Elst, Schil Westeraam A325
Bestemmingsplan - Gemeente Overbetuwe
Onherroepelijk op 11-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Elst, Schil Westeraam A325 van de gemeente Overbetuwe.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1734.0149ELSTschilwstrm-ONHE met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publieksgericht zijn, en dat op kleine schaal in de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.
1.7 agrarisch bedrijf
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
- a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
- b. bollenteelt: de teelt van bloembollen, bolbloemen en knolgewassen;
- c. boomkwekerij/-teelt: de teelt van bomen als dan niet gecombineerd met de verhandeling daarvan;
- d. bosbouw: de teelt van bomen ten behoeve van de houtproductie;
- e. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
- f. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond, waaronder ook begrepen het fokken van paarden en het houden van geiten en schapen;
- g. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
- h. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
- i. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
- j. sierteelt: de teelt van wintergroene siergewassen, alsmede sierstruiken en sierbomen.
1.8 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.9 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.10 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.11 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.
1.12 bedrijfs- of dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.13 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.14 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.16 Bevi-inrichting
bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.17 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.18 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.20 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten.
1.22 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.23 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.24 deskundige
een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake agrarische bedrijfsvoering of archeologie.
1.25 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
1.26 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.27 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.28 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.
1.29 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van de kruin van de weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.30 publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis
een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksaantrekkend zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan.
1.31 tuincentrum
een bedrijf gericht op:
- a. de teelt en de verhandeling van bomen, heesters, planten, bloemen en andere siergewassen;
- b. de verkoop van artikelen die met de tuinbewerking of de inrichting van tuinen verband houden, zoals tuingereedschap, tuinmeubilair en tuingrond;
met daaraan gerelateerd en daaraan ondergeschikt:
- c. detailhandel in overige artikelen, niet zijnde detailhandel in volumineuze goederen;
- d. horeca.
1.32 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.33 Wgh-inrichting
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.
1.34 woning
een complex van ruimten, dat bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
2.4 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Bij toepassing van het meten van de goothoogte van een bouwwerk worden dakkapellen buiten beschouwing gelaten, behoudens dakkapellen waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak. De goothoogte wordt dan gemeten vanaf het peil tot aan de goot van de dakkapel;
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'akkerbouw': een akkerbouwbedrijf zoals genoemd in artikel 1.7 onder a;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij': een grondgebonden veehouderijbedrijf zoals genoemd in artikel 1.7 onder f;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loonbedrijf': een loonbedrijf;
- d. het hobbymatig houden van dieren en/of het telen van gewassen;
- e. de bestaande paardenbakken binnen het bouwvlak of direct aansluitend aan het bouwvlak;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden': tevens het behoud, de bescherming en de ontwikkeling van landschapswaarden;
- g. bedrijfswoningen;
- h. de bestaande (verblijfs)recreatieve voorzieningen;
- i. evenementen als medegebruik gedurende maximaal 7 aaneengesloten dagen inclusief opbouw en afbraak van bijbehorende voorzieningen;
- j. geluidwerende voorzieningen;
- k. de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
- b. het bepaalde onder a is niet van toepassing op erf- en terreinafscheidingen en geluidschermen;
- c. het aantal bedrijfswoningen per bouwvlak bedraagt ten hoogste 1, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal bedrijfswoningen ten hoogste het met de aanduiding genoemde aantal bedraagt;
- d. overigens geldt het volgende:
max.
oppervlak per bouwvlakmax.
inhoudmax. goot- hoogte max. bouw- hoogte bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen - 600 m3 bestaand bestaand bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning 50 m2 - 3 m 5 m bedrijfsgebouwen bestaand bestaand bestaand bestaand silo's bestaand bestaand bestaand bestaand erfafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het voorste gebouw - - - 2 m erfafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel van het voorste gebouw - - - 1 m overige bouwwerken, geen gebouw zijnde - - - 3 m - e. lichtmasten zijn niet toegestaan bij paardenbakken, met uitzondering van de bestaande lichtmasten bij paardenbakken.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'garage': een garagebedrijf;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - sloopbedrijf': een sloopbedrijf;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': uitsluitend nutsvoorzieningen;
- d. evenementen als medegebruik gedurende maximaal 7 aaneengesloten dagen inclusief opbouw en afbraak van bijbehorende voorzieningen;
- e. geluidwerende voorzieningen;
- f. de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
- b. het bepaalde onder a is niet van toepassing op erf- en terreinafscheidingen en geluidschermen;
- c. het aantal bedrijfswoningen per bouwvlak bedraagt ten hoogste 1;
- d. overigens geldt het volgende:
max. oppervlak per bouwvlak | max. inhoud | max. goot- hoogte | max. bouw- hoogte | ||||||||
bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen | - | 600 m3 | bestaand | bestaand | |||||||
bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning | 50 m2 | - | 3 m | 5 m | |||||||
bedrijfsgebouwen | bestaand | bestaand | bestaand | bestaand | |||||||
erfafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het voorste gebouw | - | - | - | 2 m | |||||||
erfafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel van het voorste gebouw | - | - | - | 1 m | |||||||
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde | - | - | - | 3 m |
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Detailhandel - Tuincentrum
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een tuincentrum;
- b. evenementen als medegebruik gedurende maximaal 7 aaneengesloten dagen inclusief opbouw en afbraak van bijbehorende voorzieningen;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, water en toegangswegen.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
- b. het bepaalde onder a is niet van toepassing op erf- en terreinafscheidingen;
- c. het aantal bedrijfswoningen per bouwvlak bedraagt ten hoogste 1;
- d. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' opgenomen bebouwingspercentage van het bouwvlak;
- e. overigens geldt het volgende:
max. oppervlak per bouwvlak | max. inhoud | max. goot- hoogte | max. bouw- hoogte | ||||||||
bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen | - | 600 m³ | 6 m | 10 m | |||||||
bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning | 50 m2 | - | 3 m | 5 m | |||||||
bedrijfsgebouwen en kassen | - | - | - | 4 m | |||||||
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde | - | - | - | 3 m |
5.3 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Groen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden;
- b. evenementen als medegebruik gedurende maximaal 7 aaneengesloten dagen inclusief opbouw en afbraak van bijbehorende voorzieningen;
- c. beeldende kunstwerken;
- d. bij deze bestemming behorende nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van beeldende kunstwerken bedraagt ten hoogste 5 m;
- c. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt ten hoogste 6 m;
- d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
6.3 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 7 Maatschappelijk
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bibliotheken, openbare dienstverlening, gezondheidszorg, kinderopvang, onderwijs, peuterspeelzalen, sociale en welzijnsvoorzieningen, openbaar bestuur, recreatie, sport, verenigingsleven en voorzieningen ten behoeve van levensbeschouwelijke en religieuze doeleinden en cultuur;
- b. evenementen als medegebruik gedurende maximaal 7 aaneengesloten dagen inclusief opbouw en afbraak van bijbehorende voorzieningen;
- c. beeldende kunstwerken;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en toegangswegen.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
7.3 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 8 Tuin
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. ten aanzien van uitbouwen gelden de volgende regels:
- 1. de horizontale diepte bedraagt maximaal 1,5 m;
- 2. de (horizontale) diepte van de overblijvende, niet met gebouwen bebouwde gronden bedraagt minimaal 2,5 m;
- 3. voor zover de uitbouw wordt gebouwd tegen een gevel van het hoofdgebouw bedraagt de breedte maximaal 60% van de breedte van die gevel;
- 4. de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 m;
- 5. de oppervlakte bedraagt maximaal 6 m2;
- c. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m;
- d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 9 Verkeer
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
- b. beeldende kunstwerken;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen en water.
