Vorrelveenseweg 9 Hijken
Wijzigingsplan - Gemeente Midden-Drenthe
Vastgesteld op 02-04-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Bestanden
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
a. het plan:
het wijzigingsplan Vorrelveenseweg 9 Hijken met identificatienummer NL.IMRO.1731.Vorrelveenseweg9HY-WVS1 van de gemeente Midden-Drenthe;
b. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
c. moederplan:
het bestemmingsplan ‘Veegplan Buitengebied Midden-Drenthe 2022’ zoals vastgesteld op 30 juni 2022;
d. aan- of uitbouw:
een gebouw, dat in bouwkundig opzicht qua massa en vorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar functioneel één geheel vormt met het hoofdgebouw;
e. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
f. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
g. aangebouwd bijgebouw:
een met het (hoofd)gebouw verbonden en/of een aan het (hoofd)gebouw aanwezig zijnd gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;
h. aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten:
het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteiten in de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kunnen worden uitgeoefend;
i. aan huis verbonden beroep:
het beroep van: accountant, administratieconsulent, advocaat, apotheker, architect, assurantiebemiddelaar, belastingconsulent, bouwkundig architect, dierenarts, fysiotherapeut, gerechtsdeurwaarder, huisarts, interieurarchitect, logopedist, makelaar in onroerend goed, medisch specialist, notaris, oefentherapeut, organisatieadviseur, raadgevend ingenieur, registeraccountant, specialist, tandarts, tandartsspecialist, tuin- en landschapsarchitect, verloskundige, dan wel naar de aard daarmee gelijk te stellen beroep, dat in combinatie met de woonfunctie als hoofdfunctie kan worden uitgeoefend in een hoofdgebouw en/of bijgebouw(en) dat is (die zijn) bestemd voor het wonen;
j. archeologisch waardevol gebied:
een gebied waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;
k. archeologische waarden:
voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen;
l. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
m. bebouwingsbeeld:
de visuele waarden van het totaal aan bebouwing en de bebouwing in het landschap. Bij de afweging van het begrip ‘bebouwingsbeeld’ zal het beeldkwaliteitsplan Buitengebied gemeente Midden-Drenthe, zoals opgenomen als bijlage bij het bestemmingsplan Buitengebied Midden-Drenthe, steeds onderdeel van het toetsingskader zijn;
n. bed & breakfast(eenheid):
een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor recreatief nachtverblijf en ontbijt;
o. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimte en dergelijke;
p. bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het
huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
q. bestaande:
- het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een vergunning;
- het onder 1 bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan;
r. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
s. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
t. bijgebouw:
een gebouw, dat in bouwkundig opzicht qua massa en vorm en ten dienste staat van het hoofdgebouw, vrijstaand, dan wel aangebouwd;
u. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
v. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
w. bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
x. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
y. buitenschoolse opvang:
een opvang buiten de reguliere schooltijden bedoeld voor kinderen in de leeftijd van 4 tot 12 jaar die de basisschool bezoeken;
z. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
aa. erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
bb. evenement:
elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optochten, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten op een locatie die vaker dan twee maal per jaar wordt gebruikt, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
cc. gastouderopvang:
een specifieke vorm van kinderopvang in de eigen woning van de gastouder of woning waar de kinderen woonachtig zijn met, op grond van de Wet kinderopvang, een maximum van 6 kindplaatsen, waarbij ook de eigen kinderen tot 10 jaar meetellen;
dd. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
ee. gebruiksgerichte paardenhouderij:
paardenhouderij die is gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden en het geven van instructie aan derden;
ff. geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;
gg. geluidsgevoelige objecten/gebouwen:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
hh. gevel:
een gevel, als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder, betreffende een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak en uitgezonderd de bepalingen in artikel 1b lid 5 Wet geluidhinder;
ii. grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarisch bedrijfsvoering waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, waaronder ook wordt verstaan bloembollenteelt, onderstamteelt, vollegrondsgroenteteelt en teelt in de vorm van struiken zoals (blauwe) bessen, druiven en dergelijke;
jj. hogere waarde:
een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;
kk. hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel in bouwkundig opzicht qua massa en vorm, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
ll. kampeermiddel:
- een tent, een vouwwagen, een camper, een caravan of een huifkar;
- enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, dat geheel of ten dele blijvend kan worden gebruikt voor recreatief dag- en/of nachtverblijf;
mm. kampeerterrein:
een terrein of een deel van een terrein bedoeld voor verblijfsrecreatie in die zin dat het ter beschikking wordt gesteld voor het plaatsen, dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;
nn. kap:
een dakafdekking onder een hoek van meer dan 5 graden met het horizontale vlak;
oo. (agrarisch) kinderdagverblijf:
het opvangen van kinderen in de vorm van een kinderdagverblijf voor 0-4 jarigen met daarbij buitenschoolse opvang voor 4-12 jarigen, als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf in het buitengebied of ondergeschikt aan de woonbestemming in een voormalige boerderij;
pp. landschappelijke waarden:
de cultuurhistorische en de visuele waarden van het landschap. Bij de afweging van het begrip 'landschappelijke waarden' zal de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsbeleidsplan van Midden-Drenthe (februari 2000) steeds onderdeel van het toetsingskader zijn;
qq. mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
rr. milieusituatie:
de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkomen, dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling. Onderdeel van de afweging van het begrip ‘milieusituatie’ zal ook de bodembescherming zijn;
ss. natuurlijke waarden:
de abiotische en biotische waarden van een gebied;
tt. overkapping:
een bouwwerk dat is voorzien van een plat dak, dan wel een kap en met maximaal één wand is uitgevoerd;
uu. paardrijbak:
buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;
vv. peil:
- bij ligging aan een weg: de kruin van de weg;
- bij ligging aan een anderszins verhard terrein: de bovenkant van dat terrein;
- bij ligging anders dan een weg of verhard terrein: het maaiveld;
- bij aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij of aan een bestaande woning: de bestaande peilmaat van de woning;
ww. productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
xx. recreatief nachtverblijf:
een recreatiewoning, caravan, stachalet, trekkershut of ander gebouw dat gedurende langere tijd op een kampeerterrein op dezelfde plaats blijft staan en die door zijn plaatsing direct of indirect met de grond is verbonden, dan wel direct of indirect steun vindt in of op de grond en daardoor als bouwwerk is aan te merken;
yy. recreatieve bewoning:
de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie, waarbij het hoofdverblijf elders wordt gehouden;
zz. risicovolle inrichting
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
aaa. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
bbb. sociaalculturele doeleinden:
gebruik gericht op de sociale en culturele situatie van een individu of groep;
ccc. stachalet:
- een verblijf, bestaande uit een lichte constructie en uit lichte materialen, niet zijnde een kampeermiddel, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf;
- een stacaravan met een grotere oppervlakte dan 40 m²;
ddd. trekkershut:
houten blokhut of soortgelijke lichte constructie voor 4-6 personen met slaap-, kook- en
zitgelegenheid voor recreatief dag- en/of nachtverblijf voor passanten;
eee. verblijfsrecreatie:
recreatief verblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, recreatiewoningen, appartementen en/of recreatieverblijven, waarbij hoofdverblijf elders wordt gehouden;
fff. vloeroppervlak:
totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle ruimten op de begane grond, de verdiepingen, de zolder en de bijbehorende aan- en uitbouwen;
ggg. volwaardig agrarisch bedrijf
onder een volwaardig agrarisch bedrijf wordt verstaan een bedrijf dat:
- naar aard en omvang, en
- op grond van de arbeidsbehoefte als zodanig moet worden aangemerkt en waarvan de continuïteit ook op langere termijn (minimaal 5 à 10 jaar) gewaarborgd is.
