KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Inleidende Regel
Artikel 2 Begrippen
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Verkeer - Verblijf
Artikel 6 Wonen-1
Artikel 7 Wonen-3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsbevoegdheid
Hoofdstuk 4 Slotregel
Artikel 9 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
1.2 Bestemmingsplan Westeraam
1.3 Uitwerking Vierslag
1.4 Relatie Met Het Beeldkwaliteitplan Vierslag
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving Vierslag
2.1 Huidige Situatie
2.2 Stedenbouwkundig Plan Vierslag
2.3 Beeldkwaliteitplan
Hoofdstuk 3 Verkeer En Milieu
3.1 Verkeer En Openbaar Vervoer
3.2 Parkeren
3.3 Wegverkeerslawaai
3.4 Luchtkwaliteit
3.5 Bodem- En Grondwaterkwaliteit
3.6 Invloed Van Bedrijven
3.7 Externe Veiligheid
3.8 Leidingen En Straalpad
3.9 Waterhuishouding
3.10 Archeologie
3.11 Flora En Fauna
Hoofdstuk 4 Juridische Regeling
4.1 Uitgewerkte Bestemmingsregeling
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Relevante Voorschriften Bestemminsplan Westeraam
Bijlage 1 Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Waterhuishouding
Bijlage 3 Ecologisch Onderzoek 2007
Bijlage 4 Ecologisch Onderzoek 2009
Bijlage 5 Ecologisch Onderzoek 2012
Bijlage 6 Toetsing Aan Het Bestemmingsplan

Elst, Vierslag

Bestemmingsplan - Gemeente Overbetuwe

Vastgesteld op 26-02-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Inleidende Regel

Het bepaalde in:

  • artikel 1, begripsbepalingen;
  • artikel 2, wijze van meten;
  • artikel 3, algemene bepalingen in verband met de bestemmingen;
  • artikel 21, lid I sub a tot en met f, vrijstellingsbevoegdheid (artikel 15 Wet op de Ruimtelijke Ordening, WRO);
  • artikel 23, algemene gebruiksbepaling;
  • artikel 24, beheer- en procedureregeling;
  • artikel 26, overgangsbepalingen;
  • artikel 27, strafbaarstellingsbepaling;

van het bestemmingsplan Westeraam van de gemeente Overbetuwe blijft onverkort van toepassing op dit uitwerkingsplan. De betreffende artikelen zijn voor de volledigheid opgenomen in bijlage 1 van de regels.

Artikel 2 Begrippen

2.1 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan en te onderscheiden is van het hoofdgebouw en in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw.

2.2 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

2.3 aan-huis-gebonden beroep

het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten, door de gebruik(st)er(s) van de woning, op het terrein van juridische, therapeutische, administratieve, kunstzinnige, ontwerptechnische en medische dienstverlening of hiermee gelijk te stellen dienstverlening, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met overwegend behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

2.4 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw of achter de denkbeeldige lijn van het verlengde daarvan.

2.5 bebouwingsdiepte

de diepte van een gebouw, buitenwerks gemeten tussen voorgevel en achtergevel.

2.6 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

2.7 bouwvlak

een op de verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegelaten.

2.8 erker

een grondgebonden uitbouw bestaande uit één bouwlaag, zonder opbouwen, waarbij een gedeelte van de breedte en hoogte van de voorgevel of zijgevel van een woning uitspringt.

2.9 geschakelde woningen

woningen waarvan de hoofdgebouwen door middel van bijgebouwen met elkaar verbonden worden en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelgrens mag worden gebouwd.

2.10 gevellijn

de lijn waarin de gevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd en het verlengde hiervan.

2.11 halfvrijstaande woning

een woning waarvan het hoofdgebouw aan het hoofdgebouw van één andere woning is gebouwd.

2.12 ondergeschikte bouwdelen

bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen, dakoverstekken, balkons en liftschachten.

2.13 overkappingen

bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voorzien van een gesloten dak.

2.14 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

2.15 vrijstaande woning

een woning die niet aan een andere is gebouwd.

2.16 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen van het verlengde van de voor- en achtergevel.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen met bijbehorende additionele voorzieningen zoals straatmeubilair en speelvoorzieningen;
  2. b. gebouwen en bouwwerken ten dienste van de bestemming, waaronder begrepen bouwwerken voor openbaar nut, zoals een abri al dan niet met fietsenstalling, telefooncellen, speeltoestellen, (ondergrondse) afvalcontainers, verlichtingsarmaturen en bebording;
  3. c. nutsvoorzieningen, wateraanvoer en -afvoer, sierwater, waterberging en taluds.

3.2 Bouwregels

3.2.1. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

3.2.2. De toegelaten bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste:

  1. a. van gebouwen: 3 m;
  2. b. van verlichtingsarmaturen: 8 m;
  3. c. van bebording: 8 m;
  4. d. van speeltoestellen: 3 m;
  5. e. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m.

3.2.3. Het grondoppervlak van een gebouw mag ten hoogste 30 m² bedragen.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  1. a. erkers aan de voorgevel en aan de zijgevel(s) van de bijbehorende hoofdgebouwen;
  2. b. een portiek bij de entree, een penant, dakoverstekken, een Frans balkon op de verdieping of een ander ondergeschikt bouwdeel van het bijbehorende hoofdgebouw;
  3. c. een luifel boven de voordeur van het hoofdgebouw;
  4. d. overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

4.2.2. Voor het bouwen van de erkers, portieken, Franse balkons, luifels en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. a. erkers mogen op de hoek of minimaal 1,5 m uit de hoek van de betreffende gevel van het hoofdgebouw en op minimaal 2 m uit de perceelsgrens worden gebouwd;
  2. b. de diepte van de erkers bedraagt maximaal 1,5 m en de breedte bedraagt maximaal 50% van de gevel;
  3. c. de diepte van een portiek bij de entree, een luifel, een penant, een Frans balkon op de verdieping of ander ondergeschikt bouwdeel van de bijbehorende woning bedraagt maximaal 1 m;
  4. d. de diepte van dakoverstekken bedraagt maximaal 1,5 m;
  5. e. de hoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 1 m;
  6. f. de hoogte van erfafscheidingen achter de voorgevel van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 2 m;
  7. g. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.

Artikel 5 Verkeer - Verblijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Verkeer - Verblijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  2. b. wegen, voet- en fietspaden, geluidswerende voorzieningen, straatmeubilair, speeltoestellen en parkeervoorzieningen;
  3. c. gebouwen en bouwwerken ten dienste van de bestemming, waaronder begrepen bouwwerken voor openbaar nut, zoals een abri al dan niet met fietsenstalling, speeltoestellen, telefooncellen, (ondergrondse) afvalcontainers, verlichtingsarmaturen en bebording;
  4. d. ondergeschikte bouwdelen ten dienste van de bestemming Wonen-1 en Wonen-3;
  5. e. nutsvoorzieningen, wateraanvoer en -afvoer, sierwater, waterberging, taluds en groenvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

5.2.1. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

5.2.2. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming "Wonen-1" ondergeschikte bouwdelen met een diepte van ten hoogste 1,5 m worden gebouwd.

5.2.3. De bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste:

  1. a. van gebouwen: 3 m;
  2. b. van verlichtingsarmaturen: 8 m;
  3. c. van bebording: 8 m;
  4. d. van speeltoestellen: 3 m;
  5. e. van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde: 3 m.

5.2.4. Het oppervlak van een gebouw bedraagt ten hoogste 30 m².

5.3 Specifieke gebruiksregels

Verkooppunten van motorbrandstoffen zijn niet toegestaan.

Artikel 6 Wonen-1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Wonen-1" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen met bijbehorende erven en ontsluitingspaden;
  2. b. ten minste één parkeerplaats per woning op de gronden met de aanduidingen 'twee-aaneen' en 'vrijstaand';
  3. c. in samenhang met het genoemde onder a voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  1. a. hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen;
  2. b. bijgebouwen;
  3. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.3 Specifieke gebruiksregels

6.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 7 Wonen-3

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Wonen-3" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen met bijbehorende erven en ontsluitingspaden;
  2. b. ten minste één parkeerplaats per woning, met dien verstande dat ter plaatse van vrijstaande woningen twee parkeerplaatsen worden gerealiseerd;
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. nutsvoorzieningen, wateraanvoer en -afvoer, sierwater, waterberging, water en oevers, taluds en groenvoorzieningen;
  5. e. in samenhang met het genoemde onder a voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  1. a. hoofdgebouwen;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.3 Specifieke gebruiksregels

7.4 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Algemene Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:

  1. a. het afwijken van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. het oprichten van kunstobjecten dan wel kleine gebouwtjes en andere bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorstations, schakelhuisjes, wachthuisjes voor verkeersdiensten en telefooncellen - met uitzondering van motorbrandstoffenstations - zulks met een maximum inhoud van 75 m³ voor kunstobjecten en 50 m³ voor bouwwerken van openbaar nut;
  3. c. het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15 m voor antennes voor privégebruik en maximaal 35 m voor antennes voor gemeenschappelijk gebruik, onder voorwaarde dat:
    1. 1. een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing plaatsvindt en de stedenbouwkundige kwaliteit wordt gewaarborgd;
    2. 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 4 Slotregel

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het uitwerkingsplan Elst, Vierslag.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

In de VINEX (Vierde Nota over de Ruimtelijke ordening Extra) is de regio Arnhem-Nijmegen, waar de gemeente Overbetuwe deel van uitmaakt, aangewezen als een stedelijk knooppunt. Onderdeel van deze aanwijzing is een woningbouwopgave voor de regio. Voor de ontwikkeling is op 2 april 1998 een Regionaal Structuurplan voor het Knooppunt Arnhem-Nijmegen (KAN) opgesteld.

De woningbouw die volgt uit de VINEX is, voor zover het de gemeente Overbetuwe betreft, beoogd in het gebied "Westeraam". Dit gebied is gelegen ten oosten van de kern Elst, ten westen van de A325, ten zuiden van de Linge en ten noorden van de Nieuwe Aamsestraat (zie figuur 1.1).

Ten behoeve van de ontwikkeling van Westeraam is, na vaststelling van het Regionaal Structuurplan, het bestemmingsplan Westeraam op 14 december 1999 door de voormalige gemeente Elst vastgesteld. Op 25 juli 2000 hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland dit bestemmingsplan goedgekeurd. Dit plan is vanaf 16 november 2001 onherroepelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0143ELSTvierslag-VSG1_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.2 Bestemmingsplan Westeraam

Het bestemmingsplan Westeraam is een globaal bestemmingsplan met een uitwerkingsplicht. Voor het grootste deel van het plangebied is gebruikgemaakt van uit te werken bestemmingen. Dit houdt in dat nadere concretisering van deze bestemmingen dient plaats te vinden in een uitwerkingsplan. Daarbij zijn randvoorwaarden en uitgangspunten, zoals opgenomen in het bestemmingsplan Westeraam, vertrekpunt. Het uitwerkingsplan Vierslag is dienovereenkomstig opgesteld. De voorschriften van het bestemmingsplan Westeraam blijven voor het overige onverkort van toepassing. Deze voorschriften zijn als bijlage bij dit uitwerkingsplan gevoegd.

Het plangebied Westeraam is opgedeeld in een vijftal deelgebieden. Voor de deelplannen Groenoord, Centrale Zone, Lingebuurt en Lanenbuurt zijn inmiddels separate uitwerkingsplannen en beeldkwaliteitplannen in werking getreden. Deze gebieden zijn of worden in ontwikkeling gebracht.

1.3 Uitwerking Vierslag

Vierslag is het deelgebied ten oosten van de Lingebuurt, Lanenbuurt en Ceintuurbaan. Met het uitwerkingsplan Vierslag wordt voorzien in de bouw van overwegend grondgebonden woningen met de daarbij behorende wegen, groen, water en andere bijbehorende voorzieningen. Uitwerkingsplan Vierslag zal de procedure doorlopen zoals is vastgelegd in de Wro. Na de inspraakprocedure en de voorbereidingsprocedure, zoals opgenomen in afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht (Awb), zal het plan worden vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe. De goedkeuringsvereiste van Gedeputeerde Staten van Gelderland is met ingang van het nieuwe stelsel van de Wro en de Bro vervallen.

1.4 Relatie Met Het Beeldkwaliteitplan Vierslag

Het beeldkwaliteitplan Vierslag wordt door de raad van de gemeente vastgesteld als onderdeel van de Welstandnota als bedoeld in artikel 12a van de Woningwet. Hiermee heeft het beeldkwaliteitplan een formele status van toetsingskader voor de Welstandcommissie. Het beeldkwaliteitplan heeft op deze manier een relatie met het voorliggend uitwerkingsplan.

Het uitwerkingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Datgene dat door het uitwerkingsplan mogelijk wordt gemaakt, kan niet door welstandscriteria (in dit geval het beeldkwaliteitplan) worden tegengehouden. De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het uitwerkingsplan en wordt exclusief door de welstandsnota geregeld.

Welstandscriteria kunnen waar nodig de ruimte die het uitwerkingsplan biedt dus invullen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. Het welstandsadvies kan zich dan richten op de gekozen invulling binnen het uitwerkingsplan. In een situatie waarin een bouwplan in overeenstemming is met het uitwerkingsplan, maar het uitwerkingsplan eveneens ruimte biedt voor alternatieven, kan een negatief welstandsadvies worden gegeven als de gekozen stedenbouwkundige of architectonische oplossing te sterk afbreuk doet aan de ruimtelijke beleving van het betreffende gebied. Uiteraard moet in zo'n geval de welstandsnota daartoe de argumentatie leveren.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving Vierslag

2.1 Huidige Situatie

Vierslag vormt de meest oostelijk gelegen woonbuurt van de woonwijk Westeraam. Het circa 11 ha grote gebied van Vierslag ligt op circa 1.200 meter ten oosten van het oude centrum van Elst. De woonbuurt vormt de nieuwe overgang van het meer stedelijk gebied van Elst naar het aan de westzijde van de A325 gelegen landschap. De A325 ligt op ongeveer 350 meter ten oosten van Vierslag. Iets ten noorden van het plangebied bevindt zich –op een afstand van circa 300 tot 350 meter– het sterk gekanaliseerde deel van de Linge. Nog meer noordelijk ligt op bijna 1.700 meter afstand de zuidrand van het stedelijk gebied van Arnhem.

Het huidige nog resterende landschap rond Elst kenmerkt zich door een onregelmatig blokvormig ingedeeld ruilverkavelingslandschap. Het landschap heeft een open tot coulissenachtige structuur, waarbij de boerderijen verspreid langs talrijke oude en nieuwe polderwegen zijn opgericht. De belangrijkste beplantingen zijn de groenstrook langs de A325, de bomenrijen langs de Linge en enkele polderwegen en erfbeplantingen bij boerderijen. Het direct bij Vierslag aangrenzende landschap heeft echter tot aan de A325 en de Linge een meer open karakter.

2.2 Stedenbouwkundig Plan Vierslag

In het stedenbouwkundig plan voor Vierslag is uitgegaan van de bouw van maximaal 273 grondgebonden en maximaal 50 niet–grondgebonden woningen, eventueel deels te vervangen door circa 15 grondgebonden woningen. In totaal betreft het maximaal 323 woningen. Het in noord–zuid richting langgerekte plangebied sluit in het westen aan bij de woonbuurten Lingebuurt en Lanenbuurt, maar wordt daarvan gescheiden door de Ceintuurbaan.

Vierslag vormt de oostelijke afronding van de Vinexwijk. Vanwege de afstand tot het centrum van Westeraam en de nabijheid van het landschap is in dit deel van Elst gekozen voor een weinig stedelijk maar vooral rustig en groen woonmilieu. Vierslag onderscheidt zich van de naastgelegen woonbuurten: zo wordt de randzone van de Lingebuurt en de Lanenbuurt met name bepaald door eengezinsrijenwoningen terwijl de westrand van Vierslag bijna uitsluitend uit twee-onder-één-kap-woningen bestaat.

Ontsluiting

De Ceintuurbaan vormt de hoofdontsluiting van de woonbuurt. De weg onderscheidt zich duidelijk van de binnen Vierslag gelegen wegen door het ruime profiel, het doorgaande karakter en de wandvormende bebouwing (met name aan de westzijde). Vierslag wordt op een aantal punten vanaf de Ceintuurbaan ontsloten, namelijk ter hoogte van de binnen de Lingebuurt en Lanenbuurt gelegen Via Alosta, Mansio en Batavorum.

De interne ontsluitingsstructuur van Vierslag is zodanig opgezet dat in de toekomst een eventuele verdere uitbreiding in oostelijke richting mogelijk is. De wigvormige entrees vanaf de Ceintuurbaan eindigen ter hoogte van de oostrand van Vierslag en kunnen later dus eventueel worden doorgetrokken naar een eventueel nieuw oostelijk gelegen woongebied.

Alle wegen binnen Vierslag hebben uitsluitend een T–vormige kruising. Alleen bij de twee westelijke entrees is sprake van volwaardige kruisingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0143ELSTvierslag-VSG1_0002.jpg"

Figuur 2.1 Stedenbouwkundig plan

De twee westelijke ontsluitingspunten vanaf de Ceintuurbaan worden vormgegeven door middel van wigvormige entrees. Deze entrees dragen sterk bij aan de ruimtelijke geleding van Vierslag en zorgen dat het landschap als het ware de buurt wordt binnengehaald. Doordat de entrees doorlopen naar de oostrand van Vierslag is vanaf de entrees zicht mogelijk naar het landschap bij de A325.

