Driel, Zwanenbloem en Berenklauw
Bestemmingsplan - Overbetuwe
Onherroepelijk op 13-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Plan
Het bestemmingsplan 'Driel, Zwanenbloem en Berenklauw' van de gemeente Overbetuwe.
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1734.0145DRIEzwanenbere-ONHE met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 Verbeelding
De analoge en digitale voorstelling van de in het plan opgenomen digitale ruimtelijke informatie met nummer NL.IMRO.1734.0145DRIEzwanenbere-ONHE.
1.4 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 Aanduidingsgrens
Grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 Aan- en uitbouw
Een aan een hoofdgebouw gebouwde ruimte, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap - met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is en een uitbouw een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is.
1.7 Aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
Een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.
1.8 Afhankelijke woonruimte
Een bijgebouw bij een woning waarin mantelzorg gehuisvest is.
1.9 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.10 Bedrijf
Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.11 Bestaand
- a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald.
- b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.12 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.13 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 Bijgebouw
Een vrijstaand gebouw, dat door zijn situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan dat op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.15 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.16 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.17 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.18 Bouwperceelsgrens
De grens van een bouwperceel.
1.19 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.20 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.21 Bouwwijze
de wijze van bouwen van een hoofdgebouw, te weten rijenwoning, meergezinswoning, vrijstaande of dubbele woning , waarbij:
- onder een rijenwoning wordt verstaan een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee woningen en/of andere functies, waarvan het hoofdgebouw aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd;
- onder een meergezinswoning wordt verstaan een gebouw, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
- onder een vrijstaande woning wordt verstaan een woning, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd;
- onder een dubbele woning wordt verstaan een woning, waarvan het hoofdgebouw deel uitmaakt van een blok van maximaal twee direct aaneengebouwde hoofdgebouwen (twee-onder-één-kap).
1.22 Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten en detailhandel in volumineuze zijn hieronder niet begrepen.
1.23 Dienstverlening
Dienstverlening door een bedrijf met uitsluitend of in hoofdzaak een verzorgende taak met een publieksgerichte functie zoals wasserette, kapsalon, schoonheidssalon, autorijschool, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, postkantoor, telefoon-/telegraaf-/ telexdienst, makelaarskantoor, fotoatelier (inclusief ontwikkelen), kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, reparatiebedrijf voor muziekinstrumenten, cateringbedrijf, alsmede naar aard en uitstraling overeenkomstige bedrijven.
1.24 Erf
het gedeelte van een bouwperceel gelegen buiten het, binnen het bouwperceel gelegen, bouwvlak.
1.25 Evenement
Een georganiseerde gebeurtenis, (openlucht-)manifestatie, (thema-)dag of week in de vorm van een voor publiek bestemde uitvoering/verrichting van vermaak op het gebied van sport, muziek of op sociaal-cultureel vlak.
1.26 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.27 Hoofdgebouw
Een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.28 Huishouden
Een persoon of vaste groep personen die gezamenlijk en bestendig, voor onbepaalde tijd samenwonen.
1.29 Kap
Een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15° en ten hoogste 75°.
1.30 Kelder
Een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 meter boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen; bij "bebouwing in geaccidenteerd terrein" gelegen beneden peil.
1.31 Mantelzorg
Het bieden van zorg in een woning aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.32 Nutsvoorzieningen
Voorziening ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen/installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.33 Ondergeschikte bouwdelen
Bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen, dakoverstekken, balkons en liftschachten.
1.34 Ondergronds
Onder peil.
1.35 Overkapping
bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand.
1.36 Peil
- a. voor bebouwing in geaccidenteerd terrein voor zover de bebouwing met de gevel is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt (de dijk) en is gesitueerd op of binnen een afstand van 3 m uit de grens van het openbaar gebied; 35 cm boven de kruin van de dijk;
- b. voor overige bebouwing in geaccidenteerd terrein: de bestaande gemiddelde hoogte van het terrein op het punt waar dit direct grenst aan de gevel welke is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt.
- c. voor gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- d. voor overige bouwwergeen gebouwen zijnde: de gemiddelde bouwhoogte van het aansluitend terrein.
1.37 Prostitutie
Het zich tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander.
1.38 Publiekgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis
Een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksaantrekkend zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan.
1.39 Seksinrichting
Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.40 Voorgevel
De naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel van een hoofdgebouw, gekeerd naar de weg of het openbaar gebied.
1.41 Waterhuishoudkundige voorzieningen
Waterhuishoudkundige voorzieningen zijn voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit.
1.42 Woning
Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.2 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Bij toepassing van het meten van de goothoogte van een bouwwerk worden dakkapellen buiten beschouwing worden gelaten, behoudens dakkapellen waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak. De goothoogte wordt dan gemeten vanaf het peil tot aan de goot van de dakkapel;
2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.5 De afstand van een bouwwerk tot de perceelsgrens
De afstand van een gebouw tot de (achter)perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de (achter)perceelsgrens.
2.6 Het bebouwingspercentage
Een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van een gedeelte van een bestemmingsvlak, gedeelte van een bouwvlak of een gedeelte van een erf aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd.
2.7 De horizontale diepte van een gebouw
De diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.
2.8 Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.
2.9 Hart van de lijn
Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de kaart en op schaal waarin het plan is vastgesteld.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
- b. parkeervoorzieningen ten dienste van het op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw;
- c. evenementen;
- d. nutsvoorzieningen;
een en ander met de daarbij behorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. de uitoefening van een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
- c. tuinen en erven;
- d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. parkeervoorzieningen ten behoeve van het wonen;
- f. evenementen;
- g. nutsvoorzieningen;
een en ander met bijbehorende voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Het is verboden de in de artikelen 3 en 4 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming. Onder verboden gebruik als in de regels van dit plan wordt in elk geval verstaan:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden als stalling- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Maatvoering
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan voor het afwijken van de voorgeschreven goothoogte, (bouw)hoogte, oppervlakte, inhoud en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, eventueel met overschrijding van de bouwgrenzen, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven afmetingen en afstanden.
8.2 Bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan om bij de uitvoering van het plan af te wijken van bouwgrenzen en overige aanduidingsgrenzen in het horizontale vlak op de verbeelding, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende reden zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 2,5 meter bedraagt.
8.3 Evenementen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan teneinde het tijdelijk gebruik van gronden voor langdurigere evenementen toe te kunnen staan. Hiertoe dient aan het volgende te worden voldaan:
- a. Er dienen voldoende parkeerplaatsen al dan niet op eigen terrein beschikbaar te zijn waarbij moet worden voldaan aan de maximale parkeernorm als opgenomen in de Nota Parkeernormen, gemeente Overbetuwe 2011, opgenomen in de bijlagen van deze regels.
- b. De aan te brengen voorzieningen dienen tijdelijk te zijn; dit betekent dat het houden van een evenement niet mag leiden tot onomkeerbare voorzieningen en/of ingrepen.
- c. Er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de binnen het gebied aanwezige waarden.
8.4 Nutsvoorzieningen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan teneinde het oprichten van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende regels:
- a. De bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m².
- b. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 meter
- c. De omgevingsvergunning mag de verkeersveiligheid niet in gevaar brengen.
- d. De omgevingsvergunning leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 2,5 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
- b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 2,5 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
- c. het wijzigen van de lijst van bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven.
Artikel 10 Overige Regels
Overtreding van het bepaalde in artikel 7 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Driel, Zwanenbloem en Berenklauw'.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van: ...............
De voorzitter, De griffier,
……….
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De Breekenhof is een uitbreidingswijk aan de zuidkant van Driel. Sinds 2006 bouwt Van Wanrooij Bouw & Ontwikkeling hier ruim 400 woningen in alle categorieën.