De volwaardigheid wordt met name bepaald door:
- de mate waarin het agrarische bedrijf voorziet in het hoofdinkomen van het bedrijfshoofd.
Dat wil zeggen een aanvaardbaar inkomen rekening houdende met investeringen, modernisering en uitbreidingen;
- de veebezetting;
- het beschikbare grondareaal (eigendom/pacht/huur);
- de grootte, aard en inrichting van de bedrijfsgebouwen;
- de outillage van het bedrijf;
- de eventuele voorziene investeringen;
- de wijze waarop het arbeidsproces plaatsvindt;
- de wijze waarop de verwerking en afzet plaatsvindt.
De arbeidsbehoefte blijkt uit:
- De mate van voldoende productieve werkgelegenheid. Dat wil zeggen er is sprake van minstens 1 arbeidskracht die qua tijdsbesteding volledig/voltijds werkzaam is in het bedrijf, is er minstens 1 mensjaar aan werk aanwezig of zal dat zijn op termijn. mensjaar is 1.700 werkelijk gewerkte uren.
- De toegevoegde waarde die het bedrijf genereert. Er moet een bepaald niveau aan toegevoegde waarde zijn, wil het volwaardig zijn. Dit wordt bepaald door de SO (standaard opbrengst) en de bijbehorende SVC (Standaard Verdien Capaciteit).
- Het hoofdberoep van het bedrijfshoofd moet agrariër zijn. Dit blijkt onder meer uit de registratie in de CBS landbouwtelling, de huidige werkkring, etc.
- De aanvrager moet helemaal beschikbaar zijn voor de uitoefening van het bedrijf.
- Continuïteit van het bedrijf moet verzekerd zijn voor minstens 5 à 10 jaar. Dit blijkt uit:
- de opzet en omvang van het bedrijf;
- de leeftijd van de ondernemer;
- de vakkennis van de ondernemer;
- de opleiding van de ondernemer;
- de achtergrond van de ondernemer;
- de ervaring van de ondernemer;
- beschikbaarheid van een opvolger;
- de intentie waarmee de activiteiten gedaan worden;
- financiering van het bedrijf/akkoord van de bank met het bedrijfsplan.
hhh. Voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een woning of, indien een woning met meer dan één zijde naar de weg is gekeerd, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel(s);
iii. voorgevelrooilijn:
- langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:
- de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
- langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als bedoeld onder 1 aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
- bij een wegbreedte van ten minste 15 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg;
- bij een wegbreedte geringer dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg;
- bij een wegbreedte tussen de 10 m en de 15 m, de lijn gelegen op een afstand, die gelijk is aan de wegbreedte, uit de as van de weg;
jjj. voorkeursgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtsreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
kkk. vrijstaand bijgebouw:
een niet met het (hoofd)gebouw verbonden gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;
lll. watergang:
een min of meer lijnvormig watervoerend object met vrij wateroppervlak, zoals een beek, een vaart, een sloot of een greppel;
mmm. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
a. de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:
de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de grens van een bouwperceel;
b. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
c. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
d. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, waarbij de goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de laagste kant van het dak of van de kap. De goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald door de hoogte van de goot aan de lage zijde van het dak;
e. de hoogte van een stacaravan:
vanaf de onderkant van het wiel tot aan het hoogste punt van het bouwwerk;
f. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
g. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
h. de oppervlakte van een overkapping:
tussen de buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
i. breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkste hoofdgevelvlaken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;
j. de ashoogte van een windturbine:
- turbines met een horizontale as: vanaf het middelpunt van de as van de wieken tot aan het aansluitende afgewerkte terrein;
- turbines met een verticale as: vanaf de rotor tot aan het aansluitende afgewerkte terrein;

k. de tiphoogte van een windturbine:
- turbines met een horizontale as: de ashoogte van een windturbine plus de straal van de rotorcirkel;
- turbines met een verticale as: de ashoogte van een windturbine plus het deel van de rotorbladen dat daarboven uit steekt;

l. de rotordiameter:
de diameter wordt bepaald door het maximale bereik van de rotordiameter, gemeten loodrecht op de as;

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als:
- plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten;
- erkers, die voldoen aan de bestemmingsregels;
- wolfseinden;
- overstekende daken en/of luifels kleiner dan 0,75 m;
- balkons die minder dan 1 m buiten de gevel steken; buiten beschouwing gelaten.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen – Voormalige Boerderijen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Voormalige boerderijen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wonen, al dan niet in combinatie met:
- een aan huis verbonden beroep dan wel bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën 1 en 2, die zijn genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, dan wel naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid;
- mantelzorg;
- sociaal-culturele doeleinden;
- een gastouderopvang;
met de daarbij behorende:
- woningen;
- aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
- tuinen, erven en terreinen;
- bouwwerken geen gebouwen zijnde;
alsmede voor:
- het behoud van de uitwendige hoofdvorm van bestaande hoofdgebouwen. Bij hoofdgebouwen wordt de uitwendige hoofdvorm bepaald door de goot- en bouwhoogte, de dakvorm, de dakhelling en de gevelindeling;
3.2 Bouwregels
- Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
- als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd met de kenmerkende karakteristieke vorm van voormalige boerderijen;
- het aantal woningen per bestemmingsvlak bedraagt ten hoogste één, dan wel ten hoogste het ter plaatse aangeduide aantal wooneenheden, met dien verstande dat in het laatste geval de hoofdgebouwen overeenkomstig de bestaande situatie vrijstaand, dan wel tot het bestaande aantal aaneen gebouwd dienen te worden en waarbij verder geldt dat indien een bouwvlak is aangeduid het hoofdgebouw in het bouwvlak dient te worden gebouwd;
- de afstand van een hoofdgebouw ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
- de oppervlakte zal ten hoogste 150 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
- de goothoogte zal ten hoogste 3,5 m bedragen;
- de bouwhoogte zal ten hoogste 9 m bedragen;
- de breedte van de woning zal ten hoogste 10 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande breedte indien deze meer bedraagt;
- de dakhelling zal ten minste 30° bedragen;
- de dakhelling zal ten hoogste 60° bedragen;
- de minimale afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt.
- Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
- de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;
- bebouwing verbonden door middel van de aanduiding ’relatie’ wordt aangemerkt als behorend tot één woonperceel;
- vrijstaande bijgebouwen en overkappingen zullen volledig binnen een afstand van 25 m vanuit het dichtstbijzijnde punt van het hoofdgebouw worden gebouwd, dan wel overeenkomstig de bestaande situatie;
- de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 150 m² bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte meer dan 150 m² bedraagt, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen met een maximum van 250 m²;
- de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 80% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedragen;
- de goothoogte zal ten hoogste 3,5 m bedragen, met dien verstande dat deze eis voor slechts één zijde van kapschuren geldt;
- de bouwhoogte zal ten hoogste 6,6 m bedragen, dan wel alleen ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ de bestaande hoogte indien deze meer bedraagt;
- de dakhelling zal ten minste 30° bedragen;
- de dakhelling zal ten hoogste 60° bedragen.
- Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
- de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 6 m, met dien verstande dat het aantal vlaggenmasten niet meer dan twee bedraagt;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m, met dien verstande dat uitsluitend bestaande lichtmasten zijn toegestaan.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige
aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwings- en landschapsbeeld (met name karakteristieke gebouwen en bomen, aaneengesloten bebouwing en het open karakter);
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – minicamping’ en de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kampeerterrein'.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in artikel 9.2 gehanteerd.
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
a. lid 3.2 sub a onder 4:
en worden toegestaan dat de oppervlakte van het hoofgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 250 m2;
b. lid 3.2 sub b onder 3:
en worden toegestaan dat de bijgebouwen op een grotere afstand dan 25 m vanaf het dichtstbijzijnde punt van het hoofdgebouw worden gebouwd, mits:
- een verzoek om verlening van de omgevingsvergunning gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing; er wordt uitsluitend over gegaan tot verlening van de omgevingsvergunning als er overeenstemming is over een goede landschappelijke inpassing en de uitvoering van het plan voor landschappelijke inpassing is gegarandeerd;
c. lid 3.2 sub b onder 4 en 5:
en worden toegestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 200 m², mits is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d. lid 3.2 sub b onder 4 en 5:
en worden toegestaan dat, indien reeds 250 m² of meer aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is, maar minder dan 500 m², een per bouwperceel vervangende bouw en/of verbouw van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag plaatsvinden tot een maximumoppervlak van 50% van het oppervlak aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen boven de 250 m², met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' geen reductie van toepassing is, mits:
- binnen twee jaar na het slopen van de gebouwen een aanvraag omgevingsvergunning voor vervangende bouw ingediend is;
- is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en het straat- en bebouwingsbeeld;
e. lid 3.2 sub b onder 4 en 5:
en worden toegestaan dat, indien reeds meer dan 500 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is, een per bouwperceel eenmalige vervangende bouw en/of verbouw van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag plaatsvinden tot een maximumoppervlak van 20% van het oppervlak aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen boven de 500 m², met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' geen reductie van toepassing is, mits:
- binnen twee jaar na het slopen van de gebouwen een aanvraag omgevingsvergunning voor vervangende bouw is ingediend;
- is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en het straat- en bebouwingsbeeld;
f. lid 3.2 sub b onder 9:
en worden toegestaan dat aan- en uitbouwen tot ten hoogste 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw worden voorzien van een plat dak, mits is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en het straat- en bebouwingsbeeld.
g. lid 3.2 sub c onder 3:
en worden toegestaan dat lichtmasten worden geplaatst bij bestaande paardrijbakken, dan wel nieuwe met omgevingsvergunning tot het afwijken van de gebruiksregels toegestane paardrijbakken, mits:
- de hoogte maximaal 4 m bedraagt;
- het aantal niet meer dan zes bedraagt;
- de lichtmasten uitsluitend gericht zijn op de paardrijbak;
- deze voldoen aan de milieukwaliteitseisen onder de specifieke gebruiksregels.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Toegestaan gebruik
In overeenstemming met deze bestemming is:
- het gebruik van gedeelten van een woning, inclusief aan- en uitbouwen, en/of een bijgebouw bij de woning, voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een ander bedrijf uit categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijven, met inachtneming van de volgende regels:
- het beroep of bedrijf wordt uitgeoefend door een van de bewoners van de woning, met dien verstande dat één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
- de beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte in de woning bedraagt niet meer dan 30% van het vloeroppervlak van de woning;
- de beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte in een bijgebouw bedraagt niet meer dan 45 m²;
- parkeren vindt op eigen erf plaats;
- er vindt geen detailhandel plaats anders dan productiegebonden detailhandel;
- het gebruik van verlichting voor een paardrijbak, met inachtneming van de volgende regels:
- er mag niet meer dan 60 LUX/m² worden geproduceerd, gemeten 1 m boven de bodem van de paardrijbak;
- de verlichting mag niet worden gebruikt tussen 23.00 uur en 07.00 uur;
- het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een hobbymatige paardenhouderij voor het hobbymatig houden van paarden, met dien verstande dat:
- onder hobbymatige paardenhouderij wordt verstaan alles wat niet als bedrijfsmatig wordt aangemerkt in de Beleidsnotitie Paardenhouderij, zoals opgenomen bij het moederplan, dan wel diens rechtsopvolger;
- de hobbymatige paardenhouderij op ten minste 30 m van een woning van derden gelegen dient te zijn;
- maximaal 75 m2 aan stalruimte wordt gerealiseerd, mits de bebouwingsbepalingen voor bijgebouwen (waaronder de maximale oppervlakte aan bijgebouwen) uit 33.2 sub b niet worden overschreden;
- voorzieningen ten behoeve van de hobbymatige paardenhouderij geclusterd áchter de achtergevel van het woonhuis worden gerealiseerd.
3.5.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- het gebruik van gedeelten van gebouwen voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit anders dan bedoeld in lid 3.5.1 sub a;
- het splitsen van een woning;
- het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van (verblijfs)recreatie;
- het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten;
- de aanleg van en het gebruik van gronden voor paardrijbakken, met uitzondering van bestaande paardrijbakken;
- het gebruik van gronden voor zover deze zijn gelegen binnen een afstand van 50 m van de bouwperceelgrenzen van naastgelegen bedrijven voor nieuwe geurgevoelige objecten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij;
- bedrijfsmatige stalling en opslag van goederen buiten gebouwen.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in artikel 9.2 gehanteerd.
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- lid 3.5.2 sub a:
en worden toegestaan dat een woning in combinatie met bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt, mits:
- het gaat om bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 3.2, zoals die zijn opgenomen in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, voor zover deze naar de aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijvigheid in de milieucategorieën 1 en 2;
- de bedrijfsactiviteiten worden gevestigd in de bestaande bebouwing, niet zijnde glasopstanden, met dien verstande dat de maximaal toegestane bedrijfsvloeroppervlakte 30% van de bestaande bebouwing bedraagt, met een maximum van in totaal 150 m2;
- de bedrijfsactiviteiten vanuit een oogpunt van milieuhygiëne geen belemmeringen voor de ontwikkeling van omliggende agrarische bedrijven met zich meebrengen;
- de woonfunctie in het hoofdgebouw gevestigd blijft;
- parkeren op eigen erf plaatsvindt;
- is aangetoond dat er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- er sprake is van een ligging aan een weg, die geschikt is voor een eventuele toename van (zwaar) verkeer;
- lid 3.5.2 sub a:
en worden toegestaan dat een woning in combinatie met een kinderdagverblijf of buitenschoolse opvang wordt gebruikt, mits:
- het gaat om een bedrijfsvorm uit categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijven;
- het beroep of bedrijf wordt in ieder geval uitgeoefend door een van de bewoners van de woning die gelegen is op het perceel waar de activiteit plaatsvindt;
- de bedrijfsvloeroppervlakte voor een kinderdagverblijf of een buitenschoolse opvang:
- in geval gebruik wordt gemaakt van de woning of bijgebouwen behorende bij de woning niet meer bedraagt dan 30% van het bestaande vloeroppervlak van de genoemde gebouwen maar in ieder geval niet meer dan 45 m2 van dat oppervlak, of;
- in geval gebruik wordt gemaakt van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing op hetzelfde perceel niet meer bedraagt dan 70 m2 van het bestaande vloeroppervlak van de genoemde bebouwing;
met dien verstande dat de totale oppervlakte voor kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang tezamen niet meer dan in totaal 70 m2 mag bedragen, dit is exclusief verkeersruimtes en sanitaire ruimtes;
- het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
- er is aangetoond dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- er sprake is van een ligging aan een weg, die geschikt is voor een eventuele toename van (zwaar) verkeer;
- er geen opslag plaatsvindt van goederen, behorende bij het andere gebruik, buiten de gebouwen;
- er is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid, de ruimtelijke kwaliteit en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- lid 3.5.2 sub a:
en bedrijfsmatige opslag van caravans toestaan, mits:
- er sprake is van een ligging aan een weg, die geschikt is voor een eventuele toename van (zwaar) verkeer;
- de opslag binnen de bestaande bebouwing wordt ondergebracht;
- er geen opslag buiten de gebouwen plaatsvindt;
- is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- lid 3.5.2 sub b:
en worden toegestaan dat een gebouw wordt gebruikt voor meer dan één woning, mits:
- de oppervlakte van de woning voorafgaand aan de splitsing minimaal 180 m² zal bedragen;
- de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en na splitsing nog steeds sprake is van één hoofdgebouw met de daarbij behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
- er voldoende parkeergelegenheid op het bijbehorende erf wordt aangelegd;
- is aangetoond dat er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- de geluidsbelasting van het geluidsgevoelige gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
- is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- lid 3.5.2 sub e:
en worden toegestaan dat de gronden ten behoeve van een paardrijbak worden gebruikt, mits:
- deze afwijking uitsluitend wordt toegepast in aansluiting op de bestaande bebouwing;
- deze afwijking niet wordt toegepast op gronden die mede zijn bestemd als Waarde - Archeologie 1 of Waarde – Grasland;
- de hoogte van de omheiningen van paardrijbakken ten hoogste 1,8 m zal bedragen tot een oppervlakte van maximaal 1.200 m2, met dien verstande dat de afrasteringen en omheiningen transparant zullen worden vormgegeven;
- een minimale afstand van 30 m wordt aangehouden tot woningen of (agrarische) bedrijven van anderen en overigens ook is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
- is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en archeologische waarden;
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Bij gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in artikel 9.2 gehanteerd.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
- binnen een bestemmingsvlak een tweede woning wordt gebouwd (Ruimte voor Ruimte-regeling), mits:
- deze wijziging niet wordt toegepast indien het bestemmingsvlak is gelegen binnen de grenzen van de gebiedsbestemming 'Agrarisch met waarden - 3';
- per voormalig bouwperceel ten hoogste één woning mag worden gebouwd als er minstens 750 m² bebouwing gesloopt wordt respectievelijk 2 woningen mogen worden gebouwd als er minstens 2.000 m² bebouwing gesloopt wordt, uitsluitend als compensatie voor de sloop van voor 2 juni 2010 bestaande voormalige agrarische gebouwen. Hierbij dient alle voormalige bebouwing, niet zijnde cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, met uitzondering van de voormalige bedrijfswoning en de legale daarbij behorende bijgebouwen op een perceel te worden gesloopt;
- een beperkte afwijking van 5% van de onder 2 genoemde randvoorwaarde mogelijk is mits sprake is van een extra kwaliteitsslag;
- het samenvoegen van agrarische bebouwing op meerdere percelen mogelijk is om te komen tot de sloopnorm van 750 m2 respectievelijk 2.000 m²;
- de ter compensatie van de sloop nieuw te bouwen woning(en) direct achter of naast het voormalig boerderijpand moet(en) worden gebouwd, met dien verstande dat de bebouwing niet mag plaatsvinden in gebieden die in de provinciale omgevingsvisie zijn aangewezen als NNN;
- er middels een beeldkwaliteitsplan sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en milieukwaliteit;
- is aangetoond dat er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
- is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- voor het deel dat de compensatiewoning wordt gebouwd wordt de bestemming gewijzigd in 'Wonen' en zijn de regels van artikel 33 van toepassing;
- de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming Agrarisch met waarden - 1, Agrarisch met waarden - 2 of Agrarisch met waarden - 4, met dien verstande dat:
- na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid respectievelijk de regels van de artikelen 4, 5 of 7 van overeenkomstige toepassing zijn;
- de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf' dient te worden aangebracht;
- aangetoond moet zijn dat vestiging op een bestaand agrarisch bouwperceel niet mogelijk is;
- met de vormgeving van de aaneengesloten vierhoek zoveel mogelijk dient te worden aangesloten bij de landschappelijke karakteristiek en/of de landschappelijke structuur;
- de omvang van het te vestigen bedrijf zodanig moet zijn dat het werk en inkomen biedt aan ten minste één arbeidskracht, dan wel er een redelijke zekerheid bestaat dat het bedrijf binnen een redelijke termijn tot een volwaardige omvang zal uitgroeien;
- de aanvrager in hoofdberoep aan het bedrijf moet zijn verbonden;
- er een zodanige bedrijfsopzet moet zijn dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf;
- de mest- en milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk moeten maken;
- aangetoond moet zijn dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de waterbeheerder om advies moet zijn gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;
- de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming Bedrijf - Agrarisch aanverwant, met dien verstande dat:
- na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 9 van het bestemmingsplan Buitengebied Midden-Drenthe van overeenkomstige toepassing zijn;
- er moet bij vestiging bij de kleinere kernen worden aangetoond dat er behoefte is aan een gebruiksgerichte paardenhouderij in die omgeving en er mag in de nabije omgeving nog geen gebruiksgerichte paardenhouderij aanwezig zijn.
- de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming Wonen:
indien is gebleken dat de bestaande karakteristieke opstallen niet kunnen worden gehandhaafd en een vergunning overeenkomstig lid 3.6 zal worden verleend en de behoefte bestaat om de bestaande woning te vervangen door een woning die niet voldoet aan het gestelde in lid 3.2 sub a onder 1, met dien verstande dat:
- na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 33 van overeenkomstige toepassing zijn;
- aangetoond moet zijn dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'waarde - archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de mogelijk te verwachten archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
In het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en onder de voorwaarde dat de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is dan 1.000 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 30 cm wordt uitgevoerd:
- dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- kunnen aan een omgevingsvergunning voor het bouwen de volgende regels worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties, tenzij in het rapport als bedoeld onder a naar het oordeel van het bevoegd gezag is aangetoond dat het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Er kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2, onder a voor de overlegging van het aldaar genoemd archeologische rapport, indien naar hun oordeel de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld. De woorden ‘het rapport als bedoeld onder a’ dienen in dat geval te worden gelezen als ‘andere beschikbare informatie’.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 1.000 m² uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
- het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 30 cm;
- het graven en/of baggeren van sloten, vaarten en andere watergangen dieper dan 30 cm;
- het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
- het rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd op meer dan 30 cm diepte;
met dien verstande dat de vergunning ook verplicht is voor:
- gebieden met een kleinere oppervlaktemaat dan 500 m² en ondieper dan 30 cm die zijn gelegen binnen een afstand van 50 m uit de bestemming Waarde - Archeologie 1;
- werkzaamheden op minder dan 30 cm diepte binnen de bestemming Natuur.
- De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
- die plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
- die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- die het normale onderhoud betreffen;
- die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
- die op archeologisch onderzoek zijn gericht.
- De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar de werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht en er een deskundigenadvies is ingewonnen, vaststaat dat geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en cultuurhistorische waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden en eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming Waarde - Archeologie 2 wordt verwijderd, mits na voldoende onderzoek van de vindplaats en het inwinnen van deskundigenadvies blijkt dat voor de archeologisch waardevolle gebieden de waardebepalende elementen niet zijn te handhaven in relatie tot de functie van de gronden en de gebouwen, en de aanwezige bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.
