Hoogspanningsstation TenneT Wijster
Bestemmingsplan - Gemeente Midden-Drenthe
Vastgesteld op 04-07-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Hoogspanningsstation TenneT Wijster, met identificatienummer NL.IMRO.1731.TenneTWY-VST1 van de gemeente Midden-Drenthe;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 afvalgelieerde bedrijven
- a. bedrijven en bijbehorende kantoren die gericht zijn op, dan wel een functionele binding hebben met, afvalverwerkingsactiviteiten anders dan eindverwerking, welke plaatsvinden bij de VAM, haar dochterondernemingen en joint ventures, danwel;
- b. kantoren en onderzoeksinstellingen met afval als primair aandachtspunt en die in hun bedrijfs- en onderzoeksactiviteiten van de VAM, haar dochterondernemingen en joint ventures.
1.6 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.7 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.8 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.9 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.10 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, (alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats);
1.11 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.12 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.13 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.14 hoofdgebouw
een gebouw dat op een kavel door zijn ligging, constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.15 normaal onderhoud
Het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.16 nutsvoorziening
voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling;
1.17 peil
- a. Bij ligging aan een weg: de kruin van de weg;
- b. Bij ligging aan een anderszins verhard terrein: de bovenkant van dat terrein;
- c. Bij ligging anders dan een weg of verhard terrein: het maaiveld;
1.18 risicogevoelig object
een object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.19 risicovolle inrichting
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.20 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Afvalgelieerd
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Afvalgelieerd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. afvalgelieerde bedrijven uit ten hoogste milieucategorie 4 van de 'Staat van bedrijfsactiviteiten', zoals opgenomen in Bijlage 1;
met de daarbij behorende:
- b. bebouwing;
- c. railverbinding met emplacement;
- d. spoorviaduct;
- e. los- en laadplaatsen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. watergangen;
- h. wegen.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van bedrijfsbebouwing mag niet meer bedragen dan 15 m;
- b. het bebouwingspercentage van de gronden mag niet meer bedragen dan 75%;
- c. de hoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6 m;
- d. de onderliggende afstand tussen gebouwen en die tussen gebouwen en de grens van de bestemming moet ten minste 4 m bedragen;
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan middels het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 ten behoeve van:
- a. het verhogen van de bouwhoogte van bedrijfsbebouwing tot 16,5 m;
- b. het bouwen van verticale afvoerkanalen en andere relatief slanke bouwkundige constructies met een maximum hoogte van 40 m.
Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een hoog- en middenspanningsstation voor het transporteren, verdelen en transformeren van elektrische energie met de daarbij behorende voorzieningen;
- b. voorzieningen ten behoeve van de aansluiting op een hoogspanningsnet en middenspanningsnet;
- c. hoogspannings- en middenspanningskabels en leidingen zowel boven- als ondergronds, portalen, railsystemen en bijbehorende (aansluit)voorzieningen;
met daarbij behorend(e):
- d. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- e. erven en terreinen;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. groenvoorzieningen;
- i. watergangen en -partijen en andere waterhuishoudkundige voorzieningen;
- j. wegen, paden en verhardingen.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 10 meter;
- c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 3 m bedragen;
- d. de bouwhoogte van portalen mag niet meer bedragen dan 35 meter;
- e. de bouwhoogte van hoogspanningsmasten mag niet meer bedragen dan 52 meter;
- f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 25 meter.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Groen - 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het aanbrengen en instandhouden van groenvoorzieningen overeenkomstig paragraaf 4.4 Inrichtingsvoorstel van het landschapsplan zoals opgenomen in Bijlage 1', danwel overeenkomstig een verleende omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 4.3.2;
- b. overige groenvoorzieningen en beplanting;
- c. nutsvoorzieningen;
met daarbij behorend(e);
- d. toegangen;
- e. onverharde wegen t.b.v. beheer en onderhoud;
5.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan;
- b. Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van hekwerken toegestaan tot een maximum hoogte van 3 m.
Artikel 6 Groen - 2
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenstroken;
- b. sloten;
- c. bosbeplantingen;
met daarbij behorend(e);
- d. toegangen;
- e. onverharde wegen t.b.v. beheer en onderhoud;
- f. overige groenvoorzieningen met een afschermende functie.
6.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan;
- b. Op deze gronden zijn uitsluitend bouwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van hekwerken toegestaan tot een maximum hoogte van 3 m.
Artikel 7 Verkeer
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen;
- b. fiets- en voetpaden;
- c. spoorwegovergang;
- d. groenvoorzieningen;
- e. bermen;
- f. sloten;
met daarbij behorend(e);
- g. bouwwerken, zoals bouwwerken ten behoeve van de bewegwijzering en kunstwerken alsmede lichtmasten.
7.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan;
- b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 8 m.
Artikel 8 Verkeer - Railverkeer
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. spoorwegen, met daarbij inbegrepen bermen, spoorwegovergangen en dergelijke railverkeersvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- b. groenvoorzieningen;
- c. openbare nutsvoorzieningen;
- d. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
- e. water;
met de daarbij behorend(e):
- f. gebouwen;
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder mede begrepen (vee)tunnels en viaducten;
met dien verstande dat:
- h. de bestemming, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling, niet in een wijziging van het aantal spoorbanen en spoorwegovergangen voorziet.
8.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- 1. de oppervlakte bedraagt ten hoogste 15 m², dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
- b. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zal ten hoogste 5 m bedragen, met dien verstande dat uitsluitend bestaande lichtmasten zijn toegestaan.
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. het bebouwings- en landschapsbeeld (met name karakteristieke gebouwen en bomen en aaneengesloten bebouwing);
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
- f. de milieusituatie;
nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken.
Artikel 9 Leiding - Ondergrondse Hoogspanningsverbinding
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Ondergrondse hoogspanningsverbinding aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. ondergrondse hoogspanningsleidingen van maximaal 110 kV;
met de daarbij behorende:
- b. belemmeringenstrook;
- c. kabelmoffen;
- d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.2 Bouwregels
In afwijking van hetgeen elders in de regels van dit plan is bepaald, mogen op of in deze gronden geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 9.2 en worden toegestaan dat wordt gebouwd overeenkomstig de andere aan de gronden toegekende bestemming(en), mits:
- a. de belangen en de veiligheid van de betrokken hoogspanningsverbinding niet worden geschaad;
- b. vooraf de leidingbeheerder van de desbetreffende hoogspanningsverbinding gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen omtrent de beoordeling bedoeld onder a, alsmede over de beperkingen en voorschriften die gesteld dienen te worden ter bescherming van de daar genoemde belangen, dan wel zoveel eerder als het advies is uitgebracht.
9.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van de gronden en bouwwerken als risicogevoelig object.
9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
- a. het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
- b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm;
- c. het in de grond brengen van voorwerpen dieper dan 30 cm;
- d. het aanleggen of verharden van andere oppervlakteverhardingen;
- e. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen die dieper wortelen of kunnen wortelen dan 30 cm;
- f. het opslaan van goederen, (brandbare en/of explosieve)stoffen en/of materialen;
- g. het aanleggen en/of slopen van opstallen, ondergrondse constructies, straatmeubilair, installaties, of apparatuur anders dan ten dienste van deze in lid 9.1 omschreven bestemming;
- h. het aanleggen van zonnepanelen.
9.6 Uitzondering van de vergunningplicht
Het in lid 9.5 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
- a. verband houden met de aanleg, aanpassing of het normale onderhoud en beheer van de desbetreffende ondergrondse hoogspanningsverbinding, zoals bedoeld in lid 9.1 en de daarbij horende voorzieningen;
- b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
- c. vallen onder de Wet Informatie-uitwisseling Boven- en Ondergrondse netten.
9.7 Voorwaarden vergunningverlening
De in lid 9.5 genoemde vergunning wordt slechts verleend, indien vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende netbeheerder en uit een verkregen positief schriftelijk advies van de netbeheerder is gebleken dat hierdoor de veiligheid en leveringszekerheid niet blijvend onevenredig kan worden geschaad. Aan de hand daarvan kan het bevoegd gezag desgewenst voorwaarden verbinden aan de vergunning, ter bescherming van bedoelde verbinding, zoals omschreven in lid 9.1.
9.8 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend een gebruik dat geen rekening houdt met een ongestoorde werking van de ondergrondse hoogspanningsleiding en de risico's die ermee verbonden zijn.
Artikel 10 Leiding - Bovengrondse Hoogspanningsverbinding
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Bovengrondse hoogspanningsverbinding aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. een bovengrondse hoogspanningsverbinding;
met de daarbij behorende:
- b. belemmeringenstrook;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
10.2 Bouwregels
- a. In afwijking van hetgeen elders in de regels van dit plan is bepaald, mogen op of in deze gronden geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
- b. In afwijking van hetgeen elders in de regels van dit plan is bepaald, gelden voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, de volgende regels:
- 1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen alleen worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming;
- 2. de hoogte zal ten hoogste 52 m bedragen.
10.3 Afwijken van bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.2 en worden toegestaan dat wordt gebouwd overeenkomstig de andere aan de gronden toegekende bestemming(en), mits:
- a. de belangen en de veiligheid van de betrokken hoogspanningsverbinding niet worden geschaad;
- b. vooraf de leidingbeheerder van de desbetreffende hoogspanningsverbinding gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen omtrent de beoordeling bedoeld onder a, alsmede over de beperkingen en voorschriften die gesteld dienen te worden ter bescherming van de daar genoemde belangen, dan wel zoveel eerder als het advies is uitgebracht.
10.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van de gronden en bouwwerken als risicogevoelig object.
10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden om zonder, op of in de artikel 10.1 bedoelde gronden, een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
- a. het aanbrengen en/of rooien van opgaande beplanting en bomen;
- b. het wijzigen van maaiveld- of weghoogte niveau door ontgronding, ophoging of andere graafwerkzaamheden;
- c. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van (reeds bestaande) watergangen, alsmede het verhogen of verlagen van het waterpeil;
- d. het opslaan van goederen, (brandbare en/of explosieve) stoffen en/of materialen;
- e. het aanleggen en/of slopen van bovengrondse opstallen, constructies, straatmeubilair, installaties of apparatuur anders dan ten dienste van deze in artikel 10.1 omschreven bestemming;
- f. het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
- g. het aanleggen van zonneparken.
10.6 Uitzondering van de vergunningplicht
Het verbod in artikel 10.5 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden die:
- a. verband houden met de aanleg, aanpassing of het normale onderhoud en beheer van de desbetreffende bovengrondse hoogspanningsverbinding, zoals bedoeld in lid 10.1 en de daarbij horende voorzieningen;
- b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
- c. vallen onder de Wet Informatie-uitwisseling Boven- en Ondergrondse netten.