Woonclusters

De verbrede wigvormige entrees en de noordelijke waterpartij verdelen Vierslag in een viertal woonclusters, namelijk Het Schiereiland en de drie buurten Vierslag noord, Vierslag midden en Vierslag zuid.

Het noordelijk cluster, dat grenst aan het water, wordt als schiereiland uitgevoerd. Hier is de bouw van circa 50 appartementen mogelijk – in plat af te dekken gebouwen met een maximale hoogte van 18 meter – eventueel (deels) te vervangen door circa 15 grondgebonden woningen. De inrichting van de waterrijke omgeving met betrekking tot oppervlaktewater, retentiebekkens en infiltratiebedden draagt bij aan een bijzonder woonmilieu.

De te onderscheiden woonclusters met grondgebonden woningen zijn blokvormig verkaveld rond een min of meer centraal binnen iedere wooncluster gelegen groene ruimte, een brinkje, waaromheen de woningen gegroepeerd zijn.

De stedenbouwkundige opzet van de drie clusters met grondgebonden woningen vormt een moderne variant van de klassieke tuinbuurt. De stedenbouwkundige ordeningsprincipes zijn voor de drie te onderscheiden clusters nagenoeg identiek gekozen. Daarbij worden rond een min of meer centraal gelegen groene ruimte, langgerekte bouwvelden met dubbele rijen woonbebouwing voorgesteld. Op architectonisch niveau zullen de clusters elk een eigen vingerafdruk toegewezen krijgen maar wel binnen één familie.

Binnen de woonclusters is gekozen voor de aanleg van relatief korte straten. Deze straten worden aan het begin en einde stedenbouwkundig geaccentueerd door middel van hoogte accenten of andere architectonische toevoegingen aan de tegenover gelegen woning in de kruisende straat. Het wegenpatroon is rechthoekig tot licht gerend. In samenhang met dit stratenpatroon zijn de rooilijnen dan ook recht of enigszins gestaffeld.

De grondgebonden woningen worden afgedekt met een kap. Het merendeel van de grondgebonden woonbebouwing bezit een goot– en bouwhoogte van ten hoogste 7,5 m respectievelijk 11,5 meter. Op een aantal specifieke plekken is gekozen voor iets hogere stedenbouwkundige accenten. Op die plekken bedragen de maximale goot– en bouwhoogte 8,5 respectievelijk 12,5 m.

Woningbouwprogramma

In het stedenbouwkundigplan wordt uitgegaan van 322 woningen waarvan:

  • 2 vrijstaande woningen;
  • 6 geschakelde woningen;
  • 198 twee-onder-één-kap-woningen;
  • 66 rijwoningen;
  • circa 50 appartementen (eventueel deels te vervangen door circa 15 grondgebonden woningen)

2.3 Beeldkwaliteitplan

Grondgebonden woningen

In het beeldkwaliteitplan wordt een groot aantal eisen gesteld aan de projectmatige bouw van grondgebonden woningen, niet alleen aan aspecten zoals de bouwmassa, dakvorm, oriëntatie en architectuur van de hoofdgebouwen maar ook aan de erfafscheidingen, bijgebouwen en aan het kleur– en materiaalgebruik. Per deelgebied is sprake van een eigen vormgeving van met name de accentgevels en kappen en de kleurstelling van de gevels en kappen.

De belangrijkste eisen zijn:

  • Woningen oriënteren zich op de openbare ruimte waarbij hoekwoningen een oriëntatie krijgen naar beide aanliggende straten.
  • De woningen hebben een duidelijke hoofdmassa met een kap en lage goot aan de zijkant. Alle projectmatige woningen hebben 10º afgeschuinde kopse kanten van de nok tot aan de vloer van de verdieping.
  • De nok van de 'accenten' die de straatruimtes beëindigen, is hoger dan de nok van het overige dakvlak.
  • De aanbouwen, bijgebouwen en andere nevenvolumes zijn ondergeschikt aan het hoofdvolume en aan de gevel als geheel en zijn teruggeplaatst ten opzichte van het hoofdvolume (garages minimaal 6 meter achter de voorgevel). Bij de twee-onder-één kap woningen met een beukmaat van 8,70 m, mits de kavels waarop deze woningen staan maximaal 26 m diep zijn, mogen garages tot minimaal 4 meter achter de voorgevel worden gesitueerd. Garages en bergingen zijn voorzien van een plat dak. Voor vrijstaande woningen zijn bekapte garages en bergingen mogelijk.
  • Dakkapellen aan de voorzijde zijn ondergeschikt aan het dak en 'los' in de dakvlakken gesitueerd met minimaal 1 meter afstand tot de rand. Per deelbuurt wordt een, bij de architectuur van de woning passende, standaard dakkapel toegepast.
  • Garages en bergingen bij hoekwoningen worden tegen de erfgrens gesitueerd of de garage dient verbonden te zijn met een 2 meter hoge muur die op de erfgrens staat.
  • Bij hoekwoningen (alle woningen) zijn 2 meter hoge zijtuinmuren verplicht. Zijtuinmuren worden aan de achterzijde van de tuin (bij de achterpaden) minimaal 2 meter de hoek om doorgezet, zodat in het beeld vanaf het openbaar gebied een volledig gesloten hoek ontstaat van hetzelfde materiaal. Zijtuinmuren sluiten ter hoogte van de voorzijde aan op de garage, of op de zijgevel in die gevallen dat geen garage aanwezig is. Het dak van de garage en/of berging lijkt te zweven boven de tuinmuur. De zone tussen tuinmuur en dak bestaat uit een donker gekleurd vlak. Tuinmuur en muur van garage/berging vormen een samenhangende compositie met afgestemde hoogten van daken en muren en qua verschijning.
  • De erfafscheiding ter hoogte van de voorzijde is uitgevoerd als een Ligusterhaag. Toegangen vanaf de erfgrens naar de woningen en opritten tot de garages worden gemarkeerd door 0,8 meter hoge poeren (minimaal 0,3 x 0,3 meter) of palen (minimaal 0,15 x 0,15 meter).

De grondgebonden woningen bestaan in hun standaarduitvoering uit twee woonlagen met langskap. Door het afschuinen van de kopgevels tot aan de verdiepingsvloer krijgen de woningen aan de kopgevels een lage goot die recht doet aan het beoogde tuinbuurtkarakter. Dit kappenprincipe wordt gehanteerd bij alle twee–onder–één–kap–woningen en eengezinsrijenwoningen in Vierslag noord, –midden en –zuid.

Deze drie deelbuurten worden projectmatig ontwikkeld. De vrijstaande woningen kunnen worden ontwikkeld op basis van particulier initiatief en kunnen daarmee een geheel individuele signatuur krijgen.

Voor de vrijstaande woningen geldt een grotere keuzevrijheid. Wel dient sprake te zijn van een hedendaagse interpretatie van de tuinbuurtwoning en dient een substantieel deel van de goot aan te sluiten bij het vloerniveau van de verdieping. Retrowoningen en woningen met wolfseinden zijn uitgesloten. Hoogte, lengte en materiaalkeuze van de erfafscheidingen moeten een relatie bezitten met de situering van de woning op de kavel en met de woningplattegrond. Voor kleur– en materiaalgebruik van kappen, gevels kozijnen en goten zijn de zelfde regels van toepassing als bij de overige grondgebonden woningen.

Appartementengebouwen

Op het Schiereiland is geen tuinbuurt–expressie maar een eigentijdse architectuur met ingetogen vormgeving en materiaalgebruik gewenst. De belangrijkste eisen betreffen:

  • alzijdige oriëntatie waarbij de buitenruimte (in bijzonder de vlonders) is ontworpen in samenhang met de bebouwing;
  • de horizontaliteit van het water weerspiegelt zich in de verdiepingsvloeren;
  • gevelopeningen reiken in de regel van vloer tot plafond, waardoor een verticaliteit tussen de vloeren aanwezig is;
  • de maximale hoogte van de appartementen bedraagt 5 bouwlagen (inclusief een parkeerlaag);
  • de bouwmassa's zijn voorzien van een platdak, lessenaarsdak of zadeldak. Kapvormen mogen door elkaar worden gebruikt, mits het daken- en kappenlandschap harmonie en samenhang blijft uitstralen. Bij beoordeling van een individueel geval is effect op het totaalbeeld derhalve van belang.
  • tussen de twee gebouwen moet doorzicht mogelijk zijn vanaf Vierslag-noord, ten zuiden van het appartementengebouw;
  • op het schiereiland zorgen solitaire bomen (de Grauwe abeel) voor een groen accent.

In de regels is opgenomen dat ter plaatse ook grondgebonden woningen zijn toegestaan. Hiervoor gelden mutatis mutandis dezelfde regels als voor de appartementengebouwen. De basishoogte van de grondgebonden woningen is 2 - 2,5 m laag. Een incidentele gedeeltelijke derde laag is mogelijk.

Openbare ruimte

De openbare ruimte van de 'Vierslag' krijgt een rustige verschijning die past bij de beoogde groene uitstraling. Het aantal toe te passen materialen is beperkt en het kleurenpalet is ingetogen. De groene sfeer van de buurt wordt versterkt door het consequent toepassen van hagen.

De entrees

De basisinrichting van de wigvormige entrees bestaat uit licht opbollende grasvelden en verspreid aan te planten bomen van de 1e orde. Tussen de parkeerplaatsen aan de zuidzijde van de wigvormige entrees komen blokken met beukenhagen.

De straten

De woonstraten kennen een standaardprofiel met een rijweg, aan weerszijden begeleid door langsparkeerzones en trottoirs. Bomen van de 2e orde bevinden zich tussen de parkeerplaatsen. In de drie deelbuurten wordt, behalve in de drie groene ruimtes (zie hieronder), één boomsoort toegepast zodat een eenduidig beeld ontstaat langs de Ceintuurbaan en langs de woonstraten. Variaties ten opzichte van de standaard zijn aanwezig door toepassing van enkelzijdig parkeren in combinatie met enkel- of dubbelzijdige trottoirs.

De hoofdontsluitingen in de wigvormige entrees hebben een asymmetrisch profiel en een bredere rijweg. Trottoirbanden en haakse parkeerplaatsen begeleiden de hoofdontsluiting.

De groene ruimtes

De binnen de woonclusters gelegen groene ruimten hebben een oppervlakte van 1.500 m² – 2.000 m². De basisinrichting bestaat uit gras, beukenhagen en bomen van de 1e orde. Daarbij geldt dat iedere groene ruimte een eigen boomsoort krijgt, die op een bedachte wijze in het groen is geplaatst.

Overgangen privé–openbaar

De voortuinen van de grondgebonden woningen worden afgezoomd met groenblijvende ligusterhagen. Alle zij- en achtertuinen die grenzen aan het openbaar gebied worden voorzien van 2 meter hoge tuinmuren van hetzelfde materiaal als de gevelsteen van de woning. De tuinmuren kunnen een verbijzonderde uitstraling krijgen door toepassing van een reliëfpatroon.

Het noordelijk deel van het OUP ligt zo dicht mogelijk boven het hoogwaterniveau van de plas en wordt uitgevoerd met 'stoere' materialen (betonproducten, hout, staal). Op dit deel bevinden zich de entrees van de appartementen en het bezoekersparkeren. Het hoger gelegen zuidelijk deel is een 'privédomein' van de bovengelegen appartementen. De grondgebonden woningen ten zuiden van de appartementen kijken voor een deel uit op het parkeerniveau van het schiereiland. De parkeerlaag wordt voorzien van een visuele afscherming die in samenhang met de oeverafwerking is ontworpen. 'Ruige' materialen zoals schanskorven lenen zich om het gewenste stoere, waterstaatkundige beeld te realiseren.

Kunstwerken en verlichting

In het plan is een aantal kunstwerken aanwezig: brugduikers, duikers en dammen. Deze kunstwerken worden op eenzelfde wijze uitgewerkt als de reeds aangelegde kunstwerken in Westeraam zodat het beeld van één familie ontstaat. De beide toegangen tot de 'Vierslag' vanaf de Ceintuurbaan worden uitgevoerd als brugduiker met gemetselde wangen. De verlichtingsarmaturen sluiten aan bij sfeer van de tuinbuurt.

Hoofdstuk 3 Verkeer En Milieu

3.1 Verkeer En Openbaar Vervoer

Gemotoriseerd verkeer

Vierslag wordt voor gemotoriseerd verkeer met twee aansluitende wegen ontsloten vanaf de Ceintuurbaan. De Ceintuurbaan geeft aansluiting op de Nieuwe Aamsestraat. Zowel de Ceintuurbaan als de Nieuwe Aamsestraat maken onderdeel uit van de hoofdwegenstructuur van Elst en geven verbinding met de regionale (hoofd)wegenstructuur (A325 en A15). De gemeente heeft de verkeersstructuur aangepast ten behoeve van een betere ontsluiting, bereikbaarheid en verkeersveiligheid. Hierbij is de Ceintuurbaan onderdeel gaan uitmaken van de rondweg van Elst en ingericht als gebiedsontsluitingsweg.

De hoofdstructuur van Vierslag bestaat uit een parallelweg langs de Ceintuurbaan, met twee aansluitingen op de Ceintuurbaan. De verkeersstructuur is zodanig van opzet dat er geen doorgaande wegen zijn door het plangebied. Daardoor is er geen sluipverkeer mogelijk.

Openbaar vervoer

Het plangebied zal door het openbaar vervoer worden ontsloten via een openbaarvervoerroute langs de Regenboog. Het openbaar vervoer zal in ieder geval halteren aan de westzijde van het plangebied in de nabijheid van middelbare school "Het Westeraam" (haltes Morgenster en Sneeuwjacht). De busdienst heeft een frequentie van 2x per uur en doet de stations Elst en Arnhem aan. Station Elst ligt op een fietsafstand van 1200 tot 2000 m. De ontsluiting per openbaar vervoer is derhalve redelijk.

Duurzaam Veilig

Alle wegen in het plangebied zullen worden aangelegd en ingericht conform de principes van het concept "Duurzaam Veilig". De interne wegen worden allen als erftoegangswegen uitgevoerd en zullen derhalve een maximumsnelheid van 30 km/h kennen met gemengde verkeersafwikkeling. De Ceintuurbaan is de wijkontsluitingsweg en zal als gebiedsontsluitingsweg worden gecategoriseerd, met een maximumsnelheid van 50 km/h. De parallelweg langs de Ceintuurbaan garandeert de veiligheid voor fietsers.

3.2 Parkeren

De parkeernorm die de gemeente hanteert voor het bestemmingsplan Westeraam, waar het onderhavige plan een uitwerking van is, bedraagt 1,5 parkeerplaats per woning, waarvan minimaal 0,5 parkeerplaats per woning op openbaar terrein dient te worden gerealiseerd. Voor elke rijwoning wordt 1,5 parkeerplaats in de openbare ruimte gesitueerd (bestemming Verkeer-Verblijf). Voor elke rijwoning met garage en oprit op eigen terrein wordt daarentegen 0,5 parkeerplaats in de openbare ruimte gesitueerd (bestemming Verkeer-Verblijf). Bij gestapelde bouw wordt 1 parkeerplaats per woning gerealiseerd op de bij het gebouw behorende semi-openbare ruimte (bestemming Wonen-3). De overige 0,5 parkeerplaatsen per woning worden gerealiseerd in de aangrenzende openbare ruimte (bestemming Verkeer-Verblijf). Elke geschakelde en halfvrijstaande woning wordt voorzien van 1 parkeerplaats op eigen erf. De overige 0,5 parkeerplaatsen per woning zullen plaats krijgen in de openbare ruimte. Bij elke vrijstaande woning dienen 2 parkeerplaatsen op eigen erf te worden gerealiseerd.

Plangebied Vierslag telt 62 rijwoningen, 4 rijwoningen met garage en oprit op eigen terrein, circa 50 gestapelde woningen (eventueel deels te vervangen door circa 15 grondgebonden woningen), 198 twee-onder-een-kapwoningen, 6 geschakelde woningen en 2 vrijstaande woningen. In totaal gaat het om 322 woningen. Er zullen minimaal (93 + 2 + 25 + 99 + 3 + 0) 222 parkeerplaatsen in de openbare ruimte van Vierslag moeten worden gerealiseerd om te voldoen aan de gestelde parkeernorm, waarvan 25 op het Schiereiland.

Bij de ontwikkeling van Vierslag worden 307 parkeerplaatsen in de openbare ruimte gerealiseerd, evenwichtig verdeeld over het plangebied. Hiermee wordt ruimschoots aan de gestelde normen voldaan.

3.3 Wegverkeerslawaai

Kaders

Wet geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) schrijft voor dat als een bestemmingsplan geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk maakt binnen de geluidszone van wegen, akoestisch onderzoek dient te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting van de nieuw te bouwen woningen. Andersom, bij de aanleg van een nieuwe wegen, is eveneens onderzoek nodig. Indien uit het onderzoek blijkt dat aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai wordt voldaan is de realisatie van de woningen, vanuit het aspect geluid gezien, zonder meer mogelijk.

Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, tot ten hoogste de maximale ontheffingswaarde, dient een hogere waarden procedure te worden gevoerd. Hierin wordt een afweging gemaakt of wordt voldaan aan de ontheffingscriteria om een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting te kunnen vaststellen. De haalbaarheid van geluidsreducerende bron- en overdrachtsmaatregelen speelt hierbij een rol. Voor de gevallen dat een hogere waarde wordt vastgesteld, dient met gevelisolatieonderzoek aangetoond te worden dat wordt voldaan aan de norm voor het binnenniveau in de betreffende woningen zoals genoemd in het Bouwbesluit.