3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- het storten van puin en afvalstoffen;
- de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
- het gebruik van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen;
- het vernielen en/of aantasten van monumentale bomen;
- het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen;
- het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
- het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf in de vorm van bed & breakfast, met uitzondering van bestaande bed & breakfastaccommodaties.
6.2 Evenementen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.1 sub h en worden toegestaan dat de gronden tevens worden gebruikt ten behoeve van evenementen, mits is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- Bouwhoogte
de bestemmingsregels en worden toegestaan dat de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten wordt vergroot, mits:
- de antenne niet kan worden geplaatst op een bestaand hoog bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een reclamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen hoog bouwwerk;
- de antenne niet kan worden geplaatst op een bedrijventerrein;
- de antenne vervolgens wordt geplaatst in aansluiting op grote infrastructuurlijnen;
- de mast radiografisch noodzakelijk is;
- de hoogte van een mast ten hoogste 40 m zal bedragen;
- het aantal masten binnen de gemeente niet meer mag bedragen dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit conform het Plaatsingsplan, zoals vastgesteld door het Rijk, de VNG en de gezamenlijke mobiele telefoonaanbieders;
- is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- kleinschalige recreatie
de bestemmingsregels om als nevenactiviteit kleinschalige recreatie te ontwikkelen, mits:
- aangetoond is dat er sprake is van een ondergeschikte tak (nevenactiviteit) of deeltijdfunctie bij de hoofdbestemming;
- er uit een ondernemersplan blijkt dat de activiteit economisch haalbaar is en de recreatiefunctie voor het bestaand toeristisch aanbod een toegevoegde waarde heeft (vernieuwend of aanvullend);
- aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven;
- aangetoond is dat op het eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, namelijk per standplaats en per bed & breakfasteenheid minimaal één parkeerplaats;
- uit een landschapsinpassingsplan blijkt dat de activiteit landschappelijk goed is ingepast, dat de aantrekkelijkheid van het platteland gewaarborgd blijft en dat de uitvoering van landschappelijke inpassingsmaatregelen wordt gegarandeerd;
in de vorm van:
- een kleinschalig kampeerterrein, inclusief alle noodzakelijke voorzieningen in de vorm van dagrecreatie, sanitair, beheer- en onderhoud, landschappelijke inrichting, erfinrichting, speeltoestellen en parkeerplaatsen, onder de voorwaarden dat:
- de nevenactiviteit wordt uitgevoerd bij een (bedrijfs)woning;
- de totale oppervlakte die in gebruik is voor recreatie met bijbehorende activiteiten minimaal 0,2 en maximaal 1 ha bedraagt;
- er alleen kampeermiddelen zijn toegestaan en dus geen vaste standplaatsen zoals recreatieve nachtverblijven, stacaravans en huisjes;
- het kampeerseizoen loopt van 15 maart tot 1 november. Buiten deze periode zijn er geen kampeermiddelen aanwezig en is het terrein niet in gebruik;
- er maximaal drie eenvoudige trekkershutten met slaapkamer en kookgelegenheid, maar zonder toilet en douche zijn toegestaan op het terrein. De maximale oppervlakte van een trekkershut bedraagt 30 m², de maximale bouwhoogte is 5 m en de trekkershut heeft maximaal één bouwlaag. De trekkershutten mogen uitsluitend worden gebouwd aansluitend aan de bestaande bebouwing. De trekkershutten mogen buiten het kampeerseizoen niet worden gebruikt;
- er 50 m2 aan bijgebouwen en/of overkappingen extra mag worden gebouwd, welke onder andere voor sanitaire voorzieningen gebruikt mogen worden. Deze vrijstaande bijgebouwen en/of overkappingen dienen aansluitend aan de bestaande bebouwing gebouwd te worden. De maximale bouwhoogte bedraagt 3,5 m. De bijgebouwen en/of overkappingen bestaan uit maximaal één bouwlaag. Tevens is het toegestaan om in de bestaande bebouwing behorende bij het hoofdgebruik ruimten geschikt te maken voor sanitaire voorzieningen;
- een kampeerterrein inclusief de benodigde parkeergelegenheid:
- ten minste 50 m van de grens van de denkbeeldige vierhoek van een buiten het kampeerterrein gelegen agrarische bedrijfswoning is gesitueerd, dan wel,
- ten minste 50 m van de grens van het bestemmingsvlak waar een (bedrijfs)woning gebouwd kan worden, is gesitueerd of, in het geval dat er in het bestemmingsvlak van de (bedrijfs)woning waarbij het kampeerterrein aangevraagd wordt een of meerdere woning(en) van derden aanwezig is, zijn of kunnen zijn, moet er ten minste 50 m tot de perceelsgrens van die woning(en) van derden aangehouden worden;
- het kampeerterrein gelegen moet zijn aansluitend aan de bestaande bebouwing;
- een bed & breakfasteenheden onder de voorwaarden dat:
- de nevenactiviteit wordt uitgevoerd bij een (bedrijfs)woning;
- er in totaal maximaal drie bed & breakfasteenheden in de bestaande bebouwing toegestaan zijn, waarbij het aantal personen in totaal maximaal zes mag zijn;
- deze eenheden uitsluitend mogen worden gerealiseerd in bestaande hoofd- en/of bijgebouwen;
- er voor de bed & breakfasteenheden in het hoofdgebouw of in een bijgebouw uitsluitend slaapplaatsen met sanitaire voorzieningen mogen worden gerealiseerd. Een ontbijtruimte (niet nodig indien het ontbijt op de kamer wordt geserveerd) en eventueel een woonkamer bevinden zich elders in het hoofdgebouw, dan wel in het bij het bijgebouw behorende hoofdgebouw. Er mogen geen keukenblokken of woonkamervoorziening in de bed & breakfasteenheden worden gemaakt;
- een bestaand bijgebouw ten behoeve van de bed & breakfast in de directe nabijheid van het hoofdgebouw dient te staan en een duidelijke relatie dient te hebben met het hoofdgebouw. De uiterlijke kenmerken van het bijgebouw moeten worden behouden. Er morgen geen uiterlijke kenmerken van een woning worden toegevoegd aan het bijgebouw;
- een van de hoofdbestemming afwijkend gebruik in de vorm van dagrecreatie (zoals een doolhof, buitensportactiviteiten, een dierentuin, een theetuin en andere innovatieve ideeën) onder de voorwaarden dat:
- de oppervlakte die voor dagrecreatie gebruikt wordt ten hoogste 500 m² bedraagt;
- een terrein voor dagrecreatie inclusief de benodigde parkeergelegenheid:
- ten minste 50 m van de grens van de denkbeeldige vierhoek van een buiten het terrein gelegen agrarische bedrijfswoning is gesitueerd, dan wel,
- ten minste 50 m van de grens van het bestemmingsvlak waar een (bedrijfs)woning gebouwd kan worden is gesitueerd;
- er ten behoeve van de dagrecreatie ten hoogste 50 m2 extra aan bijgebouwen en/of overkappingen extra mag worden gebouwd. Deze vrijstaande bijgebouwen en/of overkappingen dienen aansluitend aan de bestaande bebouwing gebouwd te worden. De maximale bouwhoogte bedraagt 3,5 m. De bijgebouwen bestaan uit maximaal 1 bouwlaag;
- een voor de hoofdbestemming afwijkend en bij een kleinschalig kampeerterrein en/of een bed&breakfast en/of een vorm van dagrecreatie behorend ondergeschikt gebruik in de vorm van horeca-activiteiten onder de voorwaarde dat:
- alleen de bestaande bebouwing hiervoor mag worden gebruikt;
- ten behoeve van de horeca-activiteiten inclusief terras, keuken en zaal ten hoogste 100 m² van de bestaande bebouwing gebruikt mag worden;
- de horeca-activiteiten uitsluitend bestaan uit een aan de hoofdfunctie ondergeschikt horecagebruik dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag verstrekken van dranken en etenswaren, zoals een theehuisje, ijssalon, croissanterie, dagcafé, dagrestaurant, wijnhuis en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven
- Kleinschalige windturbines
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de regels van een bestemmingsplan ten behoeve van het plaatsen van één (of twee) kleinschalige windturbine(s) met de bijbehorende kabels en de verankering van het transformatorhuis op gronden in het buitengebied en op bedrijventerreinen, voor zover deze binnen het plangebied van dit facetbestemmingsplan vallen, met dien verstande dat:
- kleinschalige windturbines uitsluitend mogen worden geplaatst:
- binnen een bouwperceel of direct aansluitend daaraan binnen een afstand van 25 meter vanaf de bouwperceelgrens, mits niet geplaatst achter het bouwperceel van een derde;
- achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw, tenzij wordt aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het ruimtelijk beeld en de cultuurhistorische karakteristiek van het erf en de omgeving;
- passend in het landschap en de stedenbouwkundige structuur; hiertoe dient bij de aanvraag omgevingsvergunning een landschappelijk inpassingsplan te worden bijgevoegd;
- de plaatsing van kleinschalige windturbines is uitgesloten ter plaatse van:
- gronden met de bestemming 'Waarde - Grasland', Agrarisch met waarden - 3 (beekdalen), Waarde - Archeologie 1 (archeologische monumenten), alsmede de gronden met de gebiedsaanduiding 'overige zone - Es' (essen);
- de gronden met de aanduiding 'overige zone - speciale beschermingszone (Natura 2000-gebieden), alsmede de gronden die op grond van de provinciale verordening Drenthe als Natuurnetwerk Nederland (NNN) zijn aangewezen;
- gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - instemming Astron windturbines', tenzij er expliciet schriftelijk toestemming is gegeven door Astron;
- bouwpercelen waar provinciale monumenten en/of rijksmonumenten aanwezig zijn;
- de ashoogte (zie wijze van meten artikel 2) maximaal 15,00 m bedraagt, conform de Provinciale omgevingsverordening Drenthe; indien gedurende de planperiode de Provicinale omgevingsverordening Drenthe ten aanzien van de ashoogte wordt verhoogd, wordt de nieuw vastgestelde bouwhoogte aangehouden:
- de energieproductie van een kleinschalige windturbine:
- niet is bestemd voor commerciële doeleinden;
- 100% lokaal eigendom is;
- wordt gebruikt om te voorzien in de energievoorziening van het op het bouwperceel aanwezige bedrijf en/of van de lokale omgeving, mits er niet meer kleinschalige windturbines worden gebouwd dan noodzakelijk om in het lokale energieverbruik te voorzien;
- de volgende afstandsregels in acht worden genomen:
- de wieken of de constructie van een kleinschalige windturbine mogen niet overhangen over openbaar toegankelijk gebied;
- de afstand van een kleinschalige windturbine tot het meest nabijgelegen geluidsgevoelige object, niet zijnde de eigen woning, bedraagt minimaal 4 maal de ashoogte van de kleinschalige windturbine; van deze minimale afstandsmaat kan worden afgeweken als kan worden aangetoond dat er van geluidshinder geen sprake is of als deze zo kan worden beperkt dat van hinder in redelijkheid geen sprake meer is;
- in verband met onderhoud van watergangen bedraagt de afstand van een kleinschalige windturbine tot de boveninsteek van een watergang minimaal 5 m; indien het waterschap ermee instemt, mag deze afstand minder dan 5 m bedragen;
- een kleinschalige windturbine staat op voldoende afstand van (beperkt) kwetsbare objecten, wegen, waterwegen en spoorwegen, buisleidingen, hoogspanningsleidingen en risicovolle inrichtingen, waarbij de normering uit de Handreiking Risicozonering Windturbines d.d. 21 januari 2020 moet worden aangehouden of, indien deze gedurende de planperiode wordt gewijzigd, de meest recente normering, met dien verstande dat:
- • de afstand tot (hoofd)aardgastransportleidingen en hoogspanningsleidingen meer bedraagt dan de masthoogte + 1/3 wieklengte, tenzij de leidingbeheerder instemt met een kortere afstand;
- • de afstand tot een hoogspanningsverbinding op zijn minst de maximale werpafstand bedraagt bij twee keer het maximale toerental van de kleinschalige windturbine, tenzij de netbeheerder instemt met een kortere afstand;
- voor het verrichten van bouw- en aanlegactiviteiten binnen de begrenzing van de hoofdspoorweg en de daarnaast gelegen gronden moet rekening worden gehouden met de afstanden die zijn vermeld in artikel 21 van het Besluit hoofdspoorweginfrastructuur. Wanneer activiteiten plaatsvinden binnen één van de in dat artikel genoemde beperkingengebieden, is een vergunning ex artikel 19 Spoorwegwet vereist;
- advies dient te worden ingewonnen bij de netbeheerder over de aansluitmogelijkheid op het energienet, resulterend in een aansluitplan, waarin de locatie van de kabels en de aanleg van de kabels wordt meegenomen;
- advies dient te worden ingewonnen bij Astron over de plaatsing van windturbines buiten de aanduiding 'overige zone - instemming Astron windturbines';
- bij de aanvraag omgevingsvergunning een ecologische quickscan moet worden bijgevoegd, waaruit blijkt dat de plaatsing van de kleinschalige windturbine(s) geen negatieve gevolgen heeft voor de natuurwaarden;
- het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning voorwaarden kan stellen aan de plaats, omvang en gebruik van de kleinschalige windturbine met betrekking tot:
- de bezonningssituatie;
- lichttoetreding in nabijgelegen bebouwing;
- zichtlijnen of visuele hinder;
- het voorkomen van slagschaduw;
- risico's voor gevoelige of kwetsbare objecten;
- geluidhinder;
- de mogelijkheid tot voortzetting dan wel uitbreiding van een bestaand bedrijf;
- rijks- en provinciale monumenten;
- binnen een jaar nadat een kleinschalige windturbine definitief buiten gebruik is gesteld, deze constructie met de bijbehorende voorzieningen moet worden verwijderd.