9.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van beeldende kunstwerken bedraagt ten hoogste 5 m;
- c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de verkeersgeleiding en wegverlichting mag niet meer bedragen dan 8 m;
- d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 4 m.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 10 Verkeer - Railverkeer
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. spoorwegen en de daarbij behorende bermen, taluds en spoorwegovergangen;
- b. beeldende kunstwerken;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en toegangswegen.
10.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van beeldende kunstwerken bedraagt ten hoogste 5 m;
- c. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het railverkeer maximaal 10 m;
- d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de verkeersgeleiding en wegverlichting mag niet meer bedragen dan 8 m;
- e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
10.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 11 Water
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
- b. verkeer te water;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, bermen, groen en bruggen ten behoeve van langzaam verkeer.
11.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 4 m.
Artikel 12 Wonen
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, waarbij inwoning is toegestaan;
- b. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
- c. het hobbymatig houden van dieren en/of het telen van gewassen;
- d. bestaande paardenbakken;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen en toegangswegen.
12.2 Bouwregels
12.3 Afwijken van de bouwregels
12.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan, met dien verstande dat:
- a. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning, inclusief aan-, uitbouwen en bijgebouwen, tot maximaal 75 m2 wordt gebruikt voor de activiteit;
- b. in afwijking van het bepaalde onder 1 ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' een vloeroppervlakte van 100 m2 is toegestaan;
- c. degene die de activiteit in de woning, inclusief aan-, uitbouwen en bijgebouwen, uitoefent tevens de bewoner van de woning is;
- d. de activiteit qua aard en omvang past in de woonomgeving;
- e. er geen activiteiten plaatsvinden die vergunningplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer;
- f. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de verkeers- en parkeersituatie ter plaatse;
- g. geen detailhandel anders dan de verkoop van lokaal of streekeigen geproduceerde producten plaatsvindt;
- h. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
- i. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
12.5 Afwijken van de gebruiksregels
12.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 13 Verkeer - Uit Te Werken
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ontsluiting van aangrenzende percelen;
- b. retentie en afvoer van hemelwater, met de daarbij behorende additionele voorzieningen zoals water- en groenvoorzieningen.
13.2 Uitwerkingsregels
Burgemeester en wethouders werken de in lid 13.1 genoemde bestemming nader uit, met inachtneming van de volgende uitwerkingsregels:
- a. bij uitwerking van deze bestemming mogen de grenzen met de aangrenzende uit te werken bestemming over maximaal 25 m worden verschoven;
- b. de oppervlakte van gebouwen mag maximaal 30 m2 bedragen;
- c. de hoogte van gebouwen mag maximaal 3 m bedragen;
- d. de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 3 m bedragen, met uitzondering van kunstwerken, verlichtingsarmaturen en bebording, waarvan de hoogte maximaal 10 m mag bedragen.
13.3 Bouwregels
Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd in overeenstemming met een in werking getreden uitwerkingsplan en met inachtneming van de in dat plan opgenomen regels.
13.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 13.3, indien de op te richten bebouwing naar zijn bestemming en gebruik, alsmede naar zijn afmetingen en zijn plaats binnen het plangebied in overeenstemming zal zijn met, dan wel op verantwoorde wijze kan worden ingepast in een reeds vastgesteld uitwerkingsplan of een daarvoor ter inzage gelegd ontwerp.
Artikel 14 Wonen - Uit Te Werken
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen al dan niet in combinatie met beroep en bedrijf aan huis;
- b. geluidswerende voorzieningen;
- c. groen- en speelvoorzieningen;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. verkeer en verblijf, waaronder parkeren;
- f. water;
- g. alle overige voorzieningen die functioneel tot een woongebied behoren.
14.2 Uitwerkingsregels
Burgemeester en wethouders werken de in lid 14.1 genoemde bestemming nader uit, met inachtneming van de volgende uitwerkingsregels:
- a. bij uitwerking van deze bestemming mogen de grenzen met de aangrenzende uit te werken bestemming over maximaal 25 m worden verschoven;
- b. de hoogte van de hoofdgebouwen bedraagt maximaal 4 bouwlagen met stedenbouwkundige accenten tot maximaal 5 bouwlagen;
- c. de hoogte van aan-, en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3,5 m;
- d. het aantal woningen bedraagt ten minste 25 woningen/ha;
- e. de stedenbouwkundige structuur van het gebied sluit aan op de stedenbouwkundige structuur van de omgeving;
- f. sprake moet zijn van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
14.3 Bouwregels
Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd in overeenstemming met een in werking getreden uitwerkingsplan en met inachtneming van de in dat plan opgenomen regels.
14.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 14.3, indien de op te richten bebouwing naar zijn bestemming en gebruik, alsmede naar zijn afmetingen en zijn plaats binnen het plangebied in overeenstemming zal zijn met, dan wel op verantwoorde wijze kan worden ingepast in een reeds vastgesteld uitwerkingsplan of een daarvoor ter inzage gelegd ontwerp.
Artikel 15 Leiding - Riool
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een rioolpersleiding.
15.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 15.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
15.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 15.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Hiertoe wordt vooraf advies ingewonnen bij de leidingbeheerder.
15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 16 Waarde - Archeologie
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem.
16.2 bouwregels
16.3 nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden in de grond (in situ) te behouden.
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming Waarde - Archeologie, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Artikel 17 Waarde - Archeologische Verwachting 1
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologische verwachting 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.
17.2 Bouwregels
17.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 18 Waarde - Archeologische Verwachting 2
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologische verwachting 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.
18.2 Bouwregels
18.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 19 Waarde - Archeologische Verwachting 3
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologische verwachting 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.
19.2 Bouwregels
19.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 20 Waarde - Archeologische Verwachting 4
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologische verwachting 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.
20.2 Bouwregels
20.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.5 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 21 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 22 Algemene Bouwregels
22.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
22.2 Bestaande maten
- a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
- c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
22.3 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen gebouwen gelden de volgende bepalingen:
- a. de ondergrondse ruimte mag uitsluitend vanuit de binnenzijde van het gebouw waaronder het wordt gerealiseerd, toegankelijk zijn;
- b. de bouw van de ondergrondse ruimte behorende bij en dienstbaar aan de woning is uitsluitend toelaatbaar voor zover zich op het bouwvlak een woning bevindt;
- c. de ondergrondse ruimten bestaat uit ten hoogste één bouwlaag die ten hoogste tot 3 m onder peil reikt;
- d. het bouwen van ondergrondse ruimten is uitsluitend toelaatbaar direct onder de woning waarbij de ondergrondse ruimten niet voorbij de buitenmuren van de woning komen;
- e. ondergrondse ruimten worden niet meegerekend bij de maximale inhoudsmaat van de woning;
- f. het kunstmatig verhogen van het peil rond de woning is niet toegestaan.
Artikel 23 Algemene Gebruiksregels
Onder gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in elk geval verstaan:
- a. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan;
- b. het gebruik van bedrijfswoningen, woningen en/of wooneenheden anders dan voor één huishouden is niet toegestaan.
Artikel 24 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
- a. de ruimte tussen bouwwerken;
- b. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Artikel 25 Algemene Afwijkingsregels
25.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen met uitzondering van inhoudsmaat van woningen;
- b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
- c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
- d. van de regels en de bouw toestaan van niet voor bewoning bestemde gebouwen met een inhoud van ten hoogste 50 m³ en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m ten dienste van het openbaar nut, zoals schakelhuisjes, wachthuisjes, transformatorhuisjes, telefooncellen, alsmede andere bouwwerken, zoals muurtjes, standbeelden en lichtmasten; gasdrukmeetstations en verkooppunten voor motorbrandstoffen uitgezonderd;
- e. van de regels en de bouw toestaan van een schuilgelegenheid voor dieren met een oppervlakte van maximaal 15 m² en een hoogte van maximaal 2,7 m, mits de perceelsgrootte minimaal 1 ha bedraagt en het perceel niet direct grenst aan het erf van een woning.
25.2 Inhoudsmaten van woningen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van in het plan genoemde inhoudsmaten van woningen waarbij de inhoud maximaal 800 m³ mag bedragen.
25.3 Gebruiksregels tijdelijk kamperen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van in het plan genoemde gebruiksregels voor het toestaan van tijdelijk kamperen voor een maximale aaneengesloten duur van 10 dagen.
25.4 Publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis
Afwijken als bedoeld in lid 25.1, 25.2 en 25.3 kan slechts worden verleend, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 26 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor:
- c. het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- 1. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
- 2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- 3. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
- d. het toestaan van de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen met een bouwhoogte van ten hoogste 3,5 m en een inhoud van ten hoogste 75 m3 ten dienste van het openbare nut en overige openbare dienstverlening;
- e. de reconstructie van de binnen het plangebied gelegen wegen, met dien verstande dat de op de kaart gegeven bestemming Verkeer ter weerszijden van de weg met ten hoogste 25 m mag worden verbreed.
Artikel 27 Overige Regels
27.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 28 Overgangsrecht
28.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
28.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 29 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Elst, Schil Westeraam A325'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Inleiding
In dit inleidende hoofdstuk wordt het bestemmingsplan 'Elst, Schil Westeraam A325' geïntroduceerd en voorzien van enkele achtergronden. De aanleiding om het plan op te stellen wordt toegelicht, gezamenlijk met het doel van het plan. De ligging en begrenzing van het plangebied wordt vervolgens weergeven, voordat de vigerende plannen voor dit gebied in een overzicht worden geplaatst. Tot slot komt in dit hoofdstuk de leeswijzer voor het verdere plan aan bod.
1.2 Aanleiding En Doel
Conform de Wro is de gemeente Overbetuwe bezig haar bestemmingsplannen voor 1 juli 2013 te actualiseren. Het plangebied van dit bestemmingsplan is niet meegenomen bij het plan voor de kern Elst en evenmin in het plan voor het buitengebied. Om die reden wordt een afzonderlijk bestemmingsplan opgesteld voor het gebied Schil Westeraam en een deel van de aangrenzende A325.
Het doel van het nieuwe bestemmingsplan is tweeledig. In de eerste plaats is de actualisatie van bestemmingsplannen nodig in het kader van de wettelijke actualiseringsplicht. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) zoals deze op 1 juli 2008 in werking is getreden verplicht gemeenten uiterlijk 1 juli 2013 voor het hele gemeentelijk grondgebied actuele bestemmingsplannen (dat wil zeggen niet ouder dan 10 jaar) digitaal beschikbaar te hebben.
In de tweede plaats is een actueel bestemmingsplan wenselijk om een actuele bestemmingslegging te bieden voor de aanwezige functies in het gebied. De bestaande situatie wordt daarbij vastgelegd en de aanwezige functies krijgen mogelijkheden tot beperkte ontwikkelingen. Nieuwe, zelfstandige ontwikkelingen worden binnen dit plan niet mogelijk gemaakt.
1.3 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt ten oosten van de kern Elst, tegen de A325 aan. De A325 vormt zodoende ook de oostelijke begrenzing van het plangebied en ligt zoals aangegeven deels binnen het plangebied. De Nieuwe Aamsestraat, waar de A325 met haar op- en afritten op aansluit, vormt de zuidelijke begrenzing.
De westelijke en noordelijke begrenzing worden grofweg gevormd door respectievelijk het gebied Westeraam en de 1e Weteringsewal.
De exacte begrenzing van het plangebied is weergeven in figuur 1.1.
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
Het plangebied kent momenteel meerdere vigerende bestemmingsplannen, te weten:
bestemmingsplan | vastgesteld | ||
Westeraam | 14-12-1999 | ||
Buitengebied dorp Elst | 20-08-1979 | ||
Uitwerkingsplan Westeraam Lorentz College | 01-04-2003 | ||
Bestemmingsplan Buitengebied, Lingestraat 5 | 31-05-2011 |
1.5 Leeswijzer
Het volgende hoofdstuk brengt het beleidskader in beeld. Het ruimtelijk beleid op het niveau van Rijk, provincie en gemeente komt hier aan bod. Hoofdstuk 3 biedt een ruimtelijk functionele analyse.
Na de beschrijving van het plangebied volgt de onderbouwing van de diverse, sectorale aspecten in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 beschrijft vervolgens de juridische opzet van het plan en de mogelijkheden die daarin geboden worden.
Hoofdstuk 6 en 7 tonen tot slot aan op welke wijze het plan in economische en maatschappelijke wijze uitvoerbaar is.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister van Infrastructuur en Milieu vastgesteld. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de structuurvisie formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Vooral dit laatste punt is van belang voor het bestemmingsplan Landelijk Gebied.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
In een bestemmingsplan voor een landelijk gebied, zoals onderhavig bestemmingsplan, dient met name rekening te worden gehouden met de door het Rijk geformuleerde belangen inzake natuur (Ecologische Hoofdstructuur en Natura 2000-gebieden) en de kust en kustbescherming. Deze belangen zijn voor dit bestemmingsplan niet relevant.
2.2 Provinciaal Beleid
Ruimtelijke Verordening Gelderland (2010)
In de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) worden beperkingen aan bestemmingsplannen en beheersverordeningen gesteld, voor zover het onderwerpen betreffen die een provinciaal belang raken. Na de vaststelling van de RVG in 2010 is een eerste herziening vastgesteld in 2012. Een tweede en derde herziening zijn in procedure en hebben respectievelijk betrekking op een sportcomplex in Zaltbommel en de begrenzing van de EHS.
In figuur 2.1 is een uitsnede weergegeven van de themakaart 'verstedelijking' die onderdeel uitmaakt van de RVG.
![]() | ![]() |
Figuur 2.1. Uitsnede themakaart 'verstedelijking (Ruimtelijke Verordening Gelderland)
Gelet op de RVG zijn in onderhavig gebied de volgende zaken bekeken:
- verstedelijking;
- EHS;
- glastuinbouw.
Verstedelijking
Voor verstedelijking richt de RVG op concentratie binnen bestaand bebouwd gebied, waarvan de contouren op kaart zijn vastgelegd. Buiten deze contouren is stedelijke ontwikkeling slechts onder strikte voorwaarden toegestaan.
Het plangebied is voor een klein deel aangemerkt als bestaand bebouwd gebied. Het resterende deel van het plangebied is met uitzondering van de A325 voorzien van een woningbouwcontour.
Het bestemmingsplan maakt geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, waardoor de voorwaarden uit de verordening niet in het geding zijn.
Met betrekking tot de zoekzone bedrijfsterreinen, die in het zuidoosten van het plangebied is opgenomen, geldt dat dit bestemmingsplan geen mogelijkheden biedt om aan een dergelijke ontwikkeling invulling te geven.
EHS
De EHS is op kaart vastgelegd. Deze ligt langs de noordwest-zijde van het plangebied en komt in grote lijnen overeen met de zoekzone voor landschappelijke versterking. Het plan maakt geen ontwikkelingen mogelijk en is zodoende niet in strijd met de bepalingen uit de verordening over de EHS.
Glastuinbouw
Voor glastuinbouw richt de RVG zich op concentratie binnen glastuinbouwconcentratiegebieden. Om die reden wordt uitbreiding buiten deze gebieden beperkt. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een glastuinbouwconcentratiegebied. Aangezien het bestemmingsplan geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, er geen kassen in het gebied aanwezig zijn en deze ook niet mogelijk wordt gemaakt, is het vraagstuk met betrekking tot uitbreiding van glastuinbouw bij dit bestemmingsplan niet in het geding.
2.3 Gemeentelijk Beleid
Toekomstvisie+
De Toekomstvisie+ is vastgesteld op 8 september 2009 en is een overkoepelend beleidsdocument dat richting geeft aan het beleid en handelen van de gemeente Overbetuwe. Het is het vertrekpunt voor het uitwerken van het verdere beleid. Aan de hand van uitgewerkt (sectoraal) beleid en actuele gegevens kan de gemeente hier periodiek de prioriteiten bepalen.