Gemeentelijk geluidsbeleid

Geluidhinder is lokaal van aard. Sinds 2007 heeft de gemeente daarom meer verantwoordelijkheden en bevoegdheden binnen de Wet geluidhinder gekregen. Dit biedt de gemeente meer gelegenheid om naar eigen inzicht te werken en maatwerk te leveren. Wel dient de gemeente daarvoor gemeentelijke geluidsbeleid vast te stellen. De gemeente Overbetuwe heeft in 2009 hieraan invulling gegeven door een gebiedsgericht geluidsbeleid vast te stellen. In dit geluidsbeleid is het gemeentelijk grondgebied verdeeld in twaalf verschillende gebieden met daaraan gekoppeld een ambitiewaarde en een grenswaarden voor onder meer verkeerslawaai ter plaatse van geluidsgevoelige bestemmingen. Deze vastgestelde ambitie per gebied voor geluid komt dus in de plaats voor de voorkeursgrenswaarde.

Voor een woningbouwlocatie zoals het plangebied Vierslag bij de kern Elst geldt een gebiedstypering 'buiten centrum (woongebieden in kernen)'. De geluidsklasse voor wegverkeerslawaai die hierbij hoort is 'rustig' (ambitie) tot 'onrustig' (bovengrens). De bijbehorende geluidsbelastingen zijn 43 dB (ambitie) en 53 dB (bovengrens). De ambitiewaarden zijn hiermee strenger dan de waarden uit de Wgh.

De ruimte tussen de ambitiewaarde en de grenswaarde (bovengrens) is de speelruimte waarbinnen een integrale afweging tussen de verschillende milieuthema's en andere sectorale belangen kan plaatsvinden. Als binnen een project of plan voor nieuw te bouwen woningen niet overal de ambitiewaarde kan worden gehaald, maar de bovengrens niet wordt overschreden, wordt niet afgeweken van het geluidsbeleid. Wel is het zo dat als voor veel woningen aan de ambitiewaarde wordt voldaan, het plan goed op het aspect geluid scoort. Het gaat bij de milieu-inbreng in plannen uiteindelijk om een bijdrage te leveren aan de kwaliteit. Voor het aspect geluid betekent dit dat gestreefd wordt naar een minimaal aantal geluidsgehinderden. Afhankelijk van de kansen die de verschillende gebieden in zich hebben, kan deze kwaliteit de ene keer bereikt worden door een goede geluidskwaliteit en de andere keer door bijvoorbeeld het opnemen van klimaat- en duurzaamheidaspecten of een (bestaande) robuuste ecologische structuur.

Indien de wettelijke voorkeurswaarde wordt overschreden dient een hogere waarden procedure te worden gevoerd. Onderdeel van het gemeentelijk geluidsbeleid is de Nota Hogere Grenswaarden. Hierin zijn ontheffingscriteria opgenomen op grond waarvan afgeweken kan worden van de wettelijke voorkeurswaarde tot aan de maximale ontheffingswaarde.

Locatie

Het plangebied is gelegen binnen de geluidszones van de Ceintuurbaan en de A325. De breedte van de geluidszone van de Ceintuurbaan bedraagt 200 m uit de kant van de weg, uitgaande van een binnenstedelijke ligging met 1 tot 2 rijstroken, voor de A325 is dit 400 meter uit de kant van de weg, uitgaande van een buitenstedelijke ligging met 2x2 rijstroken.

In principe dient de geluidsbelasting aan de gevels van de geluidsgevoelige bestemmingen te voldoen aan de door de gemeente opgestelde ambitiewaarden van 43 dB, deze ligt 5 dB lager dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh. Indien het niet mogelijk is aan de ambitievoorwaarden te voldoen en toepassing van geluidsreducerende maatregelen niet mogelijk of gewenst zijn, kunnen hogere grenswaarden worden vastgesteld. Aangezien de gemeente Overbetuwe een bovengrenswaarde heeft opgesteld voor gebieden en geen onderscheid maakt in geluidsbelasting voor nieuwe woningen ten gevolge van de ligging van wegen geldt voor het gehele gebied een bovengrenswaarde van 53 dB.

Alle wegen binnen het plangebied zullen een 30 km/h-regime kennen en worden hier ook op ingericht. In tegenstelling tot de Wgh maakt de gemeente Overbetuwe geen onderscheid in gezoneerde en niet-gezoneerde wegen en ziet wat betreft het aspect geluid een 30 km/h weg als een 'gewone' weg. Dit betekent dat voor deze wegen, bij het veranderen van bijvoorbeeld de weg of het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, onderzoek wordt gedaan naar de akoestische effecten en/of gevolgen. Dit geldt voor alle 30 km/uur-wegen die zijn opgenomen in de RVMK en waarbij meer dan 2.450 voertuigen per etmaal passeren [Nota geluidsbeleid Overbetuwe, 2009]. De gemeente volgt hiermee de uitspraak van de Raad van State dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk dient te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau op niet-gezoneerde wegen. De uitspraak van de Raad van State dateert van 3 september 2003 in Abcoude met zaaknummer: 200203751/1.

De wegen binnen het plangebied zijn wegen met een lagere verkeersintensiteit dan 2.450 mvt/etmaal, zie onder kopje uitgangspunten. Het gevolg is dat toetsing aan de ambitiewaarden en bovengrens niet noodzakelijk is langs deze wegen.

Aftrek ex artikel 110g Wgh

Krachtens artikel 110g van de Wgh mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een snelheid van 70 km/h of hoger geldt een aftrek van 2 dB. Op alle hierna genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek toegepast.

Uitgangspunten

Voor de ontwikkelingen is akoestisch onderzoek uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. Dit akoestisch onderzoek is opgenomen als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan. Ten behoeve van dit onderzoek zijn verkeersgegevens noodzakelijk. De intensiteiten van de Ceintuurbaan zijn afkomstig van het verkeersmodel van de gemeente Overbetuwe. In dit verkeersmodel zijn de werkdagintensiteiten voor het prognosejaar 2021 berekend, waarbij rekening is gehouden met toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. Voor milieuonderzoek zijn echter weekdagintensiteiten van belang. De verkeersintensiteiten uit het verkeersmodel zijn daarom met een factor 0,92 omgerekend naar weekdagintensiteiten.

De twee ontsluitende 30 km/h-wegen naar het plangebied zijn niet in het verkeersmodel van de gemeente Overbetuwe opgenomen. Voor deze twee wegen is een inschatting gemaakt van de intensiteit op basis van de ontwikkelingen in het plangebied en de functie van de weg. In totaal worden circa 323 woningen binnen het plangebied mogelijk gemaakt die ontsloten worden door de twee ontsluitende wegen. De totale verkeersgeneratie van de woonwijk zal rond de 2.000 mvt/etmaal liggen. Aangenomen is dat het verkeer zich gelijkmatig verdeeld over deze twee ontsluitende wegen zodat de verkeersintensiteit op een ontsluitende weg circa 1.000 mvt/etmaal is.

De verkeersintensiteiten voor de A325 zijn afkomstig van verkeerstellingen van de provincie Gelderland in 2011. Voor het akoestisch onderzoek dienen de verkeersintensiteiten voor het jaar 2023 gehanteerd te worden. Voor de autonome groei is uitgegaan van een jaarlijkse groei van 1,5%. In 3.1 zijn de verkeersintensiteiten voor 2023 opgenomen van het relevante wegvak.

De voertuigverdelingen voor de Ceintuurbaan zijn ook afkomstig uit het verkeersmodel van de gemeente Overbetuwe. Voor de ontsluitingswegen vanuit de wijk die aantakken op de Ceintuurbaan is dezelfde voertuigverdeling als de Ceintuurbaan aangehouden. De voertuigverdeling van de A325 is ontleend aan tellingen van de provincie Gelderland in 2011. Voor de dag-, avond- en nachtuurpercentages is voor de Ceintuurbaan en de ontsluitende wegen aangesloten bij de standaard voertuigverdeling voor een wijkverzamelweg en voor de A325 voor een autosnelweg.

Tabel 3.1 Overzicht verkeersintensiteiten (mvt/etmaal)

Weg Tellingen 2011 Prognose 2021 Prognose 2023
Werkdag Weekdag Werkdag Weekdag Weekdag
A325
Aamsestraat – Burg. Matsersingel 69.620 62.290 X X 74.480
Ceintuurbaan
Aamsepad - Limes X X 4.650 4.280 4.410
Interne 30 km/h-wegen
Wijk - Ceintuurbaan X X 1.000 920 950
Weg voertuigverdeling-% (L/MZ/Z)1) dag/avond/nacht2)
A325
Aamsestraat – Burg. Matsersingel Dag: 90,49/5,61/3,9
Avond: 94,52/2,73/2,75
Nacht: 86,66/6,5/6,84
6,70/2,70/1,10
Ceintuurbaan
Aamsepad - Limes Dag: 94,7/3,8/1,5
Avond: 96,2/2,6/1,2
Nacht: 96,9/1,9/1,2
6,54/3,76/0,81
Interne 30 km/h-wegen
Wijk - Ceintuurbaan Dag: 94,7/3,8/1,5
Avond: 96,2/2,6/1,2
Nacht: 96,9/1,9/1,2
6,54/3,76/0,81

1) Lichte voertuigen/middelzware voertuigen/zware voertuigen

2) Percentage van etmaalintensiteit.

Lokale karakteristieken

De maximumsnelheid op de Ceintuurbaan bedraagt 50 km/h. De weg is uitgevoerd in SMA-NL 11A. Dit wegdektype is akoestisch vergelijkbaar met dicht asfaltbeton (DAB). Parallel aan de Ceintuurbaan ligt een watergang en een toekomstige erftoegangsweg die beide in het akoestisch onderzoek als reflecterend oppervlak zijn meegenomen. De maximumsnelheid op de A325 bedraagt 100 km/h en voor de wegdekverharding is uitgegaan van 2-laags ZOAB [Provincie Gelderland]. Ook hier ligt een watergang naast de weg evenals een parallelweg (Lingestraat), beide zijn in het model opgenomen als reflecterend oppervlak. De erftoegangswegen binnen het plangebied worden uitgevoerd in elementenverharding in keperverband en kennen een snelheidsregime van 30 km/h.

De bebouwing die in het plangebied mogelijk wordt gemaakt zal bestaan uit wisselende bouwhoogtes. Zo wordt er aan de noordzijde van het plangebied bebouwing van circa 18 m hoogte mogelijk gemaakt (voor maximaal 50 appartementen). Deze bebouwing ligt binnen de geluidszone van de Ceintuurbaan (afstand 55 m), maar buiten de geluidszone van de A325 (> 400 m) en eveneens buiten de invloedsfeer van de ontsluitende 30 km/h-wegen. De overige grondgebonden woningen hebben een goot– en bouwhoogte van ten hoogste 7,5 m respectievelijk 11,5 meter. Op een aantal specifieke plekken is gekozen voor iets hogere stedenbouwkundige accenten. Op die plekken bedragen de maximale goot– en bouwhoogte 8,5 respectievelijk 12,5 m. Deze grondgebonden woningen liggen op 33 m van de Ceintuurbaan, 13 m van de ontsluitende 30 km/h-wegen en 370 m van de A325.

Resultaten

In het akoestisch onderzoek is rekening gehouden met de verschillende bouwhoogtes in het plangebied. Doordat de bebouwing van 18 m in het noordelijke gedeelte van het plangebied geconcentreerd is, is dit apart in het akoestisch onderzoek berekend. De SRM I-berekeningen zijn opgenomen in de bijlage 1 .

Grondgebonden woningen

Op basis van de SRM I-geluidsberekeningen blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Ceintuurbaan ter hoogte van de dichtstbijzijnde grondgebonden woningen 51 dB bedraagt op een maatgevende hoogte van 7,5 m. Voor de A325 bedraagt de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer 48 dB op een maatgevende hoogte van 4,5 m. Ten gevolge van de aansluitende 30 km/h-wegen op de Ceintuurbaan bedraagt de geluidbelasting 47 dB op een maatgevende hoogte van 1,5 m. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder wordt alleen overschreden voor de Ceintuurbaan. De ambitiewaarde vanuit het gemeentelijk beleid wordt overschreden ten gevolge van alle wegen.

Om na te gaan bij hoeveel woningen de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden zijn de 48 dB geluidscontouren bepaald. Bij het bepalen van de 48 dB contouren is uitgegaan van een vrije veldsituatie. Hierbij is geen rekening gehouden met afschermende werking van bebouwing, waardoor sprake is van een worstcasebenadering. In de bijlage zijn de resultaten opgenomen.

Ten gevolge van het verkeer op de Ceintuurbaan ligt de 48 dB contour op 54 m uit de as van de weg op een maatgevende hoogte van 7,5 m. Dit betekent dat alleen de eerste rijwoningen langs de Ceintuurbaan binnen deze contour vallen. Het gaat dan om in totaal 55 grondgebonden woningen.

De 48 dB contour van de aansluitende 30 km/h-wegen op de Ceintuurbaan ligt op 12 m uit de as van de weg op een maatgevende hoogte van 4,5 m. Aangezien de woningen op 13 m van de wegas liggen valt geen enkele woning binnen de 48 dB contour.

Voor de A325 reikt de 48 dB contour tot 370 m gemeten uit de as van de weg op een maatgevende hoogte van 7,5 m. Aangezien de dichtstbijzijnde grondgebonden woning op 370 m van de A325 ligt betekent dit dat woningen aan de zijde van de A325 niet binnen deze contour vallen.

Tevens wordt de ambitiewaarde van 43 dB uit het gemeentelijk geluidbeleid overschreden. De uiterste bovengrenswaarde van 53 dB wordt echter niet overschreden.

Appartementen

Op basis van de SRM I-geluidsberekeningen blijkt dat de geluidsbelasting ter hoogte van de appartementen ten gevolge van het verkeer op de Ceintuurbaan 47 dB bedraagt op een maatgevende hoogte van 4,5 m. Wederom overschrijdt de geluidsbelasting de ambitiewaarde van 43 dB, de uiterste bovengrenswaarde van 53 dB niet.

Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting

De ambitiewaarde van 43 dB ten gevolge van de wegen wordt overschreden, de bovengrenswaarde van 53 dB niet. Eveneens wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder overschreden. Er is een aantal maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting denkbaar. Bij het nemen van maatregelen ter beperking van geluidshinder legt de gemeente Overbetuwe prioriteit bij maatregelen aan de bron (bijvoorbeeld geluidsarm wegdek). Als daarmee onvoldoende effect wordt bereikt, komen maatregelen in de overdrachtssfeer (wallen of schermen) in aanmerking. Als laatste worden maatregelen bij de ontvanger (bijvoorbeeld gevelisolatie) overwogen. Deze geluidwering dient zodanig te zijn dat een geluidsniveau van 33 dB in de woning niet wordt overschreden en is geregeld in het Bouwbesluit. Om aan deze binnenwaarde te kunnen voldoen, dient aangetoond te worden dat de gevels voldoende geluidsreducerend zijn. Wanneer dit niet het geval is, zijn aanvullende geluidsreducerende maatregelen aan de gevel noodzakelijk. Hieronder is bezien of met maatregelen aan de bron en in het overdrachtsgebied de geluidsbelasting doelmatig kan worden teruggedrongen.

Een mogelijkheid aan de bron is om de functie van de weg, samenstelling van het verkeer of de maximumsnelheid te wijzigen. De Ceintuurbaan is een belangrijke ontsluitingsweg binnen de bebouwde kom van Elst. De A325 vervult een belangrijke regionale ontsluitingsfunctie. De functie van deze wegen dient voor een goede bereikbaarheid te worden behouden. Functiewijziging, wijziging van samenstelling of snelheid van het verkeer zijn derhalve niet mogelijk en stuiten op overwegende bezwaren van verkeerskundige aard.

Een mogelijke maatregel aan de bron is het toepassen van geluidsreducerend asfalt. Bij het toepassen van dunne deklagen type B op de Ceintuurbaan over een lengte van circa 850 m vindt er een geluidsreductie plaats. Ten gevolge van de Ceintuurbaan daalt de geluidsbelasting op de grondgebonden woningen naar 47 dB op een maatgevende hoogte van 7,5 m. De geluidsbelasting op de appartementen daalt naar 43 dB op een maatgevende hoogte van 4,5 m, zie de bijlage. Door deze maatregel wordt alleen de ambitiewaarde bij de appartementen niet meer overschreden. Gezien de kosten voor de maatregel, circa 230.000 euro en de beperkte geluidsreductie, stuit de maatregel op bezwaren van financiële aard. Zeker gezien het feit dat de Ceintuurbaan een recente aangelegde weg is en deze nog niet aan vervanging toe is.

Naast maatregelen aan de bron zijn maatregelen in het overdrachtsgebied mogelijk. Daarbij kan gedacht worden aan het vergroten van de afstand tot de weg of het plaatsen van geluidsschermen. Voor de Ceintuurbaan en de A325 is vanwege de inpasbaarheid binnen de bestaande bebouwingssituatie het niet mogelijk om de afstand te vergroten. Geluidsschermen zijn voor de Cientuurbaan niet inpasbaar, bij de A325 is er wel voldoende ruimte aanwezig. Zo kunnen de geluidsschermen tussen de A325 en de parallel gelegen watergang geplaatst worden zodat de geluidsbelasting wordt gereduceerd. Gezien de lichte overschrijding van de ambitiewaarde wegen de kosten voor een geluidsscherm echter niet op tegen de baten.