- Kleinschalige zonneparken
bestemmingsregels ten behoeve van de aanleg van kleinschalige zonneparken, met dien verstande dat:
- een kleinschalig zonnepark uitsluitend mag worden aangelegd indien:
- er sprake is van een lokaal initiatief, bijvoorbeeld van een energiecoöperatie of een dorpsvereniging;
- de omvang van een kleinschalig zonnepark past binnen de schaal van het landschap, waarbij de maximale omvang niet meer mag bedragen dan 2,5 hectare;
- er voldoende afstand wordt gehouden tussen individuele (clusters van) zonneparken;
- rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het gebied en er meerwaarde voor het gebied wordt gecreëerd;
- bij de aanleg van een kleinschalig zonnepark wordt aangesloten bij de bebouwing; hiervan alleen mag worden afgeweken als er sprake is van een meerwaarde voor het landschap;
- er wordt zorggedragen voor samenhang in het vastgesteld van het zonnepark, waarbij rekening wordt gehouden met de randvoorwaarden in de Handreiking landschappelijke inpassing zonneakkers;
- passend in het landschap en de stedenbouwkundige structuur; hiertoe dient bij de aanvraag omgevingsvergunning een landschappelijk inpassingsplan te worden bijgevoegd, waarbij rekening wordt gehouden met de randvoorwaarden die de Handreiking landschappelijke inpassing zonneakkers aan de inrichting van de randen stelt;
- er één type zonnepanelen en één plaatsingssysteem wordt toegepast;
- de zonnepanelen in maximaal twee hoofdrichtingen worden geplaatst en worden geclusterd;
- de bouwhoogte van de zonnepanelen niet meer bedraagt dan 2 m;
- de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 3 m bedraagt;
- ter plaatse transformatoren zijn toegestaan met een bouwhoogte van niet meer dan 3 m (de verticale afstand van het hoogste punt van een gebouw of ander bouwwerk tot aan het gemiddelde peil van het aansluitende en afgewerkte terrein) en een oppervlakte die niet meer bedraagt dan aantoonbaar nodig is voor het kleinschalige zonnepark;
- de aanleg van een kleinschalig zonnepark is uitgesloten ter plaatse van:
- gronden met de bestemming 'Waarde - Grasland', Agrarisch met waarden - 3 (beekdalen), Waarde - Archeologie 1 (archeologische monumenten), alsmede de gronden met de gebiedsaanduiding 'overige zone - Es' (essen);
- de gronden met de aanduiding 'overige zone - speciale beschermingszone (Natura 2000-gebieden), alsmede de gronden die op grond van de provinciale verordening Drenthe als als Natuurnetwerk Nederland (NNN) zijn aangewezen;
- gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - instemming Astron zonneparken', tenzij er expliciet schriftelijk toestemming is gegeven door Astron;
- bouwpercelen waar provinciale monumenten en/of rijksmonumenten aanwezig zijn;
- de energieproductie van een kleinschalig zonnepark:
- niet is bestemd voor commerciële doeleinden;
- 100% lokaal eigendom is;
- wordt gebruikt in de energievoorziening van de lokale omgeving onder de voorwaarde dat de omvang van het zonnepark (zonder energieopslag) niet meer mag zijn dan noodzakelijk om per jaar in het lokale energieverbruik (inclusief normale te verwachten groei in electriciteitsverbruik) te voorzien ;
- een kleinschalig zonnepark op voldoende afstand ligt van gevoelige bestemmingen met het oog op geluidhinder, hinder door elektromagnetische velden en hinder door schittering; ten aanzien van geluidhinder moeten de richtafstanden uit de VNG brochure 'bedrijven en milieuzonering' worden aangehouden;
- een kleinschalig zonnepark op voldoende afstand ligt van hoofd)aardgastransportleidingen en hoogspanningsleidingen, voor de aan te houden afstand wordt advies ingewonnen van respectievelijk de leidingbeheerder en netbeheerder;
- in verband met onderhoud van watergangen de afstand van een kleinschalig zonnepark tot de boveninsteek van een watergang minimaal 5 m bedraagt;
- een kleinschalig zonnepark op voldoende afstand ligt van de hoofdspoorweginfrastructuur; indien een kleinschalig zonnepark op minder dan 700 m van de hoofdspoorweginfrastructuur wordt aangelegd moet eerst een risicoberekening conform RLN00398 worden opgesteld. Leidraad daarbij is paragraaf 5.2 van de richtlijn met accenten op 50 Hz beïnvloeding en kortsluitsituaties. Daarnaast moet worden aangetoond dat er geen sprake is van hinderlijke of gevaarlijke lichtweerkaatsing; ProRail moet worden geïnformeerd over de uitkomsten voordat mag worden gestart met de realisatie van het zonnepark;
- voor het verrichten van bouw- en aanlegactiviteiten binnen de begrenzing van de hoofdspoorweg en de daarnaast gelegen gronden moet rekening worden gehouden met de afstanden die zijn vermeld in artikel 21 van het Besluit hoofdspoorweginfrastructuur. Wanneer activiteiten plaatsvinden binnen één van de in dat artikel genoemde beperkingengebieden, is een vergunning ex artikel 19 Spoorwegwet vereist;
- advies dient te worden ingewonnen bij de netbeheerder over de aansluitmogelijkheid op het energienet, resulterend in een aansluitplan;
- advies dient te worden ingewonnen bij Astron over de aanleg van zonneparken buiten de aanduiding 'overige zone - instemming Astron zonneparken';
- bij de aanvraag omgevingsvergunning een ecologische quickscan moet worden bijgevoegd, waaruit blijkt dat de aanleg van een kleinschalig zonnepark geen negatieve gevolgen heeft voor de natuurwaarden;
- het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning voorwaarden kan stellen aan de plaats, omvang en gebruik van een kleinschalig zonnepark met betrekking tot:
- lichttoetreding in nabijgelegen bebouwing;
- zichtlijnen of visuele hinder;
- risico's voor gevoelige of kwetsbare objecten;
- geluidhinder;
- rijks- en provinciale monumenten;
- binnen een jaar nadat de technische levensduur (meestal 25 jaar) van het kleinschalig zonnepark is bereikt, de exploitant van het zonnepark het park moet vernieuwen of het gebruik beëindigen en de locatie in oorspronkelijke staat terugbrengen. Daarbij moeten alle bouwwerken, inclusief ondergrondse constructies, kabels en leidingen, worden verwijderd.