10.7 Voorwaarden vergunningverlening
De in lid 10.5 genoemde vergunning wordt slechts verleend, indien vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende netbeheerder en uit een verkregen positief schriftelijk advies van de netbeheerder is gebleken dat hierdoor de veiligheid en leveringszekerheid niet blijvend onevenredig kan worden geschaad. Aan de hand daarvan kan het bevoegd gezag desgewenst voorwaarden verbinden aan de vergunning, ter bescherming van bedoelde verbinding zoals omschreven in lid 10.1.
10.8 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend een gebruik dat geen rekening houdt met een ongestoorde werking van de bovengrondse hoogspanningsleiding en de risico's die ermee verbonden zijn.
Artikel 11 Leiding - Middenspanning
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Middenspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een ondergronds middenspanningsnet alsmede voor de hierbij behorende belemmeringenstrook, mofputten en voorzieningen ten behoeve van de bestemming.
11.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. in afwijking van hetgeen elders in de regels van dit plan of andere van toepassing verklaarde plannen is bepaald, mogen op of in de in dit artikel bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken met een bouwhoogte van maximaal 2 m ten dienste van de in lid 11.1 bedoelde bestemming worden gebouwd;
- b. behoudens het gestelde onder a zijn op of in de in dit artikel bedoelde gronden geen gebouwen en bouwwerken toegestaan, met uitzondering van bestaande vergunde gebouwen en bouwwerken;
- c. indien bestaande vergunde gebouwen en/of bouwwerken worden vervangen, vernieuwd of veranderd is dit toegestaan indien de oppervlakte en hoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
11.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 11.2 en worden toegestaan dat wordt gebouwd overeenkomstig de andere aan de gronden toegekende bestemming(en), mits:
- a. de belangen en de veiligheid van het betrokken middenspanningsnet niet worden geschaad;
- b. vooraf de leidingbeheerder van het desbetreffende middenspanningsnet gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen omtrent de beoordeling bedoeld onder a, alsmede over de beperkingen en voorschriften die gesteld dienen te worden ter bescherming van de daar genoemde belangen, dan wel zoveel eerder als het advies is uitgebracht.
11.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden voor het opslaan van goederen, (brandbare) stoffen en/of materialen.
11.5 Afwijken van de specifieke gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 11.4 en worden toegestaan dat opslag plaatsvindt van goederen, (brandbare) stoffen en/of materialen overeenkomstig de andere aan de gronden toegekende bestemming(en), mits:
- a. de belangen en de veiligheid van het betrokken middenspanningsnet niet worden geschaad;
- b. uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerder van het middenspanningsnet is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat.
11.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 12 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, behalve op de gronden waar een kampeerterrein voor (kleinschalig) kamperen is toegestaan;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- c. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- d. het storten van puin en afvalstoffen;
- e. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
- f. het gebruik van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen;
- g. het vernielen en/of aantasten van monumentale bomen;
- h. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen;
- i. het gebruiken of laten gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen, anders dan in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels is toegestaan;
- j. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
- k. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf in de vorm van bed & breakfast, met uitzondering van bestaande bed & breakfastaccommodaties.
Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels
14.1 geluidzone - industrie
Artikel 15 Overige Regels
15.1 Parkeernorm
Als uitgangspunt geldt dat in alle bestemmingen op eigen erf dient te worden geparkeerd. Hiervan kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken indien in het geval van nieuwe ontwikkelingen in de nabijheid van deze ontwikkeling op een goede wijze kan worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen.
15.2 Van toepassing verklaring
Voor zover in dit plan aan gronden geen enkelbestemming is toegekend, blijven de volgende bestemmingsplannen van toepassing met inachtneming van de aanvullingen die in dit plan voor de gronden zijn opgenomen:
Buitengebied Midden-Drenthe | NL.IMRO.1731.Buitengebied-VST1 | Vastgesteld 26-01-2012 |
Correctieve herziening buitengebied Midden Drenthe | NL.IMRO.1731.CorHerBuitengebied-VST1 | Vastgesteld 06-03-2014 |
Facetplan kleine windturbines, kleinschalige zonneparken en leidingnet | NL.IMRO.1731.FacetbpWindturbine-VST1 | Vastgesteld 28-01-2021 |
Veegplan Buitengebied Midden-Drenthe 2022 | NL.IMRO.1731.CorHerbpBG2022-VST1 | Vastgesteld 30-06-2022 |
15.3 Algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden
Er wordt uitsluitend een omgevingsvergunning tot het afwijken van het bestemmingsplan verleend en er wordt uitsluitend overgegaan tot wijziging van het bestemmingsplan indien is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de milieusituatie (toetsing aan de Wet geurhinder), natuurlijke (Natura 2000 en NNN) en landschappelijke waarden (open gebieden, robuuste landbouwgebieden), de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwings- en landschapsbeeld, in de zin dat dit in overeenstemming dient te zijn met de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsbeleidsplan van Midden-Drenthe (februari 2000);
- het zicht op karakteristieke gebouwen en bomen en aaneengesloten bebouwing;
- de verkeersveiligheid.
15.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de milieusituatie;
- de landschappelijke waarden;
- de natuurlijke waarden;
- de geomorfologische waarden;
- de cultuurhistorische waarden;
- de archeologische waarden;
- het bebouwingsbeeld;
- de woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, onder andere ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing en het zicht op de karakteristieke en monumentale bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Hoogspanningsstation TenneT Wijster.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
TenneT versterkt in heel Nederland het elektriciteitsnetwerk. Dit is nodig omdat het elektriciteitsgebruik in ons land stijgt en omdat we steeds meer duurzame energie opwekken. Steeds meer mensen hebben een elektrische auto, gaan elektrisch koken of verwarmen hun huis elektrisch. Daarnaast stijgt het aanbod van energie uit duurzame bronnen zoals windmolens en zonneparken. Onder de naam 'Drents Overijsselse Netversterking' (DON) versterkt TenneT, samen met de regionale netbeheerders Enexis Netbeheer en Rendo, het elektriciteitsnetwerk in Zuidwest-Drenthe en Noordwest-Overijssel.
In het kader van deze Drents Overijsselse Netversterking is TenneT voornemens om samen met Enexis in de zuidhoek van het bedrijventerrein ETP-MERA (nabij Weegbrugweg 4) te Wijster een nieuw 220/110/20 kV hoog- en middenspanningsstation te realiseren, met een bijbehorende kabelinlussing ten westen van de spoorlijn Hoogeveen-Assen. Het plangebied is gelegen in twee gemeentes, namelijk hoofdzakelijk binnen de gemeente Midden-Drenthe en voor een klein deel in de gemeente Hoogeveen.
Deze voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de kaders van de vigerende bestemmingsplannen van de betreffende gemeentes. Om de voorgenomen ontwikkeling juridisch-planologisch te borgen zijn dan ook twee bestemmingsplannen opgesteld. Eén voor het deel in de gemeente Midden-Drenthe en één voor het deel in de gemeente Hoogeveen. Voorliggend bestemmingsplan betreft het deel van het plangebied in de gemeente Midden-Drenthe.
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
Het projectgebied is grotendeels gelegen in Wijster (gemeente Midden-Drenthe) en voor een klein deel (ter plaatse van de kabelinlussing) in de gemeente Hoogeveen. Het projectgebied heeft een totale oppervlakte van circa 14,5 hectare.
Het plangebied van voorliggend plan (deel Midden-Drenthe) bevindt zich in de zuidhoek van het
bedrijventerrein ETP-MERA, nabij Weegbrugweg 4 te Wijster. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Scheidingsweg, aan de oostzijde door de spoorlijn richting Attero Wijster en aan de westzijde door de spoorlijn Hoogeveen-Assen. Daar waar de kabelinlussing het spoor (ondergronds) gaat kruisen, loopt het plangebied door tot de gemeentegrens met Hoogeveen. De volgende kadastrale percelen onder de kadastrale gemeente Beilen in sectie S maken geheel of gedeeltelijk onderdeel uit van het plangebied: 582, 583, 593, 595, 733, 734, 741, 793, 794, 795, 796, 797, 798, 831, 864, 877, 980 en 981.
De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.1: Globale weergave van de ligging van het plangebied.
Figuur 1.2: Globale weergave van het plangebied.
Voor de exacte begrenzing van het plangebied dient de digitale verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan te worden geraadpleegd.
1.3 Vigerende Plannen
Ter plaatse van het plangebied zijn de beheersverordening 'Bedrijventerrein ETP-META Wijster' (vastgesteld op 27 juni 2013) en het bestemmingsplan 'Facetplan kleine windturbines, kleinschalige zonneparken en leidingnet' (vastgesteld op 28 januari 2021) van toepassing. Met de beheersverordening zijn de volgende bestemmingsplan van toepassing verklaard:
- Bestemmingsplan VAM-GAVI (vastgesteld 29-11-1990)
- Herziening ex art. 30 W.R.O. Bestemmingsplan V.A.M.-terrein en omgeving (vastgesteld 27-06-1991)
- Bestemmingsplan VAM Tweesporenland (vastgesteld 27-08-1998)
- Bestemmingsplan Vam-terrein en omgeving, herziening i.v.m. geluidhinderzonering industrielawaai (vastgesteld 27-08-1998)
- Bestemmingsplan Stortlocatie Attero noord bv (vastgesteld 28 juni 2012).
Het plangebied is gelegen binnen de contour van het bestemmingsplannen 'VAM Tweesporenland' (1998) en 'Vam-terrein en omgeving, herziening i.v.m. geluidzonering industrielawaai' (1998). In onderstaande figuur 1.3 is een uitsnede van het bestemmingsplan 'VAM Tweesporenland' weergegeven. In het plangebied zijn de volgende bestemmingen opgenomen: afvalgelieerde bedrijven, afschermend groen, groenvoorzieningen, verkeersdoeleinden, hoogspanningsleiding en spoorwegdoeleinden.
Figuur 1.3 Uitsnede bestemmingsplan VAM Tweesporenland
Uit het 'Facetplan kleine windturbines, kleinschalige zonneparken en leidingnet' is de gebiedsaanduiding overige zone – instemming Astron windturbines van toepassing.
De beoogde ontwikkeling past niet binnen de bestemmingen zoals die in de vigerende plannen zijn opgenomen. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld ten behoeve van de realisatie van een hoog- en middenspanningsstation.
1.4 Doel Van Het Plan
Het doel van het voorliggende bestemmingsplan is om de voorgenomen ontwikkeling van een nieuw hoog- en middenspanningsstation, inclusief aansluiting op het net juridisch-planologisch mogelijk te maken.