Geconcludeerd wordt dat redelijkerwijs geen maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting te reduceren of dat maatregelen daartoe op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard stuiten. De bovengrenswaarde van 53 dB voor de Ceintuurbaan en A325 worden niet overschreden.

Hogere waarden

Gebleken is dat voor 55 woningen als gevolg van de Ceintuurbaan een hogere waarde moet worden verleend.

De gemeente Overbetuwe heeft een ontheffingsbeleid opgesteld voor hogere waarden. Voor het toekennen van een hogere waarde in de geluidsklasse 'onrustig' worden de volgende criteria bij de afweging betrokken:

  • het geluidsaspect dient vanaf het eerste ontwerp-stadium te worden betrokken;
  • indien mogelijk moeten bronmaatregelen (bijvoorbeeld stillere asfalttypen) getroffen worden;
  • indien mogelijk dient de afstand tussen de geluidsbron en de nieuwe woning(en) te worden vergroot;
  • bij woningen/appartementen dient in ieder geval de buitenruimte (tuin/balkon) te voldoen aan de ambitiewaarde van het betreffende gebied. Dit kan door de buitenruimte te projecteren aan de geluidsluwe zijde van de betreffende woning;
  • het stedenbouwkundig ontwerp wordt, indien mogelijk, zo vormgegeven dat afscherming voor het achterliggende gebied ontstaat.

Zoals geconcludeerd onder het vorige kopje zijn maatregelen onvoldoende doeltreffend dan wel ontmoeten ze overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Ook met de criteria buitenruimte en stedenbouwkundig is in het plan rekening gehouden. Zo is de buitenruimte in het plangebied aan de geluidsluwe gevel van de woningen voorzien en is het stedenbouwkundige ontwerp zo vormgegeven dat de eerste rij bebouwing langs de Ceintuurbaan een geluid afschermende werking heeft voor de achterliggende bebouwing. Alle criteria van de gemeente Overbetuwe voor het toekennen van een hogere waarde in de geluidsklasse 'onrustig' zijn zodoende betrokken bij het akoestische klimaat binnen het plangebied.

Daarnaast hanteert de gemeente Overbetuwe bij grotere bouwplannen (meer dan 200 woningen) een aanvullend criterium. In dit criterium is opgesteld dat maximaal 20% van de te realiseren woningen een hogere waarde dan de ambitie voor het betreffende gebied wordt vastgesteld [Nota hogere grenswaarden Overbetuwe, 2009]. Hieraan wordt voldaan, aangezien voor 55 van de 323 woningen een hogere waarde wordt verleend.

Ook is in Nota geluidsbeleid van de gemeente Overbetuwe aangegeven dat als de gemeente een hoogbelaste locatie wenst te ontwikkelen ten behoeve van woningbouw, vanaf de geluidklasse 'onrustig' niet-akoestische compensatie positief betrokken wordt bij de overwegingen om een hogere waarde toe te staan om een acceptabel leefklimaat te bereiken. Het gaat dan bijvoorbeeld om meer openbaar groen, de hoogbelaste woningen / appartementen te situeren op een locatie met uitzicht of betere bereikbaarheid OV-voorzieningen. De overschrijding van de ambitiewaarde van 43 dB kan dus ook worden opgevangen door deze niet-akoestische maatregelen.

In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat de opzet van de wijk zorgt voor niet-akoestische compensatie. Vierslag is een buurt die gekenmerkt wordt door een vooral rustig en groen woonmilieu. Voor de verschillende woningen waarvoor een hogere geluidsbelasting geldt, zijn echter nog aanvullende kenmerken. De woningen aan de westzijde zijn nagenoeg allemaal gericht op de Ceintuurbaan. Tussen de Ceintuurbaan en de nieuwe woonstraat, is een brede watergang gelegen. Aan de overzijde van de Ceintuurbaan is de ruimte tot de reeds gerealiseerde woningen groot. De opzet en het uitzicht voor deze woningen is daarom bovengemiddeld ruim te noemen. Voor zover het de appartementen betreft, worden deze ingepast in een ruimte groen/blauwe omgeving. Hierdoor is er eveneens sprake van een niet-akoestische compensatie. Op deze manier wordt aan het geluidbeleid van de gemeente voldaan en kunnen hogere waarden worden verleend.

Conclusie

Op basis van het uitgevoerde akoestisch onderzoek kan worden geconcludeerd dat de ambitiewaarde uit het gemeentelijk geluidbeleid in beperkte mate wordt overschreden voor de ontsluitende 30 km/h-wegen, Ceintuurbaan en de A325. De uiterste grenswaarde van 53 dB wordt niet overschreden. De voorkeursgrenswaarde uit de Wgh wordt beperkt overschreden: voor 55 woningen zal een hogere waarde moeten worden vastgesteld. College van Burgemeester en wethouders zijn hiertoe bevoegd om binnen de grenzen van hun gemeente een hogere waarde vast te stellen. Hiervoor moet de procedure voor het besluit hogere waarde in het kader van de Wet geluidhinder worden doorlopen. Een deel van de procedure vindt zijn grondslag in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Maar ook in de Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder (Bgh) zijn bepalingen rond de procedure te vinden. Om hogere waarden te verlenen, wordt voldaan aan het gemeentelijke geluidbeleid. Zoals hierboven beschreven zijn maatregelen om de geluidsbelasting te verlagen niet mogelijk of doelmatig. Wel is sprake van niet-akoestische compensatie. Hiermee staat de Wet geluidhinder en het gemeentelijk geluidbeleid de ontwikkeling niet in de weg.

3.4 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 3.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof toetsing van Grenswaarde geldig
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 60 µg/m³ 2010 tot en met 2014
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 2015
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 11 juni 2011

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Onderzoek

De ontwikkeling in het plangebied is met de realisatie van maximaal 323 woningen dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het project valt ruimschoots binnen de categorie woningbouw die volgens het Besluit nibm niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de A325 (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.

3.5 Bodem- En Grondwaterkwaliteit

Normstelling en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.

Onderzoek en conclusie

Het onderzoek naar milieuhygiënische aspecten heeft reeds plaatsgevonden in het kader van de totstandkoming van het moederplan (bestemmingsplan Westeraam). De provincie Gelderland stelt de eis dat een bodemonderzoek niet ouder mag zijn dan vijf jaar. Het bodemonderzoek waar in de toelichting van het bestemmingsplan Westeraam naar wordt verwezen, dateert van maart 1997 en is dus ouder dan 5 jaar. Er is echter recenter onderzoek beschikbaar. De gemeente Overbetuwe beschikt namelijk over een Bodemkwaliteitskaart (oktober 2010) voor de gehele gemeente. Uit het onderzoek ten behoeve van de vaststelling van de Bodemkwaliteitskaart blijkt dat de locatie onverdacht is voor mogelijk bodembedreigende bedrijfsmatige activiteiten. Voor nader onderzoek of het treffen van maatregelen bestaat dan ook geen aanleiding.

3.6 Invloed Van Bedrijven

Normstelling en beleid

Bij realisering van nieuwe hindergevoelige functies (woningen) dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Uitgangspunt daarbij is dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

Onderzoek

Bedrijf ten zuiden van het plangebied

In het kader van het bestemmingsplan Westeraam (het moederplan) is onderzoek gedaan naar de invloed van bedrijvigheid op het plangebied. Met behulp van een kaart met invloedscirkels is beschreven tot op welke afstand met bedrijven rekening dient te worden gehouden. Ten aanzien van één bedrijf ten zuiden van het plangebied geldt een hindercirkel die over het plangebied is gelegen. De milieuvergunning van dit bedrijf is ingetrokken. Tevens is de bijbehorende invloedcirkel, zoals destijds opgenomen in het bestemmingsplan Westeraam, komen te vervallen door middel van een wijzigingsplan1. Daardoor levert het bedrijf geen belemmering meer voor de invulling van het plangebied.

Activiteiten binnen het plangebied

Binnen het plangebied zelf worden geen bedrijven toegelaten.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuhinder zal de vaststelling van het voorliggend uitwerkingsplan niet in de weg staan.

  1. 1. Gemeente Overbetuwe, Wijzigingsplan Westeraam, invloedscirkels L en M, vastgesteld door burgemeester en wethouders op 22 mei 2007, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 20 juli 2007 en onherroepelijk per 18 oktober 2007.

3.7 Externe Veiligheid

Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken2 en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Risicovolle inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Met het besluit wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten3. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een uitwerkingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR (zie hieronder) geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties.

Onderzoek

Van risicovolle activiteiten en het vervoer van gevaarlijke stoffen op korte afstand van het plangebied is geen sprake. De spoorweg, snelweg en het LPG-station aan de Nieuwe Aamsestraat liggen op dermate grote afstand, dat deze niet leiden tot beperkingen binnen het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Conclusie

Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en vervoerassen. Het groepsrisico hoeft niet te worden verantwoord. Er wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor het voorliggend plan.

  1. 2. Dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar.
  2. 3. Grenswaarden moeten in acht worden genomen, van richtwaarden kan uitsluitend om gewichtige redenen worden afgeweken. Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn in woningen (op enkele uitzonderingen na), gebouwen waar kwetsbare groepen mensen verblijven en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn. Voorbeelden van beperkt kwetsbare objecten zijn bedrijfsgebouwen, kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object en winkels/winkelcomplexen die niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.

3.8 Leidingen En Straalpad

In de omgeving van het plangebied of daarbinnen zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen. Wel lopen over het plangebied twee straalpaden. Aan deze straalpaden is een maximale bouwhoogte van 74 tot 80 m verbonden. De inrichting van het plangebied voldoet ruimschoots aan deze maximale bouwhoogte.

Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de vaststelling van het uitwerkingsplan.

3.9 Waterhuishouding

De uitgebreide rapportage van de waterhuishouding is opgenomen in bijlage 2 van de toelichting. Onderstaand een ingekorte versie.

3.9.1 Watertoets en beheer

Sinds 1 november 2003 is voor ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. De initiatiefnemer dient in dat kader in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer. Het onderhoud aan de riolering wordt uitgevoerd door de gemeente Overbetuwe. De provincie Gelderland is verantwoordelijk voor het grondwaterbeheer. In samenwerking met het Waterschap Rivierenland is het Koepelplan Water Westeraam opgesteld, waarin de maatregelen zijn beschreven die zullen worden getroffen in verband met de consequenties van de ontwikkeling van Westeraam voor de waterhuishouding en het waterbeheer. In relatie tot de watertoets is het Waterschap Rivierenland nauw betrokken geweest bij het vaststellen van de maatregelen ten behoeve van de toekomstige waterhuishouding en waterbeheer. Datzelfde geldt voor de vertaling daarvan in ruimtelijk relevante zaken in dit uitwerkingsplan.

3.9.2 Toekomstige situatie

Algemeen

Het plangebied Vierslag is onderdeel van VINEX-locatie Westeraam. Het agrarisch gebied wordt hierbij getransformeerd naar stedelijk gebied. Voor deze woningbouwlocatie, waar Vierslag onderdeel van uitmaakt, streeft de gemeente Overbetuwe naar een duurzaam stedelijk watersysteem. Voorafgaand aan de verdere planuitwerking is daarom een Koepelplan Water Westeraam opgesteld (rapport GLD9375, Grontmij, juni 2002) waarin de relevante wateraspecten nader zijn uitgewerkt. Algemene waterdoelstellingen voor de nieuwe woonwijk zijn:

  • het gebiedseigen water (regenwater) zoveel mogelijk vasthouden, door bijvoorbeeld waterbergingsvijvers op te nemen;
  • de afvoer van schoon hemelwater via de riolering beperken;
  • zoveel mogelijk oevers natuurvriendelijk inrichten, dus zonder beschoeiing, met een flauw talud
  • een helofytenbeplanting (noordelijk deel Vierslag).

Hierbij wordt het water ook gezien als drager voor het bereiken van goede leefomgeving, met recreatief medegebruik, en als kans om doelstellingen uit de regionale ecologische structuur te realiseren.

Van belang voor de watertoets is dat de ruimtelijke ontwikkeling geen negatieve gevolgen mag hebben voor de waterhuishouding. Enkele thema's, welke vanuit het perspectief van integraal waterbeheer relevant zijn en terug te voeren zijn naar de zorgtaken van de waterbeheerders, zijn hieronder, in relatie tot het planvoornemen, kort beschreven. Een en ander is hierbij gebaseerd op genoemd Koepelplan Water Westeraam. Benadrukt wordt dat onderhavig plangebied Vierslag onderdeel is van een grotere waterhuishoudkundige eenheid: het peilgebied. Maatregelen ten behoeve van een duurzaam waterbeheer zijn bedoeld voor dit peilgebied en de ontwikkeling van de gehele VINEX-locatie Westeraam. Om de waterhuishouding van Vierslag te kunnen beoordelen, is het noodzakelijk het gehele peilvak in beschouwing te nemen.

Specifiek voor Vierslag heeft Arcadis in januari 2009 het 'Waterhuishouding en rioleringsplan Vierslag' opgesteld. Hierin is een gescheiden rioleringstelsel voor Vierslag ontworpen. In oktober 2012 is in overleg met het Waterschap en de gemeente Overbetuwe besloten dat al het hemelwater – dus niet alleen meer het schone dakwater – via het HWA-riool kan worden afgevoerd.

Waterkwantiteit, oppervlaktewatersysteem en ontwatering

Om wateroverlast door stijgende waterpeilen in de watergangen te voorkomen, dient enerzijds voldoende ruimte (oppervlakten) aanwezig te zijn om water te bergen en anderzijds dient de drooglegging (dit is het verschil tussen de maaiveldhoogte en het oppervlaktewaterpeil) voldoende te zijn. De drooglegging zal minimaal 1,2 m bedragen. Rekening houdend met de klimaatverandering, dient minimaal 7% van het totaal oppervlak van VINEX-locatie Westeraam gereserveerd te worden voor oppervlaktewater. Dit benodigd oppervlak is opgenomen in het plan Westeraam.

Het peilgebied krijgt in de toekomst een flexibel peil waarbij de klimatologische omstandigheden de actuele waterstand bepalen, binnen bepaalde bandbreedte. Het streefpeil wordt NAP +7,7 m, maar mag fluctueren tussen NAP +7,5 m (zomer) en NAP +7,8 m (winter).

Het noorden van Vierslag wordt mogelijk ingericht als schiereiland. Dit deel is zeer waterrijk en bestaat onder ander uit circa 1,4 ha oppervlaktewater en circa 1,5 ha helofytenveld.

Ter voorkoming van grondwateroverlast en bodemdaling hanteert het Hoogheemraadschap voor nieuwe bebouwing een minimale drooglegging van 0,70 m ten opzichte van het oppervlaktewaterpeil. De maaiveldhoogte wordt circa NAP +9,4 m en komt hierbij overeen met de weghoogte in het nieuwe plan.

Waterkwaliteit en riolering

In het gebied wordt een volledig gescheiden stelsel aangelegd, waarbij afstromend hemelwater van schone oppervlakken wordt afgekoppeld en rechtstreeks zal worden afgevoerd op het stedelijk water in de watergang langs de Ceintuurbaan en de waterpartij in het noorden. Door het afgekoppelde water te lozen op de nieuw te graven watergang, wordt doorstroming gerealiseerd. Het afkoppelen geschiedt met inachtneming van de daarvoor bij het waterschap geldende richtlijnen. Voorbeelden van oppervlakken die relatief schoon zijn, zijn onder andere daken. Op deze manier wordt voorkomen dat schoon hemelwater afgevoerd wordt naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Verder zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van duurzame en milieuvriendelijke bouwstoffen. Er wordt niet-uitlogende en milieuvriendelijke beschoeiing toegepast. Middels bepalingen in de verkoop-overeenkomst mogen in ieder geval niet onbehandeld koper, zink, lood en gewolmaniseerd houten erfafscheidingen worden toegepast. Hiermee wordt verontreiniging van bodem en water voorkomen.

In het noorden van Vierslag wordt 1,5 ha ingericht als horizontaal doorstromend helofytenveld ten behoeve van de waterkwaliteitbeheersing. Deze wordt zowel ingezet om water van buiten Westeraam (na zuivering) in te laten, als om het aanwezige water binnen Westeraam te zuiveren.

Inrichting

In het plangebied worden de oevers zoveel mogelijk natuurvriendelijk ingericht. De eis van het Waterschap is dat minimaal 50% van de oevers van nieuwe waterpartijen op deze wijze worden ingericht. De natuurvriendelijke oeverinrichting bestaat uit oevers met een flauw talud, zodat de waterdiepte geleidelijk afneemt. Hiermee wordt een variatie aan vegetatietypen gestimuleerd. De watergangen krijgen een waterdiepte van minimaal 1 m (ten opzichte van het laagste waterpeil NAP +7,5 m, naar verwachting treedt dit zomers op) zodat een robuust en gezond watersysteem wordt gerealiseerd. Er worden geen doodlopende watergangen gegraven teneinde de doorstroming te waarborgen. Met het afkoppelen van schoon hemelwater zal de doorstroming extra gestimuleerd worden, waarschijnlijk zullen ook pompen en/of windmolens worden ingezet voor de benodigde watercirculatie. Voor varend onderhoud wordt een inlaathelling ingericht. De vrije doorvaarhoogte bij bruggen bedraagt minimaal 0,8 meter ten opzichte van het zomerpeil (NAP +7,5 m), ten behoeve van het varend onderhoud.

De VINEX-locatie Westeraam heeft een speels karakter met relatief veel groen en water. Door de goede toegankelijkheid en mooie zichtlijnen vergroot dit de belevingswaarde van het water en de natuur.