Figuur 2.2 Visiekaart Toekomstvisie+
In de Toekomstvisie wordt de kleinschaligheid en de herkenbaarheid als belangrijke kwaliteiten van de samenleving binnen de gemeente genoemd. Deze kwaliteiten wil de gemeente graag behouden, wat ook doorwerkt in de ruimtelijke visie.
De ruimtelijke uitgangspunten worden op hoofdlijnen beschreven aan de hand van de volgende 4 thema's. Een uitsnede van de visiekaart is daarbij opgenomen in figuur 2.2. Uit deze uitsnede blijkt dat onderhavig plangebied is opgenomen binnen de 'rode contour' (bestaand stedelijk gebied). Aangezien er geen nieuwe ontwikkelingen in onverhavig bestemmingsplan zijn opgenomen, staat de Toekomstvisie+ de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.
Groei die past bij het oostelijk en westelijk deel van Overbetuwe
De gemeente maakt verschil tussen het bouwen in het oostelijk en het westelijk deel van Overbetuwe. In het oostelijk deel ligt het accent grotendeels op ontwikkeling en versterking van de functie in de regio. Dit betekent dat er sprake kan zijn van bouwen buiten de bestaande grenzen zoals de zuidzijde van Elst. In het westelijk deel is alleen ruimte voor lokale groei. Daar gaan we uit van bouwen binnen de kernen of binnen de grenzen daaromheen. In het overgangsgebied tussen oost en west zal steeds opnieuw bezien moeten worden welke ontwikkelingen wel of niet wenselijk zijn.
Kwaliteit van kernen is uitgangspunt bij eventuele groei
De ontwikkelingsmogelijkheden van de kernen en buurtschappen in Overbetuwe verschillen. De gemeente houdt daarbij rekening met de identiteit en het karakter van de verschillende kernen, de grootte en het voorzieningenniveau. Inbreiding gaat daarbij voor uitbreiding en voor dorpen geldt dat deze dorps moeten blijven.
Hoewel inbreiding de voorkeur heeft, geldt daarbij wel dat dit altijd moet leiden tot meer ruimtelijke kwaliteit. Ook wordt daarbij gekeken naar mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik.
Voorzieningen in clusters aanbieden
In kleinere kernen zijn er over het algemeen minder voorzieningen dan in grote kernen en steden. Binnen Overbetuwe is het streven naar voorzieningen per kern, maar in ieder per cluster van een aantal kernen. In verband daarmee moeten alle voorzieningen goed bereikbaar zijn per auto, openbaar vervoer en fiets. Daarbij is er aandacht voor ontmoeting, vervoer en zorg voor kwetsbare groepen.
Eigenheid van het landschap behouden en versterken
Het landschap van Overbetuwe bestaat uit oeverwallen, komgronden en uiterwaarden. Deze drie landschapstypen wil de gemeente behouden en meer zichtbaar maken. Dit betekent dat er niet gebouwd wordt langs oude verbindingswegen en dat de komgebieden open en grootschalig blijven. Ook de uiterwaarden met stroomgeulen, wielen, kades, baksteenindustrie en hoge natuurwaarden verdienen aandacht.
In het buitengebied is ruimte voor kleinschalige recreatie, agrarisch gebruik dat past bij het landschap, natuurontwikkeling, landgoederen en waterbeheersing.
2.4 Conclusie
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en speelt niet in op ruimtelijke ontwikkelingen, anders dan beperkte ontwikkeling van bestaande functies op perceelsniveau. Hiermee past het binnen de ruimtelijke beleidskaders zoals beschreven in de voorgaande paragrafen.
Hoofdstuk 3 Beschrijving Plangebied
De kern Elst is recent flink uitgebreid tussen de spoorlijn Arnhem - Nijmegen en de A325. Begrensd tussen deze nieuwbouw en de A325 vormt het plangebied een nog grotendeels open gebied.
De aanwezige bebouwing binnen dit gebied concentreert zich langs de Rijksweg Noord in het noordwesten van het plangebied en aan de Nieuwe Aamsestraat en het Aamsepad aan de zuidzijde van het plangebied. Overige bebouwing ligt dusdanig verspreid in het plangebied dat de openheid van het landschap hier de overhand houdt. Langs de buitenranden van het plangebied zorgen de woonkern en de snelweg voor een sterk contrast, waarmee deze openheid abrupt beëindigd wordt.
De Rijksweg Noord is een bebouwingslint dat direct verbonden is met de kern Elst. De functies aan deze weg bestaan om die reden ook uit een mix van functies die in een dorpskern verwacht kunnen worden, zoals woningen en een garagebedrijf.
De aan de Nieuwe Aamsestraat gelegen functies binnen het plangebied liggen daarentegen op redelijke afstand van de oorspronkelijke dorpskern. Vanuit dit perspectief komt men hier meer functies tegen die van oorsprong buiten de kern waren gevestigd of tenminste aan de rand daarvan. Het betreft onder andere een tuincentrum.
Achter deze bebouwing aan de Nieuwe Aamsestraat ligt een gemengd gebied met agrarische bedrijven, niet-agrarische bedrijven (onder meer een sloopbedrijf) en burgerwoningen.
Meer richting het spoor ligt ten noorden van de Nieuwe Aamsestraat scholengemeenschap Het Westeraam met daarnaast een strook grond die nog niet ontwikkeld is, maar waar vanuit de vigerende bestemmingslegging nog wel ontwikkelingen mogelijk zijn. Om deze rechten te respecteren, wordt hier op de vigerende bestemmingslegging aangesloten.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de sectorale aspecten beschreven waarop dit plan van invloed is. Ieder aspect komt in een aparte paragraaf aan bod. Hierin worden het toetsingskader, de effecten van het plan en de beoordeling hiervan beschreven.
4.2 Bodemkwaliteit
Normstelling en beleid
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.
Onderzoek en conclusie
Het bestemmingsplan maakt geen functiewijziging of ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Om deze redenen is een historisch of verkennend bodemonderzoek niet noodzakelijk.
4.3 Archeologie
Beleidskader
Als gevolg van het Verdrag van Valletta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de gewijzigde Monumentenwet 1988, stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005-2008, de Nota Belvedère, de Vijfde Nota Ruimtelijke ordening en het Structuurschema Groene Ruimte 2.
Doelstelling van het Verdrag van Valletta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
De gemeente Overbetuwe heeft in het verlengde daarvan haar eigen archeologiebeleid opgesteld, waarin het wettelijk en beleidsmatig kader behandeld wordt. Bij dit archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische (verwachtings)waarden aangeeft. Per zone is vastgelegd onder welke voorwaarden ontwikkelingen mogelijk zijn en wanneer daarvoor eerst archeologisch onderzoek vereist is.
Onderzoek
In figuur 4.1 is een uitsnede van de archeologische beleidskaart opgenomen die de zonering van het plangebied weergeeft.
Figuur 4.1 Uitsnede archeologische beleidskaart
Conclusie
Alle zones die in het archeologiebeleid onderscheiden worden komen voor binnen het plangebied. Om het beschermingsregime uit de beleidsnota door te vertalen in het bestemmingsplan, worden dubbelbestemmingen opgenomen, waarin voor de betreffende zoneringen de verplichting tot archeologisch onderzoek wordt gekoppeld aan de maatvoeringen die aan de betreffende waarden verbonden zijn.
4.4 Ecologie
In het bureauonderzoek in deze paragraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit akkers, weilanden, agrarische bouwkavels, bedrijven, een school, groenstroken, een tuincentrum, snelweg en woningen.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat binnen de juridische regeling geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen mogelijk zijn. Het plan biedt wel ruimte tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. In het kader hiervan is in dit bureauonderzoek aangegeven waar deze kleinschalige ontwikkelingen aan dienen te worden getoetst.