1.5 Leeswijzer
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plangebied beschreven, waarbij zowel de huidige situatie als de voorgenomen toekomstige situatie wordt toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt een overzicht gegeven van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden. In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan de wet- en regelgeving, met een inventarisatie van de verschillende omgevingsaspecten. Tot slot bevat de toelichting hoofdstukken over de juridische toelichting (hoofdstuk 5) en de uitvoerbaarheid van het plan (hoofdstuk 6).
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Historie Van Het Plangebied
Het plangebied is van oudsher in gebruik als bouwland. Tot medio jaren 90 vond hier ook bewoning in de vorm van enkele verspreid gelegen woningen plaats. Vanaf medio jaren 90 is het plangebied in gebruik als bouwland en grasland.
2.2 Huidige Situatie
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een open veld, bestaande uit grasland. Het plangebied loopt daarnaast voor een klein deel over de spoorlijn Hoogeveen-Assen en evenwijdig daaraan een watergang. De Weegbrugweg doorkruist het plangebied en ontsluit het gebied richting het noorden. Daarnaast loopt er een 220 kV bovengrondse hoogspanningsverbinding (noord-zuidrichting) door het plangebied heen. Ten noorden van het plangebied bevindt zich het bedrijventerrein ETP-MERA.
Figuur 2.1: Obliekfoto van de huidige situatie van het plangebied.
2.3 Waardevolle Ruimtelijke Kenmerken
In het plangebied zijn geen waardevolle ruimtelijke kenmerken aanwezig.
2.4 Toekomstige Situatie
In het kader van de 'Drents Overijsselse Netversterking' (DON) is TenneT voornemens om samen met Enexis in de zuidhoek van het bedrijventerrein ETP-MERA (nabij Weegbrugweg 4) te Wijster een nieuw 220/110/20 kV hoog- en middenspanningsstation te realiseren, met een bijbehorende kabelinlussing ten westen van de spoorlijn Hoogeveen-Assen.
Het nieuwe hoog- en middenspanningsstation wordt met ondergrondse hoog- en middenspanningskabels en bovengrondse hoog- en middenspanningsverbindingen verbonden met het bestaande elektriciteitsnetwerk van TenneT. Zo wordt het nieuwe station onderdeel van het elektriciteitsnetwerk. Hiermee zorgen zowel de nieuwe kabels als het nieuwe station voor versterking van het elektriciteitsnetwerk. Op het station wordt voorzien in onder andere de volgende componenten: transformatoren, lijn-/koppelvelden, spoelen, hekwerken, parkeervoorzieningen en centraal dienstgebouwen (CDG's).
Het projectgebied heeft een totale oppervlakte van ca. 14,5 hectare en is verdeeld in een nieuw 220 kV station van TenneT, een nieuw 110 kV station van TenneT, een nieuw 20 kV station van Enexis, een toegangsweg, een nieuwe 220 kV hoogspanningsverbinding en een nieuw 110 kV kabeltracé. De navolgende afbeelding toont de verdeling van het ruimtegebruik in het plangebied.
Figuur 2.2: Weergave van toekomstige situatie.
Gezien de constructie van het station zijn er compensatiemaatregelen vereist om het station landschappelijk in te passen in de omgeving. Ten behoeve van een zorgvuldige landschappelijke inpassing is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Hierin is de visie met betrekking tot landschappelijke beschreven en wordt een concreet inrichtingsvoorstel gedaan (Bijlage 1). Deze visie voor het hoogspanningsstation omvat een unieke vormentaal, schaal en richting die binnen het landschap passen. De locatie is bewust verbonden met de spoorlijn Meppel-Groningen. De inpassing volgt daarnaast het patroon van het energielandschap en benadrukt het gebruik van inheemse plantensoorten.
Voor de inrichting van het terrein zijn een aantal natuurinclusieve maatregelen voorzien:
- Houtwallen: Het plan omvat de aanleg van vier houtwallen, elk 10 meter breed, met boomvormers die tot een hoogte van 20 meter kunnen groeien. Deze houtwallen dienen zowel als een landschappelijke aanvulling als een vervanging voor de te kappen essenbomen.
- Struweelhaag (locatie nader te bepalen): Aan de oostzijde van het station worden in de richting van het oude slotenpatroon twee struweelhagen geplaatst, met een breedte van 5 meter en struikvormers van 6 tot 10 meter hoog. De exacte locatie hangt af van een ondergronds tracé.
- Open ruimtes met solitaire bomen: Voor de esthetiek en de verzachting van het zicht op het station worden veertien solitaire bomen geplaatst in de open zones tussen de houtwallen.
- Bloemrijk grasland: Onverharde delen van het stationsterrein en de omgeving worden ingezaaid met bloemrijk grasland dat op een extensieve en gefaseerde manier wordt beheerd, met speciale aandacht voor lokale insecten.
- Dood hout en boomstobben: Om het verlies van bomen te compenseren, worden de gekapte bomen op minimaal vier locaties achtergelaten als dood hout en boomstobben. Hierbij wordt rekening gehouden met toekomstig beheer.
- Waterbergingsopgave: Overtollig water wordt geborgen in een bestaande watergang. Hiervoor wordt in overleg met het waterschap een stuw aangelegd op circa 1 kilometer afstand van het voorliggende plangebied.
- Beperken toegankelijkheid: De toegankelijkheid van het gebied wordt verminderd, in overleg met de gemeente Midden-Drenthe, Attero en Tennet, om veiligheid en beheer te waarborgen.
- Inrichting van een parkeerplaats: Binnen het Tennet-terrein wordt een groene parkeerplaats gecreëerd, waarbij grasbetonstenen worden gebruikt om de mate van verharding te verminderen.
Het streven is om het hoogspanningsstation naadloos te laten samensmelten met het omringende landschap, terwijl tegelijkertijd de biodiversiteit wordt bevorderd.
Figuur 2.3: Uitsnede landschappelijk inpassingsplan (Bijlage 1). De rode stippellijn vormt de contour van het inrichtingsvoorstel waarbinnen de inrichtingsmaatregelen gerealiseerd worden.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Besltuit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is een wetgevend instrument dat de ruimtelijke ordening in Nederland regelt. Het Barro fungeert als algemeen kader voor de inrichting van de fysieke leefomgeving en bevat regels voor de ruimtelijke ordening op nationaal niveau. Het doel hiervan is om belangrijke ruimtelijke waarden, zoals natuur, landschap en cultuurhistorie te beschermen en een goede ruimtelijke ordening te waarborgen. Het Barro bevat regels voor onder andere de aanleg van infrastructuur, de bescherming van waterveiligheid, militaire terreinen, en natuurgebieden. Het Barro heeft als doel om de ruimtelijke ordening in Nederland te verbeteren en te verduurzamen, met als gevolg meer duidelijkheid en zekerheid voor burgers en bedrijven. Provincies en gemeenten moeten bij het opstellen van hun eigen ruimtelijke plannen rekening houden met de regels uit het Barro en mogen deze niet overtreden. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening zorgt voor een duidelijk en helder kader voor de ruimtelijke ordening in Nederland, waardoor de inrichting van de fysieke leefomgeving beter beschermd wordt en er meer zekerheid en duidelijkheid is voor burgers en bedrijven.
Betekenis voor het plan
De hoogspanningsverbinding Vierverlaten - Zeyerveen - Hoogeveen doorkruist het plangebied aan de westzijde van het station. Het voorliggende plan laat, in overeenstemming met het Barro, het gebruik van het tracé als hoogspanningsverbinding toe. Als het tracé zoals aangewezen in het Barro gewijzigd wordt dan is schriftelijk advies van de netbeheerder benodigd. In het onderhavige geval is de netbeheerder ook de intitiatiefnemer van de wijziging van het tracé. De lichte wijziging van het tracé vindt plaats ten behoeve van de realisatie van een hoog- en middensspanningstation. Het gewijzigde tracé laat verder het gebruik als hoogspanningsverbinding toe en sluit aan op het tracé in de naastliggende plannen.
3.1.2 Nationale Omgevingsvisie
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kan worden ingespeeld op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050, brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Het Rijk wil sturen op en richting geven aan nationale belangen. Die komen samen in vier prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- Duurzaam economisch groeipotentieel;
- Sterke en gezonde steden en regio's;
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
- Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Betekenis voor het plan
Het onderhavige plan draagt bij aan de netverzwaring die nodig is voor een succesvolle transitie naar duurzamere energiebronnen. De Nationale Omgevingsvisie staat de uitvoering van voorliggend plan niet in de weg.
3.2 Regionaal Beleid
3.2.1 Regionale Energie Strategie Drenthe
De RES-regio Drenthe heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en geen aardgas meer te gebruiken. Om deze doelen te bereiken, worden duurzame opwek van elektriciteit en het verduurzamen van warmtebronnen gestimuleerd. De Regionale Energiestrategie (RES) is opgesteld om deze ambities te realiseren en sluit aan bij de afspraken in het Klimaatakkoord. De RES-regio Drenthe draagt met haar ambitie van 3,45 TWh bij aan de landelijke opgave van 35 TWh aan hernieuwbare elektriciteit in 2030. Hiervoor zal de bestaande energie-infrastructuur uitgebreid moeten worden. Participatie van de Drentse gemeenten en maatschappelijke partners is essentieel om de regionale strategie lokaal in te kleuren en ruimte te bieden voor lokaal maatwerk. De impact van de bijdrage op de energie-infrastructuur is doorgerekend en er moet stevig worden geïnvesteerd om knelpunten op te lossen. Bij de ontwikkeling van grootschalige opwek van elektriciteit wordt rekening gehouden met zuinig ruimtegebruik, combinatie met andere opgaven, nabijheid van vraag en aanbod, en gebiedsspecifieke kenmerken. De strategie voor de vervanging van aardgas als warmtebron richt zich op energiebesparing, lokale initiatieven en experimenten met opslag en conversie van energie. Per gemeente wordt een Transitievisie Warmte opgesteld en waar sprake is van inzet van bovenregionale bronnen vindt onderlinge afstemming plaats.
Betekenis voor het plan
Een nieuw hoog- en middenspanningsstation draagt bij aan de versterking van het elektriciteitsnet, omdat het zorgt voor meer capaciteit en flexibiliteit op het netwerk om de fluctuerende stroom van duurzame bronnen te kunnen opvangen en verdelen. Hiermee is het onderhavige plan in lijn met de ambitiies zoals gesteld in de Regionale Energie Strategie Drenthe.