Beheer en onderhoudsvoorzieningen

Voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem dient bij het waterschap ontheffing en vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur" (ex artikel 77 en 80 van de Waterschapswet). Dit geldt dus bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten van de hemelwaterafvoer (HWA) op het oppervlaktewater en het graven van nieuwe watergangen etc. In de Keur is ook geregeld dat onderhoudsstroken van 4 m voor A-watergangen in acht dienen te worden genomen. Voor de overige watergangen geldt een onderhoudsstrook van 1 m. Het komt erop neer dat binnen deze strook niet zonder ontheffing van het Waterschap gebouwd en opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of veiligheid wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de bestaande waterhuishouding. De inrichting van de waterhuishouding voldoet aan de doelstellingen van duurzaam waterbeheer.

3.10 Archeologie

In de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, stellen Rijk en provincie dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in de ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart Gelderland (provincie Gelderland, 2007) is het plangebied gelegen in een gebied met een middelhoge tot hoge kans op archeologische sporen. Volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart Gelderland ligt ten oosten van het plangebied een beschermd archeologisch monument (in de zin van de Monumentenwet 1988).

Vanwege de middelhoge tot hoge kans op archeologische sporen, dient voorafgaand aan de werkzaamheden een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Er zijn in de afgelopen periode verschillende (opeenvolgende) archeologische onderzoeken uitgevoerd. In deze paragraaf worden de belangrijkste resultaten van deze onderzoek benoemd.

Inventariserend onderzoek

Uit het karterend onderzoek (RAAP-rapport 3366, 2010) is gebleken dat de kans groot is dat er in dit plangebied archeologische resten aanwezig zijn. Om die reden is in 2010 binnen het plangebied een karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek (RAAP-rapport 2413, 2011) uitgevoerd.

Tijdens dit proefsleuvenonderzoek zijn in het plangebied in twee fasen in totaal 98 proefsleuven gegraven. Het doel hiervan was om vast te stellen of in het plangebied archeologische resten aanwezig zijn. Hoewel voorafgaand booronderzoek geen archeologische resten had aangetoond, werden, op basis van de landschappelijke ligging van het plangebied en vondsten uit de omgeving, sporen verwacht van kleine, prehistorische vindplaatsen. Deze blijken inderdaad aanwezig te zijn. In het zuidelijke deel van het plangebied zijn bewoningssporen aangetroffen die op grond van het aardewerk en een C-datering in de Late Bronstijd gedateerd worden. Op een niveau onder deze resten is een tweede archeologisch sporenniveau gevonden waarvan de datering nog onzeker is. Gezien het feit dat de sporen zich op een dieper niveau bevinden, moet de datering in ieder geval ouder zijn dan Late Bronstijd. Er is dus sprake van twee stratigrafisch gescheiden vindplaatsen.

De oudste vindplaats (vindplaats 2) bevindt zich op een diepte tussen 1 en 1,6 m -Mv. Vindplaats 2 wordt afgedekt door een pakket oever- en komafzettingen. Deze afdekking heeft ervoor gezorgd dat de vindplaats zeer goed bewaard is gebleven. De jongste vindplaats (vindplaats 1) ligt op een diepte tussen 0,5 en 1 m -Mv. Ook deze vindplaats is gaaf bewaard gebleven. Sporen van beide vindplaatsen zijn verspreid over diverse proefsleuven aangetroffen, waarbij het niet geheel duidelijk is of de vindplaatsen een aaneengesloten geheel vormen of dat er sprake is van verschillende kleinere vindplaatsen.

Naast de diverse prehistorische resten zijn drie brede greppels uit de Romeinse tijd gevonden. Deze horen mogelijk bij bewoning buiten het plangebied en zijn dus niet direct aan een vindplaats binnen het plangebied te koppelen.

Op basis van de waardering conform de KNA worden de vindplaatsen als behoudenswaardig aangemerkt. Het grote belang van de vindplaatsen schuilt in de informatiewaarde. Vindplaatsen uit de Late Bronstijd zijn nog vrijwel onbekend in de omgeving van Elst, wat nog sterker geldt voor oudere vindplaatsen. Daarnaast gaat het om goed geconserveerde nederzettingen die vermoedelijk relatief kortstondig bewoond zijn geweest (hoge informatiewaarde). Onderzoek van de sporen zal dan ook een belangrijke bijdrage leveren aan de kennis van het bewoningspatroon en nederzettingsstructuur in de late Prehistorie in de omgeving van Elst.

In het onderzoek is geadviseerd om de vindplaatsen tijdens de uitvoering van de nieuwbouw te ontzien en duurzaam te behouden. Indien dit niet mogelijk blijkt, dan dient de vindplaats nader te worden onderzocht door middel van een opgraving. De vindplaatsen zijn gelegen in een kleiige ondergrond welke mogelijk gevoelig is voor zetting. Daarnaast bestaat de kans op 'verblauwing', waarbij de ondergrond gereduceerd wordt met als gevolg dat archeologische sporen minder of zelfs helemaal niet meer zichtbaar zijn. Dit heeft tot gevolg van de kwaliteit van de vindplaats in de toekomst af kan nemen, waardoor het behoud van de vindplaats dus niet gegarandeerd is. Indien wordt besloten om behoud door middel van het ophogen van de ondergrond toe te passen, is het raadzaam om onderzoek te verrichten naar de zettingsgevoeligheid van de ondergrond en de risico's voor verblauwing van de ondergrond.

Aanleiding nader archeologisch onderzoek

Zoals aangegeven was het doen van archeologisch onderzoek, en in laatste instantie het uitvoeren van opgravingen, een voorwaarde bij de vergunningverlening. Op basis van de verstoringsdieptes en een inschatting van de mogelijke verblauwing van de bedreigde terreindelen (een reductieproces waarbij archeologische sporen als het ware oplossen), is geconstateerd dat delen van de bovenste vindplaats bedreigd werden door de aanleg van de huizen, wegen en verhardingen en riolen, terwijl de dieper gelegen tweede vindplaats alleen bedreigd werd door de aan te leggen rioleringen.

Resultaten en conclusies

Er is daarom nader onderzoek uitgevoerd (BAAC bv, Opgraving en archeologisch begeleiding, Vierslag, december 2012, ISSN 1873-9350). De opgravingen ten behoeve van dit onderzoek heeft zich geconcentreerd op twee deelgebieden binnen de vindplaats. Deze twee deelgebieden zijn geselecteerd op basis van het bovengenoemde inventariserend onderzoek. Tevens is het uitgraven van een riooltrace die zich uitstrekt over de hele vindplaats begeleid.

Uit deze opgravingen en de archeologische begeleiding is gebleken dat de verwachtingen uit het eerdere onderzoek niet geheel zijn ingelost. Gebleken is dat de sporen die aan de Romeinse tijd zijn toegeschreven niet uit deze periode komen, maar uit dezelfde periode als de andere sporen, namelijk de (late bronstijd-) vroege ijzertijd.

Met de opgravingen die zijn gedaan, wordt het plangebied vrijgegeven en is nader onderzoek niet noodzakelijk. Wel dient bij de bodemverstorende activiteiten rekening eenieder alert te zijn op de aanwezigheid van archeologische waarden (zoals vondstmateriaal en grondsporen). Bij het aantreffen van deze waarden dient men hiervan melding te maken bij de Minister (in de praktijk de RCE) conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988.

3.11 Flora En Fauna

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Gebiedsbescherming

Het dichtstbijzijnde natuurgebied, "Gelderse Poort", is op ruim 3 km afstand van het plangebied gelegen. De betreffende ingreep binnen het plangebied heeft geen effect op dit natuurgebied, daarvoor is de afstand tot het natuurgebied te groot. Een verbindingszone van de EHS is op 500 m afstand van het plangebied gelegen. Gezien de reeds bestaande verstoringsbronnen (bebouwde kom van Elst, bestaand wegennet), zal de extra verstoring op de EHS als gevolg van de planontwikkeling verwaarloosbaar klein zijn.

Soortenbescherming

Voor de toetsing aan de Flora- en faunawet is nader veldonderzoek gedaan naar matig en zwaar beschermde soorten (Mertens, 2007, 2009, 2012) gedaan. De rapportages zijn opgenomen in bijlage 3, 4 en 5. Hieronder worden de conclusies kort samengevat.

In het plangebied zijn licht beschermde soorten als middelste groene kikker, gewone pad, veldmuis, mol, konijn en wezel. Voor de ingreep zal geen ontheffing nodig zijn voor deze tabel 1-soorten, aangezien hiervoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt. Daarom is geen veldonderzoek naar deze soorten uitgevoerd.

Uit het onderzoek in 2007 is gebleken dat de kleine modderkruiper en het bermpje voorkomen. Voor het aantasten van de kleine modderkruiper en het bermpje is op 10 oktober 2007 ontheffing aangevraagd aangezien watergangen plaatselijk worden gedempt of vergraven. In het ontheffingsformulier (FF/75C/2007/0438) staat beschreven dat de aanwezigheid van het bermpje en de kleine modderkruiper voorkomen kan worden door de te dempen watergangen af te sluiten van het slotensysteem met behulp van een dam. Zodoende wordt voorkomen dat er een overtreding van de artikelen 9, 11 en 13, lid 1 van de Flora- en faunawet aan de orde is. Een ontheffing is dan niet meer noodzakelijk. Voor geen van de soorten komt de gunstige staat van instandhouding in gevaar. De benodigde ontheffingen (FF/75C/2007/0438) zijn dan ook verleend.

In 2012 is een actualiserend onderzoek naar de rugstreeppad uitgevoerd. De soort is niet aangetroffen. Voor deze soort hoeft geen nieuwe ontheffing te worden aangevraagd.

Uit het onderzoek (2009) blijkt dat het gebied ongeschikt is voor vaste verblijfplaatsen van vleermuizen en broedvogels met vaste nesten. Het plangebied is daarnaast te open om belangrijk foerageergebied voor vleermuizen te zijn. Het plangebied heeft derhalve geen bijzondere functie voor vleermuizen.

Tijdens werkzaamheden dient wel rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).

Hoofdstuk 4 Juridische Regeling

Het uitwerkingsplan Vierslag maakt, na inwerkingtreding, onderdeel uit van het bestemmingsplan Westeraam. De voorschriften van het bestemmingsplan Westeraam zijn dan ook van toepassing op dit uitwerkingsplan, naast de regels die zijn opgenomen in het voorliggend uitwerkingsplan. De relevante voorschriften uit het bestemmingsplan Westeraam zijn opgenomen in bijlage 1 van de regels.

4.1 Uitgewerkte Bestemmingsregeling

Bij het opstellen van de regels is het bepaalde in het bestemmingsplan Westeraam als uitgangspunt gehanteerd. Een volledige toets van de regeling van dit uitwerkingsplan aan de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan Westeraam is opgenomen in bijlage 6 van de toelichting van dit uitwerkingsplan.

Onderstaand worden de regels van het uitwerkingsplan Vierslag toegelicht.

De regels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels, hoofdstuk II regelt de bestemmingen, hoofdstuk III bevat de algemene regels en hoofdstuk IV de Slotregel.

Inleidende regels

Artikel 1 Inleidende regel

In het eerste artikel zijn de artikelen uit het bestemmingsplan Westeraam opgesomd die onverkort van toepassing zijn op het plangebied Uitwerkingsplan Elst, Vierslag. Deze artikelen zijn opgenomen in bijlage 1 van de regels van dit uitwerkingsplan. Het begrip 'aan-huis-gebonden beroep' is in dit uitwerkingsplan nader ingeperkt. De begripsomschrijving is terug te vinden in Artikel 2 lid 2 van de regels.

Artikel 2 Begrippen

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het uitwerkingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel (en artikel 1 van het bestemmingsplan Westeraam) aan de betreffende woorden toegekende betekenis.

Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

Deze gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen met bijbehorende additionele voorzieningen zoals straatmeubilair en speelvoorzieningen, gebouwen en bouwwerken ten dienste van de bestemming, nutsvoorzieningen, sierwater, wateraanvoer en -afvoer, waterberging en taluds.

Ten behoeve van de bestemming zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een maximale bouwhoogte van 3 m toegestaan. Verlichtingsarmaturen en bebording vormen hierop een uitzondering. Verlichtingsarmaturen hebben een maximale bouwhoogte van 8 m en de bebording heeft een maximale bouwhoogte van 6 m. Een gebouw mag een maximaal oppervlak van 30 m² hebben.

Artikel 4 Tuin

Een gedeelte van het plangebied is enkel bestemd voor tuinen. Op deze gronden mogen enkel erkers, een portiek bij de entree, een penant, een Frans balkon, een ondergeschikt bouwdeel van het bijbehorend hoofdgebouw, een luifel bij de voordeur en overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd. De maximale diepte, breedte en bouwhoogten zijn opgenomen in lid 4.2.2. van het artikel.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

De gronden op de verbeelding aangewezen voor "Verkeer - Verblijfsgebied" zijn bestemd voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen, wegen, voet- en fietspaden, geluidswerende voorzieningen, straatmeubilair, speeltoestellen, parkeervoorzieningen en gebouwen en bouwwerken ten dienste van de bestemming, ondergeschikte bouwdelen ten behoeve van de bestemming "Wonen 1", nutsvoorzieningen, wateraanvoer en -afvoer, sierwater, waterberging, taluds en groenvoorzieningen.

Ten behoeve van de bestemming zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een maximale bouwhoogte van 3 m toegestaan. Verlichtingsarmaturen en bebording vormen hierop een uitzondering. Verlichtingsarmaturen hebben een maximale bouwhoogte van 8 m en de bebording heeft maximum bouwhoogte van 6 m. Gebouwen mogen een maximaal oppervlak van 30 m² hebben.

Artikel 6 Wonen - 1

Een groot deel van het plangebied heeft de bestemming "Wonen - 1" gekregen. Deze gronden zijn bestemd voor wonen met bijbehorende erven en ontsluitingspaden en in samenhang hiermee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen. Per twee-onder-een-kapwoning en geschakelde woning dient ten minste één parkeerplaats op eigen terrein te worden gerealiseerd. Per vrijstaande woning dienen ten minste twee parkeerplaatsen op eigen terrein te worden gerealiseerd. Per rijwoning met garage en oprit op eigen terrein wordt normatief 0,5 parkeerplaats in de openbare ruimte gerealiseerd (bestemming Verkeer-Verblijf).

De hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. De aanduidingen op de verbeelding geven aan of het een aaneen gebouwde woning, geschakelde, twee-onder-een-kapwoning of vrijstaande woning betreft. Het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' op de verbeelding is aangegeven. Het hoofdgebouw dient minimaal ten dele in de op de verbeelding aangegeven gevelijn(en) te worden gebouwd, met uitzondering van elementen als portieken, erkers, luifels, penanten en een Frans balkon op de verdieping en luifels boven de voordeur. Deze zijn eveneens toegestaan buiten het bouwvlak. De maximale diepte, breedte en bouwhoogten van deze bouwwerken zijn opgenomen in lid 6.2.1, sub i tot en met k.

De maximale goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen bedraagt 7,5 m respectievelijk 11,5 m, uitgezonderd de bouwvlakken die zijn aangeduid met een met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – 1' waar de hoogten een meter meer mogen bedragen. Alle hoofdgebouwen worden voorzien van een kap.

Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 6 m uit de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, tenzij er een 'specifieke bouwaanduiding – 2' aanduiding in het bouwvlak is opgenomen. In dat geval mogen de aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen op 4 m uit de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd. Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen dienen op of minimaal 1 m uit de zijperceelsgrens te worden gebouwd.

Voor de aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de woningen die op de hoek van de bouwblokken worden gebouwd, gelden - vanwege de zichtlocatie - striktere regels voor het plaatsen van de aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen.

Voor deze gebouwen geldt een maximum bouwhoogte van 3,5 m, met uitzondering van de aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de vrijstaande woningen, waarbij de bouwhoogte ten hoogste 6 m bedraagt.

De afstand van aanbouwen en uitbouwen tot de achterste perceelsgrens bedraagt minimaal 6 m. De bebouwingsdiepte van aanbouwen en uitbouwen bedraagt maximaal 4 m gerekend vanaf de achtergevel van het hoofdgebouw.

Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen behorend bij een rijwoning, mogen in totaal een maximum oppervlak van 50 m² hebben. Voor de aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen behorend bij halfvrijstaande en geschakelde woningen geldt een maximumoppervlak van 75 m² en behorend bij vrijstaande woningen geldt een maximumoppervlak van 100 m². Het zij- en achtererf mag met ten hoogste 50% worden bebouwd met aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen.

De manier van bestemmen en de bijbehorende regels zijn afgeleid uit het stedenbouwkundig plan.

Artikel 7 Wonen - 3

De gronden met de bestemming "Wonen - 3" (W-3) zijn bestemd voor ten hoogste 50 appartementen in maximaal twee hoofdgebouwen, al dan niet deels te vervangen door 15 grondgebonden woningen, met bijbehorende erven en ontsluitingspaden en in samenhang hiermee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen. Per woning dient ten minste één parkeerplaats te worden gerealiseerd op de gronden met de bestemming W-3 (aangezien als parkeernorm voor meergezinswoningen 1,5 per woning wordt gehanteerd, worden de overige benodigde parkeerplaatsen in nabijgelegen openbaar gebied gerealiseerd). De gehele parkeerbehoefte wordt op het eiland zelf voorzien.

De 50 woningen mogen worden verdeeld over ten hoogste twee hoofdgebouwen. Het totale grondoppervlak van de gebouwen mag ten hoogste 85% van het bestemmingsvlak beslaan. De bouwhoogte van het hoofdgebouw mag ten hoogste 18 m bedragen.