Toetsingskader
Beleid
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Gelderland in de Ruimtelijke Verordening nader uitgewerkt.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- a. door de minister van I&M (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- b. door de minister van I&M (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Rond het plangebied liggen wel gebieden die deel uitmaken van de EHS. Op ruime afstand van het plangebied (> 3,5 km) liggen de Natura 2000-gebieden Gelderse Poort en Uiterwaarden Neder-Rijn.
Figuur 4.2 Ligging EHS (bron: Atlas Gelderland, provincie Gelderland)
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl).
- Vaatplanten
De laanbeplanting, de bermen en groenstroken binnen het plangebied bieden groeiplaatsen aan de beschermde brede wespenorchis. In en langs de waterpartijen zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig. Het ruige plantsoen in het plangebied biedt groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol.
- Vogels
In de plantsoenen en groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de buizerd, kraai en grote bonte specht. De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen.
- Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn. De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De groenstroken en waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen.
- Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen, in kelders en als voortplantingsplaats in de waterpartijen. Gezien de aanwezigheid van water (ondiep) en zanderige bodems kan de zwaar beschermde rugstreeppad hier voorkomen.
- Vissen
De waterpartijen bieden waarschijnlijk leefgebied aan de matig beschermde kleine modderkruiper. Andere beschermde vissoorten zijn hier niet te verwachten.
- Overige soorten
Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel 4.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 4.1: Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
Nader onderzoek nodig bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen | |||||||
Vrijstellings- regeling Ffw | tabel 1 | grote kaardenbol, brede wespenorchis, zwanenbloem en dotterbloem mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker | nee | ||||
Ontheffings- regeling Ffw | tabel 2 | kleine modderkruiper | Ja | ||||
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | geen | nee | ||||
bijlage IV HR | alle vleermuizen rugstreeppad | Ja | |||||
vogels | cat. 1 t/m 4 | buizerd, gierzwaluw en huismus | Ja |
Toetsing en conclusie
Gebiedsbescherming
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden dan ook geen ontwikkelingen voorzien die van invloed kunnen zijn op beschermde natuurgebieden.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen concrete ontwikkelingen voorzien. De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Het bestemmingsplan maakt echter altijd indirect (kleine) ontwikkelingen mogelijk. Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.
- Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
- Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Flora- en faunawet wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
- Voorafgaand aan een ontwikkeling dient nagegaan te worden of sprake is van potentieel leefgebied voor de tabel 2 en 3 soorten en broedvogels met vaste nesten. In dat geval is nader veldonderzoek noodzakelijk. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het onderzoeksseizoen, dat over het algemeen tussen maart en oktober ligt.
- Bij de uitvoering van de grondwerkzaamheden kunnen maatregelen worden genomen om te voorkomen dat (her)vestiging of (her)kolonisatie van beschermde soorten kan plaatsvinden, daarvoor kan het terrein regelmatig worden gemaaid, zodat er geen (natuurlijke) houtige beplanting kan groeien. Ook het vlak houden van het terrein kan de (her)vestiging van soorten tegengaan. Daarnaast is het dagelijks gebruik van het terrein een vorm van verstoring om (her)vestiging van beschermde soorten tegen te gaan. Echter verstoring mag alleen worden toegepast ter voorkoming van de (her)vestiging van soorten en niet ter bestrijding van al aanwezige soorten. Zo kan bijvoorbeeld voorkomen worden dat de rugstreeppad (die namelijk aangetrokken wordt door grondwerkzaamheden in de nabijheid van water) zich vestigt door de werkzaamheden naadloos op elkaar te laten aansluiten en/of het plangebied voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden volledig af te schermen met antiworteldoek (hoogte 40-50 cm en 5 cm in de grond). Bij graafwerkzaamheden en/of tijdelijke opslag van grond kan voorkomen worden dat soorten als de oeverzwaluw gaan nestelen in de taluds door deze niet steiler te maken dan 1:3. Mochten ondanks deze voorzorgsmaatregelen onverhoopt toch beschermde dieren zich in het gebied vestigen, dan moeten de werkzaamheden worden stilgelegd, gewacht worden tot de nesten vrijwillig zijn verlaten of ontheffing worden aangevraagd.
4.5 Externe Veiligheid
Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire. Per 1 augustus 2012 zijn ook de veiligheidsafstanden uit het Basisnet spoor toegevoegd aan de circulaire. In het BTEV worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Vooruitlopend op de vaststelling van het BTEV wordt, aan de hand van de Basisnetten, al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Risicorelevante inrichtingen
Uit de risicokaart blijkt dat in het noorden van het plangebied, aan de Rijksweg Noord 105, het agrarisch bedrijf Selman is gelegen. Binnen deze inrichting is een bovengrondse propaantank aanwezig met een inhoud van 3 m3. Tevens is aan de oostzijde van het plangebied aan de Nieuwslag 2 een propaantank van 3 m3 gelegen. Propaantanks met dergelijke kleine omvang vallen buiten de werkingsfeer van het Bevi. Op deze tanks zijn veiligheidsafstanden van toepassing. Omdat het gaat om bestaande situaties en in de directe omgeving geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, wordt aangenomen dat reeds afstemming heeft plaatsgevonden in het milieuspoor.
Aan de zuidwestzijde net buiten het plangebied is het LPG-tankstation Gulf gelegen. Voor dit tankstation, met een vergunde doorzet van maximaal 1.000 m3 per jaar, geldt een PR 10-6-contour van 45 m rond het vulpunt en 25 m rond het reservoir. Het invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 150 m rond het reservoir en rond het vulpunt.
De PR 10-6 contour reikt niet tot aan het plangebied zodat aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico wordt voldaan.
Het invloedsgebied reikt wel tot over het plangebied, het plan is consoliderend van aard en derhalve zal het groepsrisico niet toenemen, conform het Bevi is een beknopte verantwoording noodzakelijk, deze is verderop in deze paragraaf opgenomen.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Aan de oostzijde van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de A325. In het Basisnet weg is deze provinciale weg niet opgenomen, op de professionele risicokaart wel. Uit de gegevens van de risicokaart blijkt dat deze weg niet over een PR10-6 contour beschikt. De hoogte van het groepsrisico blijft onder de 0,3 maal de oriëntatiewaarde en het plan is consoliderend van aard. Derhalve is een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.
Aan de westzijde door het plangebied is de spoorlijn Ressen Noord - Arnhem Westelijke Aansluiting gelegen. Conform het Basisnet spoor is het groepsrisico op dit trajact kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, zie figuur 4.5. Dit traject beschikt niet over een veiligheidsafstand of een Plasbrandaandachtsgebied (PAG).
Figuur 4.5 Groepsrisico spoor
Binnen het plangebied of in de direct omgeving daarvan vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats door hogedruk aardgasleidingen.
Verantwoording GR
Effectscenario
Het maatgevend effectscenario voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A325 en het spoor betreft het BLEVE scenario. Het scenario van een BLEVE kan plaatsvinden na externe impact waardoor een tankwagen of ketelwagon scheurt en het tot vloeistof verdichte gas expandeert en een overdrukscenario veroorzaak (koude BLEVE). De weg maakt (deels)onderdeel uit van het bestemmingsplan. Voor het plangebied geldt dat moet worden nagegaan of maatregelen mogelijk zijn om de risico's en effecten te beperken. Tevens moeten de bestrijdbaarheid en de zelfredzaamheid worden beschouwd.
Maatregelen ter beperking van risico's
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, er zijn geen directe mogelijkheden om de risico's te beperken. Omdat het GR minder dan 0,3 (A325) en 0,1 (spoorweg) maal de oriënterende waarde bedraagt, is daar op grond van het beleid ook geen aanleiding toe, het GR is ruimschoots beneden de toetsingswaarde gelegen. Het plan zorgt niet voor een toename van het groepsrisico.
