Elst, de Merm
Bestemmingsplan - Overbetuwe
Onherroepelijk op 11-03-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Plan
Het bestemmingsplan 'Elst, Bedrijventerrein Merm 2013' van de gemeente 'Overbetuwe'.
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1734.0150ELSTbpmerm2013-ONHE met de bijbehorende regels.
1.3 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 Aan- of uitbouw
Een aan een hoofdgebouw gebouwde ruimte, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap - met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is en een uitbouw een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is.
1.6 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
Een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.
1.7 Achtergevel
De gevel van een gebouw, die is gesitueerd tegenover de voorgevel van het betreffende gebouw.
1.8 Afhankelijke woonruimte
Een bijgebouw bij een woning waarin mantelzorg gehuisvest is.
1.9 Afrastering
Rasterwerk waarmee een deel van een perceel wordt omheind. Een afrastering is transparant en met palen in de grond verankerd. Deze palen worden onderling verbonden door draad of gaas.
1.10 Afwijken van de bouwregels en/of van de gebruiksregels
Een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening.
1.11 Algemene wet bestuursrecht:
Wet van 4 juni 1992, Stb. 315, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze luidde op het moment van inwerkingtreding van het plan.
1.12 Archeologische waarde
De aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in de bodem voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.13 Architectonische waarde
De aan een gebouw toegekende waarde gekenmerkt door de opbouw en/of indeling van de buitengevel, de dakopbouw en het materiaal en/of kleurgebruik eventueel in samenhang met de omgeving.
1.14 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.15 Bebouwingspercentage
Een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van een bestemmingsvlak, van een bouwvlak of een van een erf aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd.
1.16 Bedrijfsgebouw
Een niet voor bewoning bestemd gebouw of gedeelte van een gebouw, dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.17 Bedrijfsvloeroppervlak (bvo)
De gezamenlijke vloeroppervlakte van verkoopruimten, magazijnen, werkplaats, opslagplaats, bergingen, kantoren en verblijfsruimten en de overige voor de bedrijfsuitoefening benodigde vloeroppervlakte.
1.18 Bedrijfsverzamelgebouw
Een gebouw waarin het uitoefenen van verschillende vormen van bedrijvigheid (waaronder industriële, ambachtelijke, dienstverlenende, consumentverzorgende, therapeutische functies en kantoren) wisselend en tegelijkertijd kan worden uitgeoefend.
1.19 Bedrijfswoning
Een woning, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de aard van de bedrijfsvoering noodzakelijk is.
1.20 Begane grondbouwlaag
De onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.
1.21 Bestaand
- a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat, wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
- b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime.
1.22 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.23 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.24 Bijgebouw
Een vrijstaand gebouw, dat door zijn situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan dat op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.25 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.26 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.27 Bouwlaag
Een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een kelder en de ruimte(n) in de kap.
1.28 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.29 Bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
1.30 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.31 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.32 Bouwwijze
de wijze van bouwen van een hoofdgebouw, te weten een vrijstaande woning, waarbij:
- a. onder een vrijstaande woning wordt verstaan een woning, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd.
1.33 Caravan
Een ruimte waar je geen omgevingsvergunning voor het bouwen nodig hebt, niet zijnde een gebouw (waaronder een stacaravan), in de vorm van een aanhangwagen, gefabriceerd, ingericht en bestemd voor het genieten van recreatief verblijf elders.
1.34 Carport
Een overdekte stallingsruimte die dient als stallingsplaats voor een motorvoertuig, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door gebouwen en/of ondersteuningen van het dak.
1.35 Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten alsmede internetwinkels van waaruit bestellingen worden verzonden of kunnen worden afgehaald en waarbij geen showroom aanwezig is, zijn hieronder niet begrepen.
1.36 Detailhandel in volumineuze goederen
Detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals: verkoop van auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens, meubels en woninginrichting en sanitair.
1.37 Dienstverlening
Dienstverlening door een bedrijf met uitsluitend of in hoofdzaak een verzorgende taak met een publieksgerichte functie zoals wasserette, kapsalon, schoonheidssalon, autorijschool, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, postkantoor, telefoon-/telegraaf-/ telexdienst, makelaarskantoor, fotoatelier (inclusief ontwikkelen), kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, reparatiebedrijf voor muziekinstrumenten, cateringbedrijf, alsmede naar aard en uitstraling overeenkomstige bedrijven.
1.38 Erf
Het gedeelte van een bouwperceel gelegen buiten het, binnen het bouwperceel gelegen, bouwvlak.
1.39 Evenement
Een georganiseerde gebeurtenis, (openlucht-)manifestatie, (thema-)dag of week.
1.40 Geaccidenteerd terrein
Een perceel of een gedeelte van een perceel met een helling van tenminste 1:10 gemeten over een afstand van minimaal 5 meter.
1.41 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.42 Groothandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.43 Hoofdgebouw
Een gedeelte van een gebouw, exclusief aan- en uitbouwen, dat door zijn situering en/of afmetingen als belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel is aan te merken.
1.44 Huishouden
Een persoon of vaste groep personen die gezamenlijk en bestendig, een huishouding voeren.
1.45 Internet-/webwinkel
Een activiteit waarbij de verkoop van goederen uitsluitend via internet plaatsvindt, waarbij ter plaatse geen uitstalling en geen verkoop van goederen plaatsvindt, maar uitsluitend de opslag van goederen, met daarbij de mogelijkheid de goederen af te halen.
1.46 Kantoor
Een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie.
1.47 Kelder
Een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 meter boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen; bij "bebouwing in geaccidenteerd terrein" gelegen beneden peil.
1.48 Luifel
Afdak of overkapping aan of bij een gebouw, aan de openbare zijde, al of niet ondersteund.
1.49 Mantelzorg
Het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.50 Medegebruik
Gebruik dat niet direct gerelateerd is aan de bestemming, maar dat krachtens de regels tevens is toegestaan op de betrokken gronden.
1.51 Niet-zelfstandig kantoor
Een onderdeel van een bedrijf, dat andere bedrijfsactiviteiten als inkomstenbron heeft en waarvoor het kantoor uitsluitend een ondersteunende functie heeft.
1.52 Omgevingsvergunning
Een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.53 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening.
1.54 Ondergeschikte bouwdelen
Bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen, dakoverstekken, balkons en liftschachten.
1.55 Ondergronds
Onder peil.
1.56 Onderkomens
Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief buitenverblijf voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
1.57 Overkapping
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en met maximaal één gesloten wand.
1.58 Peil
- a. voor bebouwing in geaccidenteerd terrein voor zover de bebouwing met de gevel is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt (de dijk) en is gesitueerd op of binnen een afstand van 3 meter uit de grens met het openbare gebied: 35 centimeter boven de kruin van de dijk;
- b. voor overige bebouwing in geaccidenteerd terrein: de bestaande gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar deze direct grenst aan de gevel welke is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt;
- c. voor gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 20 meter van die weg is gelegen: 35 centimeter boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- d. in andere gevallen bij gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein: de gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar dit direct grenst aan de gevel die is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt;
- e. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bouwhoogte van het aansluitende terrein.
1.59 Pergola
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een open constructie van twee of meer palen, die onderling met elkaar verbonden zijn.
1.60 Prostitué(e)
Degene, die zich tegen vergoeding beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander.
1.61 Prostitutie
Het zich tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander.
1.62 Publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis
Een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksaantrekkend zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan.
1.63 Raamprostitutie
Een vorm van prostitutie waarbij de werving van klanten geschiedt door een prostitué(e) die door houding, gebaren, kleding of anderszins vanuit een gebouw de aandacht op zich vestigt en waarbij de seksuele handelingen in een voor publiek besloten ruimte plaatsvinden.
1.64 Recreatieve voorziening
Een kleinschalige, niet-bedrijfsmatige voorziening ten behoeve van de woonfunctie met een dagrecreatief karakter, zoals zwembad, tennisbaan en golfafslagplaats.
1.65 Schanskorf
Een metalen gaas-constructie gevuld met bijvoorbeeld keien of glasbrokken.
1.66 Seksinrichting
Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.67 Standplaats
Het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de open lucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.
1.68 Verblijfsdoeleinden
Gronden waarbij de nadruk ligt op het verblijf van personen in het openbaar gebied en die tevens een verkeersfunctie hebben.
1.69 Verdieping(en)
De bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.
1.70 Voorgevel
De naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel van een hoofdgebouw, gekeerd naar de weg of het openbaar gebied.
1.71 Voorgevellijn
De begrenzing van het bouwvlak, waarop de voorgevels van het hoofdgebouw zijn georiënteerd, alsmede het verlengde daarvan.
1.72 Wet ruimtelijke ordening
Wet van 20 oktober 2006, Stb. 2006, 566, houdende vaststelling van nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
1.73 Woning
Een complex van ruimten inclusief aan- en uitbouwen, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden.
1.74 Woon-/werkeenheid
Een ruimte, in en in combinatie met een woning, waarin een al dan niet publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis wordt uitgeoefend.
1.75 Zijgevel
Een gevel van een gebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Bij toepassing van het meten van de goothoogte van een bouwwerk worden dakkapellen buiten beschouwing gelaten, behoudens dakkapellen waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak. De goothoogte wordt dan gemeten vanaf het peil tot aan de goot van de dakkapel.
2.2 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.5 De afstand van een bouwwerk tot de (achter)perceelsgrens
De afstand van een gebouw tot de (achter)perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de (achter)perceelsgrens.
2.6 Het bebouwingspercentage
Een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van een gedeelte van een bestemmingsvlak, gedeelte van een bouwvlak of een gedeelte van een erf aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd.
2.7 De horizontale diepte van een gebouw
De diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.
2.8 De breedte van bouwpercelen
De breedte van bouwpercelen wordt bepaald door het meten van de afstand in meters tussen de zijdelingse perceelsgrenzen, in de voorgevelrooilijn.
2.9 De breedte van een bouwwerk
De breedte van bouwwerken wordt bepaald door het meten van de afstand in meters tussen de buitenwerkse eindgevelvlakken (indien geen sprake is van een rechthoekig gebouw: de gemiddelde breedte van het bouwwerk).
2.10 De diepte van een bouwwerk
De diepte van een bouwwerk wordt bepaald door het meten van de grootste afstand in meters tussen de buitenwerkse eindgevelvlakken.
2.11 Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouw worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt.
2.12 Hart van de lijn
Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de kaart en op schaal waarin het plan is vastgesteld.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. speelvoorzieningen;
- c. voet- en fietspaden;
- d. schouwpaden;
- e. in- en uitritten;
- f. beeldende kunstwerken;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. geluidswerende voorzieningen;
- i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- j. evenementen;
- k. parkeren en verkeersvoorzieningen;
een en ander met de bijbehorende voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ingevolge artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, deze bestemming te wijzigen teneinde de bestemming 'Groen' te wijzigen naar de bestemming 'Bedrijventerrein', mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- b. bij uitbreidingen van het verharde oppervlak, dienen compenserende maatregelen getroffen te worden om een hydrologisch neutrale situatie te behouden, conform de uitgangspunten hydrologisch neutraal bouwen;
- c. een bouwvlak wordt opgenomen op de verbeelding;
- d. aan de gronden een categorie van de bedrijven als opgenomen in de staat van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels (bijlage 1) wordt toegekend waarvan is aangetoond dat deze zich ruimtelijk en milieuhygiënisch verhoudt met de omliggende functies;
- e. op eigen terrein dient voldoende parkeergelegenheid aanwezig te zijn, waarbij moet worden voldaan aan de maximale parkeernorm als opgenomen in bijlage 2 bij deze regels;
- f. uit onderzoek dient te blijken dat geen beschermde flora- en fauna aanwezig zijn;
- g. uit onderzoek dient te blijken dat de luchtkwaliteit, bodemkwaliteit en geluid geen belemmering opwerpt.
Artikel 5 Tuin
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.3 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 6 Verkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. bermen en beplantingen;
- e. straatmeubilair;
- f. beeldende kunstwerken;
- g. groenvoorzieningen;
- h. nutsvoorzieningen;
- i. de handel en verkoop van goederen aan particulieren vanuit een standplaats in kramen en wagens, niet zijnde bouwwerken;
- j. geluidwerende voorzieningen;
- k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- l. evenementen;
een en ander met bijbehorende voorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Specifieke gebruiksregels
Voor evenementen gelden de volgende bepalingen:
- a. evenementen zijn uitsluitend in de vorm van medegebruik toegestaan;
- b. er dient sprake te zijn van een evenement in de vorm van een voor publiek bestemde uitvoering/verrichting van vermaak, op het gebied van sport, muziek of op sociaal-cultureel vlak;
- c. het evenement duurt maximaal zeven (aaneengesloten) dagen inclusief opbouw en afbraak van bijbehorende voorzieningen, met dien verstande dat hiervan kan worden afgeweken als bedoeld in artikel 15.3;
- d. de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven mag niet worden belemmerd;
- e. er dienen voldoende parkeerplaatsen al dan niet op eigen terrein beschikbaar te zijn.
6.5 wijzigingsbevoegdheid
Artikel 7 Water
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterhuishoudkundige doeleinden;
- b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;
- c. (natuurvriendelijke) oevers;
- d. waterstaatkundige kunstwerken, bruggen en andere waterstaatswerken;
- e. beeldende kunstwerken;
- f. oppervlaktewater, zoals vijvers;
- g. schouwpaden;
een en ander met de bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen en dergelijke.
7.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van deze bestemming met een bouwhoogte van maximaal 4 meter.
Artikel 8 Wonen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden, zijn bestemd voor:
- a. wonen in vrijstaande woningen ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand';
- b. nutsvoorzieningen;
- c. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- d. de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
- e. evenementen;
een en ander met de daarbij behorende voorzieningen zoals tuinen en erven.
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.4 Specifieke gebruiksregels
8.5 Afwijken van de gebruiksregels
8.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 9 Leiding - Gas
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het behoud en instandhouding van een gasleiding.
9.2 Bouwregels
9.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde ten behoeve van 9.2 en toestaan dat ten behoeve van de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:
- a. geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
- b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 10 Waarde - Archeologie
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen (artikel 3 tot en met artikel 10), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.
10.2 Bouwregels
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden in de grond (in situ) te behouden.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming 'Waarde - Archeologie', indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Artikel 11 Waarde - Archeologische Verwachting 2
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen (artikel 3 tot en met artikel 10), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.
11.2 bouwregels
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.5 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 13 Algemene Bouwregels
13.1 Vervangende maat
Voor de maten (oppervlakte, inhoud en afstand) van bestaande gebouwen (waaronder begrepen herbouw of verbouw van deze gebouwen dan wel uitbreiding van het bestaande gebouw binnen het betreffende bouwvlak) zoals deze bestonden op het tijdstip van ter inzage leggen van het ontwerp, voor zover deze ruimer zijn dan in deze regels is bepaald, geldt de bestaande maat als vervangende maat. Deze vervangende maat geldt niet als de bestaande gebouwen illegaal zijn gebouwd, dan wel niet in overeenstemming waren met het vorige bestemmingsplan. Deze regel geldt ook voor bestaande afstanden die op het tijdstip van ter inzage leggen van het ontwerp meer of minder waren voorgeschreven.
Artikel 14 Algemene Gebruiksregels
14.1 Strijdig gebruik
Onder gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in elk geval verstaan:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden als stalling- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
14.2 Parkeernormen
De inrichting van de gronden moet zodanig plaatsvinden, dat wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen zoals weergegeven in de bijlage 'Parkeernota' die als bijlage 2 bij deze regels is gevoegd.
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
15.1 Maatvoering
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan voor het afwijken van de voorgeschreven goothoogte, (bouw)hoogte, oppervlakte, inhoud en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, eventueel met overschrijding van de bouwgrenzen, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven afmetingen en afstanden.
15.2 Bestemmingsgrenzen
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken om bij de uitvoering van het plan af te wijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak op de verbeelding, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende reden zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de omgevingsvergunning is aangegeven niet meer dan 2,5 meter bedraagt.
15.3 Afwijking evenementen
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken teneinde het tijdelijk gebruik van gronden voor langdurigere evenementen toe te kunnen staan. Hiertoe dient aan het volgende te worden voldaan:
- a. er dienen voldoende parkeerplaatsen al dan niet op eigen terrein beschikbaar te zijn;
- b. de aan te brengen voorzieningen dienen tijdelijk te zijn; dit betekent dat het houden van een evenement niet mag leiden tot onomkeerbare voorzieningen en/of ingrepen;
- c. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de binnen het gebied aanwezige waarden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
- c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Elst, Bedrijventerrein Merm 2013'.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van | ||||||||
……………………… | ||||||||
De voorzitter, | De griffier, | |||||||
………. | ……… | |||||||
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Overbetuwe is gestart met het actualiseren en digitaliseren van de bestemmingsplannen voor de kernen, de bedrijfsgebieden en het buitengebied. Hiermee wordt een meer actuele planologische regeling voor het gemeentelijke grondgebied gerealiseerd van waaruit een beter beheer kan plaatsvinden. Eveneens wordt hiermee tegemoetgekomen aan de wettelijke verplichting, gebaseerd op artikel 3.1 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Elst, Bedrijventerrein Merm 2013' is het geactualiseerde bestemmingsplan waarmee wordt beoogd de bestaande situatie van het bedrijventerrein Merm in Elst adequaat vast te leggen.
Het voorliggende bestemmingsplan is een gedetailleerd bestemmingsplan en is grotendeels conserverend van aard. Dat wil zeggen dat het de bestaande situatie planologisch regelt. Daarnaast worden er in het bestemmingsplan enkele nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, die al in de vigerende plannen of middels vrijstellingen/ontheffingen planologisch waren geregeld. Nieuwe ontwikkelingen, die nog niet planologisch geregeld waren, worden in onderhavig bestemmingsplan niet opgenomen. Om deze ontwikkelingen juridisch-planologisch mogelijk te maken, zullen indien noodzakelijk te zijner tijd aparte bestemmingsplanprocedures worden doorlopen.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied betreft het industrieterrein Merm ten zuidoosten van de kern Elst in de gemeente Overbetuwe. Meer specifiek ligt het gebied ten zuiden van het bedrijventerrein De Aam.
De noordgrens van het plangebied wordt globaal gevormd door de Bemmelseweg. De oostelijke plangrens ligt gelijkwaardig aan en op enige afstand van de A325. De zuidgrens van het plangebied wordt gevormd door de waterloop Mermsche Zeeg. De spoorlijn Arnhem-Nijmegen, en de percelen aan de Bemmelseweg grenzen aan de westelijke zijde aan het plangebied. De grootte van het plangebied is circa 23 ha.
Op navolgende afbeelding is de globale ligging van het plangebied in groter verband weergegeven. Daarnaast is een gedetailleerde luchtfoto afgebeeld waarop de ligging van het plangebied in zijn nabije omgeving te zien is. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan. Op de afbeelding is het plangebied nog grotendeels onbebouwd, dit is echter niet meer het geval. Het plangebied is grotendeels bebouwd in de bestaande situatie.
![]() |
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Voorliggend plan herziet de bestemmingsplannen die van kracht zijn in het plangebied alsmede alle partiële herzieningen en verleende vrijstellingen/ontheffingen. Hiermee komen na vaststelling van het voorliggend bestemmingsplan alle hieronder genoemde plannen geheel of gedeeltelijk te vervallen. Het betreft de volgende bestemmingsplannen:
Naam | Vaststelling | Goedkeuring |
Bedrijvenpark Merm | 27 november 2001 | 25 juni 2002 (ged.) |
Bedrijvenpark Merm, herziening 1 | 30 juni 2009 | n.v.t. |
Bedrijvenpark De Merm, herziening 2 | 30 juni 2009 | n.v.t. |
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een samenvatting van de relevante beleidskaders op rijks, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau gegeven. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van relevante milieuaspecten, de waterhuishouding en archeologie en cultuurhistorie. Hoofdstuk 4 beschrijft de ontstaansgeschiedenis van het plangebied en vervolgens volgt de ruimtelijke beschrijving. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de opzet en inhoud van de regels en de verbeelding. In hoofdstuk 6 volgt een financieel-economische toelichting bij het voorliggend bestemmingsplan. Ten slotte komen in het zevende en laatste hoofdstuk de resultaten van inspraak en overleg aan de orde.
Hoofdstuk 2 Beleidskaders
2.1 Inleiding
Het voorliggend plan is een beheersmatig bestemmingsplan. Aangezien de beleidskaders met name gericht zijn op het sturen van ontwikkelingsgerichte ruimtelijke plannen zijn de samenvattingen van de hogere overheidsinstanties beperkt tot een inleiding en relevante beleidslijnen gericht op bestaande en te behouden bebouwde gebieden.
2.2 Rijksbeleid
Het rijksbeleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Doorwerking van dit beleid vindt plaats in verschillende provinciale en gemeentelijke beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Overbetuwe is dit het geval. Het beleid, zoals dat door de nationale overheid wordt voorgestaan, is van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor een beheersmatig bestemmingsplan. Met andere woorden, vanuit genoemd beleid zijn voor een bestaand bedrijventerrein geen aspecten te destilleren die direct in een bestemmingsplan doorwerken. Ook in deze situatie is dit het geval. Om deze reden wordt, in het kader van de opstelling van voorliggend bestemmingsplan, niet nader ingegaan op het rijksbeleid. Uitzondering daarop vormt het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit wordt hierna wel kort toegelicht.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2011)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit (eerste tranche) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarbij nationale belangen gemoeid zijn. Het Barro heeft dan ook geen invloed op het bestemmingsplan.
2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
Streekplan Gelderland 2005
Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland tot 2015 is vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.
Het beleid voor bedrijventerreinen is gericht op de zorg voor voldoende aanbod van kwalitatief hoogwaardige, op de vraag van het bedrijfsleven afgestemde, bedrijventerreinen. In verband met zorgvuldig ruimtegebruik is het hanteren van minimale maten (onder andere bouwhoogte en bebouwingspercentage) een instrument om met een beperkt ruimtebeslag veel functies te combineren (inpandig of gezamenlijk parkeren, inpandige opslag en ondergronds bouwen).
Voorliggend bestemmingsplan verhoudt zich vanwege het beheersmatig karakter met het beleid uit het streekplan.
Ruimtelijke Verordening Gelderland
Het streekplan Gelderland 2005 heeft op grond van het overgangsrecht de status gekregen van structuurvisie ingevolge artikel 2.2 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. Daarnaast kunnen, indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen. De Ruimtelijke Verordening Gelderland voorziet hierin.
De verordening richt zich net zo breed als het streekplan op de fysieke leefomgeving in de provincie. De vigerende ruimtelijke structuurvisie hanteert als uitgangspunt dat nieuwe verstedelijking voor wonen en werken hoofdzakelijk plaatsvindt binnen het bestaand bebouwd gebied. De verordening legt dit beleid van bundeling en intensivering vast door hiervoor voorschriften op te nemen. Voorschriften ten aanzien van werken, zoals bedrijventerreinen of kantoorlocaties, zijn nog niet in deze verordening opgenomen, aangezien nieuw beleid terzake in voorbereiding was op het moment van vaststelling van de ontwerp-verordening. Dit beleid (zoals opgenomen in de Structuurvisie bedrijventerreinen en werklocaties) is in de eerste herziening van de Ruimtelijke Verordening Gelderland, zoals deze op 27 juni 2012 door Gedeputeerde Staten is vastgesteld, overgenomen. Bij de afzonderlijke voorschriften uit de verordening is in de artikelsgewijze toelichting een korte duiding en verantwoording van het provinciaal belang opgenomen. De voor het plan van belang zijnde voorschriften zijn navolgend kort behandeld.
In voorliggend plan is de bestemming “Bedrijventerrein” van toepassing. In de Ruimtelijke Verordening Gelderland is het beleid uit de Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties, zie onderstaand, overgenomen. Het bestemmingsplan past binnen de Ruimtelijke verordening Gelderland.
Provinciaal Herstructurerings Programma
De provincie zet in haar structuurvisie in op het herstructureren van bedrijventerreinen. De filosofie hierbij dat de overheid investeert in maatregelen die de intrinsieke waarde van het terrein vergroten. In het PHP staat bedrijventerrein Merm niet opgenomen als te herstructureren terrein.
Gelders Actieplan Recessie
In het Gelders Actieplan Recessie zijn provinciale maatregelen beschreven die een impuls leveren aan de Gelderse economie en werkgelegenheid. Het actieplan is voor een groot deel gebaseerd op het naar voren halen van investeringen. Een voorbeeld van een dergelijke investering betreft een investering in herstructurering dan wel revitalisering van bedrijventerreinen, m.n. in de Stadsregio.
De provincie heeft hiervoor "Recessiemiddelen 2010" beschikbaar gesteld; via vaststelling van het voorstel MIG Impuls revitalisering bedrijventerreinen RSP op 31 maart 2010. Om aanspraak te kunnen maken op deze middelen is een Masterplan voor Elst Zuidoost opgesteld.
Structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties
Op 30 juni 2010 hebben Provinciale Staten de structuurvisie vastgesteld. De structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties is een aanpassing van het structuurvisiebeleid als gevolg van nieuwe ontwikkelingen. Maatschappelijk is er weerstand tegen de verrommeling van het landschap en de ervaring dat langs alle wegen een zelfde soort bedrijventerrein ontstaan. Er is daarnaast maatschappelijk grote onrust over de klimaatverandering. Dit vertaalt zich in een vraag naar meer regie van de provincie op het ontwikkelen van bedrijventerreinen die milieutechnisch en ruimtelijk goed zijn ingepast, goed bereikbaar zijn en zoveel mogelijk klimaatneutraal opereren. Samen met de samenwerkende gemeenten zal de provincie moeten bezien hoe de omvang van de nieuwe uitleg, de locatiekeuze, het ontwerp en het beheer van bedrijventerreinen beter kan worden geregeld.
Deze structuurvisie is opgesteld tegen de achtergrond van economische en demografische lange termijnontwikkelingen. Daarbij is het van belang een trendmatig ontwikkelingspad in beeld te brengen. Verwacht mag worden dat de feitelijke vraag tijdelijk beïnvloed wordt door de kredietcrisis, maar dat dit weer hersteld na de crisis. Provincie Gelderland gaat bij ramingen uit van werkgelegenheidsgroei volgens het toekomstscenario Transatlantic Market dat voor Gelderland is uitgewerkt in de studie 'Gelderland in vier bedrijven' (2006). Daarbij wordt opgemerkt dat de daarin vastgestelde ruimtevraag op basis van (macro)economische ontwikkelingen niet de enige bron is die ruimtevraag genereert. Ook beleid, zoals in de vorm van transformatie, intensiever ruimtegebruik of groeiambities, heeft gevolgen voor de behoefte.
De opgave ligt in het realiseren van voldoende ruimte voor bedrijfsontwikkeling, van goede kwaliteit en in het voorkomen van overschotten en leegstand. Belangrijk uitgangspunt daarbij is dat allereerst wordt ingezet op benutting van bestaande bedrijventerreinen, vervolgens op revitalisering en pas daarna op uitbreiding en aanleg van nieuwe terreinen bestemd voor bedrijven en kantoren (de SER-ladder).
Met deze afwegingsprocedure wil de provincie de verrommeling tegengaan en zorgvuldig ruimtegebruik stimuleren. Ook wordt inbreiding boven uitbreiding gesteld, zodat onnodige verstedelijking wordt voorkomen.
Bij onderhavig plangebied is, als bestaand bedrijventerrein, met name van belang dat wordt ingezet op herstructurering. Hierbij wordt optimaal gebruik gemaakt van het bestaande bedrijventerrein door middel van een goede ruimtelijke inpassing, een zorgvuldige vormgeving, een zo laag mogelijke milieubelasting en een intensivering van het grondgebruik. Om te komen tot een versnelde aanpak van de herstructurering heeft de provincie met de in de regio samenwerkende gemeenten een provinciaal herstructureringsprogramma bedrijventerreinen (PHP) opgesteld. De provincie ziet perifere en grootschalige detailhandel als een specifieke bedrijfssector die een bijzondere ontwikkeling doormaakt en een passende plek nodig heeft. Ze wil er voor zorgen dat ook deze sectoren zo goed mogelijk kunnen worden geaccommodeerd.
Daarnaast is de provincie voor de realisatie van de doelstellingen mede afhankelijk van de samenwerkende gemeenten. Het is daarbij van groot belang dat er voor elke regio in Gelderland een economisch programmerings- en ontwikkelingsdocument (EPO) voor bedrijvigheid werd opgesteld. Daarom heeft de Stadsregio Arnhem Nijmegen in 2009 op grond van de provinciale structuurvisie het EPO opgesteld. De afspraken per regio over de (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen en andere werklocaties is inmiddels uitgewerkt in het RPB (zie hierna).
Onderhavig bestemmingsplan staat de doelstellingen uit de structuurvisie bedrijventerreinen en werklocaties, met name de beoogde herstructurering van de bedrijventerreinen en kantoren, niet in de weg. In onderhavig bestemmingsplan wordt ruimte geboden voor volumineuze detailhandel en detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit, waar ook in de structuurvisie specifieke aandacht voor is.
Regionale afspraken
Het in juni 2009 opgestelde EPO is in regionaal verband nader uitgewerkt in een Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB). In het RPB beogen de regiogemeenten in de Stadsregio Arnhem Nijmegen overaanbod en leegstand op bedrijventerreinen te voorkomen. De stadsregiogemeenten hebben daarin afgesproken om plannen per subregio (A12 zone, A15 zone waarvan Overbetuwe deel uit maakt, en de A73 zone) tot 2025 te faseren en een aantal plannen “on hold” te zetten voor wat betreft de planvorming en verwervingen. Daarnaast moet er voldoende ruimte zijn voor voor kwalitatieve (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen. Voor de plannen die door kunnen gaan, hebben de regiogemeenten afgesproken hiervoor de SER-ladder te gebruiken; in de plantoelichting moet de gemeente aantonen dat aan de criteria van de SER-ladder kan worden voldaan. Het idee achter de ladder is dat alle mogelijkheden op bestaande bedrijventerreinen moeten worden benut voordat er nieuw terrein mag worden aangelegd. De ladder heeft drie treden:
- 1. Is de behoefte kwantitatief en kwalitatief voldoende aangetoond?
- 2. Zijn alle inbreidingsmogelijkheden in de afweging meegenomen?
- 3. Voldoet het plan aan de eisen van intensief ruimtegebruik?
Voor de plannen die “on hold” gezet zijn wordt elke twee jaar getoetst of die status blijft gehandhaafd of dat de plannen de status van doorgaan krijgen.
Het RPB werd op 15 december 2011 door de Stadsregioraad vastgesteld. Bij vaststelling is expliciet uitgesproken dat de inbreidingsmogelijkheden binnen het bestaande bedrijventerrein Merm passen binnen het kader van het RPB. Het vastgestelde RPB is verwerkt in de bestuurlijke overeenkomsten (BOV's) tussen Stadsregio en gemeenten. Het bedrijventerreinenbeleid staat immers niet op zich maar heeft veel raakvlakken met de verstedelijkingsvisie en mobiliteitsaanpak. Onderdeel van de BOV's is ook het protocol van de SER-ladder.
De A15-zone
Overbetuwe maakt onderdeel uit van de A15 zone. Voor de zone is er tot 2025 een vraag naar bedrijventerreinen van netto 96 ha. De uitgeefbare terreinen betreffen voor Overbetuwe: Merm Poort van Midden Gelderland-Zuid en Park 15.
Het RPB voorziet tevens in de diverse inbreidingslocaties op De Aam; dit betreft De Aam 4B, het voormalige spooremplacement en de (1e fase van de) Eisenhowerplas. Ten slotte is voor de uitleglocatie Merm-Oost (De Aam 5) een separaat bestemmingsplan in werking: conform RPB (waar Merm-Oost de status 'doorgaan' heeft) is de uitgifte daarvan gestart in het voorjaar van 2012. De ontwikkeling van de 2e fase van de Eisenhowerplas (ontwikkeling oost-oever) is het plan on hold gezet.
Monitoring
In de voortgang op een goede manier bij te houden is monitoring van de uitgiften essentieel. Dit gebeurt via het IBIS, het provinciale monitoringssysteem. Gemeenten hebben met elkaar afgesproken deze gegevens up to date te houden.
Regionaal Plan 2005 - 2020, Stadsregio Arnhem-Nijmegen
De Stadsregio Arnhem Nijmegen (SAN) legt in dit Regionaal Plan de gemeenschappelijke beleidsambities vast voor de ontwikkeling van de regio Arnhem Nijmegen. Het doel van dit Regionaal Plan is het werken aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat van de regio Arnhem Nijmegen voor haar inwoners, ondernemers en bezoekers.
Wat betreft economie is de doelstelling het versterken van het economisch vestigingsklimaat in (inter)nationaal perspectief, waarbij de potenties van de stuwende werkgelegenheid worden uitgebuit. Nieuw in dit Regionaal Plan is dat de stadsregio inspeelt op het verbeteren van bestaande ruimtelijke kwaliteiten. Waren nieuwe stadsuitbreidingen en nieuwe bedrijventerreinen nog de belangrijkste reden voor het vorige structuurplan, in dit Regionaal Plan staat de transformatie van het bestaand stedelijk en landelijk gebied centraal.
Door op een zorgvuldige wijze voldoende ruimte en mogelijkheden voor inpassing te bieden wordt voor nu en in de toekomst voldoende werkgelegenheid gewaarborgd voor de inwoners van de stadsregio, die aansluit bij het opleidingsniveau van de beroepsbevolking.
In het Regionaal Plan heeft het SAN ruimte opgenomen voor de uitbreiding van regionale bedrijventerreinen die ontwikkeld dienen te worden op basis van de principes van zorgvuldig ruimtegebruik. Bij het bepalen van het te realiseren oppervlak in deze nieuwe uitleglocaties is gebruik gemaakt van de SER-ladder. Dat houdt in dat er voor gemeenten een opgave ligt op bestaande, te revitaliseren bedrijventerreinen, ook ruimte voor nieuwe vraag aan te bieden. Het SAN heeft zoals hierboven beschreven onder Regionale afspraken, in de concentratiegebieden voor regionale bedrijventerreinen (de A73, de A15 en de A12-zone) het voortouw genomen om te komen tot bovenlokale gebiedsvisies (samen met de grondgebiedgemeenten) waarbinnen segmentering, fasering en uitgifte thema's een rol spelen.
Gelet op het beheersmatige karakter van voorliggend bestemmingplan wordt niet voorzien in nieuwe ontwikkelingen. Het bestemmingsplan is in lijn met het beleid, zoals dit verwoord is in het regionaal plan.
2.4 Gemeentelijk Beleid
Toekomstvisie+ 2020, Overbetuwe verbindt...
Op 8 september 2009 heeft de raad van de gemeente Overbetuwe de 'Toekomstvisie+ 2020, Overbetuwe verbindt...' vastgesteld. De Toekomstvisie+ van Overbetuwe is het kader voor de ontwikkeling van de gemeente Overbetuwe tot 2020. De visie geeft een richting voor de ruimtelijke, maatschappelijke en economische ontwikkeling. De geschetste identiteit kan bijdragen aan het behouden en aantrekken van inwoners en bedrijven. De visie kan mensen inspireren en motiveren die werken aan stedenbouw, sport, ondernemerschap, onderwijs, openbare ruimte, welzijnswerk, et cetera. De visie is ten slotte ook een duidelijke positionering naar andere gemeenten en partners: het geeft Overbetuwe een eigen gezicht in de regio. De Toekomstvisie+ omvat het gehele gemeentelijke beleidsterrein. Voor wat betreft de ruimtelijke onderdelen is de Toekomstvisie+ te zien als structuurvisie in de zin van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voor het grondgebied van de gemeente Overbetuwe. In de toekomstvisie zijn de aspecten leefomgeving, vergrijzing, economische gesteldheid (werk en werkgelegenheid) en duurzaamheid opgenomen om een gewenste identiteit uiteen te zetten. De opgave die is vastgelegd in de toekomstvisie is gebaseerd op een lagenbenadering.
Aan deze hand van deze methodiek is aandacht voor de volgende doelstellingen:
- eigenheid en kenmerken landschap behouden en versterken;
- parels en panorama's behouden en versterken;
- zorgvuldige inpassing bij eventueel noodzakelijke dijkverleggingen;
- Linge als drager van structuur;
- zichtbaar maken en versterken van cultuurhistorische elementen;
- verbeteren doorstroming verkeer;
- optimaliseren van het Rondje Overbetuwe;
- verbeteren en optimaliseren openbaar vervoernetwerk en verbeteren kwaliteit waternetwerken;
- uitbreiden recreatieve netwerken en snelfietsroute realiseren;
- groei passend bij het oostelijk en westelijk deel van de gemeente;
- kwaliteit van de kernen is uitgangspunt bij eventuele groei;
- waarborgen kwaliteit bedrijventerreinen;
- diversiteit in werkgelegenheid;
- voorzieningen bezien in clusters;
- duurzaamheid;
- verankeren kwaliteit samenleving;
- borgen van een sociaal netwerk en impuls leren en ontwikkelen;
- versterken ontmoeten en cultuur als bindende elementen.
De gemeente Overbetuwe beschikte in 2008 over ruim 250 hectare netto bedrijventerrein. Bedrijventerreinen bevinden zich bij de kernen Andelst, Heteren, Elst en Zetten. Op de bedrijventerreinen 'De Aam' en 'Merm' in Elst zijn bedrijven gevestigd die voornamelijk uit Elst en omstreken komen. De gemeente heeft op bestaande en in voorbereiding zijnde bedrijventerreinen nog veel potentieel als het gaat om groei van bedrijvigheid. Belangrijke factoren daarbij zijn de ligging van de gemeente in het stedelijk gebied met daarbij de belangrijke infrastructuuraders en het potentieel aan arbeidskrachten vanwege de bouwopgaven binnen en direct buiten de gemeente. Daarnaast is op oudere bedrijventerreinen gestart met (vaak nog kleinschalige) herstructurering.
Waarborgen kwaliteit bedrijventerreinen
De kwaliteit van bedrijventerreinen wordt gewaarborgd en waar nodig versterkt met aandacht voor milieuhygiëne ten gunste van (leef)milieu, gezondheid en veiligheid. Kwaliteit wordt ook bereikt door aandacht voor meervoudig ruimtegebruik, diversiteit in werkgelegenheid, samenwerking tussen bedrijven, onderwijs en gemeente. Herstructurering gaat voor uitbreiding. Hierbij is de SER (Sociaal Economische Raad)-ladder richtinggevend. Bij de ruimtevraag voor economische ontwikkelingen hanteren we de SER-ladder. De SER-ladder geeft een handelwijze aan bij het creëren van voldoende ruimte voor bedrijven en kantoren. Volgens deze handelwijze wordt eerst het huidige gebruik van de ruimte geoptimaliseerd of door herstructurering beschikbaar gemaakt. In eerste instantie zijn daar mogelijkheden voor in het zuidoosten van Elst. Als hierbij een combinatie met andere nieuwe functies wordt gevonden, kan extra ruimtebeslag binnen de contouren aan de orde zijn. Als dit niet mogelijk is, wordt de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik onderzocht om de productiviteit per ruimte eenheid te verhogen (bijvoorbeeld door het op elkaar stapelen van functies, zoals parkeren, opslag en kantoorfuncties). Pas in de laatste plaats wordt de mogelijkheid bezien om het areaal bedrijventerrein uit te breiden (uitleglocaties). Het regionale bedrijventerreinen Park 15 is zo'n uitleglocatie met onder andere functies voor verkeer, groen en bedrijven(park). Binnen de locatie worden de principes van zorgvuldig ruimtegebruik uit de SER-ladder toegepast. De uitgifte van Park 15 is gestart in het voorjaar van 2012.
Sociaal Economisch Beleidsplan Overbetuwe 2010-2015
Het SEB 2010-2015 is de basis voor acties in de komende vijf jaar binnen een viertal beleidslijnen met als doel de economische aantrekkelijkheid en daarmee ook het werkgelegenheidsaanbod van de gemeente Overbetuwe te versterken en het bestaande bedrijfsleven en startende ondernemers faciliteren.
Bedrijven op de bedrijventerreinen zijn verantwoordelijk voor een belangrijk deel van de werkgelegenheid. De terreinen Poort van Midden-Gelderland Noord, De Schalm en Andelst-Oost zijn volledig uitgegeven. In het beleidsplan zijn de belangrijkste ruimtelijk-economische trends en ontwikkelingen in vraag en aanbod waar de gemeente Overbetuwe op korte (2010-2015) en lange termijn (na 2015) mee te maken krijgt beschreven.
Logistiek is een belangrijke groeimarkt. De gemeente Overbetuwe profiteert hiervan onder andere vanwege de gunstige centrale plek in de Stadsregio en langs belangrijke nationale verkeersaders en vanwege de komst van Park 15 welk terrein aan dit segment opvangruimte biedt. Vergrijzing en ontgroening, schaalvergroting en fusies zijn remmende factoren op de behoefte aan nieuwe kantoorruimte. Desondanks wordt een beperkte doorgroei van kantoorwerkgelegenheid, als gevolg van verdere verdienstelijking en de groei van werkgelegenheid in de quartaire sector verwacht. De vervangingsvraag is een steeds belangrijkere component in de totale vraag. Ook Stadsregionaal en provinciaal beleid vragen aandacht voor een goede benutting van bestaande werklocaties.
De behoefte aan kwalitatief hoogwaardige en multifunctionele werklocaties neemt toe; zowel vanuit de gebruikers, werknemers (afkeer van huidige saaie werkomgevingen) als passanten/omwonenden. Aspecten vanuit een gebruikersperspectief, zoals bereikbaarheid en parkeren zijn aandachtspunt in Overbetuwe. In het beleidsplan zijn vier belangrijke beleidslijnen uiteengezet:
- Overbetuwe zet in op (behoud van) sterke werklocaties;
- Overbetuwe streeft naar vitale dorpskernen;
- Overbetuwe wil de samenhang tussen onderwijs, arbeidsmarkt en bedrijfsleven versterken;
- Overbetuwe zet in op versterking van het segment toerisme en recreatie.
Elke beleidslijn is uitgewerkt in acties en aan elke actie zijn vervolgens een doel en fasering gekoppeld. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. Enkel de bestaande situatie wordt in voorliggend plan juridisch-planologisch vastgelegd. Hiermee ligt het plan in lijn met het beleid, zoals dit is vastgelegd in het Sociaal Economische Beleidsplan Overbetuwe 2010-2015.
Visie Elst Zuidoost
Met deze visie legt de gemeente Overbetuwe haar strategisch ruimtelijk-functioneel beleid voor de langere termijn voor het gebied Elst Zuidoost vast. De visie geeft aan waar de gemeente met het gebied naar toe wil en hoe ze het goed functioneren van het gebied wil veilig stellen. De visie vormt daarmee een belangrijk kader voor ontwikkelingen op kortere termijn in het gebied, brengt meer samenhang aan in de “losse” ontwikkelingen en anticipeert (waar dat kan) op ontwikkelingen in de omgeving. Daarbij wordt er met de visie naar gestreefd de gemeentelijke middelen zo doelgericht en effectief mogelijk in te zetten. Het is daarom dat deze visie gepaard gaat met een ontwikkelstrategie. Daarbij beschouwt de gemeente de visie ook als een belangrijk communicatiemiddel naar de eigenaren, gebruikers en bewoners in het gebied: de visie biedt duidelijkheid over de toekomst van hun werk- en leefomgeving. Naast bovengenoemd hoofddoel hebben bij de totstandkoming van deze visie verschillende vragen en aandachtspunten bij de afwegingen een belangrijke rol gespeeld. Het betreft:
- aanbrengen van ruimtelijke samenhang;
- draagvlak creëren bij de stakeholders;
- zichtbaar maken van de waardecreatie;
- strategie en haalbaarheid betrekken bij de visievorming;
- een ruime planhorizon (tot 2025);
- richtinggevende uitspraken voor concrete ontwikkellocaties in het plangebied;
- mogelijkheden verkennen voor zonering.
Deze visie bevat algemeen ruimtelijk-functioneel beleid van de gemeente Overbetuwe voor het gebied Elst Zuidoost. Het is daarmee geen formele structuurvisie, zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, maar een gemeentelijke visie die de gemeente heeft opgesteld vanuit haar algemene bevoegdheid om beleid te ontwikkelen voor haar grondgebied. Voor deze vorm is gekozen omdat deze, in combinatie met de actualisering van het bestemmingsplan voor bedrijventerrein Merm, voldoende mogelijkheden biedt om de aan de visie verbonden strategie te realiseren. Onderhavig plangebied maakt onderdeel uit van het gebied waar de Visie Elst Zuidoost betrekking op heeft. Voor het plangebied zijn verschillende inbreidingsmogelijkheden benoemd. Naast nog niet verkochte kavels die direct in te zetten zijn voor ontwikkeling, zijn er ook kavels die intensiever gebruikt zouden kunnen worden.
Tot 2025 wordt ingezet op intensivering van het huidige bedrijventerrein. Als na deze periode het terrein geen intensiveringsmogelijkheden meer kent, kan bij voldoende marktvraag het gebied aan de oostkant langs de A325 en het terrein aan de zuidkant van Merm worden ingezet voor verdere ontwikkeling van het bedrijventerrein. Dit laatste valt buiten de scope van dit bestemmingsplan.
Welstandsnota
De welstandsnota gaat over het duurzaam bevorderen van de kwaliteit van bebouwing en omgeving in de gemeente Overbetuwe. De welstandstoets is daarbij een belangrijk hulpmiddel. Door middel van welstandscriteria wordt zo concreet mogelijk aangegeven aan welke uitgangspunten de ontwerper van een bouwplan zich moet houden. Deze uitgangspunten zijn deels gelijk voor de hele gemeente en deels verschillend per deelgebied, omdat ieder gebied zijn eigen kenmerken heeft. Bovendien zijn per gebied de welstandscriteria beschreven. In principe moet altijd worden voldaan aan de criteria in het hele gebied, uitzonderingen blijven echter mogelijk. Voorwaarde is wel dat er een gegronde reden moet zijn om van de criteria af te wijken. Of een reden gegrond is of niet, is uiteindelijk ter beoordeling aan burgemeester en wethouders. Voor veel gebieden geldt dat nieuwe en eigentijdse ontwikkelingen mogelijk zijn. Een belangrijke voorwaarde is meestal dat ze niet mogen conflicteren met de directe omgeving. Met andere woorden er zal altijd rekening moeten worden gehouden met en respect moeten worden getoond voor de omgeving en de daarin te verwachten ontwikkelingen.
De inhoud van de welstandsnota en het onderhavige bestemmingsplan zijn op elkaar afgestemd. Voor de omschrijving en nadere detaillering van de toetsingscriteria wordt verwezen naar genoemde nota.
2.5 Conclusie
Het onderhavige bestemmingsplan betreft een beheersmatig bestemmingsplan met als planologisch doel het vastleggen van de bestaande situatie. Nieuwe ontwikkelingen worden niet mogelijk gemaakt. Dit nieuwe bestemmingsplan zorgt daarnaast voor een heldere juridisch-planologische situatie. Voornoemd provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid is dan ook niet of nauwelijks van directe invloed op dit plan. Het plan is hiermee niet in strijd met rijks, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 3 Milieu- En Omgevingsaspecten
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk komen alle relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Het betreft hier de randvoorwaarden en beperkingen die voortkomen uit het beleid en wetgeving op het gebied van: bodem, geluid, bedrijvigheid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, water, flora en fauna, archeologie, cultuurhistorie en monumenten en verkeer en parkeren.
Bij de vervaardiging van het voorliggende plan is er in principe van uit gegaan dat de situatie, zoals die zich tot op heden heeft ontwikkeld en als zodanig manifesteert, in zijn algemeenheid als een gegeven wordt geaccepteerd. Dit betekent dat een uitgebreid onderzoek achterwege kan blijven. Niettemin wordt het wenselijk geacht om aan een aantal aspecten nader aandacht te schenken. Voor de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden geldt dat bij gebruikmaking van de bevoegdheid indien noodzakelijk onderzoek plaatsvindt naar de diverse aspecten.
3.2 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.
Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.
- 1. In het plangebied worden geen nieuwe planologische ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er is dus geen sprake van een overschrijding van de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r..
- 2. In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden en/of cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.
Uit paragraaf 3.9 Flora en fauna van de toelichting volgt dat het plangebied niet ligt in een gebied dat beschermd wordt vanuit de natuurwaarden. Het plan ligt daarnaast zodanig ver verwijderd van de Ecologische Hoofdstructuur, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied dat van externe werking geen sprake kan zijn. Het plangebied behoort niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Ook behoort het plangebied niet tot een Belvédèregebied. Daarnaast is er geen sprake van een landschappelijk waardevol gebied en binnen het plangebied zijn geen rijksmonumenten aanwezig. - 3. In Hoofdstuk 3 Milieu- en omgevingsaspecten zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat er door onderhavig bestemmingsplan geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen.
Zoals in bovenstaande opsomming blijkt, is het niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
3.3 Bodem
De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. In het kader van het bestemmingsplan speelt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging. Indien het bodemonderzoek uitwijst dat er in de bodem wezenlijke verontreinigingen aanwezig zijn, dienen deze gesaneerd te worden voordat het betreffende gebied in ontwikkeling kan worden genomen. Met het oog op kostenbesparing en efficiëntie is het van belang om een actief bodembeheer toe te passen. Dit is het totaal van activiteiten gericht op het adequaat en efficiënt omgaan met de gevolgen van structureel aanwezige gevallen van bodemverontreiniging.
Voorliggend bestemmingsplan betreft een grotendeels consoliderend plan, het is in beginsel gericht op het regelen van de bestaande functies in het plangebied. Dit betekent, dat voor bouwactiviteiten binnen een bestaande situatie, de bescherming tegen bouwen op verontreinigde grond wordt gevonden in de Woningwet en de gemeentelijke bouwverordening. Nieuwe ontwikkelingen die bodemonderzoek noodzakelijk maken, zijn in het bestemmingsplan niet rechtstreeks voorzien. Er hoeft dan ook geen onderzoek verricht te worden naar de mogelijke bodem- of grondwaterverontreiniging in het kader van dit bestemmingsplan.
Indien er voorts sprake is van uitbreidingsmogelijkheden binnen aangegeven bebouwingsvlakken (die ook al in het vigerende bestemmingsplan zijn opgenomen) zal het bedoelde onderzoek in het kader van de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de orde komen.
3.4 Geluid
De mate waarin geluid, veroorzaakt door industrie-, wegverkeer- en railverkeerlawaai, het woonmilieu mag belasten is geregeld in de Wet geluidhinder. De Wet stelt dat in principe de geluidbelasting op woningen niet de 48 dB mag overschrijden. Indien nieuwbouw van woningen of andere geluidgevoelige bebouwing mogelijk wordt gemaakt, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidbelasting ten gevolge van alle industrie, wegen en spoorwegen op een bepaalde afstand van de woningen.
De gemeente Overbetuwe heeft in 2009 voor haar grondgebied geluidbeleid opgesteld. De doelstelling van het beleid is het behouden van de goede kwaliteit van de leefomgeving en het benutten van kansen om, daar waar het noodzakelijk is, de kwaliteit van de leefomgeving te behouden en te verbeteren. Dit kan door geluid te betrekken in ruimtelijke plannen, vergunningen en ontheffingen. Voorlichting speelt hierbij een ondersteunende rol. Een belangrijke subdoelstelling is het realiseren van een passende geluidskwaliteit in elk gebied. Voor verschillende gebieden binnen de gemeente is een passende geluidskwaliteit vastgesteld. Hiervoor is de gemeente ingedeeld in gebieden. Hierbij is de landelijke systematiek van het project Milieukwaliteiten in de Leefomgeving (MILO) als basis gebruikt. Voor de verschillende deelgebieden is de geluidsambitie bepaald en is aangegeven tot welke bovengrens, bij (hoge) uitzondering, daarvan mag worden afgeweken.
Industrielawaai
Het bedrijventerrein is geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (artikel 40). De geluidhinder van de bedrijven op gevoelige objecten is vastgelegd in de bestaande meldingen en omgevingsvergunningen.
Weg- en railverkeerlawaai
Omdat dit plan niet voorziet in het oprichten van nieuwe geluidgevoelige bebouwing in de zin van de Wet geluidhinder is deze wet hier verder niet van toepassing en daarmee is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect geluid vormt, vanwege het consoliderende karakter van onderhavig bestemmingsplan, geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
3.5 Bedrijven En Milieuzonering
Een doel van de ruimtelijke ordening en het milieubeleid is het handhaven en verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving. In een bestemmingsplan wordt daarom onder andere ingezet op de milieuzonering van bedrijfsfuncties. Dit betreft het verantwoord vastleggen van de milieuhygiënische situatie in het plangebied. Het gaat erom dat er voldoende ruimtelijke scheiding is tussen milieubelastende inrichtingen en bedrijven enerzijds en milieugevoelige functies als wonen anderzijds.
Bij de milieuzonering wordt gebruikt gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering'1. Een kwalificatie van de bedrijfsfuncties in het plangebied vindt plaats op basis van de Staat van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in voornoemde VNG-uitgave. Per milieuaspect (geur, stof, geluid, gevaar, lucht-, water- en bodemverontreiniging, verkeersaantrekkende werking en visuele hinder) is in deze brochure voor inrichtingen een afstand genoemd, welke tot de dichtstbijzijnde milieugevoelige bebouwing in beginsel in acht moet worden genomen. Zonering op basis van de VNG-methode gebeurt aan de hand van een categorie-indeling. Bedrijven zijn in categorieën ingedeeld, waarbij de categorie is gekoppeld aan een afstand die aangehouden dient te worden tot gevoelige functies. Uit specifiek milieuonderzoek in het kader van het milieuvergunningtraject kan blijken dat de afstand voor het betreffende bedrijf kleiner is dan op basis van de VNG-lijst is aangegeven, bijvoorbeeld door de omvang en/of aard van de activiteiten en/of technische vooruitgang.
Zonering
Aan de hand van een 'Staat van bedrijfsactiviteiten' (ook gebaseerd op de publicatie VNG en opgenomen in bijlage 1 bij de regels van voorliggend bestemmingsplan) wordt per zone een lijst van bedrijven gegeven die toelaatbaar zijn. Het aantal categorieën dat wordt onderscheiden in de VNG-publicatie is zes, waarbij categorie 1 en 2 betrekking hebben op lichte bedrijven en waarbij de hoogste categorie (categorie 6) de meeste hinder veroorzaakt. Per categorie wordt een grootste indicatieve afstand aangegeven. Die grootste afstand geeft de minimaal aan te houden afstand weer. Voor het bedrijventerrein wordt gekozen voor het toestaan van de volgende milieucategorieën met de daarbij behorende afstanden. Er is gekozen voor de volgende zonering:
Milieucategorie | Richtafstand gevoelig object, zoals een woning |
1 | 10 meter |
2 | 30 meter |
3.1 | 50 meter |
3.2 | 100 meter |
4.1 | 200 meter |
Elst heeft geen taakstelling als het gaat om de vestiging van zware industrie. Daarom zijn de milieucategorieën in dit plan beperkt van 1 tot en met 3.2. Dit betekent dat bedrijven en instellingen genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten in het plangebied zijn toegestaan (categorie 1 t/m 3.2). Deze lijst is aangepast aan de specifieke situatie van het plangebied en in de bijlage van dit bestemmingsplan opgenomen.
Ten behoeve van de flexibiliteit van voorliggend plan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om bedrijvigheid op te richten en in werking te hebben, zoals de VNG-publicatie deze kent in de naast hogere categorie dan die bestemd is. Daarnaast kunnen bedrijven middels een afwijking activiteiten uitvoeren die niet genoemd worden in de bedrijvenlijst als zij naar aard en intensiteit vergelijkbaar zijn met de genoemde bedrijven.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering is in voorliggend bestemmingsplan verwerkt met als uitgangspunt dat de bestaande situatie juridisch-planologisch is vastgelegd. Dit betekent dat de milieuzonering is geactualiseerd naar de huidige maatstaven, zoals opgenomen in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' en dat is uitgegaan van het daadwerkelijk gebruik van de gronden. In het plangebied wordt geen nieuwe zware bedrijvigheid (> milieucategorie 4.2.) toegestaan. Hiermee wordt voorzien in een consoliderend bestemmingsplan, waarbij de huidige milieusituatie ter plaatse zich verhoudt tot de omgeving. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.
- 1. VNG, Bedrijven en Milieuzonering, maart 2009.
3.6 Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Het doel van de Wet luchtkwaliteit is het verbeteren van de luchtkwaliteit, zodat in 2015 aan de Europese eisen wordt voldaan en huidige belemmeringen voor gewenste ontwikkelingen zoveel mogelijk worden weggenomen. De kern van de Wet is het 'Nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit' (NSL). Dit instrument wordt door de Rijksoverheid gecoördineerd en bevat de ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' verslechteren én maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.
De gemeente Overbetuwe heeft in juli 2006 een Rapportage Luchtkwaliteit 2005 voor de hele gemeente opgesteld conform het Besluit Luchtkwaliteit 2001. In het jaar 2005 worden de meeste luchtkwaliteitsnormen niet overschreden. Slechts ten aanzien van stikstofdioxide en fijnstof zijn overschrijdingen van de grenswaarden geconstateerd. Een doorrekening voor 2010 en 2015 laat zien dat de concentraties de luchtkwaliteitsnormen niet overschrijden. In de gemeente Overbetuwe zijn bovendien geen bedrijven aanwezig die een relevante bijdrage aan de concentraties leveren. In het kader van dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen mogelijk gemaakt, die zouden kunnen leiden tot een wijziging in de verkeersaantrekkende werking. Het bestemmingsplan leidt daardoor niet tot een verbetering of verslechtering van de luchtkwaliteit. Om die reden is een onderzoek naar de luchtkwaliteit niet noodzakelijk.
3.7 Externe Veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Er worden twee normstellingen gehanteerd. Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers: bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6/jaar contour. Het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:
· het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting);
· het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen);
· het gebruik van luchthavens.
Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Het beleid is verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), en verder uitgewerkt / toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid gebaseerd op circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRNVGS) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het Basisnet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wet Basisnet) bepaalt voor alle hoofdverbindingen over de weg, het water en het spoor welk vervoer mag plaatsvinden en hoe de ruimte in de directe nabijheid mag worden gebruikt. Het basisnet maakt duidelijk over welke verbindingsassen het vervoer van gevaarlijke stoffen mag plaatsvinden en welke gevolgen dit heeft voor andere ruimtelijke functies (zoals wonen, werken en natuur) van een gebied. Het basisnet is, met uitzondering van het plasbrandaandachtsgebied, opgenomen in de cRNVGS.
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Op grond van de risicobenadering worden grenzen gesteld aan de risico's, gelet op kwetsbaarheid van de omgeving en vice versa. De toepassing van de risicobenadering heeft dus primair betrekking op de onderdelen pro-actie, de preventie en de preparatie van de veiligheidsketen. Het beleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers te beschermen tegen de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit kan door maatregelen te treffen bij of aan de bron (inrichtingen, auto's etc.) en door de restrisico's te beperken, bijvoorbeeld door zonering. Het doel wordt vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbe-schermd op een bepaalde plaats verblijft, komt te overlijden als rechtstreeks gevolg van een onge-woon voorval met gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van het risico afhankelijk van de afstand waarbij meestal geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico.
Groepsrisico
Ten aanzien van het groepsrisico (GR) is een oriëntatiewaarde vastgelegd. Deze wordt uitgedrukt in de kans dat per jaar een groep van 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting of transportroute en een ongewoon voorval binnen die inrichting of op die transportroute waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve kansen per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. De kans dat (een groep) slachtoffers vallen, wordt weergegeven met een curve (de fN-curve).
Een belangrijke factor bij het bepalen van het groepsrisico is het aantal personen dat zich in de omgeving van de risicovolle activiteit bevindt. Dit aspect kan vanuit de ruimtelijke ordening door het toestaan of juist uitsluiten van functies waarbij een hoge personendichtheid in een bepaald gebied worden beïnvloed.
In de cRNVGS, het Bevi en het Bevb is vastgelegd dat voldaan moet worden aan de eisen van het besluit. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Voor het plangebied is beoordeeld of sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren.
Inrichtingen
In het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die een beperking vormen in het kader van de externe veiligheid. In de buurt van het plangebied bevinden zich de volgende bedrijven:
- Peters Sport aan de Bemmelseweg 73: opslag vuurwerk.
- Welkoop aan de Einsteinweg 10: opslag vuurwerk.
- Centraal Uitwissel Punt (CUP) Betuweroute (Valburg) aan de Hoge Bugstraat 14: overslag van containers
De veiligheidsafstand voor bovengenoemde twee vuurwerkopslagen betreft 8 meter. Gezien de ligging van de inrichtingen buiten het plangebied op een afstand van meer dan 8 meter, op bedrijventerrein De Aam, levert dit ten aanzien van het Vuurwerkbesluit geen belemmering op.
De onderzoekslocatie bevindt zich buiten de normcontour voor het plaatsgebonden risico van het Container Uitwisselpunt Valburg (CUP). In de huidige situatie is geen sprake van een relevant groepsrisico (het maximale aantal dodelijke slachtoffers is volgens risicokaart.nl kleiner dan 10). Het huidige bedrijventerrein Merm draagt vanwege de grote afstand niet, of althans in termen van risico's verwaarloosbaar, bij aan dit groepsrisico. Het bestemmingsplan heeft geen invloed op dit groepsrisico. Omdat het plan in het invloedsgebied van het CUP ligt moet de verantwoordingsplicht van het groepsrisico worden ingevuld.
Wegverkeer
De A325 ligt circa 170 meter ten oosten van het plangebied. Volgens de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is een beoordeling van risico's bij afstanden van minder dan 200 meter nodig. Het groepsrisico ten gevolge van deze wegen bedraagt volgens de rapportage Externe veiligheid risico's op provinciale wegen in Gelderland van januari 2011 maximaal 0,054 maal de oriëntatiewaarde. De weg heeft geen PR 10-6/jaar contour. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg voldoet aan de normen voor het plaatsgebonden risico en het plan heeft geen invloed op dit groepsrisico van de A325. Omdat het plan in het invloedsgebied van de A325 ligt moet de verantwoordingsplicht groepsrisico worden ingevuld.
Railverkeer
De spoorbanen Arnhem - Nijmegen en Zetten - Elst lopen door de kern Elst, ten westen van het plangebied. Over het spoortraject Arnhem - Nijmegen worden beperkt gevaarlijke stoffen vervoerd. In bijlage 4 van de cRVNGS is opgenomen dat voor dit traject geen PR 10-6/jaar contour heeft. Uit het Eindrapport Werkgroep Basisnet Spoor blijkt dat dit traject ook geen plasbrandaandachtsgebied krijgt. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor voldoet aan de normen voor het plaatsgebonden risico.
Uit de risicoanalyse van vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor, welke is opgesteld in het kader van het bestemmingsplan Elst Centraal blijkt, dat het groepsrisico bij de markverwachting 2020 0,4 maal de oriëntatiewaarde is. In die risicoanalyse is geen rekening gehouden met de vervoerscijfers volgens het Basisnet Spoor en het convenant BLEVE vrij rijden. De vervoerscijfers uit het Basisnet Spoor verschillen uitsluitend voor wat betreft brandbare gassen (Basisnet 1700 passages per jaar en marktverwachting 2020 700 passages per jaar). De kans op het maatgevende scenario (BLEVE van een brandbaar gas) wordt echter gereduceerd door het convenant BLEVE vrij rijden. Deze maatregel reduceert het groepsrisico. Blijkens figuur 4 van het Eindrapport Werkgroep Basisnet Spoor van 20 september 2011 wordt de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico op het traject spoortraject Arnhem - Nijmegen niet overschreden. Het plan heeft geen invloed op dit groepsrisico. Omdat het plan in het invloedsgebied van het spoortraject Arnhem - Nijmegen ligt moet de verantwoordingplicht groepsrisico worden ingevuld.
Buisleidingen
Kabels en leidingen zijn elementen waarmee bij ruimtelijke ontwikkelingen nadrukkelijk rekening moet worden gehouden. Ten zuiden van het plangebied liggen aardgastransportleidingen van de Gasunie. Daarnaast bevindt een aardgastransportleiding van de Gasunie zich aan de westzijde van het plangebied binnen de grenzen van het plangebied. De PR 10-6/jaar contouren van de leidingen liggen op 0 meter van de leiding. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor voldoet aan de normen voor het plaatsgebonden risico.
Het plangebied ligt binnen de invloedsgebieden van de leidingen. Het groepsrisico ten gevolge van deze leidingen bedraagt volgens de rapportage Externe veiligheid buisleidingen MRA van 6 februari 2012 maximaal 0,02 maal de oriëntatiewaarde. Het plan heeft geen invloed op dit groepsrisico. Omdat het plan in het invloedsgebied van leidingen ligt moet de verantwoordingplicht groepsrisico worden ingevuld.
Op de verbeelding is de leiding binnen het plangebied opgenomen met een zone van 5 meter gerekend uit het hart van de leiding. Uit oogpunt van veiligheid en bedrijfsvoering is het oprichten van enig bouwwerk en/of het aanbrengen van diepwortelende beplanting binnen de aangegeven zone niet toegestaan. Tevens is binnen deze strook het uitvoeren van werkzaamheden, die een veilig en bedrijfszeker gastransport in gevaar kunnen brengen of gevaar voor personen en/of goederen kunnen opleveren niet toegestaan, behoudens schriftelijke toestemming van de leidingbeheerder.
Verantwoording groepsrisico
Bij de herziening een bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van een risicobron is de verantwoordingsplicht groepsrisico van toepassing. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het CUP, spoortraject Arnhem - Nijmegen, enkele buisleidingen en de A325. Aangezien het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk veranderd het groepsrisico van deze bronnen niet. De verantwoordingsplicht groepsrisico is hierna ingevuld. Het advies van de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden van 13 februari 2013 is hierbij betrokken. De Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden heeft geen aanvullende maatregelen geadviseerd.
De omvang van het groepsrisico
Het groepsrisico ten gevolge van de het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor is maatgevend. Het groepsrisico van deze bron ligt onder de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico van de overige bronnen is geïnventariseerd en is (ruim) lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.
Het groepsrisico stijgt niet, daar het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkeling toelaat. Het groepsrisico wordt voornamelijk bepaald door een BLEVE op het spoor (dit is een 'explosie'). Het optreden van een toxisch scenario waarvan het plangebied een lethaal effect ondervindt kan niet worden uitgesloten. Bij het afwegen van maatregelen is rekening gehouden met beide ongevalscenario's.
De voor- en nadelen van andere mogelijkheden tot ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico
Aanzien het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt zijn geen mogelijkheden onderzocht om het gebied anders in te richten.
De mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst
Het transport van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Arnhem - Nijmegen, over de A325 en via de buisleiding zijn niet tijdelijk van aard. Dit geldt ook voor de activiteiten van Peters Sport, Welkoop en het CUP. In de omgeving van deze risicobronnen zijn geen voorzienbare ontwikkelingen gepland die in de toekomst tot een verhoging van het groepsrisico leiden. Andere dan de hiervoor genoemde maatregelen zijn in de nabije toekomst niet nodig.
De voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico bij de betrokken inrichting(en) en transportroute in het ruimtelijk besluit
Er zijn binnen het bestemmingsplan geen maatregelen genomen ter beperking van het groepsrisico. Het convenant BLEVE vrij rijden heeft gezorgd voor een reductie van het groepsrisico langs het spoor.
De mogelijkheid tot voorbereiding op en bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
De beschouwing van de Veiligheids- en gezondheidsregio Gelderland-Midden is inzake dit onderwerp overgenomen.
Langs de Betuweroute zijn de bluswatercapaciteit en bereikbaarheid geoptimaliseerd. De scenario's BLEVE en plasbrand zijn op/langs deze transportroute redelijk tot goed te bestrijden.
Het spoor Arnhem - Nijmegen en de A325 zijn beide bereikbaar. Het effectief bestrijden van de scenario's BLEVE en plasbrand is lastig omdat ter plaatse niet direct bluswater beschikbaar is. Wel is de Aamseplas te gebruiken als bluswatervoorziening, maar het opbouwen van de waterwinning vergt extra tijd.
Bij een fakkelbrand van de aardgastransportleiding beperken de mogelijkheden voor de brandweer zich tot het koelen van aangestraalde objecten in de omgeving om secundaire branden te voorkomen. Het stoppen van de uitstroom kan alleen de Gasunie uitvoeren. De ligging in landelijk gebied maakt de bereikbaarheid van deze leidingen lastig.
Bij een toxisch scenario hangt het letsel af van de concentratie waaraan een persoon is blootgesteld en de tijdsduur daarvan. De zelfredzame strategie richt zich daarbij op reductie van de totale blootstelling. Voor de aanwezigen in het effectgebied betekent dat binnen blijven en schuilen of op grotere afstand het overwegen van een evacuatie.
Het bedrijventerrein is goed bereikbaar en kent een netwerk met brandkranen waarvan de verschillende capaciteiten/debieten toereikend zijn voor een gebouwbrand.
Over de (on)mogelijkheden voor de hulpverlening merkt de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden op dat een scenario BLEVE matig beheersbaar is gelet op het te verwachten slachtoffer- en schadebeeld (afhankelijk van de locatie van het incident). De mogelijkheden voor de hulpverlening worden overstegen, mede omdat in de eerst uren na het incident er sprake is van schaarste aan beschikbare mensen en middelen voor de hulpverlening.
Een plasbrand, een fakkelbrand en het toxisch scenario leiden waarschijnlijk niet tot het overstijgen van de mogelijkheden van de hulpverlening. Wel zal een incident met de aardgastransportleiding (fakkelbrand) voor de brandweer moeilijk te bestrijden zijn.
De mogelijkheden van personen om zichzelf in veiligheid te brengen
Gezien de functie van het plangebied ligt het in de verwachting dat het overgrote deel van de aanwezige personen, mits tijdig gewaarschuwd, zichzelf zelfstandig in veiligheid zal kunnen brengen. Aandacht voor risicocommunicatie is daarbij nadrukkelijk gewenst om werknemers/bewoners in het plangebied te informeren over de risico's en wat te doen ingeval van een incident om zo de zelfredzaamheid te verhogen.
In het gebied is een Waarschuwings- en Alarmeringsysteem aanwezig dat (nagenoeg) het gehele plangebied dekt. Sinds november 2012 is NL-Alert operationeel, waarmee mensen binnen een bepaald gebied gericht geïnformeerd kunnen worden door een bericht naar mobiele telefoons (mits geactiveerd) te sturen.
Conclusie
Voorliggend plan heeft een beheersgericht karakter en maakt geen nieuwe bouwtitels voor gevoelige functies mogelijk. Daarnaast worden ook geen nieuwe risicobronnen toegestaan. Gezien de aanwezige mogelijkheden voor zelfredzaamheid en beheersbaarheid, de hoogte van het groepsrisico en het nut en de noodzaak van de ontwikkeling, is het plan vanuit het oogpunt van externe veiligheid acceptabel. De uitvoering van het bestemmingsplan ondervindt geen belemmering van het aspect externe veiligheid.
3.8 Water
Rijksbeleid
Nationaal waterplan
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen. Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding.
Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame waterveiligheid en zoetwatervoorziening.
Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan
In het Waterplan Gelderland is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2027 en 2015 er liggen. Daarbij is beschreven hoe wij voor de planperiode de uitvoering van acties zien om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema's gelden aanvullende waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies.
In het kort hier de belangrijkste doelstellingen voor de planperiode:
- voor de 35 gebieden van de TOP-lijst is het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regiem (GOOR) bestuurlijk vastgesteld en zijn de maatregelen voor herstel uitgevoerd;
- de maatregelen voor herstel van de wateren van het hoogste ecologisch niveau (HEN-wateren) zijn uitgevoerd;
- de natte ecologische verbindingszones zijn gerealiseerd, tenzij onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn;
- wateroverlast vanuit het regionale watersysteem wordt voorkomen door inrichting van waterbergingsgebieden en verruiming van watergangen;
- in het stedelijk gebied is urgente wateroverlast opgelost;
- de zwemwateren voldoen als minimum aan de categorie aanvaardbaar;
- toekomstvast hoogwaterbeleid.
Waterschap Rivierenland
Waterbeheerplan 2010-1015
Het plan, vastgesteld op 30 oktober 2009, gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. In het Waterbeheerplan staat wat Waterschap Rivierenland de komende zes jaar gaat doen om inwoners van het rivierengebied veiligheid en voldoende schoon en mooi water in sloten en plassen te kunnen blijven bieden.
Keur Waterschap Rivierenland 2009
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de "Keur Waterschap Rivierenland" van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen waarop de keur van toepassing is zijn vastgelegd in de legger wateren.
Gemeente Overbetuwe
Waterplan Overbetuwe
In 2008 heeft de gemeente Overbetuwe het Waterplan vastgesteld. In het waterplan wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.
Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:
- wateroverlast, het zoeken van oplossingen om wateroverlast tegen te gaan;
- waterkwaliteit, het onderzoeken van mogelijkheden voor het verbeteren van de waterkwaliteit;
grondwater, het inventariseren van grondwateroverlast; - beleving van water, burgers betrekken bij water;
- afspraken en taken van waterschap en gemeente.
In het waterplan is een RO-attentiekaart per kern op genomen.
Watertoets
Het voorliggend bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en legt de bestaande situatie vast. Voor water geldt dat de A-watergangen in het plangebied een waterbestemming hebben gekregen. Het plangebied grenst niet aan een drinkwaterbeschermingszone. Beleidsdoelstellingen ten aanzien van de waterkwantiteit en kwaliteit zijn binnen deze bestemming mogelijk. In dit bestemmingsplan is de bestemming water opgenomen, daarnaast is aan veel bestemmingen onder de bestemmingsomschrijving ook water toegekend. Zo wordt binnen dit bestemmingsplan het implementeren en uitvoeren van het waterbeleid binnen andere bestemmingen dan water ruim baan gegeven.
Gelet op het conserverende karakter van het plan zijn leidingzones in het plangebied niet relevant. De aanwezige leidingen hebben hoofdzakelijk een distributiefunctie en zijn van een dusdanige omvang dat hiervoor geen specifieke regelgeving geldt.
3.9 Flora En Fauna
Natuurwetgeving
De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van de ecologische hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het 'Natuurbeleidsplan' (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in het streekplan is uitgewerkt.
De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. Ruimtelijke ontwikkelingen die effecten hebben op de vastgestelde natuurwaarden van deze gebieden, zijn in beginsel niet toegestaan. Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden.
De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek) vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen hoeft echter alleen rekening gehouden te worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2' en 'tabel 3' van de Flora- en faunawet, en met vogels. Voor deze soorten moet een ontheffing worden aangevraagd wanneer een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot schade aan de soort of verstoring van leefgebied. Voor soorten van 'tabel 3' en vogels geldt hierbij een strenger afwegingskader dan voor soorten van 'tabel 2'. Voor soorten van 'tabel 2' en vogels geldt bovendien dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt wordt conform een door LNV goedgekeurde gedragscode. Momenteel zijn echter nog geen algemeen toepasbare gedragscodes voorhanden.
Resultaten gebiedsbescherming
Het plangebied valt buiten de invloedssfeer van de voor de Natuurbeschermingswet en Ecologische Hoofdstructuur aangewezen gebieden. De Boswet is niet van toepassing en in het bestemmingsplan worden vanuit natuur ook geen beperkingen opgelegd aan het ruimtelijk plan.
Resultaten soortenbescherming
Omdat in voorliggend plan geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen en het bestaande groen ter plaatse niet wordt aangetast, kan er geen sprake zijn van negatieve effecten op eventueel voorkomende soorten.
Conclusie
Noodzaak tot een nader ecologisch onderzoek is niet aan de orde. Wat betreft natuurwetgeving en beleid zijn er geen bezwaren of voorwaarden verbonden aan het ruimtelijk plan.
3.10 Archeologie
Sinds de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) op 1 september 2007 is de verantwoordelijkheid ten aanzien van het bodemarchief gedecentraliseerd naar de gemeente. De provincie Gelderland blijft hierbij bestemmingsplannen (en afwijkingen hierop) toetsen op archeologie en cultuurhistorie, maar gaat er daarbij wel vanuit dat de gemeente zijn eigen taak naar behoren zelfstandig zal uitvoeren. De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan2 en een archeologische beleidsadvieskaart3 vervaardigd. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces.
![]() |
![]() |
Uitsnede Archeologische beleidskaart gemeente Overbetuwe |
Op basis van het erfgoedplan en de archeologische beleidsadvieskaart is het volgende te constateren:
Het plangebied ligt in een gebied met een hoge archeologische verwachting. Het zuidelijke deel van het gebied ligt binnen de attentiezone van een terrein van (hoge) archeologische waarde. Ten zuidenoosten van het plangebied zijn archeologische vindplaatsen met een attentiezone van 50 meter gesitueerd.
Om bovengenoemde archeologische verwachtingswaarden te beschermen zijn in dit bestemmingsplan dubbelbestemmingen opgenomen, te weten 'Waarde - Archeologie' en 'Waarde - Archeologische verwachting 2'.
Waarde - Archeologie
In het bestemmingsplan zijn de gebieden met bekende archeologische waarde bestemd als Waarde - Archeologie. De gebieden worden beschermd door middel van een verplichting tot het overleggen van een archeologisch onderzoek bij bouwaanvragen en omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden. Door middel van deze regeling wordt voorkomen dat zondermeer bekende bodemschatten door bepaalde activiteiten verloren gaan.
Binnen de bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij deze bestemming eenmalig kan worden verwijderd. Dit kan blijken uit archeologisch onderzoek ter plaatse op basis waarvan inzichten gewijzigd kunnen zijn en een aanpassing van deze bestemming noodzakelijk kan zijn.
Waarde – Archeologische verwachting 2
De gebieden met een hoge verwachtingswaarde zijn bestemd als Waarde - Archeologische verwachting 2. Deze gebieden worden eveneens beschermd door middel van een verplichting tot het overleggen van een archeologisch onderzoek bij bouwaanvragen en omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden. De onderzoeksplicht geldt bij bouwaanvragen en andere werken waarvoor een omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden noodzakelijk is vanaf 100 m2 en bij roering van de grond op een diepte groter dan 0,3 meter.
Binnen de bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij deze dubbelbestemming kan worden verwijderd. Dit kan blijken uit archeologisch onderzoek ter plaatse op basis waarvan inzichten gewijzigd kunnen zijn en een aanpassing van deze dubbelbestemming noodzakelijk kan zijn.
Door deze dubbelbestemmingen worden (eventuele) archeologische waarden beschermd. Een initiatiefnemer tot bodemverstorende activiteit dient immers door de dubbelbestemmingen in bepaalde gevallen aan te tonen dat geen archeologische belangen worden geschaad. Dit betekent dat voorafgaand aan bepaalde werkzaamheden een verkennend archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd om aan te tonen dat archeologische waarden al dan niet aanwezig zijn. Stuit men op archeologische waarden dan dienen, afhankelijk van het belang van dit deel van het bodemarchief, vervolgmaatregelen te worden genomen. Deze kunnen bestaan uit beheersmaatregelen waarmee dit deel van het bodemarchief voor de toekomst voldoende wordt veiliggesteld, of vervolgonderzoek.
Omdat onderhavig bestemmingsplan een beheerplan is en er geen grootschalige nieuwbouw rechtstreeks wordt mogelijk gemaakt, is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
Mochten er tijdens het uitvoeren van civiele werkzaamheden archeologische resten aangetroffen worden, geldt een meldingsplicht volgens de WAMZ 2007, art, 53, lid 1 en 2.
3.11 Verkeer En Parkeren
De bestaande infrastructuur wordt in dit plan conform het huidige gebruik van de gronden bestemd. De inrichting van de gronden in het plangebied moet zodanig plaatsvinden, dat wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen, zoals weergegeven in bijlage 2 van de regels. Deze parkeernormering is overgenomen uit de Nota parkeernormen gemeente Overbetuwe 2011. Wat betreft verkeer en parkeren doen zich geen problemen voor die voorliggend plan onuitvoerbaar maken.
3.12 Straalpad
Door het noordwestelijke deel van het plangebied loopt een straalpad met een hoogte van 68 meter. In het oostelijk deel loopt een straalpad met een hoogte van 67 meter. Gelet op de hoogtes - deze geven aan welke maximale hoogte men bij het bouwen van bouwwerken in acht moet nemen - vormen deze geen belemmering voor de toegestane hoogtes in het plangebied.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Inleiding
Voorliggend bestemmingsplan heeft een beheersgericht karakter. In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe dit beheer er voor de diverse functies uitziet en wat de reden voor dit beheer is. Hiertoe wordt in paragraaf 4.2 de ontstaansgeschiedenis en de ruimtelijke structuur van het plangebied toegelicht. Paragraaf 4.3 gaat nader in op de toekomstige situatie in het plangebied. In paragraaf 4.4 volgt de opzet van de bestemmingsplanregeling.
4.2 Het Plangebied
Ligging groter geheel
Het bedrijventerrein van Elst is gelegen ten zuidoosten van de woonkern in de gemeente Overbetuwe. De gemeente Overbetuwe is een gemeente die zich uitstrekt langs de zuidelijke oever van de Neder-Rijn en de noordelijke oever van de Waal. Grote steden in de nabijheid zijn Arnhem en Nijmegen. De gemeente Overbetuwe maakt deel uit van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen. Elst is door de enorme groei van de afgelopen decennia noch een dorp en noch een stad, het is een typische groeikern met bijbehorende problematiek en telt ongeveer 20.000 inwoners. De gehele gemeente Overbetuwe telt ongeveer 46.000 inwoners.
Elst ligt in het rivierenlandschap, een gebied dat een lange tijd een relatief geïsoleerde ligging kende door de aanwezigheid van natuurlijke barrières zoals de Neder-Rijn en de Waal. Maar Elst staat nu onder grote stedelijke druk vanuit Arnhem en Nijmegen.
Het bedrijventerrein wordt omringd door belangrijke infrastructurele en landschappelijke lijnen en ligt in de oksel van het knooppunt Ressen, een verkeersknooppunt waar de Rijkswegen A15 en de provinciale weg N325 elkaar kruisen. Tevens ligt het plangebied nabij de kruising van verschillende spoorlijnen. De noord-zuidverbinding tussen Arnhem en Nijmegen, maar ook de oost-westverbinding tussen Arnhem en Tiel. Parallel aan de A15 loopt de Betuweroute.
Ruimtelijke structuur
Het bedrijventerrein is grotendeels ingeklemd tussen de spoorlijn Arnhem-Nijmegen en de N325. Ten westen van de spoorlijn is het Heinz-terrein gelegen, dat hierdoor ruimtelijk gescheiden wordt van de rest van het bedrijventerrein. Aan de zuidzijde is een overgangsgebied aanwezig met agrarische percelen dat wordt afgebakend door de Betuweroute en vervolgens de A15. Aan de noordzijde van het plangebied is het bedrijventerrein De Aam gelegen.
Algemeen uitgangspunt voor de van het bedrijventerrein Merm is dat er, zowel in ruimtelijke als functionele zin, goede aansluiting op het bedrijventerrein De Aam is. Meer specifiek betekent dit, dat:
- de hoofdontsluiting van het bedrijventerrein Merm op de ontsluitingswegen van het bestaande bedrijventerrein De Aam aansluit (Einsteinweg en Industrieweg-Oost);
- de hiërarchische opbouw in de wegprofielen draagt bij aan de oriëntatie. Breedte van de wegen alsmede soort en wijze van de beplanting maken daarvan deel uit;
- het agrarische gebied tussen de Betuwespoorlijn en de A15 via het bedrijventerrein ontsloten wordt;
- de visuele kwaliteit heeft bijzondere aandacht. Dit is bereikt door laanbeplanting langs de hoofdontsluitingswegen en zorgvuldige situering van representatieve bebouwing en terreininrichting van de bedrijven.
- de bedrijven zijn met hun voorkanten naar de wegzijde van de hoofdontsluiting waar het bedrijf aan ligt georiënteerd;
- de Bemmelseweg is als zelfstandige element gehandhaafd gebleven. Deze weg geeft door zijn historische karakter het gebied een ´eigen´ karakter. Langs de Bemmelseweg zijn kleinere kavels gesitueerd waardoor het een goede aansluiting met het terrein De Aam heeft;
- het bedrijventerrein is in het landschap ingepast. Onderdeel daarvan is dat de Mermsche Zeeg als belangrijke drager/aanknopingspunt bij de inrichting van het gebied is gebruikt.
Verkeer en parkeren
De hoofdontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Industrieweg Oost en de Einsteinweg. In het plangebied is een centrale as aanwezig die loopt van het aansluitpunt op de Bemmelseweg/Einsteinweg naar het aansluitpunt op de Bemmelseweg/Industrieweg-Oost. Daarop takken twee interne ontsluitingswegen aan, alsmede de Mermsestraat.
Daarnaast is er voor langzaamverkeer een belangrijke noord-zuid georiënteerde langzaamverkeersroute die aansluit op de route ten noorden van het plangebied naar de Aamseplas. De Mermsestraat vervult deze rol, de nadruk van deze weg ligt op de langzaamverkeersfunctie.
In de openbare ruimte is geen plaats voor het parkeren. Uitgangspunt is dat dit op de bedrijfskavels plaatsvindt. De inrichting van de gronden in het plangebied moet zodanig plaatsvinden, dat wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen, zoals weergegeven in bijlage 2 van de regels. Deze parkeernormering is overgenomen uit de Nota parkeernormen gemeente Overbetuwe 2011.
Openbare ruimte en groenstructuur
Rondom het plangebied is een brede groenstrook aanwezig, dit om het plangebied in te passen in de omgeving. Aan de zuidkant sluit het groen aan op de watergang die daar gelegen is. Langs de wegen in het plangebied is eveneens structuurgroen aanwezig. Langs beide kanten van de ontsluitingswegen zijn bomenrijen aanwezig. Ten zuiden van het plangebied loopt de Mermsche Zeeg, een in landschappelijk opzicht belangrijke watergang. Verder liggen in het plangebied enige watergangen.
4.3 Toekomstige Situatie
Dit bestemmingsplan heeft een beheersgericht karakter. Dat wil zeggen dat de bestaande situatie leidend is voor dit plan. De mogelijkheden voor bestaande bedrijven zich te ontwikkelen, worden ten opzichte van het geldende bestemmingsplan niet ingeperkt.
4.4 Bestemmingsplan
Voorliggend plan is beheersmatig van aard. Dit houdt in dat de bestaande situatie, zoals die bij het opstellen van het bestemmingsplan bekend is, wordt vastgelegd. Dit betekent echter niet dat de bestaande ruimtelijke situatie voor de komende tien jaar wordt bevroren. Binnen bestaande functies worden in meer of mindere mate mogelijkheden geboden voor veranderingen ten aanzien van het gebruik of de bebouwing. Onderstaand worden deze mogelijkheden per functie beschreven. In hoofdstuk 5, beschrijving van de bestemmingen, is vervolgens aangegeven hoe deze mogelijkheden in dit bestemmingsplan juridisch zijn vastgelegd.
Bedrijven
De bedrijfsfunctie is de belangrijkste functie in het plangebied. Alle bedrijven zijn gekoppeld aan een milieucategorie ten behoeve van de zonering. De milieucategorieën in dit plan zijn beperkt tot en met 3.2. Dit betekent dat bedrijven en instellingen genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten in het plangebied zijn toegestaan (categorie 1 t/m 3.2). Bestaande bedrijven die vallen onder een hogere milieucategorie dan ter plaatse is toegestaan zijn specifiek bestemd met een aanduiding. Hiermee wordt recht gedaan aan de huidige juridisch-planologische situatie in het plangebied. De zoneringsmethode en de gebruikte Staat van bedrijfsactiviteiten zijn indicatief.
Voor de benodigde extra flexibiliteit is het toegestaan om bedrijvigheid op te richten en in werking te hebben, zoals de VNG-publicatie deze kent in de naast hogere categorie dan die bestemd is. Dit mag echter pas nadat hiervoor een wijzigingsbevoegdheid is afgegeven. Daarnaast kunnen bedrijven middels een afwijking activiteiten uitvoeren die niet genoemd worden in de bedrijvenlijst als zij naar aard en intensiteit vergelijkbaar zijn met wel in de lijst genoemde bedrijven.
Wonen
De woonfunctie is een ondergeschikte functie in het plangebied. Wijziging van de woonfunctie in een bedrijfsfunctie is middels een wijzigingsbevoegdheid toegestaan. Het toevoegen van nieuwe woningen is niet toegestaan. Wel mogen bestaande woningen worden uitgebreid of veranderd binnen stedenbouwkundig aanvaardbare grenzen.
Groengebieden
Aan de randen van het plangebied bevinden zich (kleinschalige) groenvoorzieningen. Deze groengebieden hebben de bestemming “Groen” gekregen, waarbinnen onder andere de mogelijkheid bestaat voor paden.
Verkeer en water
De bestaande wegenstructuur en waterlopen zijn in het bestemmingsplan vastgelegd. Ten aanzien van de inrichting van wegen, voet- en fietspaden met bijbehorende bermen, snippergroen, uitritten en waterlopen biedt het bestemmingsplan een grote mate aan flexibiliteit.
De wegen in het plangebied zijn inclusief genoemde bijbehorende voorzieningen globaal als “Verkeer” bestemd. Dit is gedaan om aan de praktijk van alle dag tegemoet te komen, de inrichting van de openbare ruimte wil namelijk nog wel eens veranderen. De loop van een wandelpad, de aanpassing van een bocht in een weg en het verleggen van een groenstrook zal binnen de plantermijn op meerdere locaties kunnen voorkomen. Dit plan voorziet in die aanpassingen. De grotere groene gebieden en grotere waterlopen zijn wel als “Groen” of “Water” bestemd. De hoofdafvoerende watergangen hebben de bestemming “Water” gekregen. Zo garandeert het bestemmingsplan de huidige afwatering van het gebied.
Hoofdstuk 5 Beschrijving Van De Bestemmingen
5.1 Algemeen
Wat is een bestemmingsplan?
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder, etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
- 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren;
- 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning tot bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
- 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
- 2. het bebouwen van de gronden;
- 3. het verrichten van werken (aanleggen).
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijke beleid.
Over bestemmen en aanduiden
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de regels zijn opgenomen. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen met behulp van een aanduiding nader worden ingevuld. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur of een lettercode et cetera. Vervolgens wordt in de regels een inhoudelijke regeling aan de aanduiding gekoppeld. Deze inhoudelijke regeling kan onder meer betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
Hoofdstukopbouw van de regels
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
- 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en gebruiksregels opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels en gebruiksregels opgenomen die specifieker ingaan op bijvoorbeeld de bouwhoogte, situering van gebouwen en de toegestane functies. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. In een enkel geval worden ruimere mogelijkheden geboden door het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
- 3. Algemene regels. In de laatste twee hoofdstukken zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Deze bepalingen hebben betrekking op het gehele plan. Het betreffen achtereenvolgens algemene regels, zoals een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels
- 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving.
De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. Ook de thans in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen vergunningen en ontheffingen vallen onder de Wabo.
Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. Termen als 'bouwvergunning', 'aanlegvergunning', 'sloopvergunning' zijn vervangen door 'omgevingsvergunning ten behoeve van…'. De term ontheffing is vervangen door de term afwijking.
5.2 Dit Bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. Een toelichting op de bestemmingen is hierna opgenomen.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
5.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan
De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hierboven is beschreven. Tevens is aangesloten bij de landelijke standaard voor de regels en de verbeelding, te weten de Standaard Vergelijk BestemmingsPlannen 2008 en de Wet ruimtelijke ordening.
Het doel van dit bestemmingsplan is het beheer van de bestaande ruimtelijke situatie in het plangebied met ruimte voor kleine ontwikkelingen (via wijzigingsbevoegdheden of afwijkingen). Verwezen wordt kortheidshalve naar hoofdstuk 4 van deze toelichting voor een beschrijving van het plan.
5.2.2 Bestemmingen
Bedrijventerrein
Ter plaatse van het plangebied is de milieuzonering uit het geldende bestemmingsplan overgenomen in voorliggende bestemmingsplan en de voor bepaalde percelen verleende ontheffingen voor een hogere milieucategorie. Hiermee geldt ter plaatse van de bedrijfspercelen een milieuzonering die de bestaande rechten respecteert. Daarmee is een goed woon- en leefklimaat van de gevoelige functies in de omgeving van het plangebied gewaarborgd.
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor bedrijven binnen de milieu categorieën 1 tot en met 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Er is uitsluitend volumineuze detailhandel ter plaatse van de aanduiding op de verbeelding toegestaan. Tevens zijn binnen deze bestemming bij de bedrijven behorende kantoren toegestaan. Daar waar dat op de verbeelding is aangegeven is ook een bedrijfswoning bij de bedrijven toegestaan. Uitsluitend bestaande bedrijfswoningen zijn toegestaan. Voor gebouwen geldt dat deze worden gebouwd binnen het bouwvlak. De maatvoering is opgenomen op de verbeelding. De inhoud van de bedrijfswoning is in de regels gemaximeerd.
In het plangebied geldt dat uitsluitend ter plaatse van de bouwvlakken mag worden gebouwd en ten behoeve van het bouwen van gebouwen zijn maximale bouwhoogten opgenomen op de verbeelding.
Tevens is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het plan onder voorwaarden te wijzigen voor het toestaan van een bedrijf dat is opgenomen in de naast hogere categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten dan ter plaatse is toegestaan. Dit geldt voor een bedrijf dat voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk gesteld kan worden met een bedrijf van die naast hogere categorie.
Wonen en Tuin
De woonfunctie is een hindergevoelige functie in het plangebied. Wijziging van de woonfunctie in een andere functie, zoals bedrijventerrein, is door middel van een wijzigingsbevoegdheid toegestaan. Als gevolg van het beheergerichte karakter van het bestemmingsplan wordt niet voorzien in toevoeging van nieuwe woningen. Daarnaast mogen bestaande woningen worden uitgebreid of veranderd binnen stedenbouwkundig aanvaardbare grenzen.
Binnen het plangebied is onderscheid gemaakt in de bestemmingen wonen en tuin, waarbij de bestemming wonen meer toestaat op het gebied van aan- en uitbouwen. Bij recht is een aan huis verbonden beroep toegestaan. Dit omdat hiermee tegemoet wordt gekomen aan de wens van velen om ook thuis enige activiteiten/werkzaamheden te ontplooien. Op grond van de regels kunnen burgemeester en wethouders afwijken en een woon-/werkeenheid of een recreatieve voorziening toestaan, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Tevens is het mogelijk een afwijking toe te staan en een bijgebouw te gebruiken als afhankelijke woonruimte, indien dit in het kader van mantelzorg noodzakelijk is.
De bestemming Tuin heeft betrekking op bij woningen gelegen (voor)tuinen. Binnen de bestemming mogen uitbouwen in de vorm van erkers worden gebouwd bij de binnen de bestemming Wonen gelegen hoofdgebouwen.
Verkeer / Verkeer - Verblijf
De gronden binnen de bestemming Verkeer zijn bestemd voor wegen en straten met hoofdzakelijk een verkeersfunctie en alle daarbij horende voorzieningen. De gronden binnen de bestemming Verkeer - Verblijf zijn bestemd voor wegen en straten met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie en daarbij horende voorzieningen.
Water
De bestemming Water heeft betrekking op water en bijbehorende oevers en voorzieningen. Gebouwen mogen niet worden gebouwd.
Groen
De gronden binnen de bestemming Groen zijn bestemd voor onder andere groenstroken en speelvoorzieningen. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen. Verder zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
5.2.3 Dubbelbestemmingen
Leiding - Gas
De gronden waar een gasleiding is gelegen en bijbehorende beschermingszone zijn tevens bestemd als 'Leiding - Gas' ter bescherming van de leiding. Op deze gronden mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze leiding.
Waarde - Archeologie / Waarde - Archeologische verwachting 2
In het plan zijn deze dubbelbestemmingen opgenomen, ten behoeve van de bescherming van de archeologische waarden. Naast de betreffende dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog een hoofdbestemming. De bepalingen van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn dan beide van toepassing. Bij strijd tussen deze bepalingen prevaleren de bepalingen van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming.
Binnen de bestemmingen is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij deze dubbelbestemming kan worden verwijderd. Dit kan blijken uit archeologisch onderzoek ter plaatse op basis waarvan inzichten gewijzigd kunnen zijn en een aanpassing van deze dubbelbestemming noodzakelijk kan zijn.
5.2.4 Algemene regels
Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.
Hoofdstuk 6 Financiële Toelichting
Met voorliggend bestemmingsplan wordt de bestaande situatie vastgelegd. Daarom brengt het opstellen van dit bestemmingsplan voor de gemeente alleen plankosten met zich mee. Hiervoor staan fondsen uit de algemene middelen ter beschikking. Eventuele toekomstige particuliere plannen komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht voldoende te zijn aangetoond.
Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak
7.1 Inleiding
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
7.2 Inspraak
De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Voor het onderhavige bestemmingsplan heeft gezien het conserverende karakter geen inspraak plaatsgevonden.
7.3 Overleg
Artikel 3.1.1. van het besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Gezien het conserverende bestemmingsplan vindt vooroverleg niet plaats.
7.4 Vaststellingsprocedure
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Het plan zal daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeenteraad.
7.5 Beroep
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten