrijvenlijst, mits wordt voldaan aan de hieromtrent gestelde voorwaarden. Hierbij is het van belang onderzoek te verrichten naar geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens gekeken dient te worden naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.
Artikel 4 Groen
Gronden met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en ter plaatse van een specifieke aanduiding op de verbeelding voor een hondenspeelpark.
Behalve een beperkt gebouw ten behoeve van het hondenspeelpark zijn geen gebouwen toegestaan. Tevens zijn er binnen de bestemming 'Groen' geen gesloten oppervlakte verhardingen toegestaan.
Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmeting van de bebouwing om zodoende de verkeers-, sociale en brandveiligheid te waarborgen, een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken te voorkomen, de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving te waarborgen alsmede ten behoeve van rampenbestrijding. Het stellen van nadere eisen dient gemotiveerd plaats te vinden.
Artikel 5 Verkeer
Gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn bestemd voor wegen en straten met hoofdzakelijk een stroomfunctie, voet- en rijwielpaden, parkeervoorzieningen en stallingsruimten voor fietsen. Ondergeschikte functies zoals stallingen, groen-, nuts- en waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede kunstwerken zijn eveneens toegestaan.
Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmeting van de bebouwing om zodoende de verkeers-, sociale en brandveiligheid te waarborgen, een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken te voorkomen, de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving te waarborgen alsmede ten behoeve van rampenbestrijding. Het stellen van nadere eisen dient gemotiveerd plaats te vinden.
Artikel 6 Water
Gronden met de bestemming 'Water' zijn bestemd voor het ontvangen, bergen en/ of afvoeren van water en de bescherming, het beheer en het onderhoud van de waterloop, alsmede voor bruggen, dammen en/of duikers en andere waterstaatswerken en taluds. Ook kunstwerken en speelvoorzieningen zijn toegestaan.
Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmeting van de bebouwing om zodoende de verkeers-, sociale en brandveiligheid te waarborgen, een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken te voorkomen, de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving te waarborgen alsmede ten behoeve van rampenbestrijding. Het stellen van nadere eisen dient gemotiveerd plaats te vinden.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 2 en Artikel 8 Waarde - Archeologie 3
Om de archeologische waarden te kunnen beschermen is voor een deel van het plangebied de bestemming Waarde - Archeologie 2 en 3 opgenomen.
ALGEMENE REGELS
Artikel 9 Antidubbeltelregel
De antidubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.
Artikel 10 Algemene bouwregels
Dit artikel regelt enkele algemene aspecten met betrekking tot het bebouwen van gronden.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
Dit artikel regelt enkele algemene aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
Door middel van de algemene afwijkingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders afwijken van de bestemmingsplanregels voor onder andere geringe overschrijding van bepaalde bouwvoorschriften, alsmede voor kunstobjecten, bouwwerken van openbaar nut, telecommunicatievoorzieningen enzovoort. Deze bevoegdheid vergroot de flexibiliteit van het plan.
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is opgenomen aan welke voorwaarden moet worden voldaan ingeval gebruik gemaakt wordt van de wijzigingsmogelijkheden.
Artikel 14 Overige regels
In dit artikel is aangegeven op welke wijze de verwijzing naar wettelijke regelingen gelezen dient te worden en is een strafregel opgenomen. Tevens worden mede op basis van dit artikel seksinrichtingen uitgesloten.
OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Artikel 15 Overgangsrecht
Dit artikel regelt ten aanzien van bouwen en gebruik dat bestaande bouwwerken of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.
Artikel 16 Slotregel
In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Wettelijk Vooroverleg
Het concept ontwerpbestemmingsplan is, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar en overlegd met de overleginstanties in casu de provincie Drenthe en het Waterschap.
Gedurende de voorbereiding van het bestemmingsplan is ook gesproken met de Buurtvereniging Brunsting en met de Natuur en Milieufederatie Drenthe. In deze gesprekken is het bestemmingsplan inhoudelijk toegelicht en is de procedure van de totstandkoming van het bestemmingsplan nader uitgelegd.
De Buurtvereniging Brunsting is gevraagd hoe zij aankijkt tegen de ontwikkeling van het gebied en wat zij wenselijk vindt bij de uitvoering van het plan in acht te nemen. De gemeente heeft hier notitie van genomen en zal dit bij de uitwerking van de plannen meenemen. Door de Buurtvereniging wordt onder meer aandacht gevraagd voor het mogelijk maken van een wandelroute langs de Brunstinger Leek, het zorgen van voldoende parkeerruimte op het bedrijventerrein en het aanleggen van afschermende groenbuffers rondom het bedrijventerrein. Er is door de Buurtvereniging ook een aantal onderwerpen aangedragen die buiten de reikwijdte van dit bestemmingsplan liggen. Deze zijn door de gemeente teruggekoppeld binnen de organisatie en hier zal actie op worden ondernomen.
De Natuur en Milieufederatie Drenthe heeft uitgebreid gereageerd op het aangepast planvoornemen voor het bedrijventerrein Ossebroeken II. Met het aangepaste plan geven zij aan dat grotendeels aan de bezwaren van de Natuur en Milieufederatie tegemoet gekomen is. Zij geven aan dat wat hun betreft de landschappelijke aanpassing aan de westzijde bij de Brunstingerleek nog erg beperkt en ongewijzigd is. Zij hadden graag gezien dat de gemeente de uitbreiding van het bedrijventerrein zou aangrijpen als kans om dit te combineren met een natuurlijker inrichting van de Brunstingerleek. Deze kans wordt niet opgepakt door de gemeente waardoor de landschappelijke inpassing beperkt blijft tot de door de bewoners van Brunsting gewenste afschermende groenvoorziening. Zij vinden dat de groenvoorziening nog wel wat beter kan worden geregeld. In de regels is wel een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin geregeld is dat de afschermende groenvoorziening zoals opgenomen in het landschapsplan, gerealiseerd moet worden. Natuur en Milieufederatie Drenthe vindt het landschapsplan te beperkt is op de invulling van de groenvoorziening. Zij gaan ervan uit dat er inheemse beplanting wordt aangeplant die bij de beek thuishoort, zoals elzen. Het landschapsplan gaat eigenlijk alleen over elzensingels die haaks beek staan. Natuur en Milieufederatie Drenthe vraagt of het nog mogelijk is om meer te zeggen over de invulling van de groenvoorziening.
De gemeente Midden-Drenthe streeft ernaar om te komen tot een goede inpassing van het bedrijventerrein Ossenbroeken II. In het plangebied is de oude verkaveling nog herkenbaar en wordt gebruikt voor de landschappelijke compartimentering. Elk compartiment wordt afgeschermd door een elzensingel met watergang die haaks op de beek wordt gerealiseerd. Ter afscherming van het bedrijventerrein wordt aan de westzijde een groenstrook aangelegd. Het zicht op het bedrijventerrein vanuit Brunsting wordt hierdoor beperkt. De gemeente staat op het standpunt dat bij de uitvoering van het landschapsplan wordt gekeken naar een goede inpassing van het bedrijventerrein.
Om een toekomst bestendig bedrijventerrein op te zetten, maakt de gemeente graag gebruik van de door Natuur en Milieufederatie Drenthe aangedragen ideeën en mogelijkheden zoals zon op dak, ommetjes, laadpalen delen, shared space, shared mobility en shared facility. Dit zou georganiseerd kunnen worden door bedrijven samen te brengen. Bij de inventarisatie van de behoefte kan hier al aandacht aan worden besteed en bij de verkoop van de kavels kan dit zijn beslag krijgen. Een ander belangrijk punt is het realiseren van duurzame gebouwen/faciliteiten. De gemeente heeft echter de conclusie getrokken dat het opnemen van de ideeën en mogelijkheden lastig haalbaar is om af te dwingen in het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan heeft immers een looptijd van 10 jaar, terwijl de ontwikkelingen op het gebied van duurzaamheid en circulariteit heel snel gaan.
Bij de uitvoering van het plan wil de gemeente inzetten op bouwbegeleiding door een gespecialiseerd bedrijf. Hier kan shared space en facility een plek krijgen. Op gemeentelijk niveau is besproken dat Natuur en Milieufederatie Drenthe hier ook actief een rol kan spelen.
6.2 Procedure Wet Ruimtelijke Ordening
6.2.1 Ontwerpbestemmingsplan 2019
Het ontwerp van het bestemmingsplan wordt medio 2019 bekendgemaakt en gedurende zes weken ter visie gelegd. belanghebbenden kunnen gedurende deze termijn een zienswijze indienen.
Vervolg:
Naar aanleiding van het in procedure gebracht ontwerpbestemmingsplan zijn er diverse zienswijzen binnengekomen. In de binnengekomen zienswijzen werden diverse argumenten genoemd die de gemeente Midden-Drenthe aanleiding gaven om over na te denken en nader onderzoek naar te doen. Intussen zijn de gesprekken tot grondverwerving van Ossebroeken 17 gestart. Tot op heden is er nog geen overeenstemming bereikt tot het aankopen van de gronden.