3.2.2 Omgevingsvisie Drenthe
Op 3 oktober 2018 is de Omgevingsvisie Drenthe 2018 en in 2022 de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe vastgesteld. Met de vaststelling is het proces van de revisie van de omgevingsvisie afgerond. De Provincie Drenthe heeft de volgende ambities:
- Het behouden en ontwikkelen van de kernkwaliteiten;
- Zorgvuldig gebruik van de ruimte;
- Beschermen van de milieukwaliteit van de leefomgeving.
Verder speelt energietransitie een grote rol in de omgevingsvisie. De ambitie is om een betrouwbare en betaalbare energievoorziening met een beperkte uitstoot van broeikasgassen te hebben. Het doel is om Drenthe in 2050 volledig energieneutraal te maken, wat vereist dat er een overgang plaatsvindt van het gebruik van fossiele energie naar hernieuwbare energie. Het benutten van de mogelijkheden voor duurzame energieproductie en -distributie is van provinciaal belang, evenals het bieden van mogelijkheden voor initiatieven voor energieopwekking. Energiebesparingsmaatregelen en de energie-infrastructuur zijn eveneens van provinciaal belang. De provincie legt kaders vast en neemt regie op ruimtelijke ontwikkeling wanneer nodig.
Betekenis voor het plan
Voor de realisatie van een energietransitie zal de bestaande energie-infrastructuur versterkt moeten worden. Het onderhavige plan draagt bij aan deze ambitie.
De voorgenomen ontwikkeling vormt een onderdeel van een reeks netverzwaringen die benodigd zijn om de leveringszekerheid nu en in de toekomst te kunnen garanderen. Het plan sluit hiermee goed aan bij de ambitie van de provincie voor energiebesparing en opwek van hernieuwbare energie met behoud van leveringszekerheid.
3.2.3 Omgevingsverordening Drenthe
Met de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe vertaalt de provincie haar Omgevingsvisie door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De verordening bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Drenthe en is op 26 juni 2023 geconsolideerd..
De geconsolideerde omgevingsverordening bevat twee relevante bepalingen met betrekking tot energie-infrastructuur:
- 1. het is verboden met leidingen voor het transport van elektriciteit die worden gekoeld met olie of chemicaliën een grondwaterbeschermingsgebied te doorkruisen;
- 2. elektrische en elektronische apparatuur zendt, onbedoeld, radiogolven uit en kan ASTRON systemen storen. Deze soort storing valt in de categorie Elektro-Magnetische Compatibiliteit (EMC). Vanwege genoemd effect is er een veilige minimumafstand nodig tussen radiogolven uitzendende apparatuur en LOFAR. Een ruimtelijk plan dat een gebied bestrijkt dat valt binnen zone I en II van de radiotelescoop of LOFAR, dient te worden voorzien van een advies van ASTRON. Dit geldt eveneens voor ruimtelijke plannen die voorzien in ontwikkelingen binnen een straal van 2 kilometer rondom een LOFAR-buitenstation.
Daarnaast beschikt het plangebied over de kernkwaliteit esdorpenlandschap. Met de es wordt in deze zin de kenmerkende open ruimtes bedoeld, veelal omgeven met esrandbeplanting. Het provinciaal beleid is gericht op het behoud van de open ruimte en het versterken van esrandbeplanting.
Betekenis voor het plan
De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in leidingen die worden gekoeld met olie of chemicaliën en een grondwaterbeschermingsgebied doorkruisen. Daarnaast ligt het plangebied niet in zone I of II van een radiotelescoop en niet binnen <2 km van een LOFAR-buitenstation. Het voornemen voldoet derhalve aan de relevante bepalingen met betrekking tot energieinfrastructuur.
De locatie van het hoogspanningsstation is in de loop van de tijd onderdeel geworden van een door de mens gemaakt modern werklandschap dat weinig verbinding meer heeft met het traditionele esdorpenlandschap. Hier is een nieuw landshap gemaakt met verschillende lagen die niet helemaal op elkaar aansluiten. De locatie is een van de jongere ontginningen, maar door de besloten ligging tussen de spoorlijnen is er geen duidelijke verbinding meer met de overige jonge heide ontginning in de omgeving. Het voornemen doet derhalve geen afbreuk aan de ruimtelijke kwaliteiten die passend zijn binnen de kernkwaliteit esdorpenlandschap, zoals de openruimtes met esrandbeplanting.
3.2.4 Regionaal Waterprogramma Drenthe 2022-2027
De provincie Drenthe heeft het Regionaal Waterprogramma Drenthe 2022-2027 opgesteld als voorbereiding op de invoering van de Omgevingswet. Het Waterprogramma beschrijft de doelen en ambities van de provincie om een duurzaam en veerkrachtig watersysteem met goede waterkwaliteit te realiseren en om uitvoering te geven aan Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water, Grondwater- en Drinkwaterrichtlijnen en richtlijnen voor overstromingsrisico's en zwemwater. Een belangrijk onderwerp is het koesteren van het grondwater als 'blauw goud' en het nemen van maatregelen om voldoende en schoon grondwater te behouden voor de toekomst.
Het Regionaal Waterprogramma beschrijft de doelen en maatregelen van de provincie en is uitvoeringsgericht met concrete acties. Het programma is een voortzetting van het huidige Regionaal Waterplan dat in de Omgevingsvisie van 2018 is opgenomen. Het programma heeft als uitgangspunt dat water een integraal onderdeel is van de ruimtelijke ordening en dat er wordt samengewerkt met alle betrokken partijen en belanghebbenden. Het programma bevat een uitvoeringsagenda met concrete projecten en acties die bijdragen aan een duurzaam, robuust en toekomstbestendig watersysteem in Drenthe.
Betekenis voor het plan
Het onderhavige plan raakt geen belangen en doelen zoals gesteld in het Regionaal Waterprogramma. Het Waterprogramma vormt hiermee geen belemmering voor het plan. In paragraaf 4.12 wordt verder ingegaan op hoe er in dit plan met water is omgegaan.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Welstandsnota
De gemeenteraad heeft op 1 februari 2018 de Welstandsnota Midden-Drenthe 2018 vastgesteld, waarin een deel van het beleid voor de openbare ruimte is opgenomen. Deze welstandsnota heeft betrekking op hoe verschillende bouwwerken eruit moeten zien, zowel op zichzelf als in relatie tot de omliggende gebouwen en de openbare ruimte, zoals straten en groenvoorzieningen. Het doel van de gemeente is het bevorderen van de kwaliteit van de ruimtelijke omgeving, en de welstandsnota draagt bij aan het versterken van deze kwaliteit. Een rode draad in de welstandsnota is de richtlijn om bij bouwplannen rekening te houden met de buren en de omgeving, waarmee de sociale en ruimtelijke aspecten met elkaar worden verbonden. De gemeente hecht veel waarde aan naoberschap, wat betekent dat men ook bij bouwplannen rekening houdt met de bebouwing van de buren en de omgeving.
Betekenis voor het plan
In het kader van het plan is het belangrijk dat de representativiteit, het karakter, de architectonische waarde en het volume van de bebouwing passen bij de omliggende bebouwing en de openbare ruimte. Het plangebied bevindt zich ten zuidwesten van een bestaand bedrijventerrein met diverse bebouwing. Dit terrein heeft een grootschalig karakter, waar het hoog- en middenspanningstation niet uit de toon zal vallen. Bovendien bevindt zich een grondwal langs de Scheidingsweg en er is afscheidend groen langs de spoorlijn Hoogeveen-Assen.
Parallel aan de spoorlijn loopt een 220 kV-verbinding die niet in lijn is met de wegenstructuur. Deze elementen hebben reeds impact op de ruimtelijke structuur. Het station conformeert zich aan deze structuur, die wordt gevormd door deze grotere structuurdragers in plaats van de wegenstructuur. Het plangebied sluit hiermee aan op de directe omgeving.
3.3.2 Omgevingsvisie Midden-Drenthe
De nieuwe Omgevingswet bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water. En regelt zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Vooruitlopend hierop heeft de gemeente een omgevingsvisie opgesteld. Volgens de laatste informatie treedt de nieuwe Omgevingswet op 1 januari 2024 in werking.
Op 2 juni 2022 is de Omgevingsvisie Midden-Drenthe vastgesteld. Deze omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de gemeente met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
Uit de omgevingsvisie komen de volgende thema's en bijbehorende kernambities naar voren:
- Landschap: Midden-Drenthe streeft naar een divers landschap waarin geintegreerde combinaties en meer samenhang tussen landbouw, natuur en recreatie voorop staan.
- Leefbaarheid: Bevordering van naoberschap, goede en bereikbare voorzieningen, werkgelegenheid, een geschikte woning en een prettige leefomgeving voor recreatie en ontmoeting.
- Gezondheid: Streven naar een gezonde leefomgeving door het bevorderen en faciliteren van veiligheid, beweging en ontmoeting.
- Duurzaamheid: Creëren van een fysieke leefomgeving die afgestemd is op klimaatverandering, waarbij materialen en afval circulair zijn, energie zoveel mogelijk duurzaam wordt opgewekt en bespaard.
Betekenis voor het plan
In de omgevingsvisie is het plangebied aangemerkt voor de versterking van de energietransitie. Het onderhavige plan voorziet in de netverzwaring die nodig is voor een succesvolle transitie naar duurzamere energiebronnen. Het is hiermee ook in lijn met de kernambitie 'Duurzaamheid'. De Omgevingsvisie Midden-Drenthe vormt geen belemmering voor het plan.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat – waar nodig – de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van de Wamz zijn mogelijke (toevals-)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Er is door Sweco een archeologisch vooronderzoek (d.d. 18-01-2023) uitgevoerd naar de archeologische, historische en aardwetenschappelijke waarden in het plangebied (zie Bijlage 2). De stationslocatie en de inlussing bevinden zich volgens de gemeentelijke beleidsdocumenten in zones met een middelhoge of hoge archeologische verwachting. De stationslocatie is echter bij een eerder archeologisch booronderzoek al geheel onderzocht, waaruit een advies tot vrijgave volgde. De in het voor deze ontwikkeling uitgevoerde archeologisch onderzoek verzamelde gegevens vormen geen aanleiding om hiervan af te wijken.