Voor de overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt een maximum bouwhoogte van 3 m, met uitzondering van de erfafscheidingen en tuinmeubilair. Indien een erfafscheiding voor de voorgevel ligt, mag de erfafscheiding maximaal 1 m hoog zijn. Achter de voorgevel mag de erfafscheiding maximaal 2 m bedragen. De bouwhoogte van tuinmeubilair mag maximaal 2 m bedragen.

Een deel of het geheel van gestapelde woningen kan worden vervangen door grondgebonden woningen. Hiervoor gelden vergelijkbare regels als gelden binnen de bestemming Wonen-1, met dien verstande dat geen regels worden gesteld aan de goothoogte. Bepaald is dat binnen deze bestemming ten hoogste 15 grondgebonden woningen zijn toegestaan.

Algemene regels

Artikel 8 Algemene afwijkingsbevoegdheid

Met behulp van dit artikel kan ontheffing worden verleend van de bepalingen in het plan voor afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%, op voorwaarde dat de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad. Daarnaast kan ontheffing worden verleend aan kunstobjecten met een maximale inhoud van 75 m³ en bouwwerken voor het openbaar nut met een maximale inhoud van 50 m³.

Slotregel

Artikel 9 Titel

De titel van dit plan is: "Elst, Vierslag". Deze titel kan worden gebruikt bij verwijzingen in stukken.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

Alle gronden zijn in eigendom bij de gemeente. Ontwikkeling van geheel Westeraam en de financiële afwikkeling zijn geregeld in de Samenwerkingsovereenkomst tussen de in de GEM participerende partijen.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Een ontwerpuitwerkingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan.

Bijlage 1 Relevante Voorschriften Bestemminsplan Westeraam

Artikel 1 Begripsbepalingen

1. het plan

het bestemmingsplan "Westeraam" zoals vervat in:

  • de bestemmingskaart, nummer 99.123;
  • de invloedcirkelkaart, nummer 99.124;
  • de profielenkaart, nummer 99.125;
  • en in deze voorschriften.

2. aan-huis-gebonden beroep5

een dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

3. additionele voorzieningen

die voorzieningen, die direct of indirect samenhangen met de bestemming.

4. atelier

een ruimte, die blijkens haar indeling geschikt en bestemd is als werkplaats voor een beeldend kunstenaar, fotograaf, modiste of daarmee gelijk te stellen beroep.

5. bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6. bebouwingspercentage

een op de verbeelding of in de voorschriften aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwperceel, dat maximaal mag worden bebouwd.

7. bedrijfs-/dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht.

8. bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

9. bestemmingsgrens

een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens aanduidt van een bestemmingsvlak.

10. bestemmingsvlak

een op de verbeelding door bestemmingsgrenzen omsloten vlak, waarmee gronden zijn aangegeven met eenzelfde bestemming.

11. bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

12. bouwgrens

richtlijn, waarin hoofdgebouwen langs een straat worden geplaatst.

13. bouwlaag

een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en zolder.

14. bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

15. bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

16. burgerwoning

een woning in het buitengebied van de gemeente, niet zijnde een bedrijfswoning ten behoeve van agrarisch gebruik van gronden.

17. bijgebouw

een gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

18. detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

19. dienstverlening

het beroepsmatig verlenen van diensten, waarbij een onderscheid kan worden gemaakt tussen:

  1. a. administratieve, zakelijke en/of financiële dienstverlening; dienstverlening door een bedrijf of instelling dat die administratieve of daarmee gelijk te stellen werkzaamheden verricht, al dan niet met daaraan ondergeschikte baliewerkzaamheden publieksgerichte dienstverlening;
  2. b. dienstverlening door een bedrijf of instelling dat (die) in hoofdzaak baliewerkzaamheden verricht of andere diensten verleent, gericht op het publiek, zoals een stomerij, wasserette, kapper, sauna, pedicure, reisbureau etc.

20. eengezinshuis

een gebouw, dat uitsluitend één woning omvat.

21. gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

22. hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

23. invloedcirkel

de als zodanig op de invloedcirkel aangegeven contour, die de invloed aangeeft van een in of buiten het exploitatiegebied gelegen bedrijf op zijn omgeving.

24. maatschappelijke doeleinden

voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur, openbare dienstverlening, religie, verenigingsleven, onderwijs, opvoeding, cultuur, recreatie, sport en lichamelijke en/of geestelijke volksgezondheid.

25. meergezinshuis

een gebouw, dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven en/of naast elkaar gelegen woningen omvat.

26. onderbouw

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 m boven peil is gelegen.

27. peil

  1. a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

28. tuincentrum

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, alsmede het verkopen en het leveren van gewassen en andere goederen voor het inrichten van tuinen.

29. urban villa

een meergezinshuis met een zodanige bouwvorm en uitstraling, dat dit vergelijkbaar is met de klassieke bouwvorm van een villa.

30. wadi

een in het algemeen droogstaande bedding van een waterloop, die alleen in tijden van grote regenval functioneert als verzamelplaats en afvoer van hemelwater.

31. winkelondersteunende horeca

een horecabedrijf dat niet- of zwakalcoholische dranken en kleine etenswaren verstrekt, bestemd en gereed voor direct gebruik ter plaatse en dat zich qua openingstijden aansluit bij de detailhandel.

32. zolder

een gedeelte van een gebouw, waarvan de vrije hoogte tussen de bovenkant van de vloer en de onderkant van de dakschilden op het laagste punt nergens meer dan 1,2 m bedraagt; in afwijking hiervan wordt niet als zolder aangemerkt een ruimte, waarin aan minimaal één zijde, over een breedte van minimaal 75% van de gevelbreedte, door middel van één of meer dakkapellen, de vrije hoogte op minimaal 2 m is gebracht.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:

1. lengte, breedte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren).

2. (bouw)hoogte/nokhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot het hoogste punt van het bouwwerk (voor een windturbine de rotoras) voor wat betreft gebouwen worden antennes, schoorstenen en andere ondergeschikte dakopbouwen hierbij niet meegerekend.

3. goothoogte van een gebouw

vanaf het peil tot de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

4. inhoud van een gebouw

tussen de buitenwerkse gevelvlakken (en/of de harten van gemeenschappelijke scheidsmuren) en de dakvlakken, zulks met inbegrip van erkers en dakkapellen en boven peil.

5. afstand tot de perceelgrens

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de niet langs een weg gelegen perceelgrens.

6. bedrijfsvloeroppervlakte

binnenwerks, op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

Artikel 3 Algemene bepalingen in verband met de bestemmingen

I. Antidubbeltellingbepaling

Grond welke eenmaal in aanmerking is en moest worden genomen bij de verlening van een bouwvergunning, of het toestaan van een meldingsplichtig bouwwerk, waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

II. Bescherming van het plan

Het is niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.

III. Straalverbinding PTT/Defensie

Ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven straalverbinding PTT/Defensie geldt voor bouwwerken de op de verbeelding aangegeven hoogtebeperking.

IV. Verwijsbepaling andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan verwezen wordt naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op die regelingen, zoals zij luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

V. Vlaggenmasten, antennemasten, lichtreclames, schoorstenen en dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties

  1. 1. Vlaggenmasten, antennemasten, lichtreclames en schoorstenen die onderdeel uitmaken van een gebouw, mogen de voor dat gebouw toegestane maximale hoogte met niet meer dan 8 m overschrijden.
  2. 2. Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 3,6 m en mogen geen groter oppervlakte hebben dan 10% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst.

VI. Combinaties van bestemmingen

Daar waar op de bestemmingskaart door middel van een matrix bestemmingen op verschillende niveaus zijn aangegeven, gelden deze bestemmingen op deze niveaus onafhankelijk van elkaar, met dien verstande dat op de onderliggende niveaus de voorzieningen ten behoeve van het (de) bovenliggende niveau(s) kunnen worden gerealiseerd.

Daar waar op de bestemmingskaart dubbelbestemmingen zijn aangegeven gelden onverminderd de bepalingen van de overige bestemmingen, behoudens de bij de dubbelbestemming gegeven bepaling omtrent de onderlinge verhouding.

VII. Aanvullende werking bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven, overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet, buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen in de Bouwverordening;
  2. b. de invloed van de omgeving op een bouwwerk;
  3. c. de bereikbaarheid van gebouwen voor het wegverkeer;
  4. d. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  5. e. de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden;
  6. f. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 21 Vrijstellingsbevoegdheid (artikel 15 WRO)

I. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen ten behoeve van:

  1. a. het afwijken van de plaats en/of richting van de wegen, voor zover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van andere ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op de praktische uitvoering gerechtvaardigd is, respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en daardoor geen belangen van derden worden geschaad;
  2. b. het afwijken van de in de artikelen 13, 14, 15 met uitzondering van agrarische bedrijfsgebouwen, 16, 17 en 18 genoemde maten, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  3. c. de uitoefening van een beroep aan huis over een vloeroppervlakte van meer dan 30% van het hoofdgebouw, dan wel in een of meer bijgebouwen, mits:
    1. 1. de beroepsuitoefening geschiedt door de bewoner;
    2. 2. de voor de beroepsuitoefening gebruikte vloeroppervlakte in totaal niet meer bedraagt dan 75 m²;
    3. 3. geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;
    4. 4. het niet betreft een zodanige verkeersaantrekkende activiteit, ten gevolge waarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk worden;
  1. d. het oprichten van kunstobjecten dan wel kleine gebouwtjes en andere bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorstations, schakelhuisjes, wachthuisjes voor verkeersdiensten en telefooncellen - met uitzondering van motorbrandstoffenstations - zulks met een maximuminhoud van 75 m³ voor kunstobjecten en 50 m³ voor bouwwerken van openbaar nut;
  2. e. ten behoeve van het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15 m voor antennes voor privégebruik en maximaal 35 m voor antennes voor gemeenschappelijk gebruik, onder voorwaarde dat:
    1. 1. een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing plaatsvindt en de stedenbouwkundige kwaliteit wordt gewaarborgd;
    2. 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  3. f. ten behoeve van het oprichten van gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van centrale wijkverwarming, zulks met een oppervlakte van maximaal 400 m² en een hoogte van maximaal 4,5 m; inclusief een eventueel daarop te bouwen bouwwerk, geen gebouw zijnde, mag de hoogte maximaal 6 m bedragen.

Artikel 23 Algemene gebruiksbepaling

I. Het is verboden de in dit plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met het in dit plan - behoudens in artikel 26 - bepaalde.

II. Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde onder 1, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 24 Beheer- en procedureregeling

I. Op de voorbereiding van een besluit tot uitwerking of wijziging van dit bestemmingsplan als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, dan wel bij gebruikmaking van de vrijstellingsbevoegdheden, opgenomen in artikel 15, lid IV, is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.

II. Zolang en voor zover een uitwerkingsplan of een wijzigingsplan geen rechtskracht heeft verkregen, mag, behoudens voor zover het betreft bouwwerken als bedoeld in artikel 42 van de Woningwet, uitsluitend worden gebouwd indien het bouwplan in overeenstemming is met het voor die bestemming uitgewerkte of gewijzigde en openbaar gemaakte plan en mits van Gedeputeerde Staten een verklaring van geen bezwaar is ontvangen. Een verklaring van geen bezwaar is niet vereist als Gedeputeerde Staten toepassing geven aan artikel 11, lid 8, van de WRO.

Artikel 26 Overgangsbepalingen

I. Bouwen

Een bouwwerk, dat op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van dit plan bestond of in uitvoering was, dan wel nadien kan worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, zoals die luidt op het tijdstip van het in ontwerp ter visie leggen van dit plan en dat afwijkt van het in dit plan - behoudens in dit artikellid - bepaalde ten aanzien van de toelaatbaarheid van bebouwing, mag, mits de bestaande afwijkingen ook naar hun aard niet worden vergroot en behoudens onteigening:

  1. g. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits dit geen algehele vernieuwing of verandering van het in de aanhef bedoelde bouwwerk tot gevolg heeft;
  2. h. uitsluitend indien het bouwwerk door een calamiteit is tenietgegaan, geheel worden vernieuwd, met inachtneming van de grenzen welke ten aanzien van het bouwen ter plaatse bij het plan - behoudens in dit artikellid - zijn bepaald tenzij herbouw hierdoor niet zou zijn toegestaan en mits de aanvraag tot bouwvergunning is ingediend binnen 18 maanden nadat het bouwwerk is tenietgegaan;
  3. i. tot niet meer dan 115% van de oppervlakte van het in de aanhef bedoelde bouwwerk worden uitgebreid, met inachtneming van de grenzen welke ten aanzien van het bouwen ter plaatse bij het plan - behoudens in dit artikellid - zijn bepaald.

II. Gebruik

Het gebruik van gronden anders dan voor bebouwing alsmede het gebruik van zich op die gronden bevindende bouwwerken, dat in strijd is met het in dit plan – behoudens in dit artikellid - bepaalde en dat bestaat op het tijdstip, waarop het plan voor zover betrekking hebbend op de strijdigheid van dat gebruik van kracht wordt, mag worden voortgezet en/of gewijzigd, mits door die wijziging de strijdigheid met het plan niet wordt vergroot.

III. Het bepaalde in lid 2 is niet van toepassing op gebruik als daar bedoeld, dat reeds in strijd was met het tot het daargenoemde tijdstip ter plaatse geldende bestemmingsplan en dat tot op 3 maanden voor dat tijdstip nog niet bestond.

Artikel 27 Strafbaarstellingsbepaling

Voor de toepassing van artikel 59 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt overtreding van het bepaalde in artikel 20, lid 4 en artikel 23 lid 1, aangemerkt als een strafbaar feit.

  1. 5. Zie artikel 2, lid 3 van de voorschriften van uitwerkingsplan Lanenbuurt B Westeraam.

Bijlage 1 Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 1 Onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 2 Waterhuishouding

B2.1. Normstelling en relevant beleid waterbeheer

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is sinds 2000 van kracht en schrijft voor dat in 2015 alle waterlichamen een "goede ecologische toestand" (GET), en voor sterk veranderde/kunstmatige wateren een "goed ecologisch potentieel" (GEP) moeten hebben bereikt. De chemische toestand moet voor alle waterlichamen (natuurlijk en kunstmatig) in 2015 goed zijn.

Nationaal Beleid

Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.

Provinciaal beleid

In het 3e Waterhuishoudingsplan Gelderland 2005-2009 worden de mogelijkheden geschetst om de kansen van water voor mens en natuur goed te benutten in Gelderland. Naast kansen voor verbetering van de kwaliteit van onze leefomgeving zijn er ook maatregelen noodzakelijk om veiligheid te blijven bieden tegen overstroming met rivierwater en om wateroverlast na hevige regenval te voorkomen.

De noodzaak voor deze maatregelen is groot nu de gevolgen van de klimaatverandering zichtbaar worden, met naar verwachting vaker droge zomers en natte winters. De waterhuishouding kan het beste per stroomgebied worden bepaald, waarbij de knelpunten van een stroomgebied in principe binnen dat stroomgebied worden opgelost. Deze stroomgebiedbenadering is erop gericht waterhuishoudkundige problemen niet af te wentelen op andere stroomgebieden.

Uit de evaluatie van het vorige Waterhuishoudingsplan is onder meer gebleken dat de gewenste oppervlaktewaterkwaliteit nog niet overal is gerealiseerd, alhoewel de waterkwaliteit wel aanzienlijk is verbeterd. Ook is gebleken dat het gewenste herstel van de verdroogde natuur niet is gerealiseerd. Uit de evaluatie blijkt dat het nieuwe waterbeleid meer moet aansturen op gebiedsgerichte en resultaatgerichte uitvoering en dat het nieuwe waterbeleid samenwerking tussen de verschillende uitvoerende instanties dient te bevorderen. Om de daad bij het woord te voegen zullen in de periode tussen 2005 en 2009 een aantal speerpunten gerealiseerd moeten worden, te weten:

  • Rijk en provincie gaan aan de slag met het uitvoeren van projecten voor meer ruimte voor de rivier;
  • de gemeenten zullen aan de slag gaan met de planologische bescherming van natte natuur en waterbergingsgebieden, en met het saneren van riooloverstorten op de wateren van het hoogste ecologische niveau;
  • de waterschappen gaan aan de slag met het begrenzen en inrichten van de waterbergingsgebieden, het langer vasthouden van water in de actiegebieden en het bestrijden van de verdroging van verdroogde natuurparels in de actiegebieden.

De Stroomgebiedsvisie Rivierenland (2003) is opgesteld door de provincie Gelderland in nauwe samenwerking met waterschap Rivierenland en de regionale directie van Rijkswaterstaat (DON). De visie heeft geen formele juridische status. Hoofddoelstelling die uit de Stroomgebiedsvisie naar voren komt, is het realiseren van duurzame, veerkrachtige watersystemen en geeft dan ook inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven. De wateropgaven zijn geordend naar het voorkomen van wateroverlast, bereiken van natuurdoelen, veiligstellen van de drinkwatervoorziening en het voorkomen van watertekort. De visie geeft verder inzicht in de ambities, prioriteiten, maatregelen en kosten met betrekking tot de waterhuishouding.

Beleid waterbeheerder

Het beleid uit het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rivierenland is er op gericht schoon hemelwater niet af te voeren naar de riolering. In het kader van duurzaam waterbeheer is het gewenst om bij alle nieuwbouw maximale afkoppeling van het hemelwater toe te passen. Hierbij hanteert het waterschap de drietrapsstrategie vasthouden, bergen en afvoeren. Het schone hemelwater dient geïnfiltreerd te worden in de bodem of anders via een bodempassage afgevoerd te worden naar het oppervlaktewater.

B2.2 Watertoets en beheer

Sinds 1 november 2003 is voor ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. De initiatiefnemer dient in dat kader in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer. Het onderhoud aan de riolering wordt uitgevoerd door de gemeente Overbetuwe. De provincie Gelderland is verantwoordelijk voor het grondwaterbeheer. In samenwerking met het Waterschap Rivierenland is het Koepelplan Water Westeraam opgesteld, waarin de maatregelen zijn beschreven die zullen worden getroffen in verband met de consequenties van de ontwikkeling van Westeraam voor de waterhuishouding en het waterbeheer. In relatie tot de watertoets is het Waterschap Rivierenland nauw betrokken geweest bij het vaststellen van de maatregelen ten behoeve van de toekomstige waterhuishouding en waterbeheer. Datzelfde geldt voor de vertaling daarvan in ruimtelijk relevante zaken in dit uitwerkingsplan.

B2.3. Huidige situatie

Bodem en grondwater

Het plangebied ligt ten oosten van de bestaande kern Elst en is momenteel onverhard en in agrarisch gebruik. De maaiveldhoogte varieert tussen NAP +8,5 m en NAP +9,0 m. De bodem bestaat uit klei met een zware ondergrond. Geohydrologisch gezien behoort de bovenste laag tot de waterremmende deklaag, (dikte 1 tot 3 m). Hieronder bevindt zich het eerste watervoerend pakket (zand) (dikte 25 tot 30 m). Volgens de Bodemkaart van Nederland is ter plaatse van het plangebied sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand hier tussen de 0,4 en 0,8 m beneden het maaiveld ligt, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m beneden het maaiveld ligt.

Oppervlaktewatersysteem

Het plangebied is gelegen in een binnendijks rivierengebied en bestaat uit één op zich zelfstaand peilgebied. Omdat het een op zich zelfstaand peilgebied betreft wordt er geen water afgevoerd afkomstig van bovenstroomse gebieden. Het peilgebied heeft een streefpeil van NAP +7,6 m. In de winterperiode moet water worden afgevoerd om de afwatering van de laag gelegen gronden te waarborgen. Dit wordt geregeld via de A-watergang langs de Ceintuurbaan. In de zomerperiode is sprake van een watertekort in het plangebied. Dan wordt water uit de Linge ingelaten via de A-watergang langs de A325. In de boezem wordt een winterpeil van NAP +7,15 m en een zomerpeil van NAP +7,4 m gehanteerd.

Waterkwaliteit en riolering

De waterkwaliteit binnen het plangebied is op dit moment niet gemeten en niet bekend. Metingen van de waterkwaliteit van de Linge op een nabijgelegen punt laten zien dat deze niet voldoet aan de norm uit de Vierde Nota Waterhuishouding met betrekking tot stikstof, dit komt door de kwaliteit van het inlaatwater uit de Nederrijn en door uitspoeling van meststoffen van de aan de Linge gelegen agrarische percelen. Het plangebied is niet bebouwd en derhalve niet gerioleerd.

B2.4. Toekomstige situatie

Algemeen

Het plangebied Vierslag is onderdeel van VINEX-locatie Westeraam. Het agrarisch gebied wordt hierbij getransformeerd naar stedelijk gebied. Voor deze woningbouwlocatie, waar Vierslag onderdeel van uitmaakt, streeft de gemeente Overbetuwe naar een duurzaam stedelijk watersysteem. Voorafgaand aan de verdere planuitwerking is daarom een Koepelplan Water Westeraam opgesteld (rapport GLD9375, Grontmij, juni 2002) waarin de relevante wateraspecten nader zijn uitgewerkt. Algemene waterdoelstellingen voor de nieuwe woonwijk zijn:

  • het gebiedseigen water (regenwater) zoveel mogelijk vasthouden, door bijvoorbeeld waterbergingsvijvers op te nemen;
  • de afvoer van schoon hemelwater via de riolering beperken;
  • zoveel mogelijk oevers natuurvriendelijk inrichten, dus zonder beschoeiing, met een flauw talud en helofytenbeplanting (noordelijk deel Vierslag).

Hierbij wordt het water ook gezien als drager voor het bereiken van goede leefomgeving, met recreatief medegebruik, en als kans om doelstellingen uit de regionale ecologische structuur te realiseren.

Van belang voor de watertoets is dat de ruimtelijke ontwikkeling geen negatieve gevolgen mag hebben voor de waterhuishouding. Enkele thema's, welke vanuit het perspectief van integraal waterbeheer relevant zijn en terug te voeren zijn naar de zorgtaken van de waterbeheerders, zijn hieronder, in relatie tot het planvoornemen, kort beschreven. Een en ander is hierbij gebaseerd op genoemd Koepelplan Water Westeraam. Benadrukt wordt dat onderhavig plangebied Vierslag onderdeel is van een grotere waterhuishoudkundige eenheid: het peilgebied. Maatregelen ten behoeve van een duurzaam waterbeheer zijn bedoeld voor dit peilgebied en de ontwikkeling van de gehele VINEX-locatie Westeraam. Om de waterhuishouding van Vierslag te kunnen beoordelen, is het noodzakelijk het gehele peilvak in beschouwing te nemen.

Specifiek voor Vierslag heeft Arcadis in januari 2009 het 'Waterhuishouding en rioleringsplan Vierslag' opgesteld. Hierin is een gescheiden rioleringstelsel voor Vierslag ontworpen.

Waterkwantiteit, oppervlaktewatersysteem en ontwatering

Om wateroverlast door stijgende waterpeilen in de watergangen te voorkomen, dient enerzijds voldoende ruimte (oppervlakten) aanwezig te zijn om water te bergen en anderzijds dient de drooglegging (dit is het verschil tussen de maaiveldhoogte en het oppervlaktewaterpeil) voldoende te zijn. De drooglegging zal minimaal 1,2 m bedragen. Rekening houdend met de klimaatverandering, dient minimaal 7% van het totaal oppervlak van VINEX-locatie Westeraam gereserveerd te worden voor oppervlaktewater. Dit benodigd oppervlak is opgenomen in het plan Westeraam.

Het peilgebied krijgt in de toekomst een flexibel peil waarbij de klimatologische omstandigheden de actuele waterstand bepalen, binnen bepaalde bandbreedte. Het streefpeil wordt NAP +7,7 m, maar mag fluctueren tussen NAP +7,5 m (zomer) en NAP +7,8 m (winter).

Het noorden van Vierslag wordt ingericht als schiereiland. Dit deel is zeer waterrijk en bestaat onder ander uit circa 1,4 ha oppervlaktewater

Ter voorkoming van grondwateroverlast en bodemdaling hanteert het Hoogheemraadschap voor nieuwe bebouwing een minimale drooglegging van 0,70 m ten opzichte van het oppervlaktewaterpeil. De maaiveldhoogte wordt circa NAP +9,4 m en komt hierbij overeen met de weghoogte in het nieuwe plan.

Waterkwaliteit en riolering

In het gebied wordt een volledig gescheiden stelsel aangelegd, waarbij afstromend hemelwater van schone oppervlakken wordt afgekoppeld en rechtstreeks zal worden afgevoerd op de A-watergang langs de Ceintuurbaan en de waterpartij in het noorden. Door het afgekoppelde water te lozen op de nieuw te graven watergang, wordt doorstroming gerealiseerd. Het afkoppelen geschiedt met inachtneming van de daarvoor bij het waterschap geldende richtlijnen. Voorbeelden van oppervlakken die relatief schoon zijn, zijn onder andere daken en verkeersluwe wegen. Op deze manier wordt voorkomen dat schoon hemelwater afgevoerd wordt naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Verder zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van duurzame en milieuvriendelijke bouwstoffen. Er wordt niet-uitlogende en milieuvriendelijke beschoeiing toegepast. Middels bepalingen in de verkoop-overeenkomst mogen in ieder geval niet onbehandeld koper, zink, lood en gewolmaniseerd houten erfafscheidingen worden toegepast. Hiermee wordt verontreiniging van bodem en water voorkomen.

In het noorden van Vierslag wordt 1,5 ha ingericht als infiltratievoorziening ten behoeve van de waterkwaliteitbeheersing. Deze wordt zowel ingezet om water van buiten Westeraam (na zuivering) in te laten, als om het aanwezige water binnen Westeraam te zuiveren.

Inrichting

In het plangebied worden de oevers zoveel mogelijk natuurvriendelijk ingericht. De eis van het Waterschap is dat minimaal 50% van de oevers van nieuwe waterpartijen op deze wijze worden ingericht. De natuurvriendelijke oeverinrichting bestaat uit oevers met een flauw talud, zodat de waterdiepte geleidelijk afneemt. Hiermee wordt een variatie aan vegetatietypen gestimuleerd. De watergangen krijgen een waterdiepte van minimaal 1 m (ten opzichte van het laagste waterpeil NAP +7,5 m, naar verwachting treedt dit zomers op) zodat een robuust en gezond watersysteem wordt gerealiseerd. Er worden geen doodlopende watergangen gegraven teneinde de doorstroming te waarborgen. Met het afkoppelen van schoon hemelwater zal de doorstroming extra gestimuleerd worden, waarschijnlijk zullen ook pompen en/of windmolens worden ingezet voor de benodigde watercirculatie. Voor varend onderhoud wordt een inlaathelling ingericht. De vrije doorvaarhoogte bij bruggen bedraagt 0,8 tot 1 m ten opzichte van het zomerpeil (NAP +7,5 m), ten behoeve van het varend onderhoud.

De VINEX-locatie Westeraam heeft een speels karakter met relatief veel groen en water. Door de goede toegankelijkheid en mooie zichtlijnen vergroot dit de belevingswaarde van het water en de natuur.

Beheer en onderhoudsvoorzieningen

Voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem dient bij het waterschap ontheffing en vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur" (ex artikel 77 en 80 van de Waterschapswet). Dit geldt dus bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten van de hemelwaterafvoer (HWA) op het oppervlaktewater en het graven van nieuwe watergangen etc. In de Keur is ook geregeld dat onderhoudsstroken van 4 m voor A-watergangen in acht dienen te worden genomen. Voor de overige watergangen geldt een onderhoudsstrook van 1 m. Het komt erop neer dat binnen deze strook niet zonder ontheffing van het Waterschap gebouwd en opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of veiligheid wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de bestaande waterhuishouding. De inrichting van de waterhuishouding voldoet aan de doelstellingen van duurzaam waterbeheer.

Bijlage 3 Ecologisch Onderzoek 2007

Bijlage 3 Ecologisch onderzoek 2007

Bijlage 4 Ecologisch Onderzoek 2009

Bijlage 4 Ecologisch onderzoek 2009

Bijlage 5 Ecologisch Onderzoek 2012

Bijlage 5 Ecologisch onderzoek 2012

Bijlage 6 Toetsing Aan Het Bestemmingsplan

In het bestemmingsplan Westeraam zijn in de artikelen 4 (Beschrijving in hoofdlijnen), 6 (Uit te werken woongebied, tevens lanschappelijk gebied) en 11 (Uit te werken verblijfsdoeleinden; UVb) de regels gegeven waaraan het uitwerkingsplan voor Vierslag dient te voldoen. Teneinde te toetsen of aan deze regels is voldaan, is in de linkerkolom per genoemd artikel de bestemmingsregeling weergegeven en is in de rechterkolom bij de voor het uitwerkingsplan relevante onderdelen aangeven hoe aan deze bepaling is voldaan.

Artikel 4 Beschrijving in hoofdlijnen voor het gehele plangebied toetsing
Algemeen
1. Met dit bestemmingsplan wordt beoogd de ontwikkeling van een woongebied met een omvang van maximaal 2.450 woningen en een gemiddelde woondichtheid van minimaal 25 woningen per hectare mogelijk te maken ten behoeve van de realisering van de VINEX-woningbouwtaakstelling van het stedelijk knooppunt Arnhem-Nijmegen (KAN) en voorziening in de woningbehoefte van de gemeente Elst.
1. Bij goedkeuring door Gedeputeerde Staten is geen goedkeuring onthouden aan de bouw van 2.450 woningen, maar is tussen GS, het KAN-bestuur en het college van B&W besproken dat in het plangebied 2.350 woningen zullen worden gerealiseerd.
2. Uitgangspunten voor de woningbouw in deze wijk zijn flexibel en aanpasbaar bouwen in een sociaal veilige woonomgeving waarbij aandacht wordt gegeven aan de toegankelijkheid en de bereikbaarheid van de woonomgeving. 2. Met het flexibel en aanpasbaar bouwen zal bij het verder uitwerken van het stedenbouwkundig plan, inrichtingsplan openbare ruimte en de woningontwerpen rekening worden gehouden.
3. Voor het verkrijgen van een hoge stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit is een beeldkwaliteitplan/buitenruimteplan opgesteld waarin bepalingen inzake bebouwingstypologie, rooilijnen, wandvorming en hoogten ten aanzien van de hoofdstructuur van het plangebied Westeraam zijn opgenomen. Deze zijn als basis gebruikt voor de kwaliteits- en bebouwingsregels van de afzonderlijke bestemmingen en deelgebieden, voor zover deze deel uitmaken van, of grenzen aan de hoofdstructuur. Het beeldkwaliteitplan/buitenruimteplan zal voorts ten grondslag liggen aan de uitwerkingsplannen die door burgemeester en wethouders voor de verschillende deelgebieden moeten worden vastgesteld. 3. Voor geheel Westeraam is een beeldkwaliteit- en buitenruimteplan opgesteld. Deze is als basis gebruikt voor het Stedenbouwkundig Plan, het Beeldkwaliteitplan en het inrichtingsplan openbare ruimte voor Vierslag. Het beeld- en buitenruimteplan is gewijzigd middels beeldkwaliteitplan Vierslag. Dit plan vormt de basis voor de bestemmingsregeling in dit uitwerkingsplan.
4. In dit woongebied zullen ook voorzieningen op wijkniveau worden gerealiseerd op onderwijs-, detailhandel-, sociaal-cultureel-, sport-, recreatie en (para-)medisch gebied.
In de omgeving van het stationsgebied kunnen voorzieningen worden gerealiseerd die een functie vervullen voor de gehele gemeenschap van Elst, op onderwijs-, cultureel-, sport- en recreatief gebied. Voor bedrijfsactiviteiten die geen afbreuk doen aan een goed woon- en leefklimaat wordt ruimte ingeruimd.
4. Het uitwerkingsplan Centrale Zone voorziet in de aanleg van genoemde voorzieningen op wijkniveau.

De omgeving van het stationsgebied maakt geen onderdeel uit van dit uitwerkingsplan.
5. Het woonklimaat moet qua ruimtelijk-stedenbouwkundige structuur aansluiten bij de stedenbouwkundige korrelgrootte van Elst. 5. Het stedenbouwkundig plan Vierslag is opgesteld vanuit dit uitgangspunt. Beoogd is een "dorpse" verkaveling te realiseren door de woningen qua rooilijn te laten verspringen en de straten een groene uitstraling te geven.
6. Van buiten naar binnen (noordoost naar zuidwest) zal sprake zijn van een verschuiving van een meer natuurlijk naar een meer cultureel karakter en van een toenemende bebouwingsdichtheid. 6. Vierslag is gelegen in de noordoosthoek van Westeraam en heeft een lagere bebouwingsdichtheid dan het ten zuidwesten gelegen deelplan Lanenbuurt, waarmee invulling wordt gegeven aan dit uitgangspunt.
De ruimtelijke hoofdstructuur
1. Bij de vormgeving van het woongebied wordt rekening gehouden met de geomorfologische en cultuurhistorische situatie in het plangebied. De in het plangebied aanwezige archeologische waarden worden beschermd, dan wel nader onderzocht.

1. In het zuidelijke deel van het plangebied zijn boringen uitgevoerd, maar hier zijn geen archeologische indicaties aangetroffen. Voor het zuidelijke deel van het plangebied is daarmee geen nader archeologisch onderzoek nodig. In het noordelijke deel van het plangebied zijn geen boringen gedaan. Er is gezien de archeologische verwachtingswaarde aanleiding om verder onderzoek te laten verrichten voor dit deel van het plangebied. Dit onderzoek wordt uitgevoerd.
2. Het karakter van de buurtschappen Aam en Rijzenburg en de in de buurtschappen aanwezige gemeentelijke monumenten worden gehandhaafd. De (woon)bebouwing in de buurtschappen mag in beperkte mate, en met behoud van het karakter worden verdicht. 2. Deze buurtschappen en monumenten liggen buiten het plangebied.
3. Met de in het plangebied aanwezige waardevolle kleinschalige landschapselementen wordt zoveel mogelijk rekening gehouden. 3. Het Aamsepad (Lanenbuurt) is ingepast in het stedenbouwkundig plan.
4. In het voor woningbouw te gebruiken gedeelte van het plangebied wordt minimaal 7% ingericht ten behoeve van open water. 4. Hieraan zal voor geheel Westeraam worden voldaan.
De functionele hoofdstructuur
1. Bij de realisering van het woongebied wordt in de periode tot aan de start van de jaarlijkse monitoring, gestreefd naar een woningdifferentiatie die de navolgende verdeling benadert:
- sociale sector: 16-18 %;
- middendure sector: 35-37%;
- dure sector: 45-47%.

1. Voor het woningbouwprogramma van heel Westeraam wordt voldaan aan dit streven uit de beschrijving in hoofdlijnen. In Vierslag ligt het percentage middenduur en duur relatief gezien hoger. De sociale sector is sterker vertegenwoordigd in de andere wijken van Westeraam.
2. Aan de Nieuwe Aamsestraat wordt een gemengd gebied voor wonen en werken gecreëerd dat moet zorgen voor een overgang van het bedrijvengebied Aam naar het nieuwe woongebied. Aan de Nieuwe Aamsestraat moet het achterliggende woongebied "voelbaar" zijn. 2. Het plangebied Vierslag is niet gelegen aan de Nieuwe Aamsestraat.
3. De wijkvoorzieningen worden zoveel mogelijk geconcentreerd in een centrale voorzieningenzone, tenzij het karakter van de voorziening zich daartegen verzet. De lokale en bovenlokale voorzieningen worden zoveel mogelijk geconcentreerd in de omgeving van het station, tenzij het karakter van de voorziening zich daartegen verzet. Voor zover mogelijk wordt gestreefd naar combinatie van voorzieningen. 3. De wijkvoorzieningen van Westeraam zijn geconcentreerd en gecombineerd in het uitwerkingsplan Centrale Zone.
4. De verkeersstructuur wordt zodanig opgezet dat:
-prioriteit wordt gegeven aan het langzaam verkeer;
-geen doorgaand verkeer door het woongebied ontstaat;
-in het woongebied een 30 km/h-zone kan worden ingericht;
-een centrale ontsluiting door het openbaar vervoer ontstaat;
-geen barrières ontstaan tussen het woongebied en de rest van de kern.
4. Het woongebied Vierslag wordt vormgegeven met inachtneming van deze vereisten. Vierslag wordt ingericht als 30 km/h-gebied. Sluipverkeer door de woonbuurt is niet te verwachten omdat de woonbuurt aan de oostzijde van de Ceintuurbaan is gesitueerd. De Ceintuurbaan is de wijkontsluitingsweg en zal als gebiedsontsluitingsweg worden gecategoriseerd, met een maximumsnelheid van 50 km/h. De parallelweg langs de Ceintuurbaan garandeert de veiligheid voor fietsers.
Duurzaamheid
1. Het nieuwe woongebied wordt op verschillende schaalniveaus duurzaam utgevoerd: ontwerp, inrichting en beheer. Daartoe wordt naast diverse van de eerder genoemde punten ook rekening gehouden met de navolgende ontwerpprincipes.

1. Zie hiernavolgend.
2. Voor een eenvoudige en snelle afvoer wordt uitgegaan van een gescheiden watersysteem. Regenwater wordt gebufferd in plassen/vijvers. In dit kader wordt ook gestreefd naar het tegengaan van overbodige verharding of het gebruik van halfverharding of goed waterdoorlaatbare materialen.
3. Om te voorkomen dat in drogere perioden water van buiten het gebied moet worden ingelaten, wordt zo veel mogelijk regenwater binnen het plangebied gebufferd. Water dat via het oppervlaktewaterstelsel afgevoerd wordt, zal in het plangebied gezuiverd worden. Huishoudelijk afvalwater wordt via een - gesloten - rioolstelsel afgevoerd en gezuiverd via een waterzuiveringsinstallatie.
2/3. In het uitwerkingsplan is, voor zover deze punten ruimtelijk relevant zijn, rekening gehouden met de genoemde punten. In het plangebied Westeraam is voldoende oppervlaktewater aanwezig om te zorgen voor voldoende buffering van regenwater. Tevens zal het oppervlaktewater in het plangebied Westeraam gezuiverd worden door middel van een helofytenfilter. Voor Vierslag is een gescheiden rioleringsstelsel ontworpen.
4. Hergebruik van hemelwater en de aanleg van een tweede waterleidingnet met huishoudwater wordt nagestreefd. 4. Technisch is deze maatregel niet mogelijk gebleken. Er zal dan ook niet in een tweede waterleidingnet worden voorzien.
5. In het woongebied wordt uitgegaan van het "zonsontvankelijk bouwen" van woningen. Daarbij wordt gestreefd naar het mogelijk benutten van passieve (zonne)energie. 5. De noord-zuidgeoriënteerde verkaveling staat "zonsontvankelijk bouwen" van woningen goed toe.
6. Gestreefd wordt naar autoluwe deelgebieden, met name in de omgeving van de belangrijke langzaamverkeersroutes. 6. De verkeerstructuur van Vierslag is zodanig opgezet dat er geen doorgaande wegen zijn door het plangebied voor gemotoriseerd verkeer. De route voor langzaam verkeer is vrijliggend of daar geprojecteerd waar sprake is van een lage verkeersintensiteit.
7. Gestreefd wordt naar inachtneming van de voorkeursgrenswaarden voor weg- en railverkeerslawaai. Voor het railverkeerslawaai worden maatregelen in het overdrachtsgebied genomen. Voor de woningbouw langs de Nieuwe Aamsestraat en de Parklaan zal een hogere grenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder noodzakelijk zijn. 7. Voor de Ceintuurbaan (gezoneerde weg, voorheen Parklaan) wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden. Volgens jurisprudentie dient voor gedezoneerde wegen (de wegen met een 30 km/h-snelheidsregime) aangetoond te worden dat sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Binnen het plangebied Vierslag is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat ten gevolge van het verkeer op de 30 km/h-wegen.
8. Bij het ontwerp van de openbare ruimte wordt met aspecten van sociale en verkeersveiligheid, fijnmazigheid van de structuur doelmatigheid en herkenbaarheid rekening gehouden. 8. Met deze aspecten is bij het opstellen van het Stedenbouwkundig Plan rekening gehouden.
9. Binnen de woonwijk wordt ruimte gereserveerd voor een of meer plaatsen voor het gescheiden aanbieden van afval. 9. Dit aspect is ruimtelijk niet relevant. In de verdere uitwerking van het plan voor Vierslag wordt voorzien in het gescheiden inzamelen van afval (papier, glas en restafval). Ondergrondse afvalbakken voor gft-afval worden vanwege slechte ervaringen niet meer toegepast.
Fasering
1. Het nagestreefde bouwtempo bedraagt tot 2005 circa 840 woningen.

1. N.v.t.
2. De realisering van het plangebied zal "van binnen naar buiten" verlopen. Daarbij wordt per fase gestreefd naar een woningdifferentiatie die de voor het gehele plangebied nagestreefde woningdifferentiatie benadert. 2. Het plangebied Vierslag sluit aan op de realisering van de deelplannen Lingebuurt B, Lingebuurt A, de Centrale Zone, Lanenbuurt A en Lanenbuurt B. Deze plannen zijn volgtijdelijk na elkaar vastgesteld, zodat aan deze eis wordt voldaan. De woningdifferentiatie benadert die van het gehele plangebied Westeraam.
Artikel 6 Uit te werken gebied voor wonen, tevens landschappelijk gebied Toetsing
I Bestemming
De als zodanig op de bestemmingskaart aangegeven gronden zijn bestemd voor:
- woondoeleinden met de daarbij behorende additionele voorzieningen, zoals (woon)straten en pleinen, groen, water en parkeervoorzieningen e.d.
- en tevens voor de versterking van de landschappelijke waarde van het overgangsgebied tussen de gronden met de bestemming Uit te werken woongebied ten zuiden en ten westen en de gronden met de bestemming Agrarische gebied met burger- en bedrijfswoningen ten noorden en ten oosten van deze bestemming.
I. In de bestemming Woondoeleinden wordt voorzien in de bouw van woningen met de daarbij behorende voorzieningen. Structurele groenvoorzieningen zijn in de bestemming Groenvoorzieningen opgenomen.
Additionele voorzieningen zoals (woon)straten en pleinen, groen, water en parkeervoorzieningen zijn in de bestemming Verblijfsgebied opgenomen.
Vierslag vormt vooralsnog de oostelijke afronding van de Vinexwijk. Vanwege de afstand tot het centrum van Westeraam en de nabijheid van het landschap is in dit deel van Elst gekozen voor een weinig stedelijk maar vooral rustig en groen woonmilieu.
De twee westelijke ontsluitingspunten vanaf de Ceintuurbaan worden vormgegeven door middel van wigvormige entrees. Deze entrees zorgen dat het landschap als het ware de buurt wordt binnengehaald.
II Beschrijving in hoofdlijnen
De wijze waarop met deze gronden de algemene doelstellingen van het plan worden nagestreefd is aangegeven in artikel 4. Daarnaast worden met deze gronden de navolgende doelstellingen nagestreefd.
II. Verwezen wordt naar de toetsing bij artikel 4.
De bebouwing moet voldoen aan de hieronder aangegeven karakteristieken.
1. Ten noorden van de gronden met de bestemming Uit te werken verkeersdoeleinden zal de bebouwing een open karakter vertonen, bijvoorbeeld van urban villa's.
1. n.v.t.
2. Op de gronden ten oosten van de bestemming Uit te werken verkeersdoeleinden zal de bebouwing worden geconcentreerd in een drietal woonenclaves, elk met een eigen identiteit.
Op de punten waar de interne ontsluiting van de woonenclaves de bestemming Uit te werken verkeersdoeleinden kruist moet ook sprake zijn van een ruimtelijke wisselwerking met het woongebied ten westen van die bestemming.
De bouwgrens is overwegend variabel.
2. De verbrede wigvormige entrees en de noordelijke waterpartij verdelen Vierslag in een drietal woonclusters namelijk Vierslag noord, Vierslag midden en Vierslag zuid. Op architectonisch niveau zullen de clusters elk een eigen vingerafdruk toegewezen krijgen. Overigens wordt het noordelijk cluster, dat grenst aan het water, als schiereiland uitgevoerd. Hier is de bouw van circa 50 appartementen mogelijk – in plat af te dekken gebouwen met een maximale hoogte van 18 meter – eventueel (deels) te vervangen door circa 15 grondgebonden woningen.

De twee aansluitingen vanuit Vierslag op de Ceintuurbaan liggen recht tegenover Mansio en Batavorum – de ontsluitingen vanuit Lingebuurt en Lanenbuurt. Deze twee 'kruispunten' op de Ceintuurbaan worden integraal ontworpen.
De bouwgrens wordt licht gestaffeld en oogt variabel doordat aan de Ceintuurbaanzijde van Vierslag voor het overgrote deel halfvrijstaande woningen worden gebouwd.
III Uitwerkingsregels
Burgemeester en wethouders werken deze bestemming in delen uit, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4 en artikel 6 leden I en II, en met inachtneming van de navolgende bepalingen:
1. Voor de gronden met deze bestemming wordt een plan opgesteld, waarin richtlijnen worden gegeven voor de beeldkwaliteit van de bebouwing en de buitenruimte in dat deelgebied. Het beeldkwaliteitplan van een deelgebied geeft een aanvulling op het plan dat wordt bedoeld in artikel 4 onder 'algemeen', punt 3.

1. Voor deelplan Vierslag is het Beeldkwaliteitplan Vierslag opgesteld waarin deze richtlijnen zijn opgenomen.
2. Bij de uitwerking van deze bestemming mogen de grenzen met de aangrenzende bestemmingen Uit te werken verkeersdoeleinden of Uit te werken verblijfsdoeleinden over maximaal 25 meter worden verschoven, mits daarmee geen afbreuk wordt gedaan aan de wegprofielen, aangegeven in de profielenkaart. 2. Van deze mogelijkheid wordt geen gebruikgemaakt.
3. Zolang en voor zover de gronden met deze bestemming zijn gelegen binnen een op de invloedcirkelkaart aangeduide “invloedcirkel”, mogen in het uitwerkingsplan op die gronden geen nieuwe woningen of persoonsgevoelige bestemmingen worden opgenomen. 3. In paragraaf 3.6 van de toelichting wordt uitgebreid ingegaan op de eventuele milieuhinder van bedrijfsactiviteiten in de omgeving en de invloedscirkels. Ten aanzien van het bedrijf ten zuiden van Vierslag is de milieuvergunning ingetrokken. Tevens is de bijbehorende invloedcirkels "M", zoals destijds opgenomen in het bestemmingsplan Westeraam, komen te vervallen door middel van een wijzigingsplan4.
4. Het aantal woningen in de gebieden met deze bestemming bedraagt minimaal 27 en maximaal 450, met dien verstande, dat binnen het totale plangebied maximaal 2.450 woningen worden gerealiseerd. 4. In Vierslag komen naar verwachting 323 woningen.
5. De hoogte van de hoofdgebouwen bedraagt maximaal 4 bouwlagen, met stedenbouwkundige accenten tot maximaal 5 bouwlagen. 5. De woningbouw zal variëren tussen 1,5 tot 2,5 bouwlaag met een kap. De appartementen zullen worden uitgevoerd tot maximaal 5 bouwlagen.
6. De hoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 1 bouwlaag. 6. de hoogte van de bijgebouwen bedraagt maximaal 1 bouwlaag. Bijgebouwen bij vrijstaande woningen kunnen eventueel met kap worden uitgevoerd.
7. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden toegelaten die qua aard passen bij de in lid I gegeven bestemming en die niet hoger zijn dan 3 meter, uitgezonderd voorzieningen en kunstwerken in het openbaar gebied. In afwijking hiervan mogen erfafscheidingen vóór de voorgevel van een hoofdgebouw maximaal 1 meter en achter de voorgevel maximaal 2 meter bedragen. 7. Deze maximum hoogten zijn overgenomen in de regels van het uitwerkingsplan.
IV Procedure
Bij toepassing van het bepaalde in het lid III is het bepaalde in artikel 24 van toepassing.
IV. Artikel 24 bepaalt dat bij uitwerking de procedurebepaling van afdeling 3.4 Awb van toepassing is. Deze procedure zal worden doorlopen.
Artikel 11 Uit te werken verblijfsdoeleinden (UVb) toetsing
I. Bestemming
De als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- ontsluiting van aangrenzende percelen voor autoverkeer alsmede voor langzaam verkeer en de retentie en afvoer van hemelwater, met de daarbij behorende additionele voorzieningen zoals water- en groenvoorzieningen en bouwwerken ten dienste van de bestemming, waaronder begrepen kunstwerken en bouwwerken voor openbaar nut, zoals een abri, al dan niet met een fietsenstalling, en een telefooncel, evenwel met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen;
- recreatieve doeleinden met de daarbij behorende additionele voorzieningen rondom een in de noordoosthoek van deze bestemming te realiseren waterpartij;
- geluidswerende voorzieningen.

I. De gronden met deze functies krijgen de bestemming Verblijfsdoeleinden. Geluidswerende voorzieningen zijn in dit uitwerkingsplan niet aan de orde.
II. Beschrijving in hoofdlijnen
De wijze waarop met deze gronden de algemene doelstellingen van het plan worden nagestreefd is aangegeven in artikel 4. Daarnaast wordt met deze gronden nagestreefd het bereiken van een hoge kwaliteit van de openbare ruimte. Daartoe is in de profielenplankaart de indeling van de verblijfsruimten opgenomen en zijn in het Beeldkwaliteitplan en Buitenruimteplan Westeraam, dat als bijlage bij dit plan is gevoegd, qua vormgeving en materiaalgebruik aanbevelingen gedaan.
Op het snijpunt van de zuidelijke en westelijke tak van de Parklaan (bestemming Uit te werken verkeersdoeleinden) is een stedenbouwkundig oriëntatiepunt in de zin van een hoog oprijzend kunstwerk voorzien. In relatie tot de te realiseren waterpartij is op die plaats tevens een beperkte horecafunctie mogelijk.

II. Verwezen wordt naar de toetsing bij artikel 4.
III. Uitwerkingsregels
Burgemeester en wethouders werken deze bestemming uit met inachtneming van het bepaalde in artikel 4 en in artikel 11, leden I en lI en met inachtneming van de navolgende bepalingen:
1. bij de uitwerking van deze bestemming mogen de grenzen met de aangrenzende bestemmingen over maximaal 25 m worden verschoven mits daarmee geen afbreuk wordt gedaan aan de profielen aangegeven op de profielenplankaart; 1. Van deze mogelijkheid wordt geen gebruikgemaakt.
2. de oppervlakte van gebouwen mag maximaal 30 m² bedragen; 2. Deze bepaling is overgenomen in de bestemming Verblijfsdoeleinden.
3. de hoogte van gebouwen mag maximaal 3 m bedragen; 3. Idem.
4. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen met uitzondering van kunstwerken, verlichtingsarmaturen en bebording waarvan de hoogte maximaal 8 m mag bedragen; 4. Deze bepaling is opgenomen.

5. in afwijking van het bepaalde onder 4 mag ter plaatse van de aanduiding "landmark" een kunstwerk als oriëntatiepunt worden gebouwd waarvan de hoogte maximaal 20 m bedragen; 5. Deze bepaling is overgenomen in de bestemming Verblijfsdoeleinden.
6. in afwijking van het bepaalde onder 2 en 3 mag de oppervlakte van de in lid II bedoelde horecavoorziening (gebouw) maximaal 100 m² en de hoogte maximaal 4 m bedragen. 6. Van deze mogelijkheid wordt geen gebruikgemaakt.
IV. Procedure
Bij toepassing van het bepaalde in het lid III is het bepaalde in artikel 24 van toepassing.
IV. Artikel 24 bepaalt dat bij uitwerking de procedurebepaling van afdeling 3.4 Awb van toepassing is. Deze procedure zal worden doorlopen.
  1. 4. Gemeente Overbetuwe, Wijzigingsplan Westeraam, invloedscirkels L en M, vastgesteld door burgemeester en wethouders op 22 mei 2007, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 20 juli 2007 en onherroepelijk per 18 oktober 2007.