De huidige verkoop van particuliere bouwkavels in De Breekenhof is nagenoeg tot stilstand gekomen. Momenteel zijn in de hele wijk nog 12 bouwkavels beschikbaar. Aan de Berenklauw zijn nog 7 bouwkavels onverkocht, dit betreft de goedkoopste bouwkavels. De verwachting is dat de markt voor particuliere bouw niet snel zal aantrekken. Om tot een snellere afronding van de wijk te komen, is door de ontwikkelaar gezocht naar een invulling van de bouwkavels die beter aansluit op de vraag vanuit de markt. Het voornemen is om twee-onder-een kap woningen te realiseren op grote percelen. Deze woningen zijn een afgeleide van 10 woningen die reeds in fase 4c van De Breekenhof zijn gerealiseerd.
![]() |
Figuur 1 Ligging plangebied |
Tevens blijkt na uitvoerige planvorming dat er geen interesse is in afname van de geplande 23 sociale huurappartementen in een appartementengebouw aan de Zwanenbloem. Naast de locale woningstichting zien ook regionale en landelijke partijen geen aanknopingspunten voor plandeelname. Het voornaamste argument is dat een dergelijke ontwikkeling alleen draagvlak heeft op een centrumlocatie met voldoende voorzieningen. Beide aspecten zijn in De Breekenhof niet aanwezig. Er zijn alternatieven onderzocht met een sociaal maatschappelijk karakter en woon-/zorgfunctie. Ook dit heeft niet geleid tot afname van de huurappartementen. Om te komen tot een ontwikkeling die wel aansluit bij de markt is het voornemen opgevat om in plaats van het appartementengebouw, 11 grondgebonden woningen te realiseren in twee bouwmassa's.
De afweging of er op deze plek gebouwd kan/mag worden is in dit geval niet aan de orde aangezien het plangebied onderdeel uitmaakt van de nieuwbouwwijk De Breekenhof. De afweging die gemaakt moet worden is, of de invulling van de wijk gewijzigd kan worden voor de twee deelgebieden aan de Berenklauw en de Zwanenbloem.
Onderliggend rapport betreft een gedeeltelijke herziening van het vigerende bestemmingsplan om de ontwikkeling aan de Berenklauw en Zwanenbloem te Driel planologisch - juridisch mogelijk te maken.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen in het zuiden van de kern Driel aan de Zwanenbloem en Berenklauw. De woningen aan de Berenklauw worden aan alle zijden omsloten door woonpercelen aan de Broeksingel (noordzijde), Slangenkruid (oostzijde) en Berenklauw (zuid- en westzijde).
De woningen aan de Zwanenbloem worden aan de noord en oostzijde omsloten door woonpercelen aan de Berenklauw en Zwanenbloem. Aan de zuid- en westzijde grenzen de woningen aan het agrarisch gebied.
Het plangebied ligt op een deel van de percelen kadastraal bekend als gemeente Heteren, Sectie O, nr. 1591 (deels) en Sectie O, nr. 1592 (deels).
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'De Breekenhof', vastgesteld door de gemeenteraad van Overbetuwe op 19 december 2006 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 8 maart 2007.
Het plangebied is bestemd als 'Woondoeleinden'. Gronden met de bestemming 'Woondoeleinden' zijn onder andere bestemd voor het wonen met bijbehorende erven en in samenhang daarmee de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen.
Bij percelen aan de Berenklauw geeft de aanduiding aan dat er sprake is van vrijstaande woningen met een maximale goothoogte van 7 meter. Bij de percelen aan de Zwanenbloem geeft de aanduiding aan dat er sprake dient te zijn van gestapelde woningen met een maximale bouwhoogte van 15 meter. Gronden met de bestemming 'Tuin' zijn onder andere bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
Uit bovenstaande blijkt dat de te realiseren woningen niet mogelijk zijn op basis van het vigerend bestemmingsplan.
![]() |
Figuur 2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan |
1.4 Leeswijzer
Allereerst wordt ingegaan op het beleid wat van toepassing is op onderhavige ontwikkeling. Daarna worden in hoofdstuk 3 de milieu- en omgevingsaspecten beschreven die van toepassing zijn. Het hierop volgende hoofdstuk bevat de planbeschrijving. De huidige situatie en de voorgenomen ontwikkeling komen hier aan bod. Hoofdstuk 5 bevat de juridische vertaling. Daaropvolgend wordt de financiële en economische haalbaarheid van het plan aangeduid. Afgesloten wordt met het hoofdstuk voor de te volgen procedure.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
Nota Ruimte
In de Nota Ruimte is het rijksbeleid beschreven ten aanzien van de ruimtelijke ordening in Nederland. Wat betreft het buitengebied is een omslag in het beleid te lezen. De Nota Ruimte laat het landelijke restrictieve woningbouwbeleid los. Het taboe 'niet bouwen in het buitengebied' wordt doorbroken en is bespreekbaar in het kader van bijvoorbeeld de regeling Ruimte-voor-Ruimte en het hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing. Door toepassing ziet het Rijk kansen voor de ontwikkeling van meer kwaliteit en vitaliteit in het buitengebied van Nederland. Het ontwikkelen van meer kwaliteit en vitaliteit is echter wel regionaal maatwerk waardoor het als een taak voor de provincies wordt gezien om de kaders voor het bouwen in het buitengebied op te stellen.
Conclusie
Daar het plangebied geen deel uitmaakt van de ruimtelijke hoofdstructuur vormt het Rijksbeleid geen belemmering voor de realisering van onderhavig plan.
2.2 Provinciaal- En Regionaal Beleid
Ruimtelijke Verordening Gelderland
Gedeputeerde Staten stelden op 15 december 2010 de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vast. De verordening is op 22 januari 2011 in werking getreden. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De voorschriften in de ruimtelijke verordening zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie.
De kaart Ruimtelijke Verordening Gelderland geeft aan dat het plangebied ligt binnen de zone 'nieuwe bebouwing toegestaan woningbouwcontour'. In een bestemmingsplan is nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken slechts toegestaan:
- binnen bestaand bebouwd gebied;
- binnen de woningbouwcontour van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen;
- binnen de zoekrichting woningbouw van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen, mits 90% van de woningen wordt gebouwd in de betaalbare huur en/of koopsector, met dien verstande dat voor de gemeente Doesburg een percentage van 70 geldt;
- binnen de zoekzones bedrijventerreinen van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen;
- binnen de zoekzones wonen en werken uit de Streekplanuitwerking Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking, zoals opgenomen in bijlage 8 van de RVG.
Conclusie
Vestiging van nieuwe bebouwing wordt volgens de verordening toegestaan. Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied en ligt binnen de woningbouwcontour van de Stadsregio.
2.3 Gemeentelijk Beleid
Kadernota 'Visie op ruimte'
In 2004 is door de gemeente Overbetuwe de kadernota 'Visie op ruimte' opgesteld. Deze kadernota biedt een landschappelijk en stedenbouwkundig kader, de criteria die de geschiktheid en beperkingen van gebieden voor verschillende vormen van grondgebruik aangeven en een handleiding voor de toepassing van die criteria. De kadernota kent twee uitgangspunten. Allereerst zal binnen de gemeente Overbetuwe, voordat uitbreiding voor woningbouw aan de orde komt, eerst gezocht worden naar mogelijkheden voor inbreiding binnen bestaande kernen. Hierbij wordt niet alleen gedacht aan een (her)opvulling van onbebouwde plekken, maar moet vooral worden gedacht aan creatieve toepassingsmogelijkheden voor intensief, meervoudig en/of flexibel ruimtegebruik, geënt op de aard en de schaal van de kern.