De kabelinlussing ten westen van de spoorlijn valt deels ook binnen de reeds onderzochte en vrijgegeven gebieden. In het deel van de inlussing dat hier buiten valt, zijn een watergang en spoorlijn aanwezig. De kabelinlussing wordt hier middels een gestuurde boring onderdoor aangelegd. Een gestuurde boring gaat dieper dan de verwachte diepteligging van een archeologisch niveau, mocht dat hier aanwezig zijn, en vormt dus geen bedreiging voor eventueel aanwezige archeologische waarden. Mochten hier buiten de reeds vrijgegeven gebieden graafwerkzaamheden plaatsvinden die de vrijstellingsgrenzen overschrijden, dan kan een archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Om de milieuhygiënische bodemkwaliteit van het plangebied vast te stellen, is door Sweco een historisch vooronderzoek uitgevoerd, d.d. 04-01-2023 (zie Bijlage 3). Op basis van de onderzoeksresultaten wordt vastgesteld of de gewenste vorm van bodemgebruik vanuit milieuhygiënisch oogpunt mogelijk is.
Op basis van het resultaten is een representatief beeld ontstaan met betrekking tot de verwachte bodemkwaliteit ter plaatse van het onderzoeksgebied.
Over het algemeen kan gesteld worden dat de boven- en de ondergrond voldoet aan de kwaliteitsklasse AW2000/Altijd toepasbaar. Een plaatselijke bodembelasting is niet uitgesloten (zoals gedempte sloten, dammen en ter plaatse van de hoogspanningsmasten). Ook de waterbodem uit aanwezige watergangen is uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart.
Bij het aantreffen van een dergelijke bodembelasting, dient hier volgens de vigerende wet- en regelgeving passende onderzoeken en/of maatregelen getroffen te worden. Gezien de algemeen verwachte bodemkwaliteit en de ruimtelijke uitvoerbaarheid van eventueel aangetroffen bodembelastingen, is een grootschalig gebiedsonderzoek naar de algemene bodemkwaliteit niet noodzakelijk. Mocht meer inzicht komen over plaatselijke ontwikkelingen in het gebied, dient zowel op basis van dit vooronderzoek als de benodigde vergunningstrajecten nagegaan te worden of een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 noodzakelijk is.
4.3 Cultuurhistorie
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer.
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en versterken.
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen binnen het industrieterrein ETP-MERA. In of in de nabijheid van het plangebied zijn geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig. Tevens zijn de gronden van het plangebied geen onderdeel van de cultuurhistorische hoofdstructuur van de provincie Drenthe als opgenomen in de geconsolideerde omgevingsverordening die vastgesteld is op 26 juni 2023. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
4.4 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden op of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in standhouden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Er is door Sweco een ecologisch bureauonderzoek (d.d. 02-05-2023) uitgevoerd om de mogelijke effecten van de voorgenomen ontwikkeling van een nieuw hoog- en middenspanningsstation op beschermde natuurwaarden in en om het projectgebied te bepalen (zie Bijlage 4). Daarnaast heeft er aanvullend een veldbezoek plaatsgevonden. De resultaten hiervan zijn opgenomen in de rapportage 'Aanvulling ecologisch bureauonderzoek' van Sweco d.d. 08-06-2023 (Bijlage 5). In deze aanvullende rapportage zijn de resultaten van het veldbezoek uitgewerkt.
Resultaten bureauonderzoek
Het plangebied ligt nergens binnen Natura 2000-gebied waardoor directe aantasting zoals oppervlakteverlies en versnippering van een Natura 2000- gebied niet aan de orde is. Het plangebied ligt ook buiten de afstand van enkele honderden meters waarbinnen verstoring van verstoringsgevoelige dieren kan plaatsvinden.
Binnen of in de omgeving van het plangebied kunnen mogelijk beschermde soorten voorkomen zoals diverse vleermuissoorten en broedvogels. Voor deze soortgroepen geldt dat er geen negatieve effecten plaatsvinden als geen bomen gekapt worden en gewerkt wordt buiten het broedseizoen. Voorafgaand aan bomenkap dient een inspectie naar nesten en holtes uitgevoerd te worden. Er zijn waarnemingen bekend van de beschermde das, heikikker en levendbarende hagedis op enige afstand tot het plangebied. Binnen het plangebied is in eerste instantie geen essentieel leefgebied aanwezig. Voor ongewervelden en vissen geldt dat een aanvullende veldinspectie plaats moet vinden voorafgaand aan het dempen van wateren om de geschiktheid voor deze twee soortgroepen te kunnen vaststellen. Voor vissen wordt geadviseerd om bij demping van sloten met eDNA onderzoek de aanwezigheid van modderkruiper aan te kunnen tonen of uit te sluiten.
Om verstoring van broedende vogels te voorkomen zullen de werkzaamheden buiten het broedseizoen (grofweg half maart t/m juli met uitloop tot halverwege augustus) uitgevoerd moeten worden. Als niet voorkomen kan worden om in het broedseizoen te werken dient kort voor de uitvoering gecontroleerd te worden of sprake is van broedgevallen binnen de verstoringsafstand. Als dit het geval is moet worden gewacht tot de jongen uitgevlogen zijn.
Om verstoring van migrerende, overvliegende of foeragerende vleermuizen te voorkomen, dienen de werkzaamheden zo veel als mogelijk overdag uitgevoerd te worden en dient waar mogelijk tussen zonsondergang en zonsopgang geen directe werkverlichting of strooiverlichting (met uitzondering van voertuigen) toegepast te worden, die op bosjes, bomen en gebouwen kan schijnen.
Voor eventueel aanwezige algemene (vrijgestelde) soorten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming. Hiervoor geldt wel de zorgplicht, wat betekent dat nadelige gevolgen voor planten en dieren zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Aanwezige dieren dienen in de gelegenheid gesteld te worden het plangebied te verlaten.
Resultaten veldbezoek
De bovengenoemde bureaustudie van Sweco (waarbinnen een bronnenonderzoek heeft plaatsgevonden) is als basis gebruikt voor het veldbezoek. Op basis van het aanvullende oriënterende veldbezoek is de geschiktheid van biotopen voor beschermde soorten beoordeeld. Deze beoordeling brengt samen met het bronnenonderzoek de beschermde soorten(groepen) in beeld die in het plangebied (kunnen) voorkomen. Eventuele effecten van deze ontwikkeling zullen zich met name tijdelijk tijdens de realisatiefase voordoen.
Planten
De werkzaamheden hebben geen effect op plantensoorten behorend tot de beschermingsregimes van de Wet natuurbescherming aangezien deze niet voorkomen in het plangebied en op basis van de aard van het plangebied ook niet zijn te verwachten.
Vleermuizen
Binnen het plangebied kunnen meerdere soorten vleermuizen voorkomen. Binnen het plangebied zijn geen gebouwen aanwezig, amar staan wel bomen die mogelijk een functie hebben voor vleermuizen. De bomen binnen de begrenzing van het projectgebied bevatten geen (potentieel geschikte) holtes. Wel kunnen deze bomen dienen als vliegroute. Doordat de bomenrij niet aansluit bij andere lijnvormige elementen in het landschap is deze mogelijke vliegroute niet essentieel. Verblijven en/of essentiële vliegroutes verdwijnen niet. Wel kan mogelijk een klein deel foerageergebied verdwijnen, maar door het ruime beschikbare areaal in de omgeving is dit niet essentieel en zijn negatieve effecten uitgesloten. Tijdens zowel de realisatiefase als de nieuwe situatie moet de zorgplicht nageleefd worden, wat voornamelijk inhoudt dat zo veel mogelijk wordt gewerkt na zonsopkomst en voor zonsondergang om het gebruik van kunstlicht zoveel mogelijk te beperken. Als het gebruik van kunstlicht noodzakelijk is moet deze dusdanig worden afgesteld dat gebouwen in de omgeving van het industrieterrein, bomen en bosschages niet beschenen kunnen worden. Voor eventuele nieuwe permanente lichtbronnen dienen speciale armaturen te worden gebruikt.
Overige zoogdieren
In de omgeving van het plangebied zijn waarnemingen bekend van nationaal beschermde bunzing, das en ree (NDFF, 2017-2022). Van deze soorten zijn bunzing en ree vrijgesteld in de provincie Drenthe. Verblijfplaatsen van de das zijn niet aanwezig binnen het onderzoeksgebied. De ruigte aan de zuidzijde met de vijverpartijen is recent ingericht en kaal gemaaid, het grasland biedt onvoldoende beschutting voor een burcht, de aanwezige grondrug bestaat uit gemaaid gras met weinig beschutting en het projectgebied wordt veelvuldig gebruikt als hondenuitlaatplaats. De locatie van de grondrug kan op termijn mogelij keen geschikte plek bieden voor een dassenburcht, mits het beheer dusdanig is dat ruigteontwikkeling op de taluds mogelijk wordt. Ten tijde van het veldbezoek was dit niet aan de orde. Het is aannemelijker dat dassen zich vestigen in de bosjes op enige afstand tot het onderzoeksgebied (zoals ten westen van het treinspoor). Wel kan het plangebied worden gebruikt als foerageerdgebied voor aanwezige dassen. Doordat in de omgeving ruimschoots alternatief aanwezig is, is het grasland binnen het plangebied naar verwachting niet essentieel.
Vogels
Er zijn binnen het plangebied geen waarnemingen bekend van vogelsoorten met een jaarrond beschermde nestplaats (NDFF 2017-2022). Binnen het plangebied zijn geen jaarrond beschermde nesten aanwezig. Wel is een potentieel jaarrond beschermd nest waargenomen in de bomenrij tussen de grondrug en de scheidingsweg. Door buiten het broedseizoen te werken, wordt verstoring van broedende vogels in de graslanden, bosjes en oevers voorkomen. De broedperiode loopt globaal van half maart tot begin augustus. Als niet voorkomen kan worden om in het broedseizoen te werken, dient kort voor de uitvoering gecontroleerd te worden of sprake is van broedgevallen binnen de verstoringsafstand. Als dit het geval is moet worden gewacht tot de jongen het nest verlaten hebben. Als binnen het plangebied bomen worden gekapt dienen deze vooraf geïnspecteerd te worden op mogelijk aanwezige jaarrond beschermde neesten. Bij aanwezige (potentieel) jaarrond aanwezige nesten dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden naar het gebruik ervan.
Amfibieën en reptielen
In het plangebied ontbreekt geschikt habitat voor zowel de heikikker als de levendbarende hagedis. Tevens is in het plangebied veel verstoring aanwezig, waardoor deze soorten hier niet zijn te verwachten. Negatieve effecten op beschermde amfibieën zijn niet te verwachten.