Maatregelen ter beperking van effecten
Los van de risico's kunnen aan de kant van de ontvanger maatregelen worden getroffen om de effecten ingeval van een calamiteit te beperken. De gebouwen en de directe omgeving moeten geschikt zijn om het gebied te kunnen ontvluchten waarbij de aanwezige personen tijdig moeten kunnen worden geïnstrueerd. Gezien de consoliderende aard van het bestemmingsplan worden er geen nieuwe/extra maatregelen worden getroffen ter beperking van effecten.
Mogelijkheden voor bestrijdbaarheid van calamiteiten
Aangenomen wordt dat het plangebied voldoende toegankelijk is voor hulpdiensten en dat er voldoende beschikbaar primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorziening aanwezig zijn.
Beschouwing van zelfredzaamheid
In het plangebied is geen sprake van de aanwezigheid van groepen personen met een verminderde zelfredzaamheid zodat er geen bijzondere maatregelen nodig zijn. In het algemeen wordt gesteld dat de zelfredzaamheid van de aanwezige personen kan worden verhoogd door het bieden van handelingsperspectief. Voor het plangebied geldt, dat er wordt gezorgd voor een dekking van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS).
Conclusie verantwoording groepsrisico
Binnen het plangebied blijft sprake van een restrisico. Dit restrisico wordt, gelet op de zelfredzaamheid en de mogelijkheden tot bestrijding van calamiteiten, aanvaardbaar geacht.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.6 Kabels En Leidingen
Onderzoek
In de directe omgeving van het plangebied zijn vanuit het aspect milieu geen planologisch relevante leidingen gelegen. Ook zijn geen hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen in de omgeving van het plangebied aanwezig.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.
4.7 Luchtkwaliteit
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig | ||
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 | ||
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |||
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.
Onderzoek
Aangezien het hier een consoliderend bestemmingsplan betreft kan zonder berekeningen worden geconcludeerd dat voldaan wordt aan de Wlk. Het bestemmingsplan maakt namelijk geen ontwikkelingen mogelijk die van invloed zijn op de concentraties luchtverontreinigende stoffen.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat de Wlk de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
4.8 Milieuhinder Bedrijven
Toetsingskader
Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient ter plaatse van woningen rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door omliggende bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt in het bestemmingsplan een milieuzonering toegepast. Milieuzonering beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Beleid
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt normaal gesproken gebruik gemaakt van een milieuzonering. In dit geval wordt per bedrijfsperceel uitsluitend het bestaande type bedrijf toegestaan, zodat uitgegaan wordt van de bestaande situatie. Een inschaling van toegestane categorieën voor overige bedrijfstypen is zodoende niet aan de orde.
Onderzoek
De in het gebied aanwezige bedrijven zijn geïnventariseerd. Het gaat daarbij niet om de aanwezige agrarische bedrijven, zoals akkerbouw- en veehouderijbedrijven. Voor die agrarische bedrijven is het bedrijfstype in de regels vastgelegd en zijn de activiteiten verder via milieuvergunningen ingekaderd.
De niet agrarische bedrijven zijn in onderstaand overzicht opgenomen.
Adres | soort bedrijf | oppervlakte | omschrijving | SBI | ||
Rijksweg-Noord 103 | Garage- bedrijf | 4800 m2 | Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven | 501, 502, 504 | ||
Rijksweg-Noord 94 | Loonwerker | 4500 m2 | algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o. > 500 m² | 014 | ||
Aamsepad 3 | Sloopbedrijf | 6500 m2 | Bouwbedrijven algemeen: b.o. > 2.000 m² | 45 |
Voor de bedrijven aan de Rijksweg-Noord 103 en Aamsepad 3 is een bedrijfsbestemming opgenomen, waarin beide bestaande bedrijfstype specifiek zijn vastgelegd. Dit houdt in dat ter plaatse alleen het type bedrijf is toegestaan dat daar nu aanwezig is.
Het loonwerkersbedrijf aan de Rijksweg-Noord 94 is conform het vigerende plan als agrarisch bedrijf bestemd, maar is qua bedrijfstype specifiek als loonbedrijf aangewezen.
Conclusie
Er is geen sprake van nieuwe ontwikkelingen in de omgeving die de bedrijven in hun bedrijfsvoering beperkt. Andersom geldt dat de bestaande bedrijfsmogelijkheden zijn overgenomen uit de vigerende plannen. Voor omliggende woningen is een goed woon- en leefklimaat hiermee gewaarborgd.
4.9 Mobiliteit
De bestaande infrastructuur is in dit plan conform het huidige gebruik van de gronden bestemd. Voor het plangebied geldt dat het gebruik, nu en in de toekomst, niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse. Hierbij geldt dat voor de parkeersituatie op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn.
Conclusie
Wat betreft verkeer en parkeren doen zich momenteel geen problemen voor die voorliggend plan onuitvoerbaar maken.
4.10 Water
Watertoets
Om te garanderen dat water voldoende aandacht krijgt bij het opstellen van ruimtelijke plannen is de zogenaamde ‘watertoets’ in het leven geroepen. Hiertoe hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen de Bestuurlijke notitie Waterbeleid in de 21e eeuw en de Handreiking watertoets ondertekend. Doel van de watertoets is het vroegtijdig en expliciet betrekken van de waterbeheerders bij het planproces. Het resultaat hiervan wordt vastgelegd in de zogenaamde ‘Waterparagraaf’.
Voorliggende waterparagraaf maakt verplicht onderdeel uit van het bestemmingsplan en bevat de resultaten van de watertoets. Daarnaast biedt de waterparagraaf inzicht in het overlegproces dat in het kader van de watertoets met de waterbeheerders is gevoerd.
De belangrijkste partners op het gebied van waterbeleid zijn op hoofdlijnen de Europese Unie en het Rijk en de provincie en meer specifiek Rijkswaterstaat, de waterschappen en gemeenten. Het Rijk geeft richting aan het beleid op hoofdlijnen, daarbij rekening houdend met de Europese ‘Kaderrichtlijn Water’. Binnen deze kaders zorgen provincies, waterschappen en gemeenten voor een integraal waterbeheer waarbij belangen worden afgewogen.
Beleidskader
Het Waterschap Rivierenland behartigd alle aspecten van het beheer van de regionale wateren. Een uitzondering betreft de grondwateraspecten, waarvoor de provincie als waterbeheerder geldt en Rijkswaterstaat die het beheer heeft over de rijksrivieren.
Onderzoek
De gemeente acht een duurzaam en veilig watersysteem van belang. De gemeente heeft bij het opstellen van het bestemmingsplan afstemming gezocht met het Waterschap Rivierenland. De A-watergangen zijn rechtstreeks opgenomen met een bestemming Water op de verbeelding. Doel van de Keur is het veiligstellen van de waterstaatkundige en daaraan verbonden ecologische belangen. De Keur bevat daartoe geboden en verboden (met betrekking tot wateren) ter bescherming van de aan- en afvoer van water en het bergend vermogen van het waterhuishoudkundig systeem. De Keur bestaat uit drie gedeelten: een algemeen gedeelte, een gedeelte met betrekking tot wateren en een gedeelte met betrekking tot waterkeringen.
De zaken die in de Keur zijn geregeld zijn niet in het bestemmingsplan overgenomen. Dit zou immers resulteren in een dubbele regelgeving. Werkzaamheden die tot het normale onderhoud van watergangen behoren zijn vrij van een omgevingsvergunning.
Naast de genoemde watergangen is ook de in het plangebied aanwezige afvalwatertransportleiding in het plan opgenomen. Hiervoor wordt een dubbelbestemming opgenomen.
Conclusie
De waterbelangen zijn voor zover nodig verankerd in het bestemmingsplan. Aangezien het bestemmingsplan niet direct ontwikkelingen mogelijk maakt is het niet noodzakelijk om uitgebreider op het aspect water in te gaan. Zodra zich een ontwikkeling voordoet wordt op dat moment het aspect water verder onderzocht.
4.11 Wegverkeerslawaai
In het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Onderzoek naar wegverkeerslawaai kan daarom achterwege blijven.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Bestemmingsplansystematiek
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) zoals deze op 1 juli 2008 inwerking is getreden bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal opgesteld, uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd, zodat deze ook digitaal raadpleegbaar zijn. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
De juridische planvorm is afgestemd op de hoofdlijnen van het beleid dat erop gericht is de aanwezige functies te behouden. In het verlengde daarvan zijn voor vrijwel alle percelen gedetailleerde bestemmingsleggingen en bijbehorende -regelingen opgenomen. Aan de hand hiervan kan de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig worden beheerd en behouden.
Voor een aantal percelen waarvoor het vigerende plan in een uit te werken bestemmings voorzag en waarvoor tussentijds nog geen uitwerkingsplan is opgesteld, is de uit te werken bestemming opnieuw opgenomen.
5.2 Verbeelding
Uitgangspunt is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
De in het plangebied aanwezige bestemmingen bestaan in de meeste gevallen uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangeven waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Het bouwvlak is op de verbeelding voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering.
5.3 Planregels
Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen. Deze kunnen onder andere betrekking hebben op maatvoeringen en functies. Aan deze aanduidingen wordt verder invulling gegeven doordat ze in de planregels worden aangehaald. De regels geven zodoende uitsluitsel over wat de aanduidingen op de kaart inhouden.
5.3 Planregels
5.3.1 Inleidende regels
Begrippen
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
5.3.2 Bestemmingsregels
Agrarisch
De agrarische bedrijfspercelen en de bijbehorende open gronden zijn bestemd als Agrarisch. Binnen deze bestemming zijn akkerbouw- en grondgebonden veehouderijbedrijven toegestaan. Per agrarisch bedrijf is van deze twee de bestaande bedrijfssoort gespecificeerd vastgelegd op de verbeelding.
Omdat in het vigerende plan Westeraam agariërs, woningen en tuintjes samen in één bestemmng waren geregeld, is in de huidige situatie soms onduidelijk waar de tuintjes bij de woningen waarop hobbymatig wordt 'geboerd' overgaan in de bedrijfsmatige agrarische percelen. Om die reden is het hobbymatig houden van dieren en/of telen van gewassen ook binnen deze bestemming mogelijk gemaakt.
De burgerwoningen uit het vigerende plan zijn wel buiten de bestemming gelaten, maar de agrarische bedrijfswoningen blijven binnen het artikel Agrarisch geregeld.
De omvang van de bedrijfsgebouwen is in de bouwregels bevroren, waarbij ook hier een afwijkingsbevoegdheid is opgenomen om uit te breiden indien een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt.
Voor de bedrijfswoning is wel een uniforme maat opgenomen, zodat aanpassingen aan de bedrijfswoningen mogelijk zijn voor zover nog niet aan deze maat voldaan wordt. De inhoudsmaat is daarbij op maximaal 600 m3 gesteld, waarbij de goot- en bouwhoogte zijn bevroren.
In het bestemmingsplan is een aantal afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden opgenomen om meer flexibiliteit voor de agrarische bedrijven mogelijk te maken. Het betreft hier onder meer mogelijkheden voor recreatieve nevenactiviteiten en evenmenten (afwijkingsmogelijkheid). Daarnaast zijn vervolgfuncties mogelijk gemaakt met een wijzigingsbevoegdheid.
Bedrijf
De niet-agrarische Bedrijven uit het vigerende plan Westeraam zijn in dit nieuwe plan eveneens van een 'eigen' bestemming voorzien, de bestemming Bedrijf.
Per bedrijfslocatie is het specifieke type bedrijf uit het vigerende plan overgenomen, wat inhoudt dat bij bedrijfsverplaatsing of - beëindiging ter plaatse alleen een zelfde type bedrijf terug kan komen.
De omvang van de bedrijfsgebouwen is in de bouwregels bevroren, waarbij ook hier een afwijkingsbevoegdheid is opgenomen om uit te breiden indien een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt.
Voor de bedrijfswoning is wel een uniforme maat opgenomen, zodat aanpassingen aan de bedrijfswoningen mogelijk zijn voor zover nog niet aan deze maat voldaan wordt. De inhoudsmaat is daarbij op maximaal 600 m3 gesteld, waarbij de goot- en bouwhoogte zijn bevroren.
Detailhandel - Tuincentrum
Het tuincentrum aan de Nieuwe Aamsestraat is bestemd als Detailhandel - Tuincentrum. Hiermee wordt alleen een Tuincentrum toegestaan en dus geen andersoortige detailhandel.
Voor de bebouwing is een bouwvlak met een maximumbebouwingspercentage opgenomen. Zolang daar aan voldaan wordt zijn nieuwe ontwikkelingen c.q. uitbreidingen dus mogelijk.
Groen
Een smalle strook die tussen de diverse bestemmingsplannen in ligt, wordt in dit plan meegenomen. Deze is bestemd als Groen.
Maatschappelijk
De scholengemeenschap Het Westeraam is bestemd als Maatschappelijk, waarbij voor de bebouwing een ruim bouwvlak is opgenomen. Daarbinnen is dus nog bewegingsruimte voor eventuele toekomstige ontwikkelingen.
Tuin
De tuinen bij burgerwoningen, voor zover gelegen voor de voorgevel van het hoofdgebouw, zijn bestemd als Tuin. Hierbinnen zijn geen gebouwen toegestaan om zodoende aan de voorkant van de woning en langs het straatbeeld een zekere mate van openheid te garanderen. Wel zijn uitbouwen onder bepaalde voorwaarden voor de voorgevel toegestaan.
De mogelijkheden voor erfbebouwing naast en achter de woning zijn verder geregeld in het artikel Wonen.
Verkeer
De verkeerswegen zijn bestemd met de bestemming Verkeer. Naast de wegen zelf zijn hierin ook andere voorzieningen behorend bij de openbare ruimte toegestaan, zoals groen, parkeren en water.
Verkeer - Railverkeer
De spoorlijn Arnhem - Nijmegen is bestemd als Verkeer - Railverkeer. Gebouwen zijn hierbinnen niet toegestaan.
Water
De A-watergangen zijn bestemd als Water.
Wonen
De burgerwoningen zijn bestemd als Wonen, waarbij zoals gezegd de gronden voor het hoofdgebouw als Tuin bestemd zijn.
In principe is het woonperceel voor het overige geheel als Wonen bestemd, waarbinnen zowel het hoofdgebouw als de erfbebouwing is toegestaan. De bouwvlakken zijn per woonperceel opgesplitst, waarbij per bouwvlak 1 woning is toegestaan. Bij hele diepe of omvangrijke percelen, waarbij de erfbebouwing op zeer grote afstand van de woning zou kunnen worden opgericht, is afhankelijk van de huidige inrichting de woonbestemming voor een kleiner deel dan het volledige kadastrale perceel opgenomen.
Voor de woningen is een uniforme maatvoering opgenomen, waarbij de inhoud maximaal 750 m3 mag bedragen met een goot- en bouwhoogte van maximaal 6 en 10 m.
Voor de erfbebouwing is een maximum oppervlakte van 50 m2 en een maximum goothoogte van 3 m toegestaan.
Met betrekking tot de woningen is verder relevant dat algehele herbouw van het hoofdgebouw uitsluitend op de bestaande locatie is toegestaan. Hiermee wordt voorkomen dat woningen, bij vervangende nieuwbouw, elders op het woonperceel worden geplaatst. Dit zou namelijk kunnen leiden tot situaties die niet voldoen aan een acceptabel akoestisch klimaat. Voorts is een regeling opgenomen om algehele herbouw elders op het woonperceel alsnog toe te staan, nadat is aangetoond dat het akoestisch aspect de beoogde ontwikkeling niet in de weg staat.
Verkeer - Uit te werken en Wonen - Uit te werken
Voor één gebied is het bestemmingsplan Westeraam nog niet uitgewerkt. Hiervoor zijn uit te werken bestemmingen opgenomen, die overeen komen met de inhoud van de uit te werken bestemmingen uit het vorige bestemmingsplan. Dit betekent dat woningen tot ten hoogste vier bouwlagen (met stedenbouwkundige accenten tot vijf bouwlagen) zijn toegestaan. Het is niet mogelijk hier te bouwen: dit is slechts mogelijk nadat de bestemmingen zijn uitgewerkt.
Leiding - Riool
Door het plangebied loopt een afvalwatertransportleiding. Zowel de leiding zelf als de belemmeringenstrook aan weerszijden van de leiding zijn als Leiding - Riool bestemd. In de eerste plaats wordt hiermee de leiding zelf mogelijk gemaakt. Daarnaast worden aan de andere ter plaatse aanwezige bestemmingen, die onder de dubbelbestemming liggen, voorwaarden gesteld zodat bij werkzaamheden die het leidingbelang kunnen schaden de bescherming van de leiding voorop wordt gesteld.
Waarde - Archeologie
In het bestemmingsplan zijn de gebieden met bekende archeologische waarde bestemd als Waarde - Archeologie. De gebieden worden beschermd door middel van een verplichting tot het overleggen van een archeologisch onderzoek bij bouwaanvragen en omgevingsvergunningen. Door middel van deze regeling wordt voorkomen dat zondermeer bekende waarden door bepaalde activiteiten verloren gaan. Binnen de bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij deze dubbelbestemming kan worden toegevoegd of verwijderd. Dit kan blijken uit archeologisch onderzoek ter plaatse op basis waarvan inzichten gewijzigd kunnen zijn en een aanpassing van deze bestemming noodzakelijk kan zijn.
Waarde - Archeologische verwachting 1 tot en met 4
De gebieden met een zeer hoge, hoge, middelmatige en lage archeologische verwachtingswaarde zijn bestemd als Waarde - Archeologische verwachting 1 tot en met 4. Deze gebieden worden eveneens beschermd door middel van een verplichting tot het overleggen van een archeologisch onderzoek bij bouwaanvragen en omgevingsvergunningen. Het onderscheid tussen de gebieden wordt gemaakt in oppervlakten waar onderzoek noodzakelijk is. Het volgende geldt in de bestemming:
Waarde - Archeologische verwachting 1, wat gebieden met een zeer hoge verwachtingswaarde betreft:
- onderzoeksplicht vanaf 50 m2 bij aanvragen om omgevingsvergunning en > 50 m2 en > 0,30 m diepte bij andere werken waarvoor een omgevingsvergunning noodzakelijk is;
Waarde - Archeologische verwachting 2, wat gebieden met een hoge verwachtingswaarde betreft:
- onderzoeksplicht vanaf 100 m2 bij aanvragen om omgevingsvergunning en >100 m2 en > 0,30 m diepte bij andere werken waarvoor een omgevingsvergunning noodzakelijk is;
Waarde - Archeologische verwachting 3, wat gebieden met een middelmatige verwachtingswaarde betreft:
- onderzoeksplicht vanaf 500 m2 bij aanvragen om omgevingsvergunning en >500 m2 en > 0,30 m diepte bij andere werken waarvoor een omgevingsvergunning noodzakelijk is;
Waarde - Archeologische verwachting 4, wat gebieden met een lage verwachtingswaarde betreft:
- onderzoeksplicht vanaf 2500 m2 bij aanvragen om omgevingsvergunning en >2500 m2 en > 0,30 m diepte bij andere werken waarvoor een omgevingsvergunning noodzakelijk is;
Binnen de bestemmingen is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij deze dubbelbestemming kan worden toegevoegd of verwijderd. Dit kan blijken uit archeologisch onderzoek ter plaatse op basis waarvan inzichten gewijzigd kunnen zijn en een aanpassing van deze bestemming noodzakelijk kan zijn.
5.3.3 Algemene regels
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.
Antidubbeltelregel
Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Algemene bouwregels
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee binnen bepaalde maten kleine overschrijdingen van bouwgrenzen door ondergeschikte bouwdelen als trappen, hellingbanen en balkons worden toegestaan.
Het artikel voorziet eveneens in een regeling waarmee bestaande, legale bouwwerken waarvan de maatvoering afwijkt van de voorgeschreven maten uit het bestemmingsplan mogen worden gehandhaafd, veranderd en/of vernieuwd. Aanpassingen die leiden tot grotere afwijkingen dan in de huidige situatie aan de orde zijn, worden niet toegestaan.
Tot slot wordt bepaald in hoeverre ondergrondse ruimten zijn toegestaan en in hoeverre die worden meegeteld bij de maatvoering van het gebouw.
Algemene gebruiksregels
Naast de specifieke gebruiksregels die bij diverse bestemmingen zijn opgenomen, zijn in dit artikel algemene gebruiksregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden.
Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
Deze bepaling geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan ingevolge artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt.
De bepaling dient als uitwerking van de laatste zinsnede en voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan allemaal in paragraaf 2.5 van de bouwverordening.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt de mogelijkheid geboden aan het bevoegd gezag om bij een omgevingsvergunning onder voorwaarden af te wijken van de bestemmingsregels. Het betreft afwijkingsmogelijkheden ten behoeve van maatvoeringen en bouwgrenzen, alsmede ten behoeve van ontwikkelingen van algemeen nut en voor tijdelijk kamperen.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een regeling opgenomen die het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid geeft de bestemmingslegging te wijzigen voor gronden waar de bestemmingslegging niet conform de werkelijke situatie is opgenomen.
Overige regels
In dit artikel is een regeling opgenomen waarmee wordt vastgelegd dat daar waar het plan verwijst naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, de betreffende verwijzing betrekking heeft op het bedoelde document zoals dat van kracht is op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
5.3.4 Overgangs- en slotregels
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregel aan de orde.
Overgangsrecht
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).
Slotregel
Deze regel bevat de titel van het plan.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het bestemmingsplan bevat geen 'bouwplan' in de zin van artikel 6.12 Wro. Dit betekent dat het opstellen van een exploitatieplan niet nodig is.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Overleg
Voor de publicatie van het ontwerpbestemmingsplan is het plan in het kader van het bestuurlijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro toegestuurd aan diverse overlegpartners.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken tervisie gelegen (van 21 februari 2013 tot en met 3 april 2013) via de website www.ruimtelijkeplannen.nl en de gemeentelijke website. Daarnaast lag het ontwerpbestemmingsplan tervisie bij de gemeentelijke informatiebalie. In deze periode zijn vijf zienswijzen ingediend tegen het bestemmingsplan. Deze zienswijzen zijn in een separate Nota zienswijzen behandeld. Op basis van de zienswijzen wordt het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. In artikel 3.3.1 onder a wordt toegevoegd "danwel de bedrijfsvoering die in artikel 3.1 specifiek is aangeduid". Bij vaststelling is de bestemming van Landaspad 10 aangepast van 'Wonen' en 'Tuin' naar 'Agrarisch'.
Daarnaast is gebleken dat het bestemmingsplan op een aantal onderdelen (ondergeschikt) aanpassing behoefte, met name om een betere consistentie met andere bestemmingsplannen binnen de gemeente te waarborgen. Dit zijn met name aanpassingen om beter aan te sluiten bij recent vastgestelde bestemmingsplannen elders in de gemeente. Dit betreft onder meer de mogelijkheden voor evenementen, wijzigingsbevoegdheden voor vervolgfuncties en mogelijkheden voor beeldende kunstwerken.