Dit heeft onder andere geleid tot het nog niet verder in procedure brengen van het bestemmingsplan. Daarnaast speelt ook de PFAS-problematiek en de corona crisis mee in de vertraging van de procedure.
De gemeente heeft nu in beeld hoe zij verder willen gaan met het bestemmingsplan. Het huidige ontwerpbestemmingsplan wordt ingetrokken. Er wordt een nieuw ontwerpbestemmingsplan in procedure gebracht. Het zuidelijke deel van het gebied wordt geheel voorzien van de bedrijfsbestemming inclusief de gronden van het (voormalige) agrarisch bedrijf. De meer noordwaarts gelegen gronden behouden eerst de agrarische bestemming.
Daarnaast wordt een exploitatieplan gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan in procedure worden gebracht. Dit is een wettelijk (verplicht) instrument voor gronden die zijn opgenomen in een plan dat aan die gronden nieuwe bouwmogelijkheden toekent, bedoeld om het kostenverhaal te verzekeren.
6.2.2 Ontwerpbestemmingsplan 2021/2022
Wijzigen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan 2019
Op onderdelen is het ontwerpbestemmingsplan uit 2019 aangepast. Het plangebied wordt verkleind. De bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijen' komt te vervallen in het nieuwe plan. Deze gronden worden voorzien van de bestemming 'Bedrijventerrein', inclusief bouwmogelijkheden voor bedrijfspanden. Deze bestemming wordt ook toegekend aan de agrarische gronden ten zuidwesten van de boerderij.
De overige gronden met een agrarische bestemming worden buiten het nieuwe bestemmingsplan gelaten. Verwacht wordt dat deze gronden gedurende de planperiode (10 jaar) niet nodig zijn.
Ontwerpfase
Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de in de Wro opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder krijgt de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen.
Vaststellingsfase
Ten aanzien van de ingekomen zienswijzen wordt een gemeentelijk standpunt bepaald in de zienswijzennota. Het resultaat van de zienswijzennota wordt verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Voor de ontwikkeling in het plangebied is een exploitatieopzet gemaakt. De kavels worden door de gemeente uitgegeven. De gemeente vraagt voor de kavels een reële grondprijs (per m2). Door de gronduitgifte worden opbrengsten gegenereerd, waarmee de kosten worden gedekt. Daarnaast heft de gemeente leges voor de omgevingsvergunningen voor bouwen die voor bedrijfsgebouwen afgegeven worden.
De Wro (artikel 6.12) verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan ook een exploitatieplan vast te stellen, tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is (bijvoorbeeld door het sluiten van overeenkomsten van grondexploitatie met alle eigenaren in het exploitatiegebied, waar bouwmogelijkheden gerealiseerd kunnen worden). Nog niet alle gronden binnen het plangebied zijn (minnelijk) verworven en evenmin is met alle eigenaren in het exploitatiegebied een anterieure overeenkomst van grondexploitatie gesloten. Het vaststellen van een exploitatieplan, gelijktijdig met het vaststellen van het daarbij behorende bestemmingsplan, is derhalve verplicht. Om deze reden is een exploitatieplan opgesteld, dat tegelijkertijd met het bestemmingsplan wordt vastgesteld.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Beeldkwaliteitsregels
Bijlage 2 Beeldkwaliteitsregels
Bijlage 1 Mobiliteitstoets
Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 3 Landschapsplan
Bijlage 4 Haalbaarheidsonderzoek
Bijlage 4 Haalbaarheidsonderzoek
Bijlage 5 Memo Behoefte Aan Werklocaties In Midden-drenthe
Bijlage 5 Memo Behoefte aan werklocaties in Midden-Drenthe
Bijlage 6 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 6 Onderzoek externe veiligheid
Bijlage 7 Watertoets
Bijlage 8 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 8 Archeologisch onderzoek
Bijlage 9 Bodemonderzoek
Bijlage 10 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 10 Ecologisch onderzoek
Bijlage 11 Activiteitenplan Bij Ontheffingsaanvraag Wnb
Bijlage 11 Activiteitenplan bij ontheffingsaanvraag Wnb
Bijlage 12 Voortoets Wnb Incl Aerius Berekening
Bijlage 12 Voortoets Wnb incl AERIUS berekening