- Grondgebonden zonnepanelen bij bouwpercelen
bestemmingsregels ten behoeve van plaatsing van grondgebonden zonnepanelen op bouwpercelen, met dien verstande dat:
- grondgebonden zonnepanelen uitsluitend mogen worden geplaatst indien:
- aangetoond is dat het plaatsen van de zonnepanelen op de daken binnen het bouwperceel technisch niet mogelijk is;
- ze worden geplaatst binnen een bouwperceel, tenzij aangetoond is dat binnen het bouwperceel niet voldoende ruimte is; in dit geval moeten de grondgebonden zonnepanelen wordten geplaatst aan de achterzijde van het bouwperceel, direct aansluitend daaraan, mits niet geplaatst achter het bouwperceel van een derde;
- passend in het landschap en de stedenbouwkundige structuur; hiertoe dient bij de aanvraag omgevingsvergunning een landschappelijk inpassingsplan te worden bijgevoegd, waarbij rekening wordt gehouden met de randvoorwaarden die de Handreiking landschappelijke inpassing zonneakkers aan de inrichting van de randen stelt;
- de totale omvang van de grondgebonden zonnepanelen past binnen de schaal van het landschap, waarbij de maximale omvang niet meer mag bedragen dan de omvang die op de daken binnen het bouwperceel geplaatst had kunnen worden om aan de eigen energiebehoefte binnen het bouwperceel te voldoen;
- er één type zonnepanelen en één plaatsingssysteem wordt toegepast;
- de zonnepanelen in maximaal twee hoofdrichtingen worden geplaatst en worden geclusterd;
- de bouwhoogte van de zonnepanelen niet meer bedraagt dan 2 m;
- de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 3 m bedraagt;
- ter plaatse transformatoren zijn toegestaan met een bouwhoogte van niet meer dan 3 m (de verticale afstand van het hoogste punt van een gebouw of ander bouwwerk tot aan het gemiddelde peil van het aansluitende en afgewerkte terrein) en een oppervlakte die niet meer bedraagt dan aantoonbaar nodig is voor de grondgebonden zonnepanelen;
- de plaatsing van grondgebonden zonnepanelen is uitgesloten ter plaatse van:
- gronden met de bestemming 'Waarde - Grasland', Agrarisch met waarden - 3 (beekdalen), Waarde- Archeologie 1 (archeologische monumenten), alsmede de gronden met de gebiedsaanduiding 'overige zone - Es' (essen);
- de gronden met de aanduiding 'overige zone - speciale beschermingszone (Natura 2000-gebieden), alsmede de gronden die op grond van de provinciale verordening Drenthe als Natuurnetwerk Nederland (NNN) zijn aangewezen;
- gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - instemming Astron zonneparken', tenzij er expliciet schriftelijk toestemming is gegeven door Astron;
- bouwpercelen waar provinciale monumenten en/of rijksmonumenten aanwezig zijn;
- de energieproductie van de grondgebonden zonnepanelen:
- niet is bestemd voor commerciële doeleinden;
- 100% lokaal eigendom is;
- wordt gebruikt om te voorzien in de energiebehoefte die samenhangt met de bestaande functie van dat bouwperceel;
- de grondgebonden zonnepanelen op voldoende afstand liggen van gevoelige bestemmingen met het oog op geluidhinder, hinder door elektromagnetishe velden en hinder door schittering; ten aanzien van geluidhinder moeten de richtafstanden uit de VNG brochure 'bedrijven en milieuzonering' worden aangehouden;
- de grondgebonden zonnepanelen op voldoende afstand liggen van hoofd)aardgastransportleidingen en hoogspanningsleidingen, voor de aan te houden afstand wordt advies ingewonnen van respectievelijk de leidingbeheerder en netbeheerder;
- in verband met onderhoud van watergangen de afstand van een kleinschalig zonnepark tot de boveninsteek van een watergang minimaal 5 m bedraagt;
- de grondgebonden zonnepanelen op voldoende afstand liggen van de hoofdspoorweginfrastructuur; indien deze op minder dan 700 m van de hoofdspoorweginfrastructuur worden aangelegd moet eerst een risicoberekening conform RLN00398 worden opgesteld en moet worden aangetoond dat er geen sprake is van hinderlijke of gevaarlijke lichtweerkaatsing; ProRail moet worden geïnformeerd over de uitkomsten voordat mag worden gestart met de plaatsing van de zonnepanelen;
- voor het verrichten van bouw- en aanlegactiviteiten binnen de begrenzing van de hoofdspoorweg en de daarnaast gelegen gronden rekening wordt gehouden met de afstanden die zijn vermeld in artikel 21 van het Besluit hoodspoorweginfrastructuur. Wanneer activiteiten plaatsvinden binnen één van de in dat artikel genoemde beperkingengebieden, is een vergunning ex artikel 19 Spoorwegwet vereist;
- advies dient te worden ingewonnen bij de netbeheerder over de aansluitmogelijkheid op het energienet, resulterend in een aansluitplan;
- advies dient te worden ingewonnen bij Astron over de aanleg van zonneparken buiten de aanduiding 'overige zone - instemming Astron zonneparken';
- bij de aanvraag omgevingsvergunning een ecologische quickscan moet worden bijgevoegd, waaruit blijkt dat het plaatsen van de grondgebonden zonnepanelen geen negatieve gevolgen heeft voor de natuurwaarden;
- het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning voorwaarden kan stellen aan de plaats, omvang en gebruik van de grondgebonden zonnepanelen met betrekking tot:
- lichttoetreding in nabijgelegen bebouwing;
- zichtlijnen of visuele hinder;
- risico's voor gevoelige of kwetsbare objecten;
- geluidhinder;
- rijks- en provinciale monumenten;
- binnen een jaar nadat het gebruik van de grondgebonden zonnepanelen is beëindigd, de locatie in oorspronkelijke staat moet worden teruggebracht. Daarbij moeten alle bouwwerken, inclusief ondergrondse constructies, kabels en leidingen, worden verwijderd.
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
- de aanduiding 'karakteristiek' wordt aangebracht, mits deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast, indien door verbeteringswerkzaamheden, dan wel veranderde inzichten een niet als karakteristiek aangeduid pand (weer) karakteristiek wordt;
- de bestemming Waarde - Archeologie 1 wordt aangebracht, mits door aanvullend historisch en/of archeologisch onderzoek archeologische waarden van terreinen naar voren komen;
- de bestemming Waarde - Archeologie 3 wordt aangebracht, mits door aanvullend historisch en/of archeologisch onderzoek archeologische waarden van terreinen naar voren komen;
- de aanduiding ‘vrijwaringszone – buisleidingenstraat’ wordt aangebracht, indien daartoe als gevolg van regelgeving aanleiding bestaat.
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Aanvullende werking welstandscriteria
De in het plan geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken kan nader worden ingevuld door de in de Woningwet bedoelde welstandscriteria.
9.2 Algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden
Er wordt uitsluitend een omgevingsvergunning tot het afwijken van het bestemmingsplan verleend en er wordt uitsluitend overgegaan tot wijziging van het bestemmingsplan indien is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de milieusituatie (toetsing aan de Wet geurhinder), natuurlijke (Natura 2000 en NNN) en landschappelijke waarden (open gebieden, robuuste landbouwgebieden), de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwings- en landschapsbeeld, in de zin dat dit in overeenstemming dient te zijn met het beeldkwaliteitsplan Buitengebied gemeente Midden-Drenthe zoals opgenomen bij het moederplan, de beleidsnotitie Paardenhouderij zoals opgenomen bij het moederplan, de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsbeleidsplan van Midden-Drenthe (februari 2000) van het bestemmingsplan Buitengebied Midden-Drenthe;
- het zicht op karakteristieke gebouwen en bomen en aaneengesloten bebouwing;
- de verkeersveiligheid.
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de milieusituatie;
- de landschappelijke waarden;
- de natuurlijke waarden;
- de geomorfologische waarden;
- de cultuurhistorische waarden;
- de archeologische waarden;
- het bebouwingsbeeld;
- de woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, onder andere ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing en het zicht op de karakteristieke en monumentale bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’.
Bij het stellen van nadere eisen is het beeldkwaliteitsplan Buitengebied gemeente Midden-Drenthe zoals opgenomen bij het moederplan, mede toetsingsgrond.
9.4 Natuurbeschermingstoets
Bij toepassing van de bevoegdheid middels omgevingsvergunning af te wijken en wijzigingsbevoegdheden in dit bestemmingsplan dient voordat een omgevingsvergunning wordt verleend, dan wel een wijzigingsplan wordt vastgesteld, te zijn aangetoond dat op voorhand redelijkerwijs is te verwachten dat:
- een Natuurbeschermingswetvergunning, indien vereist, kan worden verleend;
- redelijkerwijs is te verwachten dat een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet, indien vereist, kan worden verleend.
9.5 Parkeernorm
Als uitgangspunt geldt dat in alle bestemmingen op eigen erf dient te worden geparkeerd. Hiervan kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken indien in het geval van nieuwe ontwikkelingen in de nabijheid van deze ontwikkeling op een goede wijze kan worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen.
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
A. Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
B. Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het Wijzigingsplan Vorrelveenseweg 9 Hijken.