Vissen
Binnen het plangebied zijn geen waarnemingen bekend van beschermde vissoorten (NDFF, 2017-2022). Het plangebied ligt op de grens van het verspreidingsgebied van de grote modderkruiper en omdat er wel geschikt habitat aanwezig is binnen het plangebied, is aanwezigheid niet uit te sluiten. Als aanwezige watergangen, sloten of vijverpartijen worden vergraven/gedempt dient aanvullend onderzoek plaats te vinden naar het voorkomen van de grote modderkruiper. Als blijkt dat de soort aanwezig is, dient mogelijk een ontheffing te worden aangevraagd voor de Wet natuurbescherming voor het dempen van de sloot. Met mitigerende maatregelen kan voorkomen worden dat eventuele negatieve effecten aan de orde zijn. Indien er nieuw water wordt gegraven, bijvoorbeeld ten behoeve van watercompensatie, moet ervoor gezorgd worden dat eventueel in de omgeving aanwezige grote modderkruipers pas het nieuwe areaal kunnen betreden als de werkzaamheden klaar zijn.
Ongewervelden
Binnen het plangebied zijn geen waarnemingen bekend van beschermde kevers, vlinders of libellen (NDFF, 2017-2022). Tijdens het veldbezoek zijn geen aanvullende waarnemingen gedaan. Binnen of in de directe omgeving van het plangebied is voornamelijk agrarisch grasland aanwezig zonder geschikt leefgebied, dus zullen geen negatieve effecten ontstaan voor beschermde kevers, libellen en vlinders als de aanwezige watergangen en vijvers intact blijven. Als watergangen of vijvers worden gedempt of vergraven dient een veldinspectie plaats te vinden naar mogelijke functie voor waterkevers, libellen en juffers.
Conclusie
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
4.5 Externe Veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij onder meer om de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed op elkaar worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:
- Risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Planspecifiek
Het hoogspanningsstation en de kabelinlussing vallen niet onder de werkingssfeer van wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid. Onderhavig plan maakt geen risicovolle inrichting of (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk. Dit maakt dat externe veiligheid geen beperkingen oplevert voor dit bestemmingsplan en de voorgenomen ontwikkeling van een hoog- en middenspanningsstation.
4.6 Geluid
Een belangrijke basis in de ruimtelijke afweging voor het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidgevoelige functies (zoals woningen), op basis van zonering, bescherming tegen geluidsoverlast van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai. De Wet geluidhinder is een wettelijk beoordelingskader bij vooral het vaststellen van bestemmingsplannen.
Voor geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat het bevoegd gezag grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.
De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeurswaarde. Wanneer de geluidbelasting (vanwege [spoor]wegen en industrie) lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige functies niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige functies in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige functies aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeurswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Voor (spoor)wegverkeerslawaai zijn de geluidzones in de Wet vastgelegd. Bij industrielawaai is dat niet het geval. Een zone wordt in een bestemmingsplan vastgelegd rond een industrieterrein waar volgens dat bestemmingsplan (in ieder geval deels) de vestiging van “grote lawaaimakers” mogelijk is. In art. 2.1 lid 3 Bor is vastgelegd welke typen inrichtingen op een gezoneerd industrieterrein gevestigd moeten zijn.
Planspecifiek
Voor de toekomstige inrichting geldt dat het gelijktijdig in te schakelen buiten opgestelde elektrische vermogen meer dan 200 MVA bedraagt. Gelet hierop is het transformatorstation
vergunningplichtig in de zin van de Wet milieubeheer en zoneringsplichtig in de zin van de Wet geluidhinder ('grote lawaaimaker'). Het transformatorstation zal onderdeel uitmaken van het reeds gezoneerde industrieterrein ETP-MERA.
Ter plaatse van de zonegrens mag de totale geluidbelasting ten gevolge van alle inrichtingen op het industrieterrein niet meer bedragen dan 50 dB(A). Een geluidbelasting van 50 dB(A) komt overeen met ten hoogste 50 dB(A) in de dagperiode, 45 dB(A) in de avondperiode en 40 dB(A) in de nachtperiode. Bij woningen binnen de zone (in dit geval een tweetal woningen ten noorden van het transformatorstation) mag de totale geluidbelasting niet meer bedragen dan de vastgestelde hogere grenswaarde of MTG-waarde (maximaal toelaatbare geluidbelasting).
Door Peutz is een akoestisch onderzoek (d.d. 22-02-2023) uitgevoerd naar de geluidsbelasting van het transformatorstation (zie Bijlage 6). Het transformatorstation bevindt zich binnen het gezoneerde industrieterrein ETP-MERA. Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van de zonegrens langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus kunnen optreden van ten hoogste 30 dB(A) in dagperiode en 29 dB(A) in zowel de avond- als de nachtperiode. Deze waarden zijn tenminste 20 dB, 16 dB en 11 dB lager dan de totaal toelaatbare waarden voor het gehele industrieterrein van respectievelijk 50 dB(A) in de dagperiode, 45 dB(A) in de avondperiode en 40 dB(A) in de nachtperiode). Bij woningen binnen de zone kunnen langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus optreden van ten hoogste 23 dB(A) in zowel de dag- als de avondperiode en 22 dB(A) in de nachtperiode.Gesteld kan worden dat sprake is van een geringe tot verwaarloosbare bijdrage aan de totale geluidniveaus.
Zelfs met een toeslag van 5 dB voor laagfrequent geluid is er sprake van langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus van 31 dB(A) welke ruimschoots lager zijn dan de normaliter toelaatbaar geachte waarden. De maximale geluidniveaus (piekgeluidniveaus) worden uitsluitend veroorzaakt door het schakelen met vermogensschakelaars. Berekend worden maximale geluidniveaus van ten hoogste 46 dB(A) tijdens het schakelen. Gesteld wordt dat met betrekking tot de maximale geluidniveaus bij de woningen ruimschoots voldaan wordt aan de normaliter gehanteerde grenswaarden.
4.7 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om de voertuigaantrekkende werking.
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof (PM10 en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Het hoog- en middenspanningsstation en de bijbehorende kabelinlussing zijn geen 'groot project' en hebben geen verkeersaantrekkende werking. Een nieuw te bouwen woonwijk met minder dan 1.500 woningen en minimaal één ontsluitingsweg draagt niet in betekenende mate bij aan verslechtering van luchtkwaliteit. Dit maakt dat de voorgenomen ontwikkeling sowieso niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit aangezien het hier een aanzienlijk kleinere ontwikkeling betreft zonder verkeersaantrekkende werking.
4.8 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure doorlopen moet worden. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- a. Het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
- b. Het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 'plannen' geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- c. Het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als er sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- d. De activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In het gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
De voorgenomen (totale) ontwikkeling valt onder de categorieën D11.3 (aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein), D24.1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een bovengrondse hoogspanningsleiding) en D24.2 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een ondergrondse hoogspanningsleiding) van het Besluit milieueffectrapportage.
De drempelwaarde voor categorie D11.3 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein) ligt op 75 hectare. De drempelwaarde voor categorie D24.1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een bovengrondse hoogspanningsleiding) en D24.2 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een ondergrondse hoogspanningsleiding) ligt op een spanning van 150 kV of meer, én een lengte van 5 kilometer of meer in een gevoelig gebied.
De drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. worden niet overschreden. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de 'Europese richtlijn milieueffectbeoordeling' te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten, een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-plichtig.
Planspecifiek
Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is een separate aanmeldingsnotitie opgesteld (Bijlage 7). Uit de notitie blijkt dat er de volgende mogelijk belangrijke nadelige gevolgen zijn:
- effecten met betrekking tot bodem(water)verontreiniging);
- effecten met betrekking tot geluid- en waterhinder;
- effecten als gevolg van stikstofdepositie;
- effecten op archeologische waarden;
- effecten op soortenbescherming.
De effecten van de aanlegfase zullen hierbij beperkt zijn en tijdelijk. De effecten van de gebruiksfase blijven wel aanwezig maar kunnen net als de effecten van de aanlegfase gemitigeerd worden.
De mogelijkheden om de effecten doeltreffend te verminderen
Om de effecten met betrekking tot soortenbescherming te mitigeren, dienen de volgende mitigerende maatregelen getroffen te worden:
- Als watergangen of vijvers worden gedempt of vergraven dient een veldinspectie plaats te vinden naar de mogelijke functie voor waterkevers, libellen en juffers.
- Door buiten het broedseizoen te werken, wordt verstoring van broedende vogels in de graslanden, bosjes en de oevers voorkomen. De broedperiode loopt globaal van half maart tot begin augustus. Als niet voorkomen kan worden om in het broedseizoen te werken dient kort voor de uitvoering gecontroleerd te worden of sprake is van broedgevallen binnen de verstoringsafstand. Als dit het geval is moet worden gewacht tot de jongen het nest verlaten hebben.
- Als binnen het plangebied bomen worden gekapt dienen deze vooraf geïnspecteerd te worden op mogelijk aanwezige jaarrond beschermde nesten. Bij aanwezige (potentieel) jaarrond beschermde nesten dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden naar het gebruik er van.
- De zorgplicht is van kracht voor zowel beschermde als vrijgestelde soorten die het plangebied passeren. Dit houdt voornamelijk in dat de werkwijze zo gekozen wordt dat aanwezige dieren het plangebied altijd kunnen verlaten.
Gelet op de aard en omvang van de effecten in combinatie met de mitigerende maatregelen, worden geen belangrijk nadelige gevolgen voor het milieu verwacht als gevolg van het planvoornemen.
4.9 Milieuzonering Bedrijfsactiviteiten
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een milieugevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
In- en uitwaartse zonering
Uitwaartse zonering gaat uit van de milieubelastende functie (een bedrijf of bedrijventerrein) met als doel milieugevoelige functies uit de omgeving te weren. Bij inwaartse zonering wordt vanuit de milieugevoelige functie een bufferzone gecreëerd.
Planspecifiek
Het plangebied bevindt zich aan de zuidwestzijde van het bedrijventerrein ETP-MERA in Wijster. In de omgeving van het plangebied zijn enkele woningen en een bungalowpark gelegen. Er worden geen gevoelige functies mogelijk gemaakt met de wijziging van het bestemmingsplan. Wel dient er getoetst te worden of er kan worden voldaan aan de richtafstand tot bestaande milieugevoelige functies in de nabijheid van het plangebied.
Met de bestemmingsplanwijziging wordt een elektriciteitsdistributiebedrijf met een transformatorvermogen groter dan 1000 MVA mogelijk gemaakt. Voor dergelijke bedrijven geldt dat deze in milieucategorie 5.1 vallen, met een grootste richtafstand van 500 meter. Voor het bepalen van de richtafstand wordt uitgegaan van de afstand tussen de bestemmingsgrens van de milieubelastende functie en de dichtstbij gelegen gevel van een gevoelige functie. Hieruit volgt dat zowel de woningen als het bungalowpark op een afstand van meer dan 700 meter van het hoog- en middenspanningsstation gelegen zijn.
Gezien de beoogde ontwikkeling en de afstand tot bestaande gevoelige functies is er voor nabijgelegen gevoelige functies sprake van een goed woon- en leefklimaat. De milieuzonering van de voorgenomen ontwikkeling van een hoog- en middenspanningsstation vormt derhalve geen belemmering voor de nabijgelegen gevoelige functies.
4.10 Ontplofbare Oorlogsresten
De mogelijke aanwezigheid van ongesprongen oorlogsresten in de ondergrond houdt in Nederland over het algemeen verband met de Tweede Wereldoorlog. Handelingen die leidden tot ongesprongen oorlogsresten in de bodem betroffen bijvoorbeeld het afwerpen van munitie, beschietingen vanuit de lucht/vanaf het water/op het land, het neerstorten van vliegtuigen, gevechten tijdens de begin-, tussen- en eindfase van de Tweede Wereldoorlog, het dumpen van munitie en het verdedigen van gebieden met mijnenvelden en dergelijke.
Indien er bij voorgenomen (graaf)werkzaamheden een redelijk vermoeden bestaat op het aantreffen van ongesprongen oorlogsresten in de (water)bodem, dient een vooronderzoek conform geldende wet- en regelgeving van het Certificatieschema Vooronderzoek en Risicoanalyse Ontplofbare Oorlogsresten (CS-VROO) en overige wetgeving uitgevoerd te worden.
Planspecifiek
Er is door Sweco een onderzoek Ontplofbare Oorlogsresten conflictperiode (d.d. 18-01-2023) voor het plangebied uitgevoerd (zie Bijlage 8). Op basis van de analyse van het historisch feitenmateriaal in dit onderzoek wordt het plangebied als onverdacht aangemerkt op het aantreffen van OO. Voor het plangebied is geen aanleiding gevonden tot het nemen van vervolgstappen op het gebied van OO. Grondroerende werkzaamheden kunnen in het plangebied dan ook normale doorgang krijgen.
4.11 Stikstof
Met de Wet natuurbescherming worden soorten en habitattypen van Natura 2000-gebieden beschermd door het formuleren van instandhoudingsdoelen voor deze gebieden. Het uiteindelijke doel is het bereiken van een landelijke gunstige staat van instandhouding voor alle door de richtlijnen beschermde soorten en habitats. Hieruit volgt dat een project of plan niet mag leiden tot negatieve effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen.
In veel Natura 2000-gebieden is door een overbelasting van stikstof een probleem met de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen. Nieuwe ontwikkelingen die een toename (t.o.v. de referentiesituatie) van stikstofdepositie tot gevolg hebben kunnen hierdoor significante negatieve effecten hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen. Effecten van een plan of een project op de stikstofdepositie kunnen ontstaan tijdens de realisatiefase en/of de gebruiksfase. Met het rekenmodel AERIUS Calculator kan deze stikstofdepositie op de stikstofgevoelige habitattypen en stikstofgevoelige leefgebieden van soorten binnen Natura 2000-gebieden worden berekend. Indien uit de berekeningen met AERIUS blijkt dat er geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie (kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol N/ha/jaar), kunnen significante effecten ten gevolge van stikstofdepositie op voorhand worden uitgesloten. Voor het onderdeel stikstofdepositie geldt dan geen vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming. De toename die relevant is gaat om de toename t.o.v. de referentiesituatie (feitelijk en planologisch legaal gebruik).
Indien uit de berekening blijkt dat er sprake is van een toename aan stikstofdepositie (groter dan 0,00 mol N/ha/jaar), maar wordt er voldaan aan één van onderstaande voorwaarden, geldt ook geen vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming:
- Verslechtering van stikstofgevoelige habitattypen of habitats van soorten kan, ondanks een toename van de depositie, volledig uitgesloten worden in een ecologische beoordeling (voortoets);
- Na intern salderen is de toename van de stikstofdepositie niet groter dan 0,00 mol N/ha/jaar.
Indien uit de berekening blijkt dat sprake is van een toename aan stikstofdepositie (groter dan 0,00 mol N/ha/jaar) en niet aan één van bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, is sprake van een vergunningplicht op grond van de Wnb. Een vergunning kan worden verleend als uit een passende beoordeling, eventueel inclusief extern salderen, en eventueel het succesvol doorlopen van de ADC-toets, blijkt dat geen risico's bestaan voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende Natura 2000-gebieden.
Een (wijziging van) een bestemmingsplan kan alleen worden vastgesteld als het plan geen significant effect heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende stikstofgevoelige natuurwaarden in Natura 2000-gebieden ten opzichte van de feitelijke en planologisch legale situatie. Indien uit de berekeningen blijkt dat geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie (kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol N/ha/jaar) of in een ecologische beoordeling (voortoets of passende beoordeling), ondanks een toename van de stikstofdepositie, significante effecten op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden van soorten volledig uitgesloten kan worden, kan het (gewijzigde) bestemmingsplan worden vastgesteld.
Planspecifiek
AERIUS berekening
Op voorhand kan niet worden uitgesloten dat stikstofdepositie als gevolg van de beoogde ontwikkeling geen effect heeft op instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan is derhalve een AERIUS berekening voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase uitgevoerd. Deze is, samen met de bijbehorende rapportage, opgenomen als Bijlage 9 van deze toelichting.
In de gebruiksfase heeft het hoogspanningsstation, inclusief kabelinlussing geen toename van stikstofdepositie tot gevolg. Uit de AERIUS berekening blijkt wel dat de aanlegfase leidt tot een toename van 0,01 mol N/ha/jaar op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden in de Natura 2000-gebieden Dwingelderveld, Mantingerbos en Mantingerzand gedurende een periode van één jaar. Significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen als gevolg van deze toename kunnen op voorhand niet worden uitgesloten.
Om na te gaan of significante gevolgen van de toename van stikstofdepositie tijdens de aanlegfase op basis van objectieve criteria uit te sluiten zijn, is een ecologische voortoets uitgevoerd (Bijlage 10). In deze ecologische voortoets is voor de habitattypen en/of leefgebieden van kwalificerende soorten waarvoor geldt dat de KDW (Kritische Depositie Waarde) wordt overschreven, onderzocht of de berekende toename van stikstofdepositie kan leiden tot een in ecologische zin aantoonbare aantasting van de kwaliteit of oppervlakteverlies van het stikstofgevoelige areaal.
Op basis van een gebiedsspecifieke analyse kan worden geconcludeerd dat de tijdelijke stikstoftoename ten gevolge van het voorgenomen projecft niet in de weg staat voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van kwalificerende soorten van Natura 2000-gebieden. Significant negatieve gevolgen door de toename aan stikstofdepositie ten gevolge van het voorgenomen project zijn hierom, ook in cumulatie, uitgesloten.
Uit de AERIUS berekening blijkt bovendien dat de gebruiksfase leidt tot een toename van maximaal 0,00 mol N/ha/jaar. Significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen als gevolg van een stikstoftoename in de gebruiksfase kunnen daarmee ook op voorhand worden uitgesloten.
Stikstofdepositie vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Bovendien betreft dit project een belangrijk onderdeel van de energietransitie en is aan te duiden als een urgent energieproject. De energietransitie is nodig om stikstofuitstoot te reduceren.
4.12 Water
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Water Programma 2022-2027.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- 1. vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
- 2. schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal water programma
Op grond van Europese regelgeving en de nationale Waterwet zijn iedere 6 jaar nationale plannen voor water nodig. Op 18 maart 2022 is het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) vastgesteld. In het NWP komen het oude Nationaal Waterplan (voor beleid) en het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (voor beheer) samen. Daarnaast zijn het Programma Noordzee, de stroomgebiedbeheerplannen en de overstromingsrisicobeheerplannen onderdeel van het NWP. Hiermee geeft het programma invulling aan de Europese richtlijnen voor water.
Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van:
- klimaatadaptatie,
- waterveiligheid,
- zoetwateren waterverdeling,
- waterkwaliteit en natuur,
- scheepvaart en
- de functies van de rijkwateren.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarin de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek gaan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
- 1. de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
- 2. de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.
Planspecifiek
Het doorlopen van het watertoetsproces is een verplicht onderdeel bij ruimtelijke ontwikkelingen. In de watertoets uitgevoerd door Sweco zijn de effecten van de ontwikkeling op de waterhuishouding in beeld gebracht en beoordeeld (Bijlage 11).
Relevant beleid
Het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) beschrijft hoe gemeente Midden-Drenthe invulling geeft aan haar zorgplichten voor openbare riolering. Dit plan bestaat onder andere uit een beschrijving van de huidige stand van zaken van de riolering en de beleidsrichtingen, doelen en ambities op het gebied van riolering voor de planperiode 2011 – 2015. Een actueel rioleringsplan is echter niet beschikbaar.
In de keur van Waterschap Drents Overijsselse Delta staan de regels die het waterschap hanteert bij onder andere de bescherming van waterkeringen, watergangen, kunstwerken en om watertekort en wateroverlast te voorkomen. In de keur staat verder beschreven aan welke voorwaarden voldaan moet worden en of er een meldingsplicht geldt. Wanneer iets volgens de keur niet voldoet aan de algemene regels, kan een vergunning worden aangevraagd. Het waterschap toetst een aanvraag aan de beleidsregels. Het doel hiervan is om nadelige effecten op het watersysteem te voorkomen.
Gevolgen toekomstige ontwikkeling
In de huidige situatie heeft het plangebied een verhard oppervlak van 3.500 m2. In de toekomstige situatie wordt circa 51.955 m2 verhard oppervlak gerealiseerd. Door de aanleg van het hoogspanningsstation neemt het verhard oppervlak in de toekomstige situatie met 48.455 m2 toe. In het verleden is al watercompensatie voor toekomstige ontwikkelingen aangelegd. Het waterschap heeft berekeningen uitgevoerd om te beoordelen of het watersysteem nog steeds berekend is op deze belasting. De uitkomsten van deze toetsing heeft het waterschap op 1 augustus 2023 gedeeld. De conclusie is dat om de berging te benutten, plaatsing van een stuw noodzakelijk is. De stuw wordt door Attero gerealiseerd. Door de realisatie van de stuw hoeft voor deze ontwikkeling geen waterberging aangelegd te worden; het systeem beschikt daarna nog over een overcapaciteit.