Het tweede uitgangspunt betreft de toenemende druk op de gemeente Overbetuwe om de stedelijke ontwikkeling van de Stadsregio Arnhem Nijmegen verder vorm te geven in het oostelijk deel van de gemeente. Vanuit de regionale ontwikkelingsbehoefte wordt vooral ruimte gezocht voor woningbouw, bedrijventerreinen, windenergie en dergelijke. Het oostelijk deel van de gemeente valt binnen het te verstedelijken gebied. Hierdoor ontstaat voor de gemeente de mogelijkheid voor het ontwikkelen van zowel een dynamisch, stedelijk gebied met hoog voorzieningenniveau, als een groen en landelijk gebied. Door te kiezen voor het versterken van de identiteit van beide soorten gebieden, ontstaat een grote meerwaarde voor de gemeente als geheel. Om te voorkomen dat de stedelijke ontwikkelingen het landelijke gebied overspoelen, is een grens tussen beide gebieden nodig.
Woonvisie 2010-2015 'Wonen is meer dan alleen Stenen'
In de woonvisie verwoordt de gemeente Overbetuwe haar doelen en ambities op het gebied van wonen. Als basis voor de woonvisie is een woningmarktverkenning opgesteld. Deze verkenning geeft zicht op huidige en toekomstige kansen en knelpunten en is het startpunt voor de uitwerking van de woonvisie. De woonvisie bevat geen detaillistisch uitvoeringsprogramma, maar de koers waarbinnen de komende jaren plannen voor kernen en locaties kunnen worden uitgewerkt. De ontwikkelingen die de komende jaren afkomen op de gemeente (vergrijzing, gezinsverdunning) vragen om meer variatie in het woonaanbod. Over het algemeen zijn inwoners tevreden over hun woonsituatie. Niet voor iedereen is het echter even makkelijk om een woning naar wens te vinden. De gemeente wil over voldoende woningen met de juiste kwaliteit beschikken om huishoudens de gewenste stappen in hun wooncarrière te laten maken. Dat wil zeggen voor iedere stap in de levensloop een geschikt woonalternatief.
Accentpunten zijn:
- Betaalbaarheid en bereikbaarheid van woningen – streven naar het vergroten van het aanbod betaalbare woningen (huur én koop);
- Keuzevrijheid en doorstroming - inspelen op de wensen van mensen die een volgende stap in de wooncarrière willen zetten middels stimuleren doorstroming;
- Meer kansen voor mensen met een zorgvraag;
- Inzetten op bijzondere doelgroepen.
De gemeente legt het accent op het bestaande bebouwde gebied: kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad en mogelijkheden voor inbreiding en intensivering, bijvoorbeeld door functieverandering. Naast verbetering van de bestaande voorraad blijft nieuwbouw nodig om in te spelen op de ambities. Doel van de nieuwbouw is, naast het in de pas lopen met de groei van het aantal huishoudens, meer variatie in het woonaanbod te realiseren.
Welstandsnota
Op 27 april 2010 is de Welstandsnota 2010 vastgesteld door de gemeente Overbetuwe. De welstandsnota gaat over het duurzaam bevorderen van de kwaliteit van bebouwing en omgeving in de gemeente Overbetuwe. De welstandstoets is daarbij een belangrijk hulpmiddel. Door middel van welstandscriteria wordt zo concreet mogelijk aangegeven aan welke uitgangspunten de ontwerper van een bouwplan zich moet houden. Deze uitgangspunten zijn deels gelijk voor de hele gemeente en deels verschillend per deelgebied omdat ieder gebied zijn eigen kenmerken heeft. Bovendien zijn per gebied de welstandscriteria beschreven.
Het plangebied valt onder de gebiedscriteria 'beeldkwaliteitplannen'. In de welstandsnota wordt het beeldkwaliteitsplan 'De Breekenhof' genoemd, dat is vastgesteld door de raad op 19 december 2006.
Het herbestemmen van de kavels aan de Berenklauw past binnen het beeldkwaliteitsplan van De Breekenhof, omdat de woningen een afgeleide zijn van het plan Appelgaard 4 C op een andere locatie in De Breekenhof. Dit plan is voor de realisatie getoetst aan het beeldkwaliteitsplan. De woningen aan de Zwanenbloem zijn vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar gevonden door welstand en de gedelegeerd stedenbouwkundige van de gemeente (14-09-2011).
Conclusie
Het gemeentelijk beleid is gericht op kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad en mogelijkheden voor inbreiding en intensivering. De ontwikkeling van de woningen kan gezien worden als een kwaliteitsverbetering en het intensiever / optimaler gebruiken van een locatie in bestaand stedelijk gebied. De kavels aan de Berenklauw waren oorspronkelijk bestemd voor 6 bouwkavels. Door tegenvallende verkoop is gekozen voor herontwikkeling om gaten in de wijk te voorkomen. Voor de 23 sociale huurappartementen is het niet mogelijk gebleken om een geïnteresseerde instelling te vinden. Ook op deze locatie is gekozen voor herontwikkeling. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het gemeentelijk ruimtelijk ordeningsbeleid. Daarnaast voldoet het plan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten die door de gemeente zijn opgesteld.
Hoofdstuk 3 Milieu- En Omgevingsaspecten
3.1 Geluid
In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van:
- wegen die in een als 'woonerf' aangeduid gebied liggen;
- wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.
In het kader van het bestemmingsplan 'De Breekenhof' is een akoestisch onderzoek uitgevoerd1. Hieronder wordt enkel de conclusie van het onderzoek weergegeven. De gehele rapportage is als separate bijlage toegevoegd.
Conclusie
Algemeen
Er is sprake van een aanvaardbaar geluidsniveau op de gevels. Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt geconcludeerd dat het aspect wegverkeerslawaai de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
De hoogste geluidbelasting op de woningen ten gevolge van wegverkeer op de Verlengde Rijnstraat bedraagt 44 dB in rekenpunt 9 en 10, 45 dB in rekenpunt 12, en 46 dB in rekenpunt 13 na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet Geluidhinder wordt daarmee niet overschreden.
Nota Hogere Waarden
De ambitiewaarde voor woongebieden (Buitencentrum) van 43 dB wordt in deze rekenpunten overschreden. De grenswaarde uit de Nota Hogere Waarden wordt niet overschreden. De woningen in de rekenpunten 9, 10,12 en 13 vallen in de geluidsklasse “redelijk rustig” (43 – 48 dB).
De geluidbelasting door de overige wegen ligt in alle rekenpunten eveneens beneden de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de ambitiewaarde van 43 dB.
Hieronder zijn maatregelen beschreven om de geluidbelasting op de voorgevels in rekenpunt 9, 10, 12 en 13 zo mogelijk tot onder de ambitiewaarde te doen afnemen.
Maatregelen aan de bron: stil asfalt
De Verlengde Rijnstraat is voorzien van een geluidsreducende deklaag met een geluidreductie van 4 dB. Deze maatregel is daarmee reeds getroffen en kan geen extra bijdrage leveren aan een eventuele afname van de geluidbelasting op de gevel
Maatregelen aan de bron: verlagen van de maximumsnelheid
De verkeersnelheid op de Verlengde Rijnstraat bedraagt 60 km/uur Het verder verlagen van de maximumsnelheid op een weg buiten de bebouwde kom ligt niet voor de hand en is niet verder uitgewerkt.
Afscherming middels geluidscherm
Gezien het ontwerp en de ligging binnen het plan Breekenhof is het plaatsen van een geluidscherm uit stedenbouwkundig en landschappelijk oogpunt niet haalbaar.
Ambitiewaarde gemeentelijk geluidbeleid en hogere waarden
Maatregelen aan de weg in de vorm van een geluidreducterend wegdek zijn reeds getroffen. Afscherming van de woningen stuit op stedenbouwkundige en landschappelijke bezwaren.
De geluidbelasting op de zijgevels en achtergevels van de woningen ligt beneden de ambitiewaarde van 43 dB, en zijn daarmee geluidluw. Tevens bezitten de woningen een geluidluwe buitenruimte aan de achterzijde. Voor de woningen in rekenpunt 9, 10, 12 en 13 kan daarmee gemotiveerd worden afgeweken van de ambitiewaarde van 43 dB. Voor de woningen hoeft geen hogere waarde te worden aangevraagd. De geluidbelasting ligt in alle rekenpunten beneden de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
- 1. Geluidbelasting wegverkeer op woningen plan Breekenhof te Driel, Adviesburo van der Boom, 26 november 2012.
3.2 Luchtkwaliteit
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoren woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Eén van die categorieën zijn woningbouwlocaties. Indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer bedraagt dan 3000 woningen dan is er sprake van een NIBM project. In dit plangebied worden in plaats van 6 vrijstaande woningen en 23 huurappartemten, maximaal 19 woningen gerealiseerd. Het plan draagt daarbij 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van het bestemmingsplan 'De Breekenhof' is een luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd2 . Hoewel de rapportage verouderd is geeft de rapportage een beeld van de concentraties gevaarlijke stoffen. Uit de rekenresultaten volgt dat de concentraties van de onderzochte componenten in alle situaties voor omgeving en binnen het plangebied onder de grenswaarden liggen. De gehele rapportage is als separate bijlage toegevoegd.
De normen voor de relevante stoffen (waaronder stikstofdioxide en fijnstof) zijn niet gewijzigd. De situaties (jaren), die in het onderzoek naar de luchtkwaliteit ten behoeve van het bestemmingsplan van 2006 zijn onderzocht, verschillen met de situaties (jaren) die nu onderzocht zouden moeten zijn. De verschillen zitten voornamelijk in een zeer waarschijnlijk geringe toename van het verkeer, in de afname van emissies van de onderscheidende voertuigcategorieën en in de afname van de achtergrondconcentratie. Een geringe toename van het verkeer en een afname van de emissie en de achtergrondconcentratie betekent dat de concentraties van de relevante stoffen zeer zeker zal zijn afgenomen. Daarnaast is voor toetsing aan normen de wettelijke rekenafstand vanaf de weg van 5 meter naar 10 meter gegaan.3
Conclusie
De concentraties zullen met nieuwe uitgangspunten en de meest recente luchtprogramma's zelfs zijn afgenomen. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van de woningen.
3.3 Bedrijven En Milieuzonering
In het kader van dit bestemmingsplan zijn de bedrijven en overige functies in de omgeving van het plangebied, die eventueel kunnen leiden tot milieubelemmeringen, onderzocht. Voor een aantal van deze functies, zoals het sportpark aan de overkant van de Dorpsstraat, het LPG-tankstation en gasdrukregelstation aan de Dorpsstraat 28-30, boerderij "De Holland" inclusief manege en de aanwezige horeca aan de Honingveldsestraat, is de afstand tot het plangebied zodanig dat deze geen consequenties hebben voor de inrichting van het plangebied.
3.4 Bodem En Asbest
De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. In het kader van functiewijziging en herinrichting vormt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging.
In het kader van het bestemmingsplan 'De Breekenhof' is een bodemonderzoek uitgevoerd.4 Deze resultaten zijn verwerkt in het bestemmingsplan 'De Breekenhof'. Bij onderhavig plan zal gebruik worden gemaakt van dit bodemonderzoek aangezien het in dit geval enkel gaat om een ander woningbouwtype. Hieronder wordt enkel de conclusie van het onderzoek weergegeven.
Het plangebied De Breekenhof kan, gelet op de gebruikshistorie en de bodemopbouw, als één bodemkwaliteitszone worden beschouwd. Uit de bodemkwaliteitskaart blijkt dat in de bovengrond van het plangebied de achtergrondgehalten van stoffen uit het basispakket (metalen, PAK en EOX) onder de streefwaarden liggen. Er komen geen kritische stoffen voor. Aangenomen mag worden dat de kwaliteit van de ondergrond vergelijkbaar of schoner is dan die van de bovengrond en dat er geen kritische stoffen zijn.
Er is een aanvullend onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen op de bovengrond van de boomgaarden.5 Uit de resultaten blijkt dat de geringe gehalten aan p,p'-DDE zijn aangetroffen. Deze liggen beneden de streefwaarde. Er is geen sprake van humane risico's.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat op alle onderzochte locaties de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functies.
3.5 Externe Veiligheid
Bij Externe Veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Er worden twee normstellingen gehanteerd. Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers: bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour. Het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:
- het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting);
- het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen);
- het gebruik van luchthavens.
Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Het beleid is verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), en verder uitgewerkt / toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid gebaseerd op de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS). Deze is recent verder geoperationaliseerd en verduidelijkt middels de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Op grond van de risicobenadering worden grenzen gesteld aan de risico's, gelet op kwetsbaarheid van de omgeving en vice versa. De toepassing van de risicobenadering heeft dus primair betrekking op de onderdelen pro-actie, de preventie en de preparatie van de veiligheidsketen. Het beleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers te beschermen tegen de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit kan door maatregelen te treffen bij of aan de bron (inrichtingen, auto's etc.) en door de restrisico's te beperken, bijvoorbeeld door zonering. Het doel wordt vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats verblijft, komt te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van het risico een functie van de afstand waarbij meestal geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico.
Groepsrisico
Ten aanzien van het groepsrisico (GR) is een oriënterende waarde vastgelegd. Deze wordt uitgedrukt in de kans dat per jaar een groep van 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting of transportroute en een ongewoon voorval binnen die inrichting of op die transportroute waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve kansen per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. De kans dat (een groep) slachtoffers vallen, wordt weergegeven met een curve (de fN-curve).
Een belangrijke factor bij het bepalen van het groepsrisico is het aantal personen dat zich in de omgeving van de risicovolle activiteit bevindt. Dit aspect kan vanuit de ruimtelijke ordening, door het toestaan of juist uitsluiten van functies waarbij een hoge personendichtheid in een bepaald gebied, worden beïnvloed.
In het Bevi is vastgelegd dat voldaan moet worden aan de eisen van het besluit bij nieuwe activiteiten / situaties. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Voor het plangebied is beoordeeld of sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die aangewezen zijn in het Bevi, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over weg/spoor/water en buisleidingen.
LPG-tankstation
Sinds 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van kracht. Hierin worden onder andere veiligheidsafstanden gesteld voor LPG-tankstations tot omliggende woningen. In een ministeriële regeling zijn generieke afstanden voor een LPG-vulpunt tot kwetsbare objecten opgenomen voor LPG-tankstations met een maximale doorzet van 1.500 m³ per jaar. De belangrijkste afstanden bij het plaatsgebonden risico zijn:
- PR 10-5-contour: 25 m vanaf het vulpunt;
- PR 10-6-contour: 110 m vanaf het vulpunt of 45 m als in de milieuvergunning is vastgelegd dat het om een "klein" station gaat i.c. maximaal 1.000 m³ doorzet LPG per jaar.
Bij het benzineservicestation aan de Dorpsstraat 28-30 vindt verkoop van LPG plaats, met een doorzet minder dan 1.000 m³ per jaar zodat hier sprake is van een "klein "station. De woningen in plan De Breekenhof zijn op ruim 400 m vanaf het LPG-vulpunt geprojecteerd, zodat voornoemde risicocontouren met bijbehorende afstanden van 25 en 45 m tot kwetsbare objecten, geen problemen opleveren.
Het invloedsgebied van het groepsrisico ligt op een afstand van 150 m vanuit het vulpunt. De woningen zijn op een afstand van ruim 400 meter van het tankstation gelegen, dus buiten het invloedsgebied.
Conclusie
In en nabij het plangebied zelf komen, behalve het LPG-tankstation, geen Bevi-inrichtingen, leidingen en/of transportroutes voor. Uit het oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.6 Kabels En Leidingen
Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten, hoogspanningslijnen, hoogspanningskabels, warmwaterleidingen e.d. kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken dient de leidingbeheerder aan te geven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig plaats kunnen vinden. In het plangebied zijn geen relevante kabels en/of leidingen gelegen.
3.7 Waterparagraaf
Het plangebied maakt onderdeel uit van de nieuwbouwwijk Breekenhof, gelegen ten zuiden van de kern Driel. Voor onderhavig plan zal gebruik gemaakt worden van de waterparagraaf zoals deze is opgenomen in het vastgestelde bestemmingsplan 'De Breekenhof'.
Provinciaal beleid
Derde Waterhuishoudingsplan Gelderland 2005-2009 (2004)
Goed waterbeheer is een essentieel onderdeel van de zorg voor de omgevingskwaliteit in Gelderland. Dit plan schetst de mogelijkheden om kansen van water voor mens en natuur goed te benutten. In het licht van klimaatverandering is de noodzaak voor maatregelen in het waterbeheer groot. Ook de Europese Kaderrichtlijn Water vraagt om resultaten in het schoonhouden van watersystemen. De maatregelen worden in een stroomgebiedsbenadering aangepakt, waarbij de wateropgave in de ruimtelijke ordening moet worden meegenomen als randvoorwaarde. Voor de komende planperiode zijn meetbare prestaties tot 2009 afgesproken met onder meer de waterschappen, rijkswaterstaat en andere waterpartners op het gebied van: ruimte voor de rivier tussen de dijken, beschermen van waterbergingsgebieden en natte natuur, inrichten van waterbergingsgebieden, vasthouden van regenwater en herstellen van natte natuur in zogenaamde actiegebieden en sanering van riooloverstorten in actiegebieden.
Stroomgebiedsvisie Rivierengebied (2003)
Naar aanleiding van de Startovereenkomst Waterbeheer 21e eeuw (2001) zijn voor alle stroomgebieden in Nederland langetermijnvisies opgesteld. Deze moeten inzicht geven in de wateropgaven die regionale watersystemen in 2015 op orde brengen en richting 2050 op orde houden, alsmede welke maatregelen en kosten daarmee gemoeid zijn. Hiermee geven de provincie Gelderland, het Waterschap Rivierenland en Rijkswaterstaat Directie Oost-Nederland hun invulling aan deze afspraak en aan het Nationaal Bestuursakkoord Water (2003). De maatregelen zijn gericht op het voorkomen van wateroverlast in landelijk en in stedelijk gebied, herstel van ecologisch waardevolle wateren, bestrijding van de verdroging, drinkwatervoorziening en het voorkomen van watertekort.
Waterbeheer en watertoets
Het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer wordt in het plangebied gevoerd door het Waterschap Rivierenland. Als onderdeel van de watertoets is het stedenbouwkundig plan van de Breekenhof door Grontmij Advies en Techniek bv getoetst aan de toetsingscriteria van het Waterschap Rivierenland. Deze waterparagraaf is opgesteld op basis van dit rapport, Natte structuurschets De Breekenhof te Driel (Grontmij Advies en Techniek bv, 22 juni 2004, projectnummer 145598).
Huidige situatie
Het plangebied De Breekenhof is momenteel in agrarisch gebruik en onbebouwd. Het huidige waterbeheer is primair afgestemd op het huidige agrarische grondgebruik. De hoogte van het maaiveld is circa NAP +8,2 m. De variatie in hoogte beperkt zich tot enkele decimeters. De bodem is gevormd door het rivierenlandschap met karakteristieke stroomruggen en komgronden, waarbij het plangebied in de zogenaamde komgrond ligt. Dit zijn lager gelegen zware rivierkleigronden. Nadere boringen bevestigen dat er sprake is van een kleidek van ruim 3 m van veelal compacte zware tot zeer zware klei met een lage doorlatendheid, behalve in een 100 tot 150 m brede strook van zand (kreekrug) dwars door het plangebied: van noordwest naar oost en vervolgens weer richting zuidwest.
Hydrologisch gezien ligt het gebied in een kwelgebied. De kwel uit de diepere grondwaterstroming is hoofdzakelijk afkomstig van de Veluwe. Meer oppervlakkig treedt kwel op vanuit de Nederrijn. De grondwatersituatie in het plangebied is echter intermediair: afwisselend met het seizoen en de meteorologische omstandigheden treedt wegzijging op of kwel. In een gemiddelde situatie treedt kwel op; ook de aanwezigheid van enkele plantensoorten duidt op voedselarme Veluwekwel. De grondwaterstanden variëren tussen NAP +7,8 m en +6,6 m. Gemiddeld bedraagt de drooglegging 70 tot 90 cm. Overtollig water door neerslag en kwel wordt uit het gebied afgevoerd via de watergang langs de Broeksingel (A-watergang) aan de noordzijde en de watergang aan de westrand van het plangebied richting de Drielsche Zeeg (A-watergang aan de zuidzijde), die het verder afvoert in westelijke richting. Doorstroming wordt gewaarborgd door een aftakking vanaf de Drielsche Zeeg aan de oostrand. Met behulp van twee stuwen wordt het peil en debiet in de Drielsche Zeeg gereguleerd.
Voor de huidige waterpartij aan de Broeksingel is door het waterschap Rivierenland een ecoscan uitgevoerd. Deze ecoscan geeft onder meer aan dat het water sterk voedselrijk is. Voorts zijn in de bodem van het plangebied verontreinigingen aangetroffen. In de bovengrond de zware metalen koper, lood, arseen en zink, en in de ondergrond verhoogde gehalten aan nikkel. De concentraties vormen echter geen aanleiding tot nader onderzoek: uit meerdere onderzoeken is bekend dat in (voormalige) agrarische gebieden dergelijke "achtergrondconcentraties" voor kunnen komen (lichte overschrijdingen). Ook geven grondwatermonsters licht verhoogde concentraties aan verontreinigingen aan (o.a. zink). Aanvullend onderzoek wordt niet zinvol geacht, omdat de concentraties op korte afstand en in de tijd sterk kunnen wisselen. Wel wordt geadviseerd om geen grondwater te gebruiken voor consumptie.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
De gemeente Overbetuwe streeft naar een duurzame ontwikkeling van De Breekenhof; duurzaam stedelijk waterbeheer maakt hier integraal onderdeel van uit. Ook het waterschap streeft nadrukkelijk naar duurzaam stedelijk waterbeheer. Het Waterschap Rivierenland heeft haar beleid vastgelegd in het Integraal Waterbeheersplan Gelders Rivierengebied 2002-2006. Stedelijk water is een van de hoofdpunten van het beleid. Voor nieuwe stedelijke watersystemen worden normen aangegeven voor waterkwantiteit en riolering, onder andere dat voor bebouwing de gewenste ontwatering 100 cm bedraagt.
In het onderzoek "Natte structuurschets De Breekenhof te Driel" (Grontmij Advies en Techniek bv, 22 juni 2004, projectnummer 145598), is duurzaam stedelijk waterbeheer het uitgangspunt. Duurzaam stedelijk waterbeheer betekent dat knelpunten in principe niet worden afgewenteld, in tijd noch in plaats. Vertaald vanuit de huidige situatie naar het beoogde ruimtelijk ontwerp en de ontwikkeling van De Breekenhof, worden de volgende relevante doelen beschreven:
- Voorkomen van grondwateroverlast: in het gebied zijn hoge grondwaterstanden aangetroffen. Hoge grondwaterstanden kunnen leiden tot grondwateroverlast in de woningen, tuinen en groenvoorzieningen. Grondwateroverlast wordt voorkomen door middel van ophoging. Drainage wordt waar nodig beperkt aangelegd. Verlaging van het grondwaterpeil heeft namelijk consequenties voor de toestroming van kwelwater naar de wijk en de directe omgeving. Uitgangspunt is dat deze effecten worden geminimaliseerd;
- Voorkomen van piekafvoeren op het ontvangende oppervlaktewater: piekafvoeren op de Drielsche Zeeg kunnen leiden tot te hoge waterstanden. Het waterschap Rivierenland heeft te kennen gegeven dat vanuit het nieuwe stedelijke gebied een maximumdebiet voor afvoer geldt van 1,5 l/sec/ha;
- Bewaren en/of ontwikkelen van een schoon watersysteem: in en rondom het toekomstige watersysteem komen verschillende waterkwaliteiten voor in de vorm van kwelwater, landbouwwater, hemelwater en afvalwater. Het is zaak om schoon te houden wat schoon is: kwel water en regenwater bij voorkeur niet vermengen met landbouw- en afvalwater. Daarnaast zijn nabij het gebied verontreinigingen aangetroffen, waarbij moet worden voorkomen dat deze zich verspreiden;
- Behoud en versterking van ecologische waarden. In het gebied zijn een aantal vegetatiesoorten aangetroffen die zoveel mogelijk behouden moeten worden. Behoud en versterking van deze vegetatietypen leidt tot de aanwezigheid van vegetatie met natuurwaarde maar draagt ook bij tot een vergroting van de belevingswaarde van de wijk en tot een beter zelfreinigend vermogen.
In de Stroomgebiedsvisie Rivierengebied (2003), opgesteld door onder andere waterschap en provincie, staat het plangebied De Breekenhof aangeduid als:
- harde ruimtelijke ontwikkeling, die niet valt binnen de zoekruimte voor waterbergingsgebieden;
- een locatie met geringe zettingsgevoeligheid;
- voor een klein gedeelte deel uitmakend van een intrekgebied, waarbinnen het grondwater beschermd moet worden ten behoeve van de drinkwatervoorziening, waarbij algemeen provinciaal beleid geldt ten aanzien van de bescherming van de grondwaterkwaliteit;
- een gebied direct grenzend aan het 25-jaars intrekgebied in verband met een drinkwateronttrekking en daarmee de 25-jaars beschermingszone, waarbinnen strenger beleid geldt; de bescherming van de (grond)waterkwaliteit in de 25-jaars zones is geregeld via vergunningen en vindt zijn doorwerking tot in het bestemmingsplan;
- een ontwikkeling, waarbij op de waterkansenkaart "grote kans op problemen" wordt verwacht ten aanzien van het waterbeheer; deze aanduiding heeft te maken met de geringe drooglegging in het gebied, waardoor het in beginsel ongeschikt is om te bebouwen; ook de waterkansenkaart voor stedelijke ontwikkeling in het Waterbeheersplan 2002-2006 duidt de locatie de aan als "zeer ongeschikt".
De aanduiding op de bovengenoemde waterkansenkaarten betekent dat het onderzoek naar het nieuwe watersysteem voorwaarde is om een duurzaam en waterneutraal watersysteem te realiseren zonder toekomstige knelpunten. Het onderzoek is daarmee ook van belang voor het welslagen van de watertoets. Voorts is de uitwerking van de riolering voor de stedelijke uitbreiding van belang, in relatie tot het 25-jaars intrekgebied (bijv. geen riooloverstorten van vuil water).
Toekomstige situatie: duurzaam stedelijk watersysteem
Voorkomen van grondwateroverlast
Het voorkomen van grondwateroverlast wordt bereikt door verhogen van het maaiveld (ophogen). Voor de primaire wegen wordt een ontwatering van 1,0 m aangehouden, voor secundaire wegen en bouwwerken met kruipruimte 70 cm, voor bouwwerken zonder kruipruimte 30 cm en voor tuinen 50 cm.
Voorkomen van piekafvoeren op het ontvangende oppervlaktewater
Door toepassing van geautomatiseerde stuwen, worden in het nieuwe watersysteem piekafvoeren op het ontvangende oppervlaktewater beperkt tot het toegestane maximum van circa 1,5 l/s/ha. Overtollig water in het plangebied wordt tijdelijk geborgen door middel van peilstijgingen in het open water. Hiervoor is een open wateroppervlak nodig van 2,01 ha. Het peil van de toekomstige bergingsvijvers in het plangebied De Breekenhof is maximaal NAP +7,3 m. Het watersysteem is getoetst aan de buien zoals voorgeschreven voor stedelijk water in het waterbeheersplan. Berekeningsresultaten geven aan dat de maximale peilstijgingen voldoen aan de criteria van het waterschap. De geplande hoeveelheid waterberging is ruim voldoende om het neerslagwater te kunnen bergen.
Tevens is een waterbalansberekening uitgevoerd voor een extreem nat en een extreem droog jaar, om onder meer de zelfvoorzienendheid te toetsen. Het nieuwe watersysteem wordt zelfvoorzienend aangelegd. Dit betekent dat geen water wordt aangevoerd en het neerslagwater in het systeem wordt gebufferd. Voor zeer droge perioden wordt een automatische stuw aangebracht die water kan inlaten.
Er wordt geen hemelwater vanaf verhard oppervlak (in totaal 7 ha) afgevoerd naar de riolering, maar direct naar het open water. Er wordt voor gekozen hemelwater ondergronds af te voeren en volgens de eisen van het waterschap dient 4 mm neerslagwater voorgezuiverd te worden. Dit wordt gedaan via een lamellenfilter, waarbij alleen de "first flush" wordt gezuiverd en de rest direct op het oppervlaktewater wordt afgevoerd.
In overleg met het waterschap is de A-watergang nr. 20 (Drielsche Zeeg) opgenomen in het watersysteem van De Breekenhof. Deze watergang heeft een afvoerende functie voor bovenstrooms gelegen gebieden. Het waterschap heeft aangegeven dat in de toekomstige situatie de afvoer kan plaatsvinden via een andere A-watergang nr. 27A. Ook de Broeksingel (A-watergang 23), die in de huidige situatie langs de Dorpsstraat en de zuidzijde van Driel loopt, gaat onderdeel uitmaken van het watersysteem van De Breekenhof. In de bergingsberekening van De Breekenhof zijn alleen de waterpartijen binnen de grenzen van het plangebied meegenomen. Omdat de Broeksingel ook een afvoerende en bergende functie heeft voor de stedelijke kern van Driel, is deze watergang niet bij de bergingsberekening betrokken. Het nieuwe watersysteem is zo ontworpen dat de peilen in de landelijke A-watergangen niet wijzigen.
Bewaren en/of ontwikkelen van een schoon watersysteem
Behoud van een schoon watersysteem wordt bereikt door het loskoppelen van het wijkwater en het water uit het landelijk gebied. Hemelwater van verhardingen wordt niet op de riolering aangekoppeld en via een zuivering (lamellenfilter) naar open water in de wijk afgevoerd. In principe wordt beperkt water uit de wijk afgevoerd en alleen in hele droge zomers aangevoerd. Hiertoe wordt in de wijk seizoensberging toegepast. Afvoer vindt plaats bij een waterpeil hoger dan NAP +7,3 m, aanvoer vindt plaats als het waterpeil lager zakt dan NAP +6,9 m. Middels bouwvoorschriften wordt het gebruik van zink, lood en bitumen in goot- en dakwerk met terughoudendheid toegepast, zodat afstromend neerslagwater niet door uitloging wordt vervuild.
Door toepassing van plasbermen en natuurvriendelijke oevers wordt het oppervlaktewater op natuurlijke wijze enigszins gezuiverd. Het grootste deel van de watergangen aan de randen van het plangebied worden voorzien van een zachte oever. Circulatie wordt bereikt door middel van een gemaaltje, waardoor het water in de zomer in beweging blijft. Het huishoudelijk afvalwater wordt verzameld en getransporteerd naar de rwzi, waarop de riolering van de kern Driel is aangesloten.
Rondom het plangebied zijn twee overstorten aanwezig van de riolering van de kern Driel. Deze overstorten staan niet met het nieuwe watersysteem van De Breekenhof in verbinding, maar hebben wel raakvlakken.
Aan de noordzijde ligt aan de Broeksingel een bergbezinkvoorziening die overstort op een kopvijver aan de watergang. Voor deze bergbezinkvoorziening wordt een oplossing gezocht, waarbij de overstort in de toekomst zal uitstromen in een rietveld en de A-watergangen die worden aangelegd bij realisering van de Verlengde Rijnstraat. In de tussentijd zal een tijdelijke afvoermogelijkheid voor het overstortwater worden gerealiseerd. Aan de zuidoostzijde van het plangebied ligt ook een overstort, die nu op de doorgaande A-watergang 20 overstort. Door de afleiding van de hoofdafvoer naar de andere A-watergang nr. 27, komt de overstort in een doodlopend gedeelte van de A-watergang te liggen, hetgeen ongewenst is. Deze overstort blijkt in de praktijk beperkt te functioneren. Volstaan kan worden met verplaatsing van de monding van de overstort naar een locatie oostelijk van de regenwateruitlaten van de Dorpsstraat.
Behoud en versterking van ecologische waarden
Doordat de wateraanvoer vanuit het landelijk gebied zo beperkt mogelijk wordt gehouden, wordt de toevoer van water met meststoffen geminimaliseerd. Hierdoor wordt zonder extra inspanning tegemoetgekomen aan de kwaliteitseisen die vanuit behoud en versterking van vegetatietypen met betekenis voor natuurbehoud gesteld worden. Ook de aanwezigheid van plasbermen en natuurvriendelijke oevers dragen bij aan het ontwikkelen en handhaven van bepaalde vegetatiesoorten.
Behoud van de huidige hydrologische situatie is ook van belang voor de ecologische waarden. De genoemde kwelvegetaties zijn immers zeer bijzonder.
Door Arcadis is in 2000 berekend dat als de te graven watergangen niet door de deklaag van 3 m heenkomen of ter hoogte van de zandbaan worden afgedicht met een kleilaag, geen of weinig veranderingen in de kwel- en wegzijgingssituatie zal voorkomen. Toch wordt ervoor gekozen op een beperkt aantal plaatsen toe te staan dat de watergang door de deklaag heen snijdt (op circa 10% van het oppervlak aan open water). Hierdoor ontstaan lokale kwelvensters, van belang voor het behoud en de versterking van de bijzondere kwelvegetatie. Het waterschap verwacht dat in de huidige situatie de huidige watergangen in het plangebied ook deels door de zandbanen aansnijden.
Daar waar de overgebleven deklaag te dun wordt, zal op de bodem van de watergang alsnog een kleilaag worden aangebracht om het gevaar van opbarsten tegen te gaan.
Het waterschap heeft beleid ten aanzien van de inrichting van de watergangen om te zorgen voor voldoende waterkwaliteit:
- streven naar oppervlaktewater met voldoende omvang;
- zorgen voor circulatie;
- oever minimaal eenzijdig natuurvriendelijk inrichten;
- voldoende diepte van watergangen (minimaal 1 m);
- natuurlijk peilbeheer.
Deze aspecten zijn meegenomen in de nadere uitwerking van de inrichting. Uiteindelijk wordt gestreefd naar het Middelste Ecologische Niveau (volgens de functietoekenning waardevolle wateren door de provincie Gelderland in Waterhuishoudingsplan).
Beheer en onderhoud
Langs alle watergangen in het plangebied ligt in ieder geval aan één zijde een obstakelvrij onderhoudspad van circa 4 m. Het waterschap heeft aangegeven een deel van de waterpartijen varend te onderhouden. Daar waar geen onderhoudspad aanwezig is, zijn de taluds met een helling van 1:5 aangelegd. Kruisingen met wegen worden als brug uitgevoerd, waarbij de onderzijde op minimaal NAP +8,3 m dient te zijn aangelegd (minimaal 1 m doorvaarthoogte).
3.8 Flora En Fauna
De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn (VR) en de Habitatrichtlijn (HR). Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming. Nederland heeft de richtlijnen geïmplementeerd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet van 1968, 1998 en 2005 (de gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (de soortenbescherming). De gebiedsbescherming heeft betrekking op:
- de Vogelrichtlijngebieden die Nederland heeft vastgesteld;
- de Habitatrichtlijngebieden die Nederland bij de Europese Commissie heeft aangemeld;
- de beschermde natuurmonumenten en de staatsnatuurmonumenten.
Ruimtelijke ingrepen die in deze gebieden plaatsvinden dan wel in de nabijheid van beschermde natuurgebieden, moeten worden getoetst op hun effecten op deze gebieden. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een notitie met betrekking tot flora- en fauna opgesteld.6 De resultaten uit deze notitie zijn verwerkt in het bestemmingsplan `De Breekenhof`. Hieronder wordt enkel de conclusie weergegeven. De gehele notitie is als separate bijlage toegevoegd.
Conclusie
Op basis van de aanwezige natuurwaarden en de daarop van toepassing zijnde beschermingsmaatregelen en formules, zijn er geen definitieve belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
- 6. Natuurwaardenonderzoek ten behoeve van de bestemmingsplanwijziging bij Driel, CONSULMIJ Milieu BV, juni 2003
3.9 Archeologische Waarden
Beleidskader en wettelijk kader
Sinds de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) op 1 september 2007 is de verantwoordelijkheid ten aanzien van het bodemarchief gedecentraliseerd naar de gemeente. De provincie Gelderland blijft hierbij bestemmingsplannen (en afwijkingen hierop) toetsen op archeologie en cultuurhistorie, maar gaat er daarbij wel vanuit dat de gemeente zijn eigen taak naar behoren zelfstandig zal uitvoeren. De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan en een archeologische beleidsadvieskaart vervaardigd. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces.
Huidige situatie en onderzoek
In 2004 is een inventariserend veldonderzoek gedaan door middel van proefsleuven (putten)7 . Deze resultaten zijn verwerkt in het bestemmingsplan `De Breekenhof`. In dit bestemmingsplan hebben gronden rondom het plangebied een dubbelbestemming `archeologisch waardevol gebied`. Het plangebied zelf heeft deze dubbelbestemming niet. Dit wil zeggen dat er vanuit het uitgevoerde veldonderzoek geen bevindingen zijn gedaan die duiden op de aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied.
Conclusie
Op basis van de resultaten van het uitgevoerde inventariserende veldonderzoek wordt geconcludeerd dat onderhavige ontwikkeling geen belemmering ondervindt ten aanzien van het aspect archeologie.
- 7. Inventariserend Veldonderzoek Driel-Zuid, Archol.
3.10 Parkeren
In 2009 is er voor de Breekenhof een parkeerbalans opgesteld waaruit bleek dat er een groot tekort aan parkeerplaatsen was in het middendeel van de wijk en een overschot aan de randen van de wijk. Als reactie hierop zijn er aan de rand van de wijk extra parkeerplaatsen in het middendeel van de wijk aangelegd en zijn er aan de rand van de wijk parkeerplaatsen komen te vervallen.
Door voorliggende herontwikkeling neemt de parkeerbehoefte aan de Berenklauw toe. Dit wordt deels ondervangen door op eigen terrein 2 parkeerplaatsen voor te schrijven. Het aantal parkeerplaatsen in de directe omgeving blijft gelijk. De herontwikkeling leidt evenwel tot een klein tekort ter plaatse van de Berenklauw. Dit tekort kan echter worden opgevangen door dit te verrekenen met de bestaande overschotten aan parkeerplaatsen in het deelgebied. Het gevolg hiervan is dat het totale parkeeroverschot van het deelgebied iets afneemt maar dat er nog wel een overschot blijft bestaan.
Aan de Zwanenbloem neemt de parkeerdruk af (23 huurappartementen ten opzichte van 11 rijwoningen). Parkeren vindt plaats op eigen terrein bij het meest zuidelijke blok. Vanwege de afgenomen parkeerdruk is er in de definitieve uitwerking van het openbaar gebied de mogelijkheid om meer groen te realiseren.
Door de gemeente Overbetuwe is gemeentelijk parkeerbeleid vastgesteld.8 Aan deze parkeernota wordt voldaan. De parkeernota is als bijlage bij de regels opgenomen.
- 8. Nota parkeernormen, gemeente Overbetuwe 2011.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Huidige Situatie
Omgeving plangebied
Woonwijk De Breekenhof is een dorpsuitbreiding aan de zuidelijke rand van Driel. In aansluiting op de kern worden tussen de Broeksingel en de Hoenveldsestraat circa 400 woningen gebouwd in een brede typologie en een dito prijsklassenniveau. De wijk is bereikbaar via twee hoofdontsluitingen aan de Broeksingel en de Dorpsstraat. Langs de oost- en zuidzijde van het plan wordt een watergang aangelegd.
Plangebied
De planlocatie bestaat uit een strook van 6 vrije kavels aan de Berenklauw, gelegen in het noordwesten van de wijk. Tevens bestaat het plan uit een appartementengebouw bestaande uit 23 sociale huurappartementen, gelegen in het meest westelijke deel van de woonwijk.
4.2 Voorgenomen Ontwikkeling
4.2 Voorgenomen ontwikkeling
De kavels zijn oorspronkelijk bestemd voor bouwkavels en sociale huurappartementen maar door tegenvallende verkoop en het niet vinden van een afnemer van de sociale huurappartementen worden deze percelen herontwikkeld. Hiermee wordt voorkomen dat er gaten ontstaan in de wijk. Het plan betreft de realisatie van 8 twee-onder-een-kapwoningen aan de Berenklauw en 11 rijwoningen in twee bouwmassa's aan de Zwanenbloem.
De twee-onder-een-kapwoningen aan de Berenklauw zijn los van elkaar gesitueerd. Elke woning heeft een achterom en is met de voorgevel gesitueerd in de huidige rooilijn. De verschijningsvorm is een afgeleide van de 10 woningen van het deelplan 'De Appelgaard 4C'.
Aan de Zwanenbloem worden 2 bouwmassa's met in totaal 11 woningen gerealiseerd die vanuit een 'boerderijthema' worden vormgegeven. De rooilijn is verschillend, het noordelijke blok ligt op 1,5 meter en het zuidelijke blok op 7,0 meter. Alle woningen worden ontsloten aan de Zwanenbloem (oostzijde) en hebben een tuingerichte woonkamer op het open agrarische landschap ten westen van De Breekenhof.
De materialisatie van de woningen past bij de overige woningen in De Breekenhof: rood en/of roodbruine baksteen en een rode of zwarte dakpan. De herbestemming is vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Algemene Opzet
Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels).
Het bestemmingsplan 'Driel, Zwanenbloem en Berenklauw' bestaat uit de volgende onderdelen:
De toelichting
De inventarisatie en visie op het plangebied, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet en een korte beschrijving van de handhavings- en uitvoeringsaspecten.
De bestemmingsregels
De bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen. Daarnaast zijn afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.
De verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen' opgenomen.
De opzet van het plan
Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Bij de overwegingen over de gewenste opzet van het bestemmingsplan staat men voor het dilemma dat er enerzijds een duidelijke behoefte is aan minder regelgeving.
Daarnaast moet het plan flexibel zijn om op toekomstige ontwikkelingen in te spelen. Daarvoor zijn afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze regelingen bieden weliswaar ruimte voor bepaalde ontwikkelingen, er kunnen echter geen directe rechten en/ of plichten aan worden ontleend. Er zal altijd een belangenafweging plaatsvinden. Als echter wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden, is die afweging marginaal.
Bouwplan
Indien een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend wordt, zijn in eerste instantie de bestemming met bijhorende regels van belang. Als het nieuwe en het beoogde gebruik past binnen de toegekende bestemming dan kan de omgevingsvergunning worden verleend.
5.2 Toelichting Op De Verbeelding
Bestemmingen
Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen zijn afgeleid uit het gebruik (de aanwezige functies). De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken.
5.3 Bestemmingen En Aanduidingen Op Verbeelding
Tuin
Gebruik
De gronden met de bestemming Tuin zijn onder andere bestemd voor tuinen en parkeervoorzieningen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
Voor het gebruik ten behoeve van evenementen is een specifieke regeling opgenomen.
Bouwen
Op deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan, met uitzondering van luifels, dakoverstrekken, erkers, serres en uitbouwen op de begane grond. Voor deze bebouwing zijn in de regels voorwaarden opgenomen waaraan voldaan dient te worden.
Wonen
Gebruik
De gronden met de bestemming Wonen zijn bestemd voor onder andere het wonen. De gronden binnen het plan zijn uitsluitend bestemd voor twee-aaneengebouwde en rijwoningen, daar waar dit op de verbeelding is aangegeven. Voor twee-aaneengebouwde woningen is de aanduiding 'tae' opgenomen, en voor rijwoningen is de aanduiding 'aeg' opgenomen. Er zijn in totaal maximaal 19 woningen toegestaan.
Bouwen
Het hoofdgebouw is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. De maximale toegestane bouwhoogte is op de verbeelding weergegeven. Buiten het bouwvlak zijn bijbehorende bouwwerken toegestaan met in totaal een maximale oppervlakte die is weergegeven in de regels.
Hoofdstuk 6 Financiele Toelichting
De ontwikkeling die met onderhavig plan wordt mogelijk gemaakt, betreft een particulier initiatief. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te verankeren is voor rekening en risico van de particuliere initiatiefnemer een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan (inclusief benodigde onderzoeken op het gebied van milieuhygiëne) opgesteld. Tevens is een aanvulling op de huidige realisatieovereenkomst overeengekomen en is er een planschadeovereenkomst gesloten.
Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
7.1 Inspraak
De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Gezien de geringe omvang en impact van de voorgenomen ontwikkeling vindt er geen inspraak plaats.
7.2 Overleg
Artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Gezien de omvang van het project is vooroverleg niet noodzakelijk. Er spelen namelijk geen belangen voor het waterschap en/of andere rijksdiensten.
7.3 Vaststellingsprocedure
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegen voor een ieder.
Bijlage 1 Nota Parkeernormen, Gemeente Overbetuwe 2011
Bijlage 1 Nota parkeernormen, gemeente Overbetuwe 2011
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek En Luchtkwaliteit
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek en luchtkwaliteit
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Waterbodem En Bestrijdingsmiddelenonderzoek
Bijlage 4 Waterbodem en bestrijdingsmiddelenonderzoek
Bijlage 5 Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 5 Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 6 Archeologisch onderzoek
Bijlage 7 Aanvullende Memo Luchtkwaliteit En Externe Veiligheid
Bijlage 7 Aanvullende memo luchtkwaliteit en externe veiligheid