Tot slot reiken de hoge grondwaterstanden tot enkele decimeters onder maaiveld. Daarom adviseert Sweco de grondwaterstand te monitoren voor het bouwrijp maken om de benodigde ophoging te bepalen. Met inachtneming van de bovenstaande aandachtspunten vormt het aspect water geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
4.13 Verkeer En Parkeren
4.13.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeergeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan weg rijdt.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling van een hoog- en middenspanningsstation heeft nauwelijks verkeersaantrekkende werking. Het betreft hooguit enkele vervoersbewegingen per maand ten behoeve van onderhoud en beheer. Er is dan ook geen sprake van een significante toename van de verkeersgeneratie als gevolg van deze voorgenomen ontwikkeling. De verkeersveiligheid komt hierdoor niet in het geding. Het aspect verkeer vormt daarom geen belemmering voor het plan.
4.13.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt het parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Planspecifiek
Het hoogspanningsstation is onbemand, er zal af en toe personeel aanwezig zijn voor beheer en onderhoud. Met onderhavig plan wordt de benodigde parkeerruimte voorzien op eigen terrein. De kavel waarop het hoog- en middenspanningsstation wordt gerealiseerd biedt hiervoor voldoende ruimte. Er wordt met dit plan geen beslag gelegd op openbare parkeerruimte. Verder komt met de realisatie van het onderhavige plan de verkeersveiligheid niet in het geding. Het aspect parkeren vormt daarom geen belemmering voor het plan.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de voorgaande hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van (dubbel)bestemmingen. Deze bestemmingen zijn afgeleid uit de (landelijke) Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Het juridische systeem en de gelegde bestemmingen worden in dit hoofdstuk beschreven en toegelicht.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied en zijn juridisch bindend. De wijze waarop deze regeling kan worden vormgegeven, wordt in grote lijnen bepaald door de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uitgangspunt is door het stellen van heldere regels en een duidelijk leesbare verbeelding, een zo goed mogelijke handhaafbaarheid te realiseren. De toetsingscriteria in de regels vormen een toetsingsgrond voor de omgevingsvergunningen, nadere eisen en wijzigingen.
5.1 Inleidende Regels
In het eerste hoofdstuk van de regels zijn de inleidende regels opgenomen. Hieronder wordt daar een korte toelichting op gegeven.
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel zijn alle relevante begrippen die voorkomen in de regels opgenomen. Het bevat deels standaard begrippen (conform SVBP 2012) en deels planspecifieke begrippen. De reden voor een definiering van begrippen is om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen.
Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel is de wijze bepaald waarop gemeten (bijv. bij hoogtes, afstanden en oppervlaktes) moet worden bij het toepassen van de regels.
5.2 Bestemmingen
Artikel 3 Bedrijf - Afvalgelieerd
De bestemming 'Bedrijf - Afvalgelieerd' is overgenomen uit de beheersverordening 'ETP-META Wijster'. Deze bestemming maakt de vestiging van afvalgelieerde bedrijven mogelijk en de daarbij behorende voorzieningen.
Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening
Binnen de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening’ wordt een hoog- en middenspanningsstation mogelijk gemaakt. Daarnaast maakt het voorzieningen ten behoeve van de aansluiting op een hoogspanningsnet en middenspanningsnet mogelijk, evenal hoogspannings- en middenspanningskabels en leidingen zowel boven- als ondergronds, portalen, railsystemen en de daarbij behorende (aansluit)voorzieningen.
Artikel 5 Groen - 1
De bestemming 'Groen - 1' betreft de gronden waar de inrichtingsmaatregelen met betrekking tot de landschappelijke inpassing een plek dienen te krijgen en tevens in stand gehouden dienen te worden.
Artikel 6 Groen - 2
De bestemming 'Groen - 2’ is overgenomen conform de beheersverordening 'ETP-META Wijster'. Gronden binnen deze bestemming mogen worden gebruikt voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, en nutsvoorzieningen.
Artikel 7 Verkeer
De bestemming 'Verkeer' is ook overgenomen uit de beheersverordening 'ETP-META Wijster'. Gronden binnen deze bestemming mogen worden gebruikt voor wegen, paden en overige infrastructurele voorzieningen, voet- en fietspaden, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen.
Artikel 8 Verkeer - Railverkeer
De bestemming 'Verkeer - Railverkeer' maakt de spoorweg mogelijk die voor een klein gedeelte door het plangebied loopt.
5.3 Dubbelbestemmingen
Naast de bestemmingen kent het bestemmingsplan ook dubbelbestemmingen. Een dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik voor het behoud en de bescherming van de in de dubbelbestemming aangegeven waarden.
Artikel 9 Leiding - Ondergrondse hoogspanningsverbinding
Deze dubbelbestemming maakt de realisatie van een ondergrondse 110 kV-kabelverbinding mogelijk. Daarnaast zorgt deze dubbelbestemming ervoor dat deze, na aanleg, wordt beschermd. Om dit laatste doel te bewerkstelligen zijn bouw- en aanlegregels opgenomen. De bijbehorende belemmeringsstrook is vastgesteld op basis van het benodigde ruimtebeslag voor aanleg en instandhouding van de ondergrondse 110 kV-hoogspanningsverbinding. Dat ruimtebeslag wordt bij ondergrondse kabelverbindingen gevormd door de buitenste kabel plus een beschermingszone. Daarbij is rekening gehouden met veiligheidseisen, onder andere om veilig (onderhouds)werkzaamheden uit te kunnen voeren en ongestoord functioneren van de kabel te kunnen garanderen.
Artikel 10 Leiding - Bovengrondse hoogspanningsverbinding
Deze dubbelbestemming maakt de realisatie van een bovengrondse 380 kV-lijnverbinding mogelijk. Daarnaast zorgt deze dubbelbestemming ervoor dat deze, na aanleg, wordt beschermd. Om dit laatste doel te bewerkstelligen zijn bouw- en aanlegregels opgenomen. Ook binnen deze dubbelbestemming is een belemmeringsstrook opgenomen, die is vastgesteld op basis van het benodigde ruimtebeslag voor aanleg en instandhouding van de hoogspanningsverbinding.
Artikel 11 Leiding - Middenspanning
Deze dubbelbestemming maakt de realisatie van een ondergrondse middenspanningsnet mogelijk. Daarnaast zorgt deze dubbelbestemming ervoor dat deze, na aanleg, wordt beschermd. Om dit laatste doel te bewerkstelligen zijn bouw- en aanlegregels opgenomen.
5.4 Algemene Regels
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Deze bepalingen hebben betrekking op het gehele plan. Het betreffen achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels en overige regels.
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zijn. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zijn besproken met belanghebbenden. Op grond van artikel 3.1.1 van het Bro geldt een overlegverplichting met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van de belangen welke in het plan in het geding zijn.
Er zijn reactie(s) ontvangen vanuit de relevante vooroverlegpartner(s). Deze zijn in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt conform de gegeven reactie(s).
Op 12 december 2023 is er voor belangstellenden een inloopavond georganiseerd. Tijdens deze inloopavond is er één bezoeker geweest. Deze bezoeker heeft geen zienswijze ingediend. Tijdens de inzagetermijn van het ontwerpbestemmingsplan is één zienswijze ontvangen. De samenvatting en de beantwoording van deze zienswijze is te raadplegen bij het vaststellingsbesluit. De beantwoording van de zienswijze van ProRail is afgestemd met ProRail en ook akkoord bevonden door ProRail (d.d. 6 februari 2024.)
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bij bestemmingsplan dient op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid. Tevens verplicht de Wro dat bepaalde plankosten op de initiatiefnemer kunnen worden verhaald. Het gaat hierbij om de plankosten en de kosten van ontwikkelingen die de gemeente redelijkerwijs moet maken, zoals de aanleg van voorzieningen van openbaar nut.
In afdeling 6.4 Wro wordt een publiekrechtelijk stelsel beschreven waarbinnen gemeenten eisen kunnen stellen aan de grondexploitatie. Dit instrumentarium is aanvullend van aard, aangezien het de gemeente en de initiatiefnemer vrij staat om privaatrechtelijke afspraken vast te leggen. Dergelijke afspraken zijn mogelijk in een anterieure (indien er nog geen exploitatieplan is vastgesteld) of posterieure overeenkomst (indien er wel al een exploitatieplan is vastgelegd).
In artikel 6.12 Wro is bepaald dat de gemeenteraad verplicht is om, voor de gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan vast te stellen. In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zijn deze categorieën van bouwplannen opgenomen. Het onderhavige project valt binnen één van de genoemde categorieën, namelijk 'de bouw van één of meerdere hoofdgebouwen'. Een exploitatieplan is benodigd, tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is. TenneT sluit een anterieure overeenkomst met de betreffende gemeentes en zakelijk recht overeenkomsten voor het gebruik van de gronden met diverse grondeigenaren ter plaatse van de assets buiten het hoogspanningsstation (ter plaatse van de hoogspanningsverbindingen dus). TenneT draagt op deze manier de kosten voor de voorbereiding en realisatie van het project.
Eventuele kosten door planschade die voortvloeien uit dit project (op grond van afdeling 6.1 Wet ruimtelijke ordening) zijn voor rekening van TenneT. Dit wordt geborgd in de anterieure overeenkomst.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Landschappelijk Inpassingsplan, Sweco, 09-02-2024
Bijlage 2 Landschappelijk inpassingsplan, Sweco, 09-02-2024
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan, Sweco, 09-02-2024
Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan, Sweco, 09-02-2024
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek, Sweco, 10-03-2023
Bijlage 2 Archeologisch onderzoek, Sweco, 10-03-2023
Bijlage 3 Historisch Vooronderzoek Bodem, Sweco, 14-03-2023
Bijlage 3 Historisch vooronderzoek bodem, Sweco, 14-03-2023
Bijlage 4 Bureauonderzoek Natuur, Sweco, 02-05-2023
Bijlage 4 Bureauonderzoek natuur, Sweco, 02-05-2023
Bijlage 5 Aanvulling Ecologisch Bureauonderzoek, Sweco, 08-06-2023
Bijlage 5 Aanvulling ecologisch bureauonderzoek, Sweco, 08-06-2023
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek, Peutz, 22-02-2023
Bijlage 6 Akoestisch onderzoek, Peutz, 22-02-2023
Bijlage 7 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling, Sweco, 07-11-2023
Bijlage 7 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling, Sweco, 07-11-2023
Bijlage 8 Onderzoek Ontplofbare Oorlogsresten, Sweco, 10-03-2023
Bijlage 8 Onderzoek Ontplofbare Oorlogsresten, Sweco, 10-03-2023
Bijlage 9 Stikstofdepositierapportage, Sweco, 28-11-2023
Bijlage 9 Stikstofdepositierapportage, Sweco, 28-11-2023
Bijlage 10 Ecologische Beoordeling Stikstofdepositie, Sweco, 22-01-2024
Bijlage 10 Ecologische beoordeling stikstofdepositie, Sweco, 22